De dood van een schrijver _________________________________________ •
• Ik ben een God in 't diepst van mijn gedachten, • En zit in 't binnenst van mijn ziel ten troon • - Willem Kloos -
__________________________________________________________________________________
I. Ik zie er volgens heersende normen wat grappig uit met mijn ongeschoren gelaat, mijn handschoenen, muts en dikke jas. Ik lijk wel op een… ja, op wat eigenlijk? Maar dat geeft niet en mijn spiegelbeeld lacht luidop mee. Hoera! De relativerende scherts van een vrij man! Immers, humor vind je in de meest alledaagse dingen. Je moet er alleen de tijd voor nemen. Je mag niet... Je kan niet altijd... Neen! Zo is het genoeg! Een mooi begin. Vooruit, de straat op. Met een doodernstig gezicht. Men moet zich te alle tijden kunnen aanpassen aan zijn omgeving. Tot op de neus verdwijnt mijn gezicht achter de boord van mijn jas. Bang dat de mensen mijn masker doorzien. Is het de winter die hen zo zuur doet kijken? Het leven is een prachtig geschenk. Tenminste, als je de loop van je gedachten kunt beheersen. Want leven, werkelijk léven, is in feite over het leven heen kijken. Je moet negeren dat je…Het is onmogelijk om... Nee nee, stop. Dat laatste niet meer.
Ik kan niet helder nadenken met al dat lawaai! Waarom ben ik ooit naar de stad gekomen? Ik kan het me amper herinneren – het moet in mijn vorig leven zijn geweest. Of neen! Het waren al de begindagen van dit nieuwe leven! Ik was al over de dingen beginnen reflecteren… en dan is het hek van de dam! Maar ik deed toen nog wel moeite om deel uitmaken van dit alles, om erbij te horen. Ik had zelfs nog enkele vrienden, geloof ik. Ja, dat herinner ik me nog… Ik herinner me Fritz Brinkmans. De gesprekken die we voerden. We waanden ons superieur. Ha! Wij wisten het allemaal beter. Daarin voelden we ons verbonden, denk ik. Maar we verschilden ook, op een of andere manier. Het was alsof er iets tussen ons in stond, maar ik heb nooit begrepen wat. Ik denk dat hij het wel begreep. “Ik heb veel bewondering voor jou,” heeft hij eens gezegd. Hij sprak somber maar oprecht. “Je proeft de ware betekenis van de uitdrukking ‘eenzaam aan de top’ – en je kunt ermee leven. Je bent eigenlijk een soort profeet in je eigen wereld.” Ik was gevleid, zoals altijd. Maar ik voelde ook plots een zware verantwoordelijkheid op mijn schouders wegen. “Oh, maar ik ben nooit eenzaam”, antwoordde ik luchtig. “Als je jezelf tot gezelschap kunt maken, ben je nooit echt alleen.” Ik lachte en dronk gretig mijn trappist. Fritz glimlachte treurig en zei niets. Het was de laatste keer dat ik hem heb gezien. Alsof hij na die avond in rook is opgegaan. Ik heb er waarlijk geen verklaring voor. Misschien is hij weggetrokken uit deze klote-stad. Naar het platteland, ja, dat heeft hij dan goed gezien! Hij heeft mij in ieder geval niet meegevraagd en me geen boodschap nagelaten. Aha, het stadspark! Hoe ben ik hier terechtgekomen? Story of my life! Altijd met het hoofd in de wolken; een verstrooide, troebele geest heb ik! Wel mooi hier. Onbedorven. Jammer dat de bomen zo kaal zijn, de hemel zo grijs. Laat ik op dit bankje even tot rust komen. Dit bankje, dat er gisteren al stond en dat er ook morgen nog zal staan. Dit bankje, dat me nooit in de steek laat, waar ik steeds op kan rekenen, bij wie ik altijd mezelf kan zijn. Wat is de definitie van vriendschap? Troost, in de winter van ons leven…! In het diepste van onze overpeinzingen, is er altijd iemand om ons terug te roepen, ons te redden van onszelf! Zo niet… dan… Hm?… Wat dan? Bah! Het is koud. Ik begraaf mijn gezicht in mijn handen. Mijn ogen worden vochtig. Emoties vormen een eeuwig raadsel voor mij. Maar zijn het niet juist de dingen waarvan je niet weet waarom, die… Het zijn die dingen in je hoofd die… die gedachten… Zeg het dan. Wat is er met die dingen? Denk!
Ik begreep Fritz beter dan hij misschien besefte. Ik ben misschien een eiland, maar wel een eiland met een hoge observatietoren. Fritz miste overzicht in zijn leven. Hij bewonderde mij omdat ik genoegen kon nemen met enkel mezelf. Hij droeg de zware last van een wereldbeeld. Zijn hele wezen was vervlochten met de planeet die hij bewandelde. En zoals ik mijn kleine wereldje op orde hield, mijn gedachten temde en het onkruid verdelgde, zo hoopte hij hetzelfde te doen voor zijn wereld – een schaalvergroting tot in het oneindige. Een onmogelijke opdracht, want hij moet geweten hebben dat de wereld al sinds eeuwen niet meer voor zijn idealen gered kan worden. Ach, misschien heb ik het mis. Heb ik Fritz ooit echt gekend? Was zijn bewondering voor mij misschien slechts die van een gekwelde intellectueel voor een simpele dwaas? Waarom heeft hij mij verlaten? We hadden waarlijk nooit mogen nadenken over de dingen die zijn. Soms is het beter blind te zijn. Eeuwig kind te zijn. Lint… rint?…bindt…wind… Als de wind te zijn?…Neen, laten we het liever kort houden. Koud! Zo koud buiten. Ik ga naar huis. “Kom je morgen weer,” vraagt de trouwe bank me. Wel, lieve vriend, ik kan je niets beloven. Soms vraag ik me af wat deze wereld me nog te bieden heeft. Misschien blijf ik morgen wel gewoon thuis. Thuis. Waar ik mijn gedachten op een rijtje kan zetten. Thuis. Aan mijn schrijftafel. Waarom ben ik alleen? Een strikvraag: het heeft met oorzaak of reden niets van doen, en met een karakterieel gebrek of vrije keuze evenmin. Soms denk ik aan lotsbestemming. Het is gewoon vanzelf gegaan: ik ben van kinds af aan altijd een eenzaat geweest en vind het goed zo. Het is een volstrekt onafhankelijk leven: ik doe wat ik wil, jaag mijn dromen na en word een groot schrijver. Ik heb er het talent voor. Ik word rijk en beroemd, zodat ik ook financieel niet meer afhankelijk zal zijn van deze wereld. Zo sluiten wij onze poorten en trekken ons terug, in een land waar kleuren onvergankelijk zijn. Waar onze… Nu ja, niet echt onvergankelijk. Maar een land waar… Afijn, eerst een glaasje porto om wat op te warmen. En daarna, het neerschrijven van mijn verhaal.
II. Eenmaal thuisgekomen, sloeg hij aan het schrijven. Deuren vielen in hun slot, gordijnen gleden over vensterglas en verdreven alle zonlicht uit de kamers. Toen was het donker. Een trillende ganzenveer belaagde een blanco vel en ging genadeloos iedere bleke centimeter ervan te lijf, zoals ook de schrijver verwoed worstelde tegen de stilte die waaide door zijn geest. Een stilte die ruimte schept voor de meest afgrijselijke mijmeringen, ideeën en gemoedsgesteldheden. Een verzameling portoflessen, lege en volle, vormde des schrijvers enige gezelschap, zodat al gauw tussen de twee een zekere intimiteit ontstond, onder keurend oog van een flakkerende kaars… Tijd! De schrijver kent het belang van de tijd, die zowel de humor als de tragiek blootlegt van het verval. De spiegel staakt het liegen, wanneer de stoppels vergrijzen en de groeven zich in hun eigenaar verdiepen. Maar zulks ziet de schrijver niet, of hij doet alsof. Het leven is niet kijken, het is niet-kijken. Het leven is negeren. Het leven is sussen en dommelen. Ja, soms is het beter blind te zijn, eeuwig kind te zijn.
Doch soms ontwaakt een mens – en een ware verschrikking is het. Schrik en schreeuw. Zoek de troost, in de winter van het leven. Moeder, roep me terug, geef me slaap, geef me kalmte. Gezelschap geef me, en rust, geduld, warmte. Zo sluiten wij onze poorten, maar het paard…! Wie, o wie, liet toch het paard binnen! Mijn kleuren verbleken.
Beste Fritz, ik weet niet waar je nu bent. Je was de laatste. De allerlaatste. Ik hoop maar… Neen, geen hoop. Onder water zijn alle flessen vol. Ik toost op mezelf. Is er iemand thuis? Autobiografie: dit is het verhaal van een profeet en zijn God. Het is het relaas van de vereenzaamde aspirant-schrijver die een droom had, die zich meester van het leven waande door blindelings die droom na te jagen, zonder nog acht te slaan op de wereld rondom hem. Hij wou enkel… Dit is het verhaal van… GVD Stommeling, Idioot, Zielepoot, … De DOOD
Azertyuiopqsdfghjklmwxcvbn Godverdomme op de wandel. Godverbranden heel die handel.
III. Mijn God. Een akelige droom. Waar ben ik? Alles is… anders dan anders. Het bonkt en kraakt in mijn hoofd. Mijn ogen registreren tralies en een witte muur. Waar ben ik? Ze komen kijken hoe het met me gaat. - “We besloten dat het beter was je hier je roes te laten uitslapen.” Wanneer was de laatste keer dat ik nog een mens heb gesproken? De agent ziet dat ik in de war ben. Zijn blik is eerder meewarig. Ik krijg het gevoel dat ik hier niet zit vanwege een of andere grove misdaad. Doch een geruststellend gevoel geeft het niet. Integendeel. Waarom ben ik hier? Mijn instinct vertelt me dat ik het niet wil weten. - “Je herinnert je toch wel wat er gebeurd is?” vraagt de agent. Daar komt het. In een flits. Hartkloppingen, de geluidloze schreeuw. In mijn broekzak vind ik het verfrommeld A4’tje terug dat ik vannacht heb volgekrabbeld. Het blad vertoont sporen van drank en roet. Het handschrift is keurig in het begin en wordt slordig naar het einde toe. Drank en… roet??? Mijn ogen blijven plakken bij de laatste regel. Plots herinner ik het me. De waanzin. De brandende kaars. En dan: de schrijftafel. Warmte en vrijheid, dansend in de rook. Neen, dit kan niet echt zijn: de werkelijkheid is ordelijk en gestructureerd! Mijn werkelijkheid kent structuur en orde! Wat gebeurt er?! - “Je hebt veel geluk gehad. Als de brandweer tien minuten later was gekomen, dan had je hier nu niet gezeten. De oorzaak van de brand hebben ze nog niet kunnen bepalen. Enig idee?” Drank en roet… Ik hoor de agent spreken maar reageer niet. Ik ben immers… dood. Mijn huis, mijn thuis, mijn leven. Alles is weg. De agent herhaalt ongeduldig zijn vraag. Zijn ogen verraden hem: hij heeft de hoop op een constructief gesprek al opgegeven, denkt dat hij het tegen een krankzinnige heeft. - “Een brandende kaars? Kortsluiting misschien? Wat is er gebeurd?” Ik kijk hem verweesd aan en schud het hoofd. Dit blijft er nog van mij over, van het ene moment op het andere. Een hoofdschuddend en verweesd aankijkend stuk verdriet.
- “Jammer.” De agent wil zich omdraaien maar bedenkt zich. - “Zegt de naam ‘Fritz Brinkmans’ je iets? Is dat je naam?” Fritz Brinkmans? Is dit dan het uur van de waarheid? Zal ik herenigd worden met mijn enige vriend, mijn laatste hoop op intiem menselijk contact? Ook de agent lijkt voor de eerste keer sporen van hoop te vertonen. - “Ben jij Fritz Brinkmans?” Ik schud het hoofd. “Fritz… Is mijn enige vriend.” Het licht in de ogen van de agent dooft op slag. Hij schraapt de keel, voelt zich plots ongemakkelijk. - “Ach zo. Wanneer is de laatste keer dat je hem gezien hebt?” Ik vertel hem hoe Fritz jaren geleden plots uit mijn leven is verdwenen, waarop de agent alsmaar moedelozer kijkt. Tegen beter weten in vraag ik hem of hij Fritz heeft gevonden. De agent schudt het hoofd. - “In onze bestanden hebben we twee geregistreerde individuen met de naam Fritz Brinkmans teruggevonden. Alles lijkt er echter op te wijzen dat de Fritz Brinkmans die jij gekend hebt… ” De agent pauzeerde en zei iets als “ik weet niet hoe ik dit moet zeggen”. Maar hij wist het wel.
IV. Beste Fritz, … Toen ik dat hoorde heb ik alles bekend. De schade van de brand viel gelukkig mee: het vuur heeft de omliggende woningen niet bereikt en er vielen geen gewonden. Mijn straf viel al bij al best mee. Maar mijn woonst, de tempel van mijn eenzaamheid, is volledig afgebrand. Ach, misschien is het beter zo. Met mij gaat het prima – de therapie helpt. Ze waarderen me hier en vinden me een zeer intelligente kerel. Ik heb zelfs een publiek gevonden voor mijn schrijfsels – want ik slaag er nu ook werkelijk in om de zoveel tijd een kortverhaal of gedicht te schrijven... Er valt hier werkelijk veel te leren, geloof het of niet. Ik zie nu pas in hoe blind ik ben geweest voor mijn problemen. Het is gevaarlijk om een illusie te leven. Eén gegeven wil ik echter nog steeds niet aanvaarden: één illusie weiger ik los te laten, wat ze ook proberen. En ik weet dat ik gelijk heb. Dat je nog leeft. Laat me uitspreken. Elke keer dat ik naar buiten kijk en de zon aan de einder zie vervagen, draagt de wind jouw stem met zich mee. Ik hoor je. Je roept me. Ik weet dat je er nog bent, ergens daarbuiten. Afijn. Ik weet wat ik geloof en doe er verder niemand kwaad mee. Ik sluit de ogen en luister naar de wind. Misschien schrijf ik wel een verhaal over je: het relaas van de vereenzaamde aspirant-schrijver die een droom had, en zich meester van het leven waande door blindelings die droom na te jagen, zonder nog acht te slaan op de wereld rondom hem… Ja, misschien schrijf ik ooit dat verhaal. Maar misschien ook niet. Het ga je goed.
Semiotiek Grappig, hoe – Alles in feite Niets betekent
en
Iets van niets Alles betekent
wanneer
Alles op het spel staat en niets nog Van enige betekenis is
Identiteitspolitiek Ik is niemand En doet me zeer Verlangen naar een Ander
Mijn nieuwe wereld (is als de jonge lente) -Izie de zinnen herbeginnen hoor de woorden zinnemoorden ruik de letters, woordevetters (voel de aarde-regen-wind, op warm lief lentekind) een beeld een noot een zachte geur een zinnen-woorden-letters deur een kier die nu niets meer verschuilt die winter voor mijn zinnen ruilt (een nieuwe dag, lief lentekind) - II Zie - de toren torent van genot de hoogste strelen minnen lach bloeit open, deze lentedag Hoor - de eerste maal die nieuwe taal dat bloemen-knoppen-zaad verhaal bloeit open als die lentedag Ruik – ‘t aroma van de lieflijkheid een zachte hals, een zoen bloeit nu, als de lente toen Voel - de molen maalt op volle kracht de zoentjes letterlieflijk zacht bloeiden eerst die lentedag … Consummatum est - III Mijn zinnen zijn verzet naar de toren van de morgen daar waar al mijn zin’lijke zorgen bloeien in mij. Mijn zinnen zijn verzet, maar waarom waait de wind de woorden steeds bij kerend tij. Zomer winter herfst en regen de zin weerglanst de letterwegen een schoongespoelde woordenbrij
- IV Vaarwel lief lentekind, gij zinnenavontuur in tegenwind verdwijnt in mist en koude sneeuw De toren is verbrokkeld, met de voeten op de grond moet ik nu afscheid nemen een nieuwe lente gauw verwond En wederom een cirkel rond