De brandweer en de multiculturele samenleving Allochtonen en brandveiligheid
Scriptie in het kader van de leergang Master of Crisis and Disaster Management/ Commandeursopleiding Jaargang 2000 – 2002 Opgesteld door: Jan Kuipers September 2001
De brandweer en de multiculturele samenleving Allochtonen en brandveiligheid
Scriptie in het kader van de leergang Master of Crisis and Disaster Management/ Commandeursopleiding Jaargang 2000 - 2002 Opgesteld door: Jan Kuipers september 2001
VOORWOORD Deze scriptie is geschreven in het kader van de leergang “Master of Crisis and Disaster Management/ Commandeursopleiding (jaargang 2000/2002)” en dient tevens als toegang tot het commandeursexamen. In twee gebieden van Den Haag (Den Haag Zuid West en de Schildersbuurt) vinden momenteel pilots plaats gericht op een integrale gebiedsgerichte aanpak. De ambitie bij deze aanpak “tussen hard en zacht” is om de inspanningen van de gemeentelijke en niet-gemeentelijke partners in de sfeer van weten, wonen, werken, welzijn, leefbaarheid, veiligheid en samenlevingsopbouw met elkaar in samenhang te brengen. Met de pilot hoopt men een positief effect te bewerkstelligen op de leefbaarheid, de veiligheid en de mate van participatie van bewoners hebben. Als sectormanager van Brandweer Den Haag maak ik deel uit van de managementteams van de stadsdelen Escamp en Laak, waaronder het gebied Den Haag Zuid West valt. Binnen deze teams wordt in het kader van het project “tussen hard en zacht” regelmatig gesproken over onderwerpen die te maken hebben met de multiculturele samenstelling van de bevolking van Den Haag. Een belangrijk item hierbij is het anticiperen op de mogelijke migratie van allochtonen naar Den Haag Zuid West. Hierbij wordt ondermeer gekeken naar de stedenbouwkundige inrichting van het gebied (creëren van extra mogelijkheden tot buiten recreatie), voorzieningen (kleine middenstand, overdekte Hashiba), uitgangscentrum, woningbehoefte, etcetera. Voor de brandweer is het uiteraard ook van belang om zicht te krijgen op de mogelijke consequenties van de komst van allochtonen naar Den Haag Zuid West, zodat het beleid hierop kan worden bijgesteld, indien dit noodzakelijk blijkt. Dit is dan ook de reden dat ik dit onderwerp als thema voor mijn scriptie heb gekozen. Tijdens het schrijven van deze scriptie heb ik regelmatig een beroep kunnen doen op de ondersteuning van verschillende vrienden, kennissen en collega’s, te veel om iedereen te vermelden. Toch wil ik langs deze weg een aantal van hen bedanken voor hun inbreng, het betreft de volgende personen: Eric Boulogne (Hulpverleningsregio Haaglanden), Rene Hagen (Nederlands Instituut voor Brandweer en Rampenbestrijding), Carel Kleijn (docent wiskunde aan het stedelijk gymnasium in Schiedam), Jan Starmans (Dienst Stedelijke Ontwikkeling, afdeling Wonen), Sjaak Thijssen (afdelingshoofd Centraal Bureau Statistiek) en Richard Vermeulen (Dienst Stedelijke Ontwikkeling afdeling Wonen). In het bijzonder wil ik Hans Vermeulen (docent aan de Hoge School Rotterdam) bedanken voor de belangrijke bijdrage die hij heeft geleverd aan de opzet van het kwantitatieve deel van het onderzoek en de vele discussies die daaraan ten grondslag hebben gelegen en Kitty van Kampen die een belangrijk deel van haar vakantie heeft opgeofferd om mij in de gelegenheid te stellen om deze scriptie af te kunnen ronden. Als laatste maar zeker niet als minst belangrijke, wil ik Hans van der Kar bedanken voor de vakkundige maar vooral ook plezierige wijze waarop hij de scriptiebegeleiding heeft vormgegeven.
Jan Kuipers Vlaardingen, september 2001.
INHOUDSOPGAVE Inhoudsopgave .................................................................................................................................. 4 Samenvatting ..................................................................................................................................... 6 Inleiding ............................................................................................................................................. 7 1
Internationale migratie en integratie............................................................................................. 9 1.1 Overeenkomsten allochtonen ............................................................................................... 9 1.2 Push en pullfactoren van invloed op migratie ........................................................................ 9 1.3 Internationale migratie naar Nederland ................................................................................10 1.3.1 Migratie uit de voormalige Nederlandse koloniën ..........................................................10 1.3.2 Migratie als gevolg van werving goedkope arbeidskrachten ..........................................10 1.3.3 Politieke vluchtelingen ..................................................................................................11 1.3.4 Migranten uit westerse landen ......................................................................................11 1.4 Verschillen binnen de categorieën .......................................................................................11 1.4.1 Generatie .....................................................................................................................11 1.4.2 Nationaliteit ..................................................................................................................11 1.4.3 Omvang van de groep ..................................................................................................12 1.5 Integratie van minderheden .................................................................................................12 1.6 Integratie en binding............................................................................................................12 1.7 Samenvatting hoofdstuk 1 ...................................................................................................13
2
Allochtonen in Den Haag............................................................................................................15 2.1 Etnische gemeenschappen binnen Den Haag .....................................................................15 2.2 Spreiding allochtonen binnen Den Haag ..............................................................................15 2.3 Verkleuring van de wijken ...................................................................................................17 2.4 Ontwikkelingen in het kader van het Grote Steden Beleid ....................................................18 2.5 Samenvatting hoofdstuk 2 ...................................................................................................18
3
Kwantitatief onderzoek ...............................................................................................................19 3.1 Onderzoeksgegevens .........................................................................................................19 3.1.1 Onderzoekseenheden ..................................................................................................19 3.1.2 Variabelen....................................................................................................................19 3.1.3 Operationaliseren van de variabelen ............................................................................19 3.1.4 Data-verwerking ...........................................................................................................20 3.2 Opbouw data-matrix. ...........................................................................................................21 3.3 Selectie onderzoekseenheden. ...........................................................................................22 3.4 Berekening correlaties.........................................................................................................23 3.4.1 Correlatie tussen allochtonen uit groep A en de brandratio ...........................................23 3.4.2 Correlatie tussen allochtonen uit groep B en de brandratio ...........................................24 3.4.3 Correlatie tussen allochtonen uit groep A en B en de brandratio ...................................24 3.4.4 Correlatie tussen inkomen en brandratio ......................................................................24 3.4.5 Correlatie tussen woningwaarde en brandratio .............................................................25 3.4.6 Conclusies naar aanleiding van de gevonden waarden.................................................25 3.5 Nader onderzoek van de gevonden waarden.......................................................................26 3.6 Koppeling aan gegevens DSO ............................................................................................27 3.6.1 Betrokkenheid van personen bij brand..........................................................................27 3.6.2 Betrokkenheid van huishoudens bij brand ....................................................................28 3.7 Samenvatting hoofdstuk 3 ...................................................................................................28
4
Kwalitatief onderzoek .................................................................................................................30 4.1 Literatuuronderzoek ............................................................................................................30
4.2 4.3 4.4 4.5
Ervaringen bij Nederlandse brandweerkorpsen ...................................................................30 Ervaringen bij buitenlandse brandweerkorpsen ...................................................................31 Community Fire Safety ........................................................................................................31 Samenvatting hoofdstuk 4 ...................................................................................................32
Conclusies en aanbevelingen............................................................................................................33 Literatuuropgave ...............................................................................................................................35 Bijlage 1
Allochtonen in Nederland naar geboorteland ................................................................36
Bijlage 2
Niet-Nederlanders naar nationaliteit .............................................................................39
Bijlage 3
Data-matrix ..................................................................................................................41
SAMENVATTING Nederland heeft een lange geschiedenis op het gebied van immigratie. Dit heeft er toe geleid dat Nederland zich heeft ontwikkeld tot een multiculturele samenleving. Ook in de toekomst zal immigratie een belangrijk fenomeen blijven, omdat dit mogelijk een oplossing vormt voor de problemen op de arbeidsmarkt van een vergrijzende maatschappij. Centraal in dit onderzoek staat de vraag of dit multiculturele karakter invloed heeft op de brandveiligheid. Dit verkennend onderzoek heeft betrekking op de relatie tussen allochtonen en brandveiligheid. Naar aanleiding van een aantal bijzondere incidenten en de verdeling van branden over de Haagse wijken, is de vraag ontstaan of dit verband aanwezig en aantoonbaar is. Daarnaast staat Den Haag aan de vooravond van een aantal grote herstructureringsprogramma’s die een mobiliteit teweeg zal brengen onder de allochtone gemeenschap, met als gevolg dat sommige wijken een sterke verkleuring zullen ondergaan. Centraal in dit onderzoek staat de vraag of een verandering in de bevolkingssamenstelling consequenties heeft voor de brandveiligheid in het betreffende gebied. In het eerste hoofdstuk wordt ingegaan op de internationale migratie in het algemeen en de migratie naar Nederland in het bijzonder. Hierbij wordt gekeken naar belangrijke overeenkomsten en verschillen tussen de individuele migranten en tussen de verschillende groepen. Tevens wordt gekeken naar push-factoren (vervolging, armoede, werkeloosheid, migratiecultuur) en pull-factoren (grootschalige werving, toelatingsbeleid en geografische ligging). Een andere factor die een belangrijke rol speelt bij migratie wordt gevormd door de historische koloniale banden. Op basis hiervan zijn ook de grote migratiestromen naar Nederland te verklaren. Met de Minderhedennota in 1983 heeft een belangrijke wijziging in het standpunt van de regering plaatsgevonden en gaat men uit van een permanente vestiging van allochtonen in Nederland, waarbij integratie een belangrijk element wordt. Struikelblok voor de integratie en het streven naar een volwaardig burgerschap vormt het geringe aantal of zelfs ontbreken van zwakke bindingen van leden van hechte gemeenschappen met de hun omringende samenleving. Net als alle andere grote steden, oefent Den Haag een grote aantrekkingskracht uit op allochtonen. Bij de vestiging van allochtonen zijn zowel de sociaal economische status als de sterke banden (familie, religie, ras en regio van herkomst) bepalende factoren voor de vorming van hechte gemeenschappen. Met name de Turkse, Marokkaanse, Surinaamse en Antilliaanse/Arubaanse groepen vormen een hechte gemeenschap, hetgeen tot uiting komt in de concentratie binnen bepaalde wijken. De vestiging van de overige allochtonen laat een veel grotere spreiding zien. In het kwantitatieve gedeelte van dit onderzoek worden aan de hand van secundair bronnenmateriaal verschillende verkennende onderzoeken uitgevoerd. Allereerst is met behulp van correlatie- en regressietechnieken de correlatiecoëfficiënt bepaald tussen het percentage allochtonen per wijk en de brandratio (het aantal branden per 1.000 inwoners). Als tweede heeft een nader onderzoek van de gegevens plaats gevonden om de invloed van het gemiddeld huishoudelijk inkomen en van de gemiddelde woningwaarde te bepalen. Daarnaast heeft nog een vergelijking plaatsgevonden tussen wijken die qua sociaal economische status in de zelfde groep vallen, maar qua verkleuring van elkaar verschillen. Deze onderzoeken hebben allemaal plaats gevonden op wijkniveau. Voor het laatste onderzoek zijn de gegevens van de brandweer gekoppeld aan het data-bestand van de Haagse Dienst Stedelijke Ontwikkeling. Aan de hand van deze laatste gegevens zijn een aantal berekeningen uit gevoerd op het niveau van huishouden of zelfs individueel niveau. Hoewel het om een verkennend onderzoek gaat op basis van een beperkt aantal gegevens en het daarom moeilijk is om harde conclusies te trekken, kan wel gesteld worden dat de berekeningen geen aanleiding geven om de hypothese betreffende een predispositie voor branden bij allochtonen te verwerpen. Uit het kwalitatieve gedeelte van dit onderzoek blijkt dat er nog maar weinig literatuur bestaat of onderzoek is gedaan betreffende dit onderwerp. Uit een aantal reacties die zijn ontvangen van korpsen in Engeland, blijkt dat culturele verschillen niet echt als een apart probleem ervaren wordt, maar gezien wordt als onderdeel van de problematiek rond kwetsbare groepen in de samenleving. De landelijke campagne “Community Fire Safety”, probeert door gebruik te maken van een netwerk, in contact te komen met de kwetsbare groepen in de samenleving en door middel van intensieve
voorlichtingscampagnes en woningcontroles de brandveiligheid te verhogen.
INLEIDING John Adams geeft in zijn boek Risk and the Royal Society aan dat risico’s een culturele component hebben. Hij maakt hiervoor een vergelijking tussen het bewegen op ijs (voor kinderen een spel en voor ouderen een gewaagde onderneming). Tevens geeft Adams aan dat er een verschil bestaat tussen objectief meetbare risico’s en het subjectieve risico-beleven. In Den Haag is ongeveer 40% van de bevolking van niet-Nederlandse herkomst. Binnen deze categorie (ongeveer 120.000 mensen), zijn grote verschillen waar te nemen in etnische en culturele achtergrond, leeftijd, opleiding, maatschappelijke positie, verblijfsduur in Nederland en in de mate van integratie. Het zicht op de integratie van allochtonen wordt bemoeilijkt door de constante stroom aan nieuwe starters met (nog) onvoldoende kennis van de Nederlandse taal en de Nederlandse arbeidsmarkt. Jaarlijks vestigen zich duizenden nieuwe Hagenaars rechtstreeks vanuit het buitenland in de stad (in 1998 ongeveer 8.000). Ook de Haagse brandweer wordt in haar dagelijkse taakuitoefening regelmatig geconfronteerd met de problemen van de multiculturele samenleving. Vaak uit zich dat in communicatieproblemen of bijzondere incidenten, waarvan de oorzaak is terug te voeren op etnische en culturele verschillen. Hierbij valt te denken aan: • niet of gebrekkig doorgeven van de melding (taalbarrière); • gebrekkige informatie-uitwisseling tussen bevelvoerder en bewoners (taalbarrière); • onbekendheid met de werkzaamheden van de brandweer, waardoor de brandweer niet of te laat wordt ingeschakeld; • geen toegang tot woningen voor vreemde mannen als de “man des huizes” niet thuis is; • gebruik van zilverpapier i.p.v. zekeringen; • barbecuen in huis; • ritueel slachten in de woning; • lichtjesfeest; • gebrek aan ventilatie in huis; • de aanwezigheid van een “huisaltaar” in combinatie met het gebruik van kaarsen; • inwijdingritueel voor een nieuwe woning, waar eveneens veelvuldig gebruik gemaakt wordt van kaarsen/waxinelichtjes; • groot aantal bewoners per woning (soms veroorzaakt door de aanwezigheid van illegalen); • ander leefritme, bijvoorbeeld in de periode van de Ramadan; • et cetera. Daarnaast vinden in Den Haag (in grote lijnen), in de wijken met een hoog aantal allochtonen, de meeste branden plaats. Deze combinatie van factoren, heeft geleid tot de vraag of risico’s een culturele component hebben of dat culturele verschillen invloed kunnen hebben op de brandveiligheid. Het is echter maar de vraag of dit subjectieve gevoel, overeenkomt met de objectieve werkelijkheid. De incidenten waarvan de oorzaak terug te voeren is op etnische of culturele verschillen blijven vaak, door het bijzondere karakter van het incident, veel langer in het geheugen dan de doorsnee huis- tuin- en keukenbranden. Daarnaast zijn de wijken met het hoogste percentage allochtonen ook de wijken met de meeste inwoners, waardoor statistisch gezien de kans op brand groter is dan in andere wijken. In het kader van het Grote Steden Beleid, wil Den Haag komen tot het realiseren van beter concurrerende woonmilieus, hetgeen essentieel is voor het vergroten van het sociaal-economisch en maatschappelijk draagvlak van de stad. Behalve op gezinnen richt Den Haag zich op groepen met een stedelijke leefstijl die een bijdrage kunnen leveren aan het economische en sociale fundament van de stad. De komende jaren zal op hun woonwensen worden ingespeeld: groen, veilig, rustig en verzorgd wonen voor ouderen en een bruisend stadsleven voor jongeren, yuppen en tweeverdieners met of zonder kinderen. Door de bouw van ruime en comfortabele appartementen in de binnenstad en het historisch centrum kunnen deze groepen worden aangetrokken en vastgehouden. In het centrum en in Den Haag zuid-west zullen herstructureringsprogramma’s worden uitgevoerd en het lijkt realistisch om te verwachten dat met name de verdeling van autochtoon/allochtoon in de wijken met veel sociaal woningbezit spectaculair zal
veranderen, als gevolg van het Grote Steden Beleid. In dit kader zal er een mobiliteit ontstaan van allochtonen vanuit het centrum (wijk Transvaalkwartier) naar Den Haag Zuid-West (wijk Bouwlust). De bevolking van de wijk Bouwlust zal in de toekomst bestaan uit meer dan 50% allochtonen. Gelet op bovenstaande ontwikkeling van een migratie en concentratie van allochtonen naar Den Haag Zuid-West, zal in dit onderzoek worden ingegaan op de volgende centrale vraag:
Deze centrale vraag valt uiteen in de volgende deelvragen:
In dit onderzoek zal in hoofdstuk 1 worden ingegaan op het ontstaan van internationale migratie en in het bijzonder de migratie met Nederland als bestemmingsland. Tevens wordt in dit hoofdstuk aandacht besteed aan enkele achtergronden van de allochtonen. In hoofdstuk 2 zal gekeken worden naar de vestiging van allochtonen in de gemeente Den Haag en de invloed die dit heeft op de verkleuring van de verschillende wijken. Aan de hand van de beschikbare gegevens van de Brandweer en de Dienst Stedelijke Ontwikkeling zal bekeken worden of er een statistisch aantoonbaar verschil bestaat betreffende brandveiligheid, tussen wijken met een hoog en een laag percentage allochtonen (hoofdstuk 3). Naast dit kwantitatief onderzoek zal in hoofdstuk 4 voorts worden bezien of op dit terrein literatuur beschikbaar is (zowel in Nederland als in het buitenland) en of er andere grootstedelijke korpsen zijn die ervaring hebben op dit terrein. Hierbij zal tevens gekeken worden naar het project “Community Fire Safety” van de Engelse brandweer. Dit onderzoek wordt afgesloten met conclusies en eventuele aanbevelingen voor brandweer Den Haag.
1
INTERNATIONALE MIGRATIE EN INTEGRATIE
Centraal in dit onderzoek staat de vraag of een toename van het aantal allochtonen invloed heeft op de brandveiligheid in een gebied. In dit kader is het van belang om inzicht te hebben in de achtergronden van de migranten, de reden van hun migratie, overeenkomsten en verschillen zowel binnen als tussen de verschillende etnische gemeenschappen, etcetera. In dit hoofdstuk wordt geprobeerd een antwoord te geven op de eerste deelvraag: “Wie zijn de allochtonen, waar komen ze vandaan en wat is hun achtergrond?” Met behulp van deze kennis is het makkelijker om een verklaring te geven voor de positie die de allochtonen binnen de Nederlandse samenleving innemen. De migratie naar Nederland heeft een lange geschiedenis en kent grote verschillen in redenen van migratie. In 1999 telde Nederland volgens de laatste gegevens van het CBS ongeveer 2.699.2000 allochtonen van de eerste en tweede generatie, dit is 17,1% van de totale bevolking (zie bijlage 1). Ook in de toekomst zal immigratie een belangrijke rol blijven spelen. Op 6 juli jl. gaf premier Kok aan dat na het zomerreces een brainstormsessie zal plaatsvinden, betreffende het openstellen van de grenzen voor migranten als oplossing voor de tekorten op de arbeidsmarkt. In dit hoofdstuk zal worden ingegaan op de achtergronden van de verschillende migratiestromen. Hierbij zal gebruik gemaakt worden van een recent onderzoek van het Nederlands Interdisciplinair Demografisch Instituut (NIDI), waarin wordt ingegaan op de achtergronden van de migratiestromen van de laatste tien jaar, binnen Europa. Het NIDI-onderzoek heeft zich beperkt tot de migratie vanuit Turkije, Marokko, Egypte, Ghana en Senegal en gaat in op de overeenkomsten tussen de allochtonen. Tevens besteed het onderzoek aandacht aan de push- en pullfactoren die van invloed zijn op het ontstaan van migratie
1.1
Overeenkomsten allochtonen
Onafhankelijk van het land van herkomst vertonen de migranten een aantal overeenkomsten. Veelal bestaat de groep migranten uit jonge alleenstaande mannen in de leeftijdscategorie tussen 20 en 30 jaar. Alleen de migranten uit Senegal vormen hierop een uitzondering door het relatief hoge percentage vrouwen dat migreert. In tegenstelling tot de mannen, zijn veel vrouwelijke migranten getrouwd op het moment van migratie. Dit is te verklaren door het feit dat vrouwen over het algemeen migreren in het kader van de gezinshereniging. Dit geldt met name voor de migratie uit Turkije en Marokko. Migratie van alleenstaande vrouwen uit Moslimlanden komt zelden voor. In vergelijking tot de West-Europese landen van bestemming, is het opleidingsniveau van de migranten laag. Vergeleken met de landen van herkomst hebben de migranten uit Turkije, Egypte en Ghana vaak een hoger opleidingsniveau dan de niet-migranten (de achterblijvers). In de vijf landen die betrokken zijn in het onderzoek van het NIDI, bleek dat de meeste migranten voor hun migratie een baan hadden en het dus niet alleen werklozen zijn die in het buitenland zoeken naar een verbetering van hun situatie. Werkloosheid blijft echter een belangrijke drijfveer achter migratie. Uit het onderzoek bleek dat in Marokko een groot deel van de jongeren werkloos is en ook geen moeite doet voor het vinden van een baan. Naast de beperkte mogelijkheden in Marokko speelt de “migratiecultuur” hier een belangrijke rol. Hierin geven jongeren de voorkeur aan migratie (zoals veel van hun familie, vrienden en kennissen hebben gedaan), boven het opbouwen van een eigen toekomst in Marokko.
1.2
Push en pullfactoren van invloed op migratie
In het onderzoek van het NIDI is gekeken naar de factoren die bepalend zijn voor het vertrek van migranten uit hun land van herkomst. In grote lijnen wordt gesteld dat de migratiestromen primair bestaan uit mannen die op zoek zijn naar verbetering van hun positie (economische motieven) of uit politieke vluchtelingen die door migratie vervolging in het land van herkomst willen voorkomen. In tweede instantie wordt deze primaire migratiestroom gevolgd door vrouwen die migreren in het kader van de gezinshereniging of gezinsopbouw (familiegerelateerde motieven). Uit het onderzoek van het NIDI blijkt dat historische koloniale banden tussen landen (ook lang nadat deze beëindigd zijn) een belangrijke factor zijn bij de keuze van migranten. Belangrijk in dit kader is vaak de overeenkomst in taal en al reeds bestaande netwerken. Naast deze koloniale banden is de grootschalige werving van goedkope arbeidskrachten uit Turkije en Marokko, eind 1960 - begin 1970, nog steeds van invloed op de huidige migratie stromen. Ook
onverwachte gebeurtenissen als oorlogen of interne (rassen)conflicten kunnen aanleiding zijn tot grootscheepse migratie van politieke vluchtelingen. Tevens geeft het NIDI aan dat (wijzigingen in) het toelatingsbeleid een belangrijke rol spelen. Als voorbeeld wordt verwezen naar recente pogingen in Italië en Spanje om over te gaan tot legalisering van specifieke groepen illegalen, hetgeen heeft geleid tot een grotere toestroom van migranten. Als laatste, maar zeker niet onbelangrijk, is de geografische ligging en afstand van het land van bestemming ten opzichte van het land van herkomst een belangrijke factor.
1.3
Internationale migratie naar Nederland
Uitgaande van de push en pullfactoren uit het onderzoek van het NIDI is een groot deel van de migratie naar Nederland te verklaren.
1.3.1
Migratie uit de voormalige Nederlandse koloniën e
De migratie vanuit Suriname is volgens van Amersfoort al tijdens de 19 eeuw op gang gekomen. In het begin was het vooral de elite, bestaande uit Sefardische Joden en de Creoolse gemeenschap, die hun kinderen voor opleiding naar Nederland stuurde. Door de slechte economische toestand in Suriname bleven vele Surinamers na hun studie in Nederland. Na 1954 kregen alle Surinamers de Nederlandse nationaliteit en was het door een krapte op de Nederlandse arbeidsmarkt vooral voor verpleegkundigen en onderwijzend personeel aantrekkelijk om een carrière in Nederland op te bouwen. Tot 1965 was het voornamelijk de Creoolse gemeenschap die gebruik maakte van deze mogelijkheden. De migratie vanuit Suriname laat een sterke piek zien in 1975, hetgeen te verklaren is door de “vlucht” van vele Surinamers voor de onafhankelijkheid in 1976. Van Amersfoort geeft aan dat een groot deel van deze groep bestond uit ouderen en mensen met een agrarische achtergrond, die nauwelijks waren opgewassen tegen het leven in een geïndustrialiseerde maatschappij en zonder deze bijzondere omstandigheden nooit gemigreerd zouden zijn. Ondanks de grote verschillen in achtergrond van de Surinaamse migranten, is er in Nederland een stereotype ontstaan van de Surinamers als zijnde een ongeschoolde zwarte bevolkingsgroep. Vaak wordt er tevens een verband gelegd met de migratie uit de Mediterrane gebieden, die voornamelijk gebaseerd was op de behoefte aan goedkope arbeidskrachten. Veel Surinamers daarentegen arriveerden na 1973 toen er juist een afname was van deze behoefte. In een later stadium is ook de migratie vanuit de Nederlandse Antillen en Aruba op gang gekomen. Ook deze migratie is gerelateerd aan de historische banden tussen het land van herkomst en het land van bestemming. De dekolonisatie van Indonesië leidde tot de repatriëring van ongeveer 70.000 Nederlanders en een grote groep mensen met de Indonesische nationaliteit. Een speciale groep werd gevormd door de oud-KNIL-militairen. Momenteel leven er in Nederland nog 406.000 mensen met een Indonesische achtergrond waarvan 8.400 de Indonesische nationaliteit hebben
1.3.2 Migratie als gevolg van werving goedkope arbeidskrachten De migratie uit het Mediterrane gebied is op gang gekomen in de 60-er jaren toen Nederland, net als andere Europese landen, arbeidskrachten uit het buitenland begon aan te trekken. In het begin waren dit grotendeels arbeiders uit Italië en Spanje. Het betrof hier grote aantallen ongeschoolde, goedkope arbeidskrachten voor de oudere industrie als textiel, scheepsbouw en mijnbouw. De Turkse en Marokkaanse werknemers werden pas laat bij deze migratie betrokken. In 1965 waren er nog maar 8.802 Turken en 4.506 Marokkanen in Nederland. De Nederlandse regering ging uit van een tijdelijke situatie. Ook allochtonen gingen uit van een terugkeer na een aantal jaren van hard werken, waarna zij het opgebouwde kapitaal konden investeren in hun geboorteland. Na een aantal jaren veranderde echter de mening van de allochtonen en begonnen zij met het laten overkomen van hun familie. Na de oliecrisis van 1973 werden door de regering geen nieuwe
werkvergunningen meer afgegeven. De migratie als gevolg van gezinshereniging ging echter onverminderd door, met als gevolg dat grote aantallen migranten arriveerden in een periode dat de werkeloosheid toenam. Daarnaast betrof het een groep die voor een belangrijk deel bestond uit vrouwen en teenagers met weinig scholing. Deze laatste groep was te oud om nog van het Nederlandse schoolsysteem te profiteren en hadden daardoor weinig kansen in de Nederlandse samenleving.
1.3.3
Politieke vluchtelingen
In tegenstelling tot de hier voor genoemde groepen, vormen de politieke vluchtelingen een bijzonder heterogene groep, omdat zij afkomstig zijn uit een groot aantal verschillende landen met ieder hun eigen cultuur en geloof. Daarnaast heeft deze groep veel minder de gelegenheid gehad om gebruik te maken van een reeds lang bestaand netwerk in het land van bestemming.
1.3.4
Migranten uit westerse landen
Een vierde groep migranten, die niet is betrokken bij het onderzoek van het NIDI, maar op basis van de omvang voor Nederland wel van groot belang is, zijn de migranten uit de westerse landen. De aanwezigheid van deze migranten is mogelijk te verklaren vanuit de globalisering van de laatste jaren, waardoor de nationale grenzen vervagen. Deze groep is minder pregnant aanwezig als de overige groepen. Dit valt waarschijnlijk te verklaren doordat de culturele verschillen tussen het land van herkomst en het land van bestemming kleiner zijn, waardoor een betere integratie heeft plaatsgevonden.
1.4
Verschillen binnen de categorieën
Naast de migratiemotivatie, die binnen de vier groepen redelijk overeenkomt, zijn er ook diverse verschillen waar te nemen. Belangrijke verschillen zijn bijvoorbeeld generaties, nationaliteit en omvang van de groep.
1.4.1 Generatie Bij allochtonen wordt een onderscheid gemaakt in allochtonen van de eerste en tweede generatie. Personen worden gerekend tot de eerste generatie, als zij zelf in het buitenland zijn geboren en als tenminste één van de ouders eveneens in het buitenland is geboren (bijvoorbeeld Prins Claus). Allochtonen behorende tot de tweede generatie, zijn zij die zelf in Nederland zijn geboren en van wie tenminste één ouder in het buitenland is geboren (bijvoorbeeld Prins Willem Alexander).
1.4.2 Nationaliteit Een groot deel van de allochtonen heeft de Nederlandse nationaliteit. Uit het cijfers voor 1999 blijkt dat Nederland in dat jaar 662.400 “niet-Nederlanders” telde. Onder de niet-Nederlanders wordt door het CBS verstaan alle in Nederland woonachtige personen die niet (of niet tevens) de Nederlandse nationaliteit bezitten. Het verschil met het aantal allochtonen is te verklaren omdat het gedurende een aantal jaren toegestaan was om een dubbele nationaliteit te hebben, hetgeen heeft geleid tot een groot aantal naturalisaties. Deze mogelijkheid is later weer ongedaan gemaakt, omdat een ondubbelzinnige keuze voor de nationaliteit van het nieuwe vaderland, beter geacht werd voor het inburgeringsproces. Onlangs is gebleken dat als gevolg van deze beleidswijziging het aantal naturalisatie met ongeveer 40% is teruggelopen ten opzichte van voorgaande jaren. Daarnaast hebben vele allochtonen uit de voormalige Nederlandse koloniën de Nederlandse nationaliteit.
1.4.3 Omvang van de groep De verdeling van allochtonen uit westerse en niet-westerse landen houdt elkaar redelijk in evenwicht (1.353.200 / 1.346.000). De verdeling per land van herkomst verschilt echter behoorlijk. De grootste allochtone gemeenschappen in Nederland zijn afkomstig uit:
• • • • • • •
1.5
Indonesië Duitsland Turkije Suriname Marokko België Nederlandse Antillen en Aruba
406.900 403.500 299.700 297.000 252.500 112.000 99.100
Integratie van minderheden
Tot 1983 is het officiële standpunt van de Nederlandse regering geweest dat de minderheden na verloop van tijd weer zouden terugkeren naar het land van herkomst. Tot die tijd zijn er diverse programma’s geweest die deze terugkeer zouden moetenbevorderen. In 1983 is echter de Minderhedennota verschenen, waarin de regering afstand neemt van dit standpunt en uitgaat van een permanente vestiging van de minderheden in Nederland. Vanaf dat moment worden de terugkeer-programma’s gestopt en gaat men meer aandacht besteden aan de sociale en politieke participatie door leden van etnische minderheden binnen de Nederlandse samenleving. Ook de Europese eenwording, waardoor een vrijer verkeer van personen mogelijk wordt, heeft in Europa geleid tot ingrijpende veranderingen in het denken over zaken als nationale identiteit en burgerschap. In 1998 heeft dat in Nederland geleid tot de invoering van de “Wet Inburgering Nieuwkomers (WIN)”. De basisgedachte bij de totstandkoming was, dat de meeste nieuwkomers in de Nederlandse samenleving elementaire vaardigheden missen om te kunnen participeren als volwaardige burgers en daarom scholing dienen te ontvangen in taal en maatschappijoriëntatie. Maar ook in het beleid dat gericht is op allochtonen die al langer in Nederland verblijven, is burgerschap een kernbegrip geworden. In de recente minderhedennota “Kansen krijgen, kansen pakken”, wordt de doelstelling als volgt omschreven: ”De primaire doelstelling van het integratiebeleid is de realisering van een actief burgerschap voor leden van etnische groepen”. In het verleden is vaak geredeneerd dat een immigrant die wilde integreren zijn externe bindingen moest opgeven, niet alleen met de regering van zijn moederland, maar in bredere zin ook met de politiek en cultuur van dat land. Dergelijke bindingen zouden strijdig zijn met de verlangde nieuwe loyaliteit. Nieuwe middelen van transport en communicatie maken het voor allochtonen echter steeds makkelijker om grote afstanden en tijdsverschillen te overbruggen en intensieve contacten te onderhouden met verwanten en (voormalige) landgenoten. Ook is er een supranationale invulling van burgerschap ontstaan in de context van de Europese Gemeenschap, die weer vraagt om andersoortige bindingen en tegelijk nieuwe mogelijkheden biedt voor grensoverschrijdende transnationale bindingen. Daarbij is de vraag aan de orde welke invloed deze verschillende bindingen hebben op de loyaliteit aan en de solidariteit met de Nederlandse gemeenschap, op de gewenste participatie van burgers in de democratische praktijk en op de bereidheid en mogelijkheden een status na te streven van volwaardig burgerschap in Nederland.
1.6
Integratie en binding
In het boek “Management in netwerken” wordt gesproken over functionele en extra-functionele relaties. Functionele relaties zijn voor een actor noodzakelijk voor het uitvoeren van zijn kerntaken, extrafunctionele relaties hebben geen directe invloed op de uitoefening van kerntaken. Daarnaast wordt gesproken over ‘strong ties and weak ties”. Volgens Mark Granovetters is de sterkte van een binding afhankelijk van een combinatie van het tijdsbeslag, de emotionele intensiteit, de intimiteit (wederzijds vertrouwen) en wederkerigheid van diensten en verplichtingen. In deze theorie behoren de banden van iemand in de sfeer van familie, religie, ras, regio van herkomst tot de sterke bindingen. Daarnaast bestaan er talrijke vormen van zwakkere bindingen, bestaande uit directe of indirecte relaties met meer of minder vage bekenden in de sfeer van bijvoorbeeld de school, het werk of de buurt. Granovetters gaat er van uit dat het juist de zwakkere bindingen zijn die de grootste waarde hebben voor de samenleving als geheel. Vanuit zijn optiek zijn het juist de “weak ties” die kunnen fungeren als een vorm van cement tussen de verschillende gemeenschappen. Voortbouwend op de lijn van Granovetters heeft Putnam in “Making democracy work” in meer concrete zin het belang van zwakke bindingen laten
zien voor de kwaliteit van de samenleving. Kwaliteit betekent in zijn opvatting het vermogen om de moderne waarden die met burgerschap verbonden zijn vorm en inhoud te geven en ook in economische zin succesvol te zijn. Volgens Putnam zijn gemeenschappen met sterke bindingen en een eenzijdige afhankelijkheid minder geneigd te investeren in de bredere samenleving Voor de beantwoording van de vraag hoe de Nederlandse overheid zou moeten omgaan met het bindingsvraagstuk in relatie tot haar streven naar volwaardige burgerschap, heeft de Raad voor het openbaar bestuur in het rapport “Etniciteit, binding en burgerschap”, verschillende bindingssferen onderzocht en vastgesteld dat deze bindingen doorgaans erg sterk zijn. Op de terreinen van familie en geboortegrond, religie, economie, media, reizen - vakanties, overheid - politiek en criminele relaties kan aan de hand van de criteria van Granovetters geconstateerd worden dat de binding met het land van herkomst voor veel allochtonen een groot tijdsbeslag vraagt, gekenmerkt wordt door emotionele intensiteit, gebaseerd is op een mate van intimiteit of wederzijds vertrouwen en vaak een zekere wederkerigheid van diensten en verplichtingen met zich brengt. De kracht en aard van deze bindingen van de in Nederland wonende minderheidsgroepen met hun landen en culturen van herkomst zorgen ervoor dat zij tamelijk hechte gemeenschappen of sub-gemeenschappen vormen. Naar aanleiding van het onderzoek en voortbordurend op de visie van Putnam, stelt de Raad zich op het standpunt dat de overheid zich in haar streven naar volwaardig burgerschap niet zozeer druk moet maken over het (voort)bestaan van deze sterke bindingen, maar wel over een eventueel te gering aantal - of zelfs absentie van - zwakke bindingen van leden van deze hechte gemeenschappen met de hen omringende samenleving.
1.7
Samenvatting hoofdstuk 1
In dit hoofdstuk is ingegaan op de achtergronden van de international migratie in het algemeen en de migratie naar Nederland in het bijzonder. Daarnaast is gekeken naar de integratie van allochtonen binnen de Nederlandse samenleving. Hierbij is gebruik gemaakt van verschillende rapporten, waarin aandacht wordt besteed aan de belangrijkste migratiestromen van de laatste 10 jaar naar Europa. Uit het onderzoek van het NIDI blijkt dat er een aantal overeenkomsten zijn binnen de verschillende groepen migranten. Deze overeenkomsten hebben te maken met sexe en leeftijd en opleidingsniveau ten opzichte van het land van bestemming. Daarnaast blijkt uit het onderzoek dat de primaire migratie vaak tot stand komt op basis van economische of politieke motieven en dat de secundaire migratie is gebaseerd op familiegerelateerde motieven. Naast de “push-factoren”, die gebaseerd zijn op de situatie in het land van herkomst (vervolging, armoede, werkeloosheid, etc), zijn ook “pull-factoren” te onderkennen in het land van bestemming (grootschalige werving van goedkope arbeidskrachten, het toelatingsbeleid en de geografische ligging van het bestemmingsland). Tevens vormen historische koloniale banden een belangrijke factor bij de keuze van de migranten. Naast de overeenkomsten zijn er binnen de groepen allochtonen ook verschillen te onderkennen op basis van de lengte van het verblijf in Nederland (eerste en tweede generatie), de nationaliteit van de allochtonen en de grootte van de verschillende leefgemeenschappen. In Nederland zijn verschillende migratiestromen te herkennen. De migratie vanuit Indonesië, Suriname, de Nederlandse Antillen en Aruba is voor een belangrijk deel te verklaren vanuit de historische koloniale banden tussen de landen. Naast deze migratie heeft Nederland in de jaren 60 grote aantallen goedkope arbeidskrachten uit het buitenland aangetrokken. In eerste instantie waren deze afkomstig uit Italië en Spanje, maar later vooral uit Turkije en Marokko. De laatste jaren vormt de toestroom van politieke vluchtelingen ook een belangrijk onderdeel van de migratie naar Nederland. Een laatste groep migranten zijn de allochtonen uit de geïndustrialiseerde overwegend westerse landen. In 1983 heeft een belangrijke wijziging plaatsgevonden in het standpunt van de Nederlandse regering, die van grote invloed is op de integratie van allochtonen. Voor 1983 ging de Nederlandse regering er vanuit dat de allochtonen na verloop van tijd zouden terugkeren naar het land van herkomst. Echter met de invoering van de eerste Minderhedennota is dit standpunt gewijzigd en gaat men uit van een permanente vestiging van allochtonen in Nederland en wordt de integratie van minderheden van belang. Uit het onderzoek van de Raad voor het openbaar bestuur blijkt dat met name het geringe aantal of zelfs ontbreken van zwakke bindingen van leden van hechte gemeenschappen met de hun omringende samenleving het grootste probleem is voor het streven naar volwaardig burgerschap.
In hoofdstuk 2 wordt aandacht besteed aan de spreiding van allochtonen over de stad Den Haag en de consequenties die dat heeft voor het karakter van de verschillende wijken.
2
ALLOCHTONEN IN DEN HAAG
In het vorige hoofdstuk is ingegaan op het begrip allochtonen en is antwoord gegeven op de eerste deelvraag:” Wie zijn de allochtonen, waar komen ze vandaan en wat is hun achtergrond?”. In dit hoofdstuk zal gekeken worden naar de etnische gemeenschappen binnen de gemeente Den Haag en zal een antwoord gegeven worden op de tweede deelvraag: “Hoe is de spreiding van allochtonen over Den Haag en wat is het toekomstbeeld?”
2.1
Etnische gemeenschappen binnen Den Haag
Den Haag heeft, net als alle andere grote steden in Nederland, een bijzondere aantrekkingskracht op allochtonen. In 2000 bedroeg het aantal allochtonen in Den Haag 181.162 op een totale bevolking van 441.097, hetgeen neer komt op 41% (zie bijlage 3). In Den Haag wordt een onderverdeling gemaakt naar land van herkomst conform de landelijke afspraken in het kader van het grote steden beleid. Etniciteit
aantal
25.563 19.953 41.832 8.230 6.170 42.568 36.846
Percentage van etnische bevolking 14,1 % 11,0 % 23,0 % 4,5 % 3,4 % 23,5 % 20,3 %
Turks Marokkaans Surinaams Antilliaans & Arubaans Zuid-europees Overige geïndustrialiseerde landen Overige niet geïndustrialiseerde landen Totaal
Percentage van totale bevolking 5,8 % 4,5 % 9,5 % 1,9 % 1,4 % 9,7 % 8,4 %
181.162
100%
41,0 %
Tabel 1: Allochtonen naar etniciteit
Binnen deze verdeling zijn de Turkse, Marokkaanse, Surinaamse en Antilliaanse/Arubaanse etnische groepen qua land van herkomst duidelijk te onderscheiden. In totaal maken deze etnische groepen 52,6 % uit van de etnische bevolking van Den Haag. De overige groepen (Zuid-europees, overige geïndustrialiseerde landen en de overige niet geïndustrialiseerde landen) hebben een zeer heterogene samenstelling voor wat betreft het land van herkomst.
2.2
Spreiding allochtonen binnen Den Haag
In hoofdstuk 1 is al aangegeven dat een groot deel van de allochtonen naar Nederland is gekomen als ongeschoolde, goedkope arbeidskrachten, hetgeen consequenties heeft voor hun sociaal economische status. Als gevolg hiervan was dit deel van de bevolking aangewezen op het goedkopere segment van de woningmarkt. Daarnaast behoren volgens de theorie van Mark Granovetters de banden in de sfeer van familie, religie, ras en regio van herkomst tot de sterke bindingen en leggen deze bindingen op microniveau de grondslagen voor hechte gemeenschappen op macro-niveau. Uit de “Kerncijfers wonen” van de Dienst Stedelijke Ontwikkeling blijkt een verschil in de spreiding van de Turken, Marokkanen, Surinamers en Antillianen/Arubanen (groep A) aan de ene kant en de overige minderheidsgroepen, Zuid-europees, Overig geïndustrialiseerde landen en Overige niet geïndustrialiseerde landen (groep B) aan de andere kant. De combinatie tussen de factoren sociaal economische status, strong ties binnen de relatief homogene samenstelling van groep A, ten opzichte van de heterogene samenstelling van de overige groepen, verklaren wellicht voor een groot deel de verschillen in spreiding van de allochtonen in Den Haag. Uit onderstaande figuur (zie ook bijlage 3) is af te lezen dat de grootste concentraties van de gemeenschappen uit groep A te vinden is in de Schildersbuurt, Transvaalkwartier en Laakkwartier/Spoorwijk. De gemiddelde waarde van de woningen in deze wijken ligt in deze wijken ver beneden het Haagse gemiddelde van f 169.294,=.
Wijk
Gemiddelde woningwaarde 80.063 67.520 79.082
Schildersbuurt Transvaalkwartier Laakkwartier/ Spoorwijk
Turken
Marokkanen
Surinamers
Antill/Arub.
30% 18% 10%
33% 10% 16%
19% 10% 15%
12% 5% 17%
Tabel 2: Concentratie allochtonen uit groep A
In onderstaande twee grafieken is de spreiding van groep A vergeleken met de spreiding van de groep B. Uit de grafieken blijkt dat groep A een grotere concentratie heeft in een beperkt aantal wijken. Groep B laat een evenwichtiger spreiding zien over een groter aantal wijken.
Spreiding 4 grote migrantengroepen 35% 30% 25% 20% 15% 10% 5% 39
37
35
33
31
29
27
25
23
21
19
17
15
13
11
9
7
5
3
1
0% wijken turken
marokkanen
surinamers
antillianen en arubanen Figu
ur 1: Spreiding allochtonen uit groep A
Spreiding overige migranten 35% 30% 25% 20% 15% 10% 5%
Zuid-Europeanen
overig geind.
39
37
35
33
31
29
27
25
23
21
19
17
15
13
11
9
7
5
3
1
0%
overig niet geind. Figu
ur 2: Spreiding allochtonen uit groep B
2.3
Verkleuring van de wijken
De spreiding van allochtonen over Den Haag heeft als gevolg dat er een groot verschil bestaat in “verkleuring” van de wijken. In onderstaande tabel wordt voor de 10 meest verkleurde wijken de verkleuring aangegeven als het percentage allochtonen ten opzicht van de totale bevolking. Nr
Wijk
Totale bevolking
Aantal allochtonen uit groep A en B
10 24 20 4 21 38 27 37 30 29
Zorgvliet Haagse Bos Valkenboskwartier Benoordenhout Regentessekwartier Laakkwartier en Spoorwijk Stationsbuurt Groente en fruitmarkt Transvaalkwartier Schildersbuurt
351 433 18309 12799 12178 37865 8836 4225 17108 32905
158 196 8403 5980 5859 19866 4863 2785 13878 28162
Mate van verkleuring 45% 45% 46% 47% 48% 52% 55% 66% 81% 86%
Tabel 3: Mate van verkleuring Haagse wijken
Dit onderzoek richt zich op het verband tussen culturele verschillen en brandveiligheid. Omdat er een groot verschil bestaat in spreiding tussen groep A en groep B, zullen in het vervolg van dit onderzoek zowel gekeken worden naar groep A en naar groep B als aparte groepen, alsook voor de combinatie van deze twee groepen. Bovenstaande tabel uitgewerkt voor groep A en groep B laten de onderstaande beelden zien: Nr
Wijk
Totale bevolking
36 31 33 20
Moerwijk Rustenburg/Oostbroek Bouwlust/Vrederust Valkenboskwartier
19210 17834 25718 18309
Aantal allochtonen uit groep A 4232 4396 6789 4859
Mate van verkleuring 22% 25% 26% 27%
21 27 38 37 30 29
Regentessekwartier Stationsbuurt Laakkwartier en Spoorwijk Groente en fruitmarkt Transvaalkwartier Schildersbuurt
12178 8836 37865 4225 17108 32905
3275 2888 13356 2114 11248 23558
27% 33% 35% 50% 66% 72%
Tabel 4: Mate van verkleuring op basis van allochtonen uit groep A Nr
Wijk
Totale bevolking
11 22 6 5 23 24 1 10 3 4
Duinoord Zeeheldenkwartier Van Stolkpark en Sch. Bos Archipelbuurt Willemspark Haagse Bos Oostduinen Zorgvliet Westbroek/Duttendel Benoordenhout
6849 10750 754 5673 1369 433 12 351 2047 12799
Aantal allochtonen uit groep B 1793 2907 220 1727 437 142 4 121 706 4570
Mate van verkleuring 26% 27% 29% 30% 35% 33% 33% 34% 34% 36%
Tabel 5: Mate van verkleuring op basis van allochtonen uit groep B
2.4
Ontwikkelingen in het kader van het Grote Steden Beleid
In het kader van het Grote Steden Beleid wil Den Haag komen tot het realiseren van beter concurrerende woonmilieus, hetgeen essentieel is voor het vergroten van het sociaal-economisch en maatschappelijk draagvlak van de stad. Behalve op gezinnen richt Den Haag zich op groepen met een stedelijke leefstijl die een bijdrage kunnen leveren aan het economische en sociale fundament van de stad. De komende jaren zal op hun woonwensen worden ingespeeld: groen, veilig, rustig en verzorgd wonen voor ouderen en een bruisend stadsleven voor jongeren, yuppen en tweeverdieners met of zonder kinderen. Door de bouw van ruime en comfortabele appartementen in de binnenstad en het historisch centrum, kunnen deze groepen worden aangetrokken en vastgehouden. In het centrum en in Zuid-West Den Haag worden herstructurerings-programma's uitgevoerd. Het lijkt realistisch om te verwachten dat met name de verdeling van autochtoon/allochtoon in de wijken met veel sociaal woningbezit, als gevolg van het Grote Steden Beleid, spectaculair zal veranderen. In dit kader zal er een mobiliteit ontstaan van allochtonen vanuit het centrum (wijk Transvaalkwartier) naar ZuidWest Den Haag (wijk Bouwlust). Het aantal allochtonen in dit deel van Den Haag zal naar verwachting tot ver boven de 50% stijgen.
2.5
Samenvatting hoofdstuk 2
Net als alle andere grote steden heeft Den Haag een relatief hoge concentratie allochtonen (41 % tegen landelijk 17,1%). Bij de vestiging van allochtonen is de sociaal economische status van grote invloed. Daarnaast leggen de banden in de sfeer van de familie, religie, ras en regio van herkomst de grondslag voor hechte gemeenschappen. Met name de Turkse, Marokkaanse, Surinaamse en Antilliaanse/Arubaanse groepen vormen een hechte gemeenschap, hetgeen tot uiting komt in de concentratie binnen bepaalde wijken. De vestiging van de overige allochtonen laat een veel grotere spreiding zien. De spreiding van de allochtonen over de Haagse wijken heeft als gevolg dat in sommige wijken van Den Haag de meerderheid van de bevolking allochtoon is, oplopend tot 86% in de Schildersbuurt. Omdat Den Haag aan de vooravond staat van een aantal hersturctureringsprojecten in het kader van het Grote Stedenbeleid, die grote invloed zullen hebben op spreiding van allochtonen, zal in het volgende hoofdstuk gekeken worden of er een correlatie bestaat tussen allochtonen en brandveiligheid. Indien dit aantoonbaar en significant is, zou dit aanleiding kunnen zijn om te zoeken naar mogelijkheden om de brandveiligheid onder de allochtone leefgemeenschappen te vergroten.
3
KWANTITATIEF ONDERZOEK
De centrale vraag van dit onderzoek is gebaseerd op de vraag of er een verband bestaat tussen culturele verschillen en brandveiligheid, met andere woorden een verband tussen het percentage allochtonen per wijk en het aantal branden per 1.000 inwoners. In dit hoofdstuk wordt gekeken of dit subjectieve gevoel kan worden ondersteund met objectieve gegevens op basis van een verkennend statistisch onderzoek om op die manier een antwoord te geven op de derde deelvraag: “Is er een statistisch aantoonbaar verschil in brandveiligheid, tussen gebieden met een hoog en een laag percentage allochtonen?”. Voor dit onderzoek wordt gebruik gemaakt van de CBS-gegevens van Brandweer Den Haag en demografische gegevens van de gemeente Den Haag. Om dit onderzoek mogelijk te maken hebben een aantal koppelingen plaatsgevonden om deze gegevens voor verwerking geschikt te maken. Door gebruik te maken van correlatie- en regressietechnieken zal de relatie c.q. het verband tussen de variabelen etniciteit en brandveiligheid worden onderzocht. Hierbij zal gebruik gemaakt worden van de correlatiecoëfficiënt van Pearson. Naast de toepassing van correlatie- en regressietechnieken zal getracht worden de data te individualiseren door een koppeling aan te brengen met het databestand van de Dienst Stedelijke Ontwikkeling. Doel van deze laatste bewerking is om te controleren of de waarden, die gevonden worden op basis van de correlatie- en regressietechnieken, door individualisering worden bevestigd.
3.1
Onderzoeksgegevens
Voor het uitvoeren van het onderzoek wordt uitgegaan van de volgende gegevens:
3.1.1 Onderzoekseenheden De gemeente Den Haag heeft haar grondgebied ingedeeld in stadsdelen, wijken en buurten. Omdat de meeste gegevens van de gemeentelijke diensten gebaseerd zijn op stadsdeel- en wijkniveau en niet op buurtniveau is voor het werken met correlatie en regressietechnieken het wijkniveau als onderzoekseenheid gekozen. Het betreft in totaal 40 wijken met in totaal 441.097 inwoners. Van deze wijken is een selectie gemaakt voor wat betreft de woonwijken. Door een koppeling aan te brengen met de gegevens van de Dienst Stedelijke Ontwikkeling, is een beperkt aantal gegevens terug te brengen naar het niveau van huishoudens. Voor het uitvoeren van de tweede berekening wordt uitgegaan van dit niveau.
3.1.2
Variabelen
Als variabelen voor de berekeningen met behulp van de correlatie- en regressietechnieken, wordt uitgegaan van de verhouding tussen het aantal allochtonen en het totaal aantal inwoners per wijk (variabele 1) en de brandveiligheid per wijk (variabele 2). De relatie tussen beide variabelen vormt de vraag of er een verband bestaat tussen het percentage allochtonen en de brandveiligheid per wijk. In het kader van dit onderzoek kan het percentage allochtonen gezien worden als de onafhankelijke variabele en de brandveiligheid als de afhankelijke variabele. De verhouding tussen het aantal allochtonen en autochtonen per wijk zal worden uitgedrukt in het percentage allochtonen per wijk. Deze waarde kan variëren van 0 tot en met 100%. De brandveiligheid zal worden uitgedrukt in de brandratio per wijk. Deze waarde geeft de verhouding aan tussen het aantal branden in een wijk en het aantal inwoners dat in de wijk gevestigd is (aantal branden per 1.000 inwoners).
3.1.3
Operationaliseren van de variabelen
Binnen de gemeente Den Haag worden de bewoners, conform de afspraken in het kader van het Grote Steden Beleid, over de volgende acht etnische groepen verdeeld: Nederlands, Turks, Marokkaans, Surinaams, Antilliaans/Arubaans, Zuid-Europees, Overige geïndustriali-seerde landen en de Overige niet geïndustrialiseerde landen. In hoofdstuk 2.1 is ingegaan op de spreiding van de etnische minderheden over de Haagse wijken. Hierbij kwam naar voren dat de laatste drie minderheidsgroepen een heterogene samenstelling hebben die zich weerspiegelt in
de spreiding over Den Haag.
Voor het bepalen van het percentage allochtonen per wijk wordt uitgegaan van de volgende formules:
Voor de operationalisering van de tweede variabele wordt gebruik gemaakt van de CBS-gegevens over 2000. Deze dataverzameling bevat ruim 7.000 incidenten waarbij brandweer Den Haag in het jaar 2000 heeft opgetreden. Deze verzameling omvat alle incidenten op het gebied van de technische hulpverlening, brandmeldingen binnen Den Haag en bijstand aan andere gemeenten. Omdat de brandratio het aantal branden per 1.000 inwoners betreft, zullen de technische hulpverleningen en de bijstand aan andere gemeenten buiten beschouwing worden gelaten. Voor het bepalen van de brandratio per woonwijk wordt uitgegaan van de volgende formule:
Na het sorteren van de CBS-gegevens op branden, zijn nog een aantal storende meldingen verwijderd. Het gaat hierbij met name om een groot aantal meldingen van bedrijven met een brandmeldinstallatie, die een verkeerd beeld geven van het aantal branden per wijk. Na deze bewerkingen bleven er nog 761 meldingen over die gebruikt zijn voor het statistisch onderzoek.
3.1.4
Data-verwerking
Voor het uitvoeren van het onderzoek is gebruik gemaakt van secundaire bronnen, het betreft hier: • CBS-gegevens over het jaar 2000 van de gemeentelijke brandweer Den Haag; • de publicatie “Kerncijfers Wonen” van de gemeente Den Haag;
• Den Haag 2025: De sociale kaart van Den Haag; • OCW-monitor 2000 van de gemeente Den Haag. Na bewerking van de data zijn deze geplaatst in een data-matrix (zie bijlage 3). Met behulp van correlatie- en regressiemethodieken wordt bekeken of er een verband bestaat tussen de variabelen. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de lineaire correlatie coëfficiënt. Deze waarde (r) geeft de sterkte weer van het lineaire verband tussen getallenparen (x en y) in een verzameling. De lineaire correlatie coëfficiënt wordt vaak omschreven als “the Pearson product moment correlation coefficient” (vernoemd naar de uitvinder van deze waarde).
Tevens zijn de gevonden waarden uitgezet in een spreidingsdiagram, voorzien van het centrale punt (de gemiddelde waarde van x en y) en de centrale lijn. De centrale lijn is een rechte lijn door het centrale punt, die de tendens van het diagram weergeeft. Als in een puntenwolk (spreidingsdiagram) de punten een patroon vormen, dan is er sprake van een zekere samenhang of correlatie tussen de variabelen. De mate van correlatie hangt af van de mate waarop de punten van het spreidingsdiagram zich verdringen om de centrale lijn. Is de centrale lijn stijgend, dan wordt gesproken over een positieve correlatie, hoge x-waarden gaan gepaard met met hoge ywaarden en lage x-waarden gaan gepaard met lage y-waarden. Is de centrale lijn dalend, dan is er sprake van een negatieve correlatie en gaan hoge x-waarden gepaard met lage y-waarden terwijl lage x-waarden gepaard gaan met hoge y-waarden. Elk spreidingsdiagram is tevens voorzien van de regressielijn, uitgaande van een onafhankelijke x-waarde en een afhankelijke y-waarde (regressie van y op x). De regressielijn geeft bij een vaste x-waarde de gemiddelde y-waarde en kan gebruikt worden voor het doen van schattingen over de y-waarde bij een vaste x-waarde (extrapolatie en interpolatie).
3.2
Opbouw data-matrix.
Voor het uitvoeren van het kwantitatieve onderzoek is een data-matrix opgesteld, waarin de 7.035 uitrukken van brandweer Den Haag, zoals vastgelegd in de gegevens van het CBS, zijn uitgesplitst naar 4.428 brandmeldingen en 2.607 hulpverleningsverzoeken. Van de 4.428 brandmeldingen waren er 4.104 afkomstig uit Den Haag, de overige 324 betroffen bijstand aan andere gemeenten. Uit nader onderzoek met behulp van de gegevens uit het ARBAC-systeem bleek (op basis van de aardcode), dat het in 761 van de 4.104 gevallen daadwerkelijk een binnenbrand of brand in een woning betrof. In onderstaande tabel zijn het aantal brandmeldingen en branden per wijk weergegeven. Tevens is op grond van het totaal aantal inwoners de brandratio berekend (branden per 1.000 inwoners). Naast deze gegevens betreffende de uitrukken zijn in de data-matrix per wijk de gegevens vermeld betreffende het aantal Nederlanders, het aantal allochtonen uit groep A, het aantal allochtonen uit groep
B. Tevens is toegevoegd het gemiddeld besteedbaar huishoudelijke inkomen en de gemiddelde waarde van de woningen per wijk. Het gemiddelde besteedbare inkomen is het inkomen minus de premies sociale zekerheid en andere betaalde overdrachten en minus de loon-, inkomsten- en vermogensbelasting.
3.3
Selectie onderzoekseenheden.
Niet alle wijken in Den Haag hebben dezelfde bestemming, sommige wijken kunnen worden gekenmerkt als industriewijken (Binckhorst), terwijl andere wijken meer het karakter hebben van een park met over het algemeen een beperkt aantal inwoners (Zuiderpark). In verband hiermee heeft na het samenstellen van de data-matrix een selectie van de onderzoekseenheden plaatsgevonden op basis van het aantal inwoners per wijk (minimaal 2.000 inwoners), waardoor de aandacht geconcentreerd wordt op de woonwijken. Onderstaand treft u een overzicht aan van de selectie. wijk 3 15 37 16 13 14 40 5 8 11 2 27 19 22 21 4 25 9 12 26 32 7 30 18 28 34 31 20 17 36 33 29 38
tot. inw. Ned.
All. gr.A Westbroekpark en Duttendel 2047 1.321 20 Kijkduin en Ockenburgh 2394 1.895 71 Groente en fruitmarkt 4225 1.440 2.114 Kraayenstein 4526 3.669 190 Vogelwijk 4781 3.465 126 Bohemen en Meer en Bos 4913 3.761 90 Wateringseveld 5015 3.782 655 Archipelbuurt 5673 3.789 157 Duindorp 5881 5.196 204 Duinoord 6849 4.711 345 Belgisch Park 7969 5.643 277 Stationsbuurt 8836 3.973 2.888 Vruchtenbuurt 9606 7.603 314 Zeeheldenkwartier 10750 6.359 1.484 Regentessekwartier 12178 6.319 3.275 Benoordenhout 12799 7.930 299 Mariahoeve en Marlot 14148 9.270 1.257 Geuzen- en Statenkwartier 14189 10.333 404 Bomen- en Bloemenbuurt 14422 10.766 722 Bezuidenhout 14660 9.847 1.416 Leyenburg 15084 11.694 1.138 Scheveningen 16756 13.321 533 Transvaalkwartier 17108 3.230 11.248 Waldeck 17120 12.845 1.229 Centrum 17418 9.938 3.032 Morgenstond 17536 10.950 3.261 Rustenburg en Oostbroek 17834 11.126 4.396 Valkenboskwartier 18309 9.906 4.859 Loosduinen 19129 15.158 1.507 Moerwijk 19210 11.562 4.232 Bouwlust/Vrederust 25718 14.275 6.789 Schildersbuurt 32905 4.743 23.558 Laakkwartier en Spoorwijk 37865 17.999 13.356 Totaal 437.853 257.819 95.446
All. gr B Inkomen Woning waarde 706 84.850 433.487 428 60.600 348.761 671 43.600 124.071 667 53.500 191.121 1.190 79.750 351.398 1.062 50.700 162.934 578 67.100 237.676 1.727 50.100 230.088 481 38.600 80.954 1.793 45.900 161.419 2.049 55.550 221.600 1.975 34.400 70.841 1.689 54.250 158.436 2.907 37.100 112.668 2.584 37.250 89.336 4.570 68.950 305.761 3.621 44.700 137.136 3.452 53.400 203.238 2.934 49.300 137.664 3.397 45.850 124.639 2.252 46.500 107.662 2.902 46.850 140.641 2.630 33.500 67.520 3.046 48.400 140.378 4.448 37.600 115.705 3.325 34.700 79.250 2.312 41.450 90.856 3.544 38.200 80.743 2.464 50.000 154.114 3.416 35.900 78.434 4.654 40.000 94.718 4.604 33.400 80.063 6.510 37.400 79.082 84.588
brand meldingen 66 22 40 123 41 37 24 50 44 32 145 167 43 122 119 82 66 128 73 85 80 238 168 105 428 123 97 107 124 123 235 293 341 3.971
branden Brandratio 0 0,0 1 0,4 10 2,4 2 0,4 11 2,3 10 2,0 7 1,4 7 1,2 9 1,5 3 0,4 9 1,1 31 3,5 3 0,3 35 3,3 35 2,9 22 1,7 12 0,8 19 1,3 21 1,5 22 1,5 14 0,9 26 1,6 40 2,3 13 0,8 68 3,9 21 1,2 21 1,2 35 1,9 30 1,6 33 1,7 56 2,2 72 2,2 67 1,8 765
Tabel 6: wijken met meer dan 2.000 inwoners
3.4
Berekening correlaties
Met behulp van de gegevens uit de datamatrix zijn de correlaties tussen de verschillende variabelen berekend. De correlatiemaat van Pearson geeft het verband weer tussen de twee variabelen en kan variëren van + 1 tot en met - 1. De waarde + 1 betekent dat er een zeer sterk positief verband bestaat tussen de twee variabelen, de waarde - 1 betekent dat er een zeer sterk negatief verband bestaat tussen de twee variabelen. Daarnaast worden de gevonden waarden veelal ingedeeld in kwartielen die worden omschreven als een “zwak verband”, een “matig verband”, een “sterk verband” en een “zeer sterk
verband”. Naast de correlaties tussen allochtonen in verschillende samenstellingen en de brandratio, is tevens de correlatie berekend tussen het inkomen en de brandratio en tussen de woningwaarde en de brandratio. Zoals in hoofdstuk 2.1 al is aangegeven zijn de meeste allochtonen naar Nederland gekomen als ongeschoolde goedkope arbeidskrachten met een lage sociaal economische status. Dit heeft direct invloed op de woningkeuze van de meeste allochtonen, waardoor deze zijn aangewezen op de goedkopere woningen, die over het algemeen een hogere bezettingsgraad hebben. Door de berekening van de correlatie tussen “inkomen en brandratio” en “woningwaarde en brandratio”, is gezocht naar het verband tussen deze twee variabelen.
3.4.1
Correlatie tussen allochtonen uit groep A en de brandratio
De lineaire correlatiecoëfficiënt tussen het percentage allochtonen uit groep A (Surinamers, Antillianen, Turken en Marokkanen) per wijk en de brandratio (aantal branden per 1.000 inwoners) per wijk is 0,475. Deze waarde kan volgens bovenstaande indeling worden omschreven als een matig verband. Ook de correlatie tussen het percentage allochtonen uit groep A en het aantal brandmeldingen kan worden omschreven als een matig verband (0,445). verkl gr. A / brandratio 4,5 4,0 3,5 3,0 2,5 2,0 1,5 1,0 0,5 0,0 0%
20%
allochtonen/brandratio
40% centrale punt
60% SD
80%
regressiepunt
Figuur 3: Spreidingsdiagram allochtonen groep A / brandratio
3.4.2 Correlatie tussen allochtonen uit groep B en de brandratio De lineaire correlatiecoëfficiënt tussen het percentage allochtonen uit groep B (Zuid-Europees, Geïndustrialiseerde landen en de Overige niet-geïndustrialiseerde landen) per wijk en de brandratio (aantal branden per 1.000 inwoners) per wijk is 0,026. Deze waarde kan worden omschreven als een (zeer) zwak verband. De correlatie tussen het percentage allochtonen uit groep B en het aantal brandmeldingen kan zelfs omschreven worden als een (zeer) zwak omgekeerd evenredig verband (-0,065). verkl gr. B / brandratio 4,5 4,0 3,5 3,0 2,5 2,0 1,5 1,0 0,5 0,0 0%
20%
40%
allochtonen/brandratio
60%
80%
centrale punt
100% SD
120%
140%
regressiepunt
Figuur 4: Spreidingsdiagram allochtonen groep B / brandratio
3.4.3 Correlatie tussen allochtonen uit groep A en B en de brandratio De lineaire correlatiecoëfficiënt tussen het percentage allochtonen uit groep A en B per wijk en de brandratio (aantal branden per 1.000 inwoners) per wijk is 0,517. Deze waarde kan worden omschreven als een sterk verband. De correlatie tussen het percentage allochtonen uit groep A en B en het aantal brandmeldingen kan worden omschreven als een matig verband (0,451).
verkl gr. A + B / brandratio 4,5 4,0 3,5 3,0 2,5 2,0 1,5 1,0 0,5 0,0 0%
20%
40%
allochtonen/brandratio
60%
centrale punt
80% SD
100%
regressiepunt
Figuur 5: Spreidingsdiagram allochtonen groep A en B / brandratio
3.4.4 Correlatie tussen inkomen en brandratio De lineaire correlatiecoëfficiënt tussen het gemiddeld besteedbaar huishoudelijke inkomen (zoals omschreven in hoofdstuk 3.1) en de brandratio (aantal branden per 1.000 inwoners) per wijk is 0,462. Deze waarde kan worden omschreven als een matig omgekeerd evenredig verband. Met andere woorden, des te hoger het gemiddelde inkomen per wijk, des te kleiner het aantal branden. best. inkomen / brandratio
4,5 4,0 3,5 3,0 2,5 2,0 1,5 1,0 0,5 0,0 0
20.000
40.000
inkomen/brandratio
60.000
centrale punt
80.000 SD
100.000
regressiepunt
Figuur 6: Spreidingsdiagram besteedbaar inkomen / brandratio
3.4.5
Correlatie tussen woningwaarde en brandratio
De lineaire correlatiecoëfficiënt tussen de gemiddeld woningwaarde en de brandratio (aantal branden per 1.000 inwoners) per wijk is - 0,430. Deze waarde kan worden omschreven als een matig omgekeerd evenredig verband, hetgeen inhoudt dat bij een toename van de woningwaarde
het aantal branden afneemt. woningwaarde / brandratio 4,5 4,0 3,5 3,0 2,5 2,0 1,5 1,0 0,5 0,0 0
100.000
200.000
w oningw aarde/brandratio
300.000
centrale punt
400.000 SD
500.000
regressiepunt
Figuur 7: Spreidingsdiagram woningwaarde / brandratio
3.4.6
Conclusies naar aanleiding van de gevonden waarden
De gevonden waarden voor het verband tussen allochtonen in verschillende samenstellingen en de brandratio, geven over het algemeen geen sterk verband weer tussen deze twee variabelen. Alleen de correlatiecoëfficiënt voor het verband tussen alle allochtonen en de brandratio, valt net boven de scheiding tussen een matig en een sterk verband. Ook de regressielijnen laten een vrij vlak verloop zien, hetgeen betekent dat er een sterke toename moet zijn van de x-waarde, voordat de y-waarde met een heel punt toeneemt. In figuur 3 betreft dit een toename van ruim 40%, terwijl in figuur 4 zelfs een toename van ruim 250% nodig is om de y-waarde 1 punt te laten stijgen. Op basis van deze waarden kan alleen gesproken worden over een lichte predispositie voor branden bij allochtonen. De berekening van de correlatie tussen gemiddeld huishoudelijk inkomen en brandratio en woningwaarde en brandratio laat zien dat ook hier een matig verband bestaat tussen de twee variabelen. Dit verband is omgekeerd evenredig, met andere woorden des te hoger het gemiddeld huishoudelijk inkomen of de woningwaarde, des te lager de brandratio. Dit verband kan mogelijk verklaard worden doordat mensen met een hogere sociaal economische status in duurdere/nieuwere woningen wonen, die voorzien zijn van moderne preventieve voorzieningen. In de volgende paragraaf zal bekeken worden of het verband tussen gemiddeld huishoudelijk inkomen en de brandratio en het verband tussen woningwaarde en brandratio ook invloed heeft op het verband tussen allochtonen en brandratio.
3.5
Nader onderzoek van de gevonden waarden.
Om te kunnen bepalen in hoeverre het inkomen en de woningwaarde een storende invloed hebben op de correlaties tussen allochtonen en de brandratio, heeft nader onderzoek plaatsgevonden voor wat betreft deze variabelen. In dit kader is de selectie van 33 onderzoekseenheden (zie 3.2), gesplitst in drie groepen op basis van gemiddeld besteedbaar huishoudelijk inkomen en zijn de correlatiematen opnieuw berekend. Daarna is dezelfde methode toegepast op basis van woningwaarde. Bij het nader onderzoek is er van uitgegaan dat, indien de originele waarden niet significant wijzigen, de variabele geen invloed heeft op de gevonden correlaties. De gevonden waarden zijn in onderstaande tabel weergegeven.
Correlatie op basis van inkomen
Orig. waarde Correlatie allochtonen uit groep A / brandratio Correlatie allochtonen uit groep B / brandratio Correlatie allochtonen totaal / brandratio
Laag inkomen
Midden inkomen
Hoog inkomen
0,475
< 40.000 - 0,009
40.000 - 50.000 0,686
>50.000 0,086
0,026
0,723
- 0,408
0,124
0,517
0,180
0,587
0,199
Tabel 7: Correlatie op basis van inkomen
0,475
Correlatie op basis van woningwaarde Lage Midden woningwaarde woningwaarde < 100.000 100.00 - 160.000 0,339 0,461
Hoge woningwaarde >160.000 0,034
0,026
0,577
0,484
0,010
0,517
0,443
0,609
0,031
Orig. waarde Correlatie allochtonen uit groep A / brandratio Correlatie allochtonen uit groep B / brandratio Correlatie allochtonen totaal / brandratio
Tabel 8: Correlatie op basis van woningwaarde
Na uitvoering van de herberekeningen op basis van de indeling in 3 subgroepen vertoonden de correlaties een duidelijke verschuiving van de waarden ten opzichte van de originele waarden. Hieruit mag geconcludeerd worden dat zowel inkomen als woningwaarde van invloed zijn op de waarden die gevonden worden voor het verband tussen allochtonen en brandratio. Eerder is al aangegeven dat het moeilijk is om op basis van de correlaties voor een grote groep wijken te bepalen of de brandratio wordt bepaald door het percentage allochtonen in een wijk of door de sociaal economische positie van de allochtonen, met alles wat daarbij hoort. In verband hiermee is gekeken naar een vergelijking van wijken die qua gemiddeld huishoudelijk inkomen en gemiddelde woningwaarde vergelijkbaar zijn, maar qua verkleuring sterk van elkaar verschillen. Voor deze vergelijking is uitgegaan van de wijk Duindorp, die vergeleken wordt met de wijken die daar direct op aansluiten, nadat een sortering heeft plaatsgevonden op basis van gemiddeld huishoudelijk inkomen en gemiddelde woningwaarde. Duindorp is een wijk die qua sociaal economische status in de lage categorie valt, maar in tegenstelling tot de andere wijken in deze lage categorie een geringe verkleuring heeft. In onderstaande tabel zijn de gegevens weergegeven.
Valkenboskwartier Duindorp Bouwlust/vrederust
tot. inw. 18.309 5.881 25.718
Gem. woning bez. 2,0 1,9 2,1
verkleuring 46% 12% 44%
gem hh-inkomen 38.200 38.600 40.000
gem woningw. 80.743 80.954 94.718
brandratio 1,9 1,5 2,2
Tabel 9: vergelijking op basis van gem. huish. inkomen
Valkenboskwartier Duindorp Regentessekwartier
tot. inw. 18.309 5.881 12.178
gem. woning bez. 2,0 1,9 2,1
verkleuring 46% 12% 48%
gem hh-inkomen 38.200 38.600 37.250
gem woningw. 80.743 80.954 89.336
brandratio 1,9 1,5 2,9
Tabel 10: vergelijking op basis van gem. woningwaarde
Uit de vergelijking van de 3 wijken op basis van het gemiddeld huishoudelijk inkomen en de gemiddelde woningwaarde, blijkt dat Duindorp qua brandratio gunstig afsteekt ten opzichten van de wijken Valkenboskwartier, Bouwlust/Vrederust en Regentessekwartier. Omdat de overige variabelen, met uitzondering van de verkleuring, vrijwel identiek zijn, wijzen deze tabellen, net als de correlatiecoëfficiënten, in de richting van een predispositie voor branden bij allochtonen. In de volgende paragraaf zal getracht worden om de CBS-gegevens van brandweer Den Haag te koppelen aan het databestand van de Dienst Stedelijke Ontwikkeling. Op deze wijze kunnen de gegevens, die hiervoor op wijkniveau werden verkregen, gegenereerd worden op adresniveau.
3.6
Koppeling aan gegevens DSO
Naast de berekening uit de voorgaande paragrafen (correlatiecoëfficiënt, regressie-analyse en de vergelijking van de wijken), zijn de CBS-gegevens van de brandweer gekoppeld aan het databestand van de Dienst Stedelijke Ontwikkeling en het databestand van de Gemeentelijke Belasting Dienst. Deze bestanden geven op adres-niveau inzicht in de samenstelling van het gezin, etniciteit, leeftijd, et cetera. Bij deze koppeling dient echter een kritische kanttekening te worden gemaakt. Uit bestudering van de CBS-gegevens van de brandweer blijkt dat de registratie veel te wensen overlaat. Van veel adressen ontbreekt de postcode, het huisnummer of een onderverdeling van de huisnummers ( bijvoorbeeld 1a, 1b, 1c, etc). Door het ontbreken van deze gegevens waren slechts 448 van de 761 meldingen bruikbaar op adresniveau. Deze ontbrekende gegevens hebben geen invloed op de berekening van de correlaties op wijkniveau, zoals in de voorgaande paragraven heeft plaatsgevonden, maar heeft heel duidelijk een negatieve invloed op de waarde van de gegevens op adresniveau Met deze kritische kanttekening in het achterhoofd, zijn onderstaande tabellen op adresniveau gegenereerd.
3.6.1
Betrokkenheid van personen bij brand
Uit de koppeling bleek dat er bij de 448 branden in totaal 2.030 personen betrokken waren. In onderstaande tabel wordt de verdeling van de betrokkenheid van personen uit de verschillende etnische groeperingen weergegeven. Uit de tabel blijkt dat de Nederlanders verhoudingsgewijs het minst betrokken zijn bij branden in woningen (factor 0,90) en dat de Turkse gemeenschap verhoudingsgewijs het meest betrokken is bij branden in woningen (factor 1,28).
Land van herkomst Suriname Antillen Turkije Marokko Zuid-Europa Niet-geind. Landen Geind. Landen Nederland
Aantal 41.832 8.230 25.563 19.953 6.170 36.846 42.568 259.935 441.097
% van tot. bevolking 9,5 % 1,9 % 5,8 % 4,5 % 1,4 % 8,4 % 9,7 % 58,9 %
personen betrokken bij brand 180 43 150 109 32 209 226 1.081 2.030
8,9 % 2,1 % 7,4 % 5,4 % 1,6 % 10,3 % 11,1 % 53,3 %
factor 0,94 1,10 1,28 1,20 1,14 1,23 1,14 0,90
Tabel 11: betrokkenheid van personen bij brand
3.6.2
Betrokkenheid van huishoudens bij brand
Met behulp van de gegevens van de Dienst Stedelijke Ontwikkeling is voor ieder huishouden dat betrokken was bij de 448 branden de etniciteit vastgesteld aan de hand van de gegevens van de hoofdbewoner. In onderstaande tabel wordt de verdeling van de betrokkenheid van de huishoudens uit de verschillende etnische groeperingen weergegeven. Uit de tabel blijkt dat de huishoudens uit de overige geïndustrialiseerde landen verhoudingsgewijs het minst betrokken zijn bij branden in woningen (factor 0,69) en dat huishoudens met de Turkse etniciteit verhoudingsgewijs het meest betrokken is bij branden in woningen (factor 2,30). Land van herkomst Suriname Antillen Turkije Marokko Zuid-Europa Niet-geind. Landen Geind. Landen Nederland
Aantal
% van huishoudens
16.049 3.628 7.259 5.354 2.571 13.641 22.168 125.847 196.517
8,2 % 1,8 % 3,7 % 2,7 % 1,3 % 6,9 % 11,3 % 64,0 %
huishoudens betrokken bij brand 57 14 38 22 7 46 35 229 448
factor 12,7 % 3,1 % 8,5 % 4,9 % 1,6 % 10,3 % 7,8 % 51,1 %
1,55 1,72 2,30 1,81 1,23 1,49 0.69 0,80
Tabel 12: betrokkenheid van huishoudens bij brand
3.7
Samenvatting hoofdstuk 3
In dit hoofdstuk zijn aan de hand van secundair bronnenmateriaal verschillende verkennende onderzoeken uitgevoerd. Allereerst is met behulp van correlatie- en regressietechnieken de correlatiecoëfficiënt bepaald tussen het percentage allochtonen per wijk en de brandratio (het aantal branden per 1.000 inwoners). Als tweede heeft een nader onderzoek van de gegevens plaats gevonden om de invloed van gemiddeld huishoudelijk inkomen en gemiddelde woningwaarde te bepalen. Daarnaast heeft nog een vergelijking plaatsgevonden tussen wijken die qua sociaal economische status in de zelfde groep vallen, maar qua verkleuring van elkaar verschillen. Deze onderzoeken hebben allemaal plaats gevonden op wijkniveau. Ten slotte zijn de gegevens van de brandweer gekoppeld aan het data-bestand van de Dienst Stedelijke Ontwikkeling (DSO). Aan de hand van deze laatste gegevens was het mogelijk om een aantal berekeningen uit te voeren op het niveau van huishouden of zelfs individueel niveau. In onderstaande tabel wordt een samenvatting gegeven van de gevonden correlaties. Correlatie allochtonen groep A / brandratio Correlatie allochtonen groep B / brandratio Correlatie allochtonen groep A en B / brandratio
0,475 0,026 0,517
Hoewel de berekeningen geen spectaculaire waarden vertonen, wijzen met name de correlatie tussen groep A en de brandratio en tussen de combinatie van groep A en B en de brandratio op een positief
verband. De vergelijking van wijken die in de zelfde sociaal economische klasse vallen (op basis van gemiddeld huishoudelijk inkomen en gemiddelde woningwaarde) wijst eveneens in de richting van een positief verband. Uit de berekeningen op basis van de koppeling met de bestanden van DSO blijkt dat de autochtone bevolking relatief gezien minder bij brand betrokken is dan de allochtone bevolking. Tevens blijkt dat met name de Turkse gemeenschap het meest bij branden betrokken is. Hoewel het om een verkennend onderzoek gaat op basis van een beperkt aantal gegevens en het daarom moeilijk is om harde conclusies te trekken, kan wel gesteld worden dat de berekeningen geen aanleiding geven om de hypothese betreffende een predispositie voor branden bij allochtonen te verwerpen.
4
KWALITATIEF ONDERZOEK
Naast het kwantitatieve onderzoek is tevens gekeken naar eerdere publicaties op dit terrein en is onderzoek gedaan naar de ervaringen bij andere brandweerkorpsen die te maken hebben met de problematiek van de grote steden.
4.1
Literatuuronderzoek
In verband met het literatuuronderzoek is contact opgenomen met het Sociaal Cultureel Planbureau. Het SCP beschikt over vele publicaties betreffende allochtonen, maar geen van deze publicaties gaat in op het verband tussen allochtonen en brandveiligheid. Ook is contact opgenomen met de vakgroep migratie- en integratiestudies aan de Erasmus Universiteit in Rotterdam, met de vraag of de vakgroep beschikte over, of op de hoogte was van studies op dit gebied. Prof. dr. Entzinger, als hoogleraar verbonden aan de vakgroep, vond het “een interessante vraag over een interessant onderwerp”, maar was niet op de hoogte van enige publicatie of onderzoek op het terrein van allochtonen en brandveiligheid. Naast deze contacten is ook via het Nibra onderzoek verricht naar literatuur op dit gebied. Door de afdeling onderzoek is de vraag naar publicaties op dit terrein uitgezet naar alle relevantie instanties, zowel in het binnenland alsook in het buitenland. Het resultaat bleef echter beperkt tot de volgende publicaties die enig verband hebben met het onderwerp: • Feu d’appartement dans une tour de 8 etages, quartier du Rhumont a Remiremont (Vosges), door : Laurent Petitcolin, Sapeur Pompier, 1995. -Annee 106, No. 859, jan/fev. Het betreft een verslag van een brandbestrijding en redding van slachtoffers bij een brand van een e appartement op de 4 verdieping van een overbevolkt flatgebouw op 11 december 1994 in een volkswijk in Remiremont. Het flatgebouw met 15 appartementen werd bevolkt door 114 mensen van diverse nationaliteiten. De reddingswerkzaamheden werden bemoeilijkt door het grote aantal slachtoffers als gevolg van het grote aantal flatbewoners, de talrijke en voor een deel opgewonden omstanders en de taalbarrière, waardoor niet kon worden achterhaald wie zich nog in het flatgebouw bevond. • De kunst is te doen wat bewoners willen: herstructurering in Noord-Nederland, door: Hilco Wagenaar, NG gemeentelijk magazine, 1998, -Jrg. 52, Nr 10, 6 mrt. Verslag van een georganiseerde bijeenkomst over herstructurering als moderne aanpak van achterstandswijken. Centraal thema was de integrale wijkaanpak met aandacht voor flexibele woonvormen als middel om de verpaupering van buurten tegen te gaan. • Functionele woonkwaliteit: een studie naar de kwaliteitseisen aan woningen van ouderen, vrouwen, allochtonen en gehandicapten, door: Gemma Oosterman, in opdracht van de provincie Overijssel. Naast voorgenoemde pogingen om literatuur op dit gebied te vinden is onderzoek verricht in de bibliotheek van het Fire Service College in Moreton-in-Marsh . Het onderzoek in de bibliotheek van het FSC leverde slechts een interessante titel op: • An examination of the ways of teaching fire safety in etnic communities and their success or failure (Brigade Command Course 1984 no 2), door D.J. Radley. Helaas was deze scriptie tijdens het bezoek aan het FSC niet beschikbaar.
4.2
Ervaringen bij Nederlandse brandweerkorpsen
Brandweer Den Haag heeft te maken met de problematiek van de grote steden, maar staat daarin niet alleen. Concentraties van allochtonen in een beperkt aantal wijken komt eveneens voor in de overige grote steden. Om een beeld te krijgen van de wijze waarop andere grote steden met dit fenomeen omgaan, is geïnformeerd bij de steden Amsterdam, Rotterdam en Utrecht. Binnen deze steden hebben geen onderzoeken plaatsgevonden naar het verband tussen allochtonen en brandveiligheid of bestaat een structureel overleg met allochtonenorganisaties. In beperkte mate wordt extra aandacht besteed aan deze problematiek. Over het algemeen gaat het dan om de vertaling van preventiemateriaal in meerdere talen, zodat de folders geschikt zijn voor voorlichting aan allochtonen. Daarnaast wordt gestuurd op het aannamebeleid, veelal in het kader van een gemeentelijk vastgesteld beleid, waardoor breed samengestelde ploegen ontstaan en eventuele taal en cultuurproblemen zoveel
als mogelijk kunnen worden ondervangen. In Utrecht wordt wel in projectvorm aandacht besteed aan specifieke doelgroepen en ligt de prioriteit momenteel bij de huisvesting van studenten. De problemen die zich in het verleden voordeden in de allochtonenwijk Lombok, zijn voor een belangrijk deel opgelost en men beschouwd de allochtonen niet als een specifieke probleemgroep. Rotterdam heeft momenteel wel overleg met besturen van moskeeën, betreffende het betreden van de moskee door brandweerpersoneel. Het gaat daarbij met name om het dragen van schoeisel in een moskee, hetgeen voor de brandweer een veiligheidsvoorziening is en binnen de cultuur van vele allochtonen een onoverkomelijk probleem vormt.
4.3
Ervaringen bij buitenlandse brandweerkorpsen
Naast het onderzoek in de bibliotheek van het Fire Service College is ook een verzoek om informatie uitgezet op “Finds”, het intranet van de Engelse brandweer, waarop allerhande vragen worden gezet waar korpsen op kunnen reageren. Tot op heden zijn twee reacties ontvangen. • De eerste reacties was afkomstig uit Tyne and Wear, een relatief kleine county van 540 km2, met 1,2 miljoen inwoners en een kleine groep allochtonen van Aziatische, Chinese en Joodse afkomst. Tot op heden zijn er, los van enkele taalproblemen, geen verschillen geconstateerd tussen de brandveiligheid bij allochtone en autochtone bevolking en heeft men, als gevolg daarvan, ook geen onderzoek uitgevoerd. • Een tweede reactie was afkomstig van de Merseyside, het gebied rond Liverpool. In Merseyside is onderzoek gedaan naar het verband tussen leeftijd en brandveiligheid en tussen geestelijke stabiliteit en brandveiligheid. Daarnaast heeft men onderzoek verricht naar het verband tussen armoede (sociaal economische status) en brandveiligheid. Uit de onderzoeken kwam naar voren dat ouderdom, geestelijke labiliteit en armoede een negatieve invloed hebben op de brandveiligheid. Er heeft op dit moment nog geen onderzoek plaatsgevonden naar de relatie tussen etniciteit en brandveiligheid Merseyside, met Liverpool als grote stad, heeft uiteraard de nodige aantrekkingskracht op immigranten. In het gebied leeft dan ook een grote Somalische gemeenschap. In het verleden zijn er al meerdere incidenten geweest, doordat deze gemeenschap weinig aandacht besteed aan brandveiligheid. Om hier op in te spelen heeft de brandweer van Merseyside een jonge Somaliër aangetrokken, die binnen de Somalische gemeenschap voorlichting geeft over brandpreventie en gratis rookmelders in de woningen aanbrengt.
4.4
Community Fire Safety
Het aanbrengen van de rookmelders in de huizen van de Somalische gemeenschap staat niet op zich, maar maakt deel uit van de grootscheepse landelijke campagne “Community Fire Safety”, waarmee men de brandveiligheid in Engeland wil verhogen. Aanleiding tot deze campagne was een toename van het aantal kwetsbare personen in de samenleving die steeds minder in aanmerking willen of kunnen komen voor verzorging. Hierbij wordt met name gedoeld op het aantal ouderen, dat langer zelfstandig blijft wonen en gehandicapten. Naast deze doelgroepen was ook de toename van het aantal personen met een afwijkende leefwijze/cultuur en een andere beleving op het gebied van brandveiligheid, een aanleiding om de campagne te starten. De campagne bestaat uit een aantal onderdelen: • Hogere eisen aan nieuwbouw woningen: o Classificatie van huizen op basis van brandveiligheid: woningen zullen in de toekomst worden voorzien van een classificatie op het gebied van brandveiligheid. Hierbij wordt gedacht aan een systeem met “veiligheidssterren”. Dit geldt overigens niet alleen voor nieuwbouw woningen, ook oudere woningen kunnen door een renovatie in aanmerking komen voor een classificatie of verhoging van de classificatie. Men hoopt dat in de toekomst deze classificatie een rol gaat spelen bij de verkoop van huizen; o Stimuleren van de toepassing van sprinklerinstallaties in nieuwbouw woningen; o Aanbrengen van rookmelders in oudere woningen; • Opbouwen van een relatienetwerk door de brandweer: o Onderdeel van deze campagne is het aanknopen van banden met sleutelfiguren uit
•
•
4.5
verschillende gemeenschappen. Deze sleutelfiguren (Friends) beschikken vaak over een netwerk van personen die “Community Safety” hoog in het vaandel hebben staan (sociaal werkers, jongeren werkers, bewonersverenigingen, etc.). Dit netwerk van professionals en vrijwilligers kan vervolgens optreden als verbindende schakel tussen brandweer en de kwetsbare personen binnen de betreffende gemeenschap. Intensieve voorlichtingscampagne: o Binnen de campagne wordt veel aandacht besteed aan voorlichting op scholen. In principe wordt de voorlichting gegeven door de vaste leerkrachten. In verband hiermee zijn voorlichtingspakketten samengesteld voor de verschillende leeftijdscategorieën. Tevens brengt de brandweer regelmatig een bezoek aan de scholen en worden oefeningen gehouden; o Naast de voorlichting op scholen wordt tevens veel aandacht besteed aan voorlichting aan specifieke doelgroepen, hierbij ligt het accent op de kwetsbare groepen binnen de samenleving (ouderen, invaliden, depressieve personen en mensen met een andere leefstijl/cultuur). Hiervoor wordt ondermeer gebruik gemaakt van het opgebouwde netwerk. Woningcontroles: o Over een periode van 5 jaar zal de brandweer alle huizen in het verzorgingsgebied bezoeken en een gratis woningcontrole aanbieden (voor Merseyside gaat het in totaal om 500.000 woningen). Tijdens deze controle worden de woningen tevens voorzien van gratis rookmelders op alle verdiepingen. Aan de hand van de controle wordt een risico-inschatting gemaakt en de woning ingedeeld in een van de volgende categorieën: Action level: in dit geval wordt een bijeenkomst georganiseerd met alle betrokken instanties die een relatie hebben met de bewoner(s). Tijdens deze bijeenkomst wordt een actieplan gemaakt met stappen die het risico terugbrengen naar een acceptabel niveau. Tot het moment dat dit niveau bereikt is blijft de brandweer extra aandacht besteden aan de betreffende woning. High risk: indien een risico door brandpreventieve maatregelen niet kan worden teruggebracht tot een acceptabel niveau, zal het huis iedere zes maanden door de brandweer bezocht worden. Tevens worden eventuele verzorgers door de brandweer opgeleid en worden afspraken gemaakt met “friends” of goede buren om de veiligheid van de bewoners te verhogen. Tolerable: de meeste huishoudens bestaande uit gezonde mensen valt in deze categorie. Een veiligheidsadvies en een jaarlijkse herinnering aan brandveiligheid zijn voor deze categorie voldoende; Negligible: huizen die voorzien zijn van een hoge standaard op het gebied van de brandpreventie en waar gezonde gezinnen wonen met een goede attitude op het gebied van brandpreventie vallen in deze klasse. Deze woningen worden eens in de vijf jaar bezocht om de hoge standaard te waarborgen. o Tijdens de woningcontroles wordt tevens geïnventariseerd wat de specifieke behoeften van de bewoners zijn en probeert men hier op in te spelen. Zo zijn er voor doven aangepaste rookmelders, zijn er brailleboeken voor blinden, voorlichtingsfolders in verschillende talen, wordt gewerkt met gespecialiseerde dienstverleners en wordt ander maatwerk geleverd.
Samenvatting hoofdstuk 4
In het kader van dit onderzoek is met verschillende instanties, zowel in Nederland als in het buitenland, contact opgenomen om te bekijken of er literatuur bestaat die ingaat op de relatie tussen etniciteit en bandveiligheid. Over het algemeen wordt aangegeven dat het onderwerp bijzonder interessant is, maar dat men niet beschikt over literatuur die ingaat op deze materie of dat reeds eerder onderzoek op dit terrein heeft plaatsgevonden. De literatuur die wel gevonden is, heeft slechts zijdelings betrekking op het onderwerp, met uitzondering van de scriptie betreffende voorlichting aan allochtonen, die helaas niet beschikbaar was. Verder blijkt uit interviews en contacten via internet, dat de meeste brandweerorganisaties zowel in Nederland als in het buitenland etniciteit en brandveiligheid niet als een bijzonder probleem ervaren, waar specifieke maatregelen voor getroffen moeten worden. Uitzondering hierop vormt Merseyside, die een Somaliër heeft aangetrokken voor het verzorgen van voorlichting aan zijn eigen leefgemeenschap. Deze
activiteit maakt echter deel uit van een veel grotere landelijke campagne (Community Fire Safety) waarbij de brandweer, door middel van het opbouwen van een relatienetwerk, een intensieve voorlichtingscampagne en woningcontroles, de brandveiligheid wil verhogen. Tijdens deze campagne wordt met name aandacht besteed aan de meest kwetsbaren in de samenleving.
CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN De centrale vraag van dit onderzoek luidt: “Heeft de verandering van de bevolkingssamenstelling in Den Haag Zuid-West (toename van het percentage allochtonen), als gevolg van de herstructureringsprogramma’s in het kader van het Grote Steden beleid, consequenties voor de brandveiligheid in dit gebied”. In het kwantitatieve gedeelte van dit onderzoek zijn aan de hand van secundair bronnenmateriaal verschillende verkennende onderzoeken uitgevoerd. Allereerst is met behulp van correlatie- en regressietechnieken de correlatiecoëfficiënt bepaald tussen het percentage allochtonen per wijk en de brandratio (het aantal branden per 1.000 inwoners). Als tweede heeft een nader onderzoek van de gevonden om de invloed van gemiddeld huishoudelijk inkomen en gemiddelde woningwaarde te bepalen. Daarnaast heeft nog een vergelijking plaatsgevonden tussen wijken die qua sociaal economische status in de zelfde groep vallen, maar qua verkleuring van elkaar verschillen. Deze onderzoeken hebben allemaal plaats gevonden op wijkniveau. Voor het laatste onderzoek zijn de gegevens van de brandweer gekoppeld aan het data-bestand van de Haagse Dienst Stedelijke Ontwikkeling. Aan de hand van deze laatste gegevens zijn een aantal berekeningen uitgevoerd op het niveau van huishouden of zelfs individueel niveau. Hoewel het om een verkennend onderzoek gaat op basis van een beperkt aantal gegevens en het daarom moeilijk is om harde conclusies te trekken, kan wel gesteld worden dat de berekeningen geen aanleiding geven om de hypothese betreffende een predispositie voor branden bij allochtonen te verwerpen. De vraag is welke maatregelen brandweer Den Haag zou kunnen nemen om de brandveiligheid onder de allochtonen te vergroten. Als eerste kan verwezen worden naar de registratie van incidenten door de brandweer. Uit het onderzoek blijkt dat een deel van de rapportages onvolledig is, waardoor een belangrijk deel van de waarde van de gegevens verloren gaat. Naast deze interne verbetering kan ook gekeken worden naar het opbouwen van een relatienetwerk. Uitgaande van de theorie van Mark Granovetters zijn het juist de zwakkere bindingen die de grootste waarde hebben voor de samenleving als geheel. Deze zwakkere bindingen bestaan uit directe of indirecte relaties met meer of minder bekenden in de sfeer van bijvoorbeeld de school, het werk of de buurt. Wat dat betreft is de Engelse campagne “Community Fire Safety” een prachtig voorbeeld van het gebruik maken van een relatie-netwerk, met als doel de brandveiligheid onder kwetsbare groepen in de samenleving te bevorderen. Het opbouwen en onderhouden van een netwerk kost tijd en energie. Binnen Den Haag bestaan ook diverse netwerken, die door de brandweer (veelal door tijdgebrek) slechts incidenteel benut worden. Dit is bijzonder jammer omdat een structureel gebruik van deze netwerken mogelijk een bijdrage kan leveren aan het bevorderen van de brandveiligheid onder allochtonen. Voorbeelden hiervan zijn: • Integratieprogramma’s. Alle “nieuwe” allochtonen ontvangen in het kader van de Wet Inburgering Nieuwkomers scholing in taal en maatschappijoriëntatie. In dit programma wordt op dit moment nog geen aandacht besteed aan brandveiligheid. De contacten die de brandweer heeft met het ROC dat de inburgeringslessen verzorgd, kunnen aangewend worden om invloed uit te oefenen op de samenstelling van het programma en plaats in te ruimen voor brandveiligheid; • Project “schoolagent”. Door de politie Haaglanden wordt momenteel een project gedraaid, waarin een wijkagent op vaste tijden in de school aanwezig is. Tevens verzorgd deze agent regelmatig lessen voor leerlingen van het middelbaar onderwijs. Er zijn reeds contacten geweest met de politie waaruit de bereidheid bleek om een deel van de lestijd af te staan aan de brandweer in om voorlichting te geven over brandveiligheid; • Relaties binnen het stadsdeel. De brandweer maakt onderdeel uit van het managementteam binnen de stadsdelen van Den Haag. Binnen deze managementteams worden diverse relaties opgebouwd, die een bijdrage kunnen leveren aan de brandveiligheid. o Contacten met de woningbouwcorporaties. Met de woningbouwcorporaties worden momenteel afspraken gemaakt om bij renovatie van woningen, deze te voorzien van rookmelders. Tevens wordt bekeken of het mogelijk is om huizen die tijdelijk leeg staan, bijvoorbeeld doordat een bewoner is vertrokken en de nieuwe bewoner nog niet is
•
gearriveerd, kunnen worden voorzien van rookmelders. Met het managementteam wordt momenteel bekeken of het mogelijk is om een deel van het budget “wonen en wijkveiligheid” te gebruiken om de overige woningen (particulier woningbezit) eveneens te voorzien van rookmelders. o Welzijnsorganisaties. In de stadsdelen zijn welzijnsorganisaties actief op het gebied van de sociale reïntegratie en beschikken over gegevens van allochtonen met een goede opleiding uit verschillende etnische groepen. Deze allochtonen zouden na een beperkte opleiding, voorlichting kunnen geven binnen hun eigen gemeenschap. o Bewonersorganisaties. Regelmatig vindt er overleg plaats tussen de bewonersorgani-saties en de leden van het managementteam. Deze contacten zouden beter benut kunnen worden, om in contact te komen met de allochtone gemeenschappen. o Organisaties voor allochtonen. Samen met de welzijnsorganisaties wordt gekeken of het mogelijk is om met het “vaderhuis” een bezoek te brengen aan de brandweer. Het vaderhuis is een ontmoetingsplaats voor allochtone vaders, waar regelmatig informatiebijeenkomsten plaatsvinden. o Integratiemedewerker van de Dienst Onderwijs Cultuur en Welzijn. Deze medewerker verzorgd regelmatig bijeenkomsten voor allochtone jongeren in het kader van de arbeidsmarkt verkenning. Met deze medewerker zijn contacten gelegd om te bezien of een bijdrage geleverd kan worden aan de werving en selectie onder allochtone jongeren. Woningcontroles. In het verleden heeft brandweer Den Haag al eens een project gedraaid waarbij woningcontroles werden uitgevoerd bij allochtonen. Deze controles werden tijdens de gebedsdienst in de moskee bekend gemaakt. Door capaciteitsproblemen is dit project helaas gestopt.
Uit bovenstaande voorbeelden blijkt dat er voldoende mogelijkheden zijn om, gebruikmakend van de netwerken van de brandweer, een belangrijke bijdragen te leveren aan de brandveiligheid onder allochtonen. Indien brandweer Den Haag gebruik wil maken van deze netwerken, dan zal zij eerst moeten investeren in tijd om de netwerken op te bouwen en te onderhouden, om op deze wijze een zinvolle bijdrage te kunnen leveren aan de brandveiligheid binnen de multiculturele samenleving.
LITERATUUROPGAVE Gemeente Den Haag, Dienst Stedelijke Ontwikkeling,Afdeling Strategisch Beleid Kerncijfers Wonen, 2001 Van Amersfoort Window on the Netherlands, Immigrants in the Netherlands, p. 144 Tijdschrift voor Economische en Sociale Geografie 76 (1985) nr. 2 Van Amersfoort, Muus & Penninx, 1984 Centraal Bureau voor de Statistiek Kerncijfers: Niet-Nederlanders naar nationaliteit http://www.cbs.nl/nl/cijfers/kerncijfers/sbv0610d.htm Centraal Bureau voor de Statistiek Kerncijfers: Allochtonen in Nederland (eerste en tweede generatie) naar geboorteland http://www.cbs.nl/nl/cijfers/kerncijfers/sbv0610b.htm Nederlands Interdisciplinair Demografisch Instituut Push and pull factors of international migration Eurostat 2000 Raad voor het Openbaar Bestuur Etniciteit, binding en burgerschap, april 2001, De minister voor Grote Steden- en Integratiebeleid Kansen krijgen, kansen pakken, Integratiebeleid 1999-2000 Tweede Kamer, 1998-1999, 26 333, nrs. 1-2. J.A. de Bruijn en E.F. ten Heuvelhof Management in netwerken Utrecht 1999, p.57 M. Granovetters The strength of weak ties American Journal of Sociology (1973), 78, 1360 - 1380 Putnam, R.D. Making democracy work. Civic traditions in modern Italy. Princetown, 1993 John Adams Risk and the Royal Society Risc, UCL press limited, 2e druk pagina 7-27
BIJLAGE 1
ALLOCHTONEN IN NEDERLAND NAAR GEBOORTELAND
CBS - Kerncijfers Laatste update: 4 mei 2000 Allochtonen in Nederland (eerste en tweede generatie) naar geboorteland, 1 januari 1995
1996
1997
1998
1999
1 129,0
1 171,1
1 221,1
1 278,5
1 346,0
263,8
271,5
279,7
289,8
299,7
2,9 6,3 3,5 4,8 5,2 0,5 3,2 1,0 1,2 86,2 1,8 276,0 2,1
3,0 6,6 3,6 4,9 5,3 0,6 3,3 1,0 1,3 86,8 1,9 280,6 2,3
3,0 7,1 3,6 5,5 5,7 0,7 3,4 1,0 1,3 88,7 2,0 285,5 2,4
3,1 7,6 3,7 6,0 6,2 0,8 3,5 1,1 1,5 92,1 2,1 290,5 2,6
3,2 8,4 3,8 6,6 6,8 1,0 3,6 1,1 1,6 99,1 2,3 297,0 2,7
3,3 22,1 7,2 17,0 9,2 8,2 14,0 5,3 1,0 0,6 2,9 3,5 13,6 3,5 5,1 3,3 0,9 5,2 12,6 1,5
4,9 23,5 7,7 17,2 9,5 11,3 16,5 5,4 1,0 0,7 3,1 3,6 14,1 3,5 5,6 3,6 0,9 5,6 12,9 1,5
7,7 24,7 8,3 17,2 9,8 15,9 19,2 5,4 1,0 1,0 3,2 3,7 14,7 3,6 5,9 3,9 1,0 6,0 13,4 1,7
11,6 26,2 8,9 17,3 10,3 22,3 20,7 5,6 1,1 1,2 3,3 3,7 15,1 3,6 6,5 4,3 1,2 6,5 13,8 1,8
15,8 28,0 9,4 17,4 11,0 30,0 21,8 5,8 1,2 1,4 3,5 3,9 15,6 3,6 7,0 4,7 1,3 7,1 14,3 2,0
4,4 1,9 3,6 11,0 7,5
4,9 2,6 4,5 11,6 8,0
5,3 3,1 4,8 12,1 8,3
5,6 3,4 5,2 12,7 8,5
6,0 3,7 5,6 13,6 8,7
x 1 000 Niet-westerse landen w.v. Turkije Latijns-Amerika Argentinië Brazilië Chili Colombia Dominicaanse Republiek Ecuador Guyana Jamaica Mexico Nederlandse Antillen + Aruba Peru Suriname Venezuela Azië Afghanistan China Filipijnen Hongkong India Irak Iran Israël Jordanië Koeweit Libanon Maleisië Pakistan Singapore Sri Lanka Syrië Taiwan Thailand Vietnam Zuid-Korea Afrika Algerije Angola Democratische Republiek Congo Egypte Ethiopië
Ghana Kaapverdië Kenia Liberia Marokko Nigeria Soedan Somalië Tanzania Tunesië Zimbabwe Zuid-Afrika
12,2 16,4 1,2 1,1 218,6 3,0 0,7 16,9 0,9 5,6 0,9 9,4
12,5 16,7 1,3 1,4 225,1 3,1 0,9 20,1 0,9 5,8 0,9 9,6
13,1 17,0 1,4 1,7 232,8 3,6 1,2 23,9 0,9 5,9 0,9 10,1
14,0 17,5 1,6 2,0 242,0 4,1 1,9 25,8 1,0 6,1 1,0 10,7
14,9 17,9 1,7 2,2 252,5 4,6 3,0 27,4 1,1 6,4 1,1 11,8
Overige niet-westerse landen
15,4
16,5
18,2
20,1
22,1
Westerse landen w.v. België Bulgarije Denemarken Duitsland Finland Frankrijk Griekenland Hongarije Ierland Italië Luxemburg Noorwegen Oostenrijk Polen Portugal Roemenië Spanje Verenigd Koninkrijk Voormalig Joegoslavië Voormalig Sovjet-Unie Voormalig Tsjecho-Slowakije Zweden Zwitserland
1 317,5
1 327,6
1 333,1
1 341,9
1 353,2
111,1 1,4 4,5 413,6 2,7 25,7 10,0 11,4 6,8 31,2 1,1 3,3 15,2 24,1 12,8 4,0 28,2 66,1 48,7 11,5 7,0 4,1 7,6
111,2 1,5 4,6 411,5 2,8 26,1 10,1 11,5 6,8 31,5 1,1 3,4 15,2 25,1 13,0 4,2 28,4 65,7 56,2 13,5 7,1 4,1 7,7
111,1 1,6 4,8 408,3 3,0 26,7 10,2 11,6 6,7 31,9 1,1 3,5 15,2 26,2 13,0 4,4 28,7 65,6 59,5 15,5 7,3 4,3 7,8
111,5 1,8 4,9 406,0 3,1 27,6 10,6 11,7 6,8 32,5 1,2 3,6 15,3 27,3 13,3 4,7 29,1 66,8 61,0 17,3 7,6 4,4 8,1
112,0 2,0 5,0 403,5 3,3 28,7 10,9 11,9 6,7 33,1 1,2 3,7 15,4 28,5 13,7 5,1 29,6 67,8 62,8 19,7 8,0 4,7 8,3
Canada Verenigde Staten van Amerika
9,2 22,1
9,5 22,7
9,9 23,5
10,4 24,5
10,8 25,7
Indonesië Japan
413,0 6,3
411,6 6,4
409,6 6,4
407,9 6,5
406,9 6,6
Australië Nieuw-Zeeland
9,9 3,3
10,4 3,3
10,7 3,4
11,1 3,6
11,7 3,8
Overige westerse landen
1,5
1,5
1,5
1,7
1,9
Totaal
2 447,9
2 498,7
2 554,3
2 620,4
2 699,2
Geboorteland buitenland in % van de totale bevolking
15,9
16,1
14,5
16,7
17,1
Toelichting Allochtonen in Nederland (eerste en tweede generatie) naar geboorteland, 1 januari.
De opgenomen gegevens over de bevolking hebben betrekking op personen die als ingezetene in de basisadministratie van een Nederlandse gemeente zijn opgenomen ( de 'de jure' bevolking). Personen worden gerekend tot allochtonen van de eerste generatie als zij die zelf in het buitenland zijn geboren en van wie tenminste één ouder eveneens in het buitenland is geboren. Allochtonen behorende tot de tweede generatie zijn zij die zelf in Nederland zijn geboren en van wie tenminste één ouder in het buitenland is geboren. Voormalig Joegoslavië: Bosnië-Herzegovina, Joegoslavië, Kroatië, Macedonië en Slovenië. Voormalig Sovjet-Unie: Armenië, Azerbajdsjan, Belarus (Wit-Rusland), Estland, Georgië, Kazachstan, Letland, Litouwen,Moldavië, Oekraïne, Oezbekistan,Rusland, Tadzjikistan en Toerkmenistan. Voormalig Tsjecho-Slowakije: Tsjechië, Tsjecho-Slowakije en Slowakije
BIJLAGE 2
NIET-NEDERLANDERS NAAR NATIONALITEIT
Cijfers - Kerncijfers Laatste update: 4 mei 2000 Niet-Nederlanders naar nationaliteit, 1 januari 1995
1996
1997
1998
1999
x 1 000 14 EU-landen w.o. Belgische Britse Duitse Franse Italiaanse Spaanse
193,1
191,1
188,3
190,2
192,2
24,1 43,0 53,4 10,5 17,5 16,8
24,1 41,1 53,9 10,5 17,4 16,7
24,0 39,3 53,5 10,6 17,3 16,6
24,4 39,2 53,9 11,2 17,4 16,6
24,8 38,8 54,1 11,9 17,6 16,8
Burger van voormalig Joegoslavië Turkse Surinaamse Amerikaanse Chinese Indonesische Ghanese Marokkaanse Somalische Overig niet-Nederlandse
29,9 182,1 18,1 12,8 7,7 8,4 5,8 158,7 16,5 124,1
33,5 154,3 15,2 12,8 7,9 8,2 5,2 149,8 17,2 130,3
32,8 127,0 12,0 12,6 7,3 7,9 4,1 138,7 15,4 133,6
28,4 114,7 11,8 13,0 7,3 8,0 4,4 135,7 13,6 151,1
22,4 102,0 10,5 13,4 7,5 8,4 4,0 128,6 8,9 164,7
Totaal
757,1
725,4
679,9
678,1
662,4
Niet-Nederlanders in % van de totale bevolking
4,9
4,7
4,4
4,3
4,2
Toelichting Niet-Nederlanders naar nationaliteit, 1 januari. De opgenomen gegevens over de bevolking hebben betrekking op personen die als ingezetene in de basisadministratie van een Nederlandse gemeente zijn opgenomen (de 'de jure' bevolking). Onder niet-Nederlanders worden verstaan alle in Nederland woonachtige personen die niet (of niet tevens) de Nederlandse nationaliteit bezitten. Niet inbegrepen zijn personen waarvoor uitzonderingsregels gelden met betrekking tot opneming in de persoonsregisters zoals diplomaten, NAVO-militairen en asielzoekers die korter dan een jaar in Nederland verblijven en die nog geen verblijfsstatus hebben. 14 EU-landen: België, Denemarken, Duitsland, Finland, Frankrijk, Griekenland, Ierland, Italië, Luxemburg, Oostenrijk, Portugal, Spanje, Verenigd Koninkrijk en Zweden. Voormalig Joegoslavië: Bosnië-Herzegovina, Joegoslavië, Kroatië, Macedonië, Slovenië.
BIJLAGE 3
DATA-MATRIX
wijk
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40
Oostduinen Belgisch Park Westbroekpark en Duttendel Benoordenhout Archipelbuurt van Stolkpark en Schev. Bos Scheveningen Duindorp Geuzen- en Statenkwartier Zorgvliet Duinoord Bomen- en Bloemenbuurt Vogelwijk Bohemen en Meer en Bos Kijkduin en Ockenburgh Kraayenstein Loosduinen Waldeck Vruchtenbuurt Valkenboskwartier Regentessekwartier Zeeheldenkwartier Willemspark Haagse Bos Mariahoeve en Marlot Bezuidenhout Stationsbuurt Centrum Schildersbuurt Transvaalkwartier Rustenburg en Oostbroek Leyenburg Bouwlust/Vrederust Morgenstond Zuiderpark Moerwijk Groente en fruitmarkt Laakkwartier en Spoorwijk Binckhorst Wateringseveld
Ned
Turks
Marok. Surin.
An & Ar
Ov. ngei.
Zuid Eur.
Ov. geind.
tot. inw.
8 5.643 1.321 7.930 3.789 509 13.321 5.196 10.333 221 4.711 10.766 3.465 3.761 1.895 3.669 15.158 12.845 7.603 9.906 6.319 6.359 887 280 9.270 9.847 3.973 9.938 4.743 3.230 11.126 11.694 14.275 10.950 4 11.562 1.440 17.999 207 3.782
0 23 4 11 25 3 67 23 37 0 21 59 13 3 3 36 210 173 20 701 480 201 8 3 263 163 497 355 7.769 4.513 2.032 249 2.294 675 0 1.197 810 2.500 10 112
0 50 3 26 12 3 91 50 33 0 24 39 5 13 10 16 236 189 27 595 376 279 1 1 229 120 771 721 6.652 2.045 286 116 1.755 723 0 1.106 178 3.106 15 51
0 151 11 137 75 7 260 70 225 2 232 535 62 48 47 100 924 730 205 3.090 2.107 788 18 4 534 899 1.203 1.484 8.117 4.319 1.862 649 2.143 1.427 0 1.493 1.019 6.392 12 451
0 53 2 125 45 12 115 61 109 7 68 89 46 26 11 38 137 137 62 473 312 216 18 3 231 234 417 472 1.020 371 216 124 597 436 0 436 107 1.358 5 41
1 646 192 1.111 398 48 888 197 832 28 461 696 280 176 103 160 848 890 415 1.675 1.192 1.214 77 43 1.462 1.177 1.222 1.884 3.818 2.142 1.073 503 2.607 1.661 0 1.876 431 4.188 41 190
0 128 29 194 90 7 212 36 155 6 96 152 32 39 23 35 158 213 119 263 192 271 35 5 220 294 152 434 278 140 238 211 433 312 0 283 69 535 11 70
3 1.275 485 3.265 1.239 165 1.802 248 2.465 87 1.236 2.086 878 847 302 472 1.458 1.943 1.155 1.606 1.200 1.422 325 94 1.939 1.926 601 2.130 508 348 1.001 1.538 1.614 1.352 0 1.257 171 1.787 20 318
12 7.969 2.047 12.799 5.673 754 16.756 5.881 14.189 351 6.849 14.422 4.781 4.913 2.394 4.526 19.129 17.120 9.606 18.309 12.178 10.750 1.369 433 14.148 14.660 8.836 17.418 32.905 17.108 17.834 15.084 25.718 17.536 4 19.210 4.225 37.865 321 5.015
259.935
25.563 19.953
41.832
8.230 36.846
6.170 42.568
441.097
woningv gem. allochto oorraad Wonin nen gr. gbeze A tting 13 0,92 0 3.948 2,02 277 918 2,23 20 6.596 1,94 299 3.075 1,84 157 288 2,62 25 8.607 1,95 533 3.080 1,91 204 6.496 2,18 404 261 1,34 9 3.253 2,11 345 7.373 1,96 722 2.022 2,36 126 2.930 1,68 90 1.117 2,14 71 2.179 2,08 190 7.771 2,46 1.507 9.014 1,90 1.229 4.472 2,15 314 8.974 2,04 4.859 5.725 2,13 3.275 5.096 2,11 1.484 1.021 1,34 45 320 1,35 11 8.350 1,69 1.257 7.951 1,84 1.416 4.421 2,00 2.888 9.525 1,83 3.032 12.353 2,66 23.558 6.956 2,46 11.248 8.203 2,17 4.396 7.444 2,03 1.138 12.269 2,10 6.789 10.117 1,73 3.261 3 1,33 0 10.214 1,88 4.232 1.510 2,80 2.114 17.136 2,21 13.356 166 1,93 42 1.639 3,06 655 95.578
verkle a uring n gr. A B 0% 3% 1% 2% 3% 3% 3% 3% 3% 3% 5% 5% 3% 2% 3% 4% 8% 7% 3% 27% 27% 14% 3% 3% 9% 10% 33% 17% 72% 66% 25% 8% 26% 19% 0% 22% 50% 35% 13% 13%
4 2 7 4 1 2 2 4 3 1 1 2 1 1 4 6 2 3 1 3 2 2 4 1 3 3 1 4 4 2 2 2 4 3 0 3 6 6 7 5
8