DE DERDE PERIODE “Niemand heeft nood aan wat ik doe. Ik sta er helemaal alleen voor”
Film over de kunst van Phillipe Vandenberg
Script, regie en productie Julien Vandevelde
De derde periode: - een kring van jaren; - na afloop waarvan dezelfde dezelfde verschijnselen in dezelfde volgorde terugkeren; - tijdvak dat gekenmerkt wordt door bijzondere eigen toestanden en daarom als een geheel beschouwd wordt. eerste = figuratief/verf; tweede = expressief/motief; derde = vorm/reflectie?) De periodes waren ook gekenmerkt door vrouwen: eerste = Veronique; tweede= Mieja; derde= Arphaïs?
“Het moet wreed zijn het gevoel te hebben nooit een slecht schilderij te kunnen lukken. In die zin dat er van kunst nog geen sprake kan zijn omdat er goed geschilderd wordt. Het is misschien nodig een slecht schilderij te maken vanuit het besef dat alleen nog een slecht, een lelijk of mislukt schilderij de toeschouwer in staat stelt dingen te ontdekken die anders onder de picturale en ikonografische huid verborgen blijven.” (Jan Hoet - uit de inleiding bij een tentoonstelling in de galerie Richard Foncke - 18/12/1985)
Expressionisme. Enkele definities: doordringen tot de oorsprong van de dingen; in alles het menselijke en het goddelijke zoeken. De mens is niet meer als individu te beschouwen, gebonden aan plichten, moraal, samenleving en familie. Het expressionisme eist begeestering en extase die de kunstenaar uit zijn ziel laat opschieten als hartstochtelijke kreten (Nietsche) Men zou de innerlijke emoties exterioriseren en geen uiterlijke indrukken vliegensvlug vastleggen. Tegenstellingen: apollinisch (streeft naar orde, regelmaat en harmonie) en dionysisch (overgave aan intuïtie, vervoering en impulsen). Er is echter geen no man’s land tussen beide. Ze trekken elkaar aan en stoten elkaar af. Het expressionisme is tegelijkertijd wereldbeschouwing en stijl, abstracte visie en tienvoudige werkelijkheid, onvatbare emotie en zwaar tastbare materie. De expressionistisch mens projecteert zichzelf op de natuur, niet zoals hij haar ziet, maar zoals hij ze al lang ervaren heeft en in zich draagt. (Emiel Langui). Prinzhorn: drang om gestalte (Gestaltung) - om vorm te geven (het meest eigene aan de mens) - Gestaltung is het actief proces van vormgeving. Van Daele: kunstrichting waarbij men tracht het wezen der dingen en de visie van de kunstenaar uit te drukken met de objectieve (verschijnings)-vormen. (Bedenking: kreatief eerlijk werk is een beschrijving van de metafysische tochten van de kunstenaar (diepzinnige bespiegelingen). Metafysische ervaringen leiden zowel tot haat als tot liefde voor het leven omdat ze het leven in vraag stellen.) Autogenese: van de vorm (Prinzhorn): iets neemt op autonome wijze en volgens eigen wetmatigheden vorm aan: de vorm maakt het proces mogelijk. Alles wat op deze wijze gestalte krijgt concretiseert de motieven (de beweeggronden) van de kunstenaar. Gestaltung kent geen doel op zich. Elk doel (dwz. imitatie, illusie, verfraaiing) is vreemd aan de essentie van de Gestaltung. (motief: beweegredenen, onderwerp dat in een kunstwerk wordt uitgewerkt, vorm of figuur dat op regelmatige wijze herhaald wordt.
(notities uit: De verbeelding van het lichaam (Gerda Willems), Het expressionisme in België (Emiel Langui))
Over de kunstenaar / de schilder De kunstenaar wordt gedreven door een voortdurende behoefte aan liefde tegenover de onafwendbare dood. Voor Philippe Vandenberg is schilderen zijn lot. Een val waarin hij reeds als kind gevangen werd. Vanuit die kooi probeert hij al schilderend in de ‘buitenwereld’ een genodigde, een ‘disponibele’ te vinden die hem bevrijding schenkt. Maar zelf schrijft hij: “De dood zal de kooi openen... Ik zal voorzichtig op de weg springen en verdwijnen in het struikgewas”. Algemene inleiding: Jeroen Brouwers in ‘Winterlicht’. Angst (p. 26) Mij bekruipt de angst in het graf gelegd te worden, zoals miljarden anderen: zonder iets van blijvende waarde te hebben nagelaten. Als het leven met deze angst gevoed wordt is er geen rust meer, geen tevredenheid. Nooit voldaanheid. Walging (p. 34) Ik schrijf om mezelf te oefenen in schrijven, in de hoop deze kunst onder de knie te krijgen, waarna ik zal schrijven uit het diepst van mijn verachting voor het mensdom en het bestaan. Verleden (p 37) Ik blijf in kringen ronddwalen in de verborgenste ruimten van mijzelf, de labyrinten van mijn verleden. (...)Ik ben in de ellendige leeftijd aanbeland tussen verleden en toekomst, waarin men zijn balans moet opmaken. Mijn verleden is al groter dan mijn toekomst. Mijn leven is al meer dan de helft voorbij en is veranderd in een schots en scheef opgetrokken spookhuis waar het licht in vreemde hoeken binnenvalt en de geur van schimmel zich op alle dingen vastgezet heeft. In dat huis zijn vele geheimen waartoe men de sleutels moet zien te vinden, maar de sleutels zijn zoek. Is de kunstenaar een ‘Einzelgänger’, of een egocentrisch kind of misschien een autist? Hoe onderscheidt hij zich van de modale mens? (Is hij uniek?) Heeft de schilder een roeping? (kunstenaarschap is een zegen maar ook een doem) Wordt hij door het lot beheerst? (wordt hij ‘gekozen’ of ‘gedwongen’ - condition humaine?) Of is de schilder een begenadigd estheet? Ik ben nog steeds op zoek waarom ik schilder ben en hoe dat gekomen is. De zoektocht van de kunstenaar is het blootleggen van zijn kwetsbaarheid. Daar zijn we aan toe: aan schraalte, aan stilte, aan eenvoud. Philippe: “Telkens als ik een doek belaag ontsta ik en verga ik. Er is geen grotere troost, geen grotere liefde, geen grotere verwondering”. Ieder mens zit een beetje gevangen in zichzelf (is dus ook beperkt). Wordt hij daardoor geremd of revolteert hij ook tegen zichzelf? Het lot van de schilder is telkens opnieuw vernietigen en vanuit de vernietiging weer op te bouwen. Je verovert iets en je moet het weer prijsgeven. Schilderen is voor mij van belang om in evenwichtig te blijven met de maatschappij. Een schilderij helpt mij functioneren in het systeem. Door het ‘beeld’ bevestigt de schilder zichzelf; verschaft hij zich een ‘identiteit’. De kunstenaar moet een zwerver zijn (mentaal voortdurend bewegen) durven veranderen. hoe verder ik ga, hoe verder ik iedereen achter me laat. Zo ken ik geen ‘gelukkige’ kunst (waarom is kunst over geluk onbruikbaar?). Het fascineert me, dat hoe ouder ik wordt steeds minder keuze heb. Een schilder sterft als hij zichzelf ‘herschildert’. Soms ben ik kunstenaar, soms niet.
Over de kunst / het schilderij Woorden zijn ontoereikend; het onzegbare wordt geschilderd. Schilderkunst werkt in het breukvlak van het verlangen tussen spiegel (ziel / intuïtie) en lichamelijkheid (geest / ervaring). Het schilderij maakt het onbekende in onszelf kenbaar (veruiterlijkt, spiegelt de ziel). Kunst maakt de idee van een onuitspreekbare werkelijkheid, aanschouwelijk. Bacon bvb. geeft gestalte aan het onmogelijke, hij geeft vorm aan het vormeloze. (Verlangen ontstaat uit de begeerte, of is een gemoedsgesteldheid, naar iets wat ons ontnomen is of wat men niet - of nooit - krijgen kan..) Waar vindt het schilderij zijn oorsprong? Wanneer ontsnappen we aan de chaos? Chaos is NIETS, het vergt een eerste sprong (structuurelement - het eerste punt) om er zich aan te onttrekken. Ook zo doemt het schilderij uit het niets op. Deze sprong (eerste ordenen) is een psychische act, die ons in staat stelt onze eigen geschiedenis te maken. Wanneer is het schilderij voltooid? “Werk ist Weg” (Paul Klee): een werk ontstaat uit de weg die het aflegt om te worden. Is er dan een eindpunt of blijft het schilderij voortdurend in wording omdat het doorwerkt op de toeschouwer door de steeds nieuwe betekenissen die het genereert (we geraken er nooit op uitgekeken).
Schilderen is een conflict tussen ‘walging en verrukking’. Alleen de ‘verwondering’ redt ons (van de duisternis). Het schilderij moet zich losmaken van de verf. (De materie moet licht - idee? - worden.) Het schilderij moet ‘verbeelden’ - een beeld worden - zowel voor de schilder als voor de toeschouwer. De schilder is dus een ‘medium’ een bemiddelaar die iets zegt over de mens en die de mens zichzelf laat terugvinden. Het schilderij leidt zowel naar communicatie als naar zelfreflectie. “De kunstenaar is van het ene punt naar het andere onderweg. Er zijn rustpunten mogelijk... maar de kunstenaar mag het eindpunt nog niet bereikt hebben. De toeschouwer echter, wil in zijn eeuwig verlangen, een rustpunt vinden van waaruit hij het kunstwerk kan bekijken (begrijpen?)”. Jan Hoet in Open Mind. (catalogus 1989) Schilderen is meer dan een activiteit (verven), het is een ‘houding’. Schilderen doe je in je hoofd; in de ‘diepte’ van het schilderij moet het wezenskenmerk - de unieke ziel - van de schilder zitten (ook zijn kunnen natuurlijk). Een schilderij schept onbegrensdheid, mysterie. Als dat mysterie niet komt blijft er alleen verf en doek - ook een beetje stijl - over. Men kiest het schilderij niet, het schilderij kiest jou. Toeval speelt een grote rol. Je moet het toeval provoceren; en het laat je evolueren. Als het toeval komt moet je wel thuis zijn.
Pers en kritiek “Een belofte is hij niet meer. Zijn vitaal geladen schilderijen maken duidelijk dat deze Gentenaar een grote meneer kan worden (Bart De Baere 12/11/1984)
Als kind eerste kennismaking met schilderkunst. Treffend waren de schilderijen van Bosch (Kruisdraging - icoon) en Gust De Smet (Kermis in het dorp - expressionisme). Aan de academie leren schilderen bij Jan Burssens (1972 - 1976). Deze academische opleiding blijft in het hoofd zitten. Schildert figuratief (Dubbelportret van Véronique). Vooral met naakt bezig - er bestaan ook fotoreeksen en zelfportretten. Band met Jan Burssens (beïnvloeding?). Getuigenis Jan Burssens (tento galerie YD - Gent - 01/09/1976): “Beste Philippe, ik ben blij, nu we weer in een periode zijn dat er zoveel dingen in stukken vallen, dat jij samen met enkele anderen weer tracht echte schilderijen te maken die heel waarschijnlijk kwetsbaar zijn maar in elk geval de grote verdienste hebben van oprecht en intens te zijn.” Vorming van de eerste familie (met Véronique, Helène en Guillaume) Doorbraak van de conceptuele kunst, teloorgang van het ‘klassieke’ schilderen. Invloeden van de ‘Nieuwe Wilden’ - afkeer tegen de figuratie; expressief inbeuken op de herkenbaarheid. Vanuit de kennismaking met de schilderkunst (zie boven) ontstaat de “Studie voor een Kruisiging”. Dit werk krijgt een eervolle vermelding in de ‘Jeune Peinture’ 1981. Later wordt dit werk vernietigd (te klassiek, te academisch). Ondertussen scheiding van Véronique en nieuwe relatie met Mieja. Andere thema’s. Expressionistisch, lyrisch-abstracte invloeden. Meer en meer succes. Verschillende initiatieven met galeries (Witte Lente). Eerste tentoonstelling in galerie Richard Foncke (1983). Deze galerie is voor de schilder een tweede thuis (de schilder en de galerist blijven elkaar trouw). De kritieken zijn lovend. Ook in Amerika kan blijkbaar het succes niet op. Waterschoot in Knack: “Het werken in reeksen is Vandenberg bijgebleven. De tentoonstelling bestaat uit de cyclus rond het thema ‘De Onthoofding’. Enkele van die doeken behoren tot het beste wat hier nu in de kunstateliers ontstaat.” LVDA in De Standaard: “Toch wordt Vandenberg in bepaalde momenten het slachtoffer van zijn eigen virtuositeit.” Dan komt, in 1989, de vernietigende kritiek van Jan Hoet. Deze kritiek is meer dan waarschijnlijk ingegeven omdat de schilder ook tentoonstelt in ‘Kunststichting Veranneman’, voor velen de galerie van de ‘bourgeoiskunst’. Jan Hoet in ‘Monologen met Jan Hoet’ - Kritak 1989: “Het is zo klaar als een klontje dat de euforie rond Philippe Vandenberg een dramatische afloop zal kennen. Veel kopers zullen teleurgesteld zijn als ze zich zullen realiseren dat Vandenberg geen oorspronkelijk talent is.” Jan Braet in Knack 1990 : “Weinig of niets wettigde ooit Vandenbergs reputatie als salonschilder, of moet het zijn dat zijn beslissing om in 1989 te exposeren bij Veranneman als liefdesverklaring aan het burgerlijk establishment opgevat werd?” Bij de volgende tentoonstelling (Forum - Oostende 1990) jaagt de schilder iedereen tegen zich in het harnas met zijn kritiek op de maatschappij en de internationale politiek (Arafat, Meinhof, Kahdafi, Khomeiny enz.). De stijl verandert ook drastisch en krijgt, naast het lyrisch-abstracte, ook een figuratief (strip-) karakter. Brutin in Gazet van Antwerpen 1990: “Het lijkt alsof de schilder niet in esthetiek wil vervallen (geen Peinture Peinture meer) en bewust vorm wil geven aan zijn ontgoochelingen en aan een lang verborgen gehouden revolte.” Jan Braet in Knack 1990: “Zijn tentoonstelling is een poging tot zelfmoord, een daad van hautaine soevereiniteit tegenover zijn belagers, of een uitdrukking van opperste frustratie. (...) Het kan niet anders of deze acute eruptie van balorigheid, op een fond van abstract lyrisch schilderen, is een vorm van kannibalisering die geen lang leven beschoren is. (...) Deze kunstenaar neemt risico’s die hem zijn kop kunnen kosten” De kritiek wordt ook gepareerd. Men heeft begrip voor de houding die de schilder aanneemt en dat het tot nader order de kunstenaar is die het schilderij maakt.
Wim Van Mulders (tekst voor catalogus ‘Het afnemen van de schedel is kinderspel’ - 1990): ... de dirigenten wensen dat de kunstenaars op elkaar lijken zodat ze wanneer men ze op straat tegenkomt herkenbaar en manipuleerbaar zijn. Dat is hetgene wat Philippe Vandenberg dwarszit. Hij rekent zich tot een generatie voor wie kunst maken dat is ‘wat anderen niet ondernemen’. (...) In vroegere schilderijen zag men maar al te graag het verhevene, het extatische, het ernstige levensgeweld. Nu spreekt de kunstenaar over het verprutste, kromme, scheve, belabberde dat ook de moeite waard is te achten en te schilderen.” Vijf jaar later (1995) krijgt de schilder toch een tentoonstelling in het Museum voor Hedendaagse Kunst te Gent. Thema van de tentoonstelling is Job XIII, 12.: Job is een figuur die door de duivel alles ontnomen is maar door God zijn bezittingen drievoudig terugkrijgt. Zijn vrienden die hem de rug toekeerden worden door God zwaar gestraft. Jan Hoet ziet deze tentoonstelling als een eerherstel en het bewijs dat hij zijn vroeger standpunt wil herzien. Karel Van Keymeulen in De Gentenaar (1995): (Jan Hoet zegt)... ik heb kritiek gehad op deze kunstenaar. Maar dat werk van Vandenberg is zo overtuigend dat ik mijn standpunt moet herzien. Hij werd levenskunstenaar zodanig zelfs dat hij er in versmacht.” Marc Ruyters in FET - 1997): ...Tijd: “Heeft u zich nooit vergist?” Jan Hoet: “Dat kan toch niet anders. Men haalt dikwijls het geval van de Gentse schilder Philippe Vandenberg aan: op een bepaald moment was hij volop in de mode, nadien kwam de onvermijdelijke terugval. Wellicht had ik daar zelf voor een deel schuld aan, ik heb toen harde uitspraken over hem gedaan. Maar ik had in die periode de indruk dat zijn productie belangrijker was dan zijn werk. Hij is eigenlijk opnieuw van voren af aan moeten beginnen, met zichzelf én zijn werk. En dan zie je toch maar dat hij nu weer op een authentieke manier bezig is.” Naast het schilderen en het tekenen maakt de kunstenaar ook dagboeken (De stand der Dingen) waarin hij reflecteert over de eenzaamheid van de schilder, zijn kwetsbaarheid en de moed die hij nodig heeft om een schilderij te maken. (VDB: “... tegenwoordig weet ik niet waar ik sta: in de revolte of in de aanvaarding. Ik zal het nooit weten.”) Het MUHKA (Antwerpen) organiseert een grote overzichtstentoonstelling ‘Œuvre 1995 - 1999’ onder het motto: ‘Schilderen is een oefening in geboren worden, een oefening in sterven.’ Lieven Van den Abeele in de catalogus: De stelling dat de mens kunstenaar wordt omdat hij beschaamd is mens te zijn (Gilles Deleuze), duidt op hetzelfde verlangen van de kunstenaar om terug te keren naar een staat waarin de artistieke daad zijn persoonlijk geboorterecht was. Het besef dat dit in deze wereld helaas niet meer het geval is, leidt tot frustratie en schaamte. Paradoxaal genoeg vormt deze onvrede voor menig schilder en dichter, zijn revolte tegenover zijn eigen artistieke nietigheid, de belangrijkste drijfveer voor elke artistieke creatie. ‘Mijn schilderijen zijn de getuigenissen van mijn beperktheden. Ik denk dat de mens het grootst is in zijn mislukkingen’ schrijft de schilder. Daarom bestaat er voor Philippe Vandenberg geen gelukkige (schilder)kunst. (...) De laatste jaren werkt Philippe Vandenberg in alle stilte verder aan een œuvre dat ondanks de grote verscheidenheid van zijn uitdrukkingsmiddelen, op zoek gaat naar de essentie van de schilderkunst als metafoor voor de essentie van het leven. De vragen die hij zich hierbij stelt, zijn deze naar het wat, het hoe en waarom. Dit gebeurt zoals een schilder past in alle eenzaamheid, want ‘in de nieuwe wereld mens zijn, is alleen zijn’. In 2003 organiseert het ‘Caermersklooster’ - Provinciaal Centrum voor Kunst en Cultuur te Gent een tentoonstelling met als titel: ‘Exil de Peintre’. Het betreft ook de voorstelling van een nieuw ‘etsboek’ waarvan de vormgeving doorwerkt in de nieuwe schilderijen en misschien wel aanleiding zijn tot een definitieve breuk met de ‘tweede’ periode. De titel zet reeds de toon: ‘Exil’ heeft in het Nederlands twee betekenissen: verbanning, kluizenaarschap De schilder trekt zich opnieuw terug in het atelier op zoek naar zijn (verloren?) onschuld. Hij vraagt zich af of hij geen ‘mislukte’ schilder is. Hij zegt dat hij op het juiste moment is opgehouden met te doen wat men van hem verwacht. Stelt hij zich daarmee buiten het ‘gevestigde’ en wordt hij opnieuw zwerver? (De zwerver bezit het verlangen: hij is op zoek naar wat hem is ontnomen - zijn onschuld?) Hij zoekt, zoals de blinde Oedipus, naar zijn vroegere vergissingen: “Wat valt er anders te schilderen dan de sublimatie van het gebrek?” Zijn beperking (blindheid) is misschien ook zijn bevrijding want: elke steen waar de blinde Oedipus zich stoot is nieuw. Maar hoe herken je dat ‘nieuwe’? Hoe herken je de engel: het toeval? Het is niet evident dat de schilder in de mand van het toeval dat ‘stralende iets’ kiest dat zijn doeken wonderbaarlijk ‘waar’ maakt. Alleen in zijn ‘onschuld’ kan de schilder wachten op het toeval. Dit wachten is pijnlijk en eenzaam. De schilder is radeloos maar eerlijk. Hij bidt. Hij bidt niet tot God maar tot zichzelf. In deze introspectie herkent hij zijn lot. Soms in een kort moment van helderheid kan hij zichzelf bevrijden. Dan spreekt hij met de ‘anderen’ aan de buitenkant van zijn kooi.