“De echte endurance begint pas bij 80 km”. In de wandelgangen hoor je wel eens de uitspraak; “de echte endurance begint pas bij 80 km”. Vanuit fysiologisch oogpunt een waarheid als een koe. De theorie. In de fysiologie wordt onderscheid gemaakt tussen Lang Uithoudingsvermogen III (LU III) en Lang Uithoudingsvermogen IV (LU IV). Ik gebruik de wetenschappelijke benaming LU III en LU IV. Dat is verwarrend omdat de overgang van LU III naar LU IV ligt in endurance klasse 3. Toch vind ik het belangrijk om de juiste terminologie te hanteren. Voor de helderheid zal ik hier wel even de hele tijdsrange waarin uithoudingsvermogen een rol speelt aangeven zodat je endurance kan plaatsen in het grotere geheel. Kort uithoudingsvermogen (KU, 35 sec – 2 min). Middellang uithoudingsvermogen (MU 2 – 10min) Lang uithoudingsvermogen (LU > 10 min).
sprint KU 35 sec – 2min MU 2 – 10 min LU I 10 – 35 min
LU II 35 – 90 min
Lang Uithoudingsvermogen LU III 90 min – 6 uur
LU IV > 6 uur
Voor endurance is alleen het lang uithoudingsvermogen interessant. In “Duurtraining” (Zintl 1995) staat als inleiding; “ De onderverdeling van het lange uithoudingsvermogen (LU) in 4 groepen is in topsport heel nuttig gebleken. Door onderscheid aan te brengen in de lengte van de duurinspanning werd het duidelijk
dat in de verschillende groepen, training verschillende accenten moest hebben. Die training moet ervoor zorgen dat atleten de inspanning vol kunnen houden”. Uit deze laatste opmerking zou je kunnen afleiden dat adequate training de sleutel tot succes is in alle gebieden van LU maar in sport weegt talent (aanleg) altijd zwaarder dan training. Welke eigenschappen zijn nou doorslaggevend voor paarden die succesvol zijn in klasse 1 en 2 en paarden die juist etaleren in klasse 3 en hoger. Want daar ligt de scheidslijn tussen LU III en IV; bij inspanningen die korter of langer duurt dan 6 uur. Die grens zal (nationaal) gepasseerd worden in endurance wedstrijden klasse 3. Zintl geeft een schematisch overzicht van de overeenkomsten en verschillen tussen LU III en LU IV. De biologische basis voor het Lang Uithoudingsvermogen (LU) waarvan ik hier alleen naar groep 3 en 4 zal kijken, is de grootte van het zuurstofopnamevermogen (VO2) en indien mogelijk, het meest economische gebruik van glycogeen- en vetvoorraden. Daarnaast is de loopeconomie* een belangrijke factor die mede het uithoudingsvermogen bepaalt. Het belang van een goede loopeconomie neemt toe naarmate de afstand langer wordt. * loopeconomie = het energieverbruik per kilogram lichaamsgewicht per afgelegde meter bij een bepaalde snelheid.
Tabel 1 (uit Duurtraining. Zintl 1995) PRESTATIE BEPALENDE FACTOREN IN: Lang Uithoudingsvermogen III Lang Uithoudingsvermogen IV (90 min tot 6 uur) t.m klasse 2. (> 6 uur) vanaf klasse 3 en hoger. In het aërobe gebied: In het aërobe gebied: - Vetverbruik - VO2max - Vetverbruik - Hoogte van anaërobe drempel Glycogeen* voorraden en Koolhydraat- en vochttoevoer. gluconeogenese. Vocht-elektrolytenhuishouding en Vocht-elektrolytenhuishouding en thermoregulatie. thermoregulatie. Belastbaarheid van het bind- en steunweefsel. * Koolhydraten uit voeding worden in spier en lever opgeslagen als glycogeen. De basis van een goed endurance paard is een paard met een hoge zuurstofopname. Zuurstof is nodig om uit de in het lichaam opgeslagen glycogeen en vetten, energie vrij te maken. Hoe groter de hoeveelheid zuurstof die een paard per minuut kan opnemen, hoe groter de hoeveelheid energie die het paard per tijdseenheid kan vrijmaken, hoe harder een paard kan lopen. De hoogste VO2 is gevonden bij engelse volbloeds. Niet verrassend dat deze paarden op de renbaan superieur zijn.
Bij paarden is nog weinig onderzoek gedaan naar de loopeconomie. Deze eigenschap is net als zuurstofopname lastig te meten omdat paarden op hoge snelheid op een loopband moeten leren lopen. Op papier zijn paarden met vlakke gangen in het voordeel. De praktijk. Terug naar dat cruciale verschil tussen winnaars in klasse 2 en paarden die juist uitblinken in klasse 3 & 4. Beide moeten, zoals hierboven omschreven, een goede zuurstofopname en loopeconomie hebben. Zuurstofopname en brandstofverbruik. In klasse 2 is die zuurstofopname van groot belang. Hoge zuurstofopname; hoge snelheid. Daarnaast kan het lichaam per liter zuurstof meer energie uit glycogeen halen dan uit vet. Aangezien de grootte van de zuurstofopname niet oneindig is, kan een paard harder lopen wanneer hij glycogeen als brandstof gebruikt in plaats van vet. Maar de hoeveelheid beschikbaar glycogeen is op haar beurt ook weer begrensd. Paarden die zonder problemen (tying up) veel glycogeen kunnen opslaan hebben een grotere voorraad “snelle” brandstof ter beschikking. Toch zal deze voorraad onvoldoende zijn voor een klasse 2 afstand en naarmate de wedstrijd langer duurt wordt het vermogen om vet als brandstof te gebruiken, steeds belangrijker. Gluconeogenese. Het is mogelijk om tijdens inspanning nieuw glycogeen te vormen uit vet, eiwit en eventueel lactaat/melkzuur. Het verschilt per individu in welke mate deze biochemisch moeilijke omzetting tijdens inspanning uitgevoerd kan worden. Gluconeogenese kan alleen plaatsvinden als er eerst een aantal hormonale veranderingen optreden. De hormonen die gluconeogenese aansturen nemen in hoeveelheid af tijdens dit proces waardoor het herstel na de wedstrijd aanzienlijk meer tijd nodig zal hebben. Paarden die relatief meer tijd nodig hebben om te herstellen van langere afstanden zijn mogelijk te veel afhankelijk van glycogeenverbranding.
Vocht, elektrolyten en koeling. Vocht en elektrolyten huishouding en thermoregulatie zijn essentieel in endurance. Het doel van de thermoregulatie is het handhaven van een veilige kerntemperatuur. Wanneer het lichaam veel warmte produceert zal deze door het bloed naar de huid worden vervoerd waardoor het zuurstoftransport naar de spieren benadeeld wordt. Paarden die makkelijk hun geproduceerde warmte aan de omgeving kunnen afstaan, bijvoorbeeld doordat ze een gunstige oppervlakte inhoud verhouding hebben, zijn in het voordeel.
Ongunstige inhoud/oppervlakte ratio.
Water en elektrolyten gaan verloren in het proces om de lichaamstemperatuur te reguleren. Water en elektrolyten zijn noodzakelijk om het lichaam goed te laten functioneren. Wanneer een paard niet in staat is zijn kerntemperatuur, water en/of elektrolytenspiegel onder controle te houden zijn metabole problemen onvermijdbaar. Hoe langer de afstand, hoe groter de stress op het systeem, hoe groter de kans op complicaties bij onvoldoende geschiktheid. Vetverbranding. Een paard kan uitmuntend presteren in klasse 2 en toch in de problemen komen in klasse 3. Uit de bovenstaande tabel blijkt namelijk dat een paard dat langer dan 6 uur hard moet werken wezenlijk andere eigenschappen nodig heeft om te presteren. Was in klasse 2 glycogeen nog een belangrijke brandstof; in klasse 3 staat vetverbranding centraal. De beste vetverbrander is de ezel en het is niet verwonderlijk dat muildieren het goed doen in hele zware en lange endurance wedstrijden. Engelse volbloeden hebben de hoogste zuurstofopname van alle paardenrassen. Arabieren zijn de betere vetverbranders. Daardoor zal, in theorie, de Arabier de engelse volbloed na een uur of 6 voorbij lopen. In de praktijk blijkt dat ook zo te zijn. Feitelijk zijn er weinig volbloeden in endurance terwijl deze, op kortere afstanden, uitstekend moeten kunnen presteren. Naarmate de wereldtop endurance steeds harder gaat rijden ligt het in de lijn der verwachting dat de hoge VO2 van de engelse volbloed gebruikt zal worden om Arabieren sneller te maken.
Poitou-ezel.
Eten en drinken tijdens inspanning. In klasse 2 is gluconeogenese nog een optie om het bloedsuikergehalte op peil te houden. In klasse 3 moet een paard in staat zijn om ondanks toenemende vermoeidheid te blijven eten en drinken. Dat lukt alleen als het maag-darmsysteem in staat is de voeding ook te verwerken. Slechte eters en drinkers komen in de hogere klassen in de problemen. Paarden die in de vetgate van klasse 2 slecht eten (en drinken) zijn (nog) niet klaar voor de overstap naar klasse 3. Vocht, elektrolyten en koeling. Over het belang van een goede vocht-elektrolytenhuishouding en thermoregulatie heb ik het eerder al gehad. Belastbaarheid van het bewegingsapparaat. Als laatste belangrijke eigenschap wordt de belastbaarheid van bind- en steunweefsel genoemd. Op afstanden langer dan 6 uur zal de belasting op deze structuren flink toenemen. Bij onvoldoende hardheid van het bewegingsapparaat zal ongemak en pijn aan deze weefsels tot een daling van het prestatievermogen of zelfs tot onregelmatigheid leiden. Wanneer langdurig dezelfde beweging wordt gemaakt en vermoeidheid toeneemt zal de bewegingssturing steeds meer vanuit het ruggenmerg plaatsvinden. Daardoor is de kans op een misstap groter; het ruggenmerg is te vergelijken met een automatische piloot die geen rekening houdt met onverwachte situaties. Stand afwijkingen en/of zwakke plekken in het exterieur, een slordige of ongebalanceerde manier van lopen zullen, naarmate de afstand toeneemt, voor steeds meer problemen zorgen. Samenvatting en conclusie. Als we al deze theorie op een rijtje zetten blijkt dat paarden die toevallig of door gerichte fokkerij de eigenschappen bezitten om goed te kunnen presteren op afstanden > 6 uur, over andere cruciale eigenschappen beschikken dan talenten op het kortere werk. Het is goed je te realiseren dat die onzichtbare barrière van 6 uur een moeilijke stap is die je niet zomaar kan maken op basis van prestaties op kortere afstanden. Daarnaast is het raadzaam om zeer kritisch naar je paard te kijken wanneer je die 6 uur grens (voorzichtig) gepasseerd bent. Paarden die op zo’n afstand problemen krijgen die daarvoor niet aan de orde waren beschikken mogelijk toch niet over de juiste aanleg. Natuurlijk is door training één en ander wel te verbeteren maar de aanleg moet in essentie aanwezig zijn.
Op basis van dit fysiologisch onderscheid tussen LU III en LU IV eigenschappen is het ook zeer de vraag of de trend ; “hard rijden in klasse 2” de weg is naar internationaal succes zoals nu soms gesuggereerd wordt. Een paard dat opgeleid wordt voor 80+ (lees:160 km) moet andere eigenschappen ontwikkelen dan een winnaar in klasse 2. De training die leidt tot een goede vetverbranding, een goede belastbaarheid van het bind- en steunweefsel, een goede loop economie en een prima coördinatie ook onder vermoeidheid, is in de kern, lang en rustig. ©Tonkie Collée (inspannings fysioloog).