PAULA VAN LAMMEREN
De eerste resultaten Onderzoek naar de effecten van Zijnsoriëntatie – deel 3
In de serie artikelen over het onderzoek naar Zijnsoriëntatie zijn we bij de kern van de zaak aangekomen: hoe werkt Zijnsoriëntatie door in het leven van de studenten? Wat zeggen de cijfers? En, belangrijker nog, hoe kunnen we die interpreteren? Met veel plezier presenteer ik de resultaten die gebaseerd zijn op het onderzoekswerk dat Dorea Ketelaars en ik de afgelopen jaren gedaan hebben. In de eerdere artikelen heb ik de achtergrond en opzet van het onderzoek toegelicht (Cirkel 42, 2011) en de kenmerken en achtergronden van de studenten die aan de school verbonden zijn, uitgewerkt (Cirkel 44, 2012). Daarom volsta ik hier met een korte inleiding. Vervolgens geef ik kort de noodzakelijke informatie die nodig is om de resultaten te begrijpen: het theoretisch model dat bij de analyses de leidraad was en de statistische analyses die we gedaan hebben. Op basis van deze informatie wil ik de lezer wegwijs maken in de cijfers die inzicht geven in de effecten van het Zijnsgeoriënteerde aanbod.
De opzet
50
Het onderzoek is uitgevoerd onder de studenten die in maart 2011 aan de school studeerden. Van eerstejaars studenten uit de Zijnstraining tot en met de gevorderde studenten in de Inspiratiekring. Door
studenten uit de verschillende trainingsgroepen met elkaar te vergelijken, krijgen we zicht op de verschillen en kunnen we zien of bijvoorbeeld studenten uit de Inspiratiekring zich gelukkiger voelen dan studenten uit de Zijnstraining. We gaan er hierbij vanuit dat er tussen deze groepen een verschil is in duur en intensiteit waarmee studenten met Zijnsoriëntatie bezig zijn en in hun leven toepassen. De keuze voor deze opzet was pragmatisch. Dit is het eerste onderzoek naar Zijnsoriëntatie. We wilden ervaring opdoen met vragenlijsten en al doende dit onderzoeksveld verkennen en zicht krijgen op wat mogelijke effecten zouden zijn. Een wetenschappelijk ‘harder’ onderzoek met een controlegroep (mensen die geen aanbod krijgen) en een experimentele groep (mensen die wel het aanbod krijgen) en meerdere meetmomenten (nulmeting en meerdere nametingen) willen we op basis van de resultaten van dit onderzoek ontwerpen.1 Dit betekent dat de resultaten van dit onderzoek met voorzichtigheid geïnterpreteerd moeten worden. We moeten bescheiden zijn over de ‘hardheid’ van de gevonden effecten. We kunnen, waar we met de analyses significante verschillen vinden tussen de groepen, spreken van ‘sterke positieve aanwijzingen’ of ‘trends’. In dit licht moeten de resultaten gelezen en op waarde geschat worden.
De eerste resultaten In tabel 1 staat hoe het aantal respondenten2 er per trainingsgroep uitziet. Tabel 1: Respondenten per trainingsgroep, in aantal en in percentage
In aantal
In procenten
Zijnstraining
59
35%
Zijnspad
47
28%
Begeleider/coachopleiding
16
10%
Inspiratiekring
36
21%
Nascholing
10
6%
Totaal
168
100%
Tot slot zijn we benieuwd of we iets kunnen zeggen over welke studenten meer of minder baat hebben bij het aanbod. De studentkenmerken, zoals besproken in het vorige artikel, nemen we daarom ook mee in de analyses.
Schema 1
Het invullen van deze clusters met variabelen die we wilden meten was de volgende stap. Hierbij hebTheoretisch model ben we gebruik gemaakt van de kennis en ervaring Waar gaat het uiteindelijk om bij Zijnsoriëntatie? van de staf van de school, enkele senior-begeleiders Wat wordt beoogd als doel of als positief effect? Wat en een aantal studenten. We legden hen vragen zijn de ‘einddoelen’ waar Zijnsoriëntatie op afgerevoor als: “Wat zijn de belangrijkste doelen die je kend kan worden? wilt bereiken?” “Wat moeten de Dit zijn de vragen die rechtstreeks studenten leren om die doelen verwijzen naar hoe ZijnsoriëntaWat zijn de ‘einddoelen’ te bereiken?” “Wat is cruciaal en tie doorwerkt in het leven van de waar Zijnsoriëntatie op wat zou je weg kunnen laten uit studenten: zowel naar hun eigen welbevinden als naar hun betrokafgerekend kan worden? het aanbod?” Zo pratend werd het brede werkgebied van Zijnsoriënkenheid op anderen. tatie teruggebracht tot drie velden Wanneer we echter alleen zulke waar we ons in dit onderzoek op willen richten: eindeffecten meten, dan zouden we niet weten hoe deze effecten tot stand komen. ‘Zijnsoriëntatie’ zou• Welbevinden. Het gaat dan om een grondtoon van den we dan beschouwen als een ‘black box’, waar al vertrouwen en het om kunnen gaan met alle gedan niet iets uitkomt. Om daar toch zicht op te krijvoelens in je leven. Het gaat om een basaal gevoel gen hebben we ook vragen gesteld die licht werpen van goedheid en vertrouwen in jezelf. Dat je, hoe op de ‘black box’: wat leren de studenten (leerdoeje je ook voelt, richting geeft aan je leven en zelf len) en wat is de rol van de trainer en de groep (interaan het stuur staat. Kortom, dat er een tevreden veniërende variabelen). We hopen met deze vragen gevoel is over je leven en dat je je leven als zinvol inzicht te krijgen in de elementen van het aanbod ervaart. die bijdragen aan de einddoelen. • Relaties. Het hebben van betekenisvolle relaties
51
Dorea Ketelaars en ik hebben vervolgens deze die passen bij je capaciteiten, je (spirituele) ontvelden geoperationaliseerd. Anders gezegd, we wikkeling en de waardes van waaruit je wilt leven hebben de vertaalslag gemaakt van ‘doelen’ naar en werken. vragenlijsten. Hierbij hebben we, • Sociaal engagement. Dit gaat als het mogelijk was, gestandaarover bijdragend zijn aan – om Het gaat om een basaal diseerde vragenlijsten gebruikt. het met een groot woord te zeggevoel van goedheid en Dit zijn objectieve en goed ondergen – de wereld. Dit betekent in vertrouwen in jezelf zochte lijsten die ook in andere het klein het hebben van zinvol wetenschappelijke onderzoeken en ethisch verantwoord werk gebruikt zijn, waardoor we onze dat bijdraagt aan het geheel en studenten ook met andere onderzoeksgroepen kunhet op een respectvolle manier omgaan met annen vergelijken. deren. Hierin overlapt dit gebied met het gebied Als gestandaardiseerde lijsten niet bestonden, heb‘relaties’. Maar we doelen hier vooral op maatben we zelf een aantal items geformuleerd. Met schappelijke betrokkenheid en engagement.
52
Schema 2
De eerste resultaten name op het gebied van de leerdoelen, dat natuurlijk specifiek Zijnsgeoriënteerd is, hebben we zelf items geformuleerd. In dit artikel richt ik mij vooral op de einddoelen. In het volgende artikel vul ik het model verder in voor de leerdoelen. De studentkenmerken heb ik in het vorige artikel besproken. Schema 2 geeft een overzicht van de vragenlijsten die we, wat betreft de einddoelen, aan de studenten hebben voorgelegd. De gestandaardiseerde lijsten zijn aangegeven met een sterretje.
Analyses We hebben de data geanalyseerd met het programma SPSS3. In de analyses zijn alleen die lijsten meegenomen die, op basis van factor4- en betrouwbaarheidsanalyses5, aan de statistische criteria voldeden. We hebben vervolgens per variabele verschillende analyses uitgevoerd: • T-test (One way ANOVA analyses met post hoc Bonferroni): Zijn er significante verschillen tussen de groepen? • Bivarate correlatie-analyses: wat zijn opvallende, significante correlaties (verbanden) tussen de variabelen? Correlaties zeggen niets over causaliteit (het één veroorzaakt het ander) en laten ook alle andere variabelen die een rol kunnen spelen, buiten beeld. We voerden deze analyses uit om de variabelen op het spoor te komen die een rol van betekenis zouden kunnen spelen bij de stapsgewijze lineaire regressie-analyses die we daarna uitvoerden. • Stapsgewijze lineaire regressie-analyses: Kunnen de scores op het einddoel verklaard worden door
– of toegeschreven worden aan – bepaalde variabelen? Anders gezegd: welke variabelen dragen bij aan het gevonden effect?6 Bij de analyses zijn we ondersteund door Jan Morsch, een statistiek-expert die als onderzoeker en docent werkzaam is bij de Nijenrode Business Universiteit. Hij heeft de basis-analyses uitgevoerd en in het hele analyseproces met ons meegekeken.
DE RESULTATEN Toen de resultaten uit de computer rolden, waren we nieuwsgierig en gespannen. We hadden geen idee wat we konden verwachten. Tot onze opluchting weten we intussen het volgende: • Het theoretisch model dat we hebben gebruikt blijkt een goede richtinggever te zijn bij het uitvoeren van de analyses. • De vragenlijsten die we hebben gebruikt zijn merendeels goed gekozen (goede betrouwbaarheid). Zij bieden genoeg nuance om verschillen tussen de studenten te meten. • We krijgen goed zicht op de effecten van het Zijnsgeoriënteerde werk en vinden aanwijzingen voor variabelen die hierop van invloed zijn.
Einddoel: Welbevinden Om het welbevinden te meten hebben we verschillende vragenlijsten gebruikt. Ik bespreek achtereenvolgens de Acceptance and Action Questionaire, de Zelfcompassielijst, de WelbevindenLijst. En de subschaal ‘Verbondenheid met jezelf’ van de Spirituele Attitude en Interesse Lijst. De vragen die wij stelden naar de kwaliteit van leven hebben we in de vorige Cirkel besproken en die vat ik kort samen.
53
Acceptance and Action Questionaire (AAQ) De Acceptance and Action Questionaire (AAQ-II) meet de mate van experiëntele vermijding en de positieve tegenpool, acceptatie7 (Jacobs e.a., 2008). De AAQ-II is de Nederlandstalige versie van de oorspronkelijk Amerikaanse AAQ-I. De AAQ-II heeft een verband met andere vragenlijsten, zoals een vragenlijst over depressie (BDI) en over klachten (SCL-90) en over onderdrukken van negatieve gedachten (WBSI). Wat blijkt namelijk: sterkere experiëntiële vermijding hangt samen met een sterker onderdrukken van negatieve emoties, de aanwezigheid van meer psychopathologie en met een sterkere depressieve stemming. En omgekeerd hangt
minder experiëntiële vermijding samen met een grotere vaardigheid tot mindfulness. Schaalanalyses Uit een studie naar de kwaliteit van de AAQ-II blijkt dat de AAQ-II een eendimensionale lijst is en dat de interne consistentie daarvan goed is (Jacobs e.a., 2008). Anders gezegd: het meet één construct; het meet ‘acceptatie’. Ook in ons onderzoek is de betrouwbaarheid goed: Ơ (alfa) = .850 (zie ook eindnoot 4). Wij vonden bij nadere beschouwing door een factoranalyse twee componenten of factoren, ieder met een goede betrouwbaarheid. De ene component
Tabel 2: Gemiddelden (M) en standaarddeviaties (Sd) van de trainingsgroepen (schaal 1 – 7) en significante verschillen tussen de groepen (One way ANOVA).
AAQ n = 168 1 Zijnstraining
Onbevangenheid
Vertrouwen
Gehele lijst
M
Sd
M
Sd
M
Sd
5.32
.98
5.02
.89
5.17
.84
5.52
1.10
4.98
1.06
5.25
1.01
5.75
.91
4.96
1.06
5.36
.85
6.11
.62
5.57
.62
5.84
.56
5.94
.59
5.2
.77
5.60
.59
n=59 2 Zijnspad n=47 3 BC 11 / 12 n=16 4 Inspiratiekring n=36 5 Nascholing n=10
54
Significante verschillen (p)
1vs4: .001 2vs4: .048
1vs4: .040 2vs4: .035
1vs4: .002 2vs4: .017
De eerste resultaten gaat over de hinder die men al dan niet heeft van klein is. In de onderste rij staan de gevonden signifinegatieve en pijnlijke gevoelens (AAQ-onbevancante verschillen aangegeven tussen de groepen genheid) en de ander gaat over de mate waarin men om kan gaan met en sturing kan geven aan zijn of In tabel 2 zien we de gemiddelde scores per groep haar leven (AAQ-vertrouwen). als trend oplopen. Een hogere score betekent meer onbevangenheid en meer vertrouwen. De gevorder• AAQ-onbevangenheid Ơ= .815 de studenten zijn dus minder bevangen door nega- Mijn pijnlijke ervaringen en herinneringen tieve emoties en hebben meer vertrouwen dat zij maken het me moeilijk om een waardevol leven te sturing kunnen geven aan hun leven. De verschillen leiden.8 tussen de Zijnstraining en de Inspiratiekring zijn het - Ik ben bang voor mijn gevoelens. grootst en ook significant. Ook de verschillen tussen - Ik maak mij zorgen dat ik niet in staat ben mijn het Zijnspad en de Inspiratiekring zijn significant. zorgen en gevoelens onder controle te houden. Deze scores kunnen we vergelijken met een alge- Mijn pijnlijke herinneringen verhinderen mij een mene steekproef9 uit een onderzoek van Jacobs bevredigend leven te leiden. (Jacobs e.a., 2008). Zij vond een gemiddelde van - Emoties veroorzaken problemen in mijn leven. 5,20 (en een standaard deviatie • AAQ-vertrouwen Ơ= .696 van 9.30). Dit komt overeen met - Het is oké als ik me iets onaanDe gevorderde studenten de scores van de studenten uit genaams herinner. zijn dus minder bevangen de Zijnstraining. We kunnen - Ik heb controle over mijn leven. zeggen dat de studenten die bij - Het lijkt erop dat de meeste door negatieve emoties de school gaan studeren, gemensen meer controle over hun middeld en normaal scoren. De leven hebben dan ik. gevorderde studenten hebben hogere scores dan - Zorgen staan mijn succes in de weg. normaal. - Mijn gedachten en gevoelens staan de manier waarop ik wil leven niet in de weg. Zelfcompassielijst De compassievragenlijst is een oorspronkelijk AmeSignificante verschillen rikaanse vragenlijst die vertaald is door en gebruikt Tabel 2 geeft de gemiddelde scores van de studenwordt in een groot Nederlands onderzoek naar ten uit de verschillende trainingsgroepen. De stanhet effect van mindfulness (MOMENT-onderzoek, daarddeviatie is een maat om de spreiding van de Radboud Universiteit). gegevens aan te duiden. Hoe hoger dit getal, des Zelf-compassie gaat over een ‘zelf-attitude’ waarbij te meer verschillen de scores onderling en des te je eerder vriendelijk dan kritisch over jezelf bent, je minder scores zijn gelijk aan het gemiddelde. Deze ervaringen waarneemt als onderdeel van alle mentwee maten worden gebruikt bij het berekenen van selijke ervaringen en waarbij je pijnlijke emoties significante verschillen. ‘Significant’ wil zeggen dat kunt toelaten en je er bewust van zijn. In de vragende kans dat het toeval hierbij een rol gespeeld heeft,
55
uit 24 items die op een schaal van 1 tot 7 worden gescoord. Recent is een verkorte Nederlandstalige lijst van 12 items ontwikkeld aan de Universiteit van Leuven (Raes e.a. 2010); voor ons onderzoek gebruiken we deze verkorte versie, te weten de SCS-SF. Dit betekent dat elke subschaal met twee items wordt nagevraagd.
lijst wordt het begrip zelf-compassie gemeten aan de hand van de volgende subschalen (Neff e.a., 2008): - aardig zijn voor jezelf (self-kindness). - mild en tolerant zijn voor jezelf (self-judgment). - gewoon een mens zijn die fouten mag maken (common humanity). - geen verbondenheid met de wereld om je heen (isolation). - met aandacht in dit moment kunnen zijn (mindfulness). - eigen tekortkomingen niet in proportie blijven zien (over-identified). De oorspronkelijke vragenlijst van Neff e.a. bestaat
Schaalanalyses De gehele lijst heeft een betrouwbaarheid van .854. Uit een factoranalyse bleek dat er 6 items (afzonderlijke vragen of uitspraken) een factor vormden (Ơ=.867). Dit zijn de items van de schalen ‘over-
Tabel 3: Gemiddelden (M) en standaarddeviaties (Sd) van de trainingsgroepen (schaal 1 – 7) en significante verschillen tussen de groepen (One way ANOVA).
Zelfcompassie (SCS-SF) n = 168 1 Zijnstraining
Begrip
Oordeel
Totaal
M
Sd
M
Sd
M
Sd
5.04
.89
4.18
1.29
4.46
1.08
5.19
.71
4.48
1.08
4.70
.89
5.24
.82
4.71
1.19
4.85
1.03
5.44
.76
5.15
1.08
5.23
.87
5.05
.42
5.12
1.16
5.12
.97
n=59 2 Zijnspad n=47 3 BC 11 / 12 n=16 4 Inspiratiekring n=36 5 Nascholing n=10
56
Significante verschillen (p)
--
1vs4: .001
1vs4: .003
De eerste resultaten identification’, ‘isolation’ en ‘self-judgement’. We noemen dit hier ‘Zelfcompassie - oordeel’: - Als ik faal in iets wat belangrijk voor me is, kan het gevoel van mislukking mij volledig beheersen. (OI) - Als ik me rot voel, heb ik het idee dat de meeste andere mensen gelukkiger zijn dan ik. (I) - Als ik faal in iets dat belangrijk voor me is, ben ik geneigd me alleen te voelen in mijn mislukking. (I) - Als ik me rot voel, ben ik geneigd om me te fixeren op alles wat er mis is. (OI) - Ik ben afkeurend en oordelend tegenover mijn eigen tekortkomingen. (SJ) - Ik ben intolerant en ongeduldig tegenover de kanten van mijzelf die me niet bevallen. (SJ) De andere items hebben samen een Ơ van .738. Deze items zijn positief geformuleerd en dit zijn de subschalen van ‘self kindness’, ‘common humanity’ en ‘mindfulness’. We noemen deze samengestelde schaal ‘Zelfcompassie – begrip’: - Ik probeer begripvol en geduldig te zijn tegenover die aspecten van mijn persoonlijkheid die me niet bevallen. (SK) - Als er iets pijnlijks gebeurt, probeer ik een gebalanceerde kijk op de situatie in te nemen. (M) - Ik probeer mijn mislukkingen te zien als een gewoon onderdeel van het bestaan. (CH) - Als ik een moeilijke tijd meemaak, geef ik mezelf de zorg die ik nodig heb. (SK) - Als ik ergens door van streek ben, probeer ik mijn gevoelens in balans te houden. (M) - Als ik mezelf op één of andere manier tekort voel schieten, herinner ik mezelf eraan dat de meeste mensen dit weleens hebben. (CH)
Significante verschillen Een hogere score op deze lijst duidt op meer zelfcompassie. Uit tabel 3 blijkt dat het zelfbegrip door de trainingsjaren toeneemt, maar niet significant. Wel is het opvallend dat de studenten die alleen nascholing volgen even laag scoren als de studenten uit de Zijnstraining. Waar het gaat over het veroordelen van zichzelf, is er wel een significant verschil tussen de studenten uit de Zijnstraining en de studenten uit de Inspiratiekring; deze laatste groep is beduidend minder streng en oordelend naar zichzelf en heeft meer zelfcompassie. Welbevinden vragenlijst De Welbevindenvragenlijst (Visser, 1997) is de Nederlandstalige versie van de General Well-Being Scale. Hij bevat zes subschalen, te weten: - Angst. - Depressie. - Positief welbevinden. - Zelfcontrole. - Vitaliteit. - Algemene gezondheid. De lijst heeft 24 vragen die gescoord worden op een 5-puntsschaal met ‘1 altijd’ tot ‘5 nooit’. De lijst wordt veel in de paramedische zorg gebruikt en is ontwikkeld door het NPI (Nederlands Paramedisch Instituut). In ons onderzoek heeft de gehele lijst een betrouwbaarheidscoëfficiënt van .743. Dit is voldoende. Vier van de subschalen hadden ook een goede betrouwbaarheid, maar uit de factoranalyses vonden we niet precies de schalen zoals bedoeld. De subschaal ‘Vitaliteit’ vonden we wel als één factor zoals bedoeld in de oorspronkelijke lijst:
57
• WB - Vitaliteit Ơ = .860. (hogere score is betere vitaliteit) - Voelde u zich moe? - Voelde u zich afgemat of uitgeput? - Stond u over het algemeen fris en uitgerust op? - Voelde u zich opgebrand?
-
De subschalen ‘Angst’ en ‘Depressie’ kwamen tevoorschijn als één factor en die nemen we mee als een schaal voor het geestelijk welbevinden (Ơ = .845). • WB - Angst en depressie Ơ=.845 (hogere score is minder angst en depressie)
-
Was u nerveus of had u spanningen? Heeft u zich erg verdrietig gevoeld? Heeft u zich erg ontmoedigd of hopeloos gevoeld? Had u het gevoel onder druk te staan of voelde u zich gespannen? Had u zoveel problemen dat u zich afvroeg of het het allemaal nog wel waard was? Was u angstig? Was u ongerust of in de war? Heeft u zich neerslachtig of depressief gevoeld? Hoe depressief of bezorgd heeft u zich gevoeld?
Tabel 4: Gemiddelden (M) en standaarddeviaties (Sd) van de trainingsgroepen (schaal 1-5) en significante verschillen tussen de groepen (One way ANOVA).
Welbevinden vragenlijst
n = 168 1 Zijnstraining
Angst en depressie
Algemene gezondheid
Vitaliteit
M
Sd
M
Sd
M
Sd
3.92
.59
3.50
.69
3.94
.92
3.94
.57
3.39
.78
3.60
1.03
3.92
.59
3.28
.66
4.17
.67
4.21
.46
3.91
.57
4.03
.94
4.10
.69
3.85
.72
4.30
.73
n=59 2 Zijnspad n=47 3 BC 11 / 12 n=16 4 Inspiratiekring n=36 5 Nascholing n=10
58
Significante verschillen (p)
--
1vs4: .047 2vs4: .008 3vs4: .027
--
De eerste resultaten • De subschaal ‘Algemene gezondheid’ vonden we niet als aparte factor, maar die had wel een goede betrouwbaarheid (Ơ=.852 hogere score is betere gezondheid). We nemen deze subschaal daarom wel mee in de analyses. De items van deze subschaal zijn: - Werd u gehinderd door ziekte, lichamelijk ongemak en/of pijn? - Werd u gehinderd door angst over uw gezondheid? - Hoe bezorgd heeft u zich gevoeld over uw gezondheid? De overige twee subschalen hadden een te lage betrouwbaarheid.10 Significante verschillen Het angst- en depressieniveau van de studenten is niet significant verschillend voor de verschillende trainingsgroepen(tabel 4). Bij de mate van vitaliteit ligt het anders. Hier blijken de studenten in de Inspiratiekring significant vitaler te zijn dan de studenten uit de Zijnstraining, het Zijnspad en de Begeleider-, coachopleiding. De leden van de Inspiratiekring voelen zich beduidend minder moe en uitgeput. In het volgende artikel zullen we zien dat leeftijd een van de factoren is die hier een rol speelt, maar wel een opvallende: hoe ouder, hoe vitaler! De studenten uit de begeleider- en coachopleiding scoren het laagst op ‘vitaliteit’. Dit heeft mogelijk te maken met het volgen van de opleiding en het opstarten van een eigen praktijk (vaak naast de betaalde baan die men heeft). De subschaal ‘Algemene gezondheid’ geeft geen significante verschillen tussen de groepen.
Spirituele Attitude en Interesse Lijst (SAIL) Deze lijst is ontwikkeld door het Helen Dowling Instituut als een instrument om de rol van spiritualiteit bij de aanpassing aan kanker te meten (De Jager Meezenbroek e.a., 2008). Hij bevat zeven subschalen die drie hogere dimensies vertegenwoordigen: - verbondenheid met jezelf (zingeving, vertrouwen, aanvaarding) - verbondenheid met de omgeving (zorg voor anderen, verbondenheid met de natuur) - verbondenheid met het transcendente (transcendente ervaringen, spirituele activiteiten). De lijst heeft 26 items met 6 antwoordcategorieën. Schaalanalyses Voor de hele lijst vonden wij een betrouwbaarheid van .869, hetgeen goed is. Van de subschalen voldeed een lijst niet aan de betrouwbaarheidsgrens.11 De andere subschalen voldeden wel en kwamen ook min of meer uit de factoranalyses die we draaiden. De subschaal ‘ Transcendente ervaringen’ bespreek ik in het volgende artikel, omdat we deze bij de leerdoelen hebben geplaatst. De subschaal ‘Verbondenheid met de omgeving’ komt later in dit artikel bij de bespreking van het veld ‘sociaal engagement’. Hier beschrijven we de resultaten van de subschaal die we binnen het veld ‘welbevinden’ plaatsen. • SAIL – Verbondenheid met jezelf, met de subschalen zingeving (Z), vertrouwen (V) en aanvaarding (A) Ơ = .778 - Ik treed de wereld met vertrouwen tegemoet. (V) - In moeilijke tijden bewaar ik mijn innerlijke rust. (V) - Ik weet voor mezelf wat mijn ‘plaats’ is in het leven. (Z) - Ik accepteer dat ik de loop van mijn leven niet
59
helemaal zelf in de hand heb. (A) - Wat er ook gebeurt, ik kan het leven aan. (V) - Ik accepteer dat ik niet overal invloed op kan uitoefenen. (A) - Ik ben me ervan bewust dat elk leven zijn tragiek kent. (A) - Ik ervaar dat de dingen die ik doe betekenisvol zijn. (Z) - Ik probeer het leven te nemen zoals het komt. (V) - Ik accepteer dat het leven mij onvermijdelijk soms pijn geeft. (A) - Mijn leven heeft betekenis en doel. (Z)
Tabel 5: Gemiddelden (M) en standaarddeviaties (Sd) van de trainingsgroepen (schaal 1 – 6) en significante verschillen tussen de groepen (One way ANOVA).
SAIL n = 168 1 Zijnstraining
Verbondenheid met jezelf M
Sd
4.37
.63
4.45
.57
4.47
.63
4.74
.47
4.76
.37
n=59 2 Zijnspad n=47 3 BC 11 / 12 n=16 4 Inspiratiekring n=36 5 Nascholing n=10
60
Significante verschillen (p)
1 vs 4: .026
Significante verschillen In de mate van verbondenheid met zichzelf, is er een significant verschil tussen de studenten uit de Zijnstraining en de studenten uit de Inspiratiekring (tabel 5). De studenten uit de Inspiratiekring ervaren beduidend meer zingeving in hun leven, vertrouwen hun leven meer en accepteren de loop van hun leven meer dan de studenten uit de Zijnstraining. Door de jaren heen lijken deze kwaliteiten langzaam maar zeker toe te nemen: de gemiddelde scores stijgen gestaag. Kwaliteit van leven We hebben, naast bovenstaande vragenlijsten, ook drie heel eenvoudige, ‘gezond-verstand’ vragen gesteld. De antwoorden op deze vragen geven geen voldoende wetenschappelijk bewijs dat Zijnsoriëntatie al dan niet werkt, maar het geeft wel een richting en trend aan die we serieus kunnen nemen. In Cirkel 44 hebben we deze resultaten uitgebreid besproken. Hier vatten we het kort samen. We hebben, recht op de man/vrouw af, een vraag gesteld naar de huidige kwaliteit van leven, en – in een terugblik – voordat men met Zijnsoriëntatie begon: • Hoe zou u in het algemeen de kwaliteit van uw leven beoordelen, voordat u bij de school voor ZO begon: hoe tevreden was u met uw leven, alles bijeen genomen? Geef een rapportcijfer. • Op dit moment, hoe beoordeelt u in het algemeen de kwaliteit van uw leven: hoe tevreden was u met uw leven, alles bijeen genomen? Geef een rapportcijfer. • Hoe groot is de bijdrage van ZO aan uw huidige kwaliteit van leven?
De eerste resultaten Tabel 6: Kwaliteit van leven, in gemiddelden (M) en standaarddeviaties (Sd) van de trainingsgroepen (rapportcijfers) en significante verschillen tussen de groepen (One way ANOVA).
n = 168 1 Zijnstraining
Aanvang
Nu
M
Sd
M
Sd
6.42
(1.16)
7.73
(.89)
5.55
(1.46)
7.91
(.72)
5.81
(1.11)
7.94
(.68)
5.50
(1.38)
8.33
(.79)
5.50
(1.84)
8.60
(.84)
n=59 2 Zijnspad n=47 3 BC 11 / 12 n=16 4 Inspiratiekring n=36 5 Nascholing n=10
Significante verschillen (p)
1-2: .011 1-4: .013
1-4: .005 1-5: .018
Als we de gemiddelde rapportcijfers van de groepen vergelijken, dan kijken de studenten uit de Zijnstraining het meest positief terug op hun kwaliteit van leven, voordat ze met de training begonnen (tabel 6). Ze zijn, vergeleken met de andere trainingsgroepen, nu het minst tevreden. De studenten uit de Inspiratiekring en uit de nascholing scoren het hoogst. Uit onze analyses blijkt dat het verschil tussen deze groepen (Inspiratiekring / nascholing versus Zijnstraining) significant is. Bijna 80 procent van alle studenten (78,6%) schrijft de verbetering van hun kwaliteit van leven voor een groot deel toe aan Zijnsoriëntatie. Slechts drie stu-
denten (1,8%) vindt dat de invloed van Zijnsoriëntatie op hun leven ‘matig’ is en de overige 20 procent (19,6%) geeft aan dat Zijnsoriëntatie een ‘redelijke’ bijdrage heeft geleverd aan hun kwaliteit van leven. Opvallend is ook dat de studenten uit de Inspiratiekring en uit de nascholing, retrospectief, het minst tevreden zijn over hoe hun leven er voor hun Zijnsgeoriënteerde training uitzag.
Einddoel: Relaties Het hebben van een bevredigend en betekenisvol relatienetwerk hebben we gemeten met de Eenzaamheidsvragenlijst van De Jong-Gierveld en door wederom ‘recht op de man af’ te vragen naar de tevredenheid over de partnerrelatie en werksituatie. Eenzaamheidslijst Schaalanalyses De eenzaamheidslijst van De Jong-Gierveld is in de jaren zeventig ontwikkeld (De Jong-Gierveld, 1991) en meet de mate (intensiteit) van eenzaamheid. Zowel nationaal als internationaal is het een veel gebruikte schaal. De schaal bestaat uit 11 items, waarvan vijf positief en zes negatief geformuleerd zijn. Er zijn vijf antwoordcategorieën van zeer mee eens (1) tot helemaal niet mee eens (5). In feite gaat deze lijst over de mate van tevredenheid met de relaties die men heeft. De lijst heeft de volgende items: - Er is altijd wel iemand in mijn omgeving bij wie ik met mijn dagelijkse probleempjes terecht kan. - Ik mis een echt goede vriend of vriendin. - Ik ervaar een leegte om me heen. - Er zijn genoeg mensen op wie ik in geval van narigheid kan terugvallen. - Ik mis gezelligheid om me heen.
61
Significante verschillen - Ik vind mijn kring van kennissen te beperkt. Hoe lager de score, hoe lager de eenzaamheid en - Ik heb veel mensen op wie ik volledig kan – zou je kunnen zeggen – hoe meer tevreden de vertrouwen. studenten zijn over hun contacten - Ik mis mensen om me heen. (tabel 7). We vonden een signifi- Er zijn voldoende mensen met De mate van cant verschil tussen de studenten wie ik me nauw verbonden voel. eenzaamheid neemt, uit de Zijnstraining en de studen- Vaak voel ik me in de steek gelaten. door de trainingsjaren ten in de Inspiratiekring. De mate van eenzaamheid neemt, door de - Wanneer ik daar behoefte aan heen, af trainingsjaren heen, af. heb, kan ik altijd bij mijn vrienden terecht. Tevredenheid met relatie en werk De betrouwbaarheid van de lijst in ons onderzoek Schaalanalyses is goed: .878 We hebben ook ‘recht-toe-recht-aan’ vragen gesteld Tabel 7: Gemiddelden (M) en standaarddeviaties (Sd) over de tevredenheid met de partnerrelatie en de van de trainingsgroepen (schaal 1 – 5) en significante werksituatie. verschillen tussen de groepen (One way ANOVA) Over de partnerrelatie hebben we de volgende vraag n = 168 Eenzaamheid gesteld: • Hoe tevreden bent u over de kwaliteit van uw partM Sd nerrelatie? (schaal 1 tot en met 4) 1 Zijnstraining 2.74 .65 Tevredenheid met werk hebben we achterhaald met n=59 de volgende twee vragen: 2 Zijnspad 2.72 .63 • In welke mate bent u tevreden over de inhoud van n=47 uw werk? (rapportcijfer) 3 BC 11 / 12 2.66 .59 • In welke mate bent u tevreden over de zinvolheid van uw werk? (rapportcijfer) n=16 Deze twee vragen hebben samen een hoge 4 Inspiratiekring 2.37 .68 betrouwbaarheid van Ơ = .89 en we hebben ze n=36 samengevoegd tot een cijfer. 5 Nascholing
2.24
.40
n=10
Significante verschillen (p)
62
1vs4: .059
Significante verschillen De resultaten op deze antwoorden moeten met voorzichtigheid geïnterpreteerd worden; het zijn slechts enkele items die we zelf geformuleerd hebben. Ze geven een indicatie (tabel 8). In de mate waarin de studenten tevreden zijn over
De eerste resultaten Tabel 8: Gemiddeld (rapport)cijfer en standaarddeviaties (Sd) van de trainingsgroepen en significante verschillen tussen de groepen (One way ANOVA).
1 Zijnstraining n=40 / 59
Tevredenheid partnerrelatie (schaal 1 – 4)
Tevredenheid werk (rapportcijfer)
M
Sd
M
Sd
3,3
.85
5,9
1.64
3,4
.62
6,6
1.54
3,6
.67
6,8
.95
3,7
.62
7,4
1.04
3,1
.64
7,9
.78
i
2 Zijnspad n=31 / 46 3 BC 11 / 12 n=12 / 16 4 Inspiratiekring n=26 / 35 5 Nascholing n=8 / 10
Significante verschillen (p)
---
1-4: .000 2-4: .099 1-5: .001
de kwaliteit van hun partnerrelatie zijn er geen significante verschillen tussen de trainingsgroepen. Met een uitgebreidere en gestandaardiseerde vragenlijst zouden we hier meer en beter zicht op kunnen krijgen. Als trend zien we dat het met elke trainingsgroep steeds iets beter gaat, maar dat de nascholing op dit vlak het laagst scoort. Bij werk ligt dit anders: hier scoren de studenten uit de nascholing het hoogst en zijn zij, samen met de studenten uit de Inspiratiekring veel meer tevreden dan degenen uit de Zijnstraining en het Zijnspad.
Einddoel: Sociaal engagement Bij sociaal engagement gaat het over actieve betrokkenheid/commitment bij mensen en bij sociale doelen die verder gaan dan het eigen belang. Deels heeft dit te maken met zinvol en bijdragend werk doen dat past bij de hogere waardes. Deels kan dat zichtbaar worden door zaken zoals vrijwilligerswerk en het geven aan goede doelen. Filantropie is de bijdrage (in geld, tijd, goederen, expertise) die vrijwillig geschonken wordt aan het goede doel ten dienste van dat goede doel. Schuyt (2006) heeft een filantropie-schaal ontwikkeld die iemands attitude meet met betrekking tot persoonlijke verantwoordelijkheid bij de publieke wereld, in het bijzonder ten opzichte van de sociale en ecologische functies van de samenleving. Deze schaal blijkt een voorspellende waarde te hebben voor filantropisch gedrag. Deze schaal wordt gebruikt in een lopende studie van de Universiteit Utrecht waarbij een aantal vragen zijn toegevoegd over betrokkenheid op de omgeving (Berghuijs, 2009). In ons onderzoek is de Ơ van de gehele schaal laag: .58. Te laag om mee te nemen in de analyses. Ook factoranalyses geven geen subschalen met een voldoende betrouwbaarheid. Met deze lijst hebben we daarom verder geen analyses gedaan; immers, als de betrouwbaarheid te laag is dan weet je niet wat je precies gemeten hebt en dus weet je niet waar de lijst over gaat. Spirituele verbondenheid met de omgeving – SAIL Daarnaast is de subschaal ‘Verbondenheid met de omgeving’ van de SAIL geschikt als maat om de betrokkenheid op anderen te meten. In deze subschaal
63
zijn twee aspecten gemeten: Zorg voor anderen (ZA) en verbondenheid met de natuur (VN). • SAIL – verbondenheid met de omgeving, met de subschalen zorg voor anderen (ZA) en verbondenheid met de natuur (VN) Ơ = .742 - Ik vind het belangrijk dat ik iets voor anderen kan doen. (ZA) - De schoonheid van de natuur ontroert mij. (VN) - Ik heb oog voor het leed van anderen. (ZA) - Als ik in de natuur ben, voel ik me sterk daarmee verbonden. (VN)
Tabel 9: Gemiddelden (M) en standaarddeviaties (Sd) van de trainingsgroepen (schaal 1 – 6) en significante verschillen tussen de groepen (One way ANOVA).
SAIL n = 168
1 Zijnstraining
Verbondenheid met de omgeving M
Sd
4.79
.57
4.85
.51
4.76
.60
4.84
.43
4.92
.38
n=59 2 Zijnspad n=47 3 BC 11 / 12 n=16 4 Inspiratiekring n=36 5 Nascholing n=10
64
Significante verschillen (p)
--
- Ik probeer in mijn leven wat voor de maatschappij te betekenen. (ZA) - Ik wil wat voor mijn medemens kunnen betekenen. (ZA) Significante verschillen In de betrokkenheid op de omgeving is er geen verschil tussen de groepen (tabel 9). De ontwikkeling in de groepen die we (bij meerdere lijsten) zien in de mate waarin men beter en compassievoller met zichzelf omgaat, vertaalt zich niet vanzelf door in een toegenomen aandacht en zorg voor de omgeving. Het is frappant dat ook de andere maten die we hebben meegenomen in het onderzoek om de sociale en maatschappelijke betrokkenheid te meten, weinig resultaten opleveren. Zo vonden we in het vrijwilligerswerk geen verschillen tussen de trainingsgroepen (zie ook het artikel in de vorige Cirkel). Onze pogingen om op dit vlak iets te meten, leveren geen enkel significant verschil op. Dit is opvallend, omdat we juist op persoonlijke groei en geluk wel veel resultaten vinden. Het is ook opvallend omdat het juist in Zijnsoriëntatie niet onder stoelen of banken wordt gestoken dat het er om gaat bijdragend te zijn aan het geheel (uitspraak Hans Knibbe: “We zijn niet op aarde om in de hemel te wonen”). Ook in recente (literatuur)studies wordt het belang van moderne spiritualiteit met name gezien in het vormgeven van hogere normen en waardes in de maatschappij (Hedlund-de Wit, 2011). Het teveel ‘alleen naar jezelf kijken’ wordt gezien als een grote valkuil.
De eerste resultaten Samenvatting resultaten In dit onderzoek hebben we de studenten uit de verschillende jaartrainingen met elkaar vergeleken. Deze groepen verschillen in de mate waarin zij met het Zijnsgeoriënteerde aanbod bezig zijn en ook in het aantal jaren dat zij met Zijnsoriëntatie bezig zijn. We gaan ervan uit dat verschillen tussen deze groepen (van beginners tot gevorderden) een indicatie zijn voor het effect van het Zijnsgeoriënteerde aanbod. Het theoretisch model, zoals dat door ons is ontwikkeld, dient als leidraad bij de analyses. De eerste analyses betroffen de studentkenmerken. Deze heb ik in de vorige Cirkel beschreven. In dit artikel heb ik verslag gedaan van de eindeffecten. De meeste door ons gebruikte vragenlijsten blijken een goede betrouwbaarheid te hebben en gevoelig te zijn voor verschillen tussen groepen. Daardoor kunnen we over de eindeffecten het volgende zeggen. Door de groepen heen is er een toename in het welbevinden van de studenten. De verschillen tussen de studenten van de Zijnstraining en de studenten in de Inspiratiekring zijn vaak significant. De laatsten raken minder bevangen door negatieve emoties en hebben er meer vertrouwen in dat zij hun leven sturing kunnen geven, en niet bepaald worden door negatieve gevoelens. Zij zijn minder oordelend en streng over zichzelf en hebben een compassievollere en mildere blik op zichzelf. Ze hebben een grotere mate van overgave, in de zin dat ze accepteren dat ze de loop van hun leven niet helemaal zelf in de hand hebben. Tegelijkertijd hebben ze een groter gevoel van zingeving en zinvolheid over hun leven. Dit hogere welbevinden komt ook tot uitdrukking in het rapportcijfer dat zij zichzelf geven over de kwaliteit van hun leven:
een ruime acht. Opvallend is dat zij zich ook vitaler voelen, terwijl hun gemiddelde leeftijd hoger ligt dan die van studenten uit de Zijnstraining. Zij zijn meer tevreden over hun vriendschappen en relaties en voelen zich minder eenzaam. Ze zijn ook meer tevreden over hun werk. We vinden geen verschillen tussen de verschillende groepen waar het gaat over de tevredenheid over de partnerrelatie. Op het gebied van sociaal engagement vinden we, in contrast met de andere einddoelen, geen enkel verschil tussen de groepen.
Discussie De onderzoeksopzet De door ons gekozen onderzoeksopzet is, zoals ik al schreef, gemaakt op pragmatische gronden. We zijn ons bewust van de beperkingen van onze keuzes, met name waar het gaat om ‘harde’ wetenschappelijke bewijzen. Die kunnen we op basis van dit onderzoek niet leveren. Wat kunnen we wel? We hebben duidelijke en sterke aanwijzingen gevonden voor positieve effecten (we zouden ook kunnen spreken van ‘trends’) die ons hoopvol stemmen; de ontwikkeling van de studenten gaat de ‘goede’ kant uit. We hebben ook een basis gelegd voor vervolgonderzoek waarin we een volgende stap kunnen zetten naar een quasi-wetenschappelijk onderzoeksdesign (gebruik van een controlegroep, nulmeting en studenten over langere tijd volgen). In de huidige opzet hebben we de drie jaargangen van de Zijnstraining samengevoegd. Dit betekent dat we geen ‘nul’-meting hebben van studenten die nog niet met Zijnsoriëntatie begonnen zijn. Ook de eerstejaars waren al ruim een half jaar bezig toen de meting plaats vond. Aan het eind van dat jaar gaven
65
66
..een fris appèl om na te denken over hoe je van betekenis kunt zijn in de maatschappij.
De eerste resultaten zij, in hun evaluatieverslag voor de trainer, aan dat de kwaliteit van hun leven al duidelijk verbeterd was. Dus, met een echte ‘nul’-meting, is de verwachting dat we al eerder significante verschillen tussen ‘beginners’ en bijvoorbeeld derdejaars studenten of studenten uit het Zijnspad kunnen waarnemen. Wat opvalt is dat de studenten uit het Zijnspad niet significant verschillen van studenten uit de Zijnstraining. Het Zijnspad is een gevarieerde groep: er zitten studenten in die tussen de vier en acht jaar in deze groep zitten. Dat zijn grote verschillen, die soms ook terug te zien zijn in grote standaarddeviatiescores. Studenten scoren zeer verschillend en zijn, zo vermoeden wij, de minst homogene groep wat betreft getraindheid in het Zijnsgeoriënteerde aanbod. Sociaal engagement Dat we op het gebied van sociaal engagement geen enkel effect vonden, is opvallend. Hoe kunnen we dit begrijpen? Als eerste zou het kunnen zijn dat we een en ander niet goed genoeg hebben nagevraagd; de lijsten werken niet goed. Maar het zou ook zo kunnen zijn dat de blik naar buiten en de maatschappelijke vertaling van openheid, een stap is die nog niet goed in het aanbod verankerd is. In theorie is het al aanwezig, maar in de praktijk van alledag komt het nog niet tot vorm. In Cirkel 44 (2012) deden Goossens en Mutsaers, naar aanleiding van het levenskunstgesprek met Joep Dohmen, de prikkelende oproep aan de lezers om na te denken of Zijnsoriëntatie een morele agenda zou moeten hebben? En, zo vroegen ze de lezers “Kom jij zélf (genoeg) in beweging rond maatschappelijke thema’s en ontwikkelingen, die haaks staan
op jouw waardeoriëntatie?”. Zij kregen hierop verschillende reacties en zijn met een vervolg bezig. Tijdens de studiedag waarop we de resultaten presenteerden is hierover gediscussieerd en ook in de Inspiratiekring is de bezinning op onze maatschappelijke bijdrage inmiddels in volle gang. Uit de discussies blijkt dat men het vrijwilligerswerk dat men doet in de directe omgeving (bijvoorbeeld mantelzorg) zo vanzelfsprekend vindt, dat het onopgemerkt blijft. Deze vanzelfsprekendheid zou kunnen verklaren waarom het in de vragenlijst niet zichtbaar werd. Door er expliciet bij stil te staan vindt er een herwaardering plaats van het vrijwilligerswerk dat men al doet. Tegelijkertijd wordt ook duidelijk dat er een actievere bijdrage kan worden geleverd aan maatschappelijke problemen die verder reiken dan de eigen directe kring van leven en werk. Het onderzoek zorgt voor een fris appel om na te denken over hoe je van betekenis kan zijn in de maatschappij. Hier valt natuurlijk nog veel meer over te zeggen. We nodigen de lezer dan ook van harte uit om met ons mee te denken. In de volgende Cirkel We hebben gezien dat er verschillen zijn tussen de trainingsgroepen. Hoewel het vanzelfsprekend lijkt dat dit komt door het Zijnsgeoriënteerde aanbod, is dat wetenschappelijk gesproken nog helemaal niet zo zeker. Want, misschien komt het doordat de studenten in de Inspiratiekring ouder en ‘dus’ wijzer zijn... In de volgende Cirkel bespreken we of de gevonden effecten al dan niet aan het aanbod toe te schrijven zijn. Een logische en volgende belangrijke vraag waar we dan op in gaan, is: welke aspecten van het aanbod
67
dragen bij aan de gevonden effecten? En zijn er misschien ook aspecten in het aanbod die een negatief effect hebben? We willen alvast vertellen dat we verschillende bewijzen gevonden hebben dat de effecten inderdaad toegeschreven kunnen worden aan het Zijnsgeoriënteerde aanbod. Dat is mooi. Maar we vinden ook onverwachte en negatieve effecten die de staf en begeleiders in het land uitdagen om het aanbod verder te verbeteren en te optimaliseren...
D. Van Dierendonck, A. Visser, W. Schaufeli. Measuring spirituality as a universal human experience: development of the Spiritual Attitude and Involvement List (SAIL). Interne notitie, 2008, Helen Dowling Institute, Care for Cancer, Utrecht. Jong Gierveld, J. de & Tilburg, T.G. Manual of the loneliness scale. Amsterdam: Vrije Universiteit, 1999. Lammeren, P. van, K. Geelen. Verbitteren of verbeteren. Evaluatie van een programma ter voorkoming van eenzaamheid en depressie bij oudere weduwen. Nederlands Centrum Geestelijke Volksgezondheid, Utrecht, 1995. Neff, K.D., K. Pisitsungkagarn, Ya-Ping Hsieh. Self-compassion ans self-construal in the United States, Thailand, and Taiwan. Journal of Cross-cultural Psychology, 2008, vol. 39, no 3, p. 267-
Paula van Lammeren (1961) is psycholoog en als staflid en Zijnsgeoriënteerd trainer/begeleider verbonden aan de school voor Zijnsoriëntatie. In de jaren negentig werkte zij als wetenschappelijk medewerker bij het Trimbos-Instituut in Utrecht. Zij verrichtte effectstudies op het gebied van de preventieve geestelijke gezondheidszorg. Correspondentieadres:
[email protected]
285. Raes, F., E. Pommier, K.D.Neff, D. Van Gucht. Construction and Factorial Validation of a Short Form of the Self-Compassion Scale. Clinical Psychology and Psychotherapy, 2010, 17, 000-000. Schuyt, T.N.M. Het ontwikkelen van een filantropieschaal. Vrije Universiteit, Faculteit der Sociale Wetenschappen, Amsterdam, 2006. Schuyt, T., J. Smit, R. Bekkers. Constructing a Philanthropyscale: social responsibility and philantropy. Artikel uitgegeven door universiteit van Groningen (2004): http://irs.ub.rug.nl/ dbi/45c07126b854f
Literatuur Berghuis, J. Proposol for a survey using the LISS panel of
Interne
CenterData.
notitie.
Universiteit
Utrecht,
Slotboom, A. Statistiek in woorden. Een gebruikersvriendelijke beschrijving van de meest voorkomende statistische termen en
Geesteswetenschappen, 2009.
technieken. Groningen, Wolters-Noordhoff, 1987.
Hedlund-deWitt, A. The rising culture and worldview of
Tilburg, T.G. van & Jong Gierveld, J. De Zicht op eenzaamheid.
contemporary spirituality: A socciological study of potentials
Achtergronden, oorzaken en aanpak. Assen: Koninklijke Van
and
Gorcum BV., 2007.
pitfalls
for
sustainable
development.
Ecological
Economiscs, 2011-70 p. 1057-1065 Jacobs, N., M. Kleen, F. De Groot, J. A-Tjak. Het meten van
Noten
experiëntele vermijding. De Nederlandstalige versie van
1
de
Acceptance
and
Action
Questionnaire-II
(AAQ-II).
Gedragstherapie, 2008-14, p. 349-361.
68
Jager Meezenbroek, E.C. de, B. Garssen, M. Van den Berg,
Dit heet een ‘quasi experimenteel onderzoeksdesign’ en is in ons werkveld het hoogst haalbare.
2
Formeel moeten we, waneer we de resultaten bespreken, steeds spreken over ‘respondenten’. We kiezen ervoor –
De eerste resultaten vanwege de leesbaarheid – vanaf nu het woord ‘studenten’
een groep werkenden (bedrijf uit de automobielsector)
te gebruiken, daarmee doelend op die studenten die de
en werkzoekenden (bezoekers van het arbeidsbureau of werkwinkel).
vragenlijst hebben ingevuld. Omdat we vermoeden dat er geen sprake is van een selectieve non-respons, vinden we dit verantwoord en denken we dat deze resultaten
10 ‘Positief welbevinden’: Ơ = .655 en ‘Zelfcontrole’: Ơ = .594 11 ‘Spirituele activiteiten’ met een Ơ van .506
gegeneraliseerd kunnen worden naar alle studenten van de school.
Noot bij tabel 8
3
Statistical Programme for the Social Sciences.
i
4
Bij een factoranalyses (principale componenten analyses)
tevredenheid partnerrelatie; het tweede getal gaat over het
wordt aangenomen dat de waargenomen verbanden tussen
aantal respondenten op de vraag naar tevredenheid werk.
De eerste n is het aantal respondenten op de vraag naar
de variabelen toe te schrijven zijn aan één of meerdere ‘eraan ten grondslag liggende’ componenten of factoren. Met deze analyse worden deze factoren achterhaald. 5
De betrouwbaarheid (Crombach’s alfa) is een maat die de nauwkeurigheid van het instrument aangeeft. Nauwkeurigheid in de zin van herhaalbaarheid of reproduceerbaarheid. Als we iets, vlak na elkaar, met hetzelfde instrument meten, dan moet het dezelfde uitkomst geven. De alfa (Ơ) moet minimaal .60 zijn.
6
Anders gezegd: met deze analyses wordt zichtbaar wat de voorspellende waarde is van de verschillende (onafhankelijke)
variabelen,
gegeven
de
andere
voorspellers. 7
Experiëntiële vermijding is het trachten te vermijden, controleren of veranderen van bepaalde innerlijke ervaringen. (gedachten,
Wanneer emoties,
mensen
bepaalde
herinneringen,
belevingen impulsen,
lichamelijke gewaarwordingen, ...) niet willen ervaren, kunnen ze allerlei strategieën ontwikkelen om deze te vermijden. Dit noemt men experiëntiële-vermijdings- of controlestrategieën. Het omgekeerde van experiëntiële vermijding is acceptatie. 8
Negatief geformuleerde items zijn in de analyses ‘reversed’; d.w.z. de scores zijn omgekeerd.
9
Dit was een groep eerste en tweedejaars bachelor psychologie van de Katholieke Universiteit Leuven en
69