TEN GELEIDE
In het "rode boekje", zoals dit stuk al jaren heet, vindt u de bevorderingsnormen van de onderbouw. In deze papieren versie van “het rode boekje” vindt u een schematisch overzicht van de structuur van de onderbouw, de uitleg van enkele begrippen en de richtlijnen voor bevordering van uw kind. De uitgebreide versie van dit boekje vindt u uiterlijk januari op de website van onze school www.chrlyceumdelft.nl onder “actueel” → “publicaties”. Hier leggen de secties uit welke stof zij per leerjaar behandelen, hoe en wat zij beoordelen en hoe de (rapport)cijfers tot stand komen. Het boekje is als volgt ingedeeld: eerst een algemeen gedeelte over becijfering en over een aantal "vaktermen"; structuur van de onderbouw ten slotte de bevorderingsnormen. De editie HV wordt uitgereikt aan alle leerlingen van de onderbouw in het gebouw Molenhuispad. U moet dit boekje niet zien als een voorschrift. De secties hebben zich akkoord verklaard met "hun" paragraaf en de bevorderingsnormen zijn vastgesteld door de directie met instemming van de Medezeggenschapsraad. Rapportcijfers worden formeel door de docentenvergadering vastgesteld. Er kunnen echter omstandigheden zijn om van het voorgestelde af te wijken.
De sectorstaf Havo/Vwo december 2011
1
Toetsen Er bestaan veel vormen om kennis en vaardigheden te toetsen. Dat is per vak heel verschillend. Veel voorkomende manieren zijn: "s.o.'s": schriftelijke overhoringen over huiswerk, repetities: werken over een grotere hoeveelheid leerstof. Soms geven wij gecoördineerde repetities als we alle leerlingen met elkaar willen vergelijken. Ze maken dan hetzelfde werk en de werken worden volgens dezelfde normen nagekeken. praktisch werk: proeven, werkstukken. Hierbij is het belangrijk dat de leerlingen deze proeven daadwerkelijk doen en hun werkstukken tijdig inleveren. Een repetitie wordt minstens een week van tevoren opgegeven. Er kan één repetitie per dag gegeven worden. Een schriftelijke overhoring kan alleen over een huiswerktaak gegeven worden. Met docenten is afgesproken dat ze in Magister repetities, deadlines en ander groot schriftelijk werk noteren. Wij streven er naar de leerlingen binnen twee weken hun nagekeken s.o.‟s en repetities terug te geven. Voor werkstukken en projectcijfers is drie weken de streeftijd. Cijfers worden in Magister genoteerd.
Differentiatie Per vak kunt u lezen hoe er gedifferentieerd wordt. Dat is heel verschillend: dat kan bijvoorbeeld in tempo (minder/meer vragen), in inzicht (kennis, inzicht, abstractie) of in zelfstandigheid van het oplossen van problemen.
Rapportcijfers -
-
De leerlingen krijgen 4 maal per jaar een cijferrapport (november, februari, april, juli). Op elk rapport staat vermeld het gemiddelde cijfer van de tot dan toe behaalde resultaten, afgerond op 1 decimaal (het z.g. voortschrijdend gemiddelde) en een (voorlopig) eindcijfer. Een rapportcijfer kan nooit lager zijn dan 3,0.
Prognose In klas 1, 2 en 3 geeft de docentenvergadering bij het derde rapport een prognose. Met deze prognose willen wij aangeven welke verwachtingen wij hebben voor wat betreft de opleiding en het niveau van de leerling voor het volgende leerjaar. Pas bij het eindrapport zal de docentenvergadering een definitieve uitspraak doen. Overigens gaan wij er vanuit dat vrijwel alle leerlingen na het tweede leerjaar het onderwijs volgen op het juiste niveau.
Projecten De projectweken voor de onderbouw zijn gepland in januari en in juni. We vinden het als school belangrijk dat leerlingen regelmatig werken in projecten. Dat heeft een aantal voordelen: 1. Leerlingen leren algemene studievaardigheden bv. samenwerken, plannen etc. 2. Leerlingen zijn bezig met maatschappelijke problemen en maken op andere wijzen kennis met deze problemen. 3. Leerlingen doen vaak zelf onderzoek en moeten zelf initiatieven nemen om bepaalde opdrachten te voltooien. 4. Leerlingen zijn vakoverstijgend bezig. 2
De leerlingen krijgen voor elk project na voltooiing een cijfer. Dit cijfer wordt vermeld op de rapporten. Projectcijfers tellen niet mee met het puntentotaal van de vakken, maar worden beschouwd als één van de indicatoren bij de bespreekmarges in klas 1, 2 en 3.
Opbouw van de school
3
GODSDIENST Klas 1 en 2 1
Methode De sectie gebruikt de methode Van horen zeggen. In de onderbouw krijgen de leerlingen inzicht in het ontstaan en de betekenis van godsdienst en bijbel voor mensen in het dagelijks leven, toegespitst op de godsdienstige verschijnselen die samenhangen met Jodendom en Christendom.
2
Toetsvormen Wij toetsen kennis en inzicht door overhoringen en repetities. In klas 1 krijgen de leerlingen per periode 1 repetitie en 1 à 2 schriftelijke overhoringen. De repetities tellen dubbel. Een creatieve opdracht kan als schriftelijke overhoring of als repetitie meetellen. In klas 2 gaat het net zo.
Klas 3 1
Methode In deze klassen concentreren wij ons op het handelen van de mens, geïnspireerd door zijn godsdienst. Binnen het Jodendom behandelen wij het fascismeproject, dat wij samen met andere vakken doen. De Islam is de andere godsdienst waar de leerlingen dit jaar kennis mee maken.
2
Toetsvormen Er is per periode minstens 1 toetsmoment: een repetitie of een gelijk-waardig werk (bv. presentatie, verslag, opstel) en/of een schriftelijke overhoring of opdracht die als zodanig telt.
LATIJN EN GRIEKS 1
Methode De sectie gebruikt voor Latijn de methode Disco en voor Grieks de methode Pallas. Het onderwijs in de beide klassieke talen betreft de talen zelf en ook de antieke cultuur in brede zin. De basisvorming kent geen wettelijk geregelde kerndoelen, wel zijn er door de Vereniging Classici Nederland kerndoelen ontwikkeld. Wij proberen de leerlingen kennis van de belangrijkste onderdelen van de talen bij te brengen; ook krijgen zij inzicht in de maatschappij van toen, waarop onze moderne cultuur immers voortbouwt. De leerlingen maken kennis met de mythologie en de geschiedenis van Grieken en Romeinen. Vanaf het begin maken we de leerlingen met de talen vertrouwd door het lezen van complete lees-stukjes, waarin het verhalende element voorop staat. Het verwerven van basiskennis aan grammatica en woorden vraagt van de leerlingen een normale hoeveelheid huiswerk, waarbij het belangrijk is de stof goed bij te houden! De vakken Latijn en Grieks kennen geen differentiatie, omdat zij alleen in de afdeling gymnasium worden gegeven. 4
2
Toetsvormen a. We streven er naar per periode tenminste twee repetities over een grotere hoeveelheid leerstof te geven. Daarnaast kunnen er schriftelijke overhoringen zijn. Door mondelinge overhoringen toetsen we geregeld het huiswerk; hiervoor geven we geen cijfer. b. Repetities tellen twee- of driemaal zo zwaar als s.o.'s.
NEDERLANDS 1
Methode Het vak Nederlands gebruikt de nieuwste versie van de methode Nieuw Nederlands. Elk deel bestaat uit zes hoofdstukken. Elk hoofdstuk behandelt diverse aspecten van taal:
2
lezen: teksten lezen en daarbij vragen en opdrachten maken, schrijven: verschillende tekstsoorten leren kennen; zelf teksten schrijven, spreken, kijken en luisteren: oefenen met allerlei communicatieve situaties, studievaardigheid: leren beheersen van allerlei studievaardigheden, taal en woordenschat: theorie leren en opdrachten maken op het gebied van woordenschat, woordvorming, stijlfiguren, taalfouten, spelling: regels voor spelling van werkwoorden, hoofdletters en leestekens leren toepassen, fictie: werken met leesboeken, gedichten, literaire genres; verslagen en verwerkingsopdrachten bij leesboeken maken, grammatica: zinnen ontleden en woorden benoemen.
Toetsvormen De behandeling van elk hoofdstuk wordt afgesloten met een hoofdstuktoets (repetitie), waarin de meeste hierboven genoemde aspecten getoetst worden. Aantal repetities: één of twee per periode. Daarnaast worden er aparte toetsen gegeven voor belangrijke onderdelen, zoals tekstbegrip, grammatica en spelling. De repetities tellen zwaarder mee voor het rapport dan de overige toetsen. Aparte cijfers zijn er verder voor de schrijfopdrachten en de opdrachten bij de gelezen boeken. Bovendien geven de leerlingen ieder leerjaar individueel of in groepjes een mondelinge presentatie.
FRANS 1
Methode In klas 1 en 2 gebruikt de sectie Frans de methode D’Accord!. Deze methode biedt in ieder hoofdstuk alle onderdelen van taalvaardigheid gestructureerd aan. Elk hoofdstuk begint met receptieve vaardigheden (lezen en luisteren) en gaat vervolgens over op het aanleren van schrijfvaardigheid en gespreksvaardigheid. Het onderdeel grammatica is hiervoor een belangrijke basis. Er wordt gewerkt met een tekstboek en een werkboek. Verder hebben alle leerlingen middels een inlogcode bij Iddink toegang tot de site van D’Accord! (Malmberg) waar ze voor iedere les extra oefenmateriaal voor grammatica (grammaticatrainer) en vocabulaire (woordtrainer) kunnen vinden. Ook diagnostische 5
toetsen, webopdrachten, alle audio en extra „civilisation‟ (kennis van land en volk) zijn op deze site te vinden. We willen de leerlingen zo snel mogelijk in staat stellen om gesproken Frans in dagelijks voorkomende situaties te verstaan. Ook leren ze zich op eenvoudige wijze correct in het Frans uit te drukken. Ten slotte bereiken zij een verantwoord niveau in de lees-, luister- en schrijfvaardigheid. Zo kunnen zij voldoen aan het kerndoel “communicatieve vaardigheid”. Een belangrijke plaats heeft de "Civilisation": we brengen de kennis van land en volk over door illustratiemateriaal, leesteksten en chansons. De leerlingen leren verder het nut van de kennis van vreemde talen voor hun latere studie en beroep. Naast de kerndoelen moeten de leerlingen die Frans in hun profiel zullen krijgen een goede basis hebben voor uitbreiding en verdieping. De andere leerlingen moeten een voldoende niveau hebben bereikt om in beroep of opleiding en tijdens vakanties eenvoudig Frans te kunnen verstaan, spreken en lezen. In de methode D’Accord! die we in de brugklas, 2e en 3e klas gebruiken, staat aan het eind van ieder hoofdstuk een les die gewijd is aan verdieping van de stof. In klas 3 krijgen alle leerlingen extra leesstof te verwerken door middel van leesboekjes van school. In Havo 3 wordt er naast D'Accord ook met projecten gewerkt. 3
Toetsvormen De communicatieve vaardigheden toetsen we door schriftelijke opgaven, luistertoetsen en gesprekjes. Per periode streven we naar 3 schriftelijke overhoringen en 2 toetsen, hetgeen niet altijd haalbaar is. Het rapportcijfer komt als volgt tot stand: Klas 1: s.o.'s tellen 1x, lees-luistertoetsen 1x en leertoetsen 2x, Klas 2: s.o.'s tellen 1x, lees-luistertoetsen 1x en leertoetsen 2x, Klas 3: s.o.'s tellen 1x, repetities meestal 2x, speciale gecoördineerde toetsen (luister-, spreek- en schrijfvaardigheid) tellen 1x of 2x, dat wordt per gelegenheid door de sectie vastgesteld. Voor mondelinge overhoringen bestaat geen vaste regel.
DUITS 1
Methode De kennismaking met het Duits vindt plaats aan de hand van de methode Salzgitter Heute. Deze methode kent een tekst- en een werkboek. De methode besteedt aandacht aan het leren spreken en verstaan en aan het leren lezen en schrijven van de Duitse taal. De gewone dagelijkse omgangstaal wordt gebruikt in situaties die op de leerlingen een reële indruk maken. Het Grammatikübersicht en de Wörterliste leggen de basis voor grammatica resp. de woordenschat. Ze oefenen het spreken in dialogen aan de hand van de thuis geleerde rubriek “Wie sag‟ ich es”. Deze zijn bedoeld om de 6
leerlingen met Duits vertrouwd te maken zonder dat er bv. uitgebreide grammaticale uitleg aan de orde komt. Schrijfvaardigheid oefenen we door het invullen van (eenvoudige) formulieren, het schrijven van brieven, opstellen en korte mededelingen. Het kunnen verstaan van gesproken Duits toetsen we in luisteroefeningen. Daarnaast kennen we toetsen luistervaardigheid. Informatie over Duitsland en Duitstalige landen komt in de methode een aantal malen aan de orde. De docent geeft zelf “landeskundliche Informationen”. In het werkboek is enige differentiatie in oefenstof aangebracht, zodat zwakkere leerlingen wat eenvoudiger oefeningen kunnen krijgen dan de sterke leerlingen. 2
Toetsvormen Er vinden per periode minstens 2 repetities en overhoringen plaats. Luister- en gespreksvaardigheid kunnen als overhoring meetellen. Overhoringen tellen 1x mee voor het rapportcijfer; woordenrepetities in klas 2 tellen dubbel en de overige repetities in klas 2 tellen 3x. In klas 3 tellen overhoringen 1x en repetities dubbel. Er zijn vier rapportperioden per leerjaar. De school werkt met een zogenoemd “voortschrijdend gemiddelde”. Dat wil dus zeggen, dat in een bepaalde verhouding alle behaalde rapportcijfers blijven meetellen voor het vierde rapport dat vlak voor de zomervakantie wordt uitgereikt.
ENGELS 1
Methode De leerlingen gebruiken de vernieuwde methode New Interface 2nd Edition in klas 1, 2 en 3. Deze bestaat uit een tekst- en werkboek, geluidsmateriaal op cd en een bijbehorende website. Deze totaalmethode biedt alle aspecten van het vak zoals de vier vaardigheden (luisteren, spreken, lezen en schrijven), aandacht voor kennis van land en volk en het belang van het vak Engels. Doordat wij in onze lessen momenten inbouwen waarin leerlingen zelfstandig (alleen, in paren of in groepjes) werken, zijn wij vaak in staat zwakkere leerlingen tijdens de lessen te helpen. Op de website (www.newinterface-online.nl toegang tot licentie via Magister) kunnen de leerlingen ondersteunende oefeningen vinden, evenals op de ELO (website CLD, toegang, ELO). De vernieuwde methode heeft veel extra materiaal online. In klas 2 en 3 gebruiken wij aparte werkboeken en toetsen voor havo en vwo.
2
Toetsvormen Toetsing gebeurt op verschillende manieren: mondeling, door spreekopdrachten, klassengesprekken, dialogen, mondelinge verslagen enz., schriftelijk, in de vorm van overhoringen, repetities, schrijfopdrachten, luister- en leesvaardigheidstoetsen, projectopdrachten, webquests, enz. In de toetsen zijn de volgende vier vaardigheden verwerkt: schrijven, luisteren, lezen en spreken. 7
3
Het rapportcijfer Dit bestaat uit de volgende onderdelen: schriftelijke en mondelinge beurten, (eind-)toetsen bij New Interface 2nd Edition, gespreksvaardigheid, luistervaardigheid, leesvaardigheid, soms: voor projecten, leesverslagen, groepsopdrachten, presentaties en ICT toepassingen, repetities tellen 3x; presentaties 2x, boektoetsen 1x (2x in 3e klas) en schriftelijke overhoringen 1x.
AARDRIJKSKUNDE 1
Methode De sectie gebruikt de methode De Geo in klas 1 t/m 3. In klas 1 beginnen we met het aanleren van een aantal basisvaardigheden voor aardrijkskunde: Hoe gebruik je de atlas? Welke soorten kaarten bestaan er en hoe moet je die gebruiken? Hoe verwerk je data in grafieken en hoe ga je grafieken aflezen? We laten de leerlingen kennis maken met programma‟s als Google Earth en Google Maps. Verder brengen we de leerlingen een aantal (al dan niet) nieuwe begrippen bij op het gebied van fysische en sociale aardrijkskunde; ze leren hoe de mens zijn woonomgeving inricht, welke mogelijkheden hij daarbij ontmoet en hoe hij daarbij tot een oplossing komt en relaties kan leggen. Hiervan uitgaande behandelen we een aantal landschappen, in schaal variërend van de wereld via Europa, Australië tot de eigen omgeving: reliëf, klimaat, routeplanning, bevolking en milieu. De leerlingen leren vaardigheden en doen zelf kleine onderzoeken n.a.v. de kerndoelen van de basisvorming. Internetvaardigheden en Google Earth komen hierbij volop aan bod. In klas 2 geldt speciale aandacht voor de tegenstelling rijk-arm in de wereld. Zuid Afrika wordt besproken en ook komen de Alpenlanden aan bod. De rol van Azië bij het globaliseringsproces (rol kinderarbeid). In ons eigen land wordt de Rotterdamse haven behandeld. We werken met kaarten en grafische voorbeelden; ook schakelen we de computer in. De leerlingen maken soms enkele kleine werkstukken. In klas 3 nemen we De Verenigde Staten van Amerika en onder handen. India is het volgende land dat besproken wordt. Ten slotte wordt het Nederlandse landschap behandeld. Verder zal er aandacht zijn voor China en Brazilië. We verduidelijken dit met actuele voorbeelden en verwijzen naar de samenhang die er bestaat met andere vakken en disciplines, bv. geschiedenis. We hopen het Nederlandse landschap te kunnen afsluiten met een middag veldwerk of excursie. Hier wordt aan gewerkt. De sectie streeft ernaar het huiswerk zoveel mogelijk in de klas te laten maken. De gebruikte methode sluit hier prima op aan. Leerlingen kunnen op school en thuis zelfstandig aan de slag. Zeer nuttig hierbij is dat leerlingen in het bezit zijn van een recente editie van de (Grote) Bosatlas. Momenteel is dat de 53e druk.
2
Toetsvormen In klas 1 geven we per periode minstens één repetitie en streven we ernaar om 8
minstens één schriftelijke overhoring af te nemen. Daarnaast beoordelen we de vaardigheden van de leerling met een cijfer: werkhouding huiswerk, werken in de klas en speciale opdrachten. Repetities tellen 2 keer. Na het eerste rapport treedt differentiatie op, waarbij naast de basiskennis ook steeds meer inzicht getest wordt. Uiteraard passen we de becijfering hierop aan. In klas 2 en 3 geven we per periode minstens één repetitie en streven we ernaar om minstens één schriftelijke overhoring af te nemen. Daarnaast beoordelen we de vaardigheden van de leerling met een cijfer: werkhouding huiswerk, werken in de klas en speciale opdrachten. In klas 3 Gymnasium is bijna alleen ruimte voor repetities. De leerlingen maken minimaal één werkstuk, waarin ze beoordeeld worden op: hun vermogen om zelfstandig informatie te vinden, om informatie te kunnen verwerken, om te kunnen combineren, en ten slotte om een eigen conclusie te trekken. Wat betreft het meetellen van overhoringen en repetities hangt in klas 1 en 2 de zwaarte van het cijfer samen met de hoeveelheid en de moeilijkheidsgraad van de leerstof. Over het algemeen tellen repetities 2 keer. In de klassen 3 Vwo en 3 Havo tellen repetities 2 keer, behalve als er een topografierepetitie bij zit, dan geldt de regel dat in die periode de topografierepetitie 2 keer en de gewone repetitie 3 keer meetelt. GESCHIEDENIS 1
Methode De door ons gebruikte methode is Feniks (klas 1t/m 3). Deze methode bestaat uit een lees- en een werkboek. Hierbij hoort ook een website die via Magister te bereiken is, waarmee de leerling zichzelf kan overhoren. In deel 1 van Feniks (klas 1), welke bestaat uit een Havo/Vwo en een Vwo boek, behandelen wij de eerste vier tijdvakken in een zestal hoofdstukken. Het gaat om de periode van ca. 10.000 voor Christus tot ca. 1500 na Christus. De volgende onderwerpen komen aan bod: prehistorie, Egypte, Grieken, Romeinen, de Vroege Middeleeuwen, de Late Middeleeuwen en de Renaissance. De ontwikkeling van de Italiaanse stad Florence, toonbeeld van de Renaissance, wordt in een apart hoofdstuk behandeld. Elk hoofdstuk begint met een inleidende paragraaf waarmee een blik wordt geworpen op de theorie die komen gaat en een afsluitende paragraaf waarmee de leerling het hoofdstuk samenvat en zich voorbereid op een proefwerk. Naast de zes paragrafen waaruit een hoofdstuk bestaat is er ruimte om extra kennis op te doen middels keuzeparagrafen. In deel 2 van Feniks (klas twee), welke bestaat uit een Havo/Vwo en een Vwo boek, behandelen wij de periode 1500 tot 1800. De volgende onderwerpen komen aan bod: de ontdekkingstochten, de Reformatie, de Gouden Eeuw, de Franse Revolutie en de Amerikaanse Revolutie en Burgeroorlog. Bij de keuzeparagrafen gaan we soms dieper in op de stof. Deel 3 (klas 3) bestaat uit een Havo-boek (3 Havo) en uit een Vwo-boek (3 Vwo) van Feniks. Hierin behandelen wij de periode 1800 tot nu. Deze hoofdstukken sluiten naadloos aan op het geleerde van de leerlingen in klas 1 en 2. De volgende 9
onderwerpen komen aan bod: Fabrieken en kolonies in de 19de eeuw, Nederland in de 19de eeuw, Eerste Wereldoorlog en communisme, Interbellum en Tweede Wereldoorlog, het atoomtijdperk en de westerse wereld in de 20ste eeuw tot nu. Ieder hoofdstuk bestaat uit vijf paragrafen die de basisstof behandelen en een paragraaf die het hoofdstuk samenvat (inclusief begrippen). Elk hoofdstuk heeft een aantal keuzemenu‟s die verdieping geven aan het onderwerp. In deze keuzemenu‟s worden er ook verbanden gelegd met andere vakken en de vaardigheden worden aangeleerd, bv. het doen van onderzoek. De leerling kan met dit boek zelfstandig aan het werk. De tweede helft van het jaar bereiden we de kinderen voor op de tweede fase en het zelfstandig werken; er zijn geen tussentijdse beoordelingen (s.o.‟s) meer en aan het eind van de derde en vierde periode krijgen de leerlingen toetsen. Zo proberen we hen alvast aan het werken in de bovenbouw te laten wennen om de overstap kleiner te maken. In dit boek, maar ook in de lessen vindt er differentiatie plaats op tempo (hoeveelheid en moeilijkheidsgraad van de vragen) en op kennis- c.q. basisvaardigheidsgebied. Deze differentiatie komt tot uiting bij de repetities. Overhoringen en cijfers voor groepswerk geven we niet gedifferentieerd. 2
Toetsvormen Iedere periode geven we minimaal drie cijfers, waaronder minimaal één repetitie. In de repetities toetsen we meer dan kennis: zo is er ook aandacht voor het toetsen van de vaardigheden, bv. door het werken met teksten, cartoons en bronnen. Repetities en werkstukken tellen dubbel, de gecoördineerde repetities tellen als een “gewone” repetitie. In de tweede helft van de derde klas gaan wij werken volgens de bovenbouw. Dit betekent dat er geen s.o.‟s meer zijn en de repetities aan het eind van het trimester achter elkaar zullen worden afgenomen. De repetities tellen dan ook 3x mee. Er zal in het laatste trimester tevens een werkstuk moeten worden gemaakt in groepjes, die de leerlingen moeten presenteren. Dit alles om de overgang naar de bovenbouw goed voor te bereiden.
ECONOMIE 1
Methode Voor het vak economie gebruiken we „Fundament‟ van de LWEO. Deze methode vormt een goede voorbereiding voor de vakken economie en management en organisatie (bedrijfseconomie) in de bovenbouw van Havo en Vwo. Leerlingen maken middels deze methode kennis met de economische aspecten van onze maatschappij. De stof probeert aan te sluiten bij de belevingswereld van de leerling in de tweede en derde klas. De methode heeft de vorm van een drietal lesbrieven. In klas 2 en klas 3 werken leerlingen met de lesbrieven “Jonge Consumenten”, “Kiezen en Werken” en “Samen Leven”. De lesbrieven zijn bedoeld als een brede kennismaking met de economische vakken in de bovenbouw. Centraal staat de combinatie van aan de ene kant concrete economische problemen en gezichtspunten en aan de andere kant vaardigheden om die problemen te lijf te gaan. Hieronder een toelichting op beide punten. 10
(1) Concrete economie: De “Jonge Consument” belicht de alledaagse economie vanuit het gezichtspunt van de consument. Aan de orde komen onderwerpen zoals: Wat doe je met je geld? Begroten, waar is dat goed voor? Kopen en milieu: wat hebben ze met elkaar te maken? In “Kiezen en Werken” verschuift het blikveld naar dat van het bedrijf. Het vak Management en Organisatie komt met name in beeld door aandacht voor onderwerpen en begrippen zoals: Afzet, omzet, brutowinst, nettowinst, rentekosten, afschrijvingen, btw. Het administreren van bedragen bij inkoop en verkoop: veranderingen verwerken middels een balans en resultatenrekening (boekhouden). Soorten markten en hun prijsvorming: vraag en aanbod op de goederenmarkt, de arbeidsmarkt en de vermogensmarkt. Zaken rondom loon en salaris: salarisstrook, loonbelasting, sociale premies, verzekeringen in geval van werkloosheid en arbeidsongeschiktheid. In de laatste lesbrief komen zaken aan de orde zoals armoede in de wereld, het milieu en de internationale handel (export, import, kapitaalstromen, wisselkoersen). De leerling wordt hier steeds meer wereldburger en moet problemen ook vanuit een ruimer perspectief kunnen beoordelen. (2) Vaardigheden: Aan bod komen vaardigheden zoals bijvoorbeeld rekenen (procenten, indexcijfers), het doen van onderzoek, informatie verwerken middels tabellen en grafieken, economisch argumenteren, (boekhoudkundige) problemen oplossen van handelsbedrijven en omgaan (discussiëren over) met de dagelijkse actualiteit. De lesbrieven worden zowel voor Havo als Vwo gebruikt. Dat kan door een snelheidsverschil, door het andersoortig gebruik van opdrachten (zgn. “Bouwstenen” met een niveauverschil) en door de stof iets abstracter te presenteren. Verder bieden de lesbrieven ruimte voor het in meer of mindere mate zelfstandig werken door leerlingen. Leerlingen plannen en werken dus binnen de door de docent geboden structuur. De kennis die in de lesbrieven aan de orde komt, biedt daarmee een goede basis en redelijk duidelijk vergezicht op het profiel Economie en Maatschappij (E&M) en op het vak Management & Organisatie in de bovenbouw. Daarmee kan een keuze voor de toekomst meer gefundeerd worden gemaakt. 2
Toetsvormen De regel is dat het aantal toetscijfers (minimaal) gelijk is aan het aantal lessen plus één. In de praktijk komt dat neer op minstens drie toetscijfers per rapport. De toetsen kunnen de vorm hebben van overhoringen, repetities en (groeps)opdrachten. In de derde klas wordt, ter voorbereiding op de bovenbouw, over grotere gehelen toetsen afgenomen. Grotere toetsen tellen zwaarder mee in de berekening van het rapportcijfer.
WISKUNDE 1
Methode De sectie gebruikt de methode Getal en Ruimte. 11
In elk leerjaar werken we twee boeken door. De onderwerpen die in de onderbouw behandeld worden zijn onder te verdelen in vier domeinen, n.l.: rekenen, meten en schatten algebraïsche verbanden meetkunde informatieverwerkingen en statistiek. Elk boek heeft ongeveer dezelfde opbouw: basisstof, samenvatting, gemengde opgaven, herhalingsopgaven en extra stof. Tevens biedt elk boek een diagnostische toets aan en verschillende oefenvraagstukken. De diagnostische toets is er voor bedoeld om te kijken of de basisstof goed begrepen wordt. De manier van werken in de onderbouw is vaak dezelfde. Leerlingen moeten regelmatig de leerstof zelfstandig verwerken. We werken met studiewijzers, waarop wordt aangegeven wanneer iets af moet zijn. Netjes werken en het correct opschrijven van de uitwerkingen zijn belangrijke vereisten. Naarmate een leerling in een hoger leerjaar komt, wordt er nog meer zelfstandigheid van hem of haar verwacht ten aanzien van het leerproces. Daarom proberen we de leerlingen vanaf de eerste klas een kritische houding aan te leren ten aanzien van het zelfgemaakte werk en het zelfstandig nakijken hiervan. In alle leerjaren toetsen we meerdere hoofdstukken tegelijk. Dit wordt gedaan omdat het voor het vak wiskunde erg belangrijk is om aangeleerde vaardigheden te blijven oefenen. In latere hoofdstukken worden deze vaardigheden vaak weer gebruikt. Op de ELO kan de leerling de uitwerkingen vinden van bijv. de diagnostische toetsen. Verder biedt de ELO ook mogelijke ict-ondersteunende activiteiten aan. Voor leerlingen die enige moeite hebben met een bepaald onderwerp biedt het wiskundeboek extra oefeningen. Deze staan in de herhaling na elk hoofdstuk en in de gemengde opgaven. 2
Toetsvormen De toetsen die gegeven worden zijn verschillend van aard. Zo kennen we meerdere vormen van toetsing: schriftelijke overhoring, beslaat hoofdzakelijk een gedeelte van de basisstof van één hoofdstuk, repetitie, gaat meestal over twee opvolgende of verwante hoofdstukken. Naarmate een leerling in een hoger jaar komt, krijgt hij of zij minder cijfers per periode. In klas één worden regelmatig overhoringen gegeven. In klas 1 V zijn er minder overhoringen daar deze klassen 1 uur minder wiskunde per week hebben. We streven in 1 HV naar ongeveer vier cijfers en voor 1 V naar ongeveer drie cijfers per periode. In klas 2 is het aantal overhoringen al minder dan in klas één, terwijl in klas 3 in principe geen overhoringen meer worden gegeven. Omdat we in klas 3 al voorbereidend bezig zijn voor de Tweede Fase zullen de leerlingen zichzelf moeten testen met behulp van diagnostische toetsen. Hierdoor krijgen de leerlingen ongeveer twee cijfers per periode. Het rapportcijfer is het gemiddelde van alle behaalde cijfers, waarbij een repetitie het gewicht twee krijgt ten opzichte van een schriftelijke overhoring. Bij meerdere 12
overhoringen per hoofdstuk telt het gemiddelde van de overhoringen als één overhoring mee.
NATUURKUNDE 1
Methode De sectie gebruikt de methode NOVA (nieuwe editie) in de tweede en derde klas. De methode gaat uit van het ontdekken van natuurkundige fenomenen en principes door het doen van practicum. In de tweede klas zal het vak vooral nog een kennismaking zijn door middel van diverse onderwerpen, waarbij het abstractieniveau nog niet hoog is. In de derde klas worden onderwerpen behandeld waarbij iets meer abstract denken van de leerling wordt verwacht. De prestaties die bij deze abstractere onderwerpen worden geleverd zijn een goede indicatie of een leerling het niveau in de bovenbouw aan zou kunnen. Het standpunt van de sectie is dat alle leerlingen die hun best doen een voldoende moeten kunnen halen bij de overgang. Dat betekent niet dat elke leerling met een voldoende overgangscijfer dan ook het niveau in de bovenbouw zou aankunnen. Daarvoor zijn de adviezen die gegeven worden in de derde klas een betere aanwijzing. Zowel in de tweede als in de derde klas wordt de complete basisstof uit de methoden doorgewerkt. Daarnaast kan er extra stof worden gedaan, afhankelijk van de klas en/of de leerling.
2
Toetsvormen Bij natuurkunde kunnen cijfers gegeven worden voor de onderstaande toetsvormen. Tussen haakjes staan de gewichten.
repetitie (2x) schriftelijke overhoring (1x) verslag van een practicum (1x) practicumtoets (1x) controles van schriften / opgegeven werk (1x)
Belangrijk is dat de leerling zelf zijn/haar sterke en zwakke kanten ontdekt, een zelfbeeld ontwikkelt en zich bewust wordt van de eigen (on)mogelijkheden op het gebied van de natuurkunde. De hoeveelheid cijfers varieert per klas en per periode. Zoals schoolbreed is afgesproken, tellen alle cijfers mee in het voortschrijdend gemiddelde. SCHEIKUNDE 1
Methode De sectie werkt met één methode voor zowel Havo als Vwo, “Chemie”. Deze leergang maakt gebruik van het zgn. geïntegreerde practicum, wat inhoudt dat in de aangeboden stof het practicum en de theoretische leerstof met elkaar verweven zijn. Bij het Vwo wordt vanaf hoofdstuk 1 extra stof aangeboden in de vorm van aanvullende opdrachten. Deze opdrachten worden in de les uitgereikt en staan op de ELO (= Elektronische Leer Omgeving). Het practicum bij het vak scheikunde is een essentieel onderdeel van de wetenschap chemie en daarom kunnen wij bij het onderwijs in scheikunde niet zonder. 13
De leerlingen leren in het begin vooral omgaan met gereedschappen in de chemie. Bij het uitvoeren van experimenten worden vooral de aspecten veiligheid en samenwerken geoefend en ook getoetst. Er wordt aandacht besteed aan het leren waarnemen, het trekken van conclusies en verslagen schrijven. Wat verstaan we onder zuivere stoffen, hoe scheiden we mengsels, wat komt er kijken bij verbrandingen, zijn thema‟s in klas 3. In de loop van het cursusjaar verschuift de aandacht langzaam van deze praktische naar abstracte onderwerpen, wat uitmondt in het leren hanteren van de chemische formuletaal en denken in atomen en moleculen. Voor het Vwo wordt er vanaf hoofdstuk 1 ook aandacht besteed aan de rekenvaardigheden die bij het vak scheikunde in de bovenbouw vwo sterk worden aangesproken. 2
Toetsvormen De sectie scheikunde toetst in de derde klas door middel van de repetitie, de schriftelijke overhoring (s.o.) en het verslag. Per periode zijn er één of twee repetities. In periode 1,2 en 3 wordt er één s.o. cijfer gegeven. Dit s.o. cijfer kan een gemiddelde van en s.o.(„s) en/of verslag(en) zijn. Een repetitie telt 3x zo zwaar als een s.o. cijfer.
BIOLOGIE 1
Methode De methode voor de onderbouw, “Biologie voor jou” legt sterk de nadruk op het bevorderen van een zelfstandige werkhouding van de leerlingen. In klas 1 gebruiken we deel 1 Havo/Vwo. We besteden aandacht aan het zelfstandig bestuderen en verwerken van o.a. de volgende onderwerpen uit de biologie: microscopie, bouw en voortplanting van planten, bewegingsstelsel van de mens, groei en ontwikkeling, ordening en voortplanting. Aan de hand van vragen, opdrachten en practica wordt de theorie verduidelijkt en leren de leerlingen antwoorden te formuleren en waarnemingen te doen en te verwerken tot een verslag. In klas 3 werken we met deel 2 Havo/Vwo. De onderwerpen die in dit leerjaar aan de orde komen hebben voor het grootste deel betrekking op het menselijk lichaam. Het gaat hierbij o.a. om voeding en spijsvertering, ademhaling, bloedsomloop, voortplanting erfelijkheid en evolutie. De leerstof wordt weer aangevuld en verduidelijkt met verschillende practica. Bij “Biologie voor jou” bestaat de mogelijkheid tot differentiatie met behulp van extra basisstof en/of verrijkingsstof waaruit een keuze gemaakt kan worden na de basisstof.
2
Toetsvormen Bij biologie wordt gestreefd naar minimaal 1 repetitie per periode. Deze repetities worden zoveel mogelijk gecoördineerd gegeven. Huiswerkcontrole kan mondeling of door middel van schriftelijke overhoringen plaatsvinden. Bijzondere opdrachten zoals verslagen en tekenopdrachten zijn mogelijk. Een aantal malen per jaar worden de schriften beoordeeld. Voor het rapportcijfer gelden de volgende gewichten voor de diverse toetsvormen: repetities tellen 4x verslagen tellen 1x beoordeling van het schrift (minimaal 1x per periode) telt 1x 14
overige opdrachten (bv. tekeningen en grafieken) 1x voor het laatste rapport wordt er een boomverslag en een verslag over het eigen lijf ingeleverd. Het boomverslag telt 4x, meten aan je eigen lijf telt 2x.
INFORMATIEKUNDE 1
Methode De sectie maakt geen gebruik van een standaard methode maar van zelfontwikkeld lesmateriaal, toegespitst op het gebruik van computers op het CLD. In de eerste periode leren de leerlingen werken met de ELO, het netwerk en hoe goed gebruik te maken van zoekmachines en het internet. In de tweede periode komt het gebruik van de tekstverwerker (MS Word) op school aan de orde. Het programma voor het tweede jaar begint in de derde periode en heeft een wisselende inhoud, waarbij gedacht kan worden aan het gebruik van Powerpoint en presentatievaardigheden, het gebruik van Spreadsheets en het gebruik van beeldbewerkingsprogrammatuur.
2
Toetsvormen Toetsing bestaat uit individuele en groepsopdrachten. Hiervoor kunnen cijfers gegeven worden of een voldoende/onvoldoende afsluiting.
HANDVAARDIGHEID 1
Methode In de onderbouw gebruiken we, net als bij tekenen, een door onze secties ontwikkelde methode. Naast het maken van zoekopdrachten worden er door de leerlingen praktijkopdrachten handvaardigheid gemaakt. De opdrachten voor klas 1 en 2 zijn voor de leerlingen te vinden op de ELO (= Elektronische Leer Omgeving). De thema‟s bij handvaardigheid komen overeen met de thema‟s bij tekenen. Uitgaande van deze thema‟s komt een aantal basisbegrippen en basisvaardigheden op het gebied van vormgeving, beheersing van materialen, technieken en kunstbeschouwing aan de orde. Voor klas 1 en 2 zijn bovenstaande basisbegrippen en basisvaardigheden verwoord in de begrippenlijsten handvaardigheid en tekenen. Hierop zijn onze opdrachten gebaseerd. In een toolboek, dat in de lokalen handvaardigheid en tekenen beschikbaar is, worden begrippen en technieken besproken en uitgelegd. In klas 3 zijn de opdrachten gebaseerd op de begrippenlijsten van klas 1 en 2, en worden de vaardigheden verder ontwikkeld. Handvaardigheid is in klas 3 een één-uursvak, behalve in 3 Vwo (niet). In dit 3e jaar vindt ook de selectie plaats voor een eventuele keuze voor het vak Kunst Beeldend in de bovenbouw. De opdrachten zijn voor Havo- en Vwo-niveau hetzelfde. Differentiatie tussen de verschillende niveaus vindt plaats door verschillen binnen de opdrachten en normeringen. Daarnaast passen we de eisen op het gebied van vormgeving en uitvoering aan het niveau van de leerling aan.
2
Toetsvormen Iedere handvaardigheidsopdracht beoordelen we aan de hand van een vooraf 15
genoemd criterium. Nu eens ligt het accent op de hanteringswijze van het materiaal, dan weer op een beeldende probleemstelling. De manier waarop de leerlingen dit alles in het werkstuk tot uitdrukking brengen, is bepalend voor de beoordeling. Verder beoordelen we hoe de leerlingen met hun creatieve mogelijkheden de opdrachten benaderen. Ook hun concentratie en doorzettingsvermogen wegen we mee. Kortom: de werkhouding van de leerling bepaalt mede het cijfer. Samen met tekenen nemen we in klas 1 en 2 één maal per jaar een gecoördineerd proefwerk op de computer af, dat voor beide vakken meetelt. Het uitvoeren van huiswerkopdrachten is noodzakelijk om de basisvaardigheden en basisbegrippen tot een voldoende niveau te kunnen ontwikkelen. Evenals in klas 1 en 2 beoordelen we ook in klas 3 op de hierboven genoemde criteria. Het zonder geldige reden niet inleveren van een werkstuk wordt als “onvoldoende” beoordeeld. 3
Kunst Beeldend in de bovenbouw Op de Havo- en de Vwo-afdeling is handvaardigheid (samen met tekenen en Kunst Algemeen) in de bovenbouw een geïntegreerd deel van het vak Kunst Beeldend, binnen het profiel Cultuur en Maatschappij. Vanuit andere profielen kan in een aantal gevallen ook gekozen worden voor het vak Kunst Beeldend.
TEKENEN 1
Methode In de onderbouw gebruiken we, net als bij handvaardigheid, een door onze secties ontwikkelde methode. Naast het maken van zoekopdrachten worden er door de leerlingen praktijkopdrachten tekenen gemaakt. De opdrachten voor klas 1 en 2 zijn voor de leerlingen te vinden op de ELO (= Elektronische Leer Omgeving). De thema‟s bij tekenen komen overeen met de thema‟s bij handvaardigheid. Uitgaande van deze thema‟s komt een aantal basisbegrippen en basisvaardigheden op het gebied van vormgeving, beheersing van materialen, technieken en kunstbeschouwing aan de orde. Voor klas 1 en 2 zijn bovenstaande basisbegrippen en basisvaardigheden verwoord in de begrippenlijsten handvaardigheid en tekenen. Hierop zijn onze opdrachten gebaseerd. In een toolboek, dat in de lokalen handvaardigheid en tekenen beschikbaar is, worden begrippen en technieken besproken en uitgelegd. In klas 3 zijn de opdrachten gebaseerd op de begrippenlijsten van klas 1 en 2, en worden de vaardigheden verder ontwikkeld. Tekenen is in klas 3 een één-uursvak, behalve in 3 Vwo (2 uur). In dit 3e jaar vindt ook de selectie plaats voor een eventuele keuze voor het vak Kunst Beeldend in de bovenbouw. De opdrachten zijn voor Havo- en Vwo-niveau hetzelfde. 16
Differentiatie tussen de verschillende niveaus vindt plaats door verschillen binnen de opdrachten en normeringen. Daarnaast passen we de eisen op het gebied van vormgeving en uitvoering aan het niveau van de leerling aan. 2
Toetsvormen Iedere tekenopdracht beoordelen we aan de hand van een vooraf genoemd criterium. Nu eens ligt het accent op de hanteringswijze van het materiaal, dan weer op een beeldende probleemstelling. De manier waarop de leerlingen dit alles in het werkstuk tot uitdrukking brengen, is bepalend voor de beoordeling. Verder beoordelen we hoe de leerlingen met hun creatieve mogelijkheden de opdrachten benaderen. Ook hun concentratie en doorzettingsvermogen wegen we mee. Kortom: de werkhouding van de leerling bepaalt mede het cijfer. Samen met handvaardigheid nemen we in klas 1 en 2 één maal per jaar een gecoördineerd proefwerk op de computer af, dat voor beide vakken meetelt. Het uitvoeren van huiswerk opdrachten is noodzakelijk om de basisvaardigheden en basisbegrippen tot een voldoende niveau te kunnen ontwikkelen. Evenals in klas 1 en 2 beoordelen we ook in klas 3 op de hierboven genoemde criteria. Het zonder geldige reden niet inleveren van een werkstuk wordt als “onvoldoende” beoordeeld.
3
Kunst Beeldend in de bovenbouw Op de Havo- en de Vwo-afdeling is tekenen (samen met handvaardigheid en Kunst Algemeen) in de bovenbouw een geïntegreerd deel van het vak Kunst Beeldend, binnen het profiel Cultuur en Maatschappij. Vanuit andere profielen kan in een aantal gevallen ook gekozen worden voor het vak Kunst Beeldend.
TECHNIEK Wat leer je bij het vak techniek Bij het vak techniek leren de leerlingen technische basisvaardigheden. Daarbij moet u denken aan materiaalkennis, materiaalbewerking, technisch tekenen, tekeningen lezen en ontwerpen. Daarnaast ontwikkelen ze ook een aantal algemene vaardigheden, zoals zelfstandig werken, onderzoeken, informatie verzamelen en nauwkeurig werken. Techniek wordt vaak vergeleken met het vak handvaardigheid. Er is echter een aantal belangrijke verschillen. In tegenstelling tot de creatieve of artistieke invalshoek, ligt bij techniek juist de nadruk op het probleem oplossen en het exact werken. De werkstukken bij techniek hebben dan ook altijd een functioneel karakter. 1
Lesmethode De leerlingen hebben geen theorieboek bij techniek. We werken bij alle opdrachten met werkkaarten die in het lokaal aanwezig zijn. De leerling verzamelt zelf de gevraagde informatie via verschillende techniekboeken of het internet. De gevonden informatie leggen ze vast in hun techniekschrift. Daarbij doen ze proefjes en maken ze werkstukken. De theorie en de proefjes worden getoetst door middel van toetsen. De werkstukken leveren ze in voor een cijfer. Het werk voor techniek gebeurt op school. Er is dus nauwelijks huiswerk. Bij techniek maken we gebruik van een roulatiesysteem. Dat betekent dat niet 17
iedereen tegelijk hetzelfde werkstuk maakt. We wisselen de opdrachten af zodat we genoeg gereedschap en machines beschikbaar hebben in de klas. 2
Beoordeling De docent kijkt de werkstukken na aan de hand van verschillende beoordelingspunten. Deze verschillen per werkstuk. Bij ieder werkstuk wordt in ieder geval gekeken of de maten van het werkstuk kloppen, of het op tijd ingeleverd is, of de teksten en tekeningen van de opdracht goed gelezen zijn en of het werkstuk netjes is afgewerkt. Inzet is ook belangrijk, maar dus niet allesbepalend. Als een leerling wil weten hoe een specifiek werkstuk nagekeken is, dan kan hij of zij dat altijd navragen bij de docent. Enkele cijfers hebben een speciale betekenis: 1,1 Fraude. Dit kan betekenen dat een werkstuk zonder overleg buiten de school is gemaakt. Dit kan betekenen dat een werkstuk is ingeleverd dat niet door de leerling zelf is vervaardigd en/of dat dit werkstuk ontvreemd is geweest. Een cijfer dat door fraude is verkregen is definitief. 1,2 Niet ingeleverd. Bij een 1,2 is het werkstuk niet ingeleverd. Soms kan er nog iets aan dit cijfer worden gedaan. De leerling moet hiervoor informeren bij de docent. Als een leerling ziek is geweest moet hij of zij overleggen met de docent. Het is mogelijk dat er minder werk ingeleverd moet worden. Dan zal ook afgesproken worden of een werkstuk op een ander moment ingeleverd kan worden. Cijfers in Magister Als een techniekcijfer niet terug te vinden is in magister dan kan dat komen door het volgende. Techniek werkt met een gemiddelde dat opgebouwd wordt uit alle behaalde cijfers in een jaar. Leerlingen behandelen wel dezelfde stof, maar niet in dezelfde periode. We wisselen de onderwerpen af. Doordat magister is opgedeeld in periodes kan het voorkomen dat een cijfer niet in de lopende periode terug te vinden is, maar in een voorgaande periode, omdat het onderwerp toen voor het eerst behandeld is in de klas. Dit maakt voor de rapportcijfers geen verschil. Kijk dus even bij de vorige periodes in magister of het cijfer daar te vinden is. Vragen Dit kunnen vragen zijn over een cijfer, inhaalwerk, inleveren van werkstukken of iets heel anders. Wilt u bij vragen in eerste instantie uw zoon of dochter ons laten benaderen. We zijn voor de leerling te bereiken in de les, of als het druk is na de les, in een pauze of eventueel met een afspraak. Als het in of rondom de les toch niet lukt dan is de docent te bereiken via de email of de ELO. De leerling heeft hier zelf de gegevens van.
MUZIEK Klas 1 1 Methode In de hele onderbouw gebruiken we de methode “beatsNbits.” Deze methode wordt in zijn geheel aangeboden via het web en sluit derhalve perfect aan op de digitale cultuur van de leerlingen en de technologische mogelijkheden van dit moment.
18
Maar de leerlingen staan, zoals het uiteraard hoort, tijdens de lessen achter de muziekinstrumenten en achter de microfoons en spelen, zingen en improviseren. Het schoolboek is echter vervangen door een dynamische website en alle leermiddelen (taken, planners, verwerkings- en compositieopdrachten, trainingen, luistervoorbeelden en instructiefilmpjes over hoe je leert spelen op instrumenten, enz.) staan op de server. Via de website en de eigen inlogcode is alle materiaal beschikbaar: informatieve teksten, Pdf-bestanden van liedjes en speelstukken, midi-bestanden en partituren, luistervoorbeelden in mp3 en videofilmpjes. Het systeem maakt het mogelijk dat opgaven digitaal worden nagekeken en beoordeeld, het systeem houdt bovendien ook de vorderingen van de leerlingen bij. De leerlingen vinden op de site een planner, zodat ze precies kunnen zien wat er de volgende les aan de orde komt en wat voor huiswerk ze moeten maken en leren. Het centrale doel is het verwerven en verdiepen van de kennis van muziek. De kernactiviteiten daarbij zijn: muziek maken (spelen, zingen, instuderen, presenteren), muziek creëren (componeren, improviseren, noteren, arrangeren), muzikale kennis ontwikkelen en verwerven (toepassingsgerichte feiten en know how), actief en gericht luisteren (waarnemen, ervaren, reageren, trainen van muzikaal voorstellingsvermogen). De sectie differentieert zelf bij diverse aspecten van het vak: liedmateriaal, speelstukken, (luister)opdrachten en repetities. In het eerste leerjaar staan de volgende onderwerpen centraal: 2
melodie en dynamiek, maat, ritme en tempo, harmonie en meerstemmigheid, klank en sound.
Toetsvormen We toetsen speelvaardigheid, zingen en theorie. Bij het zingen en spelen wordt er vrijwel altijd gewerkt in kleine groepjes: we tellen zowel de individuele bijdrage als ook het gemiddelde van de groep mee als een s.o. Schriftelijke repetities worden uiteraard individueel gemaakt. Vanaf de 2e periode tellen we ook het gemaakte huiswerk mee teneinde de leerlingen te leren om zelfstandig te werken en zodoende zichzelf de stof eigen te maken. Alle theorie die ze nodig hebben om het huiswerk te kunnen maken kunnen ze op de site terugvinden bij de afdeling “bronnen”.
Klas 2 1 Methode De opzet in klas 2 is vrijwel dezelfde als in klas 1. In dit leerjaar komen de volgende onderwerpen aan de orde: de kracht van melodieën, hoe vorm in de muziek ontstaat, en hoe je muziek op allerlei manieren zichtbaar kunt maken, 19
herhaling in allerlei soorten muziek, akkoorden, tabs, akkoordenschema‟s en de werking ervan en de relatie tussen verhalen en geluid, hoe teksten op muziek zijn gezet en dat muziekstukken een verhaal kunnen vertellen. 2
Toetsvormen We beoordelen compositieopdrachten, speelvaardigheid, theorie, luistervaardigheid, zingen en ook, net als in de brugklas, het huiswerk. De speelvaardigheid wordt ook nu weer getoetst d.m.v. groepsopdrachten, waarbij de individuele bijdrage nu echter als repetitiecijfer wordt meegeteld en het gemiddelde van de groep als s.o.; leerlingen krijgen in klas 2 dus een grotere verantwoordelijkheid voor hun eigen inbreng. Zij kennen de hierbij gehanteerde normen.
Klas 3 1 Methode De werkwijze in dit leerjaar wijkt enigszins af van die in klas 1 en 2. In dit leerjaar staan de volgende onderwerpen op het programma: 2
speelstukken, teneinde de aansluiting naar de bovenbouw te waarborgen, zelf een liedje maken, de relatie tussen muziek en beeld, muziek uit bekende en minder bekende landen.
Toetsvomen Toetsing verloopt op dezelfde manier als in klas 2. De leerlingen zijn zelf steeds meer verantwoordelijk voor hun eigen bijdrage. De opdrachten zijn wel uitgespreid over een langere periode, bv. 4 tot 6 lessen. Dit zal een beroep gaan doen op hun vaardigheid tot planning, met name in groepsverband.
BEWEGINGSONDERWIJS 1
Methode In de lessen bewegingsonderwijs werken we met zeer heterogene groepen: jongens en meisjes samen, van allerlei verschillend motorisch niveau. Leerlingen bewegen met elkaar en zien dat ze daarin van elkaar verschillen. We streven ernaar om zo te werken, dat de leerlingen bewegingsonderwijs ervaren als een gezamenlijk en een plezierig gebeuren. Elke leerling moet hierbij kunnen functioneren op zijn/haar eigen niveau. Dat hij/zij dan rekening moet houden met het niveau van de medeleerlingen spreekt vanzelf. We geven onze lessen in de zaal en op het veld. De nadruk ligt op twee onderdelen:
turnen (zaal) het werken met toestellen waarbij springen en zwaaien centraal staan. De leerling ontdekt waar zijn grenzen liggen, hij leert samenwerken, verantwoordelijkheid dragen en omgaan met allerlei verschillende bewegingssituaties.
20
spelen (zaal en veld) We oefenen enerzijds met spelen die in de sport worden bedreven, anderzijds met spelen die niet zo “officieel” zijn. De leerlingen spelen met elkaar, werken samen, leren inspelen op andermans mogelijkheden, leren leiding te geven en deze te accepteren, hebben plezier in het spelen. Uiteraard oefenen we de technieken die nodig zijn om het spel te spelen.
Daarnaast komen, in mindere mate, aan de orde:
2
atletiek (vooral op het veld) We oefenen duurlopen en sprint. Het programma is verder een bescheiden selectie van atletiekonderdelen. Onze kunstgrasvelden zijn niet geschikt voor het oefenen van met name de technische nummers.
bewegen en muziek (zaal) Conditionele vormen op muziek; het gaat hier niet om conditieverbetering, maar om de relatie tussen intensief bewegen en muziek. De leerlingen leren bewegen in het juiste tempo en ritme en inzetten op het goede moment.
zelfverdediging/stoeispelen (zaal) We bieden de leerlingen zelfverdedigingssituaties aan die ze met elkaar (be)oefenen: bv. tegenstander uit evenwicht brengen, reageren op aanvallende acties. We denken meer aan stoeispelen dan aan het beoefenen van de echte zelfverdedigingssporten.
Toetsvormen We beoordelen een leerling op drie criteria: motorische vaardigheden (het gemak, of juist de moeite met uitvoeren van opdrachten binnen de bovengenoemde onderdelen); sociale vaardigheden (omgang met medeleerlingen en docenten); werkhouding en inzet (de leerling wil werken met de beschikbare mogelijkheden).
Het rapportcijfer komt tot stand door de optelling van de cijfers voor de motorische vaardigheden (ongeveer 1/3 van het totaal) en een indrukcijfer voor de sociale vaardigheden, houding en inzet.
21
BECIJFERING EN BEVORDERING IN DE ONDERBOUW Becijfering Op onze school werken we in de onderbouw met 4 cijferrapporten n.l. in de maanden november, februari, april en juli. De cijfers op deze rapporten worden aangegeven met één decimaal achter de komma, bv. 7,1. Het laatste rapport bevat tegelijkertijd het jaarcijfer. Dat cijfer is een heel getal, bv. 7. Inleiding Op onze school werken we met een tweejarige brugperiode. Deze brugperiode gebruiken we voor de determinatie, d.w.z. aan het einde van deze twee jaar moet duidelijk zijn in welke stroom (havo, atheneum of gymnasium) de leerling naar verwachting examen zal kunnen doen. De overgang van het ene naar het volgende leerjaar is een belangrijk punt in het determinatieproces. Hier wordt voor alle leerlingen bepaald of ze ervoor in aanmerking komen om van stroom te veranderen. De hiervoor gebruikte normen worden hieronder beschreven. Definities 1. Som: het totaal van de jaarcijfers (afhankelijk van het aantal gegeven vakken). 2. Tekort: een 5 geldt als 1 tekort, een 4 of een 3 als 2 tekorten. 3. Onvoldoende: een cijfer lager dan 6. 4. Bevordering: een bindende uitspraak van de vergadering die aangeeft het hoogste niveau waarop de leerling kan plaatsnemen; het staat de leerling vrij een lager niveau te kiezen.
NORMEN VOOR DE OVERGANG VAN KLAS 1 NAAR KLAS 2 De normen voor klas 1 zijn verdeeld in twee categorieën: I HV1 + V1 II Technasium HV1 en Technasium V1
I
Procedure klassen HV1/V1
De determinatie vindt plaats in twee stappen. Eerst wordt gekeken naar de som van de jaarcijfers. Als dat geen uitsluitsel geeft, worden vervolgens de criteria voor de bespreekmarge ingebracht. a. de som van de rapportcijfers Van de som wordt bij de beslissing als volgt gebruik gemaakt: 1.
2.
bevordering vanuit de 1e klas HV-klas: som > 106 HV-klas: 100 < som < 105 V-klas: som > 106
a2 of g2 ha2 of a2 of g2 a2 of g2
bevordering vanuit de 1e klas HV-klas: 93 < som < 99 V-klas: 99 < som < 105
h2 of ha2 a2 of g2
22
3.
bevordering vanuit de 1e klas HV-klas: som < 92 (bespreekmarge voor afstroom) m2 of h2 V-klas: som < 98 (bespreekmarge voor afstroom) h2 of a2
Opmerkingen 1. In de vwo-klas gelden de v-modules als extra vak; de bespreekmarge voor afstroom begint bij som < 98; de bespreekmarge voor opstroom is voor Vwoleerlingen niet ter zake. 2. Leerlingen in de havo/vwo-klas kunnen worden bevorderd naar gymnasium 2 wanneer de som van de cijfers voor de talen hoger is dan 23. 3. Bij 2 of meer tekorten wordt gehandeld alsof de som < 92 in de HV-klas of < 98 in de V-klas. 4. Zittenblijven is alleen een optie als er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat de leerling een goede kans heeft om de opleiding daarna succesvol af te ronden. b.
bespreekmarges Binnen de aangegeven bespreekmarges wordt beslist op grond van de volgende 4 indicatoren. De suggestie van 3 van de 4 indicatoren geeft de doorslag. Van de 4 indicatoren staat alleen het projectcijfer op het rapport. Dit cijfer telt niet mee in de som van vakken. De overige 3 indicatoren staan niet op het rapport afgedrukt, maar zijn desgewenst opvraagbaar bij de mentor. I
de hoeveelheid z, v, g voor inzicht 1. Binnen de bespreekmarges wordt beslist op grond van de beoordeling van inzicht, uitgedrukt in z (zwak), v (voldoende) en g (goed). Als indicator voor opstroom geldt dat een leerling meer g dan z scoort. 2. Door de procedure die de school gebruikt bij instroom vanuit de basisschool, zitten alle leerlingen op een niveau dat zij zeker moeten aankunnen. Daarom mag verwacht worden dat een leerling voor elk vak minstens een v moet kunnen halen voor inzicht. 3. Voor de vakken godsdienst, Nederlands, Frans, Engels, aardrijkskunde, geschiedenis, biologie, wiskunde, techniek wordt een letter voor inzicht gegeven.
II
uitslag NIO (Nederlandse Intelligentietest voor Onderwijsniveau)
III
advies mentor Factoren die een rol kunnen spelen: 1. 2. 3.
IV c.
persoonlijke omstandigheden van de leerling (bijv. ziekte, gezinsomstandigheden). gegevens over motivatie, faalangst, welbevinden, dyslexie, etc. gedrag, werkhouding, huiswerk, etc.
projectcijfer
De beslissing van de vergadering is bindend. 23
d.
Overgangsmogelijkheden schematisch HV 1* G2 A2 H/a 2** H2 M2
Bij gecombineerde letters is de eerste letter dominant. Op dat niveau wordt lesgegeven. * HV 1 in deze klas zijn leerlingen geplaatst met een havo of een havo/vwo advies. Het niveau waarop lesgegeven wordt is havo. ** H/a2 is een Havo-klas en enkele leerlingen kunnen na de tweede klas doorstromen naar 3 atheneum. V1*
G2
A2
H2
Bij gecombineerde letters is de eerste letter dominant. Op dat niveau wordt lesgegeven. * V 1 in deze klas zijn leerlingen geplaatst met een vwo advies. Het niveau waarop lesgegeven wordt is vwo. ** H 2 is een Havo-klas en enkele leerlingen kunnen na de tweede klas doorstromen naar 3 atheneum. (Zie bevorderingsnormen.)
II
Procedure klassen Technasium De determinatie vindt plaats in twee stappen. Eerst wordt gekeken naar de som van de jaarcijfers. Als dat geen uitsluitsel geeft, worden vervolgens de criteria voor de bespreekmarge ingebracht.
a.
de som van de rapportcijfers Van de som wordt bij de beslissing als volgt gebruik gemaakt: 1.
bevordering vanuit de 1e klas HV-klas: som > 112 HV-klas: som < 106 som > 111 V-klas: som > 106
a2T of a2 of g2 h2T of a2T of ha2 of a2 of g2 a2T of a2 of g2
24
2.
3.
bevordering vanuit de 1e klas HV-klas: som < 99 > som 105 V-klas: 99 < som < som 105
h2T of h2 of ha2 a2T of a2 of g2
bevordering vanuit de 1e klas HV-klas: som < 98 V-klas: som < 98
m2 of h2 of h2T h2 of h2T of a2 of a2T
Opmerkingen 1. Het eindcijfer voor het vak onderzoek en ontwerpen (O&O) moet minimaal een 6 zijn om bevorderd te kunnen worden naar klas 2 technasium. 2. Leerlingen in de havo/vwo-klas kunnen worden bevorderd naar gymnasium 2 wanneer de som van de cijfers voor de talen hoger is dan 23. 3. Bij 2 of meer tekorten wordt gehandeld alsof de som < 98 in de HV-klas < 98 in de V-klas. 4. Zittenblijven is alleen een optie als er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat de leerling een goede kans heeft om de opleiding daarna succesvol af te ronden. b.
bespreekmarges Binnen de aangegeven bespreekmarges wordt beslist op grond van de volgende 4 indicatoren. De suggestie van 3 van de 4 (HV) indicatoren en 4 van de 5 (V) indicatoren geeft de doorslag. Van de 4 indicatoren staan alleen het projectcijfer + de vwo-module klassiek op het rapport. Dit cijfer telt niet mee in de som van vakken. De overige 3 indicatoren staan niet op het rapport afgedrukt, maar zijn desgewenst opvraagbaar bij de mentor. I
de hoeveelheid z, v, g voor inzicht 1. Binnen de bespreekmarges wordt beslist op grond van de beoordeling van inzicht, uitgedrukt in z (zwak), v (voldoende) en g (goed). Als indicator voor opstroom geldt dat een leerling meer g dan z scoort. 2. Door de procedure die de school gebruikt bij instroom vanuit de basisschool, zitten alle leerlingen op een niveau dat zij zeker moeten aankunnen. Daarom mag verwacht worden dat een leerling voor elk vak minstens een v moet kunnen halen voor inzicht. 3. Voor de vakken godsdienst, Nederlands, Frans, Engels, aardrijkskunde, geschiedenis, biologie, wiskunde, techniek en O&O wordt een letter voor inzicht gegeven.
II
uitslag NIO (Nederlandse Intelligentietest voor Onderwijsniveau)
III
advies mentor Factoren die een rol kunnen spelen: 4. 5. 6.
IV
persoonlijke omstandigheden van de leerling (bijv. ziekte, gezinsomstandigheden). gegevens over motivatie, faalangst, welbevinden, dyslexie, etc. gedrag, werkhouding, huiswerk, etc.
projectcijfer 25
V
Cijfer voor de vwo-module klassiek
c.
De beslissing van de vergadering is bindend.
d.
Overgangsmogelijkheden schematisch HV 1* technasium G 2 (geen technasium) A 2 (technasium) H 2 (technasium) M 2 (geen technasium)
HV 1* technasium G 2 (geen technasium) A 2 (technasium) A 2 ( technasium) H 2 (technasium)
26
NORMEN VOOR DE OVERGANG VAN KLAS 2 NAAR KLAS 3 Procedure De determinatie vindt plaats in twee stappen. Eerst wordt gekeken naar de som van de jaarcijfers. Als dat geen uitsluitsel geeft, worden vervolgens de criteria voor de bespreekmarge ingebracht. a
de som van de rapportcijfers
Van de som wordt bij de beslissing als volgt gebruik gemaakt: Vanuit klas 2 HA → →
> 105: bespreekmarge voor opstroom H3 of A3 < 104: bevordering H3
Vanuit klas 2 H → →
> 91: bevordering H3 < 90: bespreekmarge voor afstroom H3 of M3
Opmerkingen Bij 3 of meer tekorten komt de leerling in de bespreekmarge voor afstroom. Zittenblijven is alleen een optie als er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat de leerling een goede kans heeft om de opleiding daarna succesvol af te ronden. b.
bespreekmarges Binnen de aangegeven bespreekmarges wordt beslist op grond van de volgende 4 indicatoren. De suggestie van 3 van de 4 indicatoren geeft de doorslag. Van de 4 indicatoren staat alleen het projectcijfer op het rapport. Dit cijfer telt niet mee in de som van vakken. De overige 3 indicatoren staan niet op het rapport afgedrukt, maar zijn desgewenst opvraagbaar bij de mentor. I
de hoeveelheid z, v, g voor inzicht 1. Binnen de bespreekmarges wordt beslist op grond van de beoordeling van inzicht, uitgedrukt in z (zwak), v (voldoende) en g (goed). Als indicator voor opstroom geldt dat een leerling meer g dan z scoort. 2. In principe zitten de leerlingen op een niveau dat zij moeten aankunnen. Daarom mag verwacht worden dat een leerling voor elk vak minstens een v moet kunnen halen voor inzicht. 3. Voor de vakken godsdienst, Nederlands, Frans, Duits, Engels, aardrijkskunde, geschiedenis, wiskunde, natuurkunde en techniek wordt een letter voor inzicht gegeven.
II
uitslag NIO (Nederlands Instituut test voor Onderwijsniveau)
III
advies mentor Factoren die een rol kunnen spelen: 1. persoonlijke omstandigheden van de leerling (bijv. ziekte, gezinsomstandigheden). 2. gegevens over motivatie, faalangst, welbevinden, dyslexie, etc. 27
3. IV c.
gedrag, werkhouding, huiswerk, etc.
Projectcijfer
De beslissing van de vergadering is bindend.
Overgangsmogelijkheden schematisch
H/a 2* A3 H3
Bij gecombineerde letters is de eerste letter dominant. Op dat niveau wordt lesgegeven. * H/a2 is een Havo-klas en enkele leerlingen kunnen na de tweede klas doorstromen naar 3 atheneum. (Zie bevorderingsnormen.)
H 2* H3 M3
28
NORMEN VOOR DE OVERGANG VAN KLAS 2 NAAR KLAS 3 Procedure De determinatie vindt plaats in twee stappen. Eerst wordt gekeken naar de som van de jaarcijfers. Als dat geen uitsluitsel geeft, worden vervolgens de criteria voor de bespreekmarge ingebracht. a
de som van de rapportcijfers
Van de som wordt bij de beslissing als volgt gebruik gemaakt: Vanuit klas 2 G → →
> 104: bevordering G3 < 103: bespreekmarge voor afstroom G3 of A3 of H3
Vanuit klas 2 A → →
> 97: bevordering A3 < 96: bespreekmarge voor afstroom A3 of H3
Opmerkingen Bij 3 of meer tekorten komt de leerling in de bespreekmarge voor afstroom. Zittenblijven is alleen een optie als er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat de leerling een goede kans heeft om de opleiding daarna succesvol af te ronden. b.
bespreekmarges Binnen de aangegeven bespreekmarges wordt beslist op grond van de volgende 4 indicatoren. De suggestie van 3 van de 4 indicatoren geeft de doorslag. Van de 4 indicatoren staat alleen het projectcijfer op het rapport. Dit cijfer telt niet mee in de som van vakken. De overige 3 indicatoren staan niet op het rapport afgedrukt, maar zijn desgewenst opvraagbaar bij de mentor. I
de hoeveelheid z, v, g voor inzicht 4. Binnen de bespreekmarges wordt beslist op grond van de beoordeling van inzicht, uitgedrukt in z (zwak), v (voldoende) en g (goed). Als indicator voor opstroom geldt dat een leerling meer g dan z scoort. 5. In principe zitten de leerlingen op een niveau dat zij moeten aankunnen. Daarom mag verwacht worden dat een leerling voor elk vak minstens een v moet kunnen halen voor inzicht. 6. Voor de vakken godsdienst, Nederlands, Latijn, Grieks, Frans, Duits, Engels, aardrijkskunde, geschiedenis, wiskunde, natuurkunde en techniek wordt een letter voor inzicht gegeven.
II
uitslag NIO (Nederlands Instituut test voor Onderwijsniveau)
III
advies mentor Factoren die een rol kunnen spelen: 4. persoonlijke omstandigheden van de leerling (bijv. ziekte, gezinsomstandigheden). 5. gegevens over motivatie, faalangst, welbevinden, dyslexie, etc. 29
6. IV c.
gedrag, werkhouding, huiswerk, etc.
Projectcijfer
De beslissing van de vergadering is bindend.
Overgangsmogeljkheden schematisch G2
G3
A3
H3
A2
A3
H3
30
BECIJFERING EN BEVORDERING IN DE ONDERBOUW Becijfering Op onze school werken we in de onderbouw met 4 cijferrapporten n.l. in de maanden november, februari, april en juli. De cijfers op deze rapporten worden aangegeven met één decimaal achter de komma, bv. 7,1. Het laatste rapport bevat tegelijkertijd het jaarcijfer. Dat cijfer is een heel getal, bv. 7. Inleiding Op onze school werken we met een tweejarige brugperiode. Deze brugperiode gebruiken we voor de determinatie, d.w.z. aan het einde van deze twee jaar moet duidelijk zijn in welke stroom (havo, atheneum of gymnasium) de leerling naar verwachting examen zal kunnen doen. De overgang van het ene naar het volgende leerjaar is een belangrijk punt in het determinatieproces. Hier wordt voor alle leerlingen bepaald of ze ervoor in aanmerking komen om van stroom te veranderen. De hiervoor gebruikte normen worden hieronder beschreven. Definities 1. Som: het totaal van de jaarcijfers (afhankelijk van het aantal gegeven vakken). 2. Tekort: een 5 geldt als 1 tekort, een 4 of een 3 als 2 tekorten. 3. Onvoldoende: een cijfer lager dan 6. 4. Bevordering: een bindende uitspraak van de vergadering die aangeeft het hoogste niveau waarop de leerling kan plaatsnemen; het staat de leerling vrij een lager niveau te kiezen.
BEVORDERINGSNORMEN IN HAVO 3 Vanuit Havo 3 som > 104
Vanuit Havo 3 96 < som < 103
Vanuit Havo 3 som < 95
5 of minder tekorten: over naar H4 6 of meer tekorten: bespreking H3 of H4 (zie bespreekmarge)
2 of minder tekorten: over naar H4 3 of meer tekorten: discussie H3 of H4 (zie bespreekmarge)
H3
De som is gebaseerd op 16 vakken in havo 3. Profielkeuze 1) Er mogen geen tekorten in de keuzevakken zijn; dit geldt voor zowel het profieldeel als het vrije deel. 2) Voor de keuze ten aanzien van het vak wiskunde geldt het volgende: a) keuze van het vak wiskunde A: het eindcijfer voor wiskunde is minimaal 6. b) keuze van het vak wiskunde B: het eindcijfer voor wiskunde is minimaal 7. 3) Bij de keuze voor muziek moet de leerling slagen voor een toets speelvaardigheid.
31
Bespreekmarge In de bespreekmarge worden argumenten ontleend aan o.m. gegevens over inzicht en motivatie; eventuele testresultaten; resultaten projecten. Indien aan één of meer van de voorwaarden voor profielkeuze niet wordt voldaan, beslist de docentenvergadering over de overgang en de mogelijke vakkenkeuze. De beslissing van de vergadering is bindend. Afstroom De vergadering kan een niet-verplichtend advies afgeven voor afstroom. Een bevordering van havo 3 naar theoretische leerweg 4 is in principe onmogelijk. Een tussentijdse overstap van havo 3 naar theoretische leerweg is na periode 2 niet meer mogelijk.
32
BEVORDERINGSNORMEN IN ATHENEUM 3 Vanuit Atheneum 3 som > 98
Vanuit Atheneum 3 90 < som < 97
Vanuit Atheneum 3 som < 89
5 of minder tekorten: over naar V4 6 of meer tekorten: bespreking V3 of V4 (zie bespreekmarge)
2 of minder tekorten: over naar V4 3 of meer tekorten: bespreking V3 of V4 (zie bespreekmarge) V3
De som is gebaseerd op 15 vakken in Atheneum 3. Profielkeuze 1) Er mogen geen tekorten in de keuzevakken zijn: dit geldt voor zowel het profieldeel als het vrije deel. 2) Voor de keuze ten aanzien van het vak wiskunde geldt het volgende: a) keuze van het vak wiskunde A: het eindcijfer voor wiskunde is minimaal 6. b) keuze van het vak wiskunde B: het eindcijfer voor wiskunde is minimaal 7. c) keuze van het vak wiskunde C: het eindcijfer voor wiskunde is minimaal 4. 3) Bij de keuze voor muziek moet de leerling slagen voor een toets speelvaardigheid. Bespreekmarge In de bespreekmarge worden argumenten ontleend aan o.m. gegevens over inzicht en motivatie; eventuele testresultaten; resultaten projecten. Indien aan één of meer van de voorwaarden voor profielkeuze niet wordt voldaan, beslist de docentenvergadering over de overgang en de mogelijke vakkenkeuze. De beslissing van de vergadering is bindend. Afstroom De vergadering kan een niet-verplichtend advies afgeven voor afstroom. Om in aanmerking te komen een advies voor de overgang van atheneum 3 naar havo 4, moet de leerling ten minste voldoen aan het volgende: A) De op 1 decimaal afgeronde eindcijfers in atheneum 3 worden omgerekend naar cijfers op havo niveau volgens de volgende formule: H = 0,8 x A + 2 H: cijfer op havo niveau A: op 1 decimaal afgeronde eindcijfer in 3 atheneum B) De nieuw berekende cijfers worden afgerond op een geheel cijfer. C) Het totaal aantal punten wordt vermeerderd met 6 D) De normen voor de bevordering in havo 3 zijn verder van toepassing.
33
BEVORDERINGSNORMEN IN GYMNASIUM 3 Vanuit Gymnasium 3 som > 110
Vanuit Gymnasium 3 102 < som < 109
Vanuit Gymnasium 3 som < 101
5 of minder tekorten: over naar V4 6 of meer tekorten: bespreking V3 of V4 (zie bespreekmarge)
2 of minder tekorten: over naar V4 3 of meer tekorten: bespreking V3 of V4 (zie bespreekmarge)
V3
De som is gebaseerd op 17 vakken in G3 Profielkeuze 1) Er mogen geen tekorten in de keuzevakken zijn: dit geldt voor zowel het profieldeel als het vrije deel. 2)
3) 4)
voor de keuze ten aanzien van het vak wiskunde geldt het volgende: a) keuze van het vak wiskunde A: het eindcijfer voor wiskunde is minimaal 6. b) keuze van het vak wiskunde B: het eindcijfer voor wiskunde is minimaal 7. c) keuze van het vak wiskunde C: het eindcijfer voor wiskunde is minimaal 4. Bij de keuze voor muziek moet de leerling slagen voor een toets speelvaardigheid. Bij de keuze van een klassieke taal moet het eindcijfer voor die taal minimaal 6 zijn.
Bespreekmarge In de bespreekmarge worden argumenten ontleend aan o.m. gegevens over inzicht en motivatie eventuele testresultaten; resultaten projecten. Indien aan één of meer van de voorwaarden voor profielkeuze niet wordt voldaan, beslist de docentenvergadering over de overgang en de mogelijke vakkenkeuze. De beslissing van de vergadering is bindend. Afstroom De vergadering kan een niet-verplichtend advies afgeven voor afstroom. Om in aanmerking te komen voor een advies voor de overgang van 3 vwo naar 4 havo, moet de leerling ten minste voldoen aan het volgende: A)
B) C) D)
De op 1 decimaal afgeronde eindcijfers in 3 gymnasium worden omgerekend naar cijfers op havo niveau volgens de volgende formule: H = 0,8 x G + 2 H: cijfer op havo niveau G: op 1 decimaal afgeronde eindcijfer in 3 gymnasium De nieuw berekende cijfers worden afgerond op een geheel cijfer. Het totaal aantal punten wordt verminderd met 6. De normen voor de bevordering in havo 3 zijn verder van toepassing.
34