De werkelijkheid van Plato is een droom. Inleiding Het werkstuk dat ik hier presenteer gaat over Plato (427-347 v.Chr). Ik heb ervoor gekozen om Plato te bekritiseren en er kritiek van bekende filosofen aan toe te voegen. Dit onderwerp leek me interessant omdat ik geloof dat er heel veel punten zijn in het denken van Plato waar kritiek op geleverd kan worden. Ik ga vooral in op de ideeënleer van Plato, maar ook behandel ik de ideale staat volgens Plato, welke hij wilde realiseren in Europa. Daarbij leer ik om mijn kritiek te beargumenteren en ik kom ook meer te weten over Plato zelf. Uiteindelijk blijkt het niet zo eenvoudig te zijn om kritiek te geven. Na het lezen van enkele werken van Plato werd het nog moeilijker dan ik al dacht. Er zijn natuurlijk punten waarvan ik meteen weet dat ik het er niet mee eens ben, maar om dit ook nog goed te formuleren blijkt een moeilijke opgave. Het vreemde is, dat ik na het bestuderen en bekritiseren van Plato, meer kritiek heb op mijn eigen manier van schrijven en denken. Want elke keer als ik er weer aan begin, vind ik mijn kritiek niet sterk genoeg en weet ik dat het zo weer omver geworpen zal worden. Mijn idee is dat je meer tijd nodig hebt dan een jaar om de denkwijze van iemand zo goed te begrijpen, wil je op een juiste wijze kritiek kunnen leveren. En toch hield ik vol en daarom volgen hier fragmenten uit: Mijn kritiek op Plato.
Plato (omhoogwijzend) en Aristoteles… uit Rafael's Platoonse Academie
De ziel Het begrip ‘ziel’ speelt in Plato zijn filosofie een belangrijke rol. Maar wat is de ziel nou eigenlijk? En waar zit de ziel? Plato beschrijft het als volgt: De ziel is onsterfelijk. Hij ziet de ziel als iets dat voortdurend in beweging is. Iets dat voortdurend in beweging is, is onsterfelijk. Dat wat voortdurend in beweging is is de bron en het beginsel van beweging. Het beginsel is niet ontstaan. Als een beginsel uit iets zou ontstaan, zou het niet langer beginsel zijn. Zodra er een beginsel vergaat, kan er niks anders uit ontstaan. Het zichzelf bewegende is het beginsel van de beweging. Een lichaam dat bewogen wordt van buitenaf is zielloos. De ziel zorgt dus eigenlijk voor beweging van het lichaam. Je zou dus kunnen zeggen dat de ziel de zogenaamde ‘bestuurder’ van het lichaam is. Plato constateert dat als het zich bewegende niks anders is dan de ziel, de ziel wel onvermijdelijk, niet-ontstaan en onsterfelijk is. De ziel is, volgens Plato, te vergelijken met een gevleugeld tweespan en zijn menner. De voerman ment een tweespan waarbij een van de paarden van schone herkomst is (het witte paard) en het andere paard precies van tegenovergestelde afstamming en aard (het zwarte paard). Deze paarden moet de menner in evenwicht zien te houden. Volgens Plato is de ziel in drie delen verdeeld: denken, wil en begeerte. Drie Griekse hoofddeugden komen hiermee overeen. Wijsheid is de deugd van de geest (waar volgens Plato het denken plaatsvindt), moed de deugd van de wil en matigheid de deugd van begeerte. Ook huizen deze deugden elk in een ander deel van het lichaam; Denken in het hoofd, wil in het hart en begeerte in de onderbuik. Ook zijn staatsleer (een punt wat later ten sprake komt) is hierop gebaseerd.
Mijn kritiek op ‘de ziel’ Ik denk dat Plato er, bij zijn manier van omschrijven van een ‘ziel’ vanuit gaat dat er wel een ziel moet zijn. We moeten, bij wijze van spreken, gewoon maar aannemen dat er zoiets bestaat als een ziel. Plato geeft slechts een omschrijving van die ziel door middel van een mooie vergelijking met het gevleugelde tweespan. Dus mijn vraag zou zijn: Bestaat er een ziel? En vervolgens zou ik mij gaan afvragen wat de ziel nou eigenlijk is en waar deze zich bevindt. Mij lijkt het belangrijk dat er ook bepaalde feiten aan bod komen waardoor je met duidelijke overtuiging kunt spreken van een ziel, die ook nog eens buiten het lichaam kan leven of leeft. Waar haalt Plato het vandaan dat de ziel buiten het lichaam een eerder leven heeft geleid? Wat is de reden dat iemand bedenkt dat wij een zogenaamd voorbestaan hebben geleefd? Lotte Bustraan tijdens de scheikunde-les Plato zegt dat wanneer een lichaam wordt bewogen van buitenaf, dit lichaam zielloos is. Ik vraag me dan af wat hij zou vinden van de moderne ‘geneeskunde’, waarbij ook apparaten bestaan om mensen zo lang mogelijk in leven te houden. Dat zijn dus lichamen die niet meer bestuurd worden van binnenuit , maar van buitenaf. Zijn deze mensen hun ziel dan ook al kwijt? Is het dan nog slechts een lichaam waarvan de bestuurder is vervangen door apparaten? Is deze mens dan niet meer in staat om zich de ideeen te herinneren? Zijn deze mensen geen mensen meer maar slechts de kerkers waar de ziel al niet meer in huist? En dan mijn laatste, maar zeker niet minst belangrijke vragen: als deze ‘zielen niet zo stom waren om in een lichaam terecht te komen, had de mensheid dan nooit bestaan? En waar kwam dan het allereerste mensenlichaam volgens Plato vandaan? Heeft zo’n zieldedie zelf Lotte Bustraan tijdens scheikunde-les gecreeerd of was er iets dat al voorbereid was op de dag dat een ziel een kerker op zou zoeken. Want de ziel is toch immers een beginsel dat nergens uit ontstaan kan zijn. Het lichaam moet toch ergens uit onstaan zijn? Of is dit wel op een wijze gegaan zoals alle organismen zijn ontstaan? Wat ook niet kan, want iets kan toch ook niet ontstaan zonder beweging, waar volgens Plato die ziel voor zorgt. Zonder ziel is een lichaam niks, kan het niks en kan het toch ook niet bestaan? Mijn vraag is dus of het lichaam dan niet iets zou moeten zijn dat door de ziel zelf gecreeerd is. Wat dan toch een nadeel is van dit hele lichaamloze bestaan. Deze ‘zielen’ hebben zich dus toch bezig gehouden met het ontwerpen van hun eigen kerkers toen ze nog in de ‘andere wereld’ leefden?
Het werkelijke zijn/Ideeënleer Voordat je het lichaam bezat, waar je ziel nu in huist, was je ziel er al. Toen heeft de ziel de waarheid gezien. Nadat de ziel in een lichaam terrecht is gekomen kan hij enkel een weerspiegeling zien van het ‘echte’. Maar de dingen die de mens waarneemt beschouwen zij vaak als de waarheid. Er zou dus onderscheid gemaakt kunnen worden tussen twee werelden. De wereld van de verschijnselen en de wereld van het ware zijn. Toegang tot het ware zijn is er enkel door herkenning. Je herkent dat, wat je ooit al in de oerbeelden hebt gezien. Twee gelijke dingen zijn voor een mens enkel gelijk omdat hij hen in dezelfde idee heeft gezien. Dus moet er volgens Plato wel een preexistentie zijn. Hierdoor is de mens in staat tot herkenning van de oerbeelden. De hoogste van de ideeen waar Plato over spreekt, is het goede. Plato vergelijkt het goede met de Zon omdat het goede net als de zon leven schenkt. Deze opvatting wordt beschreven in de mythe van de grot, waar als volgt geredeneert wordt: Stel je voor dat er in een grot gevangenen zitten. Ze zijn geboeid, met hun gezicht gericht op de achterwand van de grot. Ze zitten daar al hun hele leven. Ze kunnen zichzelf en hun mede gevangenen niet zien. Ze zien alleen schaduwen, veroorzaakt door een vuur achter hen, op de wand van de grot voor hen. Tussen het vuur en de gevangenen is een pad waarover mensen lopen met vazen en beelden en andere voorwerpen. De gevangenen zien enkel de schaduw van de voorwerpen, geprojecteerd op de wand van de grot en ze horen enkel de stemmen van de voorbij lopende mensen. Deze beelden en geluiden ervaren zij als de ‘werkelijkheid’. Er wordt een gevangene losgemaakt. Hij wordt gedwongen om naar de bron van de schaduwen te kijken. Het vuur doet pijn aan zijn ogen. De gevangene ziet liever het bedrog van de schaduwen. Nu wordt de gevangene gedwongen om de zware beklimming naar buiten te ondergaan (Het symbool voor onderwijs) en wordt hij blootgesteld aan de zon. Dit licht verblindt hem. Hij moet eerst de schaduwen van de dingen om hem heen bekijken, vervolgens de ‘echte’ voorwerpen en uiteindelijk is hij in staat om de zon te zien (symbool voor inzicht). Als hij terug naar de grot zou gaan om te proberen zijn mede gevangenen te bevrijden , zouden ze kwaad op hem worden omdat hun illusie verstoord wordt.Ze zouden zeggen dat de tocht naar boven hem de ogen hebben gekost en het de moeite dus niet loonde. Ze zouden hem aanvallen en doden.
Mijn kritiek op de Ideeënleer Als wij al het ‘echte’ in ons voorbestaan al hebben gezien en wij hier er een weerspiegeling van zien, zouden wij ons dat dus herinneren. Maar wat ik me nu afvraag, aangezien ik zelf mij de meeste dingen, uit mijn mogelijke pré existentie, niet herinner, of je je onbewust iets kunt herinneren. Dan is het toch geen herinneren meer? Volgens het woordenboek is herinneren: ”zich herinneren, zich weer voor de geest halen, zich voorstellen wat er in het verleden gebeurd is, wat men vroeger gezien of gehoord heeft”. Dus naar mijn redenering zou je een herinnering duidelijk voor je moeten kunnen zien, het is het terug denken aan iets wat je zelf hebt meegemaakt. Herinneren moet dus volgens mij iets zijn waar je je bewust van bent. En dan is het wel waar dat Plato beweert dat je alleen de ware ideeën zult kunnen aanschouwen als je je leven wijdt aan de filosofie. Maar de filosofen die ook kritiek op Plato hebben en niet eens proberen de ideeën te aanschouwen, zijn dit dan geen ware filosofen of alleen naïve filosofen. Verder vind ik het niet duidelijk hoe Plato op dit idee komt. Wat ik als aanleiding tot dit denken heb gelezen is dat mensen twee gelijke dingen als gelijk zien, en dat dit dus volgens Plato komt omdat ze het in hun voorbestaan in de zelfde idee gezien hebben. Dat is naar mijn mening ongeveer net zo onlogisch als dat hij zou zeggen: ze zien twee gelijke dingen als gelijk omdat ze een banaan gegeten hebben. Ik vind het hele idee van een pré-existentie nogal raar, vooral omdat ik graag bewijzen ergens voor wil zien voordat ik het geloof en naar mijn mening is deze ideeënleer van Plato niet overtuigend genoeg doordat hij op mij overkomt alsof hij het niet nodig vindt zijn gedachten te beargumenteren. Daar blijkt wel uit hoe overtuigd hij was van zijn eigen verhaal. Het is een beetje de gedachte van “het is gewoon zo”. Ik vind Plato zijn denken vergelijkbaar met haast elke godsdienst (naast dat ik haast elke godsdienst als gevaarlijk beschouw en platonisme mij niet gevaarlijk lijkt). Ze schrijven allen een mooi sprookje waar mensen dan maar blind in geloven en achteraan lopen en hun hele leven voor aanpassen, zonder eerst verder onderzoek te doen naar feiten en er achter kunnen komen dat er misschien helemaal geen feitelijke bewijzen zijn.
Plato en de Staat Plato heeft zich zijn hele leven bezig gehouden met hoe een ideale staat eruit moet zien. De ideale staat van Plato is verdeeld in drie standen. Deze drie standen komen overeen met de drie-deling van de ziel, waar ik al eerder over sprak. De laagste stand bestaat uit de boeren, die met het begerende deel van de ziel overeenkomen. De taak van deze laagste stand is zorgen voor de voedselvoorziening. De tweede stand bestaat uit soldaten (of wachters), deze komen overeen met de wil. De soldaten zorgen voor verdediging van de staat. De eerste stand bestaat uit een verstandig bestuur. Volgens Plato moeten dit filosofen zijn die de vormen (of ideeën) hebben aanschouwd. Deze stand komt dus overeen met het verstand of de rede. Standen Arbeiders, boeren Soldaten (wachters) Filosofen
taken voedselvoorziening verdediging verstandig besturen
ziel begeerte wil verstand
lichaam onderbuik hart hoofd
Volgens Plato hebben goede bestuurders geen prive bezit en geen gezin.De boeren mogen bezittingen hebben, al mag dat niet te overvloedig. De bovenste twee klassen moeten in absolute soberheid en gemeenschappelijkheid leven. Ze hebben sexuele relaties volgens een bepaald afgesproken programma, met partners die ze met anderen delen. Ook mogen ze geen gezin hebben. Deze regels zorgen ervoor dat er geen wanorde ontstaat. Plato ziet de staat als een uitvergrootte versie van het individu. De meeste kunstenaars zullen uit de stad weggestuurd worden omdat zij een nabootsing maken van een nabootsing, omdat de kunstenaar denkt iets te weten, terwijl hij juist iets niet weet. Kunst zou, volgens Plato, kunnen zorgen voor wanorde in de staat omdat kunst wordt voortgebracht uit het begerende deel van de ziel. Kunst is erotisch, gewelddadig of beide en zo zou het kunnen leiden tot wanorde.
Mijn kritiek op de ideale staat van Plato Ik wil mijn mening kwijt over wat Plato over kunstenaars denkt. Plato vindt dus dat kunstenaars weggestuurd moeten worden omdat ze voor wanorde zorgen. Hiermee ben ik het niet eens. Ik denk juist dat kunst tot rust kan leiden in een samenleving. De kunstenaar doet zijn ding waarin hij al zijn emoties kwijt kan en zal deze dan waarschijnlijk minder snel tonen aan de buitenwereld, waardoor dan misschien wel wanorde zou kunnen ontstaan. Het publiek of de burgers worden rustig gehouden doordat ze kunnen genieten van de kunst. Neem nou bijvoorbeeld muziek. Ik denk dat muziek veel invloed heeft op het menselijk gedrag en menselijke emoties. Zou het dan niet juist een voordeel zijn om muzikanten gewoon te laten leven in ‘de staat’, zodat de burgers rustig blijven door naar muziek van goede muzikanten te kunnen luisteren. Dat kunst erotisch zou zijn daar zie ik geen probleem in. Ik kan natuurlijk moeilijk vanuit de tijd waarin Plato leefde redeneren dus misschien was het toen wel een schande. Dat kunst gewelddadig zou zijn daar snap ik helemaal niks van, en als kunst dat dan zou zijn dan zou het toch juist goed zijn dat de kunstenaar hierin zijn ‘geweldadigheid’ kwijt kan in plaats van het in het openbaar direct te tonen. Wat ik denk is dat Plato bang was dat er in de kunst ktitiek op de staat geleverd zou worden. Dat mensen zich door deze kunst gaan realiseren op wat voor manier ze leven of behandeld worden. Maar als dat zo zou zijn, dat Plato bang was voor kritiek, dan zou ik zeggen dat hij ook niet alle vertrouwen in zijn eigen ideale staat had. Of hij was zich alleen van zichzelf bewust, of enkel van de mensen die hun ‘verstand’ gebruiken (wat ook blijkt uit de indeling van standen met filosofen als betuurders), dat het er niet toe deed wat anderen hiervan vonden.Het is immers zijn ideale staat en dus zijn mening.
Augustinus combineerde Christendom en Plato Augustinus van Hippo (354-430) was de eerste middeleuwse filosoof. Hij combineerde het Christendom met de filosofie van Plato. Volgens hem verdedigen platonisten de hoofdpunten van het chistelijk geloof die in het begin van de Johannesevangelie zijn neergelegd. Namelijk dat er in het begin een Woord was en dat het woord bij God was en dat door dit woord alles is gemaakt. Het Woord komt dus duidelijk overeen met de ideeën van Plato, waaruit volgens hem ook alles is ontstaan. Augustinus hield zich bezig met het probleem van goed en kwaad. De ziel vertegenwoordigde het goede en het lichaam het kwaad. De werkelijkheid werd als een eeuwige strijd gezien tussen het beginsel van licht en het beginsel van duisternis. Zo kon Augustinus al zijn zonden toeschrijven aan een beginsel dat niet in hemzelf zat. Augustinus was niet meer tevreden over zijn definitie van het kwaad. Hij kreeg belangstelling voor de ‘werkelijkheid’ van het platonisme (neoplatonisme). Augustinus kreeg hierdoor het idee dat het kwaad geen kenmerk is van de werkelijkheid, maar een tekort of een gebrek. Een belangrijk verschil is volgens Augustinus dat Plato de filosoof is van het verstand dat tot eigenwaan verleidt en Chistus is de filosoof van de waarheid die de mens naar God voert.
Aristoteles, de leerling van Plato Aristoteles (384-322 v. Chr) zat twintig jaar op de academie van Plato. Kort na de dood van Plato verliet Aristoteles de school. Hij stichtte een eigen academie waarin de filosofie van Plato werd onderwezen en bekritiseerd. De opvatting van ‘twee werelden’ van Plato, waar in de tweede wereld slechts nabootsingen te zien zijn van de ideeën in de eerste wereld, ‘de werkelijke wereld’, spreekt Aristoteles tegen. Hij beweerde dat er één wereld was, dat we er precies midden in zitten. Aristoteles dacht ook niet dat veranderende dingen slechts een nabootsing waren van het ‘echte’ en onveranderlijke, wat volgens Plato zo was. Voor zijn oplossing van dit probleem gebruikte Aristoteles wel veel begrippen die Plato ook gebruikte. Er moet onderscheid gemaakt worden tussen VORM en MATERIE. Deze twee hoofdkenmerken van de werkelijkheid zijn enkel te onderscheiden in het denken. Vormen zijn geen werkelijke bestaande dingen. Ze zijn in de wereld en denken dat ze echt bestaan is een misvatting. Vorm is Universeel, zoals Plato ook al zei. Veel dingen kunnen dezelfde vorm hebben. Aristiteles sprak bij de vorm van een ding over ‘watheid’ omdat, als je zegt wat iets is, spreek je van de vorm. De materie van een ding noemt Aristoteles de ‘datheid’. Alle wielen, bijvoorbeeld, hebben dezelfde vorm, maar er zijn er geen die dezelfde materie hebben. Iets wat zowel vom en matiere heeft noemde Aristoteles substanties. Volgens zijn anti-platoonse metafysica is de werkelijkheid samengesteld uit een veelheid van substanties. De werkelijkheid is niet samengesteld uit een bovenwereld met eeuwige vormen en een benedenwereld die de eeuwige vormen probeert na te bootsen, wat volgens Plato wel het geval was. Volgens Aristoteles verschaffen alleen onze zintuigen ons kennis van de werkelijkheid. Mijn mening is dat Aristoteles een veel beter beeld schetst van hoe het volgens hem in elkaar zit. Hij komt in de teksten die ik over hem gelezen heb veel geloofwaardiger over dan zijn leermeester Plato. Ik vind Plato zijn visies nogal vaag en vaak ook sprookjesachtig. Ik ben het er zeer mee eens dat hij het idee van ‘twee werelden’ van Plato tegenspreekt. Aristoteles en zijn ideale staat De ideale staat van Aristoteles ziet er ook compleet anders uit dan de ideale staat van Plato. Hij is het natuurlijk eens met Plato dat de bestaande staat geen ideale staat is en geeft zijn eigen beschrijving van een staat die dit volgens hem wel zou zijn. Aristoteles onderscheid drie verschillende staatsvormen; de monarchie, aristocratie en democratie. Hij vind het belangrijk dat de staat zich bezig houdt met de behoeften van het volk.. Hij heeft geen voorkeur voor een van zijn staatsvormen. Hij wil graag een mengvorm tussen de aristocratie en de democratie waarbij de middenklasse als zwaartepunt. Een overeenkomst in de staatsleer van Aristoteles en Plato is dat ze het beide zien als toegepaste ethiek. De ideale staat is gebaseerd op de deugd van haar burgers. Aristoteles vindt niet dat bestuurders en soldeten geen prive eigendommen mogen bezitten of geen gezin mogen hebben. Volgens hem is dit onuitvoerbaar. Aristoteles ziet de staat als een ingewikkeld geheel van kleine gemeenschappen.
Mijn mening in het algemeen Uiteindelijk wil ik zeggen dat Plato mij erg aanspreekt. Het zijn niet zijn gedachten die mij boeien, aangezien ik het voornamelijk niet met hem eens ben, maar de manier waarop hij schrijft vind ik erg interessant. Wat ik wel een nadeel vind, maar toch ook weer grappig omdat het zo overdreven opvallend is, is dat Socrates in haast alle dialogen spreekt met iemand die vergeleken met hem ontzettend dom is. Het is natuurlijk wel een goede manier om uit te leggen wat je bedoelt omdat de tegenspreker zo dom is, dat Socrates alles tot in de details moet uitleggen en beargumenteren. Naar mijn mening had dit beargumenteren iets scherper gekund, waardoor het niet zou lijken alsof hij het schrijft met een instelling van ‘Het zit nu eenmaal zo, geloof het maar gewoon’. Ik vind het wel leuk om dit onderzoek te doen en ga er zeker mee verder om te komen tot een uitgebreider werkstuk.