De Catechisant “Die Mij vroeg zoeken zullen Mij vinden”
S ICHEM ( MET
OP DE ACHTERGRON D DE BERG HIER WAS DE J AKOBSBRON
e
November 2010 – 19 jaargang – Nr. 11
G ERIZIM )
B IJ B E L C A T E C H I S A T I E II Koningen Naäman Hier zien we de onwil van de mens om gehoorzaam te vertrouwen duidelijk afgebeeld. Naäman acht zich te belangrijk om op deze simpele manier geholpen te worden. Zo zijn wij meestal alleen door het grote en opvallende geboeid, terwijl des Heeren weg juist eenvoudig is en de Heere ons beproeft in het kleine. Gehoorzaamheid in vertrouwen en vertrouwen in gehoorzaamheid is de weg die de Heere met Zijn volk gaat. Opdat niet de mens, niet de vindingrijkheid van de mens, niet Gods knechten, maar de Heere alleen de ere zou ontvangen.
2
Jehu Wij kennen de uitdrukking „een Jehu‟s ijver‟. En we bedoelen daarmee dat iemand heel ijverig kan zijn voor de dienst des Heeren, zo, dat hij Gods echte kinderen wel eens beschaamd maakt, terwijl het toch uiteindelijk leeg en arm is: zonder het wezen, dus zonder het ware geloof, zonder de kinderlijke vreze des HEEREN. Laten we onszelf hierop eerlijk onderzoeken, of ook wij misschien tegen allerlei zonden strijden bij anderen, terwijl we ten diepste zelf het nieuwe leven der genade niet kennen. Terwijl we dus ook de liefde des Heeren niet kennen. Dan is het een ijver zonder godsvreze. En dus kan het voor de Heere niet bestaan.
I Kronieken Het lijkt dat de twee boeken Kronieken enkel herhaling bevatten van de boeken van Samuël en Koningen. Maar de Griekse titel van deze twee boeken (zie Nederlandse Geloofsbelijdenis artikel 4) is juist: Paraleipómena = nagelaten zaken. Er staan, vooral in II Kronieken heel wat geschiedenissen die in de Koningen-boeken niet staan. De Hebreeuwse naam voor deze twee boeken luidt: Divré-hajamím = de woorden der dagen (tijden). Er staan gedenkwaardige zaken in, die in alle tijden weer terugkomen, ook in onze tijd. Waarschijnlijk is Ezra de schrijver van I en II Kronieken en hij heeft allerlei bronnen, rijkskronieken of annalen gebruikt; zie I Kronieken 29 vers 29.
V OORWOORD In de achterliggende weken ben ik veel aan het lezen over de wet van onze God. Onder andere las ik dit stukje van ds. Van der Groe: “Het is een heel merkwaardige geschiedenis die wij vinden in Exodus 15 vers 23-25, waar ons wordt verteld, hoe het volk Israël, toen zij voorttrokken in de woestijn, in Mara kwamen. Daar vonden zij, terwijl ze erg dorstig waren, wel water genoeg, maar geen ander dan vreselijk bitter water, dat het volk niet kon drinken. Daarom ontstond er een gemopper onder hen. Maar de Heere was het volk genadig en hielp hen uit deze nood: Hij wees Mozes een hout aan. Dit wierp hij op Gods bevel in dat bittere water van Mara en meteen werd dat water door dit hout zoet en smakelijk. En het verloor al zijn bitterheid, zodat het volk Israël het met smaak dronk en er erg verkwikt door werd. Wij moeten er absoluut niet aan twijfelen, of de Heere wilde door zo‟n bijzonder wonder het volk Israël iets geestelijks leren: Hij wilde hun aandacht langs aardse tot hemelse dingen leiden. Zo was toch Zijn goedertierenheid en Vaderlijke omgang met dat volk om hun harten langs allerlei middelen tot de dingen van de zaligheid te leiden. Deze bijzondere gebeurtenis strekte voor hen dus tot een heldere spiegel of een duidelijk schilderij om hen voor ogen te stellen hoe het dierbare kruishout van Christus, waaraan Hij eens opgehangen en gedood zou worden, de Goddelijke kracht heeft om alles wat door de zonde bitter is geworden, weer zoet en smakelijk te maken voor een arme, gelovige ziel die dat kruis van Christus in zijn hand neemt en het in zijn bitter water werpt, zodat hij ook het allerbitterste water weer met grote smaak kan drinken. Want Christus‟ kruis neemt al de bitterheid daar helemaal uit weg en maakt alles waar het in komt, helemaal zoet en smakelijk. Nu, er is geen water zo bitter voor een zondig mens als de heilige en volmaakte wet van God. Die wet was voor Adam in het paradijs een heel lieflijke en aangename drank: een hemelse heerlijke drank waarmee hij in zijn volmaakte en heilige staat zich niet genoeg kon verzadigen. Maar niet zo gauw had Adam gezondigd en de wet van God moedwillig overtreden –, niet zo gauw was hij begonnen het onrecht in te drinken als water –, of die wet veranderde voor hem en voor al zijn zondige nakomelingen in een vreselijk bitter water, waarvan zij niet meer konden drinken. Want die wet werkt nu voor een zondaar niets anders dan vloek en toorn. En uit de werken van de wet kan nu geen mens meer behouden of gerechtvaardigd wor-
3
den. Maar zie, hier heeft de allerhoogste God in Zijn oneindige barmhartigheid nu een middel uitgevonden om dat bittere water van de wet, dat wij zelf door onze moedwillige zonden zo bitter hebben gemaakt, voor een arm, verslagen en gelovig zondaar weer allerzoetst en allersmakelijkst te maken. En dit middel is het dierbare kruishout van onze Zaligmaker Jezus Christus.
4
Zodra een arme zondaar, die een oprecht berouw heeft van al zijn zonden, door de geest van het ware geloof dat kruishout van de Heere Jezus aangrijpt en dat werpt in het bittere water van de wet –, zodra hij als een goddeloze en machteloze die door de wet voor eeuwig vervloekt en ter helse straf door God veroordeeld, met volkomen afzien en verzaking van zichzelf en van alles, geheel zijn toevlucht neemt tot het kruis van de Heer Jezus om daardoor alleen geheel zijn zaligheid van God uit genade te verkrijgen –, dan wordt meteen dat bittere water van de wet, door het kruishout van de Heere Jezus voor hem helemaal zoet, en ten hoogste lieflijk en smakelijk gemaakt. Want de Heere Jezus neemt dan alle vloek van de wet helemaal weg en verlost Zijn gelovigen van de schuld van hun zonden. Hij verwerft voor hen de gunst en de verzoening van God, en heiligt en vernieuwt hun harten inwendig door Zijn Heilige Geest, zodat zij een volkomen lust en behagen krijgen in de wet van God, die graag en met liefde gehoorzamen, en hun levenswandel daarnaar helemaal begeren te richten.” Hoe denk jij over Gods wet?
Voor (gratis) abonnementen, ook in Engelse vertaling: ISO-PRINT, Antwoordnummer 21, 3350 VG Hardinxveld-Giessendam; fax 0183 678402; e-mail:
[email protected] Bank: Rabobank Garderen, rek.nr. 32.14.43.128, t.n.v. De Catechisant Kopij-adres: Dorpsstraat 17, 3886 AR Garderen; e-mail:
[email protected] Website: www.dswpieters.nl
“A LLES WAT I K U GEBODEN HEB …” Het volgende bevel dat we in het evangelie naar Johannes uit Jezus‟ mond vernemen, staat ook in hoofdstuk 4. Ook dit is tijdens het gesprek met de Samaritaanse vrouw bij de Jakobsbron, bij het stadje Sichar. Wanneer Jezus tegen haar zegt: “Geef Mij te drinken”, antwoordt zij: “Hoe begeert U, Die een Jood bent, van mij te drinken, die een Samaritaanse vrouw ben?” Jezus gaat daar niet op in, maar zegt: “Als u de gave van God zou kennen, en Wie Hij is, Die tot u zegt: “Geef Mij te drinken”, dan zou u van Hem hebben begeerd, en Hij zou u levend water hebben gegeven.” De vrouw snapt er niets van: eerst vraagt die Vreemdeling aan haar om water, en nu biedt Hij haar water aan? Hoe kan dat toch? Ze antwoordt dan ook: “Heer, U hebt niets om mee te putten, en de put is diep; van waar hebt U dan het levende water? Bent U groter dan onze vader Jakob, die ons de put heeft gegeven?” Jezus gaat verder: “Een ieder die van dit water drinkt, zal opnieuw dorsten, maar wie gedronken zal hebben van het water dat Ik hem zal geven, die zal in eeuwigheid geen dorst hebben. Maar het water dat Ik hem zal geven, zal in hem worden een bron van water, opspringend tot in het eeuwige leven.” De vrouw heeft daar wel zin in en zegt: “Heer, geef mij dat water, opdat ik geen dorst heb, en ik hier niet moet komen, om te putten.” Dan lezen we in vers 16: “Jezus zei tot haar: ga heen, roep uw man, en kom hier.” Dit is het bevel. Wat betekent dit bevel? Wie niets weet van de achtergrond, denkt: Jezus gunt hém ook dit heerlijke water… Of: Hij heeft haar man nodig om het haar te kunnen geven… Maar wie iets meer weet, namelijk dat deze vrouw in een zondige relatie met haar zesde „partner‟ leeft, die begrijpt wat Jezus bedoelt: haar aan haar zonden te ontdekken. Er is geen toegang tot het Levende Water dan door de kennis en erkentenis van onze zonde. Daar gaan we volgende keer mee verder, DV. Vraag je af: welk bevel zou Jezus tegen jóu zeggen, om jóuw zere plek aan te wijzen en jóu aan je zonden te ontdekken?
5
H OE MOET IK OMGAAN ME T … G E E S TD RI J VE RS ? Het woordenboek omschrijft „geestdrijvend‟: door dweepzucht of blinde geloofsijver gedreven. Een „geestdrijver‟ is een persoon die, naar hij meent of voorgeeft, door de geest Gods gedreven of met onweerstaanbare drang bewogen wordt; dweper, fanaticus. Geestdrijverij is blinde geloofsijver, vurige dweepzucht, fanatisme.
6
Mensen kunnen zich heel wat verbeelden; ook dat Gods Geest hen aandrijft om een daad te doen. We kunnen denken aan de geestdrijvers in de dagen van Luther en Zwingli. Zij meenden dat men met geweld moest optreden tegen de dwaalleer van de roomse kerk, onder andere zoals die in de beelden en schilderijen in de kerken tot uiting kwam. Daarom wilden zij die beelden allemaal stuk slaan. Luther en Zwingli waren daar niet voor. Zij wilden de mensen éérst in de waarheid onderwijzen, en wanneer iedereen innerlijk los was van beelden en andere dwalingen, dan was het, vonden zij, vroeg genoeg om er ook metterdaad maatregelen tegen te nemen. Wij gebruiken in kerkelijk verband de woorden „geestdrijver‟ en „geestdrijverij‟ om die mensen aan te duiden die zich niet aan het Woord van God houden. Denk aan een situatie dat iemand over de bekering iets preekt of schrijft wat niet gegrond is op Gods onfeilbaar Woord, maar gegrond is op ervaringen van mensen. Dan is zo‟n opvatting geestdrijverij. Wie de aanduiding geestdrijverij gebruikt, bedoelt er dus mee dat men zich niet houdt aan Gods Woord. Nu is het echter ook mogelijk dat een bijbelgetrouwe man of vrouw ervan wordt beschuldigd een geestdrijver te zijn, en wel omdat hij of zij nadruk legt op de werking van de Heilige Geest bij Gods Woord, in het hart van een zondaar of een heilige. Dan is de omschrijving geestdrijverij niet terecht, want het is Bijbels om de werking van de Heilige Geest niet te verwaarlozen. Maar omdat sommigen (of velen) daar niet van houden, brandmerken zo iemand toch als geestdrijver. Hoe moet je daar nu mee omgaan? De echte geestdrijvers kun je beter mijden en schuwen. Zij brengen je op een dwaalspoor. Maar de omgang met mensen die door dorre en doodse belijders worden aangeduid als geestdrijvers, terwijl ze het niet zijn, kan ik je wel aanbevelen.
Wat is dus een geestdrijver? Iemand die buiten het Woord van God om dingen beweert en beveelt of belooft. Iemand die zegt dat God hem op een speciale manier onderwijst, tegen de Bijbel in of boven de Bijbel uit. Iemand die meent de Bijbel niet meer nodig te hebben. Wij groeien echter nooit boven Gods Woord uit. De Heilige Geest, op Wie geestdrijvers zich beroepen, is Degene Die de Bijbelschrijvers dreef. Zij waren échte geestdrijvers, door de Geest gedrevenen. Wie zich aan die door de Heilige Geest gedreven mensen houdt, dat is: wie zich houdt aan de woorden die deze door de Geest gedreven bijbelschrijvers hebben opgeschreven, die vaart veilig. Denk maar aan wat Petrus vlak voor zijn sterven schrijft in het eerste hoofdstuk van zijn tweede brief (vers 19-21): wij hebben het profetische woord, dat zeer vast is, en u doet er goed aan, daarop acht te nemen, als op een licht dat in een duistere plaats schijnt totdat de dag aanlicht, en de morgenster opgaat in uw harten. Maar welke waarde heeft dat profetische woord, dat Oude Testament? Petrus schrijft erbij dat we goed moeten beseffen, dat geen profetie van de Schrift van eigen uitlegging is. Dit houdt in, dat we de bedoeling van een tekst kunnen vinden, niet als we onze meningen erop loslaten en de woorden van de Bijbel verdraaien naar ons believen, maar wanneer we een Schriftplaats verklaren aan de hand van heel de Bijbel. Vervolgens lezen we dat Petrus zegt: want de profetie is vroeger niet voortgebracht door de wil van een mens, maar de heilige mensen Gods hebben die profetie gesproken, terwijl ze door de Heilige Geest gedreven werden. Alle andere zogenaamde Godswoorden moeten we maar verdacht houden. Vertrouw dan ook niet op dominees, ook niet op de schrijver van dit jeugdblad, maar vertrouw alleen op het duidelijke en onfeilbare Woord van de levende God. Studeer daar in. Vraag ook de Heilige Geest die woorden zó krachtig in je gemoed te maken, dat ze je levend maken en doen ervaren Wie God is, om Hem lief te hebben, te vertrouwen en te gehoorzamen!
7
D ES HEEREN L OF IN DE KERKGESCHIE DENIS Petrus Datheen in de Nederlanden In het jaar 1566 komt Datheen in ons vaderland terug, in het tegenwoordige België, wat de Zuidelijke Nederlanden heet. In die tijd is in Noord-Nederland de leer van de Reformatie lang niet zo diep in het volksleven ingedrongen als in de Zuidelijke Nederlanden, Vlaanderen vooral. Duizenden lezen daar in de Bijbel, al is het nog zo streng verboden. Duizenden verlangen sterk naar de zuivere prediking van Gods Woord, maar dat is helaas nog niet mogelijk, behalve in het geheim...
8
Het jaar 1566 is een heel belangrijk jaar voor onze vaderlandse kerk. Het wordt wel het „wonderjaar‟ genoemd. Tegen de steeds vijandiger wordende koning Filips II van Spanje verzetten de christenen van Nederland zich steeds meer. Op 5 april wordt het „smeekschrift der edelen‟ bij de landvoogdes, Margaretha van Parma, ingediend. Omdat ook daardoor niets verandert, breekt de beeldenstorm over Nederland los. Dit is weliswaar niet door Datheen aangestoken, maar later wel door hem goedgekeurd. Door dit alles worden er honderden „hagenpreken‟ gehouden. Met gevaar voor hun leven komen grote scharen mensen in het geheim en op de meest afgelegen plaatsen samen om naar de zuivere prediking te luisteren. Datheen wordt in dit jaar en onder deze omstandigheden door de Nederlandse gemeenten geroepen om zijn kracht en wijsheid te besteden tot nut van de zo verdrukte kerk in ons vaderland. Wanneer hij op zijn tocht door Nederland op een dag in Poperingen een hagenpreek houdt, zijn er wel 15.000 mensen onder zijn gehoor! Terwijl Petrus Datheen in ons vaderland is, wordt in Gent een belangrijke kerkvergadering gehouden, waarop wordt voorgesteld om aan koning Filips II drie miljoen goudguldens aan te bieden om van hem volkomen godsdienstvrijheid te ontvangen. Er wordt vervolgens wel veel geld bijeengebracht, maar er komt niets van het plan terecht om het aan de koning aan te bieden. Daarom wordt het in plaats daarvan besteed om bij Frederik III een leger van soldaten te werven, om de strijd te beginnen tegen de gruwelijke Spaanse verdrukkers. Op 1 december van dat jaar spreekt de Synode te Antwerpen uit dat er opstand mag worden gepleegd tegen een overheid die op zo‟n wrede manier haar onderdanen fundamentele godsdienstige en staatkundige vrijheden onthoudt. Op 1 januari 1567 komt de Synode nog een keer bijeen in Antwerpen om het plan tot gewapend verzet nader te bespreken.
In deze tijd ontmoet onze getrouwe prediker voor het eerste de Vader des vaderlands, Prins Willem van Oranje. Nu gaat de opstand beginnen, maar er worden zware verliezen geleden, mede omdat de Prins van Oranje geen hulp durft te bieden. Hij durft het niet aan met God alleen, maar wil eerst bondgenootschappen met machtige vorsten. Datheen beseft dat alleen God ons vaderland zal bevrijden. Binnen vijf jaar blijkt dat Datheen het juist heeft gezien. Ondertussen gaat het eerst radicaal verkeerd: de tijd is er namelijk nog niet rijp voor, zoals in onze „Nationale Psalm‟, het Wilhelmus, wordt gezongen: Soo het den wille des Heeren Op die tijt had gheweest/ Had ick gheern willen keeren Van u dit swaer tempeest (storm): Maer de Heer van hier boven Die alle dinck regeert/ Diemen altijt moet loven En heeftet niet begheert. Daarom schijnt het dat in 1567 de zaak van de Gereformeerde kerk en vooral van de Gereformeerde leer ernstig wordt beschadigd. Door deze mislukte opstand wordt de vervolging door de roomsen en de Spanjaarden namelijk nog wreder en feller… Zowel Datheen als zelfs Prins Willen moeten in april 1567 het land ontvluchten. Datheen gaat weer terug naar De Paltz om als hofprediker keurvorst Frederik III te dienen. Inmiddels stuurt koning Filips II de wrede hertog Alva naar de Nederlanden om met ijzeren hand de protestanten terug te brengen in de „heilige roomse moederkerk‟. We zijn aangeland in 1568: de Tachtigjarige Oorlog begint!
9
C ATECHISATIELES De vorige maand dachten we samen na over vraag en antwoord (80) van de Heidelbergse Catechismus. En wel wat daarin staat over de roomse mis. Nu gaan we verder met deze vraag en antwoord, en wel wat hierin over het avondmaal wordt geleerd. Vraag 80 luidt: Wat onderscheyt isser tusschen het avendt-mael des Heeren ende de Paepsche Misse? We lezen wat het avondmaal inhoudt:
10
Het Avendt-mael des Heeren betuyght ons dat wy volcomene vergevinge aller onser sonden hebben door de eenighe offerhande Jesu Christi, die hy selve eenmael aen het cruys volbracht heeft, ende dat wy door den heylighen Gheest Christo werden inghelijft, die nu nae sijne menschelicke nature niet op der aerden, maer inden hemel is, ter rechter handt Godts sijns Vaders ende daer wil van ons aenghebeden zijn. Drie dingen komen naar voren: - wij hebben volkomen vergeving van al onze zonden door het offer van Christus alleen - wij worden door de Heilige Geest één met Christus - wij aanbidden Christus in de hemel. Het punt van de vergeving van onze zonden is een heel belangrijk punt, een hot-item, ook in 2010. Tenminste, voor die mensen die een gekweld gemoed hebben, omdat zij een aanklagend geweten hebben. Wie van zijn geweten geen last heeft en gewoon elke dag verder kan met zijn zondelast, die heeft geen belang bij de vraag: hoe ontvang ik vergeving? of de vraag: is vergeving in één keer compleet, voor ééns en voorgoed, of is vergeving een zaak van stukje bij beetje, en moet je afwachten of het volgende stukje vergeving wel komt? De mis geeft een totaal ander antwoord dan het avondmaal. Het avondmaal leert ons dat elke gelovige jongen en elk gelovig meisje volkomen vergeving bezit. Dat is in de doop al afgebeeld, zoals antwoord 70 ons voorzei. Op de vraag „Wat betekent het met het bloed van Christus gewassen te zijn?‟, geeft de Catechismus daar als antwoord: „Het is vergeving der zonden van God uit genade te hebben omwille van het bloed van Christus.‟ En de kinderdoop
moet volgens antwoord 74 dáárom plaatsvinden, omdat aan de kinderen van de gemeente de verlossing van de zonden beloofd wordt, niet minder dan aan de volwassenen. In het avondmaal gaat het over al onze zonden; niet: over sommige zonden wel en andere zonden niet. Wanneer wij door de Heilige Geest van zonden worden overtuigd en door de liefde van God er smart over krijgen dat we zo tegen Hem gezondigd hebben, dan zoeken we niet alleen voor een paar grote en erge zonden vergeving, maar voor allemaal. Want alle zonden zijn gruwelijk en vreselijk. Alle zonden maken ons helwaardig. Het avondmaal predikt ons nu dat niet ene zonde te erg of te groot is om vergeving ervoor te verwachten van de Heere. Alle zonden móeten vergeven worden, en alle zonden kúnnen vergeven worden. Waarom? Omdat het kostbare bloed van Gods Eigen Zoon ruimschoots genoeg is voor al onze vele vuile zonden. Het tweede waar het avondmaal ons iets over zegt, is dat Christus en wij niet door het materiële brood één worden, zoals de mis beweert (denk aan de trans-substantiatie van het brood in het lichaam en van de wijn in het bloed van Christus). Nee, we worden niet lichamelijk-materieel, maar geestelijk en gelovig één met Gods geliefde Zoon. Wat een wonder, ondertussen, dat er zo‟n geestelijke eenheid is. Dat we in het diepste van onze zielen één worden en ons ook één voelen met Jezus Christus…! Laten we de vraag eens op ons laten inwerken „Wat betekent dat toch om helemaal één met Christus te worden?‟ En meteen daarop de vraag: „Verlang ik daarnaar?‟ God en mens – tweemaal een oneindige afstand! Eerst al omdat God Schepper is en wij schepsel. Zo oneindig en ondenkbaar groot is God, en zo nietig en verdwijnend klein zijn wij! En ten tweede: Hij zo heilig, wij zo onheilig. Hij zo rein en zuiver, wij zo onoprecht en smerig… Hoe moeten Schepper en schepsel, Heilige en zondaar ooit één worden? Dat mag om de mens geworden Zoon van God en dat kan door de inwoning van de Geest van God. Al zullen we het nooit begrijpen, laten we er naar verlangen. Het derde wat ons elke avondmaalsbediening wordt voorgehouden, is: we moeten Christus aanbidden, niet in het brood en de wijn – dat zou afgoderij zijn. Maar waar Hij is: aan de rechterhand van Zijn hemelse Vader. Wij aanbidden Christus dáárom omdat Hij met Zijn bitter lijden en smartelijk ster-
11
ven volkomen verzoening heeft aangebracht en voor ons het eeuwige leven heeft verdiend. We moeten alweer gaan afronden. Ik ga drie dingen aan de orde stellen: hoe denk jij over je zonden? – heb jij de jou geschonken vergeving van zonden al aanvaard? hoe is jouw relatie tot Gods Zoon? – heb jij voor Hem, Die staat te kloppen aan de deur, jouw hart al opengedaan en Hem toegelaten? hoe sta jij ten opzichte van Christus? – heb jij al kinderlijk ontzag en diepe eerbied voor deze dierbare Man van smarten in Zijn borglijden? Deze dingen zijn ontzettend belangrijk. Geef eerlijk antwoord. Rooms is het om te denken aan mij is nog geen vergeving geschonken; dat moet nog gebeuren. met mij wil Hij niet één worden door Zijn liefde in mij uit te storten. door mij kan Hij niet geestelijk worden aanbeden in de hemel.
12
De kinderen in Heidelberg en heel het keurvorstendom De Palts moesten en mochten zeggen: het avondmaal van de Heere Jezus verzekert mij plechtig dat ik 1. volkomen vergeving heb van al mijn zonden door het offer van Christus, aan het kruis volbracht; 2. dat ik één word met Christus door Zijn Heilige Geest – Die aan mij is beloofd, zoals mijn gedoopte voorhoofd mij elke dag verzekert; 3. dat ik elke dag voor Hem moet en mag knielen als mijn verhoogde en verheerlijkte Koning in de hemel.
U IT EEN BRIEF VAN DS . D.J. C RAG U mag dan ook alles ontvangen wat nodig is en meer dan alleen wat nodig is, namelijk: overvloed, genieting, vreugde, gemakkelijkheid. Ik wens u toe, dat u én mag inzien / weten, wat Gods wil is én mag willen wat Hij u voorhoudt als Zijn weg. Dat u het volkomen ermee eens mag zijn, geheel gewillig om Zijn pad te gaan. Zou uw Vader u een pad doen gaan, dat u schade berokkent? Nee, Hij zal u doen wandelen in het spoor der gerechtigheid om Zijns Naams wil en Hij zal u voor struikelen bewaren. Hoe het gaan zal, weet u niet, weet Hij alleen. Maar dat Hij het zo zal maken, dat u met een dagelijks heilig lachen wordt verwaardigd om de taal van de profeet tot de uwe te maken, is zeker. Wat zegt de profeet Jesaja dan? In de ernstvolle, moedbenemende tijd van de belegering van Jeruzalem door Sanherib, de koning van Assyrië en zijn generaal Rabsaké, zegt Jesaja tot Hiskia, dat het antwoord op al die vreselijke dreigingen en moedeloos makende verdachtmakingen aan het adres van God, mag zijn: “De jonkvrouw, de dochter van Sion, veracht u, zij bespot u; de dochter van Jeruzalem schudt het hoofd achter u.” (Jesaja 37 vers 22) O, zult u tegen alle voorkomende redeneringen, bezwaren, ja-maars en moedeloosheden zo spreken?! Zult u op de Heere steunen, Die niet alleen uw Maker is, maar van Wie in dat vers (Jesaja 54 vers 5) ook gezegd wordt: “HEERE der heerscharen is Zijn Naam”? Zo is Hij en zo openbaart Hij Zich. Mag Hij Zich ook zo in uw leven openbaren? Mag Hij aan u, naar ziel en lichaam bewijzen, dat alle dingen, alle krachten, alle gebeurtenissen, alle machten aan Hem onderworpen zijn, in Zijn hand zijn, door Hem op het allerbeste geregeerd worden en u ten dienste en u ten beste zullen worden aangewend?! Verder staat er van uw Maker nog: “de Heilige Israëls is uw Verlosser.” Dat bewijst Hij niet alleen naar uw geestelijk leven, voor uw ziel, maar dat bewijst Hij, Die u met Zijn kostbaar bloed gekocht heeft op het kruis van Golgotha, ook voor uw lichaam. Hij heet ook de God van de hele aardbodem. Dit betekent, dat Hij elke voetstap weet, die u zet; dat Hij het plekje weet, waar u schreit; dat Hij u ziet en beschermt, waar u uw nachten slapend en wakend doorbrengt. Dat u nooit één voetstap kunt zetten, of het is op Zijn grond! Dat u nooit één traan van verdriet, geestelijk gemis, smart, gevoel van totale onbekwaamheid en ander leed kunt schreien, of het is, waar Hij Zijn oog op u heeft. O, kon u toch achter Hem aan komen! Kon u toch op Hem staren! Ik weet dat u het doet, dat u het begeert, dat u het ontvangt; maar ik weet ook, dat u het zo vaak niet kunt bekijken.
13
O VER DE D ORDTSE L EERREGELS Het gaat in hoofdstuk III/IV van de Dordtse Leerregels onder andere over de middelen waardoor God ons geestelijk leven geeft. Artikel 17 luidt verder (vereenvoudigd): Door de vermaningen wordt de genade meegedeeld. En hoe ijveriger wij onze taak doen, des te heerlijker vertoont zich ook de weldaad van God, Die in ons werkt. En Zijn werk gaat dan het allerbeste voort.
14
Wanneer we ons erin verdiepen hóe God de wedergeboorte in ons bewerkt, hóe wij een nieuw hart krijgen en hóe wij leren geloven, dan zeggen de Dordtse Leerregels dat dit gebeurt door vermaningen. Het Oudnederlandse woord „vermanen‟/‟vermaning‟ betekent niet zozeer „waarschuwen‟/‟waarschuwing‟, zoals het woord tegenwoordig vooral functioneert, maar „aansporen‟/‟aansporing‟. God wil dat ouders en predikanten jou aansporen, dringend ertoe oproepen om: - tot God terug te keren - in Zijn Zoon al je vertrouwen te stellen - jezelf (je tijd en geld enzovoorts) aan Hem toe te wijden. Kun je dat? Daar gaat het niet om. Al kom je tot de verbijsterende en teleurstellende ontdekking dat je het niet kunt, helemaal niet, toch is het niet zinloos om jou keer op keer ertoe op te roepen. Want God heeft besloten zó, op die manier, de genade te schenken die je nodig hebt - om tot God terug te keren - om in Zijn Zoon al je vertrouwen te stellen - en om jezelf aan Hem toe te wijden. Elke aansporing zegt ons: - God heeft er recht op dat ik dit allemaal doe - ik sta 100% schuldig omdat ik het niet doe - van Hem mag ik het eerbiedig afsmeken dat Hij het mij nu geeft… - Doe jij nu je best, dan wil God het zegenen, zoals Jesaja 64 vers 5 leert: - “Gij ontmoet de vrolijke, en die gerechtigheid doet, degenen die U gedenken op Uw wegen.” In vers 7 klaagt hij: “Er is niemand die Uw Naam aanroept, die zich opwekt, dat hij U aangrijpt…”
D EMONOLOGIE We hebben in de loop der maanden heel wat overdacht wat de Bijbel ons leert over demonen. Jezus had er steeds mee te maken. De heidenwereld was er ook vol van. Dat zien we als we het boek Handelingen lezen. Wanneer het evangelie de heidenwereld ingaat, wordt het duidelijk dat de macht van de duivel groot is, maar ook dat de macht van het Evangeliewoord groter is, wanneer de Heilige Geest het gebruikt tot zaligheid van zondaren. Wat het boek Handelingen erover vertelt, gaan we nu overdenken. Het eerste wat ons opvalt, is dat de duivel zó machtig is, dat hij zelfs in de pasgestichte christelijke gemeente een dodelijke macht uitoefent. Lees maar mee in hoofdstuk 5. Petrus zegt in vers 3: “Ananias, waarom heeft de satan uw hart vervuld, dat u tegen de Heilige Geest liegen zou?” Nee, niet de satan liegt. Ananias is schuldig. Toch heeft de satan er alles mee te maken. Hij heeft het hart van Ananias vervuld. Kan Ananias daar wel iets aan doen? Is hij op dat moment niet slachtoffer van satans macht en list? Antwoord: nee, Ananias is niet een onschuldig slachtoffer, maar een schuldige handlanger. Hij had satan toegelaten… De statenvertalers omschrijven zijn aandeel in deze droevige affaire als volgt: waarom hebt gij de satan plaats gegeven in uw hart? Dit is in de nieuwste bijbelvertaling (veel te vrij) als volgt verwoord: “„Ananias, waarom heb je je door Satan laten misleiden?” Hoe heeft Ananias satan toegelaten? Door, tegen zijn geweten in, de zonde van geldgierigheid te koesteren. O, onderschat satan niet! Wanneer je tegen je geweten ingaat, zonden een plaats(je) geeft, geef je satan plaats. Deze gruwelijke macht van satan blijkt verwoestend te zijn, want Ananias sterft aan deze zonde. Tegenover plaats geven aan satan, zoals onze statenvertalers dat omschrijven, roep ik jou op (en ook mezelf) om te doen wat Ursinus schrijft in antwoord 103: laat de Heere door Zijn Geest in je werken; geef plaats aan Gods rustgevende Geest! Zo zegt ook Paulus het in Efeziërs 5 vers 18: “Wordt vervuld met de Geest.” Dit alleen is het geneesmiddel / tegengif tegen het gif van satan.
15
E EN STUKJE ZENDINGSGE SCHIEDENIS We hebben het over het zendingswerk van James Hudson Taylor. Hij is in China bezig mét heel wat trouwe helpers het wondere evangelie door te geven. Grote smart Er wordt een kindje geboren, dat helaas kort na de geboorte sterft aan cholera. Kort daarna sterft, op zaterdag 23 juli 1870, ook de geliefde echtgenote van Hudson Taylor aan deze vreselijke ziekte. Vlak voor haar dood vraagt haar man: “Je vindt het niet erg, hè, om af te reizen en met Jezus te zijn?” Zij antwoordt: “O nee, dat is het niet. Je weet, lieveling, dat er al tien jaar lang nooit een wolk tussen mij en mijn Zaligmaker is geweest. Ik vind het niet erg om tot Hem te gaan, maar het doet zo zeer om jou alleen te laten.”
16
Nog een paar laatste woorden voor de kinderen in het verre Engeland, en zij valt in slaap, en wanneer de zon oprijst, blaast zij haar laatste adem uit. Hudson knielt naast zijn stervende vrouw neer, beveelt haar in de hoede des Heeren, en dankt God dat Hij haar aan hem heeft gegeven, en dankt Hem voor deze ruim twaalf jaren van gezamenlijk geluk. Hudson schreef juist een maand tevoren: de dagen van dorst zijn voorbij, zoals Jezus beloofde in Johannes 6 vers 35: Ik ben het Brood des levens; wie tot Mij komt, zal geenszins hongeren, en wie in Mij gelooft, zal nimmermeer dorsten. En nu dit grote verlies! Op 4 augustus schrijft hij: Ik keek net mijn laatste brief aan u nog eens over, en mijn mening is niet veranderd, hoewel beproefd en verdiept. Uit mijn diepste innerlijk vermaak ik mij in de wetenschap dat God alles doet of weloverwogen toestaat, en dat Hij ervoor zorgt dat alle dingen medewerken ten goede voor degenen die Hem liefhebben. Hij, en alleen Hij, weet wat mijn geliefde vrouw voor mij was. Op de laatste dag van haar leven (en we hadden geen idee dat het de laatste dag zou blijken te zijn), vermaakten onze harten zich wederzijds in het nooit verouderende verhaal van elkaars liefde. En het laatste wat ze deed, met een arm om mijn nek, was te bidden om een zegen voor mij. Maar Hij zag dat het goed was om haar weg te nemen. Goed voor haar, en niet minder goed voor mij, die vanaf nu alleen moet zwoegen en lijden; en toch niet alleen, want God is dichter bij mij dan ooit. En nu moet ik al mijn zorgen en moeiten Hem vertellen, zoals ik ze voorheen aan
mijn dierbare Maria vertelde: te wandelen een beetje minder bij gevoel en zicht, een beetje meer bij geloof! En nu, dierbare broeder, wat zal ik zeggen van des Heeren behandeling van mij? Ik weet het niet! Mijn hart is overweldigd met dankzegging en lofprijzing. Het werk gaat door. Zelfs mogen er inlandse predikers opstaan om onder hun landgenoten zegenrijk te arbeiden. Op de zendingsscholen wordt veel bijbelles gegeven: sommige jongens leren bijna het hele Nieuwe Testament uit hun hoofd… Spanningen zijn er wel, zelfs dreiging van oorlog. Maar de innerlijke rust van Hudson Taylor wordt niet verstoord. Veel tijd en energie gaat in correspondentie zitten, zowel naar het thuisfront als naar zendingsarbeiders op ver verwijderde posten het binnenland in. Dan wordt hij ook nog ziek. Maar juist onder dit alles worden de beloften van God hem meer en meer dierbaar, onder andere de belofte uit Johannes 4 vers 14, waar de Heere Jezus tot de Samaritaanse vrouw spreekt: Wie gedronken zal hebben van het water dat Ik hem zal geven, die zal in eeuwigheid niet dorsten. Maar het water dat Ik hem zal geven, zal in hem worden een fontein van water, springende tot in het eeuwige leven. Terug in Engeland In maart 1872 – Hudson is dan veertig – is hij weer terug in Engeland. Tijdens dit verblijf krijgt de C.I.M., de China Inland Mission, vastere gestalte. Niet omdat er zoveel geld over is; integendeel. Niet omdat de omstandigheden zo gunstig zijn; alweer: integendeel! Maar op het hart van Hudson Taylor ligt de last van zovelen in China, vooral in de provincies waar nog bijna nooit een vreemde is gekomen, laat staan een prediker van het evangelie van Gods genade. Zovele miljoenen die dus niets, NIETS, weten van de Zaligmaker en Zijn werk. O, Hudson kan niet verder zonder dagelijks voor hen te smeken, en te doen wat zijn hand vindt om te doen: Eén ding, en één ding alleen, zal mensen door alles heen helpen, en ervoor zorgen dat hun arbeid vrucht draagt. De liefde van Christus, dringend en ondersteunend, is de enige bekwame krachtbron. Niet onze liefde voor Christus, wellicht ook niet Christus’ liefde voor ons persoonlijk, maar vooral Zijn liefde in ons voor arme, verloren zondaren. Vele wateren zullen die liefde niet uitblussen, vloeden kunnen haar niet verdrinken. Die liefde zal verdwaalde schapen zoeken TOTDAT ze gevonden zijn. O, geliefde vrienden, bidt dat deze liefde in ons mag zijn, in ons mag blijven, rijkelijk in ons allen mag wonen die al op het zendingsveld werkzaam zijn, en in hen die op het punt staan ons in dit werk te vergezellen.
17
Ons doel is zoveel mogelijk de gaven van inlandse christenen te bemoedigen, en hen te leiden in een steeds diepere kennis van en liefde voor het Woord van God, zodat zij zo spoedig mogelijk in staat zijn alleen te staan. We zullen met Gods hulp zoeken de banier van het kruis in nieuwe en onontgonnen gebieden te planten, om zo dicht als maar mogelijk is bij de mensen te komen, en zelf zo toegankelijk mogelijk te zijn voor hen. Dat onze levenswandel het evangelie mag aanbevelen bij de heidenen die we met het Woord zoeken te onderwijzen. En u zult genade en wijsheid zoeken van God dat dit alles werkelijk zo zal zijn. Bidt dat we dagelijks Hém volgen, Die onze natuur aannam opdat Hij ons zou opheffen om deel te hebben aan de Goddelijke natuur. Bidt dat dit beginsel, van het één worden met het volk en gewillig de laagste plaats innemen, diep in onze zielen gewerkt mag worden en in heel ons gedrag uitgedrukt. Hier, in Engeland, mag hij een nieuwe levensgezellin vinden, die de lege plaats enigszins mag vervullen, zoals zijn geliefde Maria ook wenste dat zou gebeuren.
18
Weer terug Na vijftien maanden komt Hudson, met zijn tweede vrouw, terug in China, om er ontzettend veel problemen te zien. Maar hij gelooft dat het goed komt, als er goed voor gezorgd wordt – afhangend van de levendmakende en verlevendigende invloeden van de Heilige Geest. Daar gaat hij zich nu voor de volle honderd procent voor inzetten. Hoe? Lees maar mee uit een briefje geschreven in die tijd: Als je steeds drinkt uit de Fontein, waar zal dan je beker van overvloeien? Jezus, Jezus, Jezus! En zo trekt hij van zendingspost tot zendingspost. Voor allen die hij ontmoet, is zijn blijdschap in de Heere merkbaar. En dit werkt als een medicijn onder ingezonken christenen. Gods kinderen hebben bemoediging nodig vanuit een liefhebbende geest, vol van vreugde in een algenoegzame Zaligmaker.
T HE W ESTMINSTER S HORTER C ATECHISM (1645) Question 65: Answer:
What is forbidden in the fifth commandment? The fifth commandment forbids the neglecting of, or doing anything against, the honour and duty that belongs to every one in their several places and relations.
Question 66: Answer:
What is the reason annexed to the fifth commandment? The reason annexed to the fifth commandment is a promise of long life and prosperity (as far as it shall serve for God‟s glory and their own good) to all such as keep this commandment.
Question 67: Answer:
Which is the sixth commandment? The sixth commandment is, Thou shalt not kill.
Question 68: Answer:
What is required in the sixth commandment? The sixth commandment requires all lawful endeavours to preserve our own life, and the life of others.
Question 69: Answer:
What is forbidden in the sixth commandment? The sixth commandment forbids the taking away of our own life, or the life of our neighbour unjustly, or whatever tends thereunto.
Question 70: Answer:
Which is the seventh commandment? The seventh commandment is, Thou shalt not commit adultery.
Question 71: Answer:
What is required in the seventh commandment? The seventh commandment requires the preservation of our own and our neighbour‟s chastity, in heart, speech and behaviour.
Question 72: Answer:
What is forbidden in the seventh commandment? The seventh commandment forbids all unchaste thoughts, words and actions.
19
G ESPREK
MET DE DUIVEL OP WEG NAAR DE KERK Daar komt een man - wie zal hem laken? Hij leeft voor geld en handelszaken, van „s morgens vroeg tot „s avonds laat. Ook hij treedt „t huis des HEEREN binnen; en „k boei zijn hart en ziel en zinnen op alles wat hij achterlaat. Ik spoor hem aan om te bedenken wat hem de meeste winst kan schenken in deze aangevangen week. Hoe hij moet hand‟len en verkeren om zijn vermogen te vermeren; en – zonder invloed blijft de preek.
20
Een moeder zit in „t Godshuis neder, haar kroost verzorgt en mint zij teder, aan wie zij al haar krachten wijdt. Zoveel ik nu maar ben bij machte, kweek ik onrustige gedachten in „t moederhart, daar zij de meid niet streng genoeg op deze morgen bevolen heeft toch goed te zorgen voor „t kleintje dat in „t wiegje ligt. Al is ze in de kerk aanwezig, Z‟ is niet met „t Woord des HEEREN bezig, maar immer met haar dierbaar wicht. En kan ik in de kerk niets vinden wat hunne ogen kan verblinden, „t hart wegtrekt van de prediking; doe ik mijn best om na het horen de goede indruk te verstoren die deez‟ of geen‟ in „t hart ontving. Wanneer zij naar hun woning treden breng ik „t gesprek op bezigheden, op landbouw, handel, visserij; en als zij maar aan „t spreken raken van werken, winst, geld en vermaken dan gaat „t gehoorde ras voorbij.
(4)