Rien Schraagen
De dood van Pyotr Ilyich Roman
Zij schreef dat ze mij niet wilde ontmoeten. Ook dat kon ik haar nazeggen, maar tegelijkertijd werd ik onweerstaanbaar naar haar toegetrokken, een drang die sterker was dan mijn verlegenheid. Onderweg naar haar huis vertraagde mijn pas en nam ik mij voor om morgen te gaan. Tal van uitvluchten passeerden mijn gedachten, maar ik bleef lopen, totdat ik, toch nog onverwacht, voor haar huis stond. Het dienstmeisje schudde haar hoofd. ‘Mevrouw Von Meck ontvangt niemand.’ Ik kon nog terug. ‘Wilt u haar mijn naam noemen?’ vroeg ik. Het meisje liet mij binnen in de hal en verdween. Het houtwerk en het marmer waren prachtig en ik kreeg gelegenheid genoeg om ze te bewonderen, want het meisje verscheen pas weer na lange tijd. ‘Wilt u mij volgen?’ Ik werd binnengelaten in een schemerig vertrek, spaarzaam gemeubileerd met een bed, twee stoelen en een kamerscherm. Nog nooit had iemand mij ontvangen in een slaapkamer. Het was stil, buiten kwam een koets met paarden voorbij. Ik liep naar het raam en keek naar buiten. Achter het kamerscherm hoorde ik geritsel van stof, zijde ongetwijfeld, het ruiste zoals alleen zijde kan ruisen. Ik draaide mij om. In het schemerige licht zag ik een lange, smalle gestalte, bijna even lang als ik. Daar stond Nadeshda Filaretovna von Meck. De zijden jurk glansde zacht. Kleine sieraden aan haar oren lichtten op. Maar het enige wat ik zag waren haar ogen, haar ernstige blik vol verdriet, melancholie, verholen hartstocht, meisjesachtige nieuwsgierigheid. Kun je ogen lezen? Misschien wel niet, maar door haar ogen leek ik naar binnen te kunnen kijken, zag ik deze trotse vrouw in haar kwetsbaarheid en eenzaamheid. We stonden lang tegenover elkaar, zonder woorden, gevangen in elkaars blik. Toen stak zij haar hand uit. Ik gaf haar de mijne. Zij zuchtte, ik voelde een lichte siddering in haar hand. Mijn lichaam begon zacht te trillen. ‘U bent toch gekomen?’ Ik knikte en wist niet of ik haar hand vast moest blijven houden. ‘Als u mij niet wilt zien, val ik u niet langer lastig.’ 154
Er gleed een glimlach over haar gezicht. ‘Ik ben heel blij dat u er bent, Pyotr Ilyich. Het is niet dat ik u niet wil ontmoeten. Maar het lijkt beter om het object van mijn bewondering niet in levenden lijve te zien. Dan blijft het langer heel.’ ‘Dat is waar. Maar dan leeft het ook niet meer. Het wordt gestolde emotie.’ ‘Is dat erg? Uw muziek is voor mij gestolde emotie. Dankzij uw muziek kan ik verder, wordt mijn leven weer de moeite waard.’ Zij staarde over mijn schouder in de verte. ‘Toen ik trouwde op mijn zeventiende stopte ik met dromen. U zorgt ervoor dat ik weer droom.’ Haar smalle hand rustte nog steeds in de mijne. Ik keek ernaar. Zij volgde mijn blik en trok haar hand terug, geschrokken, alsof zij werd betrapt. ‘Dat klinkt als een liefdesverklaring.’ ‘Ik ben al een oude vrouw aan het worden. Verliefd zijn is voor mij niet meer weggelegd. Het enige waar ik op kan hopen is geestverwantschap met iemand die leeft zoals ik zou willen leven…’ Zij sloeg haar ogen neer en zuchtte. ‘U bent voor mij de ideale mens.’ Zij keek op en fluisterde bijna. ‘In dat opzicht zou ik u mijn liefde wel willen verklaren.’ Mijn hart klopte heftig; rillingen trokken door mijn lijf. Ik keek in haar ogen, die oplichtten in de schemering, niet wetend wat te zeggen. Dit was de wereld, hier kwam alles samen, wij tweeën vormden het universum. Het was heerlijk en ondragelijk tegelijk. Ik zou haar willen aanraken, in mijn armen nemen, maar ik durfde niet, bang om dit moment te verstoren dat eeuwig leek te duren. Hoe lang stonden we daar? Ik wilde de serene stilte niet doorbreken, maar ik deed het toch. Mijn hand, onwillig gehoorzamend, ging naar mijn binnenzak, vond de foto, haalde hem tevoorschijn en gaf hem haar. ‘U vroeg om mijn portret.’ Haar ogen maakten zich van mij los en keken naar de foto; zij streelde over het karton. ‘Dank u, Pyotr Ilyich. Nu bent u altijd bij mij.’ ‘U verklaart mij uw liefde en ontvangt mij in uw slaapkamer. Wat moet ik daaruit opmaken?’ Ik zei het zomaar, zonder nadenken, vrijpostig als een don juan. De rillingen door mijn lichaam bleven komen, en terwijl ik sprak, voelde ik ook mijn kaken op en neer gaan, zacht pulserend. Ik begon te klappertanden als een verliefde jongeling. Zij glimlachte vermoeid en schudde haar hoofd. ‘Ik ben verloren voor 155
de liefde, Pyotr Ilyich. Ik had een goede echtgenoot, maar hij verwarde geslachtsdrift en genegenheid. Hij overweldigde mij keer op keer. Achttien kinderen heb ik gebaard, waarvan er godzijdank nog elf in leven zijn. Ik kan geen mannenlichaam meer verdragen. Mijn hart kan nog liefhebben, mijn lichaam voelt niets meer.’ ‘Het spijt mij, ik had het niet moeten zeggen.’ ‘Zegt u dat niet. Ik bewonder u zoals u bent. Mijn ideale mens blijft een mens, met fouten en gebreken.’ ‘Als u de mijne leert kennen, zult u teleurgesteld zijn. Aan mij valt weinig te bewonderen.’ ‘Maar daarom bewonder ik u juist! Als ik uw muziek hoor, voel ik dat u oprecht bent en uw eigen gevoelens en gedachten erin weergeeft. Bij u is er geen verschil tussen de mens van alledag en de mens die muziek componeert. Daarom wil ik alles van u weten. Ik voel dat wij bij elkaar horen.’ Zij liep naar het bed en ging zitten op de rijk versierde sprei. ‘Wilt u naast mij komen zitten?’ Ik deed het. ‘Wilt u mijn hand vasthouden?’ Zij stak haar hand uit. Ik gaf haar de mijne. ‘Ik voel mij weer alsof ik jong ben, een blozend meisje, vol verwachting en verlangen naar de grote wereld.’ Zij zweeg. ‘Ik…’ ‘Stil!’ zei ze, zacht maar beslist, alsof we voor ons een hertje zagen opduiken. ‘Laten we stil zijn. Woorden zijn niet toereikend om te zeggen wat ons hart voelt.’ Als er nu een buitenstaander de kamer binnenkwam, zou hij weinig bijzonders zien: een paar in de schemering, stilzwijgend verenigd. Maar onder dat pastorale beeld woedde een heftige storm – Beethoven had begrepen hoe stilte en storm konden samengaan toen hij zijn symfonie schreef. Alles in mijn hoofd wervelde rond zonder rust- of eindpunt, mijn hart klopte zoals het nog nooit geklopt had, mijn lichaam vibreerde als een populier in de wind. Zij moest het merken, zo heftig rilde ik en klappertandde zonder ophouden, ook al klemde ik mijn kaken op elkaar. Onze handen lagen in elkaar en pulseerden alsof we één bloedsomloop hadden, één harteklop, één lichaam. Ik had geen idee wat hier gebeurde, mijn gedachten waren uitgeschakeld, er was alleen maar dit moment, zij en ik, schemering en licht. De tijd ging voort, maar niet in deze kamer, 156
ergens sloeg een kerkklok, maar in een andere wereld. Dit was een andere dimensie, die ik kende van de momenten dat de muziek zichzelf schreef en mij slechts gebruikte om de pen vast te houden. Maar dan was ik alleen, met mijn vertrouwde zelf en mijn geliefde muze, die mij vaak bezocht, maar nooit menselijke vormen aannam. Nu zat ik naast een vrouw die ik niet kende, een vreemde, met wie ik mij zo oneindig vertrouwd voelde, zo grenzeloos samen.
‘De dood van Pyotr Ilyich’ gaat over verlammende verlegenheid, onder de mensen willen zijn en niet kunnen, over roem en jaloezie, verloren liefde en eenzaamheid, geboorte en dood – kortom: een roman over een mens. ‘De dood van Pyotr Ilyich’ is te koop op de website van Bureau Heldertaal: http://heldertaal.nl/De_dood_van_Pyotr_Ilyich.html
157