De droom
De biologische klok faalde nooit. Altijd, nu al meer dan veertig jaar, komt de droom op hetzelfde tijdstip in het jaar terug: een paar weken voor het eindexamen van het gymnasium. Ik zit in de klas en plotseling zegt iemand: ‘Weten jullie wel dat we over drie weken eindexamen hebben?’ Verbijsterd hoor ik het aan. Over drie weken? En ik, wereldkampioen huiswerk maken van de Betuwe en omstreken, heb sinds september nooit meer iets aan m’n huis werk gedaan! Sinds 1970, 41 jaar lang eindexamen gedaan en nooit geslaagd. Over vier jaar ga ik met pensioen. Paniek overstroomt me als een gloeiende golf. Wat te doen? Bezweet word ik wakker. Pas na enkele minuten besef ik dat het vermaledijde diploma ergens boven op zolder ligt.
Dream is over. What can I say?
Van tapkast naar Olympus Expeditie naar het onbekende
Het is februari 1962. In de kleine woonkamer achter de keuken van ons café is de sfeer gespannen. De schoolkeuzetestonderzoe ker, een nieuwe zegening van de moderne tijd, neemt het woord: ‘Moet uw zoon, meneer en mevrouw van Esterik, naar de hbs of naar het gymnasium?’ Hij haalt een mij bekend plankje uit zijn tas, samen met een tang en een stuk ijzerdraad. ‘Kijk,’ zegt hij tegen mijn ouders, ‘hier ziet U een plankje waarop een zeshoekig stukje ijzerdraad is vastgenageld. Ik heb uw zoon gevraagd om met deze tang de vorm van dit stukje ijzerdraad met de tang na te buigen. Dat heeft ie, in tegenstelling tot vele andere testen, eer lijk gezegd zo beroerd gedaan dat ik op basis daarvan het gymna sium voor uw zoon adviseer.’ In het café speelt de jukebox ‘Och was ik maar bij moeder thuisgebleven’ van Johnny Hoes, dat al weken in de top tien staat. ‘I’m gonna knock on your door’ van Eddie Hodges staat op num mer 1. De reis begint. Van de tap met bier, jenever en sigaretten naar de verheven Olympus van het stedelijk gymnasium in Tiel. Een jaar eerder wordt Gery van IJzendoorn ook getest op de katholieke lagere school van de nonnen in Tiel. Gery is de oud ste dochter in een diep katholiek en doodarm loonwerkersgezin met zes kinderen uit de Papesteeg in Tiel. De nonnen hadden haar al voorbestemd voor de katholieke vglo of hooguit de ulo De uitslag van de schoolkeuzetest is gymnasium. Zo werden onze levens en die van een aantal andere baby boomers op een heel andere spoor gezet dan het gangbare: weg van het dorp, weg van de tap, de jukebox en ouders met lagere school als hoogste opleiding. Gery zou aan het vruchtbare katho
10
no satisfaction
lieke baarmoederschap van haar moeder ontkomen, weg van Tiel en weg van het geloof. Ingesleten levenspatronen van gene raties her kwamen op de helling te staan. Voordien onbekende werelden werden betreden. Anneke Vellinga hoort in 1963 in de eerste klas de rector aan het einde van de les Latijn ‘Daar gaat de bal’ zeggen. Verrast kijkt ze uit het raam om de bal te zien. De rector, voorzien van een zelf aangeleerd accent met dubbele hete aardappel, doelt niet op de bal, maar op de schoolbel die de pauze aankondigt. De gymnasiumcultuur omschreef zichzelf als beschaving en dat wat zich erbuiten bevond als ‘levensgewoon ten’. Een samensmelten van de twee vindt lang niet altijd plaats. Gery haar lijflied wordt aan het einde van haar gymnasiumtijd ‘Factory Girl’ van The Rolling Stones: ‘Waiting for a girl, she has no money everywhere/ waiting for a girl and she’s got stains all down her dress/ waiting for a factory girl.’ Het treffen tussen beschaving en levensgewoonten was een clash of civilisations. De ‘clash’ van ons, babyboomers, wakkert vanaf 1963 verder aan tot een sluimerende beroering met explo siegevaar. In 1963 komen de eerste nummers van The Beatles en The Rolling Stones uit: de jaren zestig zijn begonnen. Met het dynamische mengsel van muziek, spijkerbroek en protest pro beren we bressen te schieten in de vestingmuren van het gym nasium. De roerige jaren zestig lijken aanvankelijk geheel voorbij te gaan aan het gymnasium. Als een Romeins veldheer, met lich telijk nepotistische trekken, bestiert rector Scholte de school met harde hand. Het eeuwenoude fundament van zijn klassieke bolwerk zal de rimpeling van een roerig decennium wel door staan. Toch blijft het explosieve mengsel van popmuziek, poli tiek en jeugdcultuur onder de oppervlakte smeulen. Hoe zag die veenbrand eruit? Voorzien van een lading boeken, muziek en tijdschriften als munitie bestoken we aan het einde van het decennium het klassieke rijk van de rector. Op 16 december 1969 steekt hij nietsvermoedend zelf de lont van de revolutie aan en luidt zo zijn eigen einde in.
11
Avondkleding gewenst
Het was feest op zaterdag 16 juni 1962. Het gymnasium van de stad etaleerde zich in al haar glans. Te zien was een blijmoedig zelfportret waarop de aanzienlijken van de stad zichzelf met hun school feliciteerden. In stijlvolle avondkleding, lichtelijk geaffecteerd en wat in zichzelf gekeerd werd het vierhonderd jarig jubileum gevierd van de overdracht door de landcom mandeur der Balije van Utrecht van de Latijnse school aan het bestuur van de stad Tiel. De Balije van Utrecht was de ideale representant van het zo gewenste verre en voorname verleden. In 1315 vermoordden de burgers van Tiel een aantal kanunniken van het Sint-Walburg, waarna de rest naar Arnhem vluchtte. Ze verkochten al hun rechten en bezittingen aan de Balije, ridders van de Duitse Orde, inclusief de Latijnse school, die toen nog een priesteropleiding was. De Balije, gesticht als een geestelijke Duitse ridderorde tij dens de kruistochten, veranderde de Latijnse school in een secu liere school. Tijdens de reformatie scheidde de Balije van Utrecht zich af van de dertien andere Balijen van de katholieke ridder orde. Vanaf dat moment was de school een protestants bolwerk in de stad. Rector Scholte verwelkomde dan ook uitdrukkelijk H.J. baron van Nagell als gast op het jubileum, in naam landcom mandeur der Ridderlijke Duitsche Orde Balije van Utrecht. Bij stalhouderij Vissers v/h Van Hoften werden twee open landauers gehuurd met paarden en een lakei voor fl. 70 (€ 180). Op het station arriveerden in de ochtend zo’n driehonderd reü nisten. Voorafgegaan door het Tiels Stedelijk Muziekkorps, daarachter de twee landauers met het curatorium, het lustrum
12
no satisfaction
comité en de lakei, en daarachter de wandelende reünisten, begaf men zich in optocht naar de stad en de school. Daar stond de rector ter verwelkoming. Om 13.00 uur was er ‘Receptie ten Stadhuize door Burgemeester en Wethouders en door Curato ren van het Gymnasium’. De oudste reünist van het gezelschap, de heer Modderman, hield een toespraak in het Latijn. ‘Uiter aard,’ schrijft de Nieuwe Tielsche Courant, ‘dwong dit de bewon dering af van de overige reünisten.’ Daarna zaten er 150 gasten aan aan het déjeuner dînatoire in hotel Corbelijn. Voor fl. 15 (€ 39) at men varkensvlees met een Franse naam, Filet de porc à la crème aux champignons, met oude wijn – Les Larmes des Rouges 1952 – een crabcocktail met bubbelwijn vooraf en een caramelijsje, Chantilly, toe. De reserveringen waren gesteld in het Grieks en Latijn. Tegen zessen was er ‘gelegenheid tot kennismaking met gast vrouwen en/of gastheren, alsmede tot opfrissing en verkleding (avondkleding gewenst).’ Tijdens het diner was het tijd voor gevoelvolle redevoeringen in een welhaast klassiek Nederlands dat overeenstemde met de cultuur die de school wilde uitdragen: ‘Een feest van dankbaar heid jegens de voorvaderen,’ zei de rector, die zich vooral op het verleden richtte. ‘Vivat gymnasium, ad plurimos annos!’ (Leve het gymnasium, nog vele jaren!), besloot hij zijn toespraak. De leer lingen bleven in hun schoolkrant de Pnyx niet achter in hoog staande frases: ‘Een feestvreugde, welke Goden op de Olympus waardig, zodat uw lach onuitblusbaar is en het feest altijddurend tot een innerlijk of een openlijk juichend lied, ons gymnasium ter ere.’ ’s Avonds begaf men zich naar de Gustaaf Adolf voor het door leerlingen opgevoerde stuk Ons Stadje door Thornton Wilder over het leven in een kleine provinciestad aan het begin van de twintigste eeuw, gezien door de ogen van een dokter en een jour nalist. Ook hierbij was de blik op het verleden gericht: ‘Het speelt in een tijd, die vooral de ouderen onder u met vertederde herin nering zullen gadeslaan,’ zo opende oud-leerling mr. Rupi van Beekhoff, burgemeester van Zoelen, de avond. Achter een haag
Avondkleding gewenst
van gezagsdragers op de eerste rijen verwelkomde hij de reünis ten ‘hier als een bloemstuk achter deze autoriteiten geschaard, als een levende illustratie van het glorierijke verleden van ons gymnasium, onze leerlingen, oud-leerlingen, leraren en lerares sen.’ Er was reden tot voldoening. Vierhonderd jaar lang hadden stad en gegoede burgerij in tijden van voorspoed en crisis de school in stand gehouden. 15 leerlingen in 1562, 25 in 1888, met een rector, een conrector en negen leraren tot hun beschikking. Het had geld gekost, veel geld, maar nu bloeide de school als nooit tevoren: deze had nu maar liefst 121 leerlingen, 51 meer dan drie jaar eerder. De klassiek gevormde slang van het gymnasium werkte ten slotte ook het grote ei van de naoorlogse babyboom naar binnen. Rector Scholte leek er niet bijzonder gelukkig mee: hij noemde de opmerkelijke renaissance niet in zijn woorden. Wellicht vreesde hij gevolgen voor de toekomst van zijn school, en niet ten onrechte. Het was burgemeester Stolk, sinds 1957 opvolger van Cambier van Nooten, die in zijn woorden als enige vooruitblikte en zelfs een beschaafde vloek in de kerk liet horen. Hij roemde de snelle groei van de school, vijftig procent in drie jaar tijd: Een late ontdekking van een uniek schooltype, die te maken heeft – en wij kunnen er ondanks het modewoord gelukkig mee zijn – met de onvermijdelijke democratise ring van een onderwijsinstelling, die eeuwenlang een typi sche exclusiviteit handhaafde. (…) Een kans om onze school aan te passen aan die nieuwe rigoureuze vernieuwing, waarvoor onze tijd blijkbaar rijp is. Onwelkome woorden voor een gezelschap dat bijeen was om nu juist die exclusiviteit te vieren. Er had zich enkele maanden tevoren al een copernicaanse revolutie binnen de school vol trokken. Dat was meer dan voldoende: op 12 maart 1962 deed jhr. mr. E.J.J. van Lidth de Jeude, president van het college van
13
14
no satisfaction
Het curatorium van het gymnasium met, de derde van links, dr W.A.J.C. Scholte en, uiterst rechts, jonkheer mr. E.J.J. van Lidth de Jeude
curatoren, ‘mededeling van zijn voornemen om in verband met zijn hogen leeftijd niet langer het voorzitterschap te bekleden.’ Hij was welhaast de personificatie van de al gedurende vele gene raties beproefde wijze waarop de stedelijke elite haar instellin gen bestuurde in regeerperiodes, die die van vorsten nogal eens overstegen. Van Lidth de Jeude (1882-1973) werd dat jaar tachtig en was sinds 1916 lid van het curatorium en president sinds 1924. Zijn bestuursperiode bestreek 46 jaar, meer dan twee generaties. Formeel moest de gemeenteraad iedere nieuwe termijn van een curatorencollege goedkeuren. In werkelijkheid vond de samen stelling van het college in onderlinge coöptatie van de burgerij plaats. Moe was Van Lidth de Jeude nog niet op zijn tachtigste: ‘Wel wil hij lid blijven van het college.’ Maar burgemeester Stolk nam zijn kans waar en droeg zichzelf, als hoofd van de gemeente
Avondkleding gewenst
Tiel, voor als president-curator. Het was lastig om de grootste geldschieter van de school te weigeren. Zo sneuvelde een ruim driehonderd jaar oude traditie – sinds 1633 – waarin het bestuur van de school stevig in hooggeplaatste én protestantse handen van de stad zelf was. Voortaan zou de school geleid worden door een, veelal jongere en van buitenaf benoemde, autoriteit, die zelfs minder dan een generatie leiding zou geven. Hij zou na een aantal jaren vertrekken en opgevolgd worden door een nieuwe. Een kans voor de school ‘op een rigoureuze vernieuwing’ moeten van Lidth de Jeude en zijn medebestuurlid Jan van Nes (1895), secretaris van het curatorium sinds 1927, onheilspellend nieuwerwets in de oren hebben geklonken. Wat was er mis met hun decennialange bestuur? Behalve met het woord ‘democratisering’ waarmee hij zei zo gelukkig te zijn, doelde Stolk op de komende Mammoetwet – in 1963 door het parlement aangenomen en in 1968 ingevoerd. De wet, waaraan al sinds 1951 gewerkt werd, beoogde een volledige hervorming van het onderwijs. Een van de centrale doelstellin gen was een betere doorstroming van kinderen uit arbeidersmi lieus naar het hoger onderwijs, al was het alleen maar omdat de staat van mening was dat er een veel hoger kennisniveau vereist was om Nederland te industrialiseren en de economische groei te garanderen, kortom te moderniseren. Een tekst uit 1951, als advies voor de komende wet, formuleerde het onomwonden: ‘Het huidige negatieve selectiesysteem schept een aantal maat schappelijke kasten, die haast even onherroepelijk zijn als de kastenstelsels der oude culturen.’ Met oude culturen kon je geen land vernieuwen en opnieuw inrichten. Maar, zo besloot Stolk, wie niet bang is voor een rigou reuze vernieuwing heeft niets te duchten: ‘Voor de schaduwen van de toekomst behoeven wij dan allerminst bevreesd te zijn. Zelfs niet voor de schaduw van een mammuth.’ Het vierhonderdjarig jubileum eindigde traditioneel met het bal, de gelegenheid om in de woorden van Van Beekhoff ‘juich kreten van herkenning te slaken, elkaar bon mots toe te roepen
15
16
no satisfaction
en onder verfrissende en versterkende dranken tot diepzinnige en luchthartige gesprekken te komen’. Het werd nog laat en nie mand die kon vermoeden dat dit hoogtepunt van kleinstedelijke zelfbewustheid tezelfdertijd de opening van het slottoneel zou vormen.
17
De komst van het spijkerbroekenparadijs
‘Five notes that shook the world’,* schreef het weekblad Newsweek later. Ik opende het klassenfeest van de derde in het gymlokaal van school in de herfst van ’65 met Keith Richards’ opzwepende intro van ‘Satisfaction’ door The Rolling Stones. De volumeknop op tien. Ik had goed gegokt: onmiddellijk vloog de klas de dans vloer op en danste in trance op de nieuwe muziek, die ons alle maal aanstak en in vervoering bracht. Een gezamenlijke roes die alleen de jeugd kent, overtuigd dat deze vrolijkheid ons leven lang zou duren: ‘When I’m watching my T.V. / And that man comes on to tell me / How white my shirts can be / But he can’t be a man ’cause he doesn’t smoke / The same cigarettes as me / I can’t get no, oh, no, no, no / Satisfaction!’ ‘Satisfaction’ had in die herfst ‘Help’ van The Beatles van de eerste plaats op de hitparade verdrongen. De brutale schreeuw van Mick Jagger vroeg niet om hulp, maar drukte zijn grote mond uit: ontevreden, rebels en eigenzinnig. Opeens ver woordde dit lijflied van de jaren zestig niet alleen Jaggers boos heid, maar ook die van ons. ‘No Satisfaction’ met de rector, de stropdas, Xenophon, onze ouders, de versufte stad, de oorlog in Vietnam, de hele wereld. Want voor minder deden we het niet en een heerlijker gevoel bestond er niet. En alsof dat niet genoeg was, brak het nummer nog een taboe dat door weinigen werd opgemerkt: ‘And I’m trying to make some girl / Who tells me baby come back later next week / Cause * Een variatie op het beroemde boek Ten days that shook the world van John Reed over de Oktoberrevolutie in Rusland in 1917.
18
no satisfaction
you see I’m on a losing streak / I can’t get no satisfaction.’ Ik las in het jeugdblad Hitweek dat in september 1965 voor het eerst uitkwam, dat met ‘losing streak’ niet bedoeld was de Engelse uit drukking voor ‘het zit me even flink tegen’, maar dat het stamde uit het slang van de zwarte Amerikaanse blues en ‘ongesteld’ betekende. ‘The dirtiest line in Satisfaction’, zei Mick Jagger veel later, ‘they don’t understand, see? People don’t get that. It’s just life. That’s really what happens to girls. Why shouldn’t we write about it?’ Ik ging meteen door met danskrakers als ‘Roadrunner’ van The Pretty Things, die bekendstonden als nog ruiger en bar baarser dan The Rolling Stones en ‘You really got me’ en ‘All day and all of the night’ van The Kinks. De massa op de dansvloer begon gaandeweg in een zweterige extase te raken. Ik was de diskjockey van die avond omdat ik als kind van steeds harder werkende en beter verdienende ouders verwend was en zoet werd gehouden met een heuse bandrecorder, die niemand in de klas nog had. De bandrecorder moest hun chronisch gebrek aan tijd voor hun zoon compenseren. Ik gloeide van trots en geestdrift. Diskjockey en dan nog wel in dit bastion van dode talen en kleinsteedse deftigheid. Ik kon op die avond het hele klassieke bolwerk bestoken met ritmes en klanken die niet uit het geleerde hoofd kwamen maar uit de onderbuik. Opeens, terwijl de muziek doorbeukte, werd de massa dood stil en hield op met dansen. Onaangekondigd stond daar in de deuropening de rector. Hij zei niets, stak zijn kin nog eens extra vooruit, zijn ogen schoten vuur. Hij, met zijn hoofd vol Tertul lianus, Plato en de liederen van Schubert, moet verbijsterd zijn geweest. Binnen de muren van zijn eigen klassieke rijk waren de laatste dagen van Rome aangebroken. De Vandalen hadden de eerste verdedigingslinie van het grondgebied al veroverd. Ik zette mijn bandrecorder uit. Overdonderd en gedwee pak ten we ons boeltje op. Zonder een woord van discussie was het feest onmiddellijk afgelopen. Als een ware Romeinse veldheer
De komst van het spijkerbroekenparadijs
had hij in de eerste confrontatie met de jaren zestig een klin kende overwinning behaald. Waarschijnlijk had ik op die eerste avond mijn eerste en zelfgekochte spijkerbroek aan. De grijze Terlenka en de broek van mijn Blijdesteijnpak bleven jarenlang ongebruikt in de kle renkast, als het uniform van een vorig ik dat opeens belachelijk ouderwets oogde. Bijna twintig jaar woonde ik min of meer in spijkerbroeken, totdat ook de jeugdjaren van de babyboomge neratie toch hun einde vonden. Nog nooit was een jeugd zo lang geweest. Samen met mijn dorpsvrienden Klaas van Eldik van de hbs en Jan Bos van de Peppel van de mulo toog ik naar The Ame rican Shop in Veenendaal – een spijkerbroekenparadijs, dat Tiel nog niet kende. Levi’s, Lee of Wrangler waren de merken. IJdel heid bleek ons opeens niet vreemd toen we maar bleven passen om in de spiegel te zien welke broek het nauwst om onze heu pen sloot, waar de spijkers precies zaten en welke van de talloze nuances blauw het meest pijn zou doen aan de ogen van onze ouders en leraren. Het werd een Wrangler van fl. 17 (€ 38,50), met nog een blauw overhemd erbij en een stoere leren riem. Won derlijk hoe snel de tijd ineens ging: een jaar eerder liepen we nog braaf met onze moeders naar Blijdesteijn, waar we ons, net als generaties zonen en vaders voor ons, als paspop lieten aankleden door de moeders en de vrouwen. Na The American Shop zou ik nooit meer met mijn moeder kleren gaan kopen. Het was zo van zelfsprekend dat het niet eens onderwerp van discussie was. Thuisgekomen pakten we de fles bleek om de broeken aan de voorkant op de juiste vaal blauwwittige kleur te krijgen. En daarna met z’n drieën naar mijn slaapkamer om The Kinks op de draaitafel te leggen met mijn twee keer drie watt stereover sterker, want die had ik ook al. Vol genot voerden we oeverloze gesprekken, arrogant en zelfingenomen, over de hopeloze ach terlijkheid van onze ouders, de school en iedereen boven de vijf entwintig. ‘Why don’t you all f-f-f-fade away’, zong de The Who in ‘My Generation’ in de winter van 1965. Buiten de slaapkamer hadden we niets in te brengen, niet
19
20
no satisfaction
thuis aan tafel en al helemaal niet op school. Die onmacht droeg flink bij aan ons superioriteitsgevoel. De koop van de spijkerbroek – en eerder de aanschaf van de bandrecorder, de platenspeler en de elpees – bleek achteraf bezien niet minder dan symbolisch te zijn: ‘De nieuwe tussencategorie “tiener”,’ schrijft historicus Tony Judt in Na de oorlog, ‘die een generatie niet op grond van haar status, maar op grond van haar leeftijd definieerde – “kind noch volwassene” – kende geen precedent. Het idee dat zulke personen – de tieners – een aparte consu mentengroep zouden vertegenwoordigen, was een aantal jaren eerder zelfs ondenkbaar geweest.’ Het was een prachtige para dox: meewarig bekritiseerden we de welvaart van onze ouders – toen omgedoopt in ‘consumptiemaatschappij’ – die kromlagen voor een nog glimmender auto, bromfiets of elektrische was machine. Tezelfdertijd waren de wapens waarmee wij de con sumptiemaatschappij te lijf gingen – spijkerbroek, draaitafel en elpees – zonder die welvaart helemaal niet mogelijk en er zelf een product van. Welvaart emancipeert het snelst. Dat gold voor de bedeelden van de Sint-Vincentius Vereniging, alsook voor onszelf. Voorzien van een lading zelfgekochte boeken, muziek en tijdschriften als munitie bestookten we vier jaar na de neder laag in de gymzaal het klassieke rijk van de rector opnieuw. De bedeesdheid van 1965 bleek in geen velden of wegen meer te bekennen. Wat was nu de oorzaak van de plotselinge omslag in de tijd geest, die ons in zijn greep kreeg en een heel decennium zou beheersen? Onze ouders hadden, toen zij jong waren, toch ook hopeloos ouderwetse ouders gehad? Ze hadden zelfs een oorlog op eigen bodem meegemaakt, terwijl wij helemaal moesten uit wijken naar het verre Vietnam. Hadden ze daar dan niet allemaal tegen geprotesteerd? En waarom kochten ze van de nieuwe wel vaart zulke treurige spullen als een plastic droogkap om thuis je haar mee te permanenten?
21
Een reis naar onbekende werelden
Die nieuwe tijd leek buiten de school veel sneller gestalte te krij gen dan ooit iemand voor mogelijk had gehouden. Binnen drie jaar tijd, tussen 1965 en 1968, werd er een volledige antiwereld uit de grond gestampt, compleet met muziek, politiek, kleding, een clubblad en eigen radio- en televisie-uitzendingen. Hoe gebrekkig en onbeholpen ook, we voelden ons de uitvinders van een levenswijze. Heleen Pott zat iedere dag in de trein van Opheusden op weg naar het gymnasium in Tiel: Doel in mijn leven was aanvankelijk de pingpongtafel in het overblijflokaal van de school. Toen ik die muziek hoorde, voelde ik voor het eerst van mijn leven dat ik ergens bij wilde horen, dat er een groep was waar ik me thuis zou voelen. Ik zat in een trein in een ongelofelijk saai en mistig landschap en ineens ging de zon op. Ik dacht: hé, we gaan ergens heen! Vrijheid, wegvliegen uit die totale saaie, dooie truttigheid en burgerlijkheid. Dat was Tiel in mijn perceptie. In september 1965 kwam het eerste nummer van Hitweek uit, een in Amsterdam gemaakte spreekbuis en vormgever van de anti wereld. Het lag te koop in de stationsrestauratie van Tiel. Heleen: ‘Hitweek werd na de pingpongtafel het nieuwe doel in mijn leven. Op donderdagmiddag halfdrie kwam het blad aan in de stati onsrestauratie. Daar zat ik dan altijd op te wachten. Dat hield me op de been. Zonder de muziek en Hitweek was ik doodgegaan.’ Heleen had zich voorgenomen de laatste jaren van het gymna sium uit te zitten: ‘Daarna, in Amsterdam, zou mijn leven begin
22
no satisfaction
nen. Toen werden die laatste drie jaar ineens leuk om naar school te gaan. Door Hitweek.’ ‘Met smachtende armen had men de hemel naar omlaag getrokken,’ schrijft Johan Huizinga in 1916 over de weergaloze vijftiende-eeuwse schilderkunst van de gebroeders Van Eyck. Ruim vijfhonderd jaar eerder verschilde het levensgevoel waar uit de gebroeders schilderden niet veel van het onze, zo bleek. ‘Tegen de eeuwige beklemming van strijd en honger,’ schrijft Huizinga, ‘onrecht en geweld, brand en pest, hel en heksen moest naast de dagelijks herhaalde belofte van het hemels heil van tijd tot tijd ook de plechtige en gezamenlijke, glorieuze ver zekering van de schoonheid des levens werken.’ Het Lam Gods van de gebroeders Van Eyck was vijf eeuwen later alleen maar getransformeerd in een nummer van The Doors: Cancel my subscription to the Resurrection Send my credentials to the House of Detention I got some friends inside What have they done to the earth What have they done to our fair sister? Ravaged and plundered and ripped her and bit her Stuck her with knives in the side of the dawn And tied her with fences and dragged her down (…) I hear a very gentle sound with our ears down to the ground We want the world and we want it Now! Klasgenoot Dries van Ingen: Opeens komt daar die muziek! Je ziel werd aangesproken. Het betekende bevrijding, opstand. Het borrelde allemaal in me. Ik wist niet of dat bij de anderen ook zo was. Ook niet of het wel in orde was. Maar ik hoefde geen jagersjas meer
Een reis naar onbekende werelden
aan. Ik trok een lange leren jas aan. Zo vrij was ik ook weer niet, het was immers een andere identificatie. Maar het was energie, opstand, tegendraads, het samen afzetten tegen de leraren. Voor het eerst doen waar je zelf zin in had. In een bandje spelen. Onze eigen wereld vormgeven, een wereld alleen voor mensen onder de achttien. Ik kocht mijn Hitweek net als mijn elpees in de muziekwinkel van Hendrich. De winkel had niet alleen een goede, commerci ële neus voor de nieuwe muziek, maar ook voor de wereld erom heen. Thieu Hendrich had de goede leeftijd om ons van de juiste elpees te voorzien en ‘Hendrich’ was ook de enige winkel in de stad die Hitweek verkocht: ‘Dat blad moeten we hebben,’ zei m’n oudere broer Frits tegen me, ‘daar staat alles over muziek in.’ In oktober 1968 kwam Electric Ladyland van Jimi Hendrix uit, na Sergeant Pepper wellicht het meest invloedrijke popalbum ooit. Op de uitklapbare hoes negentien spiernaakte, aantrekkelijk ogende jongedames. Onder protest van zijn vader legde Thieu de hoes opengeklapt in de etalage. Behalve ik bleek Rien van IJzen doorn ook genoeg geld bij elkaar gespaard te hebben om de bij het verschijnen al legendarische elpee te kunnen kopen (plus gratis negentien blote meiden). Maar er was wel een probleem. Thieu: ‘‘‘Ik kan zo niet met die hoes thuiskomen,” zei Rien tegen me, “Heb je niet een paar losse hoezen die ik om de hoes heen kan doen?”’ Die had Thieu, en zo toog Rien met een gecamoufleerde Hendrix naar het katholieke huisje aan de Inundatiedijk. Net als bij Heleen opende Hitweek onze blik naar onbekende werelden. Want Hitweek was een heel ander blad dan de com merciële Muziek Express en Muziekparade met hun grote foto’s en weinig tekst over The Beatles, The Rolling Stones en The Mon kees. Hitweek werd de Bijbel van de nieuwe jeugd waarin de met smachtende armen omlaaggetrokken hemel vorm kreeg. Het Kwaad was er ook en werd gepersonifieerd door de Amerikanen, die oorlog voerden in Vietnam, en de autoriteiten in Nederland die opdracht gaven de Provo’s in elkaar te slaan. In het antigevoel
23
24
no satisfaction
Ryam schoolagenda 1969-1970, versierd door de auteur. Rechtsonder Frank Zappa op de wc bij Hitweek
liet politiek protest zich moeiteloos en met grimmige humor verbinden met religiekritiek: ‘Er gaan trouwens geruchten,’ schreef het blad in april 1967, ‘dat god op napalmpasen in Viet nam door een Amerikaans bombardement getroffen is en niet meer is opgestaan. R.I.P.’ Ik nam de Hitweek-humor snel over. Bij een in hippe kleding uitgedost meisje in mijn Rijam-schoolagenda schreef ik: ‘Pro letarisch meisje omgekocht door het westerse kapitalisme.’ De almaar groeiende legende wil dat het blad er uitsluitend voor de underground, de avant-garde was. In werkelijkheid kregen de nummers van Elvis Presley veelal een acht in de beoordeling en probeerde de redactie (‘redaksie’ in de nieuwe spelling) bij de meestal goed opgeleide lezer de rock-’n-roll van Jerry Lee Lewis en Little Richard, vroeger het domein van de nozems, ingang te doen vinden. Maar de ware geestdrift bij het blad ontvlamde bij bands als The Mothers of Invention, Soft Machine, The Vel
Een reis naar onbekende werelden
vet Underground, Pink Floyd en The Jimi Hendrix Experience. Uitvoerig werd de eerste elpee van The Velvet Underground & Nico besproken met een hoes van Andy Warhol, ‘een voortreffelijke plaat met een iets dekadente, vermoeide, slome sfeer’.
Underground-ster Frank Zappa, leider van The Mothers of Inven tion die op 23 september 1967 hun album Absolutely Free in het Concertgebouw ten gehore brachten, bleek kind aan huis te zijn bij de redactie in de Alexander Boersstraat. Na afloop dronk hij er bier, at er zelfgemaakte soep, draaide er de nog niet versche nen elpee We’re only in it for the money en liet zich poedelnaakt op de wc fotograferen. Een week later plakte ik de foto voor op mijn Rijam-agenda. Naast de foto een uitgeknipte Hitweek-tekening van een ouder echtpaar tijdens het liefdesspel. Zij in een gedach teballon: ‘Oh.. ik ben vergeten de pil in te nemen.’ Hij, met zweet druppels parelend op zijn kale hoofd: ‘Het is maar goed dat ik het maar één keer per maand hoef.’ Absolutely Free lag toen al op mijn draaitafel, omdat ik op vrij dagmiddag naar het vpro-programma Help! van Wim Noord hoek en de platenspeler bij het open raam luisterde. Dat vormde samen met Hitweek en het vara-programma Uitlaat op de zater dagmiddag, en het tv-programma Hoepla! de bouwstenen van de nieuwe wereld. Noordhoek introduceerde niet alleen Hendrix, The Mothers en alle andere undergroundhelden, maar speelde ook nooit gehoorde oude zwarte blues, waaraan de popmuziek van de blanke westerse jeugd zoveel had ontleend, zoals Robert Johnson (1911-1938) die beweerde zijn ziel aan de duivel verkocht te hebben om zo goed gitaar te kunnen spelen. The Mothers of Invention waren mijn muzikale helden. Maar ze waren veel meer. Uiterlijk oogden ze als een stel ontsnapte galeiboeven, die zich dertig dagen niet gewassen en geschoren hadden. De vleesgeworden schrik van de burgerman. Ze verte genwoordigden alles wat op school verafschuwd werd: ongelikte baldadigheid, grof taalgebruik en schandelijke songteksten.
25
26
no satisfaction
Daarbij vergeleken schreven The Rolling Stones liefelijke slaap liedjes. Shockeren was hun manier van zijn. Ze bekritiseerden en ironiseerden alles: de Amerikaanse president, de hype van de hippiecultuur (‘hair growing out every hole in me’) en natuur lijk de ouders en de ouderen (‘Plastic People’). Aan de vrijheid die The Mothers namen, was het radicale van het tijdsgewricht nauwkeurig af te lezen. Ze bewogen zich voorbij ieder taboe. Een voorbeeld. Op Absolutely Free dat in mei 1967 uitkwam, staat het nummer ‘Brown shoes don’t make it’. Daarin wordt, onder veel meer, ‘Old City Hall Fred’ beschreven, een hogere ambtenaar op het stadhuis met een vrouw die dol is op orchidee ënshows. Fred heeft ‘secret hungers, hidden away in a drawer’. Als z’n vrouw weer eens naar een orchideeënshow is, ligt er thuis bij hem in bed een ‘teenage queen’ van dertien jaar: ‘She bites his fat neck (…) Only thirteen and she knows how to nasty (…) Well she’s thirteen today / And I hear she gets loaded.’ Inclusief het bij behorende en niet mis te verstane gekreun en gezucht (‘Happi ness is a warm gun’ uit november 1968 was het uiterste tot waar The Beatles gingen). Het beeld van The Mothers of Invention werd vervolmaakt doordat hier acht excellente muzikanten te horen waren, onder leiding van Frank Zappa (1940-1993), gitaarvirtuoos, songwriter en componist, die nu als een van de belangrijkste popcomponis ten van de vorige eeuw wordt beschouwd: ‘Een mengelmoes van bijna alle muzikale stijlen,’ schreef Hitweek in september 1967, ‘een soort namaakmuziek, maar dan met een afgrijselijk vak manschap gebracht: een soort supremesgeluid, barmuziek, rock and roll, maar vooral imponerende instrumentale nummers, soms hoorspelachtig, dan weer medioker jazzy.’ Het woord ‘tegencultuur’ vormde zich. Ook al klonk het wei nig welluidend, het toonde dat de jeugdcultuur voorbij spijker broek en beatmuziek onontdekte streken ging verkennen. In de muzikale tegencultuur, ook wel als ‘alternatief ’ aangeduid, was in drie jaar zo ongeveer alles voorhanden: het ruige stampen van The Rolling Stones, naar believen gemengd met revolutie en
Een reis naar onbekende werelden
seks, de vrolijke en meesterlijk gecomponeerde muziek van The Beatles, de psychedelica van The Cream en Pink Floyd, de Britse humor en Dah Dah in de superieure composities van The Bonzo Dog Dooh Dah Band, de duistere, kritische en poëtische Dylan, de higbrow East Coastmuziek van The Velvet Underground en Lou Reed met kunstgoeroe Andy Warhol, de hard metal rock van The Kinks, de zieldoorsnijdende mix van blues, rock en psyche delica van Jimi Hendrix en de ironie, zelfrelativering en heilig schennis van de godvergeten Mothers of Invention. Een muzi kaal universum om in te leven, anders gezegd in de woorden van Heleen Pott: ‘Zonder de muziek en Hitweek was ik doodgegaan.’
27
28
‘Hear my train a comin’
Zonder onvoldoende en met meer dan een zeven gemiddeld, kreeg ik in de middag van 30 mei 1970 na acht jaar toegang tot de kamer die al die jaren lang strikt verboden gebied was voor een leerling. Na acht jaar tien minuten lang in de heilige ruimte, waar alle kennis en cultuur als in een kerncentrale waren samengebald. Zenuwachtig zetten we onze handtekeningen. In zijn praatje voerde de rector nog een keer, zonder een spoor van ironie of twijfel, de act van het Avondland op. Een lange reeks gemeenplaatsen ontsnapte aan de haag van zijn tanden: ‘jullie toekomstige elite, lange weg met hindernissen, universitaire studies, fundament, uitzwermen.’ Voor het eerst in acht jaar bespeurde ik een glimlach op zijn gelaat, een menge ling van trots en zelfingenomenheid. Terwijl ik daar stond, zwakte het geluid van de clichés van de rector gaandeweg af en begon er, aanvankelijk zacht, maar onmiskenbaar een blues in mijn geestesoor te klinken. Het was ‘Hear my train a comin’ van Jimi Hendrix: ‘I wait around this station, waiting for that train to take me from this lonesome town’, zong hij. De minutenlange gitaarsolo in het midden van het lied drukte de woede, het verdriet en de vernedering van de afgelo pen acht jaar uit. En de volharding van het standhouden. ‘Wat je niet ombrengt,’ las ik een jaar later bij Nietzsche, ‘maakt je ster ker.’ Langzaam transformeerde de leraarskamer in het treinsta tion van de ‘lonesome town’. ‘Intellectuele vaardigheden,’ zei de rector. Zijn stem stierf weg. Nog net hoorde ik – je kon erop wach
‘Hear my train a comin’
ten – ‘jullie de spes patriae’* met alle gymnasiale pedanterie die in hem was. Jimi’s ‘Fender Stratocaster’ zwelde aan. Daar stond ik, de man van duizend listen, die later zo veel rondzwierf, nadat hij de heilige stad Troje verwoest had. Die van veel mensen zou zien hoe ze woonden en wist hoe ze dachten, op het punt mijn reis te beginnen. Ik besteeg de trein die Jimi voor me had klaargezet en in veer tig jaar tijd zag ik in veertig landen hoe de mensen woonden en hoorde hoe ze dachten. Net als Odysseus had mijn reis geen doel, maar was deze het doel zelf. De reis als cirkelgang, net als het leven. Jimi komt ook na vele omzwervingen ‘back to this town trying to get my heart back together again’. Odysseus keert na twaalfduizend verzen terug naar zijn Ithaka: ‘En een zoet verlangen,’ schrijft Homerus, ‘steeg in hem op om te huilen en te steunen, want hij herkende hen allemaal nog.’
*
De hoop van het vaderland.
29