Islam in de multiculturele samenleving Opvattingen van jongeren in Rotterdam
Karen Phalet Claudia van Lotringen Han Entzinger
mei 2000 Universiteit Utrecht European Research Centre on migration and Ethnic Relations 1
ISBN 90-393-2432-8
Onderzoek door: European Research Centre on Migration and Ethnic Relations Utrecht University http://www.ercomer.org Opdrachtgevers: De Volkskrant FORUM Gemeente Rotterdam Nederlandse Programma Stichting Bestellingen en informatie:
[email protected] Telefoon: 030 – 2534166 © Ercomer, Universiteit Utrecht, 2000 2
Voorwoord Dit onderzoeksrapport heeft een bijzondere voorgeschiedenis. De wortels ervan liggen bij een inleiding die een van ons alweer enkele jaren geleden hield voor de redactie van de Volkskrant. Daar kwam de vraag aan de orde of journalisten en wetenschappers een verschillende kijk hebben op de sociale werkelijkheid en, meer toegespitst, hoe die eventuele verschillen zich manifesteren op het complexe en vaak gevoelige terrein van de multiculturele samenleving. Zou je de stelling kunnen volhouden dat journalisten vooral zijn geïnteresseerd in opinies en incidenten en wetenschappers in de onderliggende patronen en ontwikkelingen? De cruciale vraag is of je kunt vaststellen of en in hoeverre de casuïstiek nu wel of niet een exponent vormt van bredere trends. Kort na de bijeenkomst met de Volkskrantredactie deed zich een unieke kans voor om deze cruciale vraag op te pakken. In 1997 verscheen het boek Verlockender Fundamentalismus, waarin de socioloog Wilhelm Heitmeyer verhaalde van een uitvoerig onderzoek naar de waardenoriëntatie en de maatschappelijke participatie van Turkse jongeren in Duitsland. Een van de bevindingen van Heitmeyer stond centraal in de berichtgeving in de media, ook in Nederland: 30 % van de Turkse jongeren in Duitsland zou bereid zijn andere mensen te doden voor de islam. In de wetenschappelijke wereld is Heitmeyer zwaar bekritiseerd vanwege zijn tendentieuze, onwetenschappelijke vraagstelling. Buiten de wetenschappelijke wereld vroegen velen in Nederland zich af of de bereidheid tot geweld onder Turkse jongeren hier van dezelfde orde zou zijn als in Duitsland en welke consequenties dit zou hebben voor de ontluikende multiculturele samenleving. Tegen deze achtergrond kwam de hoofdredactie van de Volkskrant met het voorstel in Nederland een soortgelijk onderzoek te verrichten als dat van Heitmeyer, en hiervan een gezamenlijk ‘experimenteel’ project te maken van wetenschappelijk onderzoekers en journalisten. De eersten zouden dan op wetenschappelijk verantwoorde wijze de feiten verzamelen en hieruit belangrijke maatschappelijke trends destilleren, de laatsten zouden dezelfde feiten op journalistiek verantwoorde wijze interpreteren en becommentariëren. Behalve de Volkskrant en de Universiteit Utrecht (European Research Centre on Migration and Ethnic Relations) bleken ook FORUM, de gemeente Rotterdam en de NPS bereid het project financieel en met raad en daad te steunen. Het rapport dat nu voor u ligt, biedt een verslag van het wetenschappelijk gedeelte van het project. Het is gebaseerd op een survey, dat tussen april en september 1999 is gehouden in de stad Rotterdam, de Nederlandse stad met op één na het grootste aandeel Turken en Marokkanen in haar bevolking. Van meet af aan is het de bedoeling geweest - anders dan in Heitmeyers onderzoek - niet alleen Turkse jongeren te ondervragen, maar hun opvattingen, houdingen en oriëntaties te vergelijken met die van zowel autochtone als Marokkaanse leeftijdgenoten. Pas door te vergelijken kan men vaststellen of en in welke mate bepaalde bevindingen ‘typisch’ zijn voor één groep, dan wel kenmerkend zijn voor (Rotterdamse) jongeren in het algemeen. Soms betekent vergelijken dat men alle jongeren dezelfde vragen 3
stelt, soms gaat het juist om spiegelbeeldige vragen: hoe denkt men over de ander, of hoe denkt men dat de ander over jou denkt? Vooral in deze spiegeling van opvattingen ligt het unieke karakter van dit onderzoek. In de rapportage zijn maar weinig ‘harde’ uitkomstmaten voor integratie en participatie binnen de Nederlandse/Rotterdamse samenleving te vinden. Daarnaar is in Nederland, en zeker in Rotterdam, al veel onderzoek verricht. De rapportage is enkele uitzonderingen daargelaten - ook niet zo opgezet dat zij laat zien hoeveel procent van de ondervraagde jongeren welk antwoord geeft op welke vraag. Juist bij een zo gevoelige thematiek als deze zou dit een hoge mate van onbetrouwbare en weinig valide antwoorden opleveren. Daarbij komt nog het bijzondere probleem van vergelijkbaarheid of betekenisequivalentie in de vraagstelling, dat samenghangt met de diverse taalvarianten van het onderzoek (Nederlands, Turks, MarokkaansArabisch en Rif-Berbers) en met de veelal beperkte scholing van de doelgroepen. De kans op betekenisloze fluctuaties in de antwoordpatronen ten gevolge van onbetrouwbaarheid, meerduidigheid en antwoordtendenzen is echter aanzienlijk gereduceerd door het gebruik van geëigende analysetechnieken en samengestelde schalen. Antwoorden op vergelijkbare vragen zijn hierbij geclusterd en getoetst op interne consistentie en op hun onderlinge samenhang. Dit leidt tot resultaten met een aanzienlijk grotere betrouwbaarheid dan één antwoord op één losse vraag ooit kan bieden. Rest ons nog onze dank uit te spreken aan de opdrachtgevers voor het in ons gestelde vertrouwen, dat wij soms danig op de proef hebben gesteld, en voor de plezierige samenwerking. Dit onderzoek laat zien dat groepen van verschillende etnische herkomst soms meer gemeenschappelijk hebben dan ze denken, ook als zij elkaars taal maar gedeeltelijk spreken. Hetzelfde blijkt te gelden voor sociaalwetenschappelijk onderzoekers en journalisten. De resultaten van dit onderzoek zullen worden verwerkt in een boek dat over een aantal maanden zal verschijnen. Speciale dank gaat uit naar de stuurgroepleden Paul Brassé, Ayla Cevik, Bas Mesters, Henk Müller en Henny Strooij voor hun constructieve inbreng, met name in de start- en eindfase van het onderzoeksproces, naar collega’s Manon Janssen (UU) en José Pepels (UU) voor hun medewerking aan de constructie van het vragenlijstinstrument, naar Kadir Canatan (UU), Sultan Balli (Ufsia), Abdelmalek El Houari (IC Brussel) en Noreddin Amrani voor hun medewerking aan de Turkse en MarokkaansArabische versies en pilots, en naar Iris Andriessen, Kadir Canatan, Louk Hagendoorn, Roger Henke, Shervin Nekuee, Marc Swyngedouw en Joke van der Zwaard om mee te lezen en te denken met de eindrapportage. Karen Phalet Claudia van Lotringen Han Entzinger
4
Islam in de multiculturele samenleving Opvattingen van jongeren in Rotterdam Inhoudsopgave
Voorwoord
3
Inleiding
7
Deel 1 Beeldvorming en betekenis van de islam
11
Hoofdstuk 1: Wederzijdse beeldvorming islam-Europa 1.1 Wederzijdse beeldvorming 1.2 Samenvatting
13 14 20
Hoofdstuk 2: Persoonlijke beleving van de islam 2.1 Typologie: individualisten en conformisten 2.2 Persoonlijke betekenis en praktijk 2.3 Samenvatting
21 22 23 28
Hoofdstuk 3: Etnische betekenis van de islam 3.1 Identiteit 3.2 Subjectieve betrokkenheid 3.3 Hoofddoekjes 3.4 Informele participatie 3.5 Samenvatting
29 31 35 39 41 46
Hoofdstuk 4: Politieke betekenis van de islam 4.1 Politiek 4.2 Typologie: pluralisten en islamisten 4.3 Politieke kennis 4.4 Politieke actiebereidheid 4.5 Islamistische en nationalistische organisaties 4.6 Partijvoorkeuren 4.7 Samenvatting
49 51 53 54 56 60 66 70
Deel 2 Oriëntaties op de multiculturele samenleving
73
Hoofdstuk 5: Cultuur en waarden 5.1 Typologie interculturele relaties: assimilatie, integratie, separatie en marginalisatie 5.2 Persoonlijke waardenoriëntaties 5.3 Familiewaarden 5.4 Samenvatting
75 77
5
83 89 96
Hoofdstuk 6: Sociale contacten en discriminatie 6.1 Sociale contacten 6.1.1 Vrienden 6.1.2 Mediagebruik 6.1.3 Buurten 6.2 Discriminatie 6.2.1 Ervaren discriminatie 6.2.2 Etnocentrisme 6.2.3 ‘Racial harassment’ 6.3 Samenvatting
99 101 101 105 109 116 116 122 126 132
Hoofdstuk 7: Politiek en burgerschap 7.1 Competent burgerschap 7.1.1 Politieke betrokkenheid 7.1.2 Politieke participatie 7.2 Politieke oriëntaties 7.2.1 Sociaal-economisch link-rechts 7.2.2 Ethische tolerantie 7.2.3 Politieke tolerantie 7.3 Autoritarisme 7.4 Samenvatting
135 137 137 142 145 145 148 151 153 156
Deel 3 Islam in de multiculturele samenleving
159
Hoofdstuk 8: Islam in de multiculturele samenleving 8.1 Persoonlijke betekenis van de islam: individualisten en conformisten 8.1.1 Culturele profielen 8.1.2 Sociale profielen 8.1.3 Politieke profielen 8.2 Islam en politiek: ‘loyale, kritische en ongebonden moslims 8.2.1 Culturele profielen 8.2.2 Sociale profielen 8.2.3 Politieke profielen 8.3 Samenvatting
161 163 165 166 167 170 172 174 174 177
Conclusies
181
Bijlage 1 Methodologische verantwoording 1 Samenvatting technisch rapport 2 Exploratieve analyses
187 187 192
6
Inleiding Dit rapport presenteert de resultaten van het Rotterdam Jongeren Survey. Dit survey geeft een panoramisch beeld van de beleving van de Nederlandse multiculturele samenleving door Turkse, Marokkaanse en autochtone jongeren en jongvolwassenen in Rotterdam. Beeldvorming en betekenis van de islam vormen hierbij een belangrijk thema, dat niet alleen de allochtonen raakt, maar ook de autochtonen. Evenzeer van belang zijn de opvattingen van de Rotterdamse jongeren over culturele integratie, sociale participatie en politieke inburgering. Aan al deze onderwerpen schenkt dit rapport aandacht, telkens gezien door de bril van Rotterdamse jongeren van verschillende etnische herkomst. De kracht van dit onderzoek ligt niet zozeer in de analyse van ‘harde uitkomstmaten’ van integratie en participatie, waarnaar in Nederland - en zeker in Rotterdam - reeds uitvoerig en zeer gedegen onderzoek is gedaan.1 Het unieke van dit onderzoek ligt veeleer in de vergelijking en confrontatie van subjectieve oriëntaties – waarden, identiteiten, opvattingen - vanuit deelperspectieven van allochtone en autochtone jongeren. Niet alleen worden allochtone opvattingen zoveel mogelijk gespiegeld aan de opvattingen van autochtone jongeren. De comparatieve opzet laat bovendien ook toe om de wederzijdse beeldvorming of stereotypen van allochtone en autochtone jongeren met elkaar te confronteren.2 In het Rotterdam Jongeren Survey zijn door middel van toevalssteekproeven een kleine 300 Turken en 300 Marokkanen van 18 tot 30 jaar ondervraagd. Daarnaast is ook een maximaal vergelijkbare steekproef van bijna 300 overwegend laag opgeleide autochtone Rotterdammers ondervraagd, die getrokken is in dezelfde Rotterdamse stadsbuurten waar ook de meeste allochtone jongeren wonen. Het veldwerk is uitgevoerd in de periode maart - september 1999. Het taaluniversum van het survey omvat naast Nederlands, Turks en mijn of meer gestandaardiseerd Marokkaans-arabisch ook mondeling Rif-Berbers. Doorheen de constructie van de vragenlijsten en de comparatieve analyses van de antwoordpatronen was optimale controle op betrouwbaarheid, validiteit en vergelijkbaarheid een centraal aandachtspunt (zie Bijlage 1). Problemen van onvolledige representativiteit door selectieve non-respons zijn in de mate van het mogelijke gecorrigeerd door poststratificatie. Dit betekent dat onze steekproeven herwogen zijn op basis van de populatieverdelingen naar leeftijd en sekse en de opleidingsniveaus per leeftijd en sekse in de SPVA-data (zie Bijlage 1). Naast etnische verschillen tussen Turkse, Marokkaanse en (laag opgeleide) autochtone jongeren wordt met behulp van multivariate analyses ook de sociale diversiteit binnen etnische groepen geanalyseerd. Zowel aan allochtone als aan autochtone zijde wordt zo een beeld gegegeven van de interne verschilpunten in waarden, identiteiten en opvattingen tussen hoog- en laag opgeleiden, mannen en vrouwen, jongeren en jongvolwassenen, en eerste en tweede migratiegeneraties. 1
Zie onder meer het SPVA-onderzoek van ISEO en SCP; SCP (1998). Sociaal en Cultureel Rapport. 25 jaar sociale verandering. Rijswijk/Den Haag: SCP.
2
Zie ook: Swyngedouw, M., Phalet, K. & Deschouwer, K. (1999). Minderheden in Brussel. Brussel: VUB Press.
7
In Deel I van dit rapport wordt ingegaan op de Beeldvorming en betekenis van de islam in de ogen van jongeren. In het licht van de gespannen interculturele relaties tussen Europa en haar islam, biedt de comparatieve opzet de unieke mogelijkheid om beeldvorming en beleving van moslims en niet-moslims met elkaar te confronteren. De focus van deze rapportage over beeldvorming en betekenis van de islam ligt niet op de gecanoniseerde en georganiseerde islam, maar wel op de subjectieve betekenis en beleving van de islam in de ogen van moslim jongeren in Nederland. Dit betekent ook dat het onderzoek zich specifiek richt op de vormgeving van een ‘nieuwe’ islam in Europese context, en in het bijzonder op de Nederlandse islam. De jongere generaties van moslims in Nederland zijn immers voor een groot deel opgegroeid in een plurale samenleving, waar de ‘islam van de vaders’ haar aloude vanzelfsprekendheid heeft verloren. In het Rotterdam Jongeren Survey wordt de beeldvorming over de islam door autochtone jongeren gespiegeld aan de diverse betekenissen van de islam voor allochtone jongeren. Zo worden autochtone stereotypen van de islam enerzijds geconfronteerd met allochtone stereotypen over Europese of westerse waarden en leefwijzen (zie Hoofdstuk 1). Tegenover deze wederzijdse stereotypen worden vervolgens de zeer gevarieerde persoonlijke invullingen van de geloofsbeleving door Turkse, Marokkaanse en autochtone jongeren geplaatst. Voor wat betreft de beleving van de islam door allochtone jongeren belichten drie opeenvolgende hoofdstukken achtereenvolgens drie betekenisaspecten van de islam in de persoonlijke sfeer (Hoofdstuk 2), in de etnische sfeer (Hoofdstuk 3), en in de politieke sfeer (Hoofdstuk 4). Waar mogelijk worden de persoonlijke beleving, de etnische betekenis en de politieke implicaties van de islam voor allochtone jongeren vergeleken met autochtone belevingen omtrent religie, identiteit en politiek. Deze comparatieve oefening toont niet alleen verschillen maar ook punten van overeenkomst tussen de belevingswerelden van allochtone en autochtone jongeren. De islam is slechts één beperkt aspect van de belevingswerelden van Turkse en Marokkaanse jongeren. Daarom wordt in Deel II over Oriëntaties op de multiculturele samenleving een breder beeld geschetst van de onderscheiden culturele, maatschappelijke en politieke dimensies van multicultureel samenleven. Tegen de achtergrond van de ‘harde feiten’ van sociale achterstanden, discriminatie en segregatie in onze grote steden exploreert dit rapport subjectieve deelperspectieven van allochtone en autochtone jongeren op multiculturaliteit. Een meer volledige en systematische behandeling van dit complexe thema is binnen het bestek van dit rapport helaas niet mogelijk. Wel is gezocht naar een evenwichtige benadering, waarin naast aspecten van culturele diversiteit, ook de mate van sociale insluiting en politieke mondigheid aan bod komen. In het tweede deel behandelen drie hoofdstukken achtereenvolgens culturele (Hoofdstuk 5), maatschappelijke (Hoofdstuk 6) en politieke (Hoofdstuk 7) dimensies van multicultureel samenleven. De vraagstelling is tweeledig. Enerzijds wordt de interne diversiteit in culturele, sociale en politieke oriëntaties van allochtone (en autochtone) jongeren in kaart gebracht en gerelateerd aan relevante achtergrondkenmerken zoals sekse, onderwijs, leeftijd of verblijfsduur. Anderzijds wordt gezocht naar raakpunten en verschilpunten tussen de oriëntaties van allochtone en autochtone jongeren. Hierbij worden eenzijdige verklaringen in termen 8
van ‘cultuur’ versus ‘klasse’ vermeden, maar wordt daarentegen juist gezocht naar tweezijdige verklaringen die zowel recht doen aan sociale ongelijkheid als aan cultuurverschil en aan het samenspel tussen beide. Het valt immers te verwachten dat allochtone en autochtone perspectieven op multiculturaliteit vorm krijgen vanuit het samentreffen van ongelijke maatschappelijke posities met de beschikbare ‘culturele repertoires’. Concreet wordt telkens weer opnieuw systematisch getoetst wat het netto-aandeel is van etnisch verschil enerzijds, en wat op rekening komt van sociale diversiteit anderzijds. De multivariate analyse van sociale verschillen in oriëntaties omvat de netto-effecten van onderwijs (verschil tussen hoger en lager opgeleide jongeren), sekse (verschil tussen jongens en meisjes), leeftijd (verschil tussen jongeren en jongvolwassenen), en migratiegeschiedenis (verschil tussen tweede-generatie jongeren en een jonge ‘eerste generatie’ van nieuwkomers). Over het algemeen is in dit onderzoek een hoge betrokkenheid van Turkse en Marokkaanse jongeren op de islam en de moslimidentiteit vastgesteld De islam blijkt niet alleen aantrekkelijk voor lager opgeleide en eerste-generatie allochtone jongeren, zoals wel eens wordt gedacht. Integendeel, de resultaten wijzen op een ‘nieuwe’ islam in de maak, die ook op hoger opgeleide en tweede-generatie jongeren een grote aantrekkingskracht uitoefent. Wel blijken veel jongeren aan de islam hun eigen selectieve en creatieve invullingen te geven, die ook nog eens verschillend uitpakken in de persoonlijke, etnische en politieke sfeer. Hoewel over de hele lijn een meer individuele en liberale invulling van de islam valt vast te stellen naarmate het onderwijsniveau stijgt, laat de islam als geheel zich niet meteen vastpinnen op enkele specifieke achtergrondkenmerken. Dit patroon van bevindingen roept de centrale vraag op hoe de diverse oriëntaties van allochtone jongeren op de multiculturele samenleving van invloed zijn op hun moslimidentiteit. Deel III van dit rapport gaat in op deze vraag en behandelt de inbedding van de Islam in de multiculturele samenleving. Om meer licht te werpen op relevante dwarsverbanden tussen betekenissen van de islam (in Deel I) en oriëntaties op multiculturaliteit (in Deel II), analyseert dit laatste deel typische culturele, sociale en politieke profielen ‘achter de islam’ van jongeren. Daartoe worden in Hoofdstuk 8 met behulp van logistische regressie twee omvattende verklarende modellen getoetst. Ten eerste wordt de persoonlijke betekenis van de islam ‘voorspeld’ vanuit de etnische en sociale posities en vanuit de culturele, sociale en politieke oriëntaties van jongeren. Dit doen we voor twee typen van moslims, die naar voren komen uit Deel I: de ‘individualisten’, die aan hun geloof een persoonlijke invulling geven, en de ‘conformisten’, die geheel de formele regels van het geloof volgen. De kernvraag luidt dan welke verschillen in cultuur en waarden, sociale contacten en politieke opinies ‘individualisten’ van ‘conformisten’ onderscheiden. Ten tweede wordt vanuit dezelfde oriëntaties van jongeren de politieke betekenis van de islam ‘voorspeld’. De mate van steun bij moslimjongeren voor meer islamitische invloed in de Nederlandse samenleving en de politiek verschilt sterk tussen de zogenaamde ‘loyale moslims’ (onverdeelde steun), ‘kritische moslims’ (selectieve steun) en ‘ongebonden moslims’ (geen steun). Hier luidt de vraag ten aanzien van welke verschillen in cultuur en waarden, discriminatie en politieke opinies de drie typen van moslim jongerenzich van elkaar onderscheiden wanneer het gaat om de politieke betekenis van de islam. De voornaamste algemene conclusies uit de drie delen van het rapport – over islam, multiculturaliteit en dwarsverbanden tussen beide – worden vermeld aan het slot van 9
het rapport, waarna nog een bijlage volgt met een summiere methodologische verantwoording van het onderzoek. De niet-wetenschappelijk geïnteresseerde lezer kan deze bijlage en de technische passages in het rapport gemakkelijk overslaan. Het rapport is immers zo geschreven dat de inhoudelijke lijn wordt aangegeven door de gedetailleerde samenvattingen bij de figuren en de thematische samenvattingen (omkaderd) aan het eind van paragrafen en hoofdstukken.
10
Deel 1
Beeldvorming en betekenis van de islam
11
12
Hoofdstuk 1. Wederzijdse beeldvorming Islam – Europa Sinds de val van de muur is de islam op weg om een publieke vijand te worden in de westerse wereld. Tegelijkertijd is de islam als tweede wereldreligie een machtig middel voor politieke contestatie en mobilisatie. De islam is niet alleen een geopolitiek feit in landen met een moslim-meerderheid maar ook een Europees feit. Nederland is met om en nabij de 700 000 moslims geen uitzondering op deze Europese regel. Turken en Marokkanen vormen de grootste groepen van moslims in Nederland. Hun aanwezigheid bepaalt dan ook in grote mate het aanzicht van de islam in Nederland. Dit alles geldt a fortiori voor de grote steden, waaronder Rotterdam, die, zoals bekend, relatief sterke migrantenconcentraties huisvesten. In dit hoofdstuk wordt de betekenis van de islam voor allochtone jongeren geconfronteerd met de beeldvorming over de islam door autochtone jongeren. Dit gebeurt op basis van exploratieve analyses van wederzijdse stereotypen omtrent de islam en Europa. De subjectieve beleving van de islam door allochtone jongeren moet immers worden gesitueerd tegen de achtergrond van wereldwijde conflicten en lokale spanningen die de relaties tussen autochtone en moslimjongeren inkleuren. Vandaar de centrale vraagstelling in dit hoofdstuk: Welke stereotypen houden autochtone jongeren erop na over de islam? En omgekeerd, wat zijn allochtone stereotypen over de Europese cultuur en waarden? In welke mate staan autochtone jongeren afwijzend (of accepterend) tegenover de islam? En is afwijzing (of acceptatie) door autochtone en allochtone jongeren wederzijds?
13
1.1 Wederzijdse beeldvorming Met het oog op de meting van de wederzijdse stereotypen omtrent de islam en Europa werden aan autochtone jongeren acht stellingen over de islam voorgelegd. Deze stellingen werden gespiegeld voor allochtone jongeren. Zo werden aan Turkse en Marokkaanse jongeren acht gelijkaardige stellingen over Europa voorgelegd. De jongeren moesten aangeven of ze het met een stelling helemaal eens, eens, noch eens noch oneens, oneens of helemaal oneens zijn. Factoroplossing. SCA3 met de acht stellingen in de drie vergelijkingsgroepen levert een goede drie-factorenoplossing. Blijkbaar zijn wederzijdse stereotypen over islam en Europa georganiseerd rond drie gemeenschappelijke dimensies (verklaarde varianties 60.1% voor autochtonen, 52.9% voor Turken, 57.5% voor Marokkanen). Een eerste dimensie Culturele Afwijzing van de islam of van Europa is gebaseerd op twee stellingen:4 ‘De islam [Europa] kan niets bijdragen aan Europese [islamitische] cultuur’ ‘Moslims [Europeanen] hebben geen respect voor de Europese [islamitische] cultuur’ Een tweede dimensie Familiewaarden omvat vier stellingen. De stellingen verwijzen naar een waargenomen cultuurconflict rond islamitische en Europese leefwijzen en familiewaarden: ‘Moslim mannen overheersen hun vrouwen teveel. [Europese vrouwen hebben teveel rechten en vrijheden]’’ ‘Moslim ouders voeden hun kinderen te streng op. [Europese jongeren luisteren niet genoeg naar hun ouders]’ ‘De islamitische en de Europese leefwijzen zijn onverenigbaar’ ‘De islamitische [Europese] waarden zijn een bedreiging voor Europa [de islam]’ Een derde en laatste dimensie Politieke Dreiging van de islam of van Europa is gebaseerd op drie stellingen: ‘Als het erop aankomt keren islamitische [Europese] landen zich tegen Europa [de islam]’’ ‘De islamitische [Europese] geschiedenis en cultuur zijn meer gewelddadig dan andere.’’ ‘De islamitische [Europese] waarden zijn een bedreiging voor Europa [de islam]’ Betrouwbaarheid. De schalen voor Culturele Afwijzing, Familiewaarden en Politieke Dreiging hebben een aanvaardbare interne consistentie in het licht van het beperkte aantal indicatoren en de goede vergelijkbaarheid. (Culturele Afwijzing: .57 voor autochtonen, .47 voor Turken, .42 voor Marokkanen; Familiewaarden: .63 voor autochtonen, .53 voor Turken, .71 voor Marokkanen; Politieke Dreiging .70 voor autochtonen, .42 voor Turken, .56 voor Marokkanen) Antwoordverdeling. Figuren 1.1, 1.2 en 1.3 tonen de antwoordverdelingen voor autochtonen, Turken en Marokkanen op de drie stereotype-dimensies. Op de eerste dimensie Culturele Afwijzing staat 44% van de autochtone jongeren afwijzend tegenover de islam (34% eens, 10% helemaal eens); 41% is onbeslist 3 4
Zie bijlage 1: Methodogische verantwoording De oorspronkelijke vraagverwoording is hier omgekeerd in overeenstemming met de omgekeerde codering.
14
(noch eens noch oneens); en slechts 15% staat niet afwijzend tegenover de islam (oneens). Op dezelfde dimensie staat 29% van de Turkse jongeren afwijzend tegenover Europa (22% eens, 7% helemaal eens); 41% is onbeslist; en 30% is niet afwijzend (29% oneens, 1% helemaal oneens). Van de Marokkaanse jongeren staat 26% afwijzend tegenover Europa (23% eens, 3% helemaal eens); 50% is onbeslist; en 24% is niet afwijzend (23% oneens, 1% helemaal oneens) (Let op! 10% van de Marokkanen gaf geen antwoord). Figuur 1.1: Afwijzing van Islamitische cultuur door autochtonen en West-Europese cultuur door allochtonen?
Nederlanders
15
Turken
41.4
28.6
Marokkanen
41
23.2
0%
33.5
9.9
22.2
50.1
20%
helemaal oneens
40%
oneens
22.4
60%
ertussenin
80%
eens
7.2
3.3
100%
helemaal eens
Samenvatting. Autochtone jongeren staan overwegend negatief tegenover de islam. Bijna één op twee staat aan de anti-islam kant; minder dan één op vijf is pro-islam. Allochtone jongeren zijn meer gelijk verdeeld tussen afwijzing en acceptatie van de Europese cultuur. Ruim één op vier staat aan de pro-Europa kant; en ongeveer evenveel aan de anti-Europa kant. Op de tweede dimensie Familiewaarden bestaat een vrij grote eensgezindheid onder autochtone en allochtone jongeren over een cultuurconflict tussen islamitische en Europese waarden. Van de autochtone jongeren ervaart 38% (32% eens, 6% helemaal eens) een conflict met islamitische familiewaarden; 49% is onbeslist; en slechts 13% ziet geen conflict. Aan allochtone zijde ervaart 44% van de Turkse jongeren (37% eens, 7% helemaal eens) een conflict met Europese familiewaarden; nog eens 44% is onbeslist; en slechts 12% ziet geen conflict. Van de Marokkaanse jongeren ervaart 44% een waardenconflict (38% eens, 6% helemaal eens); 38% is onbeslist; en 19% ziet geen conflict (16% oneens, 3% helemaal oneens).
15
Figuur 1.2: Islamitische en West-Europese familiewaarden onverenigbaar?
Nederlanders
12.8
Turken
12.3
Marokkanen
49
32.1
44.1
15.5
37.7
0%
20%
helemaal oneens
40%
oneens
60%
ertussenin
6.1
37
6.5
37.6
6.2
80%
eens
100%
helemaal eens
Samenvatting. Autochtone en allochtone jongeren vinden elkaar op het punt van cultuurconflict tussen islamitische en Europese familiewaarden. Om en nabij de 40% van zowel autochtone als allochtone jongeren meent dat islamitische en Europese leefwijzen moeilijk verzoenbaar zijn. Figuur 1.3: Politieke dreiging Islam versus West-Europa?
Nederlanders
30.3
Turken
21.6
Marokkanen
17.8
0%
40.2
20.4
52.7
21.4
45.1
20%
helemaal oneens
26.7
40%
oneens
7.4
60%
ertussenin
80%
eens
6.8
100%
helemaal eens
Op de derde en laatste dimensie Politieke Dreiging zijn autochtonen verdeeld over de mate waarin de islam een politieke bedreiging vormt. Van hen ervaart 28% de islam als politiek bedreigend (20% eens, 7% helemaal eens); 40% is onbeslist; en 33% (31% oneens, 2% helemaal oneens) ervaart geen dreiging. Aan allochtone zijde ervaart 24% van de Turkse jongeren (21% eens, 3% helemaal eens) Europa als een politieke dreiging voor de islam; 53% blijft onbeslist; en 23% (21% oneens, 2% helemaal oneens) ervaart geen dreiging. Van de Marokkaanse jongeren ervaart 16
34% Europa als politiek bedreigend; 45% is onbeslist; en 21% (18% oneens, 3% helemaal oneens) ziet geen dreiging (Let op: 13% Marokkanen gaf geen antwoord). Samenvattend zijn autochtone en allochtone jongeren onderling verdeeld op het punt van politieke dreiging tussen de islam en Europa. Ongeveer één op vier autochtone en Turkse jongeren, en één op drie Marokkaanse jongeren, meent dat de islam en Europa voor elkaar een politieke dreiging vormen. Multivariate analyse. Zijn er significante etnische verschillen tussen stereotypen van autochtone, Turkse en Marokkaanse jongeren? Er is alleen een significant effect van etnische herkomst op Culturele Afwijzing (F(2,784)=12.74; p<.0001). Autochtone jongeren staan significant meer afwijzend tegenover de islam dan allochtone jongeren tegenover Europa. Op het vlak van familiewaarden en politieke dreiging verschillen autochtone en allochtone jongeren niet significant van elkaar. Is er sprake van sociale diversiteit in wederzijdse stereotypen? Voor autochtone jongeren worden significante effecten van opleiding gevonden op alle drie de stereotype-dimensies: Culturele Afwijzing (F(1,267)=14.50; p<.0001), Familiewaarden (F(1,284)=35.76; p<.0001), en Politieke Dreiging (F(1,267)=26.72; p<.0001). Laag opgeleide autochtone jongeren staan meer afwijzend tegenover de islam, ervaren meer cultuurconflict, en ook meer politieke dreiging dan hoger opgeleiden. Voor allochtone jongeren is er een significant effect van opleiding op Familiewaarden (F(1,542)=8.47; p<.01). Laag opgeleide Turkse en Marokkaanse jongeren ervaren meer conflict met Europese familiewaarden dan hoger opgeleiden. Tenslotte is er een significant interactie-effect van etnische herkomst met sekse op Familiewaarden (F(1,542)=6.87; p<.01). Marokkaanse vrouwen ervaren het minste conflict, terwijl omgekeerd Turkse vrouwen het meeste conflict ervaren. Hiertussenin bevinden zich de mannen waarbij Marokkaanse mannen meer conflict ervaren dan Turkse mannen. Figuren 1.4, 1.5 en 1.6 tonen de gemiddelde instemming met Culturele Afwijzing, Familiewaarden en Politieke dreiging voor laag- en hoger-opgeleide autochtonen, Turken en Marokkanen. Figuur 1.4: Culturele afwijzing in functie van opleiding 3.4 3.32 3.3
3.2
Gemiddelde
3.1 2.98
3 2.93 2.9 2.9
2.88 2.81
2.8 2.7
2.6 2.5
Marokkanen
Turken laag
hoog
17
Nederlanders
Zoals blijkt uit figuur 1.4 is Culturele Afwijzing het sterkst aan autochtone zijde en minder sterk aan allochtone zijde. Onder autochtone jongeren zijn het vooral de jongeren met een laag opleidingsniveau die het meest afwijzend staan tegenover de islam. Omgekeerd blijkt een hogere opleiding bij te dragen tot meer acceptatie van de islam. De sleutelrol van opleiding is in overeenstemming met bestaande bevindingen in nationaal en internationaal onderzoek naar etnische stereotypen en vooroordelen.5 Figuur 1.5: Onverenigbaarheid familiewaarden in functie van opleiding 3.5 3.42 3.4 3.32 3.3
3.26
Gemiddelde
3.2
3.14
3.1 3
2.95
2.9
2.86
2.8 2.7 2.6 2.5
Marokkanen
Turken laag
Nederlanders
hoog
De ervaring van cultuurconflict is wederzijds en spitst zich toe op Familiewaarden.6 Steen des aanstoots zijn vooral permissieve of autoritaire opvoedingspatronen en rechten van vrouwen. Allochtone jongeren ervaren niet minder conflict met Europese waarden dan autochtone jongeren met de islam. Figuur 1.5 laat zien dat het aan beide zijden opnieuw de laag opgeleiden zijn die het meeste conflict ervaren. Opvallend is het hiernaast ook dat Marokkaanse vrouwen het minst conflict ervaren met familiewaarden in Europa.
5
Hagendoorn, L & Nekuee, S. (1999). Education and racism. Aldershot: Ashgate. Sniderman, P., Hagendoorn, L. & Prior, M. (2000). Notes toward a theory of liberal intolerance. Utrecht University: Ercomer. (rough draft)
6
18
Figuur 1.6: Politieke dreiging in functie van opleiding 3.5 3.18 3
3.18 2.95
3.04
3.01 2.64
Gemiddelde
2.5
2
1.5
1
0.5
0
Marokkanen
Turken laag
Nederlanders
hoog
De ervaring van Politieke Dreiging is eveneens wederzijds. Allochtone jongeren ervaren niet minder dreiging vanuit Europa dan autochtonen vanuit de islam. Zo worden autochtone associaties tussen islam en geweld gespiegeld door allochtone reminiscenties aan westers kolonialisme en imperialisme. Figuur 1.6 laat zien dat het onder autochtone jongeren vooral de laag opgeleidenn zijn die zich het meest bedreigd voelen door de islam.
19
1.2 Samenvatting wederzijdse beeldvorming In dit hoofdstuk werd de wederzijdse beeldvorming van allochtone en autochtone jongeren over respectievelijk West-Europa en de islam in kaart gebracht. De wederzijdse beeldvorming islam – Europa is gestructureerd rond drie dimensies: Naast een eerste dimensie Culturele Afwijzing onderscheiden jongeren afzonderlijke dimensies Familiewaarden en Politieke Dreiging. Bijna één op twee autochtone jongeren staat afwijzend tegenover de islam, tegenover goed één op vier allochtone jongeren die afwijzend staat tegenover de Europese cultuur. De afwijzing is dus het sterkst aan autochtone zijde, en situeert zich vooral bij autochtone jongeren met een laag opleidingsniveau. Wat betreft Familiewaarden ervaren om en nabij de 40% van zowel allochtone als autochtone jongeren islamitische en Europese waarden als moeilijk verenigbaar. Het gaat hier vooral om de permissieve dan wel autoritaire opvoeding van kinderen en de rechten van vrouwen. De ervaring van cultuurconflict is het sterkst bij autochtone en allochtone jongeren met een laag opleidingsniveau. Tenslotte meent ongeveer één op vier autochtone en Turkse jongeren en één op drie Marokkaanse jongeren dat de islam en Europa elkaar politiek bedreigen. Centraal staan wederzijdse associaties van de islam en het westen met een geschiedenis van oorlog en geweld. Onder autochtone jongeren zijn het opnieuw de laag opgeleiden die zich het meest bedreigd voelen door de islam. Het conflict in islamitische en Europese cultuur spitst zich vooral toe op het terrein van familiewaarden. Hier wordt aan beide zijden -bij allochtone én autochtone jongeren- de grootste consensus gevonden. In het licht van de sleutelrol van onderwijs als hefboom voor wederzijdse acceptatie, betekent dit dat er waarschijnlijk vooral op dit punt van familiewaarden, ook bij heel wat hoger opgeleide jongeren, ervaringen van cultuurconflict blijven bestaan.
20
Hoofdstuk 2. Persoonlijke beleving van de islam Tegen de achtergrond van dit spanningsveld rondom islamitische versus Europese cultuur en waarden, geven we in wat volgt een schetsmatig beeld van de betekenissen van de islam ‘van binnenuit’. We hebben het hier over de subjectieve beleving en betekenisgeving van de islam door allochtone jongeren die zichzelf moslims noemen. Dit betekent dat we het nadrukkelijk hebben over de ‘Euro-islam’, of meer in het bijzonder over de Nederlandse islam: ‘de islam in de polders’. De jongere generatie is immers merendeels opgegroeid in Nederland, waar de ‘islam van de vaders’ haar aloude vanzelfsprekendheid heeft verloren. In het licht van geopolitieke spanningen in de herkomstlanden en op wereldschaal, wordt dus specifiek de lokale betekenis van de islam voor Rotterdamse jongeren belicht. Daarbij mogen we vooral niet uit het oog verliezen dat de islam slechts één aspect is van de belevingswereld van Turkse en Marokkaanse jongeren in Rotterdam. In de identiteiten en activiteiten van allochtone jongeren heeft de islam een minderheidsaandeel. Zo brengen allochtone jongeren bijvoorbeeld meer tijd door in sport- en ontspanningsclubs dan in moskeeverenigingen, en is het dagelijks gebed zeker niet de belangrijkste dagelijkse bezigheid van de meeste moslim jongeren. In deze analyse van de islam wordt dus uit de gehele betekeniswereld van jongeren één betekenisaspect gelicht en onder de loep genomen. In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op de persoonlijke betekenis en praktijk van de godsdienst in het algemeen en van de islam in het bijzonder. Waar mogelijk dient de geloofsbeleving van autochtone jongeren als referentiepunt. De centrale vraagstelling luidt: In hoeverre is sprake van een trend naar individualisering van de godsdientsbeleving bij allochtone jongeren? Volgen jongeren de regels van de islam, of geven zij veeleer een persoonlijke invulling aan de betekenis van de islam? En hoe verschillend is de godsdienstbeleving van moslim jongeren en autochtone jongeren?
21
2.1
Typologie: individualisten en conformisten
De meting van de persoonlijke betekenis en praktijk van de islam maakt ruwweg een onderscheid tussen drie typen van geloofsbeleving. De indeling in typen is gebaseerd op zelf-categorisatie. In dit verband is aan allochtone en autochtone jongeren gevraagd in welke van de volgende uitspraken zij zich het best herkennen: - Type 1 ‘ik ben niet godsdienstig’ - Type 2 ‘ik beleef de godsdienst op mijn persoonlijke manier’ en/of ‘ik ben niet volledig practiserend.’ - Type 3 ‘ik volg de regels van de godsdienst’ Wie type 1 kiest, ziet zichzelf als niet godsdienstig. Wie type 2 kiest, geeft aan de godsdienst een selectieve en persoonlijke invulling, en stelt zich dus individualistisch op. Wie type 3 kiest, practiseert de godsdienst conform de regels, en stelt zich veeleer conformistisch op. Het algemene onderscheid tussen individualisten en conformisten ligt in het verlengde van de welbekende breuklijn tussen ‘rekkelijken’ en ‘preciezen’ onder de christenen. Bij allochtonen is de conformistische of ‘kerkelijke’ positie vooral geassocieerd met een geritualiseerde traditionele islam of ‘islam van de vaders’, terwijl de ‘rekkelijke’ positie vooral staat voor een embryonale ‘nieuwe islam’ van moslim jongeren.7 Deze trendmatige voorstelling van zaken is uiteraard een verregaande vereenvoudiging, voor zover rekkelijke posities ook vooraf kunnen gaan aan de migratie, en voor zover de toeëigening van een gecontesteerde islam door moslim jongeren ook kan verlopen via hyper-conformisme – tot en met de (her)uitvinding van tradities in het islamisme (zie hoofdstuk 4). Figuur 2.1 geeft de antwoordverdelingen voor Marokkanen, Turken en autochtone Nederlanders over de drie types van godsdienstbeleving. -
7
Type 1. Van de autochtone jongeren zegt 55% niet godsdienstig te zijn, tegenover 1% van de Turken en 0% Marokkanen. Type 2. 40% autochtonen is individualist, tegenover 73% van de Turken en 56% van de Marokkanen. Type 3. Slechts 5% autochtonen is conformist, tegenover 26% van de Turken en 44% van de Marokkanen.
Sunier, T. (1997). Islam in beweging. Amsterdam: Het Spinhuis.
22
Figuur 2.1: Typologie religie 100%
5
90% 80%
25.8 43.8 40.3
Percentages
70% 60% 50% 40% 30%
72.8 56.2
54.7
20% 10% 0%
Marokkanen niet godsdienstig
Turken individualisten
Nederlanders conformisten
Samenvatting typologie religie. Deze typologie laat een drietal voorlopige conclusies toe. Ten eerste hecht toch nog een kleine helft van de autochtone jongeren enig persoonlijk belang aan de godsdienst. Aan allochtone zijde zijn dat ongeveer alle jongeren. Er is dus een grote discrepantie tussen autochtone en allochtone jongeren in de mate van religiositeit. Anderzijds is het niet zo, zoals vaak wordt beweerd, dat religie helemaal niet meer zou spelen voor autochtone jongeren, en alleen maar een issue is voor allochtone jongeren. Ten tweede geeft een meerderheid van ‘godsdienstige’ jongeren een persoonlijke invulling aan zijn geloof. Ruim één op twee Marokkanen en bijna drie op vier Turken stellen zich individualistisch op ten aanzien van de islam. Daartegenover staat een minderheid van jongeren die zeggen de regels van de godsdienst te volgen. Niet meer dan één op twintig autochtonen, één op vier Turken, en krap één op twee Marokkanen stelt zich conformistisch op. Het overwicht van de individualistische positie over de hele lijn wijst mogelijk op een trend naar individualisering, gepaard aan een zekere liberalisering van de islam onder allochtone jongeren8. Ten derde leert een vergelijking van autochtone, Turkse en Marokkaanse jongeren in Rotterdam dat, indien sprake is van een trend naar individualisering van de godsdienstbeleving, deze trend het verst doorgedreven lijkt te zijn bij autochtone jongeren. Bij Marokkaanse jongeren is deze mogelijke trend het minst zichtbaar. Turkse jongeren nemen hier een middenpositie in tussen autochtonen en Marokkanen.
2.2
Persoonlijke betekenis en praktijk
Waar situeren de individualisten en de conformisten onder allochtone jongeren zich ten aanzien van de betekenis en de praktijk van de islam?
8
Zie Thijl Sunier (1995). Islam in beweging. Turkse jongeren en islamitsiche organisaties. Amsterdam: Het Spinhuis.
23
Meting religiositeit. Als indicatoren van godsdienstbeleving of religiositeit zijn aan allochtone jongeren de volgende vragen voorgelegd: - ‘Heeft de islam voor u persoonlijk een grote betekenis, weinig betekenis, of geen betekenis? (en indien geen betekenis) ‘Denkt u dat de islam in de toekomst voor u meer betekenis zal krijgen of niet?’ Op deze basis is de variabele Persoonlijke Betekenis samengesteld met scores van 1 (geen betekenis) tot en met 4 (een grote betekenis). - ‘Heeft u tijdens de laatste Ramadan alle dagen gevast, sommige dagen, of helemaal niet?’ De variabele Ramadan is gescoord van 1 (niet gevast) tot 3 (alle dagen). - ‘Hoe vaak doet u het dagelijks gebed?’ De variabele Dagelijks Gebed is gescoord van 1 (nooit) over 2 (alleen op feestdagen), 3 (alleen op vrijdagen) en 4 (dagelijks) tot en met 5 (vijf keren of meer per dag). - ‘Hoe vaak bezoekt u de moskee?’ De variabele Moskeebezoek is gescoord van 1 (nooit) over 2 (alleen op feestdagen), 3 (maandelijks), 4 (wekelijks) tot en met 5 (meermaals per week). Bij autochtone jongeren is naast de variabele Persoonlijke Betekenis ook nog de variabele Kerkgang gemeten. - ‘Hoe vaak gaat u naar de kerk of naar diensten?’ De variabele Kerkgang is gescoord van 1 (nooit), via 2 (alleen op feestdagen) en 3 (één of twee keer per maand) tot en met 4 (wekelijks of meer). Factoroplossing. SCA met de indicatoren van religiositeit in de Turkse en de Marokkaanse groep levert een goede twee-factoren oplossing op (verklaarde varianties 75.9% voor Turken en 72.7% voor Marokkanen). Zoals verwacht zijn indicatoren van religiositeit verdeeld over twee onderscheiden dimensies. Een eerste dimensie Betekenis van de islam is in de eerste plaats gebaseerd op de variabele Persoonlijke Betekenis. Daarnaast laadt ook de variabele Ramadan op de betekenisdimensie. Zowel individualisten als conformisten scoren gemiddeld hoog op deze dimensie, hoewel de conformisten toch nog wat hoger scoren dan de individualisten (F(2,292)=32.80; p<.0001 voor Turken en F(1,242)=18.73; p<.0001voor Marokkanen). Een tweede dimensie Praktijk van de islam omvat de variabelen Dagelijks Gebed en Moskeebezoek. Op deze dimensie scoren vooral de conformisten. Deze dimensie discrimineert dan ook het scherpst tussen individualisten en conformisten (F(2,292=40.01; p<.0001 voor Turken en F(1,242=110.58; p<.0001 voor Marokkanen). Opvallend is dat deelname aan de Ramadan minder samenhangt met het volgen van religieuze voorschriften en meer met de persoonlijke betekenis van de islam. Het is de enige religieuze praktijk waartoe niet alleen practiserende moslims zich aangetrokken voelen. Waarschijnlijk fungeert de Ramadan in de Nederlandse context vooral als een bindend sociaal moment. Zo vinden conformisten en individualisten elkaar in de gedeelde persoonlijke én sociale betekenis van de islam. Betrouwbaarheid. De schalen voor Betekenis en Praktijk van de islam bestaan allebei uit twee indicatoren en vertonen een goede interne consistentie in beide allochtone groepen (Betekenis: .62 voor Turken en .59 voor Marokkanen; Praktijk: .67 voor Turken en .66 voor Marokkanen) 24
Antwoordverdeling. Figuren 2.2 en 2.3 laten de antwoordverdelingen zien van Turkse en Marokkaanse jongeren op de Betekenis en Praktijk dimensies. Op de eerste dimensie Betekenis hecht de overgrote meerderheid van Turkse en Marokkaanse jongeren (resp. 87% en 94%) een grote betekenis aan de islam. Figuur 2.2: Persoonlijke betekenis Islam
Turken
10.8
Marokkanen
87
5.1
0%
94.2
20%
40%
geen
60%
gering
redelijk
80%
100%
groot
Op de tweede dimensie Praktijk zijn allochtone jongeren echter veel meer verdeeld. Aan de ene kant zegt 9% van de Turken en 24% van de Marokkanen nagenoeg volledig de regels te volgen; 27% van de Turken en 17% van de Marokkanen doet dat naar eigen zeggen grotendeels. Aan de andere kant zegt 50% van de Turken (28% niet, 22% gering) en 40% van de Marokkanen (22% niet, 18% gering) slechts in geringe mate of in het geheel niet te practiseren. De rest zit daartussenin en zegt in redelijke mate te practiseren (14% Turken en 19% Marokkanen). Samenvattend hecht een grote meerderheid van allochtone jongeren een grote tot zeer grote persoonlijke betekenis aan de islam. In de vergelijkingsgroep van autochtone jongeren in Rotterdam hecht nog 15.6% een grote tot zeer grote betekenis aan het geloof. Maar op het punt van de praktijk bestaat grote verdeeldheid met een duidelijk overwicht van jongeren die niet of in beperkte mate practiseren. Ongeveer één op twee allochtone jongeren zegt niet of erg beperkt te practiseren. Daartegenover staan één op tien Turkse jongeren en één op vier Marokkaanse jongeren die zeggen volledig practiserend te zijn. Dit houdt in dat zij zeggen dagelijks te bidden en regelmatig de moskee te bezoeken. In de vergelijkingsgroep van autochtone jongeren in Rotterdam zegt slechts 3.8% wekelijks naar de kerk te gaan.
25
Figuur 2.3 Mate van praktizering Islam
Turken
27.7
Marokkanen
22.3
22.2
0%
18.2
20%
13.8
18.6
40%
geen
gering
27.1
17.4
60%
redelijk
9.1
groot
23.6
80%
100%
zeer groot
Multivariate analyse. Zijn er significante etnische verschillen in Betekenis en Praktijk van de islam? Er zijn significante effecten van etnische herkomst op Betekenis (F(1,847) = 19.58; p<.0001) en Praktijk (F(1,847) = 11.55; p<.001). Marokkaanse jongeren zijn significant meer godsdienstig en ook meer practiserend dan Turkse jongeren. Figuur 2.4 toont het gemiddelde belang van Betekenis voor laag en hoger opgeleide Turken en Marokkanen. Figuur 2.4: Persoonlijke betekenis Islam in functie van opleiding 4 3.96 3.9 3.9
gemiddelde
3.82 3.8
3.7 3.64 3.6
3.5
3.4
Marokkanen
Turken opleiding laag opleiding hoog
Uit multivariate analyses komt dus een aanzienlijk verschil naar voor tussen Turkse en Marokkaanse jongeren. Gemiddeld genomen zijn Marokkaanse jongeren over de 26
hele lijn meer godsdienstig dan Turkse jongeren. Dit verschil geldt zowel voor de persoonlijke Betekenis als voor de Praktijk van de islam. Deze bevinding gaat in tegen het stereotype beeld van de rabiaat islamitische Turken, dat vooral bepaald wordt door een ‘harde kern’ van politiek overtuigde en openlijke islamisten onder Turkse allochtonen. Het globale beeld is echter veel meer gedifferentieerd. Waarschijnlijk juist omwille van de uitgesproken politisering van de islam in Turkije, zijn Turkse jongeren meer dan Marokkanen verdeeld tussen seculiere en religieuze standpunten. In het Marokkaanse politieke landschap is er van een breuklijn rond de islam nagenoeg geen sprake, en begint de discussie bij de invulling van de islam, zoals de erkenning van de Marokkaanse koning als religieuze autoriteit. Is er sprake van sociale diversiteit in de godsdienstbeleving? Er is een significant interactie-effect van etnische herkomst en opleiding op Betekenis (F(1,847) = 7.29; p<.01). Marokkaanse jongeren met een hoger opleidingsniveau hechten wat meer persoonlijke betekenis aan de islam dan lager opgeleiden; Turkse jongeren met een hogere opleiding daarentegen juist minder dan lager opgeleide Turken (zie figuur 2.4). Tenslotte zijn er op de praktijkdimensie significante effecten van sekse (F(1,847) = 40.74; p<.0001) en leeftijd (F(1, 847) = 7.29; p<.01). Allochtone vrouwen practiseren minder dan mannen, en jongeren onder 25 jaar ook wat minder dan ouderen. Figuur 2.5 toont de gemiddelde mate van Praktijk voor Turkse en Marokkaanse jonge mannen en vrouwen. Figuur 2.5: Religie in praktijk in functie van sekse 3.5 3.14 2.9
3 2.53
Gemiddelde
2.5 2.05 2
1.5
1
0.5
0
Marokkanen
Turken mannen
vrouwen
Samenvatting persoonlijke betekenis en praktijk. Uit multivariate analyses komt een aanzienlijk etnisch verschil naar voor tussen Turkse en Marokkaanse jongeren. Gemiddeld genomen zijn Marokkaanse jongeren over de hele lijn meer godsdienstig dan Turkse jongeren. Dit verschil geldt zowel voor de Persoonlijke betekenis als voor de Praktijk van de islam. Naast etnische verschillen laten multivariate analyses ook sociale verschillen in de godsdienstbeleving van allochtone jongeren zien. Het meest in het oog springende verschil is het sekseverschil in religieuze praktijk. Allochtone mannen doen meer aan het dagelijks gebed en bezoeken veel vaker de moskee dan 27
vrouwen. Op het punt van de persoonlijke betekenis van de islam zijn er echter geen significante sekseverschillen. Allochtone vrouwen hechten dus niet minder persoonlijk belang aan de islam, maar stellen zich wel meer individualistisch (of minder conformistisch) op dan mannen.
2.3 Samenvatting persoonlijke beleving van de islam In dit hoofdstuk stond de persoonlijke beleving van de islam centraal. Onderscheid werd gemaakt tussen verschillende types godsdienstigen. Tevens werd ingegaan op de persoonlijke betekenis van de islam voor jongeren en de mate van praktizering. De persoonlijke beleving van de godsdienst door jongeren is gedifferentieerd naar drie typen: een eerste type van jongeren is niet godsdienstig; een tweede type van zogenaamde individualisten geeft aan de godsdienst een persoonlijke invulling; en een derde type van zogenaamde conformisten gedraagt zich naar de regels van de godsdienst. Een kleine helft van de autochtone jongeren en bijna alle allochtone jongeren noemt zichzelf godsdienstig. Daarbinnen kiest echter een meerderheid voor een persoonlijke invulling van de godsdienst. Concreet nemen ruim één op twee Marokkaanse jongeren en bijna drie op vier Turkse jongeren een individualistische houding aan ten aanzien van de islam. Daartegenover staat dan krap één op twee Marokkanen en een kwart van de Turken met een conformistische houding. Zowel individualisten als conformisten hechten een grote persoonlijke betekenis aan de islam, en nemen ook in groten getale deel aan de Ramadan. Conformisten onderscheiden zich echter vooral van individualisten door hun regelmatig moskeebezoek en dagelijks gebed. Het overwicht van individualisten lijkt te wijzen op een algemene trend naar individualisering en liberalisering in de godsdienstbeleving van Rotterdamse jongeren. Deze trend lijkt het meest uitgesproken bij autochtone jongeren, gevolgd door Turken, en vervolgens Marokkanen. Opvallend is ook het etnisch verschil tussen Turkse en Marokkaanse jongeren. Zo blijken Marokkaanse jongeren gemiddeld meer persoonlijke betekenis te hechten aan de islam en ook meer te practiseren dan Turkse jongeren. Dit ligt vooral aan de grotere verdeeldheid van Turken tussen seculiere en religieuze opvattingen. Tenslotte is er een aanzienlijk sekseverschil in praktijk van de islam: allochtone vrouwen practiseren minder dan mannen. Vrouwen nemen met andere woorden een meer individualistische houding aan ten aanzien van de islam; mannen een meer conformistische houding.
28
Hoofdstuk 3. Etnische betekenis van de islam Naast een grote betekenis in de persoonlijke sfeer heeft de islam in de Nederlandse context ook een etnische betekenis. Op etnisch niveau gaat het om de betekenis van de moslim identiteit voor allochtone jongeren. Het belang van de moslim identiteit voor jongeren heeft alles te maken met hun minderheidspositie in Nederland. Zo staat de moslim identiteit in de eerste plaats voor een claim op (gelijk)waardigheid en erkenning als reactie op de beperkte kansen en rechten die samenhangen met de minderheidspositie van Turkse en Marokkaanse jongeren in de Nederlandse samenleving.9 In de tweede plaats biedt de moslim identiteit – in haar Europese of Nederlandse varianten – een mogelijke uitweg uit het dilemma van Turkse en Marokkaanse minderheidsculturen tussen interculturele openheid en bevestiging van cultuurverschil. Cultuurverschil tussen Turkse, Marokkaanse en autochtoon Nederlandse leefwijzen en waarden is geen onveranderlijk en vast gegeven. Het verschil is voorwerp van sociale constructie en onderhandeling in interculturele interacties tussen minderheids- en meerderheidsgroepen in Nederland. Zo wordt cultuurverschil tegelijk van buitenaf toegeschreven en dus in zekere zin opgelegd vanuit autochtoon Nederland, als ook van binnenuit ervaren en toegeëigend door allochtonen. Bovendien heeft het Nederlandse minderhedenbeleid cultuurverschillen tot op zekere hoogte ook geïnstitutionaliseerd door een officiële politiek van erkenning ten aanzien van minderheidsculturen en –identiteiten. Dit belet niet dat interculturele openheid alleen al om pragmatische redenen een must is voor alle allochtonen die vooruit willen komen in Nederland. De relatie tussen allochtone minderheidsculturen en de dominante Nederlandse cultuur is immers per definitie ongelijk. Want alleen het verwerven van de geletterde Nederlandse taal en cultuur geeft toegang tot volwaardige participatie in het onderwijs, op de arbeidsmarkt, in politieke instituties en in publieke debatten in Nederland. Turkse en Marokkaanse jongeren groeien op in de Nederlandse multiculturele samenleving, en worden vanuit hun minderheidspositie in die samenleving geconfronteerd met de ervaring van ‘verschil in ongelijkheid’. Dit roept de vraag op hoe jongeren in hun identiteitsvorming keuzen maken tussen meerdere mogelijke identiteiten en combinaties van identiteiten. De formele Turkse of Marokkaanse nationaliteit van het merendeel van deze jongeren sluit immers geenszins andere of meervoudige identificaties uit. Zo is de moslim identiteit één mogelijke identiteit, naast andere identiteiten in de etnische of nationale sfeer, die voor allochtone jongeren aantrekkelijk kan zijn. Merk op dat andere dan nationale of etnische identiteiten, zoals identificaties met muziekstijlen of voetbalteams, hier buiten beschouwing zijn gelaten. Dergelijke identificaties vallen buiten het bestek van het Rotterdam Survey. Daarmee is echter niet gezegd dat zij voor jongeren niet relevant zouden zijn. De vraagstelling in dit hoofdstuk is dus de volgende: In hoeverre houden Turkse en Marokkaanse jongeren in Nederland vast aan de Turkse of 9
Veenman, J. (1997). Keren de Kansen? Assen: Van Gorcum.
29
Marokkaanse nationale identiteit? Hoe aantrekkelijk is voor hen de Nederlandse nationale identiteit? Welke andere lokale of supra-nationale identiteiten spreken jongeren aan? En last but not least, wat is het aandeel van ‘moslim zijn’ in de identiteiten en activiteiten van allochtone jongeren? In wat volgt wordt eerst een breed panorama van de meervoudige identificaties van allochtone en autochtone jongeren geschetst. De identiteitsbeleving wordt nog verder uitgewerkt in deel 2 van dit rapport. Vervolgens wordt verder ingegaan op het aandeel van de moslim identiteit in de identiteitsbeleving van Turkse en Marokkaanse jongeren. In het bijzonder wordt de moslim identiteit afgezet tegen etnisch-nationale oriëntaties op Turkije of Marokko enerzijds en nationale oriëntaties op Nederland anderzijds. De relatieve aantrekkelijkheid van de moslim identiteit voor allochtone jongeren wordt op twee manieren gemeten. Ten eerste wordt de mate van identificatie van jongeren als moslim en als Turk of Marokkaan gemeten aan hun subjectieve betrokkenheid op religieuze en etnisch-nationale identiteiten. Ten tweede biedt de informele participatie van jongeren in religieuze, etnische en Nederlandse organisaties een meer geobjectiveerde maat van religieuze activiteiten van jongeren.
30
3.1
Identiteit
Zoals gezegd, moet de moslim identiteit worden gesitueerd tegen de achtergrond van een breder identiteitsaanbod in de Nederlandse multiculturele samenleving. Om de keuze voor een moslim identiteit beter te kunnen situeren, wordt hieronder een eerste beeld gegeven van de identiteiten in de etnische en nationale sfeer die het bij jongeren wel of niet goed doen. Meting zelfcategorisatie. Om meervoudige subjectieve identificaties in de drie onderzoeksgroepen in kaart te brengen, heeft het Rotterdam Survey aan jongeren gevraagd om zichzelf in te delen bij één of meer groepen. Concreet biedt de Zelfcategorisatie-vraag een lijst aan met nationale, supra-nationale en sub-nationale identiteiten (Nederlander, Rotterdammer, Hollander, Europeaan, Turk, Marokkaan, Berber, Koerd, anders). De vraag luidt dan: ‘Tot welke groep rekent u zichzelf in de eerste plaats?’ “En in de tweede plaats?’ Antwoordverdeling. Figuren 3.1, 3.2 en 3.3 laten de zelfcategorisaties zien van Turkse, Marokkaanse en autochtone jongeren in Rotterdam. Van de autochtone jongeren noemt 78% zich Nederlander (41% eerste en 36% tweede keuze), 71% Rotterdammer (41% eerste en 30% tweede keuze), 25% Hollander (6% eerste en 19% tweede keuze) en 15% Europeaan (5% eerste en 10% tweede keuze). Figuur 3.1: Zelfcategorisaties Nederlanders 90 80
70 60
36.3 29.6
50 40
30 41.2
20
41.2
18.6 10.3
10 5.9
5.2
5.5
Europeaan
anders
0
Hollander
Rotterdammer
Nederlander
eerste keuze
tweede keuze
Van de Turkse jongeren ziet 93% zichzelf als Turk (79% eerste en 14% tweede keuze), 46% noemt zich Rotterdammer (8% eerste en 38% tweede keuze), 32% Nederlander (3% eerste en 28% tweede keuze), 12% Europeaan (2% eerste en 10% tweede keuze) en 6% Koerd.
31
Figuur 3.2: Zelfcategorisatie Turken 100 90 13.6 80 70 60 50 79.4
40 30
37.9 20
28.2
10 10.3
8
3.3
Rotterdammer
Nederlander
0
Koerd
Turk
eerste keuze
Europeaan
anders
tweede keuze
Van de Marokkaanse jongeren tenslotte noemt 84% zich Marokkaan (59% eerste en 25% tweede keuze), 36% Berber (20% eerste en 16% tweede keuze), 33% Rotterdammer (9% eerste en 24% tweede keuze), 32% Nederlander (7% eerste en 26% tweede keuze) en 2% Europeaan. Figuur 3.3: Zelfcategorisatie Marokkanen 90 80 25.4
70 60
50 40
30
15.7
59 24.3
20
10
25.8
20 9
6.6
Rotterdammer
Nederlander
eerste keuze
tweede keuze
0
Berber
Marokkaan
Europeaan
anders
Samenvattend laten de zelfcategorisaties een drietal voorlopige conclusies toe. Ten eerste is duidelijk dat voor autochtone en allochtone jongeren de nationale identificaties met resp. Nederland, Turkije of Marokko de boventoon voeren. Ten tweede doet de Rotterdamse identiteit het opvallend goed bij zowel autochtone als allochtone jongeren. Drie op vier autochtonen, één op twee Turken en één op drie Marokkanen zien zichzelf als Rotterdammers. Een derde conclusie is dan ook dat de 32
Nederlandse identiteit relatief weinig aantrekkelijk is voor allochtone jongeren. Niet meer dan één op drie Turkse en Marokkaanse jongeren noemt zichzelf – onder meer – Nederlander. Twee op drie maken van de Nederlandse identiteit geen melding. Kort gezegd doet de Rotterdamse identiteit het bij allochtone jongeren opvallend goed, terwijl de Nederlandse nationale identiteit het niet zo goed doet. Meting identificatie. De geringe aantrekkelijkheid van de Nederlandse nationale identiteit op de multiculturele markt van identiteiten, krijgt verder steun vanuit de antwoordkeuzen van Turkse en Marokkaanse jongeren op de standaard identificatievraag zoals die ook in Franse, Belgische en Duitse minderheden surveys gebruikelijk is. Het gaat om een verplichte-keuzevraag (forced choice) waarin nationale identificaties met herkomst- en gastland tegen elkaar worden afgezet. In het Rotterdam Survey is aan Turkse en Marokkaanse jongeren gevraagd ‘Voelt u zich in uw binnenste meer Turk [Marokkaan] of meer Nederlander?’ De variabele Identificatie is gescoord van 1 (helemaal Turk [Marokkaan]) via 2 (vooral), 3 (zowel Turk [Marokkaan] als Nederlander), 4 (vooral) en 5 (helemaal Nederlander). Merk op dat maar heel weinig jongeren (3,5% Turken, 3% Marokkanen) de uitwegen ‘geen van beide’ of ‘weet niet / geen antwoord’ hebben benut. Blijkbaar komt de verplichte keuze overeen met een dilemma waar allochtone jongeren wel vaker voor zijn gesteld, en waarop zij hun antwoord klaar hebben. Antwoordverdeling. Figuur 3.4 laat de antwoordverdeling zien van Turkse en Marokkaanse jongeren op de Identificatie-variabele. Slechts 1% van de Turkse en 2% van de Marokkaanse jongeren zegt zich vooral Nederlands te voelen; 16% van de Turkse en 22% van de Marokkaanse jongeren voelt zich zowel Nederlands als Turks of Marokkaans; 30% van de Turkse en 31% van de Marokkaanse jongeren voelt zich vooral Turks of Marokkaans; en maar liefst 53% van de Turkse en 46% van de Marokkaanse jongeren voelt zich helemaal Turks of Marokkaans.
Figuur 3.4: Nationale identificatie 60
52.5 50
45.6 40
30.6 30
29.8
21.6 20
16.3
10
0
0.3
2.2
1.1
0
Helemaal Nederlands
Vooral Nederlands
zowel M/T als Nederlands
Marokkanen
Turken
33
Vooral M/T
Helemaal M/T
Samengevat voelt ongeveer één op twee Turkse of Marokkaanse jongeren zich honderd procent Turks of Marokkaans, en dus helemaal niet Nederlands. Bijna één op drie voelt zich een klein beetje Nederlands. Nog eens één op vijf voelt zich ongeveer evenveel Nederlands als Turks of Marokkaans.. Figuur 3.5: Nationale identificatie in functie van migratiegeneratie 4.6 4.51 4.5
4.4 4.33
Gemiddelde
4.3
4.2 4.15 4.1 4.01 4
3.9
3.8
3.7
Marokkanen
Turken
Eerste generatie
Tweede generatie
Multivariate analyse. Er is geen significant effect van etnische herkomst op identificatie. Wel is er sprake van sociale diversiteit. Er is een significant effect van migratiegeneratie op etnische identificatie (F(1,537) = 15.91; p <.0001). Tweedegeneratie jongeren identificeren zich significant minder met de Turkse/Marokkaanse nationaliteit dan eerste-generatie jongeren. Hiernaast is er een randsignificant interactie-effect van migratiegeneratie en sekse (F(1,537) = 5.53; p< 0.05). Het generatieverschil is het meest uitgesproken bij allochtone vrouwen en wat minder bij mannen. Figuur 3.5 geeft de verschillen in gemiddelde scores weer tussen de eerste en tweede generatie Marokkaanse en Turkse jongeren.
Samenvatting identiteit. De zelfcategorisaties laten een drietal voorlopige conclusies toe. Ten eerste is duidelijk dat voor autochtone en allochtone jongeren de nationale identificaties met Nederland, resp. met Turkije of Marokko de boventoon voeren. Ten tweede doet de Rotterdamse identiteit het opvallend goed bij zowel autochtone als allochtone jongeren. Daarmee is de Rotterdamse identiteit meteen ook de meest multiculturele in het rijtje. De lokale identificatie met Rotterdam doet het immers ongeveer even goed als de nationale Nederlandse identiteit, en bij Turkse jongeren zelfs een stuk beter. Een derde conclusie is dan ook dat de Nederlandse identiteit relatief weinig aantrekkelijk is voor allochtone jongeren. Niet meer dan één op drie Turkse en Marokkaanse jongeren noemt zichzelf – onder meer – Nederlander. Twee op drie maken van de Nederlandse identiteit geen melding. De geringe aantrekkelijkheid van de Nederlandse nationale identiteit op de multiculturele 34
markt van identiteiten krijgt verder steun vanuit de antwoordkeuzen van Turkse en Marokkaanse jongeren op de standaard identificatie-vraag. Het overwicht van de etnische identificatie met Turkije of Marokko is mede bepalend voor het aandeel van de moslim identiteit. De moslim identiteit biedt immers een mogelijke uitweg uit de verplichte keuze tussen nationale identificaties met herkomst- en gastland.
3.2
Subjectieve betrokkenheid
Meting betrokkenheid. In het Rotterdam Jongeren Survey is de subjectieve betrokkenheid gemeten op een religieuze identiteit als moslim enerzijds, en op een (etnisch-)nationale identiteit als Turk, Marokkaan of Nederlander anderzijds. De meting is gerandomiseerd, zodat de helft van de allochtone jongeren per toeval de moslim identiteit aangeboden kreeg (de religieuze conditie) en de andere helft per toeval de Turkse of Marokkaanse identiteit (de nationale conditie). De nationale conditie is bovendien gespiegeld bij autochtone jongeren, bij wie de betrokkenheid op de Nederlandse identiteit is gemeten. Factoroplossing. SCA met vijf indicatoren van zowel nationale als religieuze betrokkenheid levert voor beide condities één factor op: nationale betrokkenheid en religieuze betrokkenheid (nationale betrokkenheid: 42.6% verklaarde variantie voor autochtonen; 43.9% voor Turken; 40.7% voor Marokkanen en religieuze betrokkenheid: 55.4% voor Marokkanen en 51.6% voor Turken). De dimensie Betrokkenheid (zowel nationaal als religieus) omvat de volgende vijf indicatoren: - ‘Moslim [Turk, Marokkaan, Nederlander] zijn is een belangrijk deel van mijzelf.’ - ‘Dat ik moslim [Turk, Marokkaan, Nederlander] ben is iets waar ik vaak aan denk.’ - ‘Ik zie mezelf als een echte moslim [Turk, Marokkaan, Nederlander].’ - ‘Ik lijk in veel opzichten op andere moslims [Turken, Marokkanen, Nederlanders].’ - ‘Als iemand iets slechts zegt over moslims [Turken, Marokkanen, Nederlanders] dan is het net alsof ze ook iets slechts over mij zeggen.’ In sociaal-psychologische termen10 meten de eerste twee indicatoren de cognitieve saliëntie van religieuze of (etnisch-)nationale identiteiten; de derde en vierde indicator meten de mate van prototypicaliteit; en de laatste indicator meet een affectief aspect van betrokkenheid. Met andere woorden, wie zich affectief sterk betrokken voelt op de moslim identiteit, ziet zichzelf doorgaans als een typische moslim, en denkt ook vaker aan het feit moslim te zijn. Hetzelfde patroon geldt voor (etnisch-)nationale betrokkenheid. Betrouwbaarheid. Zowel de nationale als de religieuze variant van de schaal voor subjectieve Betrokkenheid vertonen een hoge interne consistentie in de drie onderzoeksgroepen. De consistentie van de religieuze variant is het hoogst.
10
Verkuyten, M. (2000). Etnische identiteit. Amsterdam: het Spinhuis.
35
(nationale betrokkenheid: .66 voor autochtonen, .69 voor Turken en Marokkanen; religieuze betrokkenheid: .76 voor Turken en .81 voor Marokkanen). Antwoordverdeling. Figuur 3.6 toont de subjectieve betrokkenheid op Nederlandse, Turkse en Marokkaanse (etnisch-)nationale identiteiten voor resp. autochtone, Turkse en Marokkaanse jongeren. Van de autochtone jongeren is 26% sterk (24%) tot zeer sterk (2%) betrokken op de Nederlandse identiteit; 47% neemt een middenpositie in; en 27% is weinig betrokken. Van de Turkse jongeren is 54% sterk (44%) tot zeer sterk (10%) betrokken op de Turkse identiteit; 37% neemt een middenpositie in; en 9% is weinig betrokken. Van de Marokkaanse jongeren ten slotte is 59% sterk (51%) tot zeer sterk (8%) betrokken op de Marokkaanse identiteit; 37% neemt een middenpositie in; en 4% is weinig betrokken. Figuur 3.6: Nationale betrokkenheid
Nederlanders
26.2
Turken
Marokkanen
47
8.2
4.1
0%
24
36.5
43.9
36.7
20% zeer laag
10.5
50.7
40% laag
60% ertussenin
hoog
8.5
80%
100%
zeer hoog
Samenvattend toont ruim één op twee Turkse of Marokkaanse jongeren een hoge nationale betrokkenheid op de Turkse of Marokkaanse identiteit. Aan autochtone zijde toont één op vier jongeren een hoge nationale betrokkenheid op de Nederlandse identiteit. In vergelijking met autochtone jongeren, voelen allochtonen zich dus meer aangesproken op hun Turk of Marokkaan zijn; zij voelen zich meer een typische Turk of Marokkaan; en zij denken ook vaker aan het feit dat ze Turk of Marokkaan zijn. De verhoogde etnisch-nationale betrokkenheid van allochtone jongeren in vergelijking met autochtonen is wellicht mede te begrijpen vanuit hun minderheidspositie in de Nederlandse samenleving. Figuur 3.7 toont de subjectieve betrokkenheid van Turkse en Marokkaanse jongeren op een gemeenschappelijke religieuze identiteit als moslims. Van de Turkse jongeren voelt 63% zich sterk (49%) tot zeer sterk (14%) betrokken op de moslim identiteit; 28% neemt een middenpositie in; en 9% voelt zich weinig betrokken. Van de Marokkaanse jongeren voelt 68% zich sterk (48%) tot zeer sterk (20%) betrokken op de moslim identiteit; 28% neemt een middenpositie in; en 4% voelt zich weinig (2%) of niet (2%) betrokken. 36
Figuur 3.7: Religieuze betrokkenheid
Turken
8.5
28.1
Marokkanen
48.5
27.5
0%
10%
14.3
48.5
20%
30%
zeer laag
40% laag
50%
19.8
60%
ertussenin
70%
hoog
80%
90%
100%
zeer hoog
Samengevat tonen twee op drie allochtone jongeren een hoge religieuze betrokkenheid. Dat wil zeggen dat zij zich sterk aangesproken voelen op hun moslim zijn; dat zij zichzelf als typische moslims zien, en dat zij vaak moeten denken aan hun moslim zijn. Is er een significant verschil tussen de nationale en religieuze condities in de meting van subjectieve betrokkenheid? Alleen voor Marokkanen is de religieuze betrokkenheid significant hoger dan de nationale betrokkenheid (F(1,253) = 4.28; p <.01). Gemiddeld genomen voelen Marokkaanse jongeren zich dus aanzienlijk meer moslim dan Marokkaan. Bij Turken is het verschil tussen nationale en religieuze betrokkenheid niet significant. Multivariate analyse. Zijn er etnische verschillen in de nationale en/of religieuze betrokkenheid van Turkse, Marokkaanse en autochtone jongeren? Ten eerste is er een significant effect van etnische herkomst op de mate van (etnisch-)nationale betrokkenheid (F(2,546) = 31.18; p <.0001). Allochtone jongeren zijn aanzienlijk meer betrokken op de Turkse of Marokkaanse identiteit dan autochtone jongeren op de Nederlandse identiteit. Verder is er een significant effect van etnische origine op de mate van religieuze betrokkenheid (F1, 294) = 7.59; p <.01). Marokkaanse jongeren zijn wat meer betrokken op de moslim identiteit dan Turkse jongeren. Is er ook sprake van sociale diversiteit in de nationale en/of religieuze betrokkenheid van jongeren? In de etnisch-nationale conditie wordt een randsignificant effect van migratiegeneratie gevonden bij allochtone jongeren (F(1,256) = 4.01; p <.05), samen met een randsignificant interactie-effect van generatie en sekse (F(1,256) = 3.92; p <.05). Tweede-generatie allochtonen zijn wat minder betrokken op de Turkse of Marokkaanse identiteit dan de eerste generatie. Dit generatieverschil komt vooral op rekening van allochtone vrouwen. Figuur 3.8 toont verschillen in gemiddelde etnisch37
nationale betrokkenheid voor eerste- en tweede-generatie Turkse en Marokkaanse jongeren.
Figuur 3.8: Nationale betrokkenheid in functie van migratiegeneratie 3.7
3.65 3.65
3.61 3.6
Gemiddelde
3.55 3.5
3.47
3.45
3.38
3.4 3.35 3.3 3.25 3.2
Marokkanen
Turken 1e generatie
2e generatie
Bij de religieuze conditie wordt een significant effect van sekse gevonden (F(1,294) = 6.94; p <.01), samen met een significant interactie-effect van etnische origine en sekse (F(1,294) = 5.13; p <.01). Marokkaanse mannen zijn gemiddeld genomen het meest religieus betrokken; Marokkaanse en Turkse vrouwen nemen een middenpositie in; en Turkse mannen zijn gemiddeld het minst religieus betrokken. Figuur 3.9 toont de verschillen in gemiddelde religieuze betrokkenheid voor Turkse en Marokkaanse mannen en vrouwen. Figuur 3.9: Religieuze betrokkenheid in functie van sekse 4.1 4
3.97
3.9
3.77
Gemiddelde
3.8 3.7
3.69
3.6
3.47
3.5 3.4 3.3 3.2
Marokkanen
Turken mannen
vrouwen
38
Samenvatting subjectieve betrokkenheid. De randomisering en multivariate analyses met nationale en religieuze vormen van betrokkenheid laten een drietal voorlopige conclusies toe. Ten eerste vertonen allochtone jongeren gemiddeld in vergelijking met autochtonen een verhoogde (etnisch-)nationale betrokkenheid. Zo geeft ruim één op twee allochtone jongeren tegenover één op vier autochtonen blijk van een hoge (etnisch-)nationale betrokkenheid. Vanuit hun minderheidspositie voelen allochtonen zich meer aangesproken op hun Turk of Marokkaan zijn, dan autochtonen op hun Nederlander zijn. Ten tweede tonen zowel Turken als Marokkanen gemiddeld een hoge religieuze betrokkenheid op de moslim identiteit. Zo zijn twee op drie Turken en Marokkanen sterk betrokken bij hun moslim zijn. Bovendien voelen met name Marokkanen zich aanzienlijk meer moslim dan wel Marokkaan. Marokkanen voelen zich gemiddeld genomen ook wat meer moslim dan Turken. Ten derde blijken etnisch-nationale identificaties licht af te nemen bij de tweede generatie Turken en Marokkanen. Religieuze identificaties vertonen echter geen generatieverschil. De selectieve generationele trend suggereert dat vooral de moslim identiteit een toekomst heeft in Nederland.
3.3
Hoofddoekjes
Is er in Nederland een nieuwe ‘etnische’ islam in de maak? De zeer grote en blijvende subjectieve betrokkenheid van Turkse en Marokkaanse jongeren op de moslim identiteit suggereert een dergelijk proces van ‘etnicisering’. Met ‘etnicisering’ wordt bedoeld een heruitvinding van de geïmporteerde islam als minderheidsidentiteit voor moslim jongeren in Nederland. Deze trend naar etnicisering wordt vaak geassocieerd met een verhoogde zichtbaarheid van de islam in de Europese publieke ruimte.11 De naar buiten gekeerde en openlijke islam van moslim jongeren vormt op dit punt een breuk met de meer naar binnen gekeerde en intimistische ‘islam van de vaders’. Waar de traditionele islam als vanzelfsprekend verweven was met de culturele gewoonten en dagelijkse routines van de eerste generatie, zou de islam van de tweede generatie meer het product zijn van bewuste keuze, en ook meer gericht zijn op publieke expressie en erkenning. De verhoogde zichtbaarheid van de ‘etnische’ islam komt onder meer tot uiting in de omstreden hoofddoekjes. In het Nederlandse publieke debat fungeren hoofddoekjes zo ongeveer als het publieke uithangbord van de aanwezigheid van de islam in Nederland. Meting. Hoofddoekjes kunnen onder meer als expressie worden gezien van een bewuste moslim identiteit. Dat blijkt uit significante correlaties tussen de mate van subjectieve betrokkenheid op de moslim identiteit enerzijds, en een overwegend standpunt pro hoofddoekjes anderzijds (r =.40 voor Turken en .45 voor Marokkanen; p <.01). In het Rotterdam Survey is aan Turkse en Marokkaanse jongeren gevraagd of zij het helemaal eens, eens, noch eens noch oneens, oneens, of helemaal oneens zijn met de volgende stelling: ‘Moslim meisjes in Nederland moeten buitenshuis een hoofddoekje dragen.’ Autochtone jongeren van hun kant hebben geantwoord op de stelling dat hoofddoekjes in Nederland toegelaten moeten zijn. 11
Dassetto, F. (1996). La construction de l’islam européen. Paris: L’Harmattan.
39
Figuur 3.10: Standpunten ten aanzien van het dragen va hoofddoekjes
Nederlanders
4.4
9.2
Turken
16.4
51
21.4
12
Marokkanen
0%
24.9
21.3
10%
20%
24.4
15.8
30%
19
40%
19.4
27.7
50%
60%
9.9
23.2
70%
80%
90%
100%
Percentages
helemaal oneens
oneens
ertussenin
eens
helemaal eens
Antwoordverdeling. Figuur 3.10 geeft de standpunten pro en contra hoofddoekjes weer voor Turkse, Marokkaanse en autochtone jongeren in Rotterdam. Van de autochtone jongeren vindt 70% dat hoofddoekjes moeten kunnen (51% eens, 19% helemaal eens); 16% is onbeslist; en 14% is ertegen. Van de Turkse jongeren vindt 29% dat hoofddoekjes moeten; 24% is onbeslist; en 46% is ertegen (25% oneens, 21% helemaal oneens). Van de Marokkaanse jongeren ten slotte is 51% pro hoofddoekjes (28% eens, 23% helemaal eens); 16% is onbeslist; en 33% is tegen (21% oneens, 12% helemaal oneens). Samengevat stelt de overgrote meerderheid van autochtone jongeren, bijna drie op vier, zich tolerant op ten aanzien van hoofddoekjes. Allochtone jongeren zijn onderling echter sterk verdeeld over de hoofddoekjeskwestie. Concreet vindt ongeveer één op vier Turkse jongeren en één op twee Marokkaanse jongeren dat hoofddoekjes moeten. Daartegenover staan bijna één op twee Turken en één op drie Marokkanen die zich kanten tegen het verplicht dragen van hoofddoekjes. Multivariate analyse. Multivariate analyse bij Turkse en Marokkaanse jongeren wijst op een significant etnisch verschil (F(1,521) = 15.63; p <.0001). Marokkaanse jongeren zijn aanzienlijk meer gewonnen voor hoofddoekjes dan Turkse jongeren. Is er ook sprake van sociale diversiteit? Er wordt een significant effect van sekse gevonden (F(1,521) = 9.51; p <.01). Dit betekent dat mannen meer dan vrouwen vinden dat vrouwen hoofddoekjes moeten dragen. Tevens wordt een significant effect gevonden van migratiegeneratie op de houding ten aanzien van hoofddoekjes (F(1,521) = 12.48; p <.0001). De eerste generatie vindt gemiddeld vaker dan de tweede generatie dat hoofddoekjes ‘moeten’. In figuur 3.11 wordt het verschil in gemiddelde scores weergegeven tussen eerste en tweede generatie Turkse en 40
Marokkaanse jongeren. Het grootste verschil in gemiddelde scores bevindt zich in de Marokkaanse groep. Figuur 3.11: Hoofdddoekjes in functie van migratiegeneratie 4
3.66 3.5
3
2.79
2.77
Gemiddelde
2.63 2.5
2
1.5
1
0.5
0
Marokkanen
Turken 1e generatie
2e generatie
Samenvatting hoofddoekjes. De overgrote meerderheid van de autochtone jongeren stelt zich tolerant op ten aanzien van hoofddoekjes. De boodschap vanuit autochtoon standpunt is dus dat hoofddoekjes moeten kunnen. Allochtone jongeren zijn onderling echter sterk verdeeld over de hoofddoekjeskwestie. Bij Turkse jongeren is het verplicht dragen van hoofddoekjes een minderheidsstandpunt. Bij Marokkaanse jongeren wordt een kleine meerderheid pro hoofddoekjes gevonden. Uit deze cijfers blijkt in elk geval dat de hoofddoekjeskwestie voor allochtone jongeren geen consensueel cultureel gegeven is, maar integendeel het voorwerp vormt van veel onderlinge discussie en meningsverschil
3.4
Informele participatie
Een meer geobjectiveerde maat van het aandeel van de moslim identiteit in de leefwereld van Turkse en Marokkaanse jongeren is de mate van informele participatie in organisaties en activiteiten in de religieuze sfeer. Meting participatie. Met het oog op de meting van informele Etnische en Nederlandse Participatie is aan allochtone jongeren een lijst van organisaties voorgelegd in de etnische sfeer en in de Nederlandse sfeer. De lijst bestaat uit sporten ontspanningsclubs, buurthuizen, bewoners-organisaties, religieuze verenigingen en moskee of kerk, politieke organisaties, partijen, vakbonden, jongeren-, vrouwen-, en anti-racisme organisaties. De indeling van organisaties in ‘etnisch’ en ‘Nederlands’ is niet gebaseerd op objectieve criteria, maar wel op subjectieve 41
percepties van organisaties in de ogen van allochtone jongeren zelf. Aan autochtone jongeren zijn alleen Nederlandse organisaties voorgelegd. Als maat van informele participatie moesten respondenten voor elk van de organisaties aangeven of zij ‘in het afgelopen jaar al dan niet hebben deelgenomen aan één of meer activiteiten’ Specifiek voor participatie in religieuze organisaties is nog verder doorgevraagd (indien niet deelgenomen): ‘Als u wordt uitgenodigd voor activiteiten van een Turkse [Marokkaanse] religieuze organisatie, zou u dan wel of niet overwegen om deel te nemen?’ met antwoordcategorieën ‘zeker niet’, ‘hangt ervan af’, ‘ik denk het wel’. Op basis van deze vraag is een samengestelde variabele Religieuze Participatie geconstrueerd met scores van 1 (zal zeker niet deelnemen) tot 4 (h e e f t deelgenomen aan één of meer activiteiten). Antwoordverdeling. Figuren 3.12 en 3.13 tonen de mate van etnische en Nederlandse participatie voor allochtone en autochtone jongeren. In de etnische sfeer heeft 47% van de Turken en 50% van de Marokkanen in het afgelopen jaar aan activiteiten van één of meer organisaties deelgenomen (i.e. 20% Turken en 19% Marokkanen in één organisatie; 8% Turken en 15% Marokkanen in twee organisaties; en 19% Turken en 16% Marokkanen in drie of meer organisaties). Specifiek in de religieuze sfeer heeft 26% van de Turkse jongeren en 19% van de Marokkaanse jongeren in het afgelopen jaar aan één of meer activiteiten deelgenomen. Figuur 3.12: Etnische participatie
52.9
60 50 50.1
40 Percentages 30
20.3
20
8.2
19.2
10
11 5
15.4
2.6
0
Turken
7.4
0 1
4.7
2
3.2
3
Aantal organisaties Marokkanen
4 >4
Turken
42
Marokkanen
In de Nederlandse sfeer heeft 37% (100% - 63%) van de Turkse jongeren en 43% van de Marokkaanse jongeren (100% - 57%), tegenover 60% (100% - 40%) van de autochtonen, in het afgelopen jaar aan activiteiten van één of meer organisaties deelgenomen (i.e. 19% Turken en Marokkanen en 31% autochtonen in één organisatie; 8% Turken, 12% Marokkanen en 17% autochtonen in twee organisaties; 10% Turken, 12% Marokkanen en 12% autochtonen in drie of meer organisaties). Figuur 3.13: Nederlandse participatie
63.3 70
57.4 60 50 40
19.2
Percentages
39.5
30
19.3
7.6
6.1
11.7
31.1
20
16.9
10
2 7.7
0 0
1
1.9
7.9
2
3
2.8 4
Aantal organisaties
Nederlanders
1.9 1.7
2
Turken Marokkanen
Nederlanders
>4
Marokkanen
Turken
T-toetsen en correlaties. Op basis van t-toetsen van verschil in gemiddelden blijkt dat allochtone jongeren, en dan vooral Turkse jongeren, significant meer participeren in de etnische dan in de Nederlandse sfeer (t(256) = 5.32; p <.0001 voor Turken; t(256) = 2.59; p <.01 voor Marokkanen). Verder worden significant positieve correlaties gevonden tussen de mate van participatie in religieuze, etnische en Nederlandse organisaties. Concreet betekent dit dat religieuze participatie sterk samenhangt met participatie in andere etnische organisaties (r = .556; p <.01 voor Turken; r =.515 ; p <.01 voor Marokkanen). Er zijn ook minder sterke maar significant positieve samenhangen tussen etnische en Nederlandse participatie (r = .672; p <.01 voor Turken; r =.383 ; p <.01 voor Marokkanen) en tussen religieuze en Nederlandse participatie (r = .269; p <.01 voor Turken; r =.158 ; p <.05 voor Marokkanen). Dit correlatiepatroon wijst op een positieve samenhang tussen etnische en religieuze vormen van participatie enerzijds, en participatie in de Nederlandse samenleving anderzijds. Samengevat ligt de globale participatiegraad voor alle jongeren aan de hoge kant, voor allochtone jongeren zelfs nog wat hoger dan voor autochtone jongeren. Zo heeft één op twee Turken en Marokkanen aan één of meer etnische activiteiten deelgenomen. Bovendien hebben ruim één op drie Turken en bijna één op twee Marokkanen, tegenover bijna twee op drie autochtonen, ook deelgenomen aan één of meer activiteiten van Nederlandse organisaties. Binnen de totale participatie van allochtone jongeren hebben religieuze organisaties en activiteiten echter een minderheidsaandeel. Ongeveer één op vier Turken en Marokkanen heeft het 43
afgelopen jaar aan een activiteit van een religieuze organisatie deelgenomen. Een vergelijking van participatievormen leert tenslotte dat allochtone jongeren, en vooral Turken, aanzienlijk meer participeren in de etnische dan in de Nederlandse sfeer. Tegelijk worden positieve verbanden gevonden tussen etnische, religieuze en Nederlandse vormen van participatie. Multivariate analyse. Zijn er significante etnische verschillen in informele participatie tussen Turkse, Marokkaanse en autochtone jongeren? Er worden geen significante verschillen in etnische en religieuze participatie gevonden. Alleen in de Nederlandse sfeer is er een significant effect van etnische herkomst (F(2,845) = 6.19; p <.01). Autochtone jongeren participeren daar meer dan allochtonen. Is ook sprake van sociale diversiteit? Opnieuw zijn er geen verschillen in etnische en religieuze participatie. In de Nederlandse sfeer daarentegen is er een significant effect van opleiding (F(1,845) = 32.81; p <.0001). Hoger opgeleide jongeren participeren meer in Nederlandse organisaties dan laag opgeleide jongeren. Hiernaast worden nog significante interactie-effecten waargenomen tussen etniciteit en leeftijd (F(1,845) = 6.50; p<.01) en tussen etniciteit en sekse (F(1,845) = 10.48; p<.0001). In het bijzonder participeren jonge autochtonen tot en met 25 jaar gemiddeld meer dan de autochtonen boven de 25 jaar. Bij Turken en Marokkanen zijn deze verschillen tussen de twee leeftijdsgroepen kleiner. Bij de allochtonen participeren de mannen meer in Nederlandse organisaties dan de vrouwen, bij de autochtonen de vrouwen meer dan de mannen. Specifiek voor allochtone jongeren worden bijkomende effecten gevonden van generatie (F(1,555) = 11.20; p <.001). Tweede-generatie jongeren participeren wat meer in Nederlandse organisaties dan eerste-generatie jongeren. Figuren 3.13, 3.14, 3.15 en 3.16 laten verschillen zien in de gemiddelde mate van Nederlandse participatie voor resp. hoger- en laag opgeleide Turken, Marokkanen en Nederlanders, voor Turkse en Marokkaanse mannen en vrouwen, voor Turken, Marokkanen en Nederlanders onder de en boven de 25 jaar, en tenslotte voor eerste- en tweede-generatie Turken en Marokkanen. Figuur 3.13: Nederlandse participatie in functie van opleiding Gemiddeld aantal organisaties
1.6
1.39
1.4
1.2
1.12
1.06 0.95
1 0.8
0.73
0.6
0.43 0.4 0.2 0
Marokkanen
Turken laag
Nederlanders
hoog
44
Figuur 3.14: Nederlandse participatie in functie van sekse 1.36
1.4
1.2
1
0.95
1
0.77
0.8
0.67 0.6
0.48 0.4 0.2 0
Marokkanen
Turken mannen
Nederlanders
vrouwen
Figuur 3.15: Nederlandse participatie in functie van leeftijd 1.6
Gemiddeld aantal organisaties
Gemiddeld aantal organisaties
1.6
1.4 1.4
1.2
0.95
1 0.8
0.77
0.76 0.63
0.64
0.6
0.4 0.2 0
Marokkanen
Turken 18-25 jaar
Nederlanders
26-30 jaar
45
Figuur 3.16: Nederlandse participatie in functie van migratiegeneratie 1.2
Gemiddeld aantal organisaties
1.1 1
0.94
0.8 0.65 0.6 0.48 0.4
0.2
0
Marokkanen
Turken 1e generatie
2e generatie
Samengevat blijken autochtone jongeren toch aanzienlijk meer dan allochtone jongeren te participeren in ‘Nederlandse’ activiteiten en organisaties. Onder allochtonen die wel participeren in Nederlandse organisaties zijn de hoger opgeleide jongeren, de jongeren van de tweede generatie, en de mannen oververtegenwoordigd. Blijkbaar ligt de drempel om in Nederlandse organisaties en activiteiten te participeren vooral voor laag opgeleide allochtone jongeren, nieuwkomers en vrouwen onevenredig hoog.
Samenvatting informele participatie. De globale participatiegraad ligt voor alle jongeren aan de hoge kant, voor allochtone jongeren zelfs nog wat hoger dan voor autochtone jongeren. Binnen de totale participatie van allochtone jongeren hebben religieuze organisaties en activiteiten echter een minderheidsaandeel. Blijkbaar vertaalt een hoge subjectieve betrokkenheid op de moslim identiteit zich lang niet altijd in actieve participatie. Een vergelijking van participatievormen leert tenslotte dat allochtone jongeren, en vooral Turken, beduidend meer participeren in de etnische dan in de Nederlandse sfeer. Autochtone jongeren blijken toch beduidend meer dan allochtone jongeren te participeren in ‘Nederlandse’ activiteiten en organisaties. Tegelijk worden positieve verbanden gevonden tussen etnische, religieuze en Nederlandse vormen van participatie. Dezelfde allochtone jongeren die actief participeren in de etnische sfeer, participeren dus ook meer in de Nederlandse sfeer.
3.5
Samenvatting etnische betekenis van de islam
In dit hoofdstuk is ingegaan op de etnische betekenis van de islam. Centraal stond een aantal aspecten: de etnische identiteit, de subjectieve betrokkenheid, het dragen van hoofddoekjes en de informele participatie van jongeren in Rotterdam. 46
Ten eerste is de moslim identiteit één mogelijke identificatie binnen een veel breder aanbod aan identiteiten die voor allochtone jongeren in Nederland aantrekkelijk kunnen zijn. Zo doet de identiteit van Rotterdammer het opvallend goed bij zowel allochtone als autochtone jongeren. Drie op vier autochtonen, één op twee Turken, en één op drie Marokkanen zien zichzelf (onder meer) als Rotterdammer. De Nederlandse nationale identiteit daarentegen doet het niet zo goed bij allochtonen. Indien Turkse en Marokkaanse jongeren voor een verplichte keuze worden gesteld tussen Nederlandse en Turkse of Marokkaanse identificaties, zegt één op twee zich 100% Turk of Marokkaan te voelen. Jongeren uit de tweede generatie voelen zich echter gemiddeld wat meer Nederlander en wat minder Turk of Marokkaan dan eerste generatie jongeren. Ten tweede blijkt dat allochtone jongeren zich doorgaans niet alleen Turk of Marokkaan voelen, maar ook moslim. De hoge subjectieve betrokkenheid op de moslim identiteit wijst op een aanzienlijk aandeel van religieuze, naast etnischnationale identificaties in de identiteitsbeleving. Zo voelen twee op drie jongeren zich sterk betrokken op de moslim identiteit. Dat wil zeggen dat zij zich sterk aangesproken voelen op hun moslim-zijn; dat zij zichzelf als typische moslims zien, en dat moslim zijn een belangrijk deel is van hun zelfbeeld. Marokkaanse jongeren zijn zelfs significant meer betrokken op de moslim identiteit dan op de Marokkaanse identiteit. Marokkanen zijn ook meer betrokken op hun moslim-zijn dan Turken. Tenslotte neemt de (etnisch-)nationale betrokkenheid licht af bij de tweede generatie, terwijl de (etnisch-)religieuze betrokkenheid even sterk blijft. De sterke en duurzame betrokkenheid van allochtone jongeren op de moslim identiteit past in een mogelijke trend naar etnicisering van de islam in Nederland. De ‘etnische’ islam van moslim jongeren vormt een breuk met de traditionele import ‘islam van de vaders’ en staat centraal in de vormgeving van hun etnische identiteit in de Nederlandse context. Ten derde hangen standpunten pro of contra in de hoofddoekjeskwestie significant samen met de subjectieve betrokkenheid van jongeren op hun moslim zijn. Tegelijk zijn allochtone jongeren echter sterk verdeeld over de hoofddoekjeskwestie. Slechts één op drie Turken en één op twee Marokkanen zijn pro hoofddoekjes. Daarbij zijn vrouwen aanmerkelijk minder gewonnen voor hoofddoekjes dan mannen. Meer algemeen zijn blijkbaar heel wat jongeren met een sterke religieuze identificatie toch gekant tegen het verplicht dragen van hoofddoekjes. Ten vierde en ten laatste vertaalt een hoge subjectieve betrokkenheid op de moslim identiteit zich niet altijd in actieve participatie van jongeren in de religieuze sfeer. Zo heeft de informele participatie aan activiteiten van religieuze organisaties een minderheidsaandeel in de totale participatie van allochtone jongeren. De meeste jongeren brengen meer tijd door in sport- en ontspanningsclubs dan in de moskee. Globaal genomen participeren allochtone jongeren meer dan autochtone en doen zij dat wat meer in de etnische dan in de Nederlandse sfeer. De drempel om te participeren in de Nederlandse sfeer is het hoogst voor laag opgeleide jongeren, nieuwkomers en vrouwen. Het totaalbeeld dat uit onze exploratieve analyses van de identiteitsbeleving naar voren komt, is dat allochtone jongeren in groten getale kiezen voor een moslim identiteit naast andere identificaties, bijv. als Rotterdammer. Een sterke betrokkenheid op hun moslim-zijn gaat echter samen met onderlinge discussies en meningsverschillen, bijv. omtrent de hoofddoekjeskwestie, en vertaalt zich lang niet altijd in een actieve inzet voor religieuze activiteiten en organisaties. De veelheid aan 47
standpunten en activiteiten van jongeren die schuilgaat achter de vrijwel eenstemmige identificatie als moslim, past binnen een bewuste en selectieve keuze van jongeren voor een etnische islam in de maak, ook wel te noemen: ‘made in Holland’.
48
Hoofdstuk 4. Politieke betekenis van de islam De islam heeft ook een politieke betekenis als maatschappijvisie met een claim op politieke erkenning en inspraak. Daarom volgt hier een exploratieve analyse van de politieke connotaties van de islam in de ogen van allochtone jongeren. Waar mogelijk zijn autochtone standpunten over godsdienst en politiek als referentiepunt gebruikt. Voordat nader ingegaan wordt op de politieke betekenis van de islam, is het van belang om de islam te situeren tegen de achtergrond van het bredere ‘subjectieve politieke landschap’ waarin jongeren zich oriënteren. In de Nederlandse politieke context vormen politiek-religieuze ideeën, organisaties en acties immers slechts één mogelijke manier van aan politiek doen naast andere. Vandaar de vraag naar het aandeel van de islam in het geheel van de politieke keuzen van allochtone jongeren. Niet alleen vertegenwoordigt de islam maar één mogelijke politieke keuze naast andere, politiek is ook maar één aspect van de islam. Moslims zijn typisch verdeeld over de politieke missie van de islam. Tenslotte is het goed om voor ogen te houden dat, nog afgezien van politieke voorkeuren en opvattingen over islam en politiek, slechts een minderheid van jongeren überhaupt politiek geïnformeerd of geïnteresseerd is. De situering van de politieke islam in het bredere politieke profiel van allochtone jongeren – in vergelijking met autochtonen – blijft noodzakelijk erg beperkt binnen het bestek van dit deelrapport, maar zal nog verder worden uitgewerkt in de vervolgrapportage. Tegen deze bredere achtergrond hebben we een eerste exploratieve analyse gemaakt van de politieke betekenis van de islam voor allochtone jongeren. Daartoe wordt de politieke islam enerzijds bezien binnen de Nederlandse context, en anderzijds gerelateerd aan de nationale context van Turkije of Marokko. De politieke islam van allochtonen is immers ten dele een afspiegeling van het politiek-religieuze landschap in de herkomstlanden. Ten dele ook is de islam een voor de hand liggend middel voor politieke mobilisatie van de moslim minderheid in Nederland. Dit onderscheid tussen de Nederlandse context en de politieke context van het herkomstland is van groot belang voor een goede inschatting van de Nederlandse situatie. Voor een deel impliceert de aanwezigheid van Turken en Marokkanen in Nederland onvermijdelijk de import van politieke problemen en spanningen uit Turkije en Marokko. Zo vormen politieke houdingen van Turkse en Marokkaanse jongeren ten aanzien van Turkije of Marokko een redelijke afspiegeling van het actuele Turkse of Marokkaanse politieke landschap. Voor een ander deel echter worden allochtone jongeren politiek gesocialiseerd binnen de gevestigde democratische en pluralistische politieke cultuur in Nederland. De centrale vraag in dit hoofdstuk is dan ook: In hoeverre is de politieke islam van allochtone jongeren in Nederland een plurale islam? Of omgekeerd, in hoeverre krijgt een islamistische of fundamentalistische variant van de politieke islam in Nederland voet aan de grond? Waar een plurale islam in principe aansluiting kan vinden bij het Nederlandse politieke landschap, staat de islamistische invulling van de politieke islam daar haaks op. 49
In het publieke debat over de islam in Nederland is aan autochtone zijde enige ongerustheid gerezen over de mogelijke opkomst en omvang van zogenaamd fundamentalistische ideeën en organisaties onder allochtonen. Het mag duidelijk zijn dat fundamentalisme, verder ook islamisme genoemd, allerminst synoniem is met de politieke islam. In de Europese context vertegenwoordigt het islamisme veeleer een extreem minderheidsstandpunt binnen de politieke islam in zijn algemeenheid. In het Rotterdam Survey is de categorie ‘fundamentalisme’ opgevat en gemeten als de subgroep van politiek-religieuze tendenzen die aantoonbaar afwijzend staan tegenover politiek pluralisme. Fundamentalisme is overigens breder dan alleen maar islamisme.12 Zo bestaat ook aan autochtone zijde een marginale fundamentalistische variant van het christelijk geloof, die zich afzet tegen een gematigde christendemocratische hoofdstroom. Tenslotte moeten zowel allochtone als autochtone uitgaven van fundamentalisme ook nog worden onderscheiden van extreem rechts. Onder extreem-rechts verstaan we de afwijzing op nationalistische of racistische gronden van een pluralistische maatschappij-visie. Tussen de beide stromingen, die in Nederland ook aan autochtone zijde zijn vertegenwoordigd, bestaat weinig of geen overlap: CD en CP86 zijn exponenten van extreem rechts, GPV, SGP en RPF van christelijk fundamentalisme, zij het in uiteenlopende gradaties. Ook in de Turkse context is maar weinig overlap te vinden tussen de extreem-rechtse nationalisten (MHP) en de islamisten (FP). In het licht van de geschetste begripsafbakening, wordt de vraag naar een islamistisch potentieel in Nederland geherformuleerd in een meer algemene comparatieve vraagstelling: In welke mate zijn allochtone en autochtone jongeren ontvankelijk voor ondemocratische politieke organisaties en actievormen op religieuze, nationalistische of racistische basis? De exploratieve analyses in dit deelrapport vormen slechts een eerste aanzet tot het beantwoorden van deze complexe vraagstelling.
12
Kepel, G. (1991). La revanche de Dieu. Paris: Seuil.
50
4.1
Politiek
Er zijn voor allochtone moslimjongeren in Rotterdam verschillende politieke wegen om politieke doelen te bereiken. De islam is één van deze mogelijkheden. Dat er naast de islam door de Turkse en Marokkaanse jongeren uit Rotterdam meer en andere politieke middelen en doelen verkozen worden, blijkt uit het volgende. Belangenbehartiging. In het Rotterdam Jongeren Survey is gevraagd wat allochtone jongeren de beste manier vinden ‘om de belangen van Turken/Marokkanen in Rotterdam te verdedigen’. Hierbij konden zij kiezen tussen vier mogelijkheden: ‘deelnemen in Turkse/Marokkaanse organisaties, deelnemen in Nederlandse organisaties, samenwerken met allochtonen in interculturele organisaties of samenwerken met moslims in religieuze organisaties’. In de volgende figuur (figuur 4.1) wordt de antwoordverdeling op deze vraag weergegeven.
Figuur 4.1: Belangenbehartiging door samenwerking met... 60 52.8
Percentage
41.6
40 32.3 28.5 20.6
20 9.4
9.3 5.5
0
Marokkaanse/Turkse Nederlandse organisaties organisaties Marokkanen
interculturele organisaties
religieuze/Islamitische organisaties
Turken
De beste manier om politieke belangen te verdedigen is, volgens zowel de Turkse als de Marokkaanse jongeren (resp. 42% en 53%), het samenwerken in interculturele organisaties. Op de tweede plaats kiest 32 % van de Turken en 29% van de Marokkanen voor Nederlandse organisaties. Een kleine groep kiest vervolgens voor etnische organisaties (resp. 21% en 9%). Opvallend is hier het verschil tussen Turken en Marokkanen: Turken zien meer heil in etnische organisaties dan Marokkanen. Tenslotte kiest een zeer kleine groep voor religieuze organisaties (Turken: 6%, Marokkanen 9%). Geconcludeerd kan worden dat zowel Marokkanen als Turken met het oog op politieke belangenbehartiging voornamelijk pragmatisch interculturele en Nederlandse vormen van politieke organisatie verkiezen boven religieuze of etnische organisatievormen.
51
Politieke doelen. Hiernaast is aan allochtone jongeren gevraagd welke politieke doelen zij voor Turken of Marokkanen in Rotterdam van belang achten. Zij konden hierbij kiezen tussen de volgende beleidsdoelen: ‘meer banen, meer plaatsen om te bidden, beter onderwijs, en meer Turkse/Marokkaanse taalles op school. Wat vinden zij het allerbelangrijkst en wat komt voor hen op de tweede plaats?’ Zij konden een eerste en tweede keuze aangeven. In de volgende twee figuren (4.2 en 4.3) worden de politieke doelen van Turken en Marokkanen weergegeven. Figuur 4.2: Doelen van Turken in Rotterdam 100 90
Percentages
80 30.9
70 60 50
44
40 30 20
56.1 32.5
10
10.1
0
5
meer banen
11 3.9
meer bidplaatsen
beter onderwijs
eerste keuze
tweede keuze
meer Turkse taalles op school
Figuur 4.3: Doelen van Marokkanen in Rotterdam 90 80
Percentages
70
23.7
60 50
48
40 30
59.4
20
14.6 20.9
10
10.3
0
meer banen
8.3 6.2
meer bidplaatsen
beter onderwijs
eerste keuze
tweede keuze
meer Marokkaanse taalles op school
Gevraagd naar hun politieke agenda geven Turken en Marokkanen dus duidelijk prioriteit aan sociale doelen (beter onderwijs en meer banen) boven etnische of religieuze doelen (lessen allochtone talen of bidplaatsen). Bij de Turkse groep is het belangrijkste doel ‘beter onderwijs’ (56%) en op de tweede plaats komt ‘meer banen’ (33%). Bij de Marokkanen worden beide doelen in omgedraaide volgorde van belang geacht (meer banen: 59% en beter onderwijs 21%). Hiernaast kiezen iets meer Marokkanen dan Turken als eerste voor ‘meer bidplaatsen’ (10% Marokkanen 52
tegenover 5% Turken). Lessen in Turkse of Arabische taal op school wordt in beide groepen van minder belang geacht. Samenvatting politiek. Al met al kan geconcludeerd worden dat de islam als politiek middel en/of doel een minderheidsaandeel heeft in het subjectieve politieke landschap van Turkse en Marokkaanse jongeren in Rotterdam. Turken en Marokkanen verkiezen interculturele en Nederlandse organisaties boven etnische en religieuze organisaties, en sociale doelen boven etnische en religieuze doelen.
4.2
Typologie: pluralisten en islamisten
In hoeverre moet de islam/religie volgens de respondenten invloed hebben op de politiek? Gevraagd is aan zowel de Turken, de Marokkanen als de Nederlanders wat hun standpunt is op dit gebied. De vraag luidde: ‘Welke van de volgende standpunten sluit het beste aan bij uw mening?’ Op grond van de gekozen standpunten kan de volgende typologie onderscheiden worden. -
-
-
Type 1 zijn de a-politieken. Zij zien de islam/ het geloof als een persoonlijke zaak (gekozen standpunt is: ‘islam/geloof is een persoonlijke zaak tussen de gelovige en God’) Type 2 zijn de pluralisten. De islam/ het geloof is volgens hen een politieke visie naast andere (‘gekozen standpunt is: islam/geloof moet een stem hebben in maatschappelijke en politieke aangelegenheden, net zoals andere godsdienstige en politieke gezindten’) Type 3 zijn de islamisten of fundi’s: Zij zien de islam / het geloof als enige basis voor politiek (gekozen standpunt is: ‘politiek moet enkel en alleen op islam/geloof gebaseerd zijn’)
In figuur 4.4 wordt de typologie weergegeven. Geconcludeerd kan worden dat het grootste deel van de jongeren (59% van de Marokkanen, 57% van de Turken en 80% van de autochtonen) vindt dat de islam/het geloof een persoonlijke zaak is tussen God en de gelovige (type 1). Een iets kleiner deel vindt dat het geloof een politieke visie is naast andere (30% van de Marokkanen, 27% van de Turken en 15% van de Nederlanders). Zij nemen een pluralistisch standpunt in (type 2). Tenslotte vindt slechts een zeer kleine minderheid van zowel de allochtonen als de autochtonen dat de islam/het geloof de enige basis moet zijn van de politiek (1% van de Marokkanen, 3% van de Turken en 4% van de Nederlanders). Dit is in een notendop het islamistische of fundamentalistische standpunt (type 3). Omdat deze laatste groep statistisch te gering is, kunnen hierover verder geen uitspraken gedaan worden. In de volgende paragrafen (partijvoorkeur en actiebereidheid) wordt gepoogd om op grond van meerdere indicatoren enig inzicht te krijgen in de aard en omvang van deze kleine harde kern. Let op: bij de autochtonen is bij het onderscheiden van de typologie gebruik gemaakt van de representatieve weging en niet van de comparatieve weging. Hiernaast heeft van de Marokkanen bijna 10% geen antwoord gegeven en van de Turken bijna 14%.
53
Figuur 4.4: Islam en politiek - typologie 100
1.4
2.5
32.9
31.3
65.7
66.2
Marokkanen
Turken
3.6
90 80
15.5
Percentage
70 60 50 80.9
40 30 20 10 0
Nederlanders
politiek moet enkel en alleen op geloof gebaseerd zijn geloof moet politieke stem hebben geloof is persoonlijke zaak tussen God en gelovige
Samenvatting. Het grootste gedeelte van de betrokkenen vindt dat het geloof een persoonlijke zaak is tussen God en de gelovige. De groep Nederlanders die deze mening deelt, is groter dan de groep Turken en de groep Marokkanen. Hiernaast vindt ongeveer één op drie Marokkanen en Turken, en ongeveer één op vijf Nederlanders dat het geloof een politieke stem moet hebben. Het overgrote deel van hen geeft een pluralistische invulling aan de politieke rol van de islam / het geloof.
4.3
Politieke kennis
In Nederland hebben we een grote verscheidenheid aan politieke partijen. Momenteel bestaat de regering uit 3 partijen: PvdA, VVD en D66: het zogenaamde (tweede) paarse kabinet. Dat de politieke kennis van de (voornamelijk laag opgeleide) autochtone en allochtone respondenten tamelijk beperkt is, blijkt uit de antwoorden die zij gaven op de volgende vraag: ‘Op dit moment maken drie politieke partijen deel uit van de Nederlandse regering. Kunt u de namen van één van deze partijen noemen, en van de tweede en de derde’? In figuur 4.5 worden de percentages van jongeren weergegeven die de drie regeringspartijen correct wisten te benoemen, uitgesplitst naar opleidingsniveau.
54
Figuur 4.5: Politieke kennis Nederland: 3 regeringspartijen correct genoemd in fuctie van opleiding 70
64.6
60
Percentage
50
40
28.9
30
24.3 20.3 20
11.3
9
10
0
Marokkanen
Turken laag
Nederlanders
hoog
Gemiddeld noemt van de Marokkaanse jongeren slechts 15% en van de Turkse jongeren slechts 14% de drie regeringspartijen correct. Bij de Nederlandse groep is dit percentage een stuk hoger (41%) maar nog steeds laag. Er is echter een zeer significant effect van opleiding op de politieke partijkennis (F(1,843) = 52.45; p<.0001). Hoog opgeleide jongeren zijn beter in staat de correcte regeringspartijen op te noemen dan laag opgeleide jongeren. Wat betreft de politieke kennis van het herkomstland, werd aan allochtone jongeren gevraagd of zij vier politieke partijen in het herkomstland konden noemen. Er blijkt een groot verschil tussen de Turkse en de Marokkaanse jongeren te zijn (zie figuur 4.6). De politieke kennis van Turken over Turkije is opvallend hoog: 93% noemt één of meer Turkse partijen correct; 62% zelfs vier of meer partijen. De politieke kennis van Marokkanen over Marokko is daarentegen zeer klein: slechts 15% noemt één of meer Marokkaanse partijen correct, en 5% vier of meer partijen. Figuur 4.6: Kennis van politieke partijen in herkomstland: aantal partijen genoemd 90
85.3
80 70
Percentage
62.2 60 50 40 30 20 10
12.9 6.5
5.3
11.1 7.3 2.9
1.5
4.9
0
0 partijen
1 partij
2 partijen Marokkanen 55
3 partijen Turken
4 partijen
Samenvatting politieke kennis. Gebleken is dat de politieke kennis van het Nederlandse partijenstelsel tamelijk laag is. De autochtonen zijn wat beter op de hoogte van de Nederlandse politiek dan de allochtonen. Opleiding speelt bij alle groepen een belangrijke rol. De politieke kennis van hoog opgeleiden is aanzienlijk groter dan van laag opgeleiden. Hiernaast is er een verschil tussen Turken en Marokkanen wat betreft hun politieke kennis van het herkomstland: Turken zijn aanzienlijk beter op de hoogte van het politieke partijenstelsel in het herkomstland dan Marokkanen (zie deel 2).
4.4
Politieke actiebereidheid
Om een empirische inschatting te maken van de omvang van een ‘hard core’ van jongeren die makkelijk vatbaar is voor extreem-rechts nationalisme of islamisme, is in eerste instantie gevraagd naar de mate van illegale actiebereidheid. Hierbij beschouwen we allochtone of autochtone jongeren die bereid zijn om de wet te overtreden omwille van islam of natie, door bijv. schade aan te richten of geweld te gebruiken, als niet goed gesocialiseerd binnen een pluralistische politieke cultuur. Meting actiebereidheid. Met het oog op de meting van Politieke Actiebereidheid, is aan autochtone en allochtone jongeren de volgende vraag voorgelegd: ‘Mensen die het niet eens zijn met de gang van zaken in Nederland hebben verschillende middelen om druk uit te oefenen of om zich te verzetten. Bent u voor of tegen het gebruik van de volgende middelen?’ Deze algemene vraag naar politieke actiebereidheid is ontleend aan het Nederlandse Kiezers Onderzoek, en aangevuld met het Politieke Motieven experiment. Jongeren zijn ad random toegewezen aan drie condities (between subjects): deze condities staan voor een religieus, een nationaal, en een universeel politiek motief. Het universele motief geldt als basislijn of controleconditie, waartegen de mate van actiebereidheid omwille van de islam of de natie kan worden afgezet. ‘Welke van de volgende middelen zou u willen gebruiken, als het erom gaat …’ - ‘de islam te helpen verdedigen’ (bij Turkse en Marokkaanse jongeren) - ‘het nationale belang van Turkije [Marokko] [Nederland] te helpen verdedigen’ (resp. bij Turkse, Marokkaanse en autochtone jongeren) - ‘op te komen voor de mensenrechten’ (bij Turkse, Marokkaanse en autochtone jongeren) De mate van actiebereidheid is gemeten op basis van een lijst van politieke actiemiddelen. Jongeren kregen daarbij zowel legale als illegale actiemiddelen aangeboden (within subjects). Zij moesten telkens aangeven of zij voor- of tegenstanders van een actiemiddel zijn. De mate van actiebereidheid is gescoord van 1 (zeker niet gebruiken) via 2 (onbeslist) tot en met 3 (zeker wel gebruiken). De schaal Legale Actiebereidheid is gebaseerd op de gemiddelde actiebereidheid ten aanzien van de volgende drie actiemiddelen: - ‘een petitie ondertekenen – meedoen aan een handtekeningenactie’ - ‘meelopen in een demonstratie – betoging of mars’ - ‘geld geven voor een actie’ De schaal Illegale Actiebereidheid is gebaseerd op de gemiddelde actiebereidheid ten aanzien van de volgende twee actiemiddelen: 56
- ‘beschadigen van eigendom’ - ‘gebruiken van geweld’ Het Politieke Motieven experiment beoogt een toetsing van het surplus effect van de islam en/of de natie als politieke motieven op de acceptatie van legale en illegale vormen van politieke actie. De bereidheid om geweld te gebruiken is daarbij één indicator van illegale actiebereidheid. Antwoordverdeling. Figuur 4.7 toont de algemene mate van actiebereidheid van Marokkaanse, Turkse en autochtone jongeren voor legale en illegale actiemiddelen, ongeacht politieke motieven. Wat betreft de legale actiemiddelen zegt 60% van de Marokkanen, 54% van de Turken, en 41% van de autochtonen bereid te zijn om petities te ondertekenen; 41% van de Marokkanen, 29% van de Turken en 19% van de autochtonen is bereid te demonstreren; 57% van de Marokkanen, 27% van de Turken en 28% van de autochtonen is bereid geld te geven. Wat betreft de illegale actiemiddelen, zegt 6% van de Marokkanen, 5% van de Turken en 4% van de autochtonen bereid te zijn eigendom te beschadigen; en 7% van de Marokkanen, 7% van de Turken en 5% van de autochtonen is bereid fysiek geweld te gebruiken. (Let op: de non-respons van de Marokkanen op de afzonderlijke variabelen (verschillende actiemiddelen) is resp. 12%, 12%, 14%, 15% en 12%)
Figuur 4.7: Actiebereidheid algemeen 70
60.2 60
57
% zou dit zeker doen
53.6 50
41.1
41.4
40
29.3
30
27.3
28
18.9
20
10
6
5.1
7.4 4.2
7.2
5.4
0
meedoen aan handtekeningactie
deelnemen aan demonstratie
geld geven voor actie
Marokkanen
Turken
eigendom beschadigen
gebruiken van geweld
Nederlanders
Samengevat is de algemene mate van politieke actiebereidheid aan de hoge kant voor wat betreft de legale actiemiddelen. Vooral Marokkaanse jongeren vallen op door een hoge politieke actiebereidheid. Jongeren zijn het meest actiebereid als het gaat om petities, gevolgd door demonstraties en geld geven. Zoals te verwachten, wijst de overgrote meerderheid van zowel allochtone als autochtone jongeren illegale actiemiddelen af. Als het gaat om schade aanrichten of fysiek geweld gebruiken voor politieke doeleinden, is nog slechts een goede 5% van de jongeren bereid mee te doen. 57
Experiment Politieke Motieven. Zijn er significante effecten van politieke motieven op legale en illegale vormen van politieke actie? Voor Marokkanen wordt een significant effect gevonden van politieke motieven op legale actiebereidheid (F(2,233) = 6.62; p <.01). Er is echter geen significant effect op het gebruik van illegale middelen. Marokkaanse jongeren zijn meer actiebereid voor de islam dan voor het Marokkaanse nationale belang of voor de mensenrechten. Dit geldt echter alleen voor het gebruik van legale middelen. Voor Turken worden geen effecten van nationale of religieuze motieven gevonden. Voor autochtonen is er wel een significant effect van politieke motieven op legale actiebereidheid (F(2,284) = 47.05; p <.0001), maar niet op het gebruik van illegale middelen. Autochtone jongeren zijn aanzienlijk meer actiebereid voor de mensenrechten dan voor het Nederlandse nationale belang. Figuur 4.8 toont de proporties van Marokkaanse, Turkse en autochtone jongeren die gebruik willen maken van legale actiemiddelen in functie van politieke motieven. Figuur 4.8: Legale actiemiddelen - motieven 70
% zou dit zeker doen
60
59.6
50
40
39.2
41.2 38.5 33 29.1
30
28.4 21.7
20
10
0
Marokkanen
Turken Islam
Nederlanders
nationaal belang mensenrechten
Gemiddeld zegt 60% van de Marokkanen bereid te zijn tot legale politieke actie voor de islam, tegenover 39% voor Marokko en voor de mensenrechten. Bij de Turken is dat resp. 29% voor de islam, 33% voor Turkije en 28% voor de mensenrechten. Bij autochtonen tenslotte is 22% bereid tot legale actie voor Nederland tegenover 41% voor de mensenrechten. Samengevat zijn alleen de Marokkaanse jongeren aanzienlijk meer actiebereid voor de islam dan voor andere politieke motieven. Bovendien is dit islam-effect beperkt tot legale actiemiddelen zoals petities, demonstraties en donaties. Gemiddeld zijn zes op tien Marokkaanse jongeren bereid tot legale politieke actie voor de islam tegenover krap vier op tien voor Marokko of de mensenrechten. Turkse jongeren zijn niet meer actiebereid voor de islam of de natie dan voor de mensenrechten. Ongeacht het politieke motief zijn gemiddeld ongeveer drie op de tien Turken bereid tot legale actie. Tenslotte zijn autochtone jongeren beduidend meer bereid tot legale 58
actie voor de mensenrechten dan voor het nationale belang. Zo willen vier op tien jongeren legaal actie voeren voor de mensenrechten, tegenover twee op tien voor Nederland. Multivariate analyse. Zijn er significante etnische verschillen in politieke actiebereidheid? Met betrekking tot legale vormen van politieke actie, wordt een significant effect van etnische herkomst gevonden (F(2,814) = 23.36; p <.0001). Marokkanen zijn het meest bereid tot legale actie, gevolgd door Turken, en autochtonen het minst. Er worden geen significante etnische verschillen gevonden in illegale vormen van politieke actie. Speelt sociale diversiteit een rol in de politieke actiebereidheid van jongeren? Ten aanzien van legale vormen van politieke actie wordt een significante interactie van etniciteit en sekse gevonden. Allochtone mannen tonen zich meer bereid tot legale actie dan vrouwen, terwijl omgekeerd autochtone vrouwen meer actiebereid zijn dan mannen. Ten aanzien van illegale politieke acties worden significante effecten gevonden van sekse (F(1,812) = 8.62; p <.01) en leeftijd (F(1,812) = 9.04; p <.01). Mannen zijn gemiddeld minder terughoudend ten aanzien van illegale acties dan vrouwen, en Turkse en Marokkaanse jongeren onder 25 jaar minder dan ouderen. Van de Nederlandse jongeren is juist de oudere groep wat minder terughoudend (zie figuur 4.9). Tenslotte is er nog een significante tweede-orde interactie van etnische herkomst met sekse en leeftijd (F(2,812) = 5.01; p <.01). Leeftijdsverschil speelt vooral bij allochtone en minder bij autochtone jongeren, terwijl sekseverschil vooral speelt tussen Turkse jongens en meisjes.
Figuur 4.9: Actiebereidheid illegaal in functie van leeftijd 1.4 1.35
1.34 1.32
Gemiddelde
1.3 1.24
1.25 1.2
1.199
1.196
1.14
1.15 1.1 1.05 1
Marokkanen
Turken
Nederlanders
18-25 jaar 26-30 jaar
Analyses geweldbereidheid. Specifiek voor wat betreft het politiek gemotiveerd gebruik van fysiek geweld wordt een gelijkaardig patroon gevonden als voor illegale actiebereidheid in meer algemene zin. Er zijn geen significante effecten van politieke motieven of etnische verschillen gevonden. De islam heeft vrijwel geen invloed op geweldbereidheid van allochtone jongeren, en allochtonen verschillen ook nauwelijks 59
van autochtone jongeren op het punt van geweldbereidheid. Wel zijn er significante effecten van sekse (F(1,800) = 9.28; p <.01) en leeftijd (F(1,800) = 13.18; p <.0001). Opnieuw zijn jongens minder terughoudend ten aanzien van fysiek geweld dan meisjes; en allochtone jongeren onder 25 jaar ook minder dan de ouderen. Bij Nederlandse jongeren is er nauwelijks verschil tussen de leeftijdsgroepen. Samenvatting poltieke actiebereidheid. De meting van politieke actiebereidheid en het experiment met politieke motieven tonen twee opvallende tendenzen aan. Ten eerste ligt de politieke actiebereidheid van jongeren, althans voor wat betreft legale pressiemiddelen zoals petities, demonstraties en donaties, opvallend hoog. Die actiebereidheid strekt zich echter nadrukkelijk niet uit tot illegale actievormen. Zo bijv. zijn vier tot zes van de tien jongeren in Rotterdam bereid om zo nodig verzet aan te tekenen tegen de politieke gang van zaken door middel van petities; twee tot vier op tien jongeren zeggen zelfs bereid te zijn om daarvoor de straat op te gaan. De beperkte interesse van jongeren in de ‘conventionele politiek’ van partijen en beleid gaat dus blijkbaar samen met een grote aanspreekbaarheid op informele politieke participatie. Deze discrepantie is groter voor allochtone dan voor autochtone jongeren, en dan vooral voor Marokkanen. Marokkaanse jongeren zijn immers het meest bereid tot legale politieke acties, Turken al een stuk minder, en autochtonen nog wat minder. De grotere ontvankelijkheid van allochtone jongeren voor informele politieke participatie moet wellicht in het licht worden gezien van de beperkte formele politieke rechten van (niet-Nederlandse) allochtonen. Zo heeft een deel van deze jongeren wel lokaal maar geen landelijk stemrecht. Ten tweede wijst de meting van illegale actiebereidheid op een kleine ‘harde kern’ van om en nabij de 5% allochtone én autochtone jongeren, die zeggen bereid te zijn tot illegale politieke actie, inclusief fysiek geweld. Opvallend is dat op het vlak van illegale actiebereidheid noch etnische verschillen worden gevonden tussen autochtonen en moslim jongeren, noch ideologische verschillen tussen religieuze, nationale of universalistische typen van politieke motieven. Daarmee wordt meteen ook de autochtone beeldvorming over het vermeende samengaan van islam en geweld weerlegd (zie hoofdstuk 1). Het Rotterdam Survey vindt immers geen enkele empirische associatie van islam met politiek geweld, althans niet voor moslim jongeren in de Nederlandse politieke context. Wat is er dan wel aan de hand? Het gaat hier overduidelijk niet om etnisch of politiek georganiseerd geweld, maar om een klein aantal jongeren, vooral jongens onder 25 jaar, autochtoon of allochtoon, die bereid zijn om de wet te overtreden, en die daarvoor geen politieke of etnischculturele motieven nodig hebben.
4.5
Islamistische en nationalistische organisaties
Naast de meting van politieke actiebereidheid heeft het Rotterdam Survey nog op een andere manier gepoogd om een empirische indicatie te geven van het onderscheid tussen pluralisten enerzijds en islamisten of ‘fundi’s’ anderzijds. Daartoe is met name gekeken naar de ontvankelijkheid van islamistische en extreem-rechtse politieke organisaties onder allochtone jongeren in Nederland.
60
Alleen voor Turkse jongeren in Nederland kan dit via survey onderzoek bij benadering in kaart worden gebracht, met dien verstande dat het hier altijd gaat om de politieke zelf-percepties en zelf-presentaties van respondenten. Aan Marokkaanse zijde zijn pluralistische en islamistische tendensen binnen de politieke islam te weinig politiek uitgekristalliseerd en georganiseerd om een enigszins zinvolle bevraging toe te laten. Het vervolg van onze exploratieve analyse beperkt zich dus tot Turkse politiek-religieuze organisaties in Nederland. Daarmee is nadrukkelijk niet gezegd dat het islamisme een specifiek Turks product zou zijn. Vanuit de politieke aanbodzijde geredeneerd zijn vanuit Turkije én vanuit de Arabische wereld zowel pluralistische als islamistische varianten van de politieke islam in Europa actief.13 Alleen is de georganiseerde politieke islam onder Marokkaanse jongeren in Nederland meer diffuus en ook minder manifest aanwezig. Dit verschil in politieke organisatie en expressie hangt ook samen met een nog erg prille en voorzichtige democratische opening in Marokko.14 Het Rotterdam Survey maakt een onderscheid tussen de effectieve aanhang van politiek-religieuze organisaties bij jongeren enerzijds, en hun wervingspotentieel anderzijds. Tot de aanhang van een organisatie wordt alleen een ‘harde kern’ van overtuigde volgelingen gerekend. Het potentieel daarentegen omvat alle jongeren die zich voor een deel door een organisatie aangesproken voelen. Hoewel de ene organisatie er al beter in slaagt om haar wervingspotentieel te benutten dan de andere, wordt het volledige potentieel zelden of nooit gerealiseerd. De aanhang en het wervingspotentieel samen geven dus slechts bij benadering een beeld van het maximale marktaandeel van een organisatie. Meting aanhang en wervingspotentieel. Met het oog op een schatting van de aanhang van Turkse islamistische en nationalistische organisaties in Nederland, is aan Turkse jongeren de volgende vraag voorgelegd: ‘In Nederland zijn verschillende politieke of religieuze Turkse organisaties actief. Kunt u aangeven of u wel of niet bekend bent met de volgende organisaties?’ (indien bekend) ‘Kunt u zeggen of u zich in deze organisatie goed herkent, of maar voor een deel, of helemaal niet?’ Jongeren die zich goed herkennen in een organisatie, worden tot de effectieve aanhang (of harde kern) gerekend; jongeren die zich maar voor een deel herkennen, maken het wervingspotentieel van een organisatie uit. Deze vraag is beantwoord voor een (onvolledige) lijst van zowel democratische als islamistische en nationalistische (extreem-rechtse) gezindten en organisaties. De selectie is gebaseerd op de Nederlandse en Rotterdamse aanbodzijde.15 - ‘Diyanet [TICF Turks-Islamitische Culturele Federatie en ISN Islamitische Stichting Nederland]’ - ‘Milli Görüs [HMGT Hollanda Milli Görüs Teskilati en NIF Nederlandse Islamitische Federatie]’ - ‘Kaplan [ITHF Islam Tevhid Hareketleri Federasyonu]’ - ‘Suleymanli [SICN Stichting Islamitisch Centrum Nederland]’ - ‘Nurcu [Cemaat i Nur]’ - ‘Alevitisch [HAK-DER Nederlandse federatie van Alevitische en Bektashi sociaalculturele verenigingen]’ 13
Roy, O. (1999). Vers un islam européen. Paris: Editions Esprit/Seuil. Daoud, Z. & Abderrahim, K. (2000). Le Maroc change-t-il vraiment? Le Monde Diplomatique, Février 2000, p.14. Shadid, W.A.R. & Koningsveld, P.S. (reds). Islam in Dutch society: current developments and future prospects. Kampen: Kok-Pharos. Voor Rotterdam: Sunier, T. (1997). Islam in beweging. Amsterdam: het Spinhuis. 14 15
61
‘Turkse Federatie [HTDF Hollanda Türk Dernekleri Federasyonu]’ Turksislamitische Federatie [Türk-Islam Federasyonu]’ Diyanet is de officiële institutie die van staatswege de Turkse islam vertegenwoordigt. Milli Görüs is islamistisch en gelieerd aan de Turkse FP (Fazilet Partisi), de feitelijke opvolger van de verboden RP (Refah Partisi). Kaplan is een extreme islamistische splinterbeweging, die anders dan Milli Görüs de parlementaire weg naar politieke vertegenwoordiging afwijst. Süleymanlilar en Nurcular zijn conservatieve religieuze broederschappen, die vooral bindingen hebben met democratisch rechts in Turkije. Alevieten behoren tot een liberale islamitische stroming, die traditioneel vooral politieke banden onderhoudt met democratisch links in Turkije. Alevieten hebben zowel Turkse als Koerdische aanhang. De Turkse Federatie (HTDF) en de Turks-Islamitische Federatie (Türk-Islam Federasyonu) tenslotte zijn nationalistische organisaties, gelieerd aan de extreem-rechtse MHP (Milliyetci Hareket Partisi) in Turkije. Turkse nationalisten noemen zichzelf vanouds ook wel idealisten (Ulkücü) of grijze wolven, hoewel de MHP ‘nieuwe stijl’ in Turkije zich graag distantieert van haar gewelddadige oude imago.16 Met het oog op onze vraagstelling worden in wat volgt alleen de aanhang en het potentieel van islamistische (Milli Görüs en Kaplan) en nationalistische organisaties (Turkse Federatie en Turks-islamitische Federatie) besproken. Onderstaande kaders geven een korte profielschets van de belangrijkste islamistische en nationalistische organisaties. -
Milli Görüs. De Turkse beweging Milli Görüs is gesticht door Erbakan, en propageert een modernistische islam. Milli Gorüs keert zich af van overheersende westerse invloeden, waarden en normen, en kant zich tegen de officiële scheiding van kerk en staat in Turkije (met name de ‘laïciteit’ van de Turkse staat, zoals die bijv. blijkt uit het wettelijk verbod op hoofddoekjes in openbare plaatsen). De Turkse islamisten beogen een economisch, cultureel en politiek reveil van Turkije op basis van de islam. Daartoe moet de Turkse staat en samenleving de islamitische waarden en rechtsorde (Sharia) omarmen. Het gaat dus om een islamisme met een nationale missie: de islam moet Turkije opnieuw groot maken. In de Europese context tekent zich echter sinds het eind van de jaren ’80 een succesvolle ‘Euroislamistische wending’ af. Zo organiseerde Milli Görüs vanaf 1987 een reeks spraakmakende conferenties over problemen van moslims in Europa in aanwezigheid van Erbakan. Het gevolg van deze ‘restyling’ is in de Nederlandse context alvast geslaagd, voor zover een grotere openheid van de Turkse islamisten naar de Nederlandse samenleving kan worden vastgesteld. Deze grotere openheid gaat gepaard met een betere aansluiting bij tweede-generatie jongeren in Nederland, inclusief hoger opgeleide Turkse jongeren.17 Het Euro-islamisme van Milli Görüs speelt immers in op een meer algemene betrokkenheid van veel Turkse jongeren op hun moslim zijn als etnische identiteit in Nederland. Ook in Turkije heeft de islamistische partij (FP), als grootste oppositiepartij tegenover een nationalistische Turkse regering, een wending gemaakt ten gunste van aansluiting bij de Europese Unie. Turkse Federatie. De Turkse nationalisten, grijze wolven of idealisten zoals zij zichzelf noemen, zijn gesticht door Türkes en hangen een pan-turkse ideologie aan. Het gaat om een expansief Turks nationalisme op een (mythologische) raciale basis, dat naast de huidige staat Turkije ook gekerstende of geïslamiseerde ‘Turkse volkeren’ in Centraal Azië en de Balkan omvat. De ‘idealisten’ hebben hun hoogtepunt gekend aan het eind van de jaren ’70, toen zij zowel in Turkije als in Europa sterk georganiseerd waren, en ook in staat waren om aanzienlijke druk uit te oefenen op Turkse migranten. In de gepolariseerde publieke arena 16 17
‘The elections are over. What comes next?’ Turkey Update, 22 april 1999. http://www.turkeyupdate.com Sunier (1997). Ibidem.
62
van toen hebben zij vooral een reputatie opgebouwd als vechtersbazen in straatconfrontaties met linkse militanten en syndicalisten. Daaraan kwam een einde door de coup van 1980 in Turkije. Met een toenemende politieke openheid in Turkije vanaf 1985 doen de nationalisten opnieuw hun intrede in het politieke landschap, zowel in Turkije en in Europa. De nieuwe Turks-islamitische synthese waar de Turks-islamitische Federatie voor staat, is gebaseerd op dezelfde racistische en nationalistische ideologie, maar met een islamitische verpakking eromheen. Zo doen wervende slogans van de nationalisten beroep op de islam als legitimering van hun nationalistische boodschap (bijv. de natie als ‘Turks lichaam met een islamitische ziel’). De nationalisten hebben echter weinig of niets gemeen met de Turkse islamisten, voor zover hun ideologisch uitgangspunt niet de islam is maar wel een racistisch nationalisme. Tot voor kort had extreem-rechts een marginale positie in het Turkse partijpolitieke landschap. In de Turkse verkiezingen van 1999 wisten zij echter munt te slaan uit de Koerdische kwestie om een grote electorale doorbraak te forceren. Op dit moment maakt extreem rechts zelfs deel uit van de Turkse regering.
Antwoordverdeling. Figuur 4.10 toont de aanhang en het wervingspotentieel van Turkse politiek-religieuze organisaties bij Turkse jongeren in Nederland. Als we kijken naar de aanhang van politiek-religieuze Turkse organisaties in Nederland, dan staat de officiële islam van Diyanet het sterkst met 13%, gevolgd door de islamisten van Milli Görüs met 5% en de nationalisten van de Turkse en Turks-Islamitische Federaties met 4% aanhang. Dan komen Suleymanci, Nurcu en Alevitische verenigingen met resp. 3%, 2% en 1% aanhang. Helemaal achteraan komt de radicaal islamistische Kaplan beweging met 1% aanhang. Als we vervolgens het blikveld verruimen naar het wervingspotentieel van deze organisaties, dan blijven dezelfde krachtsverhoudingen bestaan. Koploper is het officiële Diyanet met 31% potentieel, op een afstand gevolgd door het islamistische Milli Görüs met 13% en de nationalisten met 12%. Daarna komen Süleymanli, Nurcu en Alevitische verenigingen met resp. 10%, 11 % en 4% wervingspotentieel. De islamistische splinterbeweging Kaplan sluit opnieuw de rij met 2%.
63
Figuur 4.10: Herkenning Turkse politiek-religieuze organisaties in Nederland Kaplan movement (ITHF)
96.9
Alevitisch HAK-DER
94.6
4.4
Nurcu
10.9
86.7
Suleymanli
10.1
86.8
TIF / HTDF
3.9
Milli Gorus
5.1
Diyanet
83.9
12.2
82.2
12.7
12.9
0
10
56.1
31
20
30
40
50
60
70
80
90
100
Percentage goed herkennen
deels herkennen
niet herkennen
Multivariate analyse. Er is met name bij de nationalisten (Turkse Federatie en Turks-islamitische Federatie) een sekse-effect (F(1,280) = 10.132; p<.01). Mannen zijn over-vertegenwoordigd en vrouwen onder-vertegenwoordigd in de aanhang van de nationalisten. Ook is er een randsignificant generatie-effect (F1,280) = 4.366; p <.05). De 1e generatie is relatief oververtegenwoordigd en de tweede generatie ondervertegenwoordigd. Bij de islamisten (Milli Görüs) is er alleen een randsignificant effect van sekse (F(1,281) = 4.73; p<.05). Mannen zijn oververtegenwoordigd in de aanhang van Milli Görüs. Er is echter geen generatie-effect.
Samenvatting islamistische en nationalistische organisaties. De exploratieve analyse van politiek-religieuze Turkse organisaties geeft bij benadering een beeld van de aanhang en het wervingspotentieel van islamistische en nationalistische tendenzen onder Turkse jongeren in Rotterdam. Op basis van het Rotterdam Survey kunnen islamistische organisaties rekenen op een beperkte aanhang van 5% tot 6% van de Turkse jongeren in Rotterdam. De nationalistische tendens heeft eveneens een beperkte aanhang van 4% van de Turkse jongeren. Al met al zegt ongeveer 5% van alle Turkse jongeren in Rotterdam zich goed te herkennen in islamistische organisaties, en ongeveer evenveel jongeren herkennen zich goed in extreem rechts. Verder spreken islamistische en nationalistische organisaties elk een maximaal potentieel aan van ruim 10% van de Turkse jongeren, die zich naar eigen zeggen slechts ten dele kunnen herkennen in deze organisaties. Een belangrijk verschil tussen beide tendenzen is tenslotte dat islamistische organisaties even goed de tweede generatie als de eerste generatie aanspreken, terwijl nationalistische organisaties vooral de eerste generatie aanspreken. Vrouwen voelen zich door beide tendenzen wat minder aangesproken dan mannen. Dit profiel vormt overigens een gedeeltelijke afspiegeling van de onderscheiden sociaal-demografische kenmerken van de overeenkomstige electoraten in Turkije. Waar de islamistische partij FP ook 64
een belangrijke grootstedelijke en middenklasse aanhang heeft, zou de nationalistische partij MHP vooral jonge, vaak werkloze, mannen uit rurale regio’s aantrekken, waar overigens ook de meeste Turkse allochtonen in Nederland vandaan komen.18 Maar de voornaamste bevinding is wel dat nationalistische en islamistische Turkse organisaties in Rotterdam op basis van onze gegevens al bij al een beperkte aanhang van ongeveer 5% van de Turkse jongeren vertegenwoordigen, en een maximaal wervingspotentieel van ruim 10%. De aanhang van deze organisaties weerspiegelt in eerste instantie de politieke aanbodzijde van Turkse organisaties in Nederland. Organisaties als Milli Görüs en de Turkse en Turks-islamitische Federaties zijn immers, naast andere politiekreligieuze organisaties, ook lokaal actief in Rotterdam. In tweede instantie vormt de harde kern van islamisten en nationalisten onder Turkse allochtonen ook een gedeeltelijke afspiegeling van wat zich afspeelt in Turkije. De nationalistische aanhang onder Turkse jongeren in Rotterdam staat ook in het teken van het nationalistische reveil rond de Koerdische kwestie in de laatste Turkse verkiezingen. Het veldwerk voor het Rotterdam Survey viel immers qua timing samen met de nationalistische verkiezingscampagne en de nieuwe regeringsvorming in Turkije. Onderstaand kader schetst daarom kort de actuele politieke context in Turkije bij wijze van achtergrondinformatie.
Politiek in Turkije. Een goed begrip van de aanhang voor islamistische en extreem-rechtse organisaties in Nederland is alleen mogelijk tegen de achtergrond van politieke breuklijnen en gebeurtenissen in Turkije. De aanbodzijde van politiek-religieuze Turkse organisaties in Rotterdam is immers nauw gelieerd aan het partijpolitieke landschap in Turkije. De aanhang van deze politiek-religieuze organisaties bij Turkse jongeren in Nederland vormt dan ook ten dele een afspiegeling van de politieke krachtsverhoudingen in Turkije. De laatste verkiezingen in Turkije in de lente van 1999 hebben de politieke kaarten in Turkije grondig herschud in het voordeel van de extreem-rechtse nationalisten, die als grote overwinnaars uit de verkiezingsstrijd zijn gekomen. De aanbodzijde van het Turkse partijpolitieke landschap is dus tijdens het veldwerk (lente 1999) grondig gewijzigd, onder meer naar aanleiding van een nationalistische opleving rond de Koerdische kwestie.19 Aan het begin van het veldwerk is de Koerdische verzetsleider Öçalan opgepakt. In maart-april voeren de triomferende sociaal-democraten van Ecevit (DSP) een nationalistische verkiezingscampagne. In mei-juni vormen de winnende sociaal-democraten (DSP 22%) een nieuwe regering samen met de nationalisten (MHP 18%) en het centrum-rechtse ANAP (13%). De verkiezingen van april 1999 brachten een sterke doorbraak voor de nationalisten, die in de verkiezingen van 1995 nog onder de 10% drempel voor toelating tot het parlement bleven. De grote verliezer van de laatste verkiezingen zijn de islamisten (FP 15%), die in 1995 de verkiezingen hadden gewonnen met 21%. De rivaliserende centrum-rechtse partijen zijn afgestraft met een verdere afkalving (DYP 12% en ANAP 13%), terwijl ter linkerzijde de tweede sociaal-democratische partij (CHP 9%) zelfs niet de 10%-drempel haalde. Het pro-Koerdische HADEP (5%) tenslotte profiteerde vooral in Oost-Turkije van de nationalistische polarisatie, waar het in meerdere steden de burgemeesterssherp veroverde, maar is nationaal onder de 10% drempel gebleven. De nationalistische mobilisatie rond de Koerdische kwestie en het grondig hertekende politieke landschap in Turkije, met name de implosie van het politieke centrum, de terugval van de islamisten, en de sterke electorale doorbraak en de regeringsdeelname van extreem rechts, zijn ongetwijfeld van invloed geweest op het Rotterdam Survey. 18 19
‘Dancing with wolves: nationalism wins the day’ Turkey Update, 21 april 1999. http://www.turkeyupdate.com ‘Verkiezingen Turkije’. NRC dossier 21 april 1999. http://www.nrc.nl/W2/Lab/Turkije/
65
4.6
Partijvoorkeuren
Voor een evenwichtig beeld van de politieke socialisatie van Turkse jongeren in Nederland is het tot slot van belang om tegenover de aanhang van islamistische en nationalistische Turkse organisaties (en de daaraan gelieerde partijen in Turkije) ook de Turkse aanhang van democratische partijen in Nederland te plaatsen. Daarom wordt in deze laatste paragraaf een beeld geschetst van de partijpolitieke voorkeuren van allochtone en autochtone jongeren in Nederland. Zo wordt enerzijds de maat genomen van het democratische politieke tegenwicht dat aanwezig is onder allochtone jongeren. Anderzijds wordt de harde kern van fundamentalisten onder allochtone Rotterdammers gespiegeld aan haar autochtone tegenhanger in de aanhang van onder meer extreem rechts onder autochtone Rotterdammers. In het licht van de vraagstelling is het van belang een onderscheid te maken tussen democratische of pluralistische partijen enerzijds, en fundamentalistische en extreem-rechtse partijen anderzijds. Met een racistische ideologie staan CD en CP86 voor de Nederlandse variant van extreem rechts. De christelijke splinterpartijen GPV, SGP en RPF in Nederland van hun kant kunnen aantrekkelijk zijn voor een harde kern van ‘fundamentalisten’ van christelijke signatuur die zich niet herkennen in het christen-democratische CDA20. Bij de meting van politieke partijvoorkeuren maakt het Rotterdam Survey een onderscheid tussen de effectieve aanhang van een partij enerzijds, en haar electoraal potentieel anderzijds. Tot de effectieve aanhang worden alleen jongeren gerekend met een enkelvoudige voorkeur voor een partij. Merk op dat hier bij wijze van uitzondering een representatieve weging van autochtone Nederlanders is gehanteerd, in plaats van de comparatieve weging (met een overwicht van laag opgeleiden als vergelijkingsgroep voor allochtonen). Meting aanhang. Met het oog op de meting van partijvoorkeuren is aan allochtone en autochtone jongeren de volgende vraag voorgelegd: ‘Met welke politieke partij of partijen in Nederland voelt u zich het meest verwant? U kunt meerdere partijen noemen.’ - ‘VVD’ - ‘D66’ - ‘PvdA’ - ‘GroenLinks’ - ‘Socialistische Partij’ - ‘GPV, SGP, RPF’ - ‘CD’ - ‘CP’86’ - ‘Andere’ Merk op dat deze vraag geen stemintenties meet en dus niet het feitelijke stemgedrag van allochtone en autochtone jongeren per definitie voorspelt. Antwoordverdeling. Figuren 4.11, 4.12 en 4.13 tonen de Marokkaanse, Turkse en autochtone aanhang van politieke partijen in Nederland op basis van het Rotterdam 20
Zie A.Fermin (1997). Nederlandse politieke partijen over minderhedenbeleid, 1977-1955. Migrant en Stad.Amsterdam: Thesis Publishers.
66
Survey. Van de Marokkaanse jongeren heeft 43% geen uitgesproken partijvoorkeur. Verder is de PvdA veruit de grootste partij onder Marokkaanse jongeren met een aanhang van 23%, gevolgd door GroenLinks met 17%. VVD, CDA en SP zijn elk goed voor 1%. Andere partijen hebben geen noemenswaardige aanhang.
Figuur 4.11: Enkelvoudige partijvoorkeur Marokkanen geen voorkeur
43.1
CP '86 CD GPV,SGP, RPF SP
1.2
GroenLinks
17.3 1.2
CDA
23.3
PvdA D66
0.4
VVD
1.2 0
5
10
15
20
25
30
35
40
45
50
Van de Turkse jongeren heeft 51% geen uitgesproken partijvoorkeur. Verder hebben de VVD en de PvdA de grootste aanhang met elk 13% en 12% van de Turkse jongeren. CDA is goed voor 6%, D66 en GroenLinks voor 3%, de SP voor 1%. Andere partijen hebben geen aanhang.
Figuur 4.12: Enkelvoudige partijvoorkeur Turken geen voorkeur
50.5
CP '86 CD GPV,SGP, RPF SP
0.7
GroenLinks
2.7
CDA
6
PvdA
12.3
D66
3.3
VVD
13.3 0
10
20
67
30
Percentages
40
50
60
Van de autochtone jongeren tenslotte heeft 24% geen voorkeur voor een partij. PvdA en VVD hebben de grootste aanhang met 13% en 12%, gevolgd door Groenlinks met 10%. Daarna komt D66 met 6%. Het CDA en de combinatie van GPV, SGP, RPF zijn elk goed voor een aanhang van 3%, de SP voor 2% en de combinatie CD en CP’86 voor 1%. Zo heeft extreem rechts onder autochtone jongeren een aanhang van 1% (enkelvoudige voorkeur) en een bijkomend potentieel van 2% (meervoudige voorkeuren). Alles samen gaat het dus om maximaal 3% van de autochtone Rotterdammers. De christelijke partijen GPV, SGP, RPF van hun kant staan voor een effectieve aanhang van 3% en een bijkomend potentieel van 1%, alles samen dus goed voor maximaal 4% van de autochtone jongeren.
Figuur 4.13: Enkelvoudige partijvoorkeur Nederlanders geen voorkeur
23.8
CP '86
0.7
CD
0.3
GPV,SGP, RPF
3.1
SP
1.7
GroenLinks
10
CDA
3.1
PvdA
12.7
D66
5.5
VVD
12.1
0
5
10
15
20
25
Percentages
Samenvatting partijvoorkeuren. Dit overzicht van partijvoorkeuren in vogelvlucht laat een drietal voorlopige conclusies toe. Een eerste conclusie is de opvallend lage politieke betrokkenheid van jongeren in het algemeen, en van allochtonen in het bijzonder. Ongeveer één op twee allochtone jongeren, tegenover één op vier autochtonen, spreekt geen enkele politieke voorkeur uit. Het grote aantal politiek dakloze jongeren, althans in conventionele partijpolitieke termen, ligt in het verlengde van een erg beperkte politieke kennis (zie hierboven). Een tweede conclusie is dat de jongeren die wel een politieke voorkeur uitspreken, zich, zoals te verwachten, merendeels oriënteren op het democratische politieke aanbod in Nederland. Op de links-rechts breuklijn richten Marokkaanse jongeren zich gemiddeld meer op de linkerzijde, terwijl Turkse jongeren wat meer gericht zijn op centrum-rechts. De voornaamste conclusie is echter dat alle democratische politieke kleuren zowel bij autochtonen als allochtonen op enige aanhang kunnen rekenen. De verdeelde politieke voorkeuren van allochtone jongeren vormen dus een afspiegeling van het pluralistische politieke landschap in Nederland. Een derde en laatste conclusie is dat ook onder autochtone jongeren een kleine harde kern van enkele procenten wordt teruggevonden, die zich blijkbaar niet goed 68
thuisvoelen bij democratische of gematigde politieke partijen, en die aanspreekbaar zijn op racistische dan wel fundamentalistisch geïnspireerde politieke boodschappen. Zij kunnen dan ook worden beschouwd als de autochtone tegenhanger van een harde kern van islamisten en extreme nationalisten onder allochtone jongeren.
69
4.7
Samenvatting politieke betekenis van de islam
In dit hoofdstuk werd ingegaan op de politieke betekenis van de islam voor jongeren in Rotterdam en op partijvoorkeuren in Nederland. Behandeld werden thematieken als: belangenbehartiging en politieke doelen, de gewenste invloed van de islam op de politiek, politieke kennis, actiebereidheid, islamistische en nationalistische organisaties. De exploratieve analyses van de politieke islam in dit hoofdstuk situeren zich binnen het brede ‘subjectieve politieke landschap’ van allochtone jongeren in vergelijking met autochtonen. De analyse spitst zich toe op het onderscheid tussen een meerderheid van pluralisten en een harde kern van islamisten. De voornaamste bevinding is het overwicht van een plurale islam bij moslim jongeren in Nederland. Terwijl een plurale islam goed aansluit bij de democratische politieke cultuur in Nederland, staat het radicale islamisme daar haaks op. Een tweede belangrijke bevinding is dat zich zowel onder allochtone als autochtone jongeren een harde kern aftekent van om en nabij de 5%, die zich niet terugvinden in de pluralistische politieke spelregels, en die aanspreekbaar is op fundamentalistische of extreemrechts nationalistische politieke boodschappen. Meer in het bijzonder leveren de analyses in dit hoofdstuk een zestal markante bevindingen op. Ten eerste heeft de politieke islam een minderheidsaandeel in de politieke participatie van allochtone jongeren. Zo verkiest een pragmatische meerderheid van allochtonen Nederlandse en interculturele belangenorganisaties boven etnische of religieuze organisaties. En gevraagd naar hun persoonlijke politieke agenda, geven allochtone jongeren prioriteit aan sociale insluiting (onderwijs en banen) boven etnische of religieuze politieke doelen. Ten tweede heeft de islam slechts voor een minderheid van moslim jongeren ook een politieke missie als maatschappijvisie. Ongeveer één op drie allochtone jongeren opteert voor een politieke islam. De meesten van hen zijn pluralisten; slechts enkele procenten opteren voor een islamistische variant van de politieke islam. Ook aan autochtone zijde vindt bijna één op vier jongeren dat het geloof een politieke rol te spelen heeft. Dit bevestigt onze opvattingen dat de politieke islam in Nederland overwegend een plurale islam is, die goed aansluit bij de Nederlandse politieke mores. Ten derde moet de politieke betekenis van de islam worden gerelativeerd in het licht van de erg beperkte algemene politieke kennis en interesse bij de Rotterdamse jongeren. Zo is niet meer dan goed één op twee autochtone jongeren en goed één op tien allochtone jongeren in staat om de drie paarse regeringspartijen correct te noemen. Zowel aan allochtone als aan autochtone zijde blijkt het opleidingniveau doorslaggevend voor het politieke kennisniveau. Dit wijst op de sleutelrol voor het onderwijs in de vorming van competente democratische burgers. Ten vierde is de politieke actiebereidheid van jongeren geanalyseerd. Specifiek wordt legale actiebereidheid als indicatie van democratische competentie opgevat, terwijl de acceptatie van illegale actiemiddelen duidt op een minder geslaagde politieke socialisatie. In het algemeen contrasteert een relatief hoge legale actiebereidheid bij Rotterdamse jongeren met de lage interesse in conventionele politiek. Blijkbaar zijn jongeren wel in groten getale aanspreekbaar op onconventionele vormen van politieke actie. Daarbij zijn Marokkaanse jongeren het 70
meest bereid tot politieke actie, gevolgd door Turken en autochtonen. Marokkaanse jongeren zijn ook meer actiebereid dan Turken als het gaat om de islam als politiek motief te hanteren. Het gaat hier echter uitdrukkelijk om legale politieke acties zoals petities of demonstraties. Op een ‘harde kern’ van 6 of 7% na, staan zowel allochtone als autochtone jongeren over de hele lijn afwijzend tegenover illegale actiemiddelen, zoals schade aanrichten of geweld gebruiken. Bovendien zijn geen significante etnische of ideologische verschillen in geweldbereidheid terug te vinden. Daarmee wordt meteen ook het autochtone stereotype van een specifieke verband tussen islam en politiek geweld ontkracht. Ten vijfde geeft de aanhang van islamistische en extreem nationalistische politieke organisaties een bijkomende indicatie van de mate van afwijzing van pluralisme onder allochtone jongeren. Opnieuw blijkt de aanhang van islamistische en nationalistische Turkse organisaties in Nederland te bestaan uit een harde kern van om en nabij de 5%, plus een wervingspotentieel van ruim 10%, zowel vor islamistische als extreem-rechtse organisaties. Het potentieel van deze organisaties in Nederland weerspiegelt ten dele de politieke krachtverhoudingen in Turkije, onder meer ook een nationalistisch opbod rond de Koerdische kwestie. Tenslotte moeten de aanhang en het groeipotentieel van extreem-rechtse en islamistische Turkse organisaties worden gesitueerd tegenover de mate van aansluiting van Turkse jongeren bij het democratische politieke aanbod in Nederland. Zo vormen de verdeelde partijvoorkeuren van allochtone en autochtone jongeren een goede afspiegeling van het pluralistische politieke landschap in Nederland. Bovendien blijkt de harde kern van islamistische of nationalistische allochtone jongeren een tegenhanger te hebben onder autochtone jongeren die zich aangesproken voelen door extreem-rechtse dan wel naar fundamentalisme neigende politieke splinterpartijen in Nederland. Tenslotte vormt het grote aantal politiek dakloze jongeren een aandachtspunt, dat in het verlengde ligt van de vastgestelde lage politieke kennis bij allochtonen en laag opgeleide Nederlanders.
71
72
Deel 2
Oriëntaties op de multiculturele samenleving
73
74
Hoofdstuk 5. Cultuur en waarden Leven ‘autochtoon’ en ‘allochtoon’ Nederland langs elkaar heen? Groeien autochtone en allochtone culturen steeds verder uit elkaar? Over dit soort vragen leeft vooral onder autochtone Nederlanders enige ongerustheid, die tot uiting komt in periodieke debatten over het slagen of falen van de multiculturele samenleving. Het lijkt erop dat de (merendeels autochtoon) Nederlandse deelnemers aan dit debat niet alleen staan met hun bezorgdheid. Onze analyses van de wederzijdse beeldvorming rond islam en Europese waarden en leefwijzen in hoofdstuk één wezen immers op een intercultureel spanningsveld, zowel bij allochtone als bij autochtone jongeren. Deze bevindingen roepen als vanzelf de vraag op hoe reëel verschillen in cultuur en waarden tussen autochtone en allochtone jongeren nu eigenlijk zijn. Gaat het hier om extreem en/of negatief vertekende stereotypen? Of oriënteren allochtone en autochtone jongeren zich ook daadwerkelijk op verschillende of zelfs tegengestelde culturele waarden? Onze bevindingen roepen ook vragen op over de mate van culturele openheid tussen autochtone en allochtone jongeren in Nederland. Leven allochtone en autochtone jongeren in min of meer gescheiden cultuursferen en sluiten zij zich af voor andere culturen? Of maken de ervaringen van een waardenconflict juist deel uit van processen van intercultureel contact en cultuurverandering? Dit hoofdstuk ‘Cultuur en waarden’ bespreekt perspectieven van autochtone en allochtone jongeren op multiculturaliteit. Daarbij komen achtereenvolgens interculturele relaties en waardenverschillen tussen allochtone en autochtone jongeren aan bod. Onder de noemer van interculturele relaties gaan we na welk belang allochtone jongeren hechten aan de Turkse of Marokkaanse en aan de Nederlandse cultuur; en omgekeerd in welke mate autochtone jongeren allochtone culturen in Nederland accepteren. Onder de noemer van waardenverschillen worden culturele afstanden tussen Turkse, Marokkaanse en autochtone jongeren afgemeten aan gelijkenissen en verschillen in persoonlijke waardenoriëntaties en familiewaarden. Interculturele relaties spelen zich met name af tussen Turkse en Marokkaanse minderheidsculturen enerzijds en een overwegend autochtoon Nederlandse meerderheids-cultuur anderzijds. Daarbij worden vooral minderheidsculturen gekenmerkt door selectief cultuurbehoud en selectieve aanpassing in interactie met hun multiculturele omgeving. Zo staan allochtone jongeren voor de opdracht om de Turkse of Marokkaanse cultuur die zij meekrijgen van hun ouders, te combineren met de dominante Nederlandse cultuur in hun omgeving. De kwaliteit van interculturele relaties is echter een samenspel van culturele adaptatie aan allochtone zijde en acceptatie aan autochtone zijde. Daarom wordt tevens gekeken naar de mate van acceptatie van minderheidsculturen onder autochtone jongeren. Interculturele relaties worden mede bepaald door de mate van cultuurverschil tussen minderheids- en meerderheidscultuur. Waarden worden vaak voorgesteld als de ‘harde kern’ van cultuur. Waarden zouden immers behoren tot dat deeltje van cultuur 75
dat de meeste weerstand biedt aan sociale veranderingen, en dat het minst onderhandelbaar is in interculturele relaties. Op de wereldkaart van waarden onderscheidt Nederland zich (samen met andere West-Europese landen) als sterk ‘individualistisch’ en ‘egalitair’.21 Autonomie is dan ook een belangrijk opvoedingsdoel in de ogen van de meeste Nederlandse ouders; in man-vrouw relaties zijn gelijke rechten en vrijheden voor vrouwen doorgaans de norm. (Let wel het gaat hier om waarden en idealen en niet om de praktijk!)22 Sociale waarden in Turkije en Marokko daarentegen zijn gemiddeld genomen meer ‘conformistisch’ en hiërarchisch. Sociaal-economische modernisering en verstedelijking in Turkije gaan gepaard met een grotere nadruk op ‘prestatiewaarden’ - echter zonder dat verbondenheid en verplichtingen ten aanzien van familie en gemeenschap aan belang lijken in te boeten. In dezelfde lijn leggen Turkse en Marokkaanse familiewaarden doorgaans een grotere nadruk op eerbied en respect voor ouders en ouderen; in man-vrouw relaties zijn meer afgebakende taken en een lagere status binnen de familie voor vrouwen de regel.23 In de Nederlandse multiculturele samenleving komen in principe zowel allochtone als autochtone jongeren in aanraking met uiteenlopende culturele waarden en normen. Zo valt te verwachten dat waarden en normen die bij allochtone jongeren thuis gelden, bijv. met betrekking tot het ouderlijk gezag of het onderscheid tussen jongens en meisjes, niet altijd sporen met wat op school de norm is. Bovendien wordt de direct instrumentele rol van traditioneel Turkse of Marokkaanse familiebanden als sociale zekerheid grotendeels overgenomen door de verzorgingsstaat. Het is dan ook een open vraag of onderscheiden cultuurpatronen voortbestaan of misschien zelfs versterkt worden in de migratie, dan wel of sprake is van toenemende diversiteit en verandering in de waarden van jongeren.
21
Zie bijv. Hofstede, G. (1991). Allemaal andersdenkenden. Amsterdam: Contact Zie bijv. Rispens, J., Hermans, J.M.A. & Meeus, W. (1996). (red.). Opvoeden in Nederland. Assen: Van Gorcum. 23 Zie Kagitcibasi, C. (1996). Family and human development across cultures: A view from the other side. Hove: Erlbaum. Zie ook Pels, T. (1998).Opvoeding in Marokkaanse gezinnen in Nederland; Phalet, K. (1996). Prestatiemotivatie bij Turkse jongeren: het aandeel van cultuur, sociale klasse en migratie. Mens en Maatschappij, 71, 329-342. 22
76
5.1
Typologie: assimilatie, integratie, separatie, marginalisatie
Welk belang hechten Turkse en Marokkaanse jongeren aan de Turkse of Marokkaanse cultuur? En hoe belangrijk is voor hen de Nederlandse cultuur? In het Rotterdam Survey is aan allochtone jongeren gevraagd hoeveel belang zij hechten aan ‘cultuurbehoud’ van de Turkse of Marokkaanse minderheidscultuur enerzijds, en aan ‘intercultureel contact’, in de zin van aanpassing aan de Nederlandse cultuur en leefwijze, anderzijds. Daarbij is een onderscheid gemaakt tussen cultuurbehoud en intercultureel contact in de privésfeer van de gezinscontext en in de publieke sfeer van de schoolcontext. Aan autochtone jongeren is gevraagd wat zij verwachten van allochtonen in Nederland. Vinden zij dat allochtonen zich veel of weinig moeten aanpassen aan de Nederlandse cultuur? (intercultureel contact) En vinden zij dat allochtone minderheidsculturen wel of niet behouden moeten blijven? (cultuurbehoud) Daarbij is opnieuw onderscheid gemaakt tussen de privé- en de publieke sfeer. Verder is een Categorisatie Experiment ingebouwd, zodat autochtone jongeren op toeval dezelfde vragen hebben beantwoord voor de categorie ‘moslims’ of ‘Turken’ of ‘Marokkanen’. Concreet zijn aan allochtone en autochtone jongeren varianten van de volgende vier stellingen voorgelegd. (cultuurbehoud privé) ‘Vindt u dat Marokkanen/Turken thuis in het gezin de Marokkaanse/Turkse cultuur moeten behouden of niet? (intercultureel contact privé) ‘Vindt u dat Marokkanen/Turken zich thuis in het gezin moeten aanpassen aan de Nederlandse cultuur of niet? (cultuurbehoud publiek) ‘Vindt u dat Marokkaanse/Turkse jongeren op school de Marokkaanse/Turkse cultuur moeten kunnen behouden of niet? (intercultureel contact privé) ‘Vindt u dat Marokkaanse/Turkse jongeren zich op school moeten aanpassen aan de Nederlandse cultuur of niet? Voor de vragen over cultuurbehoud liepen de antwoordcategorieën op van ‘niet behouden’ via ‘voor een deel’ tot en met ‘helemaal behouden’; voor intercultureel contact van ‘niet aanpassen’ via ‘voor een deel’ tot en met ‘helemaal aanpassen’. Typologie.24 Op grond van hun houdingen tegenover cultuurbehoud en intercultureel contact zijn allochtone jongeren ingedeeld bij vier ideaaltypen van interculturele relaties. De typologie gaat van ‘assimilatie’ ofwel eenzijdige aanpassing aan de dominante cultuur, over ‘integratie’ ofwel combinaties van cultuurbehoud en intercultureel contact, tot en met ‘separatie’ ofwel eenzijdig vasthouden aan de minderheidscultuur. Het vierde type ‘marginalisatie’ omvat de resterende allochtonen die bij geen van beide culturen aansluiting vinden.25 Figuur 5.1 toont de voorkeuren van allochtone en autochtone jongeren voor integratie, assimilatie, separatie of marginalisatie in de privésfeer. In de privésfeer 24
De typologie is samengesteld op grond van de volgende antwoordverdelingen: de categorie ‘assimilatie’ geeft voorrang aan de dominante cultuur (criteria: je helemaal aanpassen en je eigen cultuur helemaal of gedeeltelijk opgeven). De ‘separatie’categorie geeft voorrang aan de minderheidscultuur (criteria: je eigen cultuur helemaal behouden en je gedeeltelijk of niet aanpassen). De categorie ‘integratie’ hecht evenveel belang aan de minderheidscultuur als aan de dominante cultuur (criteria: tegelijk helemaal behouden en helemaal aanpassen, ofwel tegelijk gedeeltelijk behouden en gedeeltelijk aanpassen). In de categorie ‘marginalisatie’ zijn noch de dominante cultuur noch de minderheidscultur belangrijk (restcategorie). 25 Phalet, K. & Verkuyten, M. (2000). Acculturatiemetingen bij allochtone jongeren. In N. Bleichrodt & F. Van de Vijver (red.), Psychologische tests bij allochtonen: Problemen en remedies. Lisse: Swets & Zeitlinger. Berry, J.W. & Sam, D.L. (1996). Acculturation and adaptation. In J.W. Berry, M.H. Segall & C. Kagitcibasi (eds.), Handbook of cross-cultural psychology, Vol.3, Social behavior and applications. Boston: Allyn & Bacon.
77
van het gezin kiezen Marokkaanse jongeren in de eerste plaats voor separatie (59%) en in de tweede plaats voor integratie (33%); slechts heel weinig Marokkaanse jongeren opteren voor assimilatie (3%) of marginalisatie (6%). Ook Turkse jongeren kiezen in de privésfeer vooral voor separatie (64%) en vervolgens voor integratie (30%); slechts 2% kiest voor assimilatie en 5% voor marginalisatie. Autochtone jongeren denken daar enigszins anders over. Zij zijn ten aanzien van de privésfeer van allochtone gezinnen verdeeld tussen twee opties: integratie enerzijds (46%) en separatie anderzijds (37%). Niet meer dan 11% is hier voorstander van assimilatie. Slechts 6% ziet een uitweg in marginalisatie.
Figuur 5.1: Typologie van interculturele relaties in de privesfeer 100
4.9
5.5
6.3
80
Percentages
37 59.3
63.6
60
40 45.8
20
0
32.5
29.9
2.6
1.9
10.9
Marokkanen
Turken
Nederlanders
assimilatie
integratie
separatie
marginalisatie
Figuur 5.2 toont de voorkeuren van allochtone en autochtone jongeren voor de vier typen van interculturele relaties in de publieke sfeer van de schoolcontext. In de publieke sfeer geeft een meerderheid van Marokkaanse jongeren de voorkeur aan integratie (62%); hiernaast kiest 19% voor assimilatie, 16% voor separatie, en slechts 4% voor marginalisatie. Ook een meerderheid van Turkse jongeren kiest in de publieke sfeer voor integratie (58%); hiernaast kiest 21% voor separatie, 17% voor assimilatie, en slechts 5% voor marginalisatie. Aan autochtone zijde zijn jongeren opnieuw verdeeld tussen twee opties: enerzijds assimilatie (50%) en anderzijds integratie (44%). Hiernaast opteert slechts 4% voor separatie en 2% voor marginalisatie. Univariate variantie-analyse. De algemene indeling van autochtone jongeren bij de vier typen van interculturele relaties in de publieke sfeer moet worden genuanceerd in het licht van de significante verschillen in autochtone houdingen die zijn gevonden tegenover moslims, Marokkanen en Turken. Op basis van variantie-analyses van het Categorisatie Experiment tonen autochtone jongeren zich minder voorstander van cultuurbehoud in de publieke sfeer tegenover moslims, iets meer tegenover Marokkanen, en nog iets meer tegenover Turken (F(2,272) = 3.46; p<.01). In dezelfde lijn verwachten autochtonen wat meer aanpassing aan de Nederlandse 78
cultuur van moslims dan van Marokkanen en Turken (F(2,278) = 3.43; p<.05). Samengevat moeten moslims zich in de ogen van de autochtonen meer aanpassen aan de Nederlandse publieke cultuur dan Turken en Marokkanen. Figuur 5.2: Typologie van interculturele relaties in publieke sfeer 100
3.5
4.8
16.3
3.9
20.5
80
Percentages
43.7
60 61.5
58
40
50.1
20 18.7
16.7
Marokkanen
Turken
0
assimilatie
integratie
separatie
Nederlanders
marginalisatie
T-toetsen privé- en publieke sfeer. Maken allochtone en autochtone jongeren in hun houdingen tegenover cultuurbehoud en intercultureel contact het verwachte onderscheid tussen privésfeer en publieke sfeer? Uit beide figuren tezamen blijkt dat zowel de autochtonen als de allochtonen een onderscheid maken tussen de twee leefsferen. Het onderscheid is significant voor allochtonen en autochtonen op basis van t-toetsen van verschillen in gemiddelden tussen publiek en privé. Zo hechten Marokkanen (t = 12.35; p<.0001), Turken (t = 12.51; p<.0001) en autochtonen (t = 14.69; p<.0001) meer belang aan cultuurbehoud in de privésfeer dan in de publieke sfeer. Andersom hechten Marokkanen (t = 9.73; p<.0001), Turken (t = 11.58; p<.0001) en autochtonen (t = 15.45; p<.0001) meer belang aan intercultureel contact in de publieke sfeer dan in de privésfeer. Samengevat blijkt in de privésfeer het behouden van de Turkse of Marokkaanse cultuur méér, en het aanpassen aan de Nederlandse cultuur mínder gewenst dan in de publieke sfeer. Samengevat voor beide figuren is een meerderheid van allochtone jongeren bereid om in de publieke sfeer af te dingen op de Turkse of Marokkaanse cultuur en zich ook of vooral te richten op de Nederlandse cultuur. In de publieke sfeer opteert bijna twee derden van de allochtonen voor integratie, of een combinatie van cultuurbehoud en intercultureel contact. Daartegenover staat een verdeelde minderheid van bijna één op vijf allochtone jongeren die kiezen voor assimilatie, of zich eenzijdig richten op de Nederlandse cultuur; en aan de andere kant ongeveer evenveel allochtone jongeren die kiezen voor separatie, of zich eenzijdig richten op de Turkse of Marokkaanse cultuur. Aan autochtone zijde zijn jongeren ongeveer gelijk verdeeld tussen voorstanders van assimilatie en van integratie. Het moge duidelijk zijn dat het integratie-type van interculturele relaties de grootste gemene deler is tussen allochtone en autochtone culturele keuzen. 79
In de privésfeer wordt cultuurbehoud belangrijker en intercultureel contact minder belangrijk gevonden door zowel allochtonen als autochtonen. Zo opteert een meerderheid van tweederde van de allochtonen hier voor separatie, of eenzijdig cultuurbehoud, tegenover een minderheid van bijna éénderde, die ook in de gezinscontext kiest voor integratie; assimilatie is geen optie. Aan autochtone zijde zijn jongeren verdeeld tussen voorstanders van integratie en separatie met een licht overwicht voor integratie. In grote lijnen zijn allochtonen en autochtonen het met elkaar eens over een ruime culturele keuzevrijheid in de privésfeer. Antwoordverdelingen cultuurbehoud en intercultureel contact. In wat volgt zijn cultuurbehoud en intercultureel contact in de twee leefsferen samengevoegd in samengestelde indices voor ‘Cultuurbehoud’ en ‘Intercultureel Contact’. De figuren 5.3 en 5.4 tonen de antwoordverdelingen voor de gemiddelde voorkeur voor Cultuurbehoud en Intercultureel Contact. Vinden jongeren dat de Turkse of Marokkaanse cultuur in Nederland helemaal, voor een deel, of niet behouden moet worden? Bij de Marokkaanse jongeren is 21% voorstander van volledig cultuurbehoud; een meerderheid (74%) opteert voor gedeeltelijk cultuurbehoud; en slechts 5% wijst cultuurbehoud helemaal af. Bij de Turkse jongeren is dat respectievelijk 30%, 66%, en 4%. Bij de autochtone jongeren tenslotte is slechts 6% voorstander van volledig behoud van de Turkse of Marokkaanse cultuur in Nederland; een meerderheid van 70% opteert voor gedeeltelijk behouden; en 24% wijst cultuurbehoud helemaal af. En vinden jongeren dat Turken of Marokkanen zich in Nederland helemaal moeten aanpassen, voor een deel moeten aanpassen of niet moeten aanpassen? Bij de Marokkanen is slechts 4% voorstander van volledige aanpassing aan de Nederlandse cultuur, een meerderheid (71%) opteert voor gedeeltelijke aanpassing en hiernaast vindt 24% dat zij zich niet moeten aanpassen. Bij de Turken bedragen deze percentages respectievelijk 3%, 73% en 24%. Bij de autochtone jongeren is tenslotte 11% voorstander van totale aanpassing van Turken en Marokkanen aan de Nederlandse cultuur, een meerderheid van 74% opteert voor gedeeltelijke aanpassing en 15% vindt dat Turken en Marokkanen zich niet moeten aanpassen. Figuur 5.3: Mate van gewenst cultuurbehoud 100
4.2
4.8
23.9
Percentages
80
60
65.8 74.5
69.7
40
20 30 20.7 6.4
0
Marokkanen
helemaal behouden
Turken
voor een deel behouden
80
Nederlanders
niet behouden
Figuur 5.4: Mate van gewenst intercultureel contact 100 14.6 24.
24.
71.
72.
4.4
3.3
Marokkanen
Turken
Percentages
80
60 74.3
40
20
0
helemaal aanpassen
11.
voor een deel aanpassen
Nederlanders
niet aanpassen
Samengevat is een meerderheid van ruim twee op drie allochtonen en twee op drie autochtonen voorstander van gedeeltelijk cultuurbehoud. Een minderheid van één op vijf Marokkanen en bijna één op drie Turken verkiest volledig cultuurbehoud. Omgekeerd staat een minderheid van één op vier autochtone jongeren afwijzend tegenover elke vorm van cultuurbehoud. Wat betreft intercultureel contact kiest een meerderheid van ruim twee op drie allochtonen en drie op vier autochtonen voor gedeeltelijke aanpassing. Multivariate analyses van cultuurbehoud en intercultureel contact. Wat betreft Cultuurbehoud zijn er significante etnische verschillen (F(2,835)=53.83; p<.0001). Turken kiezen meer voor het behoud van de Turkse cultuur dan Marokkanen voor de Marokkaanse cultuur; autochtonen zijn het minst voorstander van cultuurbehoud (zie figuur 5.3). Hiernaast wordt een significant interactie-effect gevonden van etnische herkomst en opleiding (F(2,835)=5.70; p<.01). Hoog opgeleide allochtonen hechten minder belang aan cultuurbehoud dan laag opgeleiden. Aan autochtone kant zijn hoog opgeleiden meer voorstander van cultuurbehoud voor allochtonen, en laag opgeleiden minder. Wat betreft Intercultureel Contact is eveneens een significant etnisch verschil gevonden (F(2,837)=22.98; p<.0001). De autochtonen vinden dat Turken en Marokkanen zich meer moeten aanpassen aan de Nederlandse cultuur dan dat Turken en Marokkanen dit zelf vinden. Verder is er een significant interactieeffect van etnische herkomst en sekse (F(2,837)=5.85; p<.01). Allochtone vrouwen zijn meer gericht op intercultureel contact met de Nederlandse cultuur dan mannen; en autochtone mannen vinden, meer dan vrouwen, dat allochtonen zich moeten aanpassen. Samenvattend hechten autochtone jongeren systematisch minder belang aan cultuurbehoud, en meer aan intercultureel contact, dan allochtone jongeren. Verder vinden Turkse jongeren cultuurbehoud nog belangrijker dan Marokkanen. Onderwijs en sekse spelen ook een rol. Zo hechten hoog opgeleide allochtone jongeren minder belang aan de Turkse of Marokkaanse cultuur dan laag opgeleiden. Allochtone vrouwen staan meer open voor intercultureel contact dan mannen. Aan autochtone 81
zijde is er meer acceptatie van de Turkse of Marokkaanse cultuur bij hoog opgeleiden dan bij laag opgeleiden. Samenvatting interculturele relaties. Welk belang hechten allochtone jongeren aan de Turkse of Marokkaanse cultuur en aan de Nederlandse cultuur? De houdingen van allochtonen ten aanzien van cultuurbehoud (van de Turkse of Marokkaanse cultuur) en cultuurcontact (met de Nederlandse cultuur) werden vergeleken met de verwachtingen van autochtonen. Vinden autochtone jongeren dat allochtonen de Turkse of Marokkaanse cultuur moeten behouden, of moeten zij zich aan de Nederlandse cultuur aanpassen, of een combinatie van beide? Op grond van hun houdingen zijn de jongeren ingedeeld bij vier ideaaltypen van interculturele relaties. De typologie gaat van ‘assimilatie’ ofwel eenzijdige aanpassing aan de dominante cultuur, over ‘integratie’ ofwel combinaties van cultuurbehoud en intercultureel contact, tot en met ‘separatie’ ofwel eenzijdig vasthouden aan de minderheidscultuur. Het vierde type ‘marginalisatie’ omvat de resterende allochtonen die bij geen van beide culturen aansluiting vinden Een eerste conclusie uit de analyses is dat de meeste allochtone jongeren zich voor een deel willen aanpassen aan de Nederlandse cultuur (in de publieke sfeer) en tegelijk een deel van de Turkse of Marokkaanse cultuur willen behouden (vooral in de privésfeer). De voorkeur van allochtonen voor integratie sluit probleemloos aan bij de verwachtingen van een groot deel van de autochtone jongeren. Vooral met betrekking tot cultuurbehoud in de publieke sfeer lopen de meningen echter uiteen, zowel tussen autochtonen en allochtonen als tussen autochtonen onderling. Zo wijst één op twee autochtonen elke vorm van cultuurbehoud in de publieke sfeer af, wat voor de meeste allochtonen ‘een brug te ver’ is. Dat laatste wijst erop dat de aanwezigheid van Turkse, Marokkaanse of islamitische minderheidsculturen in de publieke sfeer omstreden is. Ten tweede trekken zowel allochtonen als autochtonen een duidelijke lijn tussen culturele keuzen in de privésfeer van het gezin en in de publieke sfeer van de school. Allochtone jongeren zijn bereid af te dingen op de minderheidscultuur en zich voor een deel aan te passen aan de Nederlandse cultuur in de publieke sfeer. Van hun kant accepteren autochtone jongeren dat de Turkse of Marokkaanse cultuur een belangrijke plaats inneemt in de privésfeer van allochtone gezinnen. Een derde conclusie betreft de rol van onderwijskansen in interculturele relaties. Zo hechten allochtone jongeren minder belang aan cultuurbehoud naarmate ze langer en hoger onderwijs volgen in Nederland. Langer en hoger onderwijs voor autochtone jongeren bevordert dan weer de acceptatie van andere culturen. Kortom, onderwijs draagt ertoe bij dat allochtonen en autochtonen meer naar elkaar toegroeien. Tenslotte wijzen sekseverschillen op een mogelijke ‘brugfunctie’ van vrouwen in interculturele relaties. Zo staan allochtone vrouwen meer open voor cultuurcontact met hun (dominant) Nederlandse omgeving dan mannen. Autochtone vrouwen van hun kant leggen de lat voor cultuurcontact met allochtonen ook minder hoog dan mannen. Vrouwen tonen dus van twee kanten meer culturele openheid dan mannen.
82
5.2
Persoonlijke waardenoriëntaties
Om de oriëntaties van jongeren ten aanzien van een aantal persoonlijke waarden en maatschappelijke idealen in kaart te brengen, is de jongeren in het Rotterdam Survey een waardenlijst voorgelegd. De jongeren moesten aangeven hoe belangrijk elke waarde voor hen persoonlijk is ‘als leidraad in hun leven’: niet zo belangrijk, redelijk belangrijk, belangrijk, erg belangrijk of uiterst belangrijk.26 Factoroplossing. Simultane Componenten Analyse in de drie vergelijkingsgroepen levert een gemeenschappelijke twee-factorenoplossing op (verklaarde varianties 34% voor Marokkanen, 35% voor Turken en 36% voor autochtonen). De waarden van allochtone en autochtone jongeren zijn georganiseerd rondom twee bipolaire dimensies27. Dit betekent dat personen die waarden op de ene pool (bijv. traditie) van groot belang achten, waarden op de tegenovergestelde pool (bijv. autonomie) doorgaans van minder groot belang achten. De eerste bipolaire dimensie Conformisme versus Autonomiewaarden is gebaseerd op een eerste waardenconflict tussen twee tegengestelde waardenclusters: Conformisme enerzijds en Autonomiewaarden anderzijds. Conformisme omvat drie waarden: ‘Eerbied voor ouders en ouderen [in de zin van respect tonen]’ ‘Gehoorzaamheid [in de zin van regels volgen, plichten nakomen]’ ‘Respect voor traditie [in de zin van behoud van goede oude gebruiken]’ Autonomie omvat twee waarden: ‘Onafhankelijkheid [in de zin van vertrouwen op jezelf, zelfstandig zijn]’ ‘Keuze voor eigen doelen [in de zin van eigen keuzen maken]’ De tweede bipolaire dimensie Egalitarisme versus Prestatiewaarden is gebaseerd op een tweede waardenconflict tussen tegengestelde waardenclusters: Egalitarisme enerzijds en Prestatiewaarden anderzijds. Egalitarisme omvat drie waarden: ‘Gelijkheid [in de zin van gelijke kansen voor iedereen]’ ‘Sociale rechtvaardigheid [in de zin van herstel van onrecht en het zorgen voor zwakkeren]’ ‘Verkleining van de kloof tussen rijk en arm’ Prestatie omvat drie waarden: ‘Ambitie [in de zin van hard werken om vooruit te komen]’ ‘Bekwaamheid [in de zin van doeltreffendheid en efficiëntie]’ ‘Succes [in de zin van slagen, je doel bereiken]’ Betrouwbaarheid. De (unipolaire) waardenschalen Conformisme, Autonomiewaarden, Egalitarisme en Prestatiewaarden hebben een goede betrouwbaarheid in de drie vergelijkingsgroepen op basis van interne consistentie (Conformisme: .64 voor Turken, .72 voor Marokkanen en .65 voor autochtonen; Autonomie: .61 voor Turken, .79 voor Marokkanen en .58 voor autochtonen; Egalitarisme: .67 voor
26
Om verschillen in antwoordstijl weg te werken werden alle analyses uitgevoerd op gecentreerde scores rond het individuele gemiddelde. Op basis van exploratieve factoranalyses per vergelijkingsgroep zijn uiteindelijk 11 (van de 16) waarden met een vergelijkbare betekenis bij Turkse, Marokkaanse en autochtone jongeren geselecteerd voor verdere analyses. 27 Bipolariteit verwijst naar een motivationeel conflict tussen tegengestelde waarden, die dan op tegenovergestelde polen van dezelfde waardendimensie terecht komen.
83
Turken, .64 voor Marokkanen en .60 voor autochtonen; Prestatiegericht-heid: .62 voor Turken, .79 voor Marokkanen en .72 voor autochtonen). Antwoordverdelingen. Figuur 5.5 toont de antwoordverdelingen voor autochtonen, Turken en Marokkanen op de bipolaire waardendimensie conformisme versus autonomiewaarden.
Figuur 5.5: Houding ten aanzien van waarden; Conformisme versus Autonomie Nederlanders
8.4
Turken 3.9
Marokkanen 3.1
0
34.5
29
20.6
38.8
21
28
28.3
45.3
20
40
8.4
26.1
60
80
4.5
100
Percentages
veel meer conformistisch meer conformistisch even conformistisch als autonoom meer autonoom veel meer autonoom
Wie een voorkeur heeft voor conformisme boven autonomie, komt aan de linkerzijde van figuur 5.5 terecht; en omgekeerd, wie zich aan de rechterzijde bevindt, geeft de voorkeur aan autonomie-waarden. Op de eerste dimensie Conformisme versus Autonomie-waarden (zie figuur 5.5) verkiest 9% van de autochtone jongeren conformistische waarden (1% zeer conformistisch en 8% een beetje conformistisch); 35% heeft geen voorkeur; en een meerderheid van 57% geeft de voorkeur aan autonomiewaarden (29% een beetje en 28% zeer autonoom). Op dezelfde dimensie verkiest 25% van de Turkse jongeren conformisme (4% zeer conformistisch en 21% een beetje conformistisch); 39 % heeft geen voorkeur; en 37% kiest voor autonomie-waarden (28% een beetje en 7% zeer autonoom). Van de Marokkaanse jongeren verkiest 24% conformistische waarden (3% zeer conformistisch en 21% een beetje conformistisch); 45% heeft geen voorkeur; en 31% kiest voor autonomie-waarden (26% een beetje en 5% zeer autonoom). Figuur 5.6 toont de antwoordverdelingen van autochtonen, Turken en Marokkanen op de tweede waardendimensie egalitarisme versus prestatiewaarden. Wie een voorkeur heeft voor gelijkheid boven presteren bevindt zich aan de linkerzijde van 84
figuur 5.6; en omgekeerd, wie voorrang geeft aan presteren boven gelijkheid bevindt zich aan de rechterzijde. Figuur 5.6: Houding ten aanzien van waarden; Egalitairisme verus Prestatiegerichtheid
Nederlanders
13.2
27.7
Turken 4.8
Marokkanen 3.8
0
34.3
29.9
22.1
46.9
20
15.9
53.8
20
40
18.3
60
80
2.7
2.5
4.1
100
Percentages veel meer egalitair meer egalitair even egalitair als prestatiegericht meer prestatiegericht veel meer prestatiegericht
Op de tweede dimensie Egalitarisme versus Prestatiegerichtheid (zie figuur 5.6) verkiest 41% van de autochtonen egalitaire waarden (13% zeer egalitair en 28% een beetje egalitair); 34% heeft geen voorkeur; en 25% geeft voorrang aan prestatiewaarden (22% een beetje en 3% zeer prestatiegericht). Van de Turkse jongeren verkiest 35% egalitaire waarden (5% zeer egalitair en 30% een beetje egalitair); 47% heeft geen voorkeur; en 18% verkiest prestatie-waarden (16% een beetje en 2% zeer prestatiegericht). Op dezelfde dimensie heeft 24% van de Marokkaanse jongeren voorkeur voor gelijkheid (4% zeer egalitair en 20% een beetje egalitair); 54% heeft geen voorkeur; en 22% verkiest prestatiegerichte waarden (18% een beetje en 4% zeer prestatiegericht). Samenvatting. Voor wat betreft de eerste tegenstelling tussen conformisme en autonomie-waarden valt vooral de gelijkenis op tussen autochtone, Turkse en Marokkaanse waardenoriëntaties. Zowel allochtone als autochtone jongeren geven immers wat meer voorrang aan autonomie-waarden dan aan conformistische waarden. Tegelijk zijn autochtone jongeren echter meer eensgezind in hun voorkeur voor autonomie en zijn allochtone jongeren meer verdeeld tussen autonomie en conformisme. Zo staat tegenover ruim één op twee autochtone jongeren met een uitgesproken voorkeur voor autonomie-waarden ongeveer één op drie allochtone jongeren met een zelfde voorkeur. Voor wat betreft de tweede tegenstelling tussen egalitarisme en prestatie-waarden wordt opnieuw meer gelijkenis dan verschil gevonden tussen autochtone, Turkse en 85
Marokkaanse waardenoriëntaties. Zowel autochtone als allochtone jongeren geven wat meer prioriteit aan gelijkheid boven prestatie-waarden. Tegelijk zijn er echter graduele verschillen, waarbij autochtonen het meest egalitair zijn, Turken wat minder, en Marokkanen het minst. Zo heeft iets minder dan de helft van de autochtonen een uitgesproken voorkeur voor gelijkheid boven presteren, tegenover één op drie Turken, en één op vier Marokkanen. Multivariate analyse. Zijn er significante etnische verschillen tussen de persoonlijke waardenoriëntaties van autochtone, Turkse en Marokkaanse jongeren? Er is een zeer significant effect van etnische herkomst op de dimensie ConformismeAutonomie (F(2,801)=43.92; p<.0001). Autochtone jongeren hebben gemiddeld de grootste voorkeur voor autonomie, Turken minder, en Marokkanen het minst. Ook is er een randsignificant effect van etnische herkomst op EgalitarismePrestatiegerichtheid (F(2,801=4.40; p<0.05). Nederlanders en Turken hebben gemiddeld wat meer voorkeur voor gelijkheid dan Marokkanen. Is er sprake van sociale diversiteit? Op de dimensie Conformisme-Autonomie is een zeer significant effect van opleiding gevonden (F(2,801)=18.35, p<0.0001). Hoog opgeleiden hebben een grotere voorkeur voor autonomie dan laag opgeleiden (zie figuur 5.7). Voor allochtonen is er op deze dimensie tevens een randsignificant generatie-effect (F(1,512)=4.86, p<0.05). De tweede generatie heeft wat meer voorkeur voor autonomie dan de eerste generatie allochtonen. Figuur 5.7: Houding ten aanzien van Conformisme (-) versus Autonomie (+) in functie van Opleiding 1.13
1.2 1
Gemiddelde
0.8
0.58
0.6 0.33
0.4 0.2
0.16 0
0
0 -0.2 -0.4
Marokkanen
Turken
laag opgeleid
Nederlanders
hoog opgeleid
86
Op de dimensie Egalitarisme-Prestatiegerichtheid zijn er significante effecten van sekse (F(2,801)=11.53, p<.001) en van leeftijd (F(2,801)=16.14, p<.0001). Vrouwen hebben wat meer voorkeur voor gelijkheid dan mannen; en jongvolwassenen (26- tot 30-jarigen) ook meer dan jongeren (18- tot 25-jarigen) (zie figuur 5.8). Figuur 5.8: Houding ten aanzien van Egalitarisme (versus Prestatiegerichtheid (+) in functie van leeftijdsgroepen
0.2 0.1 0
0
0
Gemiddelde
-0.1
-0.11
-0.11
-0.21
-0.2 -0.3 -0.4
-0.51
-0.5 -0.6
Marokkanen
Turken 18-25 jaar
Nederlanders
26-30 jaar
Samengevat lokaliseert cultuurverschil in waarden zich vooral op de tegenstelling tussen conformisme en autonomiewaarden. Zo zijn Nederlanders het meest individualistisch, gevolgd door Turken, en vervolgens Marokkanen. Los van cultuurverschillen geldt ook dat hoger opgeleiden meer individualistisch zijn en laag opgeleiden meer conformistisch. Voor de tegenstelling tussen egalitarisme en prestatiewaarden blijkt sekseverschil meer doorslaggevend dan cultuurverschil. Het meest opvallend is hier de grote ‘generatiekloof’ aan allochtone zijde tussen de egalitaire eind-twintigers en de prestatiegerichte begin-twintigers.
Samenvatting persoonlijke waarden. Hoeveel belang hechten allochtone en autochtone jongeren aan centrale waarden zoals gelijkheid, autonomie, prestatie en traditie? Is er sprake van een waardenconflict tussen allochtone en autochtone jongeren, of vinden zij elkaar in gedeelde sociale waarden? Ten eerste kan geconcludeerd worden dat cultuurverschillen tussen allochtone en autochtone jongeren gradueel van aard zijn. Zowel allochtone als autochtone jongeren vinden autonomie een beetje of veel belangrijker dan conformisme, en alle jongeren zijn meer gericht op gelijkheid dan op prestatiewaarden. Er is dus zeker geen sprake van een cultuurconflict tussen tegengestelde waardenoriëntaties van jongeren. Samengevat komen autochtonen uit onze analyses naar voren als wat meer individualistisch (voorkeur voor autonomie) en egalitair (voorkeur voor gelijkheid) dan Turken en Marokkanen. Dit komt overeen met bevindingen uit 87
internationale waardenstudies. Opvallend is dat autochtonen in ons onderzoek (dat zich weliswaar richt tot overwegend laag opgeleide jongeren) niet, zoals prof. dr. D. Kohnstamm onlangs veronderstelde28, meer op prestaties gericht zijn dan Turken en Marokkanen. Integendeel, zowel Turken als Marokkanen hechten gemiddeld wat meer belang aan prestatiegerichtheid dan autochtonen. Cultuurverschil moet verder worden genuanceerd in het licht van een aanzienlijke mate van sociale verdeeldheid binnen etnische groepen. Zo blijken naast sekse- en leeftijdsverschillen, vooral onderwijs, en in mindere mate ook het generatieverschil, van invloed te zijn op persoonlijke waardenoriëntaties. Voor zover jongeren met een hoger opleidingsniveau aanzienlijk meer individualistisch en minder conformistisch zijn dan lager opgeleiden, lijkt vooral het onderwijs een sleutelrol te spelen in de ‘individualisering’ van allochtone culturen en waarden. Denkbaar is overigens ook dat waardenoriëntaties contextgebonden zijn en dus mogelijk per situatie deels verschillen. Dit is in dit onderzoek niet nagegaan.
28
In de Volkskrant van 31maart 2000
88
5.3
Familiewaarden
Hoe zien allochtone en autochtone jongeren de ideale band tussen ouders en kinderen? En de ideale relatie tussen man en vrouw? Familiewaarden bepalen in belangrijke mate de relaties tussen generaties en seksen binnen het gezin. Zij verschillen tussen culturen. In het eerste hoofdstuk werd ingegaan op de beeldvorming van allochtonen ten aanzien van westerse of Europese waarden en leefwijzen, en andersom ook van autochtonen ten aanzien van islamitische waarden. De conclusie hiervan was dat zowel aan allochtone als aan autochtone zijde een spanning werd ervaren tussen islamitische en Europese familiewaarden. In deze paragraaf gaan we hierop wat dieper in. Om welke familiewaarden gaat het en wat zijn de verschillende oriëntaties van allochtone en autochtone jongeren op dit gebied? Om dit in kaart te brengen is aan allochtone en autochtone jongeren een aantal stellingen over familiewaarden voorgelegd. Jongeren moesten bij elke stelling aangeven of zij het helemaal oneens, oneens, ertussenin, eens of helemaal eens waren. De vijf stellingen zijn gekozen omdat zij op basis van internationaal vergelijkend onderzoek sterk blijken te discrimineren tussen culturen.29 Factoroplossing. Simultane Componenten Analyse in de drie vergelijkingsgroepen levert een gemeenschappelijke twee-factorenoplossing op (verklaarde varianties 59% voor Marokkanen, 64% voor Turken en 53% voor autochtonen). Blijkbaar zijn de oriëntaties betreffende familiewaarden georganiseerd rondom twee dimensies. De eerste dimensie Traditionele familiewaarden betreft de relatie tussen ouders en kinderen. Deze dimensie omvat drie ‘traditionele’ waarden: dat kleine kinderen thuis bij hun moeder horen, dat ongehuwde kinderen thuis bij hun ouders moeten wonen, dat volwassen kinderen hun bejaarde ouders zelf moeten verzorgen. Wie het eens is met de volgende drie stellingen scoort dus hoog op ‘traditionele familiewaarden’: ‘Kinderen kunnen het beste bij hun ouders blijven wonen totdat ze trouwen’ ‘Bejaarde ouders kunnen beter bij hun kinderen wonen dan in het bejaardentehuis’ ‘Het is het beste voor kleine kinderen als ze de hele dag bij hun moeder zijn’ De tweede dimensie Vrije Partnerkeuze betreft de relatie tussen man en vrouw. Deze dimensie omvat twee ‘vrije’ waarden: vrije partnerkeuze en seksualiteit voor ongehuwde meisjes. Wie het eens is met de volgende twee stellingen scoort dus hoog op de meer algemene waarde ‘vrijheid van partnerkeuze’. ‘Ouders moeten zich niet mengen in de partnerkeuze voor het huwelijk van hun kinderen’ ‘Een ongehuwd meisje moet een relatie kunnen hebben met een jongen, ook als ze later niet met elkaar trouwen’ Betrouwbaarheid. De waardenschalen Traditionele Familiewaarden en Vrije Partnerkeuze hebben, gezien het geringe aantal indicatoren en de vergelijkbaarheid tussen de groepen, een redelijke tot goede betrouwbaarheid in de drie groepen (Opvoeding: .50 voor Marokkanen, .58 voor Turken en .30 voor autochtonen; Partnerkeuze:.48 voor Marokkanen, .53 voor Turken en .49 voor autochtonen).
29
Triandis, H. (1995). Individualism and collectivism. Boulder, CO: Westview Press.
89
Antwoordverdelingen. Figuur 5.9 toont de antwoordverdelingen van Marokkaanse, Turkse en autochtone jongeren op de schaal Traditionele Familiewaarden. Wie het eens is met een traditionele opvatting van de ouder-kind band (wie vindt dat kleine kinderen bij hun moeder thuis horen, ongehuwde kinderen bij hun ouders, en bejaarde ouders bij hun volwassen kinderen) komt aan de rechterzijde van de figuur terecht; wie het daar niet mee eens is bevindt zich aan de linkerzijde van de figuur. Figuur 5.9: Houding ten aanzien van traditionele Familiewaarden
Nederlanders
5.2
Turken
1.5
Marokkanen
3.4
0
49.8
12.4
32.3
12.8
10
36.8
38.2
15.6
42.4
20
30
8.2
40
36.2
50
60
70
5.2
80
90
100
Percentages
helemaal oneens
oneens
ertussenin
eens
helemaal eens
Een kleine minderheid (16%) van de Marokkaanse jongeren is het oneens met traditionele waarden in de relatie tussen ouders en kinderen (3% helemaal oneens, 13% oneens); 42% is onbeslist; en 41% is voorstander van een traditionele ouderkind relatie (36% eens, 5% helemaal eens). Ook van de Turkse jongeren is slechts een kleine minderheid van 14% het oneens met traditionele familiewaarden (2% helemaal oneens, 12% oneens); 32% is onbeslist; en een meerderheid van 54% geeft wel de voorkeur aan een traditionele ouder-kind relatie (38% eens, 16% helemaal eens). De verdeling bij de autochtonen ligt heel anders: een meerderheid van 55% is het niet eens met traditionele familiewaarden (5% helemaal oneens, 50% oneens); 37% is onbeslist; en slechts 8% is voorstander (zie hiervoor figuur 5.9). Figuur 5.10 toont de antwoordverdelingen van jongeren op de schaal voor Vrije Partnerkeuze. Wie het eens is met de vrijheid van partnerkeuze (dus wie voor zelfstandige partnerkeuze en vrije omgang met de partner is) bevindt zich aan de rechterzijde van de figuur; wie het daarmee oneens is komt aan de linkerzijde terecht. Van de Marokkaanse jongeren is een kwart (24%) geen voorstander van vrije partnerkeuze (5% helemaal oneens, 19% oneens). Hiernaast is 43% onbeslist; en een derde (33%) pleit voor vrijheid van partnerkeuze (25% eens,8% helemaal eens). Van de Turken is eveneens een minderheid (24%) tegen vrije partnerkeuze (6% helemaal oneens, 18% oneens); 36% is onbeslist; en een kleine helft (40%) is voorstander van vrije partnerkeuze (24% eens, 16% helemaal eens). Ook hier weer ligt de verdeling van de autochtonen anders. Slechts 2% is tegen (1% helemaal oneens, 1% oneens); 11% is onbeslist; en de overgrote meerderheid (87%) geeft de 90
voorkeur aan vrije partnerkeuze en vrije omgang voor ongehuwde meisjes (39% eens, 48% helemaal eens). Figuur 5.10: Familiewaarden; vrijheid in relatie tot partner?
Nederlanders
11.4
38.6
Turken
5.6
18.4
Marokkanen
5.3
18.9
0
10
47.8
36.3
23.6
42.7
20
30
40
16.1
24.9
50
60
70
80
8.2
90
100
Percentages
helemaal oneens
oneens
ertussenin
eens
helemaal eens
Samengevat scharen allochtone jongeren zich in meerderheid achter traditionele familiewaarden in de ouder-kind relatie. Zo vindt bijna één op twee Marokkanen en ruim één op twee Turken dat moeders thuis moeten blijven bij kleine kinderen, dat ongehuwde kinderen bij hun ouders moeten wonen, en dat volwassen kinderen hun bejaarde ouders in huis moeten nemen. Ruim één op tien allochtonen is tegen dit traditionele patroon en de rest zit hier tussenin. Aan autochtone zijde daarentegen is nog niet één op tien jongeren onverdeeld voorstander van traditionele familiewaarden in de ouder-kind relatie. Omgekeerd is aan autochtone zijde bijna niemand tegen vrije partnerkeuze en vrije seksuele omgang tussen jongens en meisjes. Onder allochtone jongeren zijn de meningen echter verdeeld met een licht overwicht in het voordeel van vrije partnerkeuze en omgang. Eén op twee Marokkanen en bijna één op twee Turken zijn gewonnen voor meer vrijheid in partnerkeuze en een vrijere omgang voor ongehuwde meisjes. Een kwart van de allochtone jongeren is hiertegen gekant. De anderen nemen een middenpositie in. Multivariate analyses. Zijn er op de schaal Traditionele familiewaarden significante etnische verschillen? Er is een zeer significant effect van etnische herkomst (F(2,840)=115.73; p<.0001). Turken zijn het meest traditioneel wat betreft de ouderkind relatie; Marokkanen zijn wat minder traditioneel dan Turken; en autochtonen zijn het minst traditioneel.
91
Figuur 5.11: Traditionaliteit familiewaarden in functie van opleiding 4 3.67
3.5
3.28
3.36 3.19
3
Gemiddelde
2.6
2.5
2.33
2 1.5 1 0.5 0
Marokkanen
Turken
laag opgeleid
Nederlanders
hoog opgeleid
Figuur 5.12: Traditionaliteit familiewaarden in functie van migratiegeneratie 3.8 3.68
3.7 3.6
Gemiddelde
3.5 3.4
3.39
3.39
3.3 3.2 3.1
3.08
3 2.9 2.8 2.7
Marokkanen
Turken
1e generatie
2e generatie
Is er sprake van sociale diversiteit in traditionele familiewaarden? Er is een significant effect van opleiding (F(840)=17.81; p<.0001). Laag opgeleiden zijn traditioneler dan hoog opgeleiden (zie figuur 5.11) Hiernaast is er een significant interactie-effect van etnische herkomst en sekse (F(2,840)=5.55; p<.0001). Bij autochtonen en Marokkanen zijn mannen traditioneler dan vrouwen; bij de Turken is dit andersom. Turkse vrouwen zijn hierbij het meest traditioneel en autochtone vrouwen het minst. Bij de allochtonen is er tenslotte nog een significant effect van migratiegeneratie (F(1,552)=7.79; p<.01). De eerste generatie is traditioneler dan de tweede generatie (zie figuur 5.12). 92
Worden er significante etnische verschillen gevonden in de opvattingen van jongeren over Vrije Partnerkeuze? Er is een zeer significant effect van etnische herkomst op Partnerkeuze (F(2,839)=122.65; p<.0001). Marokkanen zijn het minst gewonnen voor vrije partnerkeuze, op de voet gevolgd door de Turken. Het meest vrijdenkend zijn de autochtonen. Hiernaast is er sprake van sociale diversiteit. Er is een significant interactie-effect van sekse, opleiding en leeftijd op Vrije Partnerkeuze (F(2,839)=14.18; p<.0001). De grootste voorstanders van vrije partnerkeuze en omgang zijn de hoog opgeleide jonge vrouwen, en omgekeerd zijn laag opgeleide oude mannen de grootste tegenstanders. Hiernaast is alleen bij de allochtonen een significant effect van sekse (F(1,550)=7.53; p<.01) en migratiegeneratie (F(1,550)=16.07; p<.0001) gevonden (zie figuur 5.13). Allochtone vrouwen zijn meer voorstander van vrije partnerkeuze en vrije omgang dan mannen, en de tweede generatie meer dan de eerste generatie. Hiernaast is er een significant interactieeffect van migratiegeneratie en sekse(F(1,550)=6.93; p<.01). Tweede-generatie vrouwen zijn het meest gewonnen voor vrije partnerkeuze en vrije omgang met hun partner, en vrouwen van de eerste generatie zijn daar het meest tegen gekant. De mannen scoren hier tussenin, maar de tweede generatie heeft hierover wel vrijere opvattingen dan de eerste. Figuur 5.13: Vrijheid partnerkeuze en omgang in functie van migratiegeneratie 3.5 3.27
3.22
3
2.88
Gemiddelde
2.69
2.5
2
1.5
1
Marokkanen
Turken
1e generatie
2e generatie
Samenvattend kan gezegd worden dat allochtonen, zowel wat betreft de relatie tussen ouders en kinderen als wat betreft de relatie tussen mannen en vrouwen, een traditioneler waardenpatroon aanhangen dan autochtonen. Zo zijn allochtone jongeren veel meer voorstander van traditionele familiewaarden in de zin van traditionele relaties tussen ouders en kinderen. Tegelijk zijn zij aanzienlijk minder voorstander van vrije partnerkeuze en vrije omgang met de partner dan hun autochtone leeftijdsgenoten. Tegelijk is er zeker geen eensgezindheid over traditionele familiewaarden onder allochtone jongeren. Zo zijn Turken wat traditioneler dan Marokkanen in de relatie tussen ouders en kinderen, en andersom wat vrijer in de keuze van en omgang met een partner. Ook onderwijs en sekse spelen een rol. Hoger opgeleiden hechten wat minder belang aan traditionele familiewaarden in de ouder-kind relatie dan laag opgeleiden. Verder hechten 93
vrouwen meer belang aan vrije partnerkeuze dan mannen, met tweede-generatie vrouwen in de voorhoede. Samenvatting familiewaarden. Onze analyse van de wederzijdse beeldvorming tussen allochtone en autochtone jongeren in Rotterdam wijst op een intercultureel spanningsveld dat zich toespitst op familiewaarden. In de ogen van autochtone jongeren is de islamitische opvoeding van kinderen te autoritair en worden moslim vrouwen onderdrukt. Andersom menen allochtone jongeren dat de Europese opvoeding van kinderen te permissief is en dat westerse vrouwen teveel vrijheden hebben. We vroegen ons af hoe ver deze stereotypen afzitten van de familiewaarden die jongeren voor zichzelf belangrijk vinden. Hoe zien allochtone en autochtone jongeren de ideale relatie tussen ouders en kinderen? En de ideale manvrouw relatie? Zijn er aanwijzingen van een waardenconflict tussen Turkse of Marokkaanse en Nederlandse familiewaarden? Ten eerste wijzen de standpunten van allochtone en autochtone jongeren over wat wel of niet wenselijk is in ouder-kind en man-vrouw relaties inderdaad op verschillende en soms tegengestelde patronen van familiewaarden. De tegenstelling is het meest uitgesproken voor wat betreft een ‘harde kern’ van traditionele familiewaarden. Zo is ongeveer één op twee allochtone jongeren voorstander van een traditioneel patroon van wederzijdse afhankelijkheid en verplichtingen tussen ouders en kinderen. Autochtone jongeren verlangen meer onafhankelijkheid in de relatie tussen ouders en kinderen. Concreet vinden Turkse en Marokkaanse jongeren meer dan autochtonen dat moeders thuis moeten blijven bij kleine kinderen, dat ongehuwde kinderen thuis bij de ouders moeten wonen, en dat bejaarde ouders moeten inwonen bij hun kinderen. Dit ligt in de lijn van de grotere verbondenheid tussen generaties (‘intergenerational togetherness’) in traditionele Turkse en Marokkaanse familiesystemen. Solidariteit tussen generaties is ook een effectief ‘social support’ systeem in de migratie, zeker als allochtonen maar een beperkte toegang hebben tot sociale voorzieningen in het gastland. Ten tweede tekent een gelijkaardige tegenstelling zich af tussen allochtone en autochtone standpunten over vrije partnerkeuze en vrije omgang in man-vrouw relaties. Allochtone jongeren zien, meer dan autochtonen, een rol voor de ouders in de partnerkeuze en stellen zich ook terughoudender op tegenover intieme relaties voor ongehuwde meisjes. Voor autochtone jongeren daarentegen zijn vrije partnerkeuze en vrije omgang tussen jongens en meisjes zoiets als verworven rechten. Hoe zijn de standpunten concreet verdeeld? Hoewel de meningen onder allochtone jongeren verdeeld zijn, is toch nog een kwart van de allochtone jongeren gekant tegen vrije partnerkeuze. Daartegenover staat echter een overwicht van bijna één op twee Turken en één op drie Marokkanen die voor vrije partnerkeuze zijn. De combinatie van relatieve eensgezindheid rond de traditionele ouder-kind band en grote verdeeldheid rond vrije partnerkeuze onder allochtone jongeren staat ongetwijfeld garant voor moeilijke evenwichtsoefeningen, vooral voor allochtone meisjes. Het lijkt immers niet gemakkelijk om tegelijk je meer vrije opvattingen over man-vrouw relaties in de praktijk om te zetten en de traditionele band met je ouderszeker te stellen. Tenslotte blijkt er onder autochtone jongeren een opvallende eensgezindheid te zijn rondom overwegend individualistische familiewaarden. De meeste autochtone jongeren zijn het eens over een aanzienlijke mate van individuele onafhankelijkheid in de ouder-kind relatie en vrijheid in de man-vrouw relatie. Onder allochtone 94
jongeren daarentegen zijn de meningen meer verdeeld en dan met name wat betreft Partnerkeuze. Vooral onderwijs, en voor allochtonen ook verblijfsduur, zijn van invloed op meningsverschillen over familiewaarden bij allochtone jongeren. Z o hechten jongeren die langer en hoger onderwijs volgen wat minder belang aan traditionele familiewaarden, en bij allochtonen de tweede generatie minder dan de eerste generatie. Aan allochtone zijde speelt ook het generatieverschil mee in combinatie met sekse. Zo zijn tweede-generatie Turkse en Marokkaanse vrouwen de grootste voorstanders van vrije partnerkeuze. Eerste generatie vrouwen zijn juist het meest terughoudend. Zij zijn mogelijk als huwelijkspartner voor de tweede generatie geselecteerd op hun traditionele opvoeding.30 Hiertegenover staat dat Turkse vrouwen weer het meest traditioneel zijn op het gebied van familiewaarden. De vastgestelde meningsverschillen tussen allochtone mannen en vrouwen en tussen hoog en laag opgeleiden tonen aan dat de ideaalbeelden van de ouder-kind en de man-vrouw relatie in allochtone gezinnen wel degelijk ter discussie staan. Met name het onderwijs blijkt een cruciale rol te spelen in het scheppen van een grotere keuzeruimte voor allochtone jongeren, die tegelijk aanvaardbaar is in de ogen van de ouders31.
30
Zie Lesthaeghe, R. (red.). Diversiteit in verandering. Brussel; VUB Press Chris Timmerman (1997), ‘Turkse jonge vrouwen in België, islam en nationalisme: onderwijs maakt het verschil’, In Migrantenstudies 13e jaargang, nr 3. 31
95
5.4
Samenvatting Cultuur en Waarden
In dit hoofdstuk zijn aspecten van de culturele dimensie van de multiculturele samenleving behandeld. Daarbij is de aandacht in de eerste plaats uitgegaan naar allochtone en autochtone visies op interculturele relaties. In de tweede plaats is een schetsmatig beeld gegeven van culturele diversiteit en verandering in de persoonlijke waarden en familiewaarden van allochtone en autochtone jongeren. Om een beeld te krijgen van de interculturele relaties tussen allochtonen en autochtonen in Rotterdam is aan jongeren gevraagd welk belang zij hechten aan de Turkse of Marokkaanse cultuur en aan de Nederlandse cultuur. Een eerste constatering is dat de meeste allochtone jongeren zich voor een deel willen aanpassen aan de Nederlandse cultuur, en tegelijk voor een deel de Turkse of Marokkaanse minderheidscultuur willen behouden en doorgeven. Zij investeren dus dubbel in cultuur, in die zin dat zij in (minstens) twee cultuursferen willen meedenken en meeleven. Zo kiest tezamen ongeveer driekwart van de Turkse en Marokkaanse jongeren voor integratie of – in veel mindere mate – voor assimilatie in de publieke sfeer. De voorkeur van allochtone jongeren voor integratie sluit mooi aan bij de verwachtingen van bijna één op twee autochtone jongeren, die eveneens voorstander zijn van integratie. Daartegenover staat één op twee autochtonen die in de publieke sfeer volledige assimilatie verwacht, wat voor de meeste allochtonen dan weer een stap te ver is. Anderzijds stellen we wel vast dat allochtonen en autochtonen elkaar vinden in een scherp onderscheid tussen culturele keuzen in de privésfeer en in de publieke sfeer. Zo zijn allochtone jongeren significant meer gericht op de Nederlandse cultuur, en ook meer bereid om af te dingen op de Turkse of Marokkaanse cultuur in de publieke sfeer dan in de privésfeer. Zo ook accepteren autochtone jongeren de centrale plaats van de Turkse of Marokkaanse minderheidscultuur in de privésfeer van allochtone gezinnen. Hoe groot zijn de culturele afstanden die jongeren moeten overbruggen om zich in meerdere cultuursferen te bewegen? Waarden worden vaak gezien als de ‘harde kern’ van culturen. Dat verschillende gemeenschappen in de multiculturele samenleving vaak een sterke eigendomsclaim maken op ‘vaste waarden’ die niet makkelijk veranderbaar of onderhandelbaar zijn, is niet nieuw. Recent is de publieke aandacht vooral uitgegaan naar een vermeende tegenstelling tussen islamitische en westerse culturen. Zo bevestigt de wederzijdse beeldvorming tussen autochtone en allochtone jongeren een normatief spanningsveld tussen ‘islamitische’ en ‘Europese’ waarden en leefwijzen. Die spanning loopt het hoogste op rond familiewaarden, zoals de opvoeding van kinderen en de rechten van vrouwen (zie hoofdstuk 1). Volgens onze bevindingen tekent zich een eerste tegenstelling af tussen autochtone en allochtone familiewaarden die de band tussen ouders en kinderen bepalen. Een meerderheid van allochtone jongeren schaart zich achter het traditionele patroon van wederzijdse afhankelijkheid en verplichtingen tussen ouders en kinderen. Concreet vindt ongeveer één op twee Turkse en Marokkaanse jongeren dat moeders thuis moeten blijven voor kleine kinderen, dat ongehuwde kinderen bij hun ouders moeten wonen, en dat volwassen kinderen zelf voor hun bejaarde ouders moeten zorgen. Bij autochtone jongeren is nog niet één op tien het daarmee eens, terwijl één op drie deze traditionele opvattingen het voordeel van de twijfel geeft. Een tweede tegenstelling kenmerkt allochtone en autochtone standpunten over vrije partnerkeuze en vrije omgang in man-vrouw relaties. Waar vrije partnerkeuze voor 96
de overgrote meerderheid van autochtone jongeren een ‘verworven recht’ is, zijn de meningen van allochtone jongeren erg verdeeld. Concreet is ongeveer één op vier allochtone jongeren gekant tegen vrijheid van partnerkeuze en vrije omgang voor ongehuwde meisjes. Daartegenover staan bijna één op twee Turken en één op drie Marokkanen die vinden dat ouders zich niet moeten mengen in de partnerkeuze en dat meisjes een vriend mogen hebben. Hieruit kunnen we concluderen dat een relatieve eensgezindheid rond traditionele familiewaarden tussen ouders en kinderen samengaat met grote meningsverschillen rond meer of minder vrijheid in man-vrouw relaties. Hoewel het onderzoek zich alleen op jongeren richt, doet dit patroon toch een kleine aardverschuiving vermoeden, en dat betekent vooral voor allochtone meisjes een moeizaam balanceren tussen de waarden van oudere en jongere generaties. De scherpe tegenstelling tussen allochtone en autochtone familiewaarden moet echter worden gerelativeerd in het licht van opvallende raakpunten in de persoonlijke waardenoriëntaties van allochtone en autochtone jongeren. Als we kijken naar centrale sociale waarden zoals autonomie, conformisme, gelijkheid en prestatie, dan komen daaruit vooral graduele cultuurverschillen naar voren. Zo vinden zowel allochtone als autochtone jongeren sociale gelijkheid belangrijker dan presteren. Daarbij zijn allochtonen zeker niet minder prestatiegericht dan hun autochtone leeftijdgenoten. Zo ook vinden zowel autochtonen als allochtonen persoonlijke autonomie een beetje of veel belangrijker dan conformisme. Wel zijn allochtone jongeren meer dan autochtonen verdeeld tussen tegengestelde keuzen voor autonomie en conformisme. De laatste en misschien wel de belangrijkste conclusie uit onze analyses betreft de structurele factoren die van invloed zijn op de cultuur en waarden van jongeren. Ten eerste speelt onderwijs een sleutelrol in de interculturele relaties tussen allochtonen en autochtonen. Naarmate allochtone jongeren langer en hoger onderwijs volgen, hechten zij minder belang aan het behoud van de Turkse of Marokkaanse minderheidscultuur, zijn zij meer gericht op autonomie en ook minder conformistisch, en stellen zij zich losser op tegenover traditionele familiewaarden. We concluderen hieruit dat meer en beter onderwijs bijdraagt tot individualisering, en zodoende de waardenoriëntaties van allochtone en autochtone jongeren dichter bij elkaar brengt. Vooral succes op school vergroot de culturele keuzeruimte voor allochtone jongeren. Ten tweede spelen ook sekseverschillen, in combinatie met verschillen in opleiding en verblijfsduur, een beslissende rol. Zo staan Turkse en Marokkaanse meisjes meer dan jongens open voor intercultureel contact; hebben zij meer egalitaire waarden, en zijn vooral jonge hoog opgeleide meisjes meer voorstander van vrije partnerkeuze en vrije omgang tussen jongens en meisjes. Hun grootste tegenspelers aan de conservatieve kant zijn de oudere en laag opgeleide Turkse en Marokkaanse mannen.
97
98
Hoofdstuk 6. Sociale contacten en discriminatie Naast een culturele dimensie heeft de multiculturele samenleving ook een belangrijke sociale en maatschappelijke dimensie. Deze maatschappelijke dimensie staat centraal in dit tweede hoofdstuk over ‘Sociale contacten en discriminatie’. Interculturele relaties, cultuur en waarden zijn immers niet alleen afhankelijk van de culturele bagage en de persoonlijke keuzen van allochtone en autochtone jongeren. De culturele keuzeruimte van allochtone jongeren wordt ook ingeperkt of uitgebreid door de mate van sociale uitsluiting of aanvaarding van allochtone minderheden in de samenleving. In discussies over de multiculturele samenleving wordt vaak gewezen op hardnekkige structurele problemen van etnische segregatie en sociale achterstand.32 Alle beleidsinspanningen ten spijt, kennen ook tweede-generatie jongeren nog steeds een aanzienlijke sociale achterstand ten aanzien van hun autochtone leeftijdsgenoten. Zoals bekend, zijn vooral Turkse en Marokkaanse jongeren oververtegenwoordigd in het Nederlandse beroepsonderwijs; verlaten zij vaker de school zonder einddiploma; en stromen zij minder vaak door naar hogere vormen van voortgezet onderwijs. Niet alleen komen zij vaker zonder diploma op de Nederlandse arbeidsmarkt terecht, zij slagen er ook moeilijker in om hun diploma’s ‘te gelde te maken’. Allochtone jongeren zijn dan ook vaker werkloos dan autochtone; en zij zijn oververtegenwoordigd onderaan de beroepsprestige ladder. Naast verschillen tussen allochtonen en autochtonen in sociale positie en culturele bagage, speelt ook discriminatie van allochtonen op de arbeidsmarkt een aantoonbare rol. De sociale achterstand van allochtonen gaat gepaard met een aanzienlijke mate van etnische segregatie in centrale maatschappelijke sferen zoals school, wonen en werken. Niet minder dan 40% van wie in Nederland als ‘etnische minderheid’ te boek staat, leeft in één van de vier grote steden. Zo behoort één op drie Rotterdammers tot een etnische minderheid. Bovendien zijn minderheden in Rotterdam – net zoals in andere Europese grote steden overigens – voor een groot deel geconcentreerd in dezelfde buurten. Zo speelde het Rotterdam Survey zich vooral af in etnisch gekleurde en gemengde buurten als Spangen, Het Nieuwe Westen, de Afrikaanderwijk, het Oude Westen en Hillesluis.33 In de in totaal 33 buurten die in het onderzoek zijn opgenomen, vormen autochtone bewoners vaak een lokale minderheid (gemiddeld 38% van de buurtbewoners34). De gemiddelde proportie Turken en Marokkanen in deze wijken bedraagt 15% en 10% van alle buurtbewoners. Naast de woonbuurt heeft uiteraard ook de school een belangrijk aandeel in de sociale leefwereld waarin jongeren opgroeien. Ook hier geldt dat allochtone leerlingen vaak geconcentreerd zijn in dezelfde scholen en opleidingsrichtingen. Zo 32
Zie SCP (1998). Sociaal en cultureel rapport: 25 jaar sociale verandering in Nederland. Den Haag / Rijswijk: SCP. Veenman, J. (1997). Keren de kansen? De tweede generatie allochtonen in Nederland. Rotterdam: ISEO. 33 Zie appendix voor methodologische verantwoording en achtergrond-informatie bij de trekking van buurten. 34 Dit getal betreft een gemiddelde van de getrokken buurten naar ratio van het aantal respondenten uit de betreffende buurten
99
is bijvoorbeeld niet meer dan 6% van de basisscholen in Nederland een concentratieschool (d.w.z. een school waar meer dan de helft van de leerlingen allochtoon is), maar in grote steden als Rotterdam geldt dat voor bijna de helft van de scholen. Tegen de achtergrond van deze ‘harde feiten’ worden in het Rotterdam Jongeren Survey enkele aspecten van de subjectieve sociale leefwerelden van jongeren in beeld gebracht. Een eerste deel van dit hoofdstuk (paragraaf 6.1) belicht het dynamische veld van sociale contacten tussen allochtone en autochtone jongeren. Daartoe wordt concreet gevraagd naar de mate van etnische verkaveling of vermenging in hun vriendenkring, hun mediagebruik en hun woonbuurt. Een tweede deel van het hoofdstuk (paragraaf 6.2) gaat in op de exclusieve dynamiek van discriminatie en racisme. Achtereenvolgens komen daarbij ervaringen van discriminatie, etnocentrisme en ‘racial harassment’ aan bod. Anders dan gebruikelijk zijn in het Rotterdam Survey alle vragen zowel aan autochtone als aan allochtone jongeren gesteld. Zonder uitspraak te doen over wie wanneer in de fout gaat – we hebben immers alleen wat jongeren ons zelf vertellen om op voort te bouwen – willen we in elk geval de mogelijkheid niet uitsluiten dat ook autochtone jongeren zich in bepaalde situaties – al of niet gegrond – uitgesloten, gediscrimineerd, of racistisch bejegend kunnen voelen. De comparatieve opzet van het Rotterdam Jongeren Survey biedt de mogelijkheid om allochtone en autochtone perspectieven op uitsluiting en discriminatie met elkaar te confronteren in een interactieve benadering. Zo vergelijkt het eerste deel van dit hoofdstuk de sociale leefwerelden van allochtone en autochtone jongeren op een continuüm van etnische geslotenheid naar inter-etnische openheid. Zo ook worden in het tweede deel allochtone ervaringen van etnische discriminatie en racisme afgezet tegen autochtone ervaringen van ‘omgekeerde discriminatie’. Op dezelfde wijze wordt autochtoon etnocentrisme afgezet tegen allochtone vormen van ‘omgekeerd etnocentrisme’.
100
6.1 Sociale contacten In deze paragraaf wordt het dynamische veld van sociale contacten tussen allochtone en autochtone jongeren belicht. Daartoe wordt concreet gevraagd naar de mate van etnische verkaveling of vermenging in hun vriendenkring, hun mediagebruik en hun woonbuurt. Leven allochtone en autochtone jongeren in gescheiden sociale werelden of delen zij met elkaar dezelfde etnisch gemengde vriendengroepjes? Kijken zij naar dezelfde televisiezenders en lezen zij dezelfde kranten, of trekken schotelantennes in het straatbeeld en Turkse kranten in de kiosken een feitelijke etnische scheidslijn door medialand? Wonen allochtone en autochtone jongeren graag in etnisch gemengde buurten, of hebben allochtonen liever ‘zwarte’ en autochtonen liever ‘witte’ buurten?
6.1.1 Vrienden Leven allochtone en autochtone jongeren in gescheiden sociale werelden? Of ontmoeten zij elkaar in etnische gemengde vriendengroepjes? Om de sociale leefwereld van jongeren in beeld te brengen is in het Rotterdam Survey gevraagd naar de etnische samenstelling van hun vriendenkring. Concreet is aan Turkse en Marokkaanse jongeren gevraagd: ‘Als u kijkt naar uw vriendenkring, zijn dat dan meer Turken/Marokkanen of meer Nederlanders?’ De antwoordcategorieën liepen op van ‘alleen of vooral Nederlanders’, over ‘zowel Turken/Marokkanen als Nederlanders’, tot ‘vooral of alleen Turken/Marokkanen’. Bij autochtone jongeren is de vraag als volgt gespiegeld: ‘Als u kijkt naar uw vriendenkring, zijn dat dan vooral Nederlanders, of heeft u ook niet-Nederlandse vrienden? De antwoordcategorieën liepen op van ‘alleen of vooral niet-Nederlanders’, over ‘zowel Nederlanders als nietNederlanders’ tot en met ‘vooral of alleen Nederlanders’. Figuur 6.1: Keuze voor allochtone en autochtone vrienden 100% 13.2
80%
40.3
39.5
Percentage
35.1
60%
40%
34.2
33.8 46.9
20% 22.1
22.5 4.2 0.6
0%
Marokkanen
Turken
Alleen autochtonen Vooral autochtonen Zowel allochtonen als autochtonen Vooral allochtonen Alleen allochtonen
101
Nederlanders
In figuur 6.1 worden de antwoordverdelingen op deze vraag weergegeven. Wie vooral allochtone vrienden heeft, komt onderaan de figuur terecht; wie vooral autochtone vrienden heeft bovenaan; en wie een etnisch gemengde vriendenkring heeft bevindt zich in de middenzone van de figuur. Antwoordverdelingen. Van de Marokkaanse jongeren heeft 56% vooral of alleen Marokkaanse vrienden (34% vooral en 22% alleen); 40% heeft een etnische gemengde vriendenkring; en slechts 4% heeft vooral Nederlandse vrienden. Van de Turkse jongeren heeft eveneens 56% vooral Turkse vrienden (34% vooral en 22% alleen) en 40% een gemengde vriendenkring; en 4% vooral Nederlandse vrienden. Van de autochtone jongeren tenslotte heeft een kleine helft (48%) vooral of alleen Nederlandse vrienden (35% vooral en 13% alleen Nederlandse vrienden); een kleine helft (47%) heeft een etnisch gemengde vriendenkring; en 5% zegt vooral nietNederlandse vrienden te hebben. Samengevat vormen de vriendenkringen van allochtone en autochtone jongeren elkaars spiegelbeeld. De helft of meer van de jongeren heeft vooral of alleen vrienden uit de etnische in-group en iets minder dan de helft heeft een etnisch gemengde vriendenkring. Gemiddeld genomen hebben autochtone jongeren meer Nederlandse dan allochtone vrienden. Omgekeerd hebben Turkse en Marokkaanse jongeren meer Turkse en Marokkaanse dan Nederlandse vrienden. Slechts één op vijf allochtone jongeren heeft uitsluitend Turkse of Marokkaanse vrienden; en niet meer dan één op tien autochtone jongeren heeft uitsluitend Nederlandse vrienden. De doorsnee vriendenkring van zowel allochtone als autochtone jongeren is dus etnisch gemengd. Multivariate analyses. Er zijn geen significante etnische verschillen tussen Turken, Marokkanen en autochtonen in de mate waarin zij kiezen voor vrienden uit de eigen etnische groep. Jongeren hebben gemiddeld meer vrienden uit de etnische in-group dan uit andere etnische groepen. Wel is er een significant interactie-effect van opleiding en etnische herkomst (F(2,825)=5.43; p<.01) Laag opgeleide Turken en Marokkanen hebben meer vrienden uit de eigen etnische groep - dus minder autochtone vrienden - dan hoger opgeleiden. Bij Nederlanders is dit andersom: laag opgeleide Nederlanders hebben juist minder vrienden uit de eigen etnische groep dus meer allochtone vrienden - dan hoger opgeleiden (zie Figuur 6.2).
102
Figuur 6.2: Etnische Vriendschap in functie van opleiding 4 3.9
3.89 3.85
3.8
Gemiddelde
3.7
3.65
3.6
3.55 3.52
3.5 3.44
3.4 3.3 3.2
Marokkanen
Turken
Laag opgeleid
Nederlanders
Hoog opgeleid
Wat de sociale diversiteit betreft, is bij de allochtonen sprake van een significant effect van migratiegeneratie (F(1,536)= 18.56, p<.0001). De tweede generatie heeft minder etnische en meer Nederlandse vrienden dan de eerste generatie (zie figuur 6.3). Dit generatieverschil wordt verder gekwalificeerd door een significant interactieeffect van sekse en migratiegeneratie (F(1,536)=7.54; p<.01). Generatieverschillen zijn groter voor allochtone vrouwen dan voor mannen: eerste-generatie vrouwen hebben de minste Nederlandse vrienden, en tweede-generatie vrouwen de meeste. Figuur 6.3: Etnische vriendschap in functie van migratiegeneratie 4.1 4
3.98 3.94
3.9
Gemiddelde
3.8 3.7 3.6
3.54
3.5 3.41
3.4 3.3 3.2 3.1
Marokkanen
Turken
1e generatie
2e generatie
Samengevat speelt onderwijs een belangrijke rol in de keuze van vrienden. Allochtonen die langer en hoger onderwijs volgen, ontmoeten meer autochtonen en hebben dus ook meer autochtone vrienden. Voor autochtonen ligt dit verband 103
andersom: naarmate autochtonen langer en hoger onderwijs volgen, ontmoeten zij juist minder allochtonen en hebben zij minder allochtone vrienden. Daarnaast speelt verblijfsduur een rol. Tweede-generatie jongeren – en dan vooral de meisjes – hebben meer autochtone vrienden dan hun leeftijdgenoten van de eerste generatie. Opvallend is dat eerste-generatie vrouwen in hun sociale contacten juist het meest etnisch gesloten zijn; tweede-generatie vrouwen daarentegen zijn het meest naar buiten gericht. Samenvatting vrienden. Leven allochtone en autochtone jongeren in gescheiden sociale werelden? Of delen zij met elkaar dezelfde etnisch gemengde vriendenkring? Een eerste conclusie uit onze exploratieve analyses van de etnische samenstelling van de vriendenkring is dat een etnisch gemengde vriendenkring zowel voor allochtone als voor autochtone jongeren in Rotterdam meer regel dan uitzondering is. Zo zegt iets minder dan de helft van alle jongeren dat zij zowel allochtone als autochtone vrienden hebben. Daar staat tegenover dat zowel allochtone als autochtone jongeren meer vrienden kiezen uit de etnische in-group dan uit andere etnische groepen. Terwijl ruim de helft van de allochtone jongeren vooral of alleen Turkse of Marokkaanse vrienden heeft, zegt ook de helft van de autochtone jongeren vooral of alleen Nederlandse vrienden te hebben. Ondanks de overwegende keuze voor vrienden uit de eigen etnische groep, is het dus zeker niet zo dat allochtone en autochtone jongeren in afgescheiden wereldjes leven. Een tweede conclusie betreft de rol van onderwijs in de etnische samenstelling van de vriendenkring. Zo blijken allochtone jongeren meer Nederlandse vrienden te hebben naarmate ze langer en hoger onderwijs genieten of hebben genoten. Hoger opgeleide allochtonen hebben minder vrienden uit de iegen etnische groep, hogeropgeleide autochtonen daarentegen juist meer. Dit is niet zo verwonderlijk. Laag opgeleide allochtonen komen immers veel in aanraking met andere laag opgeleiden (school, werk) en dus ook met andere allochtonen. Hoog opgeleide allochtonen van hun kant komen meer in aanraking met andere hoog opgeleiden en dus meer met Nederlanders. Voor autochtone jongeren geldt hetzelfde, maar dan andersom. Hoe lager ze zijn opgeleid, hoe meer ze in aanraking zullen komen met allochtonen. Dit patroon wijst op het grote belang van structurele ‘ontmoetingskansen’ voor het ontstaan van vriendschap tussen allochtone en autochtone jongeren. Of in negatieve zin, de concentratie van allochtone jongeren in dezelfde scholen en opleidingen vermindert aanzienlijk de kans op inter-etnische vriendschap. Een derde en laatste conclusie betreft de invloed van verblijfsduur in Nederland op de keuze van vrienden of vriendinnen. Zo hebben tweede-generatie allochtonen die in Nederland zijn opgegroeid, meer Nederlandse vrienden dan jongeren van de eerste generatie. Dit generatieverschil is het meest zichtbaar in de vriendenkring van allochtone vrouwen, zodat tweede-generatie Turkse en Marokkaanse vrouwen de meeste Nederlandse vriendinnen hebben. In combinatie suggereren de vastgestelde opleidings- en generatieverschillen een systematische trend naar meer etnische diversiteit in de sociale contacten van allochtone jongeren.
6.1.2 Mediagebruik Kijken allochtone en autochtone jongeren naar dezelfde Nederlandse zenders en lezen zij dezelfde kranten? Of loopt er een etnische scheidslijn door ‘medialand’? 104
Sommige Nederlanders zien in de zichtbare aanwezigheid van schotelantennes in het straatbeeld het bewijs van een vergaande etnische verkaveling van het medialandschap. Marokkanen en Turken in Nederland kunnen zich inderdaad gemakkelijk op de hoogte stellen van ontwikkelingen in het land en/of de regio van herkomst. Een breed aanbod van Turkse en – in mindere mate – Arabische zenders is te ontvangen via schotelantennes, die in wijken waar veel buitenlanders wonen een bekend verschijnsel in het straatbeeld zijn. Ook heel wat Turkse kranten en een aantal Arabische kranten zijn hier gemakkelijk verkrijgbaar. Dit alles roept de vraag op in welke mate het mediagebruik van allochtone jongeren gericht is op het aanbod van Turkse of Arabische media dan wel op het lokale Nederlandse aanbod. In het Rotterdam Survey is de mate van etnisch mediagebruik nagegaan aan de hand van twee vragen. Ten eerste is aan allochtone jongeren die regelmatig tv kijken – en dat was vrijwel iedereen - gevraagd of zij meer Nederlandse danwel meer Turkse of Marokkaanse zenders kiezen: ‘Kijkt u meer naar Nederlandse of meer naar Turkse/Arabische tv-zenders?’ Antwoordcategorieën liepen op van ‘alleen of vooral Nederlandse zenders’ via ‘zowel Nederlandse als Turkse/Arabische zenders’ tot ‘vooral of alleen Turkse/Marokkaanse zenders’. Op dezelfde manier is aan allochtone krantenlezers – slechts 20% van de Marokkanen en 19% van de Turken gaf aan geen enkele krant te lezen – gevraagd of zij meer Nederlandse of meer Turkse of Arabische kranten lezen: ‘Leest u meer Nederlandse of meer Turkse/Arabische kranten?’ Antwoordcategorieën gingen van ‘alleen of vooral Nederlandse kranten’ tot en met ‘vooral of alleen Turkse/Arabische kranten’. In de figuren 6.4 en 6.5 worden de antwoordverdelingen op beide vragen naar etnisch mediagebruik weergegeven.
100%
Figuur 6.4: Kijken naar Turkse/Arabische versus Nederlandse zenders 6.9 25
16.5
Percentages
80%
60%
30.4 46.4
40% 32.2
20%
20.5 11.9
9.7
Marokkanen
Turken
0%
Alleen Nederlands Vooral Nederlands Zowel Nederlands als Arabisch/Turks Vooral Arabisch/Turks Alleen Arabisch/Turks
Antwoordverdelingen voor televisie kijken. In figuur 6.4 is zichtbaar dat slechts een kleine groep (12%) van de Marokkaanse jongeren vooral naar Arabische tv105
zenders kijkt; 32% kijkt naar zowel Arabische als Nederlandse zenders; en een meerderheid van 55% kijkt vooral of alleen naar Nederlandse zenders (resp. 30% en 25%). Bij de Turkse jongeren daarentegen kijkt niet minder dan 30% vooral of alleen naar Turkse zenders (resp. 20% en 10%); hiernaast kijkt 46% zowel naar Nederlandse als naar Turkse tv-zenders; slechts 23% kijkt vooral of alleen naar Nederlandse tv-zenders (resp. 16% en 7%).
100%
Figuur 6.5: Lezen van Turkse/Arabische versus Nederlandse kranten 11.1 15.8
80% Percentages
61.3
60% 46.2
40% 19.6
20%
13.8 11.1 5.5
13.2
Marokkanen
Turken
0%
Alleen Nederlands Vooral Nederlands Zowel Nederlands als Arabisch/Turks Vooral Arabisch/Turks Alleen Arabisch/Turks
Antwoordverdeling voor kranten lezen. In figuur 6.5 is zichtbaar dat slechts een kleine groep (8%) van de Marokkaanse jongeren alleen of voornamelijk Arabische kranten leest (6% vooral en 2% alleen); nog een kleine groep (11%) leest zowel Arabische als Nederlandse kranten; en veruit het grootste deel (81%) leest vooral of alleen Nederlandse kranten (20% vooral en 61% alleen). Van de Turkse jongeren daarentegen leest 27% vooral of alleen Turkse kranten (14% vooral en 13% alleen); een grote groep (46%) leest zowel Turkse als Nederlandse kranten; en nog eens 27% van de Turkse jongeren leest vooral of alleen Nederlandse kranten (16% vooral en 11% alleen). Samengevat kijkt ongeveer één op drie Turkse jongeren alleen of vooral naar Turkse zenders, en van alle Turkse krantenlezers leest ruim één op vier jongeren alleen of vooral Turkse kranten. Omgekeerd kijken ruim twee op drie Turkse jongeren ook of vooral naar Nederlandse zenders, en drie op vier Turkse krantenlezers lezen ook of vooral Nederlandse kranten. Bij Marokkaanse jongeren daarentegen kijkt slechts ongeveer één op tien vooral naar Arabische zenders, en minder dan één op tien Marokkaanse krantenlezers leest alleen of vooral Arabische kranten. Een eerste costatering is dus dat de meerderheid van zowel Turkse als Marokkaanse jongeren ook of vooral gericht is op de Nederlandse media, zowel tv-zenders als kranten. Tegelijk is er heel wat etnisch mediagebruik bij Turkse jongeren. Dit is minder het geval bij hun Marokkaanse leeftijdgenoten. Turkse jongeren kijken wat meer Turkse dan Nederlandse tv, en lezen ongeveer evenveel Turkse als Nederlandse kranten. Marokkaanse jongeren daarentegen kijken meer Nederlandse dan Arabische tv, en 106
lezen vooral of uitsluitend Nederlandse kranten. Bijgevolg lijkt het mediagebruik van Marokkaanse jongeren meer op dat van autochtone jongeren, terwijl Turkse jongeren van hun kant een meer etnisch gediversifieerd lees- en kijkgedrag vertonen. Betrouwbaarheid. De twee variabelen ‘krant lezen’ en ‘tv-kijken’ zijn samengevoegd tot een samengestelde schaal voor ‘Etnisch mediagebruik’ met een goede interne consistentie (.76 voor de Marokkanen en .50 voor de Turken). Multivariate analyses. Zijn er significante etnische verschillen tussen Marokkanen en Turken wat betreft hun mediagedrag? Er is een zeer significant effect van etnische herkomst op etnisch mediagebruik (F(1,545)=152.11; p<.0001). Hierbij zijn Turken aanzienlijk meer gericht op Turkse media dan Marokkanen op Arabische media. Is er sprake van sociale diversiteit in het mediagebruik van allochtone jongeren? Er zijn zeer significante effecten van opleiding (F(1,545)=25.25; p<.0001), leeftijd (F(1,545)=13.21; p<.0001) en sekse (F(1,545)=11.48; p<.001). Laag opgeleide allochtonen zijn meer gericht op etnische (Turkse of Arabische) media dan hoog opgeleiden (zie figuur 6.6). Daarnaast zijn jongvolwassenen boven 25 jaar meer etnisch gericht dan jongeren, en vrouwen wat meer dan mannen. Figuur 6.6: Etnische media - opleiding 4 3.5
3.3
Gemiddelde
3
2.77
2.5 2.16
2
1.8
1.5 1 0.5 0 Marokkanen
Laag opgeleiden
Turken
Hoog opgeleiden
Voorts is er een nog een zeer significant effect van migratiegeneratie op etnisch mediagebruik (F(1,545)=54.87; p<.0001). De eerste generatie allochtonen is aanzienlijk meer op media uit het land van herkomst gericht dan de tweede generatie. Hierbij komt een significant interactie-effect tussen migratiegeneratie en sekse (F(1,545)=6.81; p<.01). Vrouwen van de eerste generatie zijn het meest etnisch georiënteerd in hun mediagebruik, op behoorlijke afstand gevolgd door eerste- en tweede-generatie mannen; en tweede-generatie vrouwen zijn juist het minst op etnische media en het meest op de Nederlandse media gericht (zie figuur 6.7). 107
Figuur 6.7: Etnische media in functie van migratiegeneratie x sekse 3.5
3.31
3 2.53
Gemiddelde
2.5
2.32
2.25
2
1.5
1
0.5
0
mannen
vrouwen
1e generatie
2e generatie
Samengevat is de meest opvallende bevinding dat Turkse jongeren in vergelijking met Marokkaanse jongeren meer georiënteerd zijn op de media uit het herkomstland en minder op de Nederlandse media. Dit etnisch verschil wordt echter doorkruist door significante sociale verschillen in mediagebruik. Zo spelen onderwijs en verblijfsduur een belangrijke rol. Hoger opgeleide allochtonen zijn meer gericht op Nederlandse media dan lager opgeleiden en de tweede generatie meer dan de eerste generatie. Dit generatieverschil is het grootst voor vrouwen.
Samenvatting media. Kijken allochtone jongeren naar dezelfde zenders als autochtonen en lezen zij dezelfde kranten? Of leven allochtonen door hun etnisch kijk- en leesgedrag virtueel in andere landen? Dat laatste is zeker niet het geval, al zou je wel kunnen stellen dat heel wat allochtonen door hun gediversifieerd kijk- en leesgedrag in meer dan één land leven. Een eerste conclusie uit onze analyses is echter dat de meeste allochtonen zich in hun kijk- en leesgedrag ook of vooral op Nederland richten. Daarnaast hebben etnische media een meer of minder groot aandeel in hun mediagebruik. Een tweede conclusie betreft de opvallende verschillen tussen het Turkse en het Marokkaanse mediagebruik. Zoals bekend, zijn Turkse jongeren – in vergelijking met Marokkaanse jongeren – meer gericht op kranten en zenders uit het herkomstland.35 Het Turkse mediagebruik getuigt van een volgehouden band met Turkije binnen de Turkse gemeenschap in Nederland. Daarnaast komt het verschil tussen Turken en Marokkanen waarschijnlijk voor een deel op rekening van het minder brede aanbod en de grotere taalbarrière aan Marokkaanse zijde. De taalkennis van de meeste Marokkaanse jongeren beperkt zich immers tot Berberse en/of MarokkaansArabische spreektalen. Daardoor is hun feitelijke toegang tot informatie uit het 35
Nederlandse Programma Stichting en Rijks Voorlichtingsdienst (1998): Mediagebruik etnische publieksgroepen 1998. Een onderzoek onder Turkse, Marokkaanse, Surinaamse, Chinese en Molukse publieksgroepen van 18 jaar en ouder.
108
herkomstland erg beperkt. Beperkte toegang gaat tevens gepaard met een zeer beperkte kennis en interesse ten aanzien van Marokko onder Marokkaanse jongeren. Dit contrasteert sterk met de opvallend grote kennis en interesse ten aanzien van Turkije onder Turkse jongeren.36 Ten derde moeten etnische verschillen in mediagebruik worden gerelativeerd in het licht van de grote invloed van onderwijs en verblijfsduur in Nederland. Zo blijkt dat langer en hoger onderwijs de oriëntatie van allochtone jongeren op de Nederlandse media bevordert. Daarnaast stellen we een verschuiving vast in het mediagebruik van eerste- en tweede-generatie allochtonen. Tweede-generatie jongeren die grotendeels in Nederland zijn opgegroeid, zijn meer gericht op Nederlandse media, met tweede-generatie vrouwen als voortrekkers van deze generationele trend. In combinatie wijzen opleidings- en generatieverschillen – ook voor wat betreft het mediagebruik bij allochtone jongeren – op een trend naar meer etnische diversiteit. Vooral Turkse jongeren lijken met hun transnationaal kijk- en leesgedrag naadloos aan te sluiten op de nieuwste ontwikkelingen in ‘medialand’ ...
6.1.3 Buurten Wonen allochtone en autochtone jongeren graag in gemengde buurten? Of verkiezen autochtone jongeren zogenaamde ‘witte’ buurten en allochtone jongeren ‘zwarte’ buurten? In deze paragraaf worden subjectieve en objectieve indicatoren van de etnische samenstelling van buurten gerelateerd aan de subjectieve buurtbeleving van jongeren37 Zo willen we eerst te weten komen of allochtone en autochtone jongeren verschillen in hun percepties en evaluaties van dezelfde buurten. En ten tweede vragen we ons af of de positieve of negatieve beleving van zogenaamde ‘concentratiebuurten’ samenhangt met subjectieve percepties en/of objectieve kenmerken van deze buurten. Daartoe hebben allochtone en autochtone jongeren subjectieve schattingen gegeven van het aandeel van Turken, Marokkanen en Nederlanders in hun buurt. Op basis van de antwoordpatronen hebben we een subjectieve etnische kaart van Rotterdam getekend, die we vervolgens naast de ‘objectieve’ of officiële etnische statistieken kunnen leggen. Concreet zijn aan allochtone jongeren de volgende vragen voorgelegd: ‘Hoeveel procent van de mensen in uw buurt, dus hoeveel op de honderd, zijn volgens uw schatting van Turkse/Marokkaanse herkomst?’ En: ‘Hoeveel procent van de mensen in uw buurt, dus hoeveel op de honderd, zijn volgens uw schatting van Nederlandse herkomst?’ Aan autochtone jongeren zijn dezelfde vragen voorgelegd, maar bij de vraag naar het percentage Turken en/of Marokkanen is een experiment ingebouwd. Het Categorisatie Experiment zit als volgt in elkaar. Op toeval is aan één op drie autochtone respondenten gevraagd om het percentage Turken in de buurt te schatten; één op drie heeft het percentage Marokkanen geschat; en nog eens één op drie het percentage moslims in de buurt. Maken autochtone Nederlanders in hun
36
Zie bijv. politieke kennisvragen in paragraaf 4.3 van dit rapport. Objectieve gegevens over de etnische samenstelling van buurten zijn gebaseerd op de ‘Demografische gegevens 1999’. Rotterdam: COS (Centrum Onderzoek & Statistiek). 37
109
subjectieve percepties van de buurt onderscheid tussen verschillende etnische en religieuze categorieën? Voorafgaand aan deze schattingen hebben alle jongeren ook nog een algemene evaluatie van de buurt gegeven. Concreet is aan allochtone en autochtone jongeren gevraagd hoe tevreden zij zijn met de buurt waarin ze wonen. ‘In het algemeen, vindt u dit een goede buurt, een redelijk goede buurt, of niet zo’n goede buurt om in te wonen?’ De antwoordcategorieën lopen op van ‘niet zo goed’ tot ‘goed’. Antwoordverdelingen voor de lokale aanwezigheid van de etnische in-group. Figuur 6.8 toont de gemiddelde subjectieve en objectieve percentages met betrekking tot de aanwezigheid van de etnische in-group in de buurt. In het bijzonder zijn de subjectieve schattingen door Marokkaanse, Turkse en autochtone jongeren afgezet tegen de objectieve percentages Marokkanen, Turken en Nederlanders in hun buurt. Zowel bij allochtone als bij autochtone jongeren is het subjectieve percentage duidelijk hoger dan het objectieve percentage van de etnische in-group in de buurt (zie figuur 6.8). Gemiddeld schatten Marokkaanse jongeren de aanwezigheid van Marokkanen in de buurt op 33% tegenover een objectief cijfer van 10%. Turkse jongeren schatten de aanwezigheid van de Turkse groep gemiddeld op 48% van de buurtbewoners, terwijl dit percentage objectief gezien slechts 15% is. Nederlanders maken een meer accurate schatting. Zij schatten de lokale aanwezigheid van Nederlanders op 54% tegenover een objectief percentage van 38%. Figuur 6.8: Lokale objectieve en subjectieve aanwezigheid van etnische in-group 60
53.74 50
47.93
38.36
Percentages
40
33.34 30
20
15.16 10.17 10
0
Marokkanen
Turken
Gemiddeld subjectief %
Nederlanders
Gemiddeld objectief %
T-toetsen. T-toetsen van verschil van gemiddelden bevestigen dat Marokkaanse jongeren (t=-16.84; p<.0001), Turkse jongeren (t=-22.09; p<.0001) en autochtone jongeren (t=-9.34; p<.0001) het percentage buurtbewoners uit de etnische in-group significant overschatten. 110
Samengevat voelen autochtone jongeren zich dus krap in de meerderheid in hun buurt; Turken voelen zich maar net in de minderheid; alleen Marokkanen zien zichzelf duidelijk als een minderheid in hun buurt. Maar de meest opvallende bevinding is wel dat zowel allochtone als autochtone jongeren systematisch de lokale aanwezigheid van de etnische in-group overschatten. Zo schatten Marokkaanse en Turkse jongeren de aanwezigheid van Marokkanen en Turken in hun buurt ongeveer drie maal hoger in dan objectief het geval is. Hoewel autochtone jongeren minder extreem zijn in hun overschatting van de Nederlandse aanwezigheid, zijn zij tegelijk de enige groep die van een (lokale) numerieke minderheid een subjectieve meerderheid maakt. De verklaring voor deze overschatting van de in-group kan vooral gezocht worden in het bekende verschijnsel ‘in-group bias’, oftewel vertekening in het voordeel van de etnische ingroup. Dit is deels een perceptueel gegeven: je gaat meer om met je in-group en overschat dus de aanwezigheid van die groep in de buurt, en deels het gevolg van etnocentrisme: men is door de band geneigd om de in-group groter, beter, belangrijker te vinden dan de out-group. Het verschil tussen allochtonen en autochtonen wat betreft de mate van overschatting van de eigen etnische groep kan beïnvloed zijn door de leeftijdsverdeling van allochtonen en autochtonen in de wijk. De allochtone bevolking in Nederland, en ook in Rotterdam, is gemiddeld jonger dan de autochtone bevolking en kan om deze reden ook meer het straatbeeld bepalen daar jongeren vaak uithuiziger zijn dan ouderen. Antwoordverdelingen voor de lokale aanwezigheid van etnische out-groups. Figuur 6.9 toont de gemiddelde subjectieve en objectieve percentages met betrekking tot de aanwezigheid van andere etnische groepen in de buurt. Enerzijds zijn subjectieve schattingen van het percentage Nederlanders in de buurt door Turkse en Marokkaanse jongeren afgezet tegen het ‘objectieve’ percentage Nederlanders. Anderzijds zijn subjectieve schattingen van het percentage Turken en Marokkanen in de buurt door autochtone jongeren afgezet tegen het ‘objectieve’ percentage Turken plus Marokkanen. Zowel allochtone als autochtone jongeren bleken aardig accuraat in hun inschatting van de aanwezigheid van de etnische outgroup – dus van elkaars aanwezigheid! – in de buurt (zie figuur 2.9). Gemiddeld schatten Marokkaanse jongeren de aanwezigheid van Nederlanders in de buurt op 37% en Turkse jongeren op 30%, tegenover een objectief cijfer van 36%. Autochtone jongeren van hun kant schatten de lokale aanwezigheid van Turken en Marokkanen gemiddeld op 25% tegenover een objectief percentage van 24%.
111
Figuur 6.9: Lokale subjectieve en objectieve aanwezigheid van etnische out-group 40
37.1
36.56
35.68 35
29.92
30
24.63
Percentage
25
24.05
20
15
10
5
0
Marokkanen
Turken
Gemiddeld subjectief %
Nederlanders
Gemiddeld objectief %
T-toetsen. T-toetsen van verschil in gemiddelden tonen aan dat alleen Turkse jongeren het percentage Nederlanders in hun buurt significant onderschatten (t= 4.54; p<.0001). Marokkaanse en autochtone schattingen daarentegen wijken niet significant af van de objectieve percentages. Variantie-analyse van het Categorisatie Experiment. Op basis van univariate variantie-analyse kan geen enkel significant effect van categorisatie worden vastgesteld. Met andere woorden, in hun ‘subjectieve etnische kaart’ van Rotterdam maken autochtone jongeren geen onderscheid tussen Turken, Marokkanen en moslims. In hun ogen vormen Turken, Marokkanen en/of moslims één en dezelfde diffuse etnische out-group. Dit terwijl objectief gezien het percentage moslims minstens de som zou moeten zijn van de percentages Turken en Marokkanen.38 Samengevat schatten allochtonen en autochtonen elkaars aanwezigheid in de buurt redelijk accuraat in. Daarbij moeten echter twee kanttekeningen worden gemaakt. Ten eerste blijken Turkse jongeren de Nederlandse aanwezigheid in hun buurt significant te onderschatten, al kan hierbij een rol spelen dat zich onder de autochtonen relatief veel ouderen bevinden, die minder het straatbeeld bepalen. Ten tweede blijkt uit het Categorisatie Experiment dat autochtone jongeren geen onderscheid maken tussen Turken, Marokkanen en moslims in hun buurt. Antwoordverdelingen voor de algemene buurtevaluaties. Figuur 6.10 laat de antwoordverdelingen van de algemene buurtevaluaties van Marokkaanse, Turkse en autochtone jongeren zien. Van de Marokkaanse jongeren vindt 36% de buurt goed, 43% redelijk goed en 21% niet zo goed. Bij Turkse jongeren bedragen deze
38
Omdat autochtonen geen onderscheid maken tussen Turken en Marokkanen zijn in onze analyses hun schattingen gemiddeld over categorieën, en vergeleken met objectieve percentages Turken plus Marokkanen.
112
percentages in gelijke volgorde 43%, 27% en 30%; en bij autochtone jongeren 36%, 47% en 17%. Figuur 6.10: Algemene buurtevaluatie 100%
90%
16.7
21 29.9
80%
70%
Percentage
60%
46.7 43
27.4
50%
40%
30%
20%
42.7 36.6
36
10%
0%
Marokkanen
Turken
goed
redelijk goed
Nederlanders
niet zo goed
Multivariate analyses. Er zijn geen significante etnische of sociale verschillen gevonden in de buurtevaluaties van allochtone en autochtone jongeren. Dit wijst op een opvallende sociale consensus tussen allochtone en autochtone buurtbewoners met betrekking tot de kwaliteit van hun buurt. Correlaties. Hoe hangt de subjectieve en/of objectieve etnische samenstelling van de buurt samen met de tevredenheid van jongeren over de kwaliteit van hun buurt? Zowel voor allochtone als voor autochtone jongeren worden significant positieve correlaties gevonden tussen de subjectieve kwaliteit van een buurt en de subjectieve percentages Nederlanders in de buurt. Naarmate jongeren de Nederlandse aanwezigheid in hun buurt hoger inschatten, zijn zij meer tevreden (r = .30; p< .01 voor Marokkanen; r = .31; p < .01 voor Turken; r = .42; p < .01 voor autochtonen). Omgekeerd worden bij autochtonen en bij Turken significant negatieve correlaties gevonden tussen de subjectieve kwaliteit van een buurt en de subjectieve percentages allochtonen in de buurt. Naarmate zij de aanwezigheid van Turken of allochtonen in hun buurt hoger inschatten, zijn zij minder tevreden (r =-.25; p < .01 voor Turken; r =-.21; p <.01 voor autochtonen). Alleen voor autochtone jongeren worden deze subjectieve verbanden ook teruggevonden op basis van objectieve percentages. Zo zijn autochtone jongeren meer tevreden over buurten waar objectief gezien meer Nederlanders wonen (r = .23; p <.01), en minder tevreden over buurten waar meer Turken en Marokkanen wonen (r =-.17; p <.01). Samengevat beoordelen zowel allochtone als autochtone jongeren de buurt waarin zij wonen over het algemeen als een redelijk goede of een goede buurt. Een minderheid van krap één op vijf autochtonen, ruim één op vijf Marokkanen en bijna 113
één op drie Turken woont niet graag in hun buurt. Waarmee hangt ontevredenheid samen? Ten eerste zijn er geen belangrijke etnische verschillen tussen allochtone en autochtone evaluaties van de buurtkwaliteit. Ten tweede hangen allochtone én autochtone buurtevaluaties vooral samen met de ‘subjectieve etnische kaart’ van buurten. Kort gezegd zijn allochtone en autochtone jongeren het erover eens dat ‘goede’ buurten ‘witte’ buurten zijn. Of in negatieve zin, noch allochtone, noch autochtone jongeren wonen graag in buurten die zij ervaren als concentratiebuurten. Samenvatting buurten. Wonen allochtone en autochtone jongeren graag in etnisch gemengde buurten? Zowel allochtone als autochtone jongeren in dit onderzoek wonen in etnisch gemengde buurten, en het overgrote deel is redelijk tot ronduit tevreden over de kwaliteit van hun buurt. Bovendien is er geen significant verschil in tevredenheid tussen allochtone en autochtone jongeren. Het is dus zeker niet zo dat autochtone jongeren minder graag in etnisch gemengde buurten wonen dan allochtonen; en andersom wonen allochtonen daar niet meer of minder graag dan autochtonen. Anderzijds is een minderheid van zowel allochtone als autochtone jongeren ontevreden over de buurt waarin ze wonen. Het gaat dan om ongeveer één op vijf autochtone en Marokkaanse jongeren en bijna één op drie Turkse jongeren. Waarmee hangen verschillen in tevredenheid samen? Uit onze exploratieve analyses blijkt dat de subjectieve kwaliteit van de buurt sterk samenhangt met wat we de subjectieve ‘etnische kaart’ hebben genoemd. Daarbij stellen we vast dat allochtone en autochtone jongeren zich ten dele op een andere ‘etnische kaart’ oriënteren, wanneer zij dezelfde buurten beoordelen. Ten eerste overschatten zowel allochtone als autochtone jongeren het aandeel van de etnische in-group in de buurtbevolking. Zo overschatten allochtone jongeren de aanwezigheid van Turken en Marokkanen in de buurt; autochtone jongeren van hun kant overschatten de lokale aanwezigheid van Nederlanders. Waarschijnlijk speelt het buurtleven van jongeren zich toch vooral binnen de etnische in-group af, zodat tegengestelde etnische claims op de lokale sociale ruimte systematisch worden uitvergroot. Interessant daarbij is dat allochtonen – en dan vooral Turken – het meest extreem zijn in hun overschattingen, terwijl autochtonen net genoeg overschatten om de lokale verhouding minderheid-meerderheid in hun voordeel te laten kantelen. Ten tweede zijn zowel allochtone als autochtone jongeren vrij accuraat in het inschatten van elkaars aanwezigheid in de buurt. Alleen Turkse jongeren blijken de aanwezigheid van autochtonen significant te onderschatten. De Turkse ‘etnische kaart’ van Rotterdam is dus systematisch vertekend in beide richtingen: te veel Turken en te weinig Nederlanders! Verder moet de accuraatheid van autochtone percepties worden gerelativeerd, voor zover zij geen onderscheid maken tussen Turken, Marokkanen en moslims. Op de autochtone ‘etnische kaart’ van Rotterdam vormen Turken, Marokkanen en moslims samen één onspecifieke etnische outgroup. Hoe hangt de subjectieve etnische kaart samen met de meer of minder positieve beleving van etnisch gemengde buurten? Als algemene regel ervaren zowel allochtone als autochtone jongeren ‘witte’ buurten als ‘goede’ buurten. Dit patroon is in tegenspraak met het wijdverbreide idee dat allochtonen graag ‘gezellig bij elkaar’ zouden wonen in concentratiebuurten. In plaats van een gewilde etnische scheidslijn, tonen deze resultaten dus veeleer een ongewilde kwalitatieve scheidslijn tussen betere ‘witte’ buurten en minder goede ‘zwarte’ buurten. 114
Hier hoort echter meteen de kanttekening bij dat de termen ‘witte’ en ‘zwarte’ buurten misleidend zijn, voor zover het niet om een harde tweedeling gaat maar om een subjectieve glijdende grens tussen gemengde buurten met meer of met minder Nederlanders. Daarom is een meer genuanceerde conclusie uit dit onderzoek dat zowel allochtone als autochtone jongeren tevreden zijn over de kwaliteit van de buurt waarin zij wonen maar dat zij de voorkeur geven aan wijken waarvan zij het percentage autochtone bewoners hoger inschatten.
115
6. 2 Discriminatie Naast sociale contacten maakt ook de exclusieve dynamiek van discriminatie en racisme deel uit van de leefwereld van jongeren. Achtereenvolgens komen in dit hoofdstuk de ervaringen van discriminatie, etnocentrisme en ‘racial harassment’ aan bod. Hoe en in welke situaties ervaren jongeren etnische discriminatie? Hoe etnocentrisch zijn autochtone en allochtone jongeren? En hebben zij wel eens te maken met ‘racial harassment’? Uitsluiting en discriminatie worden daarbij opgevat als een product van wederzijdse interactiepatronen tussen allochtone minderheden en een autochtone meerderheid. Eenzijdige benaderingen, waarin alle autochtonen als potentiële ‘racistische’ boosdoeners worden gebrandmerkt, en waarin omgekeerd alle allochtonen worden gestigmatiseerd als slachtoffers van discriminatie, doen ons inziens geen recht aan de wijze waarop sociale ongelijkheid en etnische scheidslijnen op het terrein worden ervaren en uitgespeeld.39
6.2.1 Ervaren discriminatie Hoe vaak en in welke situaties ervaren jongeren discriminatie? In wat volgt wordt een beeld geschetst van de mate van feitelijk ervaren discriminatie door jongeren. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen persoonlijk ervaren discriminatie (word je zelf gediscrimineerd?) en ervaringen van structurele discriminatie op groepsniveau (worden Turken of Marokkanen volgens jou gediscrimineerd?). Aan Turkse en Marokkaanse jongeren in het Rotterdam Survey is ten eerste gevraagd naar de mate van persoonlijk ervaren discriminatie: ‘In het algemeen gesproken, hoe vaak heeft u het gevoel dat u gediscrimineerd wordt omdat u Marokkaans/Turks bent?’ Aan autochtone jongeren is gevraagd naar hun percepties van de persoonlijke discriminatie van allochtonen: ‘In het algemeen gesproken, hoe vaak denkt u dat allochtonen gediscrimineerd worden?’ Ten tweede is gevraagd naar ervaringen van structurele discriminatie op groepsniveau. Zowel aan allochtonen als aan autochtonen zijn vijf stellingen voorgelegd met betrekking tot structurele discriminatie in verschillende maatschappelijke contexten. De vijf contexten zijn: de verwaarlozing van de woonbuurt (minder goed onderhoud), het optreden van de politie (meer controles), de sociale voorzieningen door de overheid (langer wachten), het onderwijs (strenger behandeld worden), en het bedrijfsleven (vaker ontslagen worden). De antwoordschaal liep op van ‘helemaal oneens’ via ‘oneens’, ‘ertussenin’ en ‘eens’ tot en met ‘helemaal eens’. 40 De discriminatie-vragen zijn op twee manieren gespiegeld bij autochtone jongeren, die op toeval één van beide varianten kregen aangeboden: één op twee autochtonen kreeg de vraag of Nederlanders als groep gediscrimineerd worden in dezelfde vijf contexten (bijv. door de overheid, etc.); en één op twee kreeg de vraag of allochtone groepen in hun ogen gediscrimineerd worden in elk van de vijf contexten. De eerste variant betreft de ervaring van ‘omgekeerde discriminatie van autochtonen’, de tweede variant de ‘waargenomen discriminatie van allochtonen’.
39
Zie Swyngedouw, M., Phalet, K. & Deschouwer, K. (1999). Minderheden in Brussel. Brussel: VUB Press. Zie ook Verkuyten, M. (1997). Redelijk racisme: Gesprekken over allochtonen. Amsterdam: Amsterdam University Press. 40 Zie ook Swyngedouw, M., Phalet, K. & Deschouwer, K. (1999). Minderheden in Brussel. Brussel: VUB Press.
116
Concreet zijn aan allochtone en autochtone jongeren verschillende varianten van de volgende vijf stellingen voorgelegd: ‘Als er ergens iets verkeerds gebeurt, dan worden Marokkanen/Turken [Nederlanders/allochtonen] altijd als eerste [eerder] gecontroleerd door de politie [dan allochtonen/Nederlanders]’ ‘Als Marokkanen/Turken [Nederlanders/Allochtonen] iets nodig hebben van de overheid, dan moeten zij altijd langer wachten dan de Nederlanders [allochtonen/Nederlanders]’ ‘Straten waar vooral Marokkanen/Turken [Nederlanders/allochtonen] wonen, worden minder goed onderhouden door de gemeente dan straten waar vooral Nederlanders [allochtonen/Nederlanders] wonen’ ‘Áls het met een bedrijf slecht gaat dan zijn Marokkanen/Turken [Nederlanders/allochtonen] als eerste [eerder] het slachtoffer [dan allochtonen/Nederlanders]’ ‘Marokkaanse/Turkse [Nederlandse/allochtone] jongeren op school worden strenger behandeld dan Nederlandse [allochtone/Nederlandse] jongeren’
Figuur 6.11: Persoonlijk ervaren discriminatie door allochtonen en percepties van autochtonen 100%
3.3
3.9
90%
10.9
12.2
7
80%
28.6
Percentages
70% 60%
50.2 56.4
50% 40% 55.8 30% 20%
35.6 27.5
10% 8.6 0%
Marokkanen
Turken
Nooit
Af en toe
Regelmatig
Nederlanders over allochtonen
Vaak
Antwoordverdelingen voor persoonlijk ervaren discriminatie. In figuur 6.11 kan men de antwoordverdelingen zien voor wat betreft de persoonlijk ervaren discriminatie. Zo geeft 14% van de Marokkaanse jongeren aan regelmatig of vaak persoonlijk gediscrimineerd te worden (3% vaak en 11% regelmatig); 50% zegt af en toe persoonlijk gediscrimineerd te worden; en 36% voelt zich nooit persoonlijk gediscrimineerd. Zo ook voelt 16% van de Turkse jongeren zich regelmatig of vaak persoonlijke gediscrimineerd (4% vaak en 12% regelmatig); 56% af en toe; en 28% nooit. Gevraagd naar hun percepties schatten autochtone Nederlanders het vóórkomen van persoonlijke discriminatie hoger in dan allochtonen zelf. Zo vindt 36% dat allochtonen regelmatig of vaak persoonlijk worden gediscrimineerd, 56% vindt dat dit af en toe het geval is; 8% nooit. Wanneer bij de vraag naar percepties van discriminatie concreet werd doorgevraagd naar de situaties waarin allochtonen 117
gediscrimineerd worden, noemden autochtone jongeren op de eerste plaats de dagelijkse omgang (70%), op de gedeelde tweede plaats sollicitaties (48%) en café’s en disco’s (48%), en op de vierde plaats de school (32%). Hieruit komt een beeld naar voren van incidentele persoonlijke discriminatie jegens allochtonen als een ‘normaal’ (in de zin van veel voorkomend!) onderdeel van de dagelijkse sociale leefwereld van jongeren. Samengevat voelt een kleine groep van ruim één op tien allochtone jongeren zich regelmatig persoonlijk gediscrimineerd; meer dan de helft voelt zich af en toe persoonlijk gediscrimineerd; en ongeveer één op drie zegt zich nooit persoonlijk gediscrimineerd te voelen. Hoewel dus een meerderheid aangeeft wel eens persoonlijk gediscrimineerd te zijn, is dit slechts voor een kleine minderheid een systematisch gegeven. Daarmee schatten allochtone jongeren de mate waarin zij persoonlijk gediscrimineerd worden een stuk lager in dan autochtonen, volgens wie de persoonlijke discriminatie van allochtonen veel vaker vóórkomt. Univariate variantie-analyse. Er is een significant verschil tussen allochtone ervaringen van persoonlijke discriminatie en autochtone percepties (F(2,825)=37.89; p<.0001). Autochtone jongeren denken dat allochtonen vaker persoonlijk gediscrimineerd worden dan Turken en Marokkanen zelf aangeven. Multivariate analyses. In multivariate variantie-analyse van persoonlijke ervaringen van discriminatie door allochtone jongeren wordt geen significant etnisch verschil tussen Turken en Marokkanen gevonden. Wat betreft sociale diversiteit onder allochtonen, wordt alleen een significant effect van sekse gevonden (F(1,542)=15.18; p<.0001). Allochtone mannen voelen zich vaker persoonlijk gediscrimineerd dan vrouwen. Samengevat blijkt de persoonlijk ervaren discriminatie aan allochtone zijde niet af te hangen van specifieke etnische of sociale kenmerken – op een sekseverschil in het nadeel van mannen na. Anders gezegd, Turken en Marokkanen, hoger- en lager opgeleiden, eerste en tweede generaties … zijn ‘lotgenoten’ in hun ervaringen van persoonlijke discriminatie. Factoroplossing voor ervaringen van structurele discriminatie. Simultane Componenten Analyse met de vijf stellingen over structurele discriminatie op groepsniveau levert bij allochtone jongeren een goede één-factoroplossing. Blijkbaar is structurele discriminatie over contexten heen georganiseerd rondom één gemeenschappelijke dimensie ‘ervaringen van structurele discriminatie’ (verklaarde variantie 45% voor Marokkanen; 46% voor Turken). Factoranalyse bij autochtone jongeren levert voor beide varianten, ‘omgekeerde discriminatie autochtonen’ en ‘waargenomen discriminatie allochtonen’, eveneens een goede één-factor oplossing op (verklaarde varianties 47% en 45%). Betrouwbaarheid. De structurele discriminatieschaal heeft een goede interne consistentie (.75 bij Marokkanen, .70 bij Turken, en bij autochtonen .73 voor omgekeerde discriminatie, en .69 voor waargenomen discriminatie). Antwoordverdelingen. In figuur 6.12 worden de antwoordverdelingen op de dimensie structurele discriminatie weergegeven. In totaal is 26% van de Marokkaanse jongeren het oneens met de stellingen (3% helemaal oneens, 23% 118
oneens): zij ervaren geen structurele discriminatie. Bijna de helft van de Marokkanen (46%) is onbeslist; en 28% ervaart wel structurele discriminatie (25% eens, 3% helemaal eens). Van de Turkse jongeren ervaart 32% geen structurele discriminatie (3% helemaal oneens, 29% oneens), 47% is onbeslist; en 21% ervaart wel structurele discriminatie (18% eens, 3% helemaal eens). Van de autochtone jongeren zegt een meerderheid van 71% geen structurele discriminatie te ervaren (14% helemaal oneens, 57% oneens); 27% twijfelt hieraan; en slechts 2% voelt zich wel structureel gediscrimineerd. Hiernaast meent 49% van de autochtone jongeren dat allochtonen niet structureel gediscrimineerd worden (6% helemaal oneens, 43% oneens); 47% twijfelt hieraan; en slechts 4% meent dat allochtonen wel structureel gediscrimineerd worden. Let op: de Marokkaanse non-respons op vier van de vijf vragen varieert tussen 13% en 15%. Op één vraag is de non-respons bij de autochtonen 10%. Figuur 6.12: Ervaringen van structurele discriminatie van allochtonen versus omgekeerde en waargenomen discriminatie bij autochtonen Nederlanders over Nederlanders
14.3
Nederlanders over allochtonen
57.2
5.6
Turken
3.1
Marokkanen
3.2
0
27
43.1
28.6
46.6
23.2
10
2.3 2.1
46.9
18.2
46.1
20
30
40
24.4
50
60
3.5
3.1
70
80
90
eens
helemaal eens
100
Percentage
helemaal oneens
oneens
ertussenin
Samengevat zijn de meningen van allochtone jongeren over structurele discriminatie verdeeld. Bij Marokkanen vindt ruim een kwart dat zij over de hele lijn structureel gediscrimineerd worden; een kwart vindt van niet; en krap de helft zit daar ergens tussenin. Bij Turken vindt toch nog ruim één op vijf van wel; één op drie vindt van niet; en opnieuw krap de helft bevindt zich daar tussenin. Opvallend is ook de grote grijze zone van sporadische gevallen of ‘randgevallen’. Als we vervolgens kijken naar ervaringen van ‘omgekeerde discriminatie’ bij autochtone jongeren, dan vindt ruim tweederde dat autochtonen helemaal niet gediscrimineerd worden, tegenover krap één op drie jongeren die hier niet zo zeker van is. Gegeven de ongelijke maatschappelijke verhouding tussen meerderheid en minderheden, is het niet zo verwonderlijk dat autochtone jongeren zelf nauwelijks structurele discriminatie ervaren. Als we tenslotte kijken naar de ‘waargenomen discriminatie’ door autochtone jongeren, dan blijkt nagenoeg niemand te vinden dat allochtonen over de hele lijn structureel gediscrimineerd worden; iets minder dan de helft vindt zelfs dat allochtonen helemaal niet gediscrimineerd worden; de andere helft is daar niet zo 119
zeker van. Uit het voorgaande is reeds gebleken dat autochtone jongeren de discriminatie van allochtonen vooral op het persoonlijk vlak situeren. Anders dan allochtonen zelf, zien autochtone jongeren discriminatie jegens allochtonen meer als een incidenteel verschijnsel dan als een structureel gegeven. Contextverschillen. De meting van structurele discriminatie laat een aanvullende exploratieve analyse van contextverschillen toe. Deze contextuele analyse is gebaseerd op de rangordening van vijf maatschappelijke terreinen in functie van de frequentie van ervaringen van discriminatie. De vijf terreinen waren de verwaarlozing van de woonbuurt, het optreden van de politie, de sociale voorzieningen van overheidswege, het onderwijs en het bedrijfsleven. Etnische contextverschillen suggereren naast kwantitatieve verschillen in de mate van ervaren discriminatie door allochtonen en autochtonen, vooral ook kwalitatieve verschillen in vormen van ervaren discriminatie. Zo ervaren Turkse jongeren de meeste discriminatie door verwaarlozing van de woonbuurt (minder goed onderhoud), gevolgd door het optreden van de politie (meer politiecontroles), en de sociale voorzieningen van overheidswege (langer wachten). Marokkaanse jongeren van hun kant ervaren veruit de meeste discriminatie door het optreden van de politie (meer controles), gevolgd door de verwaarlozing van de woonbuurt (minder goed onderhoud), en het bedrijfsleven (vaker ontslagen worden). Interessant is tenslotte dat autochtone jongeren nagenoeg uitsluitend discriminatie ervaren door de Nederlandse overheid, met name langer wachten op sociale voorzieningen in vergelijking met allochtonen. Univariate variantie-analyse. Univariate variantie-analyse toont een significant verschil aan tussen de mate van structurele discriminatie in de ervaringen van allochtonen en in de percepties van autochtonen. Autochtone jongeren schatten de structurele discriminatie van allochtonen significant lager in dan allochtonen zelf aangeven (F(2,712)=21.27; p<.0001). Blijkbaar zien allochtone jongeren discriminatie meer als een structureel gegeven en minder persoonlijk, terwijl dat bij autochtone jongeren net andersom ligt. Zij zien juist minder structurele discriminatie en meer persoonlijke discriminatie jegens allochtonen. Multivariate Analyses. Zijn er etnische verschillen in ervaringen van structurele discriminatie? Zoals te verwachten, is er een significant verschil tussen de ervaringen van allochtonen en autochtonen. Autochtone jongeren ervaren aanmerkelijk minder discriminatie dan allochtonen (F(2,679)=54.23; p<.0001). Er wordt echter geen significant verschil gevonden tussen Turken en Marokkanen onderling. Is er sprake van sociale diversiteit? Er is alleen een significant interactieeffect van opleiding en etnische herkomst (F(2,679)=7.98; p<.0001). Aan autochtone zijde ervaren laag opgeleide jongeren meer discriminatie dan hoger opgeleiden; aan allochtone zijde echter maakt opleiding geen verschil. Samengevat ervaren autochtone jongeren, zoals te verwachten, aanmerkelijk minder structurele discriminatie dan allochtone jongeren. De ervaring van omgekeerde discriminatie hangt wel samen met het opleidingsniveau. Lageropgeleide autochtonen voelen zich meer gediscrimineerd in vergelijking met hoog opgeleide autochtonen. Tenslotte bevestigt het ontbreken van etnische of sociale verschillen in ervaren discriminatie onder allochtone jongeren het ‘lotgenootschap’ van Turken en Marokkanen als etnische minderheden. 120
Samenvatting discriminatie. De centrale vraag in deze paragraaf was in welke vormen en contexten jongeren discriminatie ervaren. Nieuw was vooral de spiegeling van allochtone ervaringen van discriminatie aan het perspectief van autochtone jongeren op discriminatie. Vinden autochtone jongeren dat allochtonen in Nederland vaak gediscrimineerd worden? Of vinden zij integendeel dat ze zelf slachtoffer zijn van ‘omgekeerde discriminatie’ in het voordeel van allochtonen? Een eerste constatering is dat een meerderheid van allochtone jongeren meent af en toe of in sommige situaties gediscrimineerd te worden, maar slechts een minderheid vindt dat zij regelmatig of over de hele lijn gediscrimineerd worden. Opvallend is de grote grijze zone van ‘randgevallen’ in het antwoordpatroon van zowel allochtone als autochtone jongeren. Dit patroon weerspiegelt een reële marge van onzekerheid rond impliciete of moeilijk aantoonbare discriminerende motieven of procedures. Een tweede voorlopige conclusie is dat allochtone en autochtone jongeren aan het verschijnsel discriminatie een andere invulling geven. Voor allochtone jongeren is de ervaring van discriminatie vooral een structureel gegeven waar zij als groep mee te maken krijgen ‘zonder aanzien des persoons’. Zo rapporteren allochtone jongeren meer structurele dan persoonlijke discriminatie. De onderschatting van persoonlijke discriminatie in minderheidsgroepen is een bekend voorbeeld van wat ook wel de ‘illusie van persoonlijke onkwetsbaarheid’ wordt genoemd.41 Niemand is graag zielig. Bovendien blijkt het niet alleen psychologisch maar ook maatschappelijk effectiever om discriminatie op groepsniveau te situeren. ‘Niet ik als persoon, maar wij als Marokkanen, als vrouwen … worden gediscrimineerd.’ De structurele probleemdefinitie leent zich immers beter tot collectief verweer: ‘eendracht maakt macht’. Autochtone jongeren van hun kant zien discriminatie van allochtonen in Nederland vooral als een incidenteel gegeven in de persoonlijk leefsfeer. Zij denken daarbij vooral aan face-to-face interacties in de dagelijkse omgang, in het uitgaansleven, of in de schoolcontext. Gevraagd naar hun percepties van discriminatie ten aanzien van allochtonen, rapporteren autochtone jongeren dan ook meer persoonlijke dan structurele discriminatie. Autochtone jongeren schatten de persoonlijke discriminatie van allochtonen zelfs een stuk hoger in dan allochtonen zelf dat doen. Andersom schatten zij de structurele discriminatie van allochtonen een stuk lager in dan allochtonen zelf aangeven. Waarschijnlijk is het, vanuit het standpunt van de meerderheid bekeken, juist makkelijker om discriminatie in de persoonlijke sfeer te situeren. Structurele vormen van discriminatie zijn immers strijdig met de publieke legitimiteit van centrale instituties in de Nederlandse samenleving. Ten derde is ook gekeken naar ervaringen van ‘omgekeerde discriminatie’ bij autochtone jongeren. De autochtone jongeren in het Rotterdam Survey zijn immers vaak lokaal in de minderheid ten opzichte van allochtonen in de buurt en/of op school. Niettemin blijken de meeste autochtone jongeren zich helemaal niet gediscrimineerd te voelen ten opzichte van allochtonen. Waarschijnlijk helpt het dat zij zich op hun subjectieve ‘etnische kaart’ nog net een meerderheid voelen! Marokkanen, Turken en autochtonen verschillen tenslotte niet alleen in de mate van ervaren discriminatie, maar ook in de meest voorkomende contexten waarin zij discriminatie ervaren. Zo ervaren Turken de meeste discriminatie in de buurtcontext, 41
Ruggiero, K. M. & Taylor, D. M. (1995). Coping with discrimination: How disadvantaged group members perceive the discrimination that confronts them. Journal of Personality and Social Psychology, 68, 826-838.
121
Marokkanen in de context van politiecontroles, en autochtonen in de context van sociale voorzieningen door de overheid. Dit laatste wijst op het subjectieve gevoel bij een minderheid van vooral laag opgeleide autochtone jongeren dat allochtonen door de overheid worden ‘voorgetrokken’ op het vlak van sociale voorzieningen zoals uitkeringen, huisvesting etc.
6.2.2 Etnocentrisme Hoe etnocentrisch zijn autochtone jongeren? En is er ook sprake van etnocentrisme42bij allochtone jongeren? In het Rotterdam Jongeren Survey zijn de mate van etnocentrisme bij autochtone en bij allochtone jongeren gemeten aan de hand van twee vragen. Enerzijds is aan alle jongeren gevraagd hoe positief of negatief hun gevoelens zijn ten aanzien van de etnische in-group. Deze vraag indiceert de ‘in-group evaluatie’. Anderzijds is gevraagd hoe positief of negatief hun gevoelens ten aanzien van andere etnische groepen zijn. Deze vraag indiceert de ‘out-group evaluatie’. In het bijzonder hebben allochtone jongeren bij deze vraag hun gevoelens tegenover Nederlanders aangegeven; en autochtone jongeren hun gevoelens tegenover Turken en Marokkanen. Deze groepsevaluaties geven een schetsmatig beeld van de subjectieve ‘etnische ladder’ van allochtone en autochtone jongeren. Naarmate etnische groepen positiever gewaardeerd worden, krijgen zij een hogere plaats op de etnische ladder, en andersom. 43 De Etnocentrisme schaal is gebaseerd op verschilscores tussen in-group en outgroup evaluaties. Etnocentrisch zijn autochtone jongeren die Nederlanders (als ingroup) boven Turken of Marokkanen plaatsen. Hetzelfde geldt voor allochtone jongeren die Turken of Marokkanen (als in-group) boven Nederlanders plaatsen. ‘Omgekeerd etnocentrisme’ is één mogelijke reactie van minderheden op ervaringen van discriminatie, waarbij de minderheidsgroep zichzelf symbolisch boven de dominante groep plaatst: ‘Marokkanen of Turken zijn beter dan Nederlanders’. Een andere mogelijke reactie is niet etnocentrisch: ‘Marokkanen of Turken zijn gelijk aan Nederlanders.’ De tegenovergestelde reactie plaatst de dominante groep boven de minderheidsgroep: ‘Nederlanders zijn beter dan Turken of Marokkanen’. Deze laatste reactie staat bekend als de typische ‘minderheidsreactie’. Concreet is aan alle jongeren een zogenaamde ‘gevoelsthermometer’ voorgelegd: ‘Hoe denkt u over Nederlanders [Turken/Marokkanen/allochtonen]? U mag iedere temperatuur tussen 0°en 100° gebruiken, maar u moet wel één getal kiezen. 100° betekent zeer warme of positieve gevoelens en 0° betekent zeer koude of negatieve gevoelens.’ Bij autochtone jongeren was een Categorisatie Experiment ingebouwd, waarbij zij op toeval hun gevoelens moesten aangegeven ten aanzien van Turken, Marokkanen, 42
.Etnocentrisme is vooral onderzocht bij dominante groepen of meerderheden. Etnocentrisme reacties vanuit de minderheidsgroep worden daarom vaak aangeduid als ‘omgekeerd etnocentrisme’: een ‘etnocentrische’ minderheid plaatst de etnische in-group boven de meerderheid. Etnocentrisme aan minderheidszijde wordt dan opgevat als reactie tegen vooroordeel en discriminatie door de dominante meerderheid (bijv. ‘black is beautiful’ als reactie tegen racisme). 43 Hagendoorn, L. (1995). Intergroup biases in multigroup systems: The perception of ethnic hierarchies. In W. Stroebe & M. Hewstone (eds.), European Review of Social Psychology, Vol. 6, 199-228.
122
moslims. Eenderde kreeg de vraag gesteld voor Marokkanen, eenderde over Turken en eenderde over moslims. Autochtone jongeren maakten echter geen specifiek etnisch onderscheid tussen Turken en Marokkanen.44 Dit experiment toont dus opnieuw aan dat autochtone jongeren geen specifieke etnische onderscheiden maken tussen Turken, Marokkanen en moslims, maar hen als één diffuse out-group zien. Figuur 6.13: Gemiddelde In-group versus out-group evaluaties voor Marokkanen, Turken en autochtonen 80 71.46
69.62
Gemiddelde beoordeling (0-100)
70 60.89
60.21
60.12
60
49.22
50 40 30 20 10 0
Marokkanen
Turken
In-group
Nederlanders
Out-group
Antwoordverdelingen voor etnische groepsevaluaties. Figuur 6.13 toont de gemiddelde ingroup- en outgroup-evaluaties van Marokkaanse, Turkse en autochtone jongeren. Op de gevoelsthermometer plaatsen Marokkaanse jongeren de Marokkanen gemiddeld op 61 graden en de Nederlanders op 60 graden. Turkse jongeren plaatsen de Turken gemiddeld op 71 graden en de Nederlanders op 60 graden. Autochtone jongeren van hun kant plaatsen de Nederlanders gemiddeld op 70 graden en de allochtonen (Turken en Marokkanen zonder onderscheid) op 49 graden. Samengevat beoordelen Marokkanen zowel de Marokkaanse groep als de Nederlanders zonder onderscheid matig positief; Turken en autochtonen zijn wat vriendelijker voor zichzelf, en beoordelen de Turken en de Nederlanders positief; maar waar Turken voor de Nederlanders toch nog matig positieve gevoelens hebben, zijn de gevoelens van autochtonen voor de Turken en de Marokkanen overwegend negatief. In vergelijking met de etnische ladder van autochtone jongeren, waarderen Marokkaanse en vooral Turkse jongeren de Marokkanen en de Turken één of twee trapjes hoger en de Nederlanders een trapje lager. T-toetsen (within-subjects). Bij Marokkanen wordt geen significant verschil in gemiddelde in-group en out-group-evaluaties gevonden. Bij Turken (t=-8.49; p <.01) en autochtonen (t=-15.76; p <.01) daarentegen worden significante verschillen gevonden in het voordeel van de in-group. Zowel Turkse als autochtone jongeren 44
Omdat autochtonen geen onderscheid maken tussen Turken en Marokkanen zijn out-group evaluaties in verdere analyses gemiddeld over categorieën.
123
stellen zich dus gemiddeld genomen etnocentrisch op tegenover elkaar. Marokkanen van hun kant zijn niet etnocentrisch. Correlaties. Op individueel niveau is er nochtans een positieve correlatie tussen ingroup en outgroup-evaluaties (r = .33; p<.01 voor Marokkanen; r = .41; p<.01 voor Turken; r = .44; p<.01 voor autochtonen). Naarmate je persoonlijk je etnische ingroup hoger waardeert, zijn je gevoelens voor andere etnische groepen ook wat positiever. figuur 6.14: Etnocentrisme; etnische voorkeur voor in-group vs. outgroup Nederlanders
Turken
35.5
1.9 4.7
Marokkanen
4.7
0
42.6
21.6
43.9
9.8
10
36.1
49.6
20
30
40
13.3
30.5
50
60
70
80
5.4
90
100
sterk voorkeur voor out-group matige voorkeur voor out-group geen voorkeur voor out-group of in-group matige voorkeur voor in-group sterke voorkeur voor in-group
Antwoordverdelingen voor etnocentrisme. In figuur 6.14 worden de antwoordverdelingen gegeven op de Etnocentrisme schaal. Op grond van hun verschilscores zijn jongeren ingedeeld in vijf categorieën: jongeren met een sterke of matige voorkeur voor de in-group (aan de rechterzijde van figuur 2.14), zonder etnische voorkeur (in het midden van de figuur), of met een matige of sterke voorkeur voor de out-group (aan de linkerkant). Van de Marokkaanse jongeren heeft 15% positievere gevoelens ten aanzien van Nederlanders dan van Marokkanen (5% sterk en 10 % matig); de helft (50%) heeft geen etnische voorkeur; en 36 % beoordeelt Marokkanen positiever dan Nederlanders (31% matig en 5% sterk). Van de Turkse jongeren heeft 7% (2% sterk en 5% matig) positievere gevoelens ten aanzien van Nederlanders dan van Turken; een vrij grote groep (44%) heeft geen voorkeur voor Turken of Nederlanders; en de helft (49%) beoordeelt Turken positiever dan Nederlanders (36% matig en 13% sterk). Van de autochtone jongeren heeft helemaal niemand positievere gevoelens voor allochtonen (Turken en Marokkanen) dan voor Nederlanders; 36% geeft een gelijke waardering; en een meerderheid van 64% beoordeelt Nederlanders positiever dan Turken, Marokkanen of moslims (43% matig en 21% sterk). Samengevat is een behoorlijk deel van zowel allochtone als autochtone jongeren matig tot sterk etnocentrisch in hun houding tegenover elkaar. Zo stelt tweederde van de autochtone jongeren zich etnocentrisch op, tegenover één op twee Turkse jongeren en één op drie Marokkaanse jongeren. 124
Multivariate analyses. Er is alleen een significant etnisch verschil in de mate van etnocentrisme (F(2,741)=25.07; p<.0001). Marokkanen zijn het minst etnocentrisch, Turken wat meer, en autochtonen het meest. Er zijn geen significante effecten gevonden van sociale diversiteit. Samengevat zijn autochtone jongeren als meerderheidsgroep meer etnocentrisch dan allochtone jongeren. Aan allochtone zijde zijn Turken op hun beurt wat meer etnocentrisch dan Marokkanen. Etnocentrisme hangt niet significant samen met sociale kenmerken van jongeren. Correlaties. Omgekeerd etnocentrisme vanuit minderheidsgroepen wordt vaak geïnterpreteerd als een reactie tegen racisme of discriminatie door de meerderheid: ‘Turken of Marokkanen zijn niet minder maar beter dan Nederlanders’. Het correlatiepatroon tussen de metingen van etnocentrisme en discriminatie ondersteunt deze interpretatie, althans voor wat betreft de subjectieve ervaring van discriminatie. Zo hangt etnocentrisme bij allochtone jongeren significant samen met hun ervaringen van persoonlijke en structurele discriminatie (resp. r=.30; p <.01 en r=.32; p <.01 voor Marokkanen; r=.18; p <.01 en r=.26; p<.01 voor Turken). Turkse en Marokkaanse jongeren die zich meer persoonlijk en/of structureel gediscrimineerd voelen, stellen zich meer etnocentrisch op. Dit verband komt vooral op rekening van een minder positieve waardering van de Nederlanders bij allochtonen die meer discriminatie ervaren. Samenvatting etnocentrisme. Hoe etnocentrisch zijn allochtone en autochtone jongeren? In deze paragraaf is in de eerste plaats gekeken hoe allochtone en autochtone jongeren zichzelf en elkaar plaatsen op hun subjectieve ‘etnische ladder’. Daaruit komt het volgende beeld naar voren. Autochtone jongeren waarderen Nederlanders positief en Turken en Marokkanen licht negatief; Turken waarderen zichzelf positief en Nederlanders matig positief; Marokkanen tenslotte waarderen zowel zichzelf als Nederlanders matig positief. Allochtone jongeren zijn dus gemiddeld wat milder in hun oordeel over Nederlanders dan autochtonen in hun oordeel over Turken of Marokkanen. Verder is subjectieve etnische gelijkheid bij Marokkaanse jongeren vooral gebaseerd op lauwe gevoelens, zowel voor Marokkanen als voor Nederlanders. In de tweede plaats wordt zowel bij allochtonen als bij autochtonen etnocentrisme teruggevonden. Zo stelt de doorsnee autochtone jongere zich etnocentrisch op ten aanzien van Turken en Marokkanen; de doorsnee Turkse jongere stelt zich etnocentrisch op tegenover Nederlanders; alleen Marokkanen zijn eenzijdig niet etnocentrisch. Autochtone jongeren zijn significant meer etnocentrisch dan allochtonen, en Turken zijn op hun beurt meer etnocentrisch dan Marokkanen. Etnocentrisme hangt niet samen met sociale kenmerken. In de derde plaats wordt bij allochtone jongeren het verwachte verband gevonden tussen etnocentrisme en ervaringen van persoonlijke en structurele discriminatie. Wie zich meer gediscrimineerd voelt, stelt zich ook meer etnocentrisch op. In het licht van de negatieve waardering van autochtonen voor Turken en Marokkanen, werkt de etnocentrische reactie van allochtonen op ervaren discriminatie wellicht als een soort vicieuze cirkel. Tenslotte hangt de waardering voor de etnische in-group en voor etnische outgroups positief samen op individueel niveau. Zo blijken Turkse en Marokkaanse 125
jongeren die positiever staan tegenover Turken of Marokkanen, ook Nederlanders in een positiever daglicht te zien. En omgekeerd, autochtone jongeren die positieve gevoelens hebben voor Nederlanders, staan ook het minst negatief tegenover Turken en Marokkanen. Deze bevinding ligt in de lijn van de omstreden ‘verzuilingshypothese’, die voorhoudt dat een gezonde dosis ‘in-group pride’ (of noem het etnische eigenliefde) het beste middel is tegen zich bedreigd voelen door andere etnische groepen. Een dergelijke aanname lag overigens ook ten grondslag aan de ruimte die het oorspronkelijke Nederlandse minderhedenbeleid bood aan etnische culturen en identiteiten. Onze bevindingen lijken deze aanname te ondersteunen.
6.2.3 ‘Racial harassment’ Hebben allochtone en autochtone jongeren in hun omgang met elkaar wel eens te maken met ‘racial harassment’? Deze vraag is ontleend aan het Britse Minderheden Survey en betreft de ervaring van verbale beledigingen (zogenaamde ‘low-level harassment’) en/of fysieke agressie met etnisch vijandige of racistische motieven (‘racially insulting or threatening behaviour and racially motivated violent attack’).45 Let wel, het gaat hier nadrukkelijk altijd om de subjectieve ervaringen van jongeren op basis van zelfrapportering van fysieke of verbale agressie, en dus niet om feitelijke gedragsgegevens! In de Nederlandse pers en publieke opinie is de laatste jaren veel gediscussieerd over een vermeende associatie van multiculturaliteit met criminaliteit en geweld in onze grote steden. In het algemeen lijkt de angst voor gewelddadig gedrag door en tegen jongeren, en daaraan gekoppeld de roep om minder agressie en meer civiliteit op straat, op school, in cafés en disco’s … aan de orde van de dag. Daarbij lijkt een soort omslag te hebben plaatsgevonden van een eenzijdige preoccupatie met ‘zwart’ slachtofferschap van minderheden naar ‘witte’ slachtoffers van allochtone daders. Zo bijvoorbeeld was een tijdje terug de nationale beroering naar aanleiding van de moord op twee Nederlandse meisjes door een Turkse jongen Gorinchem voor sommige allochtone jongeren en hun organisaties zelfs aanleiding om zich vanuit een collectief schuldgevoel publiek te excuseren tegenover de familie van de slachtoffers. In het hoofdstuk vier is reeds ingegaan op de mate van geweldbereidheid onder jongeren. Zo werd een kleine ‘harde kern’ van om en nabij de 5% van zowel allochtone als autochtone jongeren bereid gevonden om geweld te gebruiken (ongeacht etnische, religieuze of andere politieke motieven).46 In deze paragraaf wordt andersom gekeken naar de ervaringen van geweld of agressie bij jongeren. Zijn jongeren zelf wel eens fysiek aangevallen, bedreigd of beledigd? Daarbij wordt naar analogie met het Britse survey een onderscheid gemaakt tussen verbale belediging of bedreiging enerzijds en fysiek agressief gedrag of geweld anderzijds. Anders dan in het Britse survey zijn echter geen vooronderstellingen gemaakt over (witte) daders of (etnische/racistische) motieven, maar is bij allochtone en autochtone jongeren die in de afgelopen twee jaar een ervaring van geweld
45
Modood, T., Berthoud, R. et al. (1997). Ethnic minorities in Britain: Diversity and disadvantage. London: PSI. Gevraagd is naar geweldbereidheid en niet naar feitelijke gewelddadigheid omwille van de bekende problemen van sociale wenselijkheid in survey onderzoek.
46
126
rapporteren, doorgevraagd of etnische of racistische motieven daarbij wellicht, zeker of geen rol hebben gespeeld. Om de ervaringen van fysieke en verbale agressie bij jongeren zelf bij benadering in kaart te brengen, is in het Rotterdam Survey een tweetal vragen gesteld: ‘Is het in de afgelopen twee jaar wel eens gebeurd dat anderen fysiek geweld tegen u hebben gebruikt, of niet?’ En: ‘Is het in de afgelopen twee jaar wel eens gebeurd dat anderen u met woorden uitgescholden of beledigd hebben, of niet?’ Zo ja, dan is er verder doorgevraagd: ‘Heeft u het gevoel dat dit is gebeurd om racistische redenen, of niet, of weet u dat niet zeker?’ Antwoorden liepen op van ‘zeker niet’ via ‘mogelijk’ of ‘wellicht’ tot ‘zeker wel’.47 In figuur 6.15 worden de antwoordverdelingen voor Marokkaanse, Turkse en autochtone jongeren weergegeven voor wat betreft hun algemene ervaringen van fysieke en verbale agressie. Figuur 6.15: Ervaringen van fysieke en verbale agressie in het algemeen 80
75
Percentage 'ja'-zeggers
70 60 50 40
34.2
31.6 28.3
30 20
16.3 12.5
10 0
Marokkanen
Turken
Geweld
Nederlanders
Belediging
Antwoordverdelingen voor ervaringen van fysieke en verbale agressie in het algemeen. Van de Marokkaanse jongeren zegt 16% dat in de afgelopen twee jaar fysiek geweld tegen hem/haar gebruikt is; 34 % zegt in het afgelopen jaar beledigd te zijn. Bij Turkse jongeren liggen deze percentages iets lager: respectievelijk 13% en 28%. Heel wat hoger liggen deze percentages in de autochtone groep. Van de autochtone jongeren meent 32 % dat er fysiek geweld tegen hem/haar gebruikt is; en maar liefst 75% zegt in het afgelopen jaar verbaal beledigd te zijn geweest. Samengevat meldt ruim één op tien allochtone jongeren één of meer ervaringen van fysieke agressie in het afgelopen jaar, tegenover één op drie autochtone jongeren. Ongeveer één op drie allochtone jongeren heeft in de afgelopen twee jaar verbale agressie ervaren, tegenover maar liefst drie op vier autochtonen. Dat laatste lijkt vooral veelzeggend over de ‘grote mond’ van de (meestal laag opgeleide) Nederlandse jongeren in ons onderzoek en doet enige gewenning aan onderlinge onbeleefdheden vermoeden. 47
Bij allochtone jongeren is zowel voor fysiek geweld als voor verbale beledigingen gevraagd naar racistische motieven; bij autochtone jongeren is dat wegens tijdgebrek alleen gebeurd voor fysiek geweld.
127
Multivariate analyse. Zijn er etnische verschillen wat betreft de ervaring van fysiek geweld? Er is een significant effect van etnische herkomst gevonden (F(2,828)=19.15; p<.0001). Meer autochtone jongeren melden dat zij fysiek geweldadig behandeld zijn zijn dan Turkse en Marokkaanse jongeren. Is er sprake van sociale diversiteit in ervaringen van fysieke agressie? Er zijn significante effecten van sekse (F(2,828)=13.37; p<.0001) en leeftijd (F(2,828)=19.88; p<.0001) (zie figuur 6.16). Meer mannen dan vrouwen en meer jongeren (18- tot 25-jarigen) dan jongvolwassenen (26- tot 30-jarigen) krijgen te maken met fysiek geweld. Hiernaast is er voor allochtone jongeren een effect van migratiegeneratie (F(1,547)=12.88; p<.0001). De tweede generatie zegt vaker fysieke agressie te ervaren dan de eerste generatie. Wat betreft verbale agressie (beledigingen) zijn vergelijkbare significante effecten gevonden van zowel etnische herkomst (F(2,826)=74.17; p<.0001) als leeftijd (F(2,826)=18.53; p<.0001), en bij allochtonen ook van migratiegeneratie (F(1,540)=7.11; p<.01). Alleen het effect van sekse valt hier weg. Autochtonen voelen zich dus ook vaker verbaal aangevallen dan allochtonen, jongeren vaker dan jongvolwassenen, en de tweede generatie allochtonen vaker dan de eerste generatie. Figuur 6.16: Fysiek geweld in functie van leef 1.6 1.37
1.4 1.2
1.23
1.2
1.18 1.1
Percentage
1.03
1 0.8 0.6 0.4 0.2 0 Marokkanen
Turken
18 - 25 jaar
Nederlanders
26 - 30 jaar
Samengevat hangt de mate waarin jongeren in het algemeen fysieke en verbale agressie ervaren sterk samen met zowel etnische als sociale kenmerken. Autochtonen ervaren meer fysieke en veel meer verbale agressie dan allochtonen. Jongens en jongeren ervaren meer fysieke agressie dan meisjes en jongvolwassenen, maar meisjes ervaren niet minder verbale agressie. En hoe langer allochtone jongeren in Nederland wonen, hoe meer fysieke en verbale agressie zij ervaren. Dit kan er enerzijds op wijzen dat de tweede generatie assertiever is geworden dan de eerste generatie, zodat tweede-generatie jongeren meer voor zichzelf opkomen en minder over zich heen laten lopen. Anderzijds kan dit ook betekenen dat de tweede generatie meer het doelwit is van autochtone agressie, doordat zij meer dezelfde sociale leefwereld delen en meer als concurrenten worden 128
ervaren. Waarschijnlijk gaat het om een combinatie van toegenomen aggressiviteit bij tweede-generatie allochtonen met toegenomen concurrentiegevoelens onder autochtone jongeren. Betrouwbaarheid. Om ‘racial harassment’ te meten is bij allochtone jongeren die ervaringen van fysieke of verbale agressie melden, doorgevraagd of het volgens hen om etnisch of racistisch gemotiveerde agressie gaat. Dezelfde vraag is ook gesteld aan autochtone jongeren in de afgelopen twee jaar die fysieke agressie hebben ervaren. Op basis van de ervaring van fysiek of verbaal geweld en de attributie van etnische motieven is voor allochtone jongeren een samengestelde index van ‘racial harassment’ berekend, die een aanvaardbare betrouwbaarheid heeft (Marokkanen: .72 en Turken .50). Opgemerkt moet worden dat niet gevraagd is door wie (welke etnische groep) zij racistisch benaderd werden. Mogelijke daders zijn dus ook personen uit andere etnische groepen dan Turken, Marokkanen of autochtonen of personen binnen dezelfde minderheidsgroep (bijv. Turken door Koerden of vice versa). In figuur 6.17 worden de antwoordverdelingen voor Turkse en Marokkaanse jongeren gegeven voor wat betreft ‘racial harassment’ of hun specifieke ervaringen van racistische agressie. Antwoordverdelingen voor ‘racial harassment’. Van de Marokkaanse jongeren heeft een meerderheid van 66% de afgelopen twee jaar geen fysieke of verbale agressie ervaren; 34% zegt van wel. Specifiek geeft 18% aan dat de ervaren agressie tegen hen geen racistische grondslag had; en 16% meent dat racistische motieven mogelijk (8%) of zeker (8%) een rol hebben gespeeld. Bij de Turkse jongeren geeft eveneens een meerderheid van 69% aan in de afgelopen twee jaargeen fysieke of verbale agressie ervaren te hebben; 31% zegt van wel. Specifiek zegt 15% dat zij niet om racistische redenen agressief benaderd zijn; en 16% meent dat het mogelijk (13%) of zeker (3%) wel om racistische agressie ging. Samengevat meldt ongeveer één op drie allochtone jongeren in de afgelopen twee jaar verbale of fysieke agressie te hebben ervaren. Ruim de helft van de gerapporteerde incidenten heeft volgens hen echter niets te maken met etnische of racistische vijandigheden. Een kleine helft van de incidenten wordt wellicht of met zekerheid als racistische agressie ervaren. Op basis van zelfrapportage ligt het percentage allochtone jongeren dat te maken krijgt met ‘racial harassment’ in verbale of fysieke vorm dus maximaal tegen de 15% en minimaal om en nabij de 5%.
129
Figuur 6.17: Ervaringen van racistische agress 100%
3.4
7.8 8.2
12.6
18.3
14.8
65.7
69.2
Marokkanen
Turken
Percentage
80%
60%
40%
20%
0%
wel geweld/belediging, wel racistisch wel geweld/belediging, misschien racistisch wel geweld/belediging, niet racistisch geen geweld/belediging
Multivarate analyse. Er is geen significant etnisch verschil tussen Turkse en Marokkaanse ervaringen van ‘racial harassment’. Is er sprake van sociale diversiteit? Opnieuw worden significante effecten gevonden van sekse (F(1,550)=11.69; p<.001), leeftijd (F(1,550)=16.78; p<.0001) en migratie-generatie (F(1,550)=14.06; p<.0001). Samengevat ervaren allochtone mannen gemiddeld meer ‘racial harassment’ dan vrouwen, jongeren meer dan jongvolwassenen, en de tweede generatie meer dan de eerste generatie. Er is dus geen verschil in de sociale verdeling van algemene en racistische vormen van verbale of fysieke agressie in de ervaringen van allochtone jongeren. Antwoordverdeling voor fysieke agressie met of zonder etnisch motief. Is de associatie van geweldervaringen met racistische motieven specifiek voor de ervaring van allochtonen, of ervaren ook autochtone jongeren etnische vijandigheid? Specifiek voor fysieke agressie meldt 21% van de autochtone jongeren ervaringen van fysiek geweld zonder etnisch motief, en 11% meent dat mogelijk (4%) of zeker (7%) sprake was van etnische motieven. Samengevat geeft het antwoordpatroon van autochtone jongeren bij benadering aan dat ook sprake kan zijn van omgekeerde ervaringen van etnisch gemotiveerde fysieke agressie aan meerderheidszijde. Opvallend is dat tweederde van de incidenten die autochtone jongeren rapporteren, niet-etnische vormen van geweld betreffen. Hoewel enige voorzichtigheid geboden is bij het gebruik van enkelvoudige indices als vergelijkingsbasis, lijkt dit er toch op te wijzen dat slechts een marginaal percentage van om en nabij de 5% van zowel allochtone als autochtone jongeren in Nederland ervaring heeft met racistische agressie. Correlaties van geweld-ervaring met geweld-bereidheid. De constatering dat harde vormen van racistische agressie een marginaal en wederkerig (zowel allochtoon als autochtoon) verschijnsel zijn, roept de gevoelige vraag op in welke 130
mate geweldervaring en geweldbereidheid onderling overlappen. Het lijkt aannemelijk dat jongeren die zelf makkelijker op de vuist gaan, ook meer risico lopen om slachtoffer te worden van geweld. Dit vermoeden krijgt enige steun vanuit zwakke maar significant positieve correlaties tussen allochtone en autochtone geweld-ervaringen en geweld-bereidheid (i.e. beschadiging van eigendom of fysiek geweld om etnische, religieuze of politieke motieven, zie onze meting van illegale actiebereidheid in hoofdstuk 4). Wie aangeeft in het afgelopen jaar fysieke agressie ervaren te hebben, is zelf significant meer bereid om de wet te overtreden en geweld te gebruiken (r=.16; p<.05 voor Marokkanen; r=.28; p<.01 voor Turken; r=15; p<.01 voor autochtonen). In dezelfde lijn worden bij allochtone jongeren – maar niet bij autochtonen– significant positieve correlaties gevonden tussen ervaringen van verbale agressie en geweldbereidheid (r=.22; p<.01 voor Marokkanen; r=.23; p<.01 voor Turken).
Samenvatting ‘racial harassment’. Hebben allochtone en autochtone jongeren wel eens te maken met ‘racial harassment’ in hun omgang met elkaar? Vanuit deze vraagstelling is in het Rotterdam Survey gevraagd naar ervaringen van al of niet racistisch gemotiveerde verbale of fysieke agressie bij jongeren. Daarbij is het van belang om voor ogen te houden dat we hier niet spreken over feiten en verantwoordelijkheden, maar wel over subjectieve ervaringen in de ogen van jongeren zelf! Ten eerste is de ervaring van fysieke en verbale agressie door jongeren, zoals te verwachten, een marginaal verschijnsel, met uitzondering van een schijnbaar opbod aan verbale beledigingen onder autochtone jongeren. Ongeveer één op tien allochtone jongeren heeft in de afgelopen twee jaar fysieke agressie ervaren, tegenover één op drie autochtone leeftijdsgenoten. Een minderheid van één op drie allochtone jongeren heeft verbale agressie ervaren, tegenover een meerderheid van drie op vier autochtonen. Ten tweede stelt zich de vraag wie zich vooral het doelwit van agressie voelt. Zijn dat allochtonen of autochtonen? En welke sociale kenmerken spelen daarbij een rol? Autochtone jongeren rapporteren aanmerkelijk meer fysieke en vooral verbale agressie dan allochtonen. Ongeacht de etnische herkomst, komen ervaringen van agressie echter vooral voor bij een bepaalde sociale groep. Het gaat hier om allochtone of autochtone jongeren onder 25 jaar, waarbij jongens meer fysieke agressie ervaren maar meisjes niet minder verbale agressie. Ten derde vroegen we naar mogelijke racistische motieven achter verbale of fysieke agressie. Het overgrote deel van de gerapporteerde (fysieke of verbale) incidenten heeft volgens jongeren zelf niets te maken met raciale of etnische vijandigheid. Rekening houdend met een reële marge van onzekerheid in de attributie van etnische motieven, zou naar eigen zeggen tussen 5% en 15% van de Turkse en Marokkaanse jongeren in het afgelopen jaar het doelwit zijn geweest van ‘racial harassment’. De helft of meer van alle ervaren fysieke en verbale agressie wordt dus niet als racistisch ervaren. Voor wat betreft fysiek geweld wordt een gelijkaardig patroon teruggevonden aan autochtone zijde. De ervaring van ‘racial harassment’ in relaties tussen allochtone en autochtone jongeren in Nederland lijkt tegelijk een marginaal en wederzijds gegeven. Dat het om ervaringen van wederzijdse agressie gaat, duidt vooral op een interactief probleem van conflict-hantering, en niet zozeer op eenzijdige victimisering van deze of gene 131
zijde. De significante samenhang tussen ervaringen van agressie en geweldbereidheid ondersteunt deze interpretatie. Meer dan waarschijnlijk situeert het probleem zich in eerste instantie bij een handjevol allochtone én autochtone jongeren met een problematische stijl van conflicthantering. Dit zijn vooral jongens onder 25 jaar, die merendeels laag opgeleid zijn.
6.3. Samenvatting Sociale Contacten en discriminatie In het eerste deel van dit hoofdstuk is ingegaan op de inclusieve dynamiek van sociale contacten tussen allochtone en autochtone jongeren in de vriendenkring en in de buurt. Daarbij was ook aandacht voor etnische diversiteit in mediagebruik. Het tweede deel van dit hoofdstuk behandelde de uitsluitingsdynamiek van etnische discriminatie, vooroordeel en racisme. In deze samenvatting worden de beide delen afzonderlijk behandeld Sociale contacten. De rode draad door onze exploratieve analyses is dat de sociale leefwereld van Rotterdamse jongeren een etnisch gemengde wereld is. In de eerste plaats wonen zowel allochtone als autochtone jongeren uit het onderzoek in etnisch gemengde buurten, en de meesten van hen – vier op vijf autochtonen en Marokkanen en ruim twee op drie Turken – wonen daar graag. Ten tweede is een etnisch gemengde vriendenkring zowel aan allochtone als aan autochtone zijde meer regel dan uitzondering. Bijna één op twee jongeren zegt zowel Nederlandse als Turkse of Marokkaanse vrienden te hebben. Tenslotte geldt voor allochtone jongeren dat zij ook in hun kijk- en leesgedrag etnische grenzen overschrijden. Bijna alle Marokkaanse jongeren kijken ook of vooral Nederlandse zenders en lezen Nederlandse kranten. Voorts stemmen ruim twee op drie Turkse tv-kijkers ook of vooral af op Nederlandse zenders, en drie op vier Turkse krantenlezers lezen ook of vooral de Nederlandse nieuwspagina’s. Wel hebben Turkse jongeren zoals bekend makkelijker toegang tot Turkse media, en zijn zij in hun mediagebruik ook meer op het herkomstland gericht dan bij Marokkanen het geval is. Dit brengt ons bij een tweede conclusie. Ondanks de etnische diversiteit die de sociale leefwereld van deze jongeren kenmerkt, ligt het zwaartepunt van hun sociale leven doorgaans wel binnen de eigen etnische gemeenschap. Zo heeft een Turkse jongere doorgaans meer Turkse dan Nederlandse vrienden of vriendinnen, en een Marokkaan meer Marokkaanse dan Nederlandse. Dit is echter geen eenzijdige etnische separatie. Ook autochtone jongeren hebben meer Nederlandse dan allochtone vrienden. Dit symmetrische patroon van etnische voorkeuren in sociale contacten en activiteiten wordt weerspiegeld in de ‘subjectieve etnische kaart’ van de buurt in de ogen van jongeren. Zowel allochtone als autochtone jongeren overschatten aanzienlijk de lokale aanwezigheid van de etnische in-group. Zo telt de etnische kaart van Rotterdam, in de ogen van Turkse jongeren minder Nederlanders en drie keer meer Turken dan in werkelijkheid het geval is. Ook Marokkanen verdrievoudigen het reële aandeel van Marokkanen in hun buurt. Maar het zijn alleen de autochtone jongeren die van een lokale minderheid van Nederlanders een nipte meerderheid maken. Een derde conclusie heeft vooral betrekking op de structurele factoren die van invloed zijn op de sociale leefwereld waarin jongeren opgroeien. In de eerste plaats 132
speelt het onderwijs een belangrijke rol in de verbreding van de sociale horizon van allochtone jongeren. Turkse en Marokkaanse jongeren die langer en hoger onderwijs volgen, ontmoeten meer Nederlanders, gebruiken meer Nederlandse media, en hebben ook meer Nederlandse vrienden. Dit pleit voor het belang van gemengde scholen – geen concentratiescholen maar scholen waar ook Nederlandse leerlingen graag en in voldoende grote aantallen komen – om inter-etnische ontmoetingskansen en vriendschappen aan te moedigen. In de tweede plaats vergroten ook etnisch gemengde woonbuurten – geen concentratiebuurten – de ontmoetingskansen tussen allochtone en autochtone jongeren. Uit de analyses van de buurtbeleving blijkt dat zowel allochtone als autochtone jongeren het liefst wonen in gemengde buurten waar ook Nederlanders willen wonen. De subjectieve aanwezigheid van Nederlanders in de buurt is namelijk de beste voorspeller van de subjectieve buurtkwaliteit voor zowel Turkse, Marokkaanse als Nederlandse bewoners. Tenslotte is het opvallend dat tweede-generatie Turkse en Marokkaanse meisjes over de hele linie het meest open zijn in hun sociale contacten en interessen. Zij hebben de meeste Nederlandse vriend(inn)en– naast Turkse of Marokkaanse – en zijn ook het meest op Nederlandse zenders en kranten gericht. Discriminatie. Een eerste constatering is dat ervaringen van discriminatie en racisme deel uitmaken van de leefwereld van allochtone jongeren. Een meerderheid van Turkse en Marokkaanse jongeren meent af en toe of in sommige situaties gediscrimineerd te zijn – afhankelijk van de vorm van discriminatie gaat het over twee derden tot drie kwart van de jongeren. Een kleine minderheid voelt zich regelmatig of over de hele lijn gediscrimineerd – afhankelijk van de vorm van discriminatie tussen één op zes en één op vier jongeren. De ervaringen van discriminatie in de ogen van Turkse en Marokkaanse jongeren worden in grote lijnen bevestigd door de autochtone jongeren in ons onderzoek. De meeste autochtone jongeren menen dat allochtonen af en toe gediscrimineerd worden, en een minderheid van ruim een kwart meent dat dit regelmatig of vaak het geval is. Tegelijk geven allochtone en autochtone jongeren wel een andere invulling aan het verschijnsel ‘discriminatie’. Opvallend is dat autochtone jongeren discriminatie vooral in de persoonlijke leefsfeer situeren. Zij denken daarbij aan uit de hand gelopen interacties met allochtonen in de dagelijkse omgang, bijv. op school of in cafés en disco’s. Allochtone jongeren van hun kant zien discriminatie vooral als een structureel gegeven. Zij voelen zich zelden persoonlijk, maar des te meer als groep gediscrimineerd, met name in hun relatie met politie en overheid en in hun kansen in het onderwijs en op de arbeidsmarkt. In aansluiting bij ervaringen van discriminatie, is ook gevraagd naar ervaringen van ‘racial harassment’ bij jongeren, met name de ervaring van fysieke of verbale agressie met racistische motieven. Kort gezegd, is ‘racial harassment’ volgens jongeren in Rotterdam een marginaal verschijnsel. Rekening houdend met een reële marge van onzekerheid in de attributie van raciale of etnische motieven, zou naar eigen zeggen tussen 5% en 15% van de Turkse en Marokkaanse jongeren in de afgelopen twee jaar het doelwit zijn geweest van racistische agressie. Daarbij zijn twee kanttekeningen op hun plaats. Ten eerste hebben de meeste incidenten van fysieke en verbale agressie volgens jongeren zelf niets met etnische of raciale vijandigheid te maken. Ten tweede voelen ook autochtone jongeren zich wel eens racistisch aangevallen, zodat ‘racial harassment’ tegelijk een marginaal en een wederzijds verschijnsel is. Ervaringen van etnische en andere vormen van agressie 133
komen vooral voor bij een kleine kern van zowel allochtone als autochtone jongeren onder 25 jaar met een problematische stijl van conflicthantering. Een laatste constatering heeft betrekking op het vóórkomen van etnisch vooroordeel in relaties tussen allochtone en autochtone jongeren. Volgens onze bevindingen stellen autochtone jongeren zich systematisch meer etnocentrisch op tegenover Turken en Marokkanen, dan allochtone jongeren dat doen tegenover Nederlanders. Met etnocentrisme bedoelen we dat autochtonen Nederlanders wat hoger waarderen dan Turken of Marokkanen op hun subjectieve ‘etnische ladder’, en omgekeerd dat allochtonen Turken of Marokkanen hoger waarderen. Hoewel allochtonen wat milder zijn in hun oordeel over Nederlanders dan andersom, is etnocentrisme geen eenzijdig autochtoon euvel. Het gevoel van ‘wij-zijn-een-beetje-beter-dan-zij’ is meestal wederzijds tussen autochtonen en Turken, maar niet tussen autochtonen en Marokkanen. Waar hangt etnocentrisme mee samen? Aan allochtone zijde is de beste voorspeller van het ‘wij-zijn-beter-gevoel’ de mate van ervaren discriminatie. Wie zich meer gediscrimineerd voelt, stelt zich meer etnocentrisch op. Gegeven de weinig positieve waardering van autochtonen voor Turken en Marokkanen, werkt deze etnocentrische reactie meer dan waarschijnlijk als een soort vicieuze cirkel in negatieve interacties tussen allochtonen en autochtonen. Zijn positieve ‘wijgevoelens’ dan helemaal uit den boze? Integendeel. Onze analyses tonen aan dat allochtone jongeren die Turken of Marokkanen positiever waarderen, ook Nederlanders in een positiever daglicht zien, en andersom. Blijkbaar is een gezonde dosis ‘etnische eigenliefde’ een doeltreffend middel tegen gevoelens van bedreiging door andere etnische groepen.
134
Hoofdstuk 7. Politiek en Burgerschap In 1991 deed de toemalige VVD-leider Bolkestein nogal wat stof opwaaien met zijn stelling dat ‘het islamitische gedachtegoed’ zich niet laat verenigen met democratische verworvenheden, en dat de spreekwoordelijke Nederlandse tolerantie zich niet mag uitstrekken tot de intoleranten. Deze redenering is een variant van een bekend restrictief discours over democratie, dat ook ooit is aangevoerd tegen de politieke rechten van arbeiders en communisten, en waarin eerst de ideologische maat wordt genomen van kandidaat-burgers om vervolgens te beslissen wie wel en wie niet zonder gevaar voor de democratie tot de politieke sfeer kan worden toegelaten. Onder de vlag van ‘burgerschap’ zijn echter ook standpunten verdedigd die het beginsel van gelijke politieke rechten accepteren en de verantwoordelijkheid van de overheid benadrukken voor de vorming van mondige of ‘competente’ burgers.48 Een dergelijke benadering ten aanzien van allochtonen is onlangs opnieuw bevestigd in de Kamer naar aanleiding van kritieken op het falen van het lokale ‘inburgeringsbeleid’. Gelijke politieke rechten en overheidsinvestering in de vorming van competente burgers liggen ook aan de basis van onze analyses. In dit hoofdstuk over ‘burgerschap en politiek’ worden de eerste exploratieve analyses gepresenteerd met betrekking tot de politieke dimensie van multicultureel burgerschap. De centrale vraag die ons hier bezighoudt, is: Hoe geven allochtone en autochtone jongeren vorm aan burgerschap? En waar plaatsen zij zichzelf in het Nederlandse politieke landschap? Veel allochtonen hebben een dubbelzinnige status als burgers in Nederland. Vanuit institutioneel oogpunt hebben de vreemdelingen onder hen immers onvolledige politieke rechten. Zo kunnen nietgenaturaliseerde Turken en Marokkanen die legaal in Nederland verblijven, wel lokaal stemmen maar niet nationaal. Concreet betekent dit dat 55% van de Marokkaanse jongeren en 40% van de Turkse jongeren in het Rotterdam Jongeren Survey geen volledig stemrecht hadden. Vanuit het oogpunt van de samenleving en de individuele burger vertaalt min of meer volwaardig burgerschap zich in vormen en graden van politieke participatie. Mondige burgers kunnen politieke inspraak verwerven in de (semi-)informele sfeer via deelname in belangenorganisaties en overlegstructuren en in de formele sfeer via deelname aan verkiezingen en vertegenwoordiging. Rekening houdend met de beperkte toegang van de meeste allochtonen tot de formele politieke sfeer, blijkt het moeilijk om algemene uitspraken te doen over de politieke participatiegraad van allochtonen.49 Zo zouden opkomstcijfers van Turken bij lokale verkiezingen het landelijk gemiddelde benaderen, maar blijft de Marokkaanse opkomst achter bij de Turkse. Bij de laatste gemeenteraads-verkiezingen in Rotterdam lag de opkomst van Turken op 42% en die van Marokkanen op 33%. Wel is voorzichtigheid geboden bij het algemeniseren van ‘etnisch stemgedrag’. Er is immers sprake van aanzienlijke verschillen in opkomstcijfers tussen steden (bijv. Rotterdam en Amsterdam) en tussen opeenvolgende verkiezingen (1994 en 1998). In het publieke debat over de ‘inburgering’ van allochtonen wordt de kwestie van burgerschap in de multiculturele samenleving vaak verengd tot een kwestie van 48
Zie Van der Zwan, A. & Entzinger, H. (1994). Beleidsopvolging minderhedendebat. Advies in opdracht van de minister van Binnenlandse zaken. Den Haag. 49 Zie Tillie, J. (2000). Rapportage onderzoek participatie minderheden gemeenteraadsverkiezingen 1998. Utrecht: Forum.
135
(primaire en secundaire) rechten.50 In democratische theorieën wordt burgerschap echter niet alleen verbonden aan formeel gelijke rechten van staatswege, maar bijv. ook aan de sociale samenhang en het sociaal normbesef in de samenleving, met een modewoord ‘civic culture‘ genoemd. Volgens sommigen zouden actieve en cohesieve sociale netwerken en organisaties in de informele sfeer de beste garantie bieden voor het democratisch gehalte van een samenleving. Anderen verbinden burgerschap meer met de politieke vaardigheden en oriëntaties van individuele burgers – ook wel civiele of politieke competentie geheten.51 De sociale netwerken en het verenigingsleven van jongeren kwamen al eerder in dit rapport aan bod. In dit hoofdstuk gaat de aandacht uit naar aspecten van ‘competent burgerschap’ bij allochtone en autochtone jongeren. ‘Competent burgerschap’ valt ruwweg uiteen in twee componenten. Een eerste component is meer instrumenteel van aard en betreft de politieke competentie van mondige en kritische burgers. Een tweede component is normatief gekleurd en betreft de acceptatie van democratische basiswaarden zoals pluralisme en tolerantie. Beide componenten komen in dit hoofdstuk kort aan bod. Het eerste deel gaat in op de mate van politieke competentie en participatie bij jongeren. Hoe politiek betrokken zijn allochtone jongeren in vergelijking met autochtonen? Hoeveel weten zij over politiek? Praten zij erover met familie of vrienden? … Nemen zij deel aan verkiezingen? Vervolgens worden de politieke oriëntaties van jongeren geschetst. Zo krijgen we een beeld van het ‘subjectieve politieke landschap’ waarin allochtone en autochtone jongeren zich oriënteren. Concrete vragen zijn: Hoe links of rechts zijn allochtone en autochtone jongeren? Hoeveel belang hechten zij aan rechten als vrije meningsuiting? En hoe staan zij tegenover ethische kwesties zoals abortus en euthanasie? Tenslotte wordt gekeken naar de steun bij jongeren voor autoritaire politieke waarden. Zijn zij voorstander van een sterke leider of van democratie? En verdedigen zij een tolerante of ‘harde aanpak’ van sociale problemen? Deze peiling wordt opgevat als een algemene graadmeter van de ontvankelijkheid voor ondemocratische waarden en boodschappen.
50
De Haan, I. (1995). Over de grenzen van de politiek. In G. Engbersen & R. Gabriels (red), Sferen van integratie. Meppel: Boom. 51 Zie bijv. Elkin, S.L. & Soltan, K.E. (1999). Citizen competence and democratic institutions. Pennsylvania State University Press. In Nederland, zie bijv. Fermin, A. (1997). Nederlandse politieke partijen over het minderhedenbeleid 1977 – 1995. Amsterdam: Thesis publishers.
136
7.1 Competent burgerschap Hoe geven allochtone en autochtone jongeren vorm aan burgerschap? Deze paragraaf behandelt het aspect politieke competentie van burgerschap. Politieke competentie omvat de kennis en vaardigheden van burgers ten aanzien van de politiek. Hoewel burgers zich in hun politiek gedrag niet laten leiden door volledig geïnformeerde rationele keuzen, vormen zij voor zichzelf wel een beeld van politieke actoren en thema’s. Dit doen zij op grond van hun politieke interesse, informatie en communicatie, kortom hun politieke betrokkenheid. Vanuit theorie en onderzoek over democratisch burgerschap wordt verwacht dat de politieke betrokkenheid van individuele burgers mede bepalend is voor de intensiteit en de kwaliteit van hun democratische participatie.
7.1.1 Politieke betrokkenheid Verschillen allochtone en autochtone jongeren in hun betrokkenheid bij de politiek? De politieke betrokkenheid van jongeren wordt in kaart gebracht vanuit verschillende clusters van variabelen in het Rotterdam Survey. Zo zijn er vragen gesteld over politieke interesse en kennis, en over politieke communicatie en informatie (kranten). Eerst worden per cluster van vragen de antwoordverdelingen voor Marokkaanse, Turkse en autochtone jongeren gegeven. Vervolgens worden politieke kennis, interesse, communicatie en informatie samengevoegd tot één betrouwbare samengestelde index van algemene politieke betrokkenheid, die dan samen met politieke deelname als graadmeter van ‘competent burgerschap’ wordt gebruikt. Politieke Interesse. Hoe geïnteresseerd zijn allochtone en autochtone jongeren in het politieke gebeuren? Vier vragen zijn gesteld aan de allochtone respondenten over hun politieke interesse: ‘Bent u erg geïnteresseerd, een beetje, of helemaal niet geïnteresseerd in de politiek in Marokko/Turkije; in de landelijke politiek in Nederland; in de internationale politiek; en in de gemeentelijke politiek in Rotterdam? Aan de autochtonen werd op dezelfde wijze gevraagd naar hun politieke interesse in internationale, nationale en lokale politiek. De antwoordcategorieën liepen op van ‘niet geïnteresseerd’ via ‘een beetje’ tot ‘erg geïnteresseerd’. De algemene politieke interesse wordt gemeten op basis van de samengestelde index Politieke Interesse. Betrouwbaarheid. De index heeft een hoge interne consistentie in de drie groepen (.85 voor de Marokkanen .83 voor de Turken en .79 voor de autochtonen). Antwoordverdelingen. Figuur 7.1 laat de verdelingen van Marokkanen, Turken en autochtonen naar Politieke Interesse zien. Van de Marokkanen is iets minder dan de helft (45%) niet geïnteresseerd in politiek; de helft (49%) is een beetje geïnteresseerd; en slechts 6% is heel erg geïnteresseerd. Van de Turken zijn vier op tien (41%) niet geïnteresseerd in politiek; de helft (47%) is een beetje geïnteresseerd; en 11% is zeer geïnteresseerd in politiek. Bij de autochtonen is een derde ongeïnteresseerd (35%), meer dan de helft (56%) is een beetje geïnteresseerd in politiek, en 9% zegt zeer geïnteresseerd te zijn.
137
Figuur 7.1: Politieke interesse 100%
5.6 11.3
8.8
90% 80% 70%
49.2
Percentage
47.3
60%
55.9
50% 40% 30% 20%
45.2
41.4
35.3
10% 0%
Marokkanen
Turken
Nederlanders
helemaal niet geïnteresseerd een beetje geïnteresseerd erg geïnteresseerd
Politieke kennis. Hoeveel weten allochtone en autochtone jongeren over politieke partijen? Als meting van politieke kennis is aan allochtone jongeren gevraagd: ‘Kunt u vier politieke partijen in Marokko/Turkije noemen?’ Aan zowel allochtone als autochtone jongeren is gevraagd: ‘Op dit moment maken drie partijen deel uit van de Nederlandse regering. Kunt u de namen van deze partijen noemen?’ De twee vragen zijn bij de allochtonen samengevoegd in één samengestelde index van Politieke Kennis. Bij de autochtonen wordt alleen met de tweede vraag gewerkt (In hoofdstuk vier werden beide vragen afzonderlijk uitgewerkt). Betrouwbaarheid. De interne consistentie van de samengestelde index voor allochtonen bedraagt .32 voor de Marokkanen en .31 voor de Turken. Antwoordverdelingen. Figuur 7.2 maakt de verdelingen van Marokkanen, Turken en autochtonen naar de mate van Politieke Kennis zichtbaar. Van 30% van de Marokkaanse jongeren is de kennis van politieke partijen nihil; van de helft (49%) is de politieke kennis gering; en van 22% redelijk goed tot goed (16% redelijk, 6% veel). Bij de Turkse jongeren zijn deze percentages anders verdeeld. Van slechts 5% is de kennis van politieke partijen nihil; van 14% gering; de overgrote meerderheid (81%) heeft een redelijke (49%) of goede (32%) politieke kennis. Bij de autochtonen heeft 17% geen kennis van de regeringspartijen, 13% een geringe kennis; een grote meerderheid (70%) heeft een redelijke (29%) tot goede (41%) politieke kennis.
138
Figuur 7.2: Politieke kennis 100%
5.6
90% 16.1
31.8
80%
40.9
Percentage
70% 60% 48.6
50% 29.3
49.1
40% 30%
12.9
20% 29.7
13.7
10%
16.9 5.4
0%
Marokkanen
Turken
geen kennis
weinig kennis
Nederlanders
redelijke kennis
veel kennis
Politieke communicatie. Hoe vaak praten jongeren over politiek met hun ouders en met hun vrienden? Op het gebied van politieke communicatie zijn in het Rotterdam Survey twee vragen gesteld: ‘Hoe vaak praat u met uw ouders over politiek?’ En: ‘Hoe vaak praat u met uw vrienden of vriendinnen over politiek?’ Het antwoord liep op van ‘nooit’, via ‘af en toe’ en ‘regelmatig’ tot ‘vaak’. De twee variabelen zijn samengevoegd in de samengestelde index Politieke Communicatie. Betrouwbaarheid. De interne consistenties van de samengestelde index in de drie groepen zijn goed (.67 voor Marokkanen, .68 voor Turken en .76 voor autochtonen).
Figuur 7.3: Politieke communicatie 100%
2.7
2.6 6.1
13.8
15.7 20.2
80%
Percentage
38.8
60%
46.8 46.4
40%
20%
44.7 34.9 27.3
0%
Marokkanen
Turken
nooit
af en toe
139
regelmatig
Nederlanders
vaak
Antwoordverdelingen. Figuur 7.3 toont hoe vaak Marokkanen, Turken en autochtonen met hun ouders en vrienden over politiek praten. De antwoorden in de Marokkaanse groep zijn verdeeld: een grote groep (45%) zegt nooit over politiek te praten; 39% zegt dit af en toe te doen; 17% praat regelmatig of vaak over politiek (14% regelmatig, 3% vaak). Bij de Turken zegt 27% nooit over politiek te praten; een grote groep (46%) praat af en toe over politiek; en 26% regelmatig (20%) of vaak (6%). Van de autochtonen praat 35% nooit over politiek; een grote groep (47%) zegt dit af en toe te doen; en 19% regelmatig (16%) of vaak (3%).
Politieke informatie. Hoe goed informeren jongeren zich over de politieke actualiteit? Als enkelvoudige index van Politieke Informatie is de frequentie van het lezen van de krant genomen: ‘Hoe vaak leest u de krant?’ De antwoordschaal loopt op van ‘minder dan één keer per week’, via ‘één keer per week’ en ‘meer dan een keer per week’ tot ‘elke dag’. Antwoordverdelingen. Figuur 7.4 toont de frequentie waarmee Marokkaanse, Turkse en autochtone jongeren kranten lezen. De helft (50%) van de Marokkaanse jongeren geeft aan minder dan eens per week de krant te lezen; 14% zegt dit eens per week te doen; 23% meer dan eens per week; en 13% zegt dit elke dag te doen. Van de Turkse jongeren zegt 33% minder dan eens per week de krant te lezen; 13% eens per week; 34% meer dan eens per week; en 20% elke dag. Ook bij de autochtone jongeren zijn de percentages verdeeld: 36% geeft aan nooit de krant te lezen; 15% zegt dit af en toe te doen; 22% meer dan eens per week; en 27% zegt elke dag de krant te lezen.
Figuur 7.4: Frequentie krant lezen 100% 90%
13 20
27
80% 23.4
Percentage
70% 60%
33.7
21.8
14
50% 15.3
40%
13.4
30% 49.6
20% 32.9
36
Turken
Nederlanders
10% 0%
Marokkanen
minder dan 1x per week
1x per week
140
meer dan 1x per week
elke dag
Politieke betrokkenheid. Hoe groot is de algemene betrokkenheid van allochtone en autochtone jongeren bij de politiek? De vier indices voor Politieke Interesse, Politieke Kennis, Politieke Communicatie en Politieke Informatie zijn tenslotte samengevoegd tot één algemene schaal voor de meting van Politieke Betrokkenheid. De antwoordverdelingen zijn samengetrokken in drie categorieën, oplopend van ‘niet betrokken’ via ‘een beetje betrokken’ tot ‘erg betrokken’. Betrouwbaarheid. De interne consistenties van de algemene index zijn redelijk goed in de drie vergelijkingsgroepen (.62 voor de Marokkanen, .59 voor de Turken en .56 voor de autochtonen). Antwoordverdelingen. Figuur 7.5 toont de algemene betrokkenheid van Marokkanen, Turken en autochtonen bij de politiek. Een meerderheid van de Marokkaanse jongeren is niet politiek betrokken (54%); 42% is een beetje politiek betrokken; slechts 4% is erg betrokken bij de politiek. Van de Turkse jongeren is 25% niet politiek betrokken; een meerderheid (56%) is een beetje politiek betrokken; en 19% is erg politiek betrokken. Van de autochtone jongeren is 23% niet politiek betrokken; een meerderheid (54%) is een beetje politiek betrokken; en 23% is erg betrokken bij de politiek. Samengevat is op basis van de algemene betrokkenheidsindex ongeveer een kwart van de autochtone en de Turkse jongeren, en ruim de helft van de Marokkanen, niet politiek betrokken. Verder is meer dan de helft van de autochtone en de Turkse jongeren en minder dan de helft van de Marokkaanse jongeren een beetje betrokken. Ongeveer één op vijf autochtone en Turkse jongeren, en nog niet één op twintig Marokkaanse jongeren, is sterk betrokken op de politiek. Figuur 7.5 Mate van politieke betrokkenheid 100%
4.1 18.8
22.6
80%
Percentage
41.8
60% 56
54
40% 54.1
20% 25.2
23.4
Turken
Nederlanders
0%
Marokkanen
niet betrokken
een beetje betrokken
erg betrokken
Multivariate analyses. Er is een zeer significant effect van etnische herkomst op de mate van politieke betrokkenheid (F(2,844)=61.32; p<.0001). Marokkanen zijn het minst politiek betrokken, gevolgd door de Turken, en de autochtonen zijn het meest 141
politiek betrokken. Hiernaast is er sprake van sociale diversiteit. Er zijn zeer significante effecten van opleiding (F(2,844)=108.05; p<.0001) en van sekse (F(2,844)=41.18; p<.0001). Hoog opgeleiden zijn meer politiek betrokken dan laag opgeleiden (zie figuur 7.6), en mannen meer dan vrouwen. Ook is er een significant effect van leeftijd (F(2,844)=18.74;p<.0001). Jongvolwassenen boven 25 jaar zijn politiek sterker betrokken dan jongeren van 18 tot 25 jaar. Tenslotte zijn er significante interactie-effecten van etnische herkomst met sekse (F(2,844)=4.70; p<.01) en met leeftijd (F(2,844)=5.67; p<.01). Sekseverschil is het grootst bij Turken en het kleinst bij autochtonen. Leeftijdsverschillen zijn het grootst bij autochtone jongeren. Figuur 7.6: Mate van politieke betrokkenheid in functie van opleiding 2.5
2.35 2.12
2
Gemiddelde
1.5
1.77
1.75
1.71
1.33
1
0.5
0
Marokkanen
Turken
laag opgeleid
Nederlanders
hoog opgeleid
Samenvattend kan geconcludeerd worden dat Marokkanen het minst politiek betrokken zijn, autochtonen het meest, en Turken zitten daartussenin. Ongeacht etnische verschillen spelen onderwijs en sekse allebei een belangrijke rol. Wie meer en hoger onderwijs volgt, is meer betrokken bij de politiek. Onderwijs stimuleert dus de politieke interesse en kennis van jongeren, alsook hun tijdsinvestering in politieke communicatie en informatie. Verder blijft politiek toch een beetje een mannenzaak. Vrouwen voelen zich minder betrokken bij de politiek dan mannen. Ook leeftijd blijkt een rol te spelen. Jongvolwassenen zijn meer politiek betrokken dan jongeren.
7.1.2 Politieke participatie Hoe hoog ligt de opkomst van allochtone en autochtone jongeren bij verkiezingen? En hoe goed voorspelt de politieke betrokkenheid de opkomst bij verkiezingen? De opkomst bij verkiezingen is een klassieke graadmeter van formele politieke participatie. In het Rotterdam Survey is aan allochtonen en autochtonen gevraagd of zij gestemd hebben bij de laatste verkiezingen voor de Tweede Kamer. Omdat alleen allochtonen met een Nederlands paspoort landelijk stemrecht hebben, is 142
specifiek aan allochtone jongeren ook gevraagd of zij hebben gestemd bij de laatste gemeenteraadsverkiezingen. De specifieke partijvoorkeuren van jongeren zijnal in hoofdstuk vier besproken.
Tweede-Kamerverkiezingen. Een groot deel van de allochtonen in ons onderzoek heeft geen Nederlandse nationaliteit. Dit heeft tot gevolg dat maar een beperkt deel van de respondenten mág meestemmen bij landelijke verkiezingen. Van de Marokkaanse jongeren in ons onderzoek mocht 45% meestemmen, en van de Turkse jongeren 60%. Alleen aan hen is de vraag voorgelegd: Heeft u gestemd bij de laatste Tweede-Kamerverkiezingen? Hoeveel procent van al wie mag stemmen, heeft ook daadwerkelijk gestemd? Antwoordverdelingen. In ons onderzoek heeft 24% van de stemgerechtigde Marokkanen voor de Tweede Kamer een stem uitgebracht. Bij de Turken was dit 32%, en bij de autochtonen 44%. Het verschil in opkomst tussen de autochtone, Turkse en Marokkaanse jongeren is, zo blijkt uit univariate variantie-analyse, significant (F(2,572)=7.92; p<.0001). Autochtonen stemmen het meest; Marokkanen stemmen het minst; Turken zitten daartussenin. Multivariate analyses in functie van positionele kenmerken waren niet mogelijk wegens de te kleine aantallen Turkse en Marokkaanse stemgerechtigden in onze steekproef. Gemeenteraadsverkiezingen. Aan allochtone jongeren is tevens gevraagd naar hun opkomst bij de laatste lokale verkiezingen. ‘Zoals u weet mogen ook Marokkanen/Turken, die niet de Nederlandse nationaliteit hebben, stemmen voor de gemeenteraadsverkiezingen. Heeft u gestemd bij de laatste gemeenteraadsverkiezingen?’ Hoeveel procent van de Turkse en Marokkaanse Rotterdammers in ons onderzoek heeft gestemd? Antwoordverdelingen. In ons onderzoek geeft 21% van de Marokkaanse jongeren aan gestemd te hebben bij de laatste gemeenteraadsverkiezingen, en bij de Turken was dit 31%52. Multivariate analyse. Het verschil tussen de Turkse en de Marokkaanse opkomst bij de laatste gemeenteraadsverkiezingen is niet significant. Wel is er een significant effect van opleiding op de deelname aan de gemeenteraadsverkiezingen (F(531)=8.11; p<.01). Hoog opgeleiden stemmen vaker dan laag opgeleiden (Zie figuur 7.7 hieronder).
52
Deze percentages vertonen een discrepantie met de bevindingen vanTillie, J., die hogere percentages vond.
143
Figuur 7.7: Deelname gemeenteraadsverkiezingen 45 39.4
40
Percentage stemmers
35 30
28.4
25 20
23.3 18.8
15 10 5 0
Marokkanen
Turken
laag opgeleid
hoog opgeleid
Samenvattend worden voor de deelname aan landelijke verkiezingen de bekende etnische verschillen gevonden tussen autochtonen, Turken en Marokkanen. In ons onderzoek brachten minder Marokkaanse dan Turkse jongeren hun stem uit voor de Tweede Kamer, en zowel Turken als Marokkanen deden dit minder dan autochtone jongeren. Bovendien speelt bij allochtonen, zo blijkt uit de deelnamecijfers voor de laatste gemeenteraadsverkiezingen, opleiding een belangrijke rol: meer hoog opgeleide dan laag opgeleide jongeren hebben gestemd. Correlaties. De algemene politieke betrokkenheid van zowel allochtone als autochtone jongeren is een goede voorspeller van hun formele politieke participatie. Dit blijkt uit positieve correlaties tussen politieke betrokkenheid en deelname aan de laatste landelijke verkiezingen (r =.22; p <.05 voor Marokkanen; r =.31; p <.01 voor Turken; r =.48; p <.01 voor autochtonen) en aan de laatste lokale verkiezingen in Rotterdam (r =.27; p <.01 voor Marokkanen; r =.26; p <.01 voor Turken).
Samenvatting competent burgerschap. Hoe betrokken zijn allochtone en autochtone jongeren bij het politieke gebeuren? De algemene conclusie is dat slechts een kleine minderheid een sterke interesse toont in politieke kwesties, of het nu gaat om de lokale, nationale of internationale politiek. In oplopende lijn zijn één op twintig Marokkaanse jongeren, krap één op vijf Turkse jongeren, en ruim één op vijf autochtonen erg politiek betrokken. Zij interesseren zich voor de politieke actualiteit, lezen dagelijks kranten, weten welke partijen in Nederland meeregeren, en discussiëren graag over politiek met hun ouders en vrienden. De grootste groep – iets minder dan de helft van de Marokkanen en iets meer dan de helft van de Turken en autochtonen – is matig betrokken. Blijft over: de helft van de Marokkanen en een kwart van de Turken en de autochtonen, die helemaal niet in politiek geïnteresseerd zijn en ook nauwelijks zijn geïnformeerd. Dit antwoordpatroon weerspiegelt de intussen bekende etnische verschillen in politieke betrokkenheid: autochtonen zijn het meest betrokken, Turken wat minder, 144
en Marokkanen het allerminst. Daarnaast speelt onderwijs een rol. Wie langer en hoger onderwijs volgt, is ook in politiek opzicht beter geïnformeerd en mondiger. Dezelfde etnische verschillen – in combinatie met het onderwijsniveau – tekenen ook de deelname van allochtone jongeren aan verkiezingen in vergelijking met autochtonen, uiteraard rekening houdend met het aantal stemgerechtigde allochtonen. Tot slot blijkt de algemene politieke betrokkenheid als graadmeter van politieke competentie, een goede voorspeller te zijn van de formele politieke participatie van jongeren. We kunnen uit dit alles concluderen dat onderwijs de hefboom is om allochtone en autochtone jongeren te vormen tot kritische en competente burgers, en om langs die weg meer jongeren naar de stembus te krijgen.
7.2
Politieke oriëntaties
In deze paragraaf wordt het ‘subjectieve politieke landschap’ geschetst waarin allochtone en autochtone jongeren zich oriënteren bij het maken van politieke keuzen. We vroegen ons af hoe links of rechts jongeren zijn. Hoeveel belang hechten zij aan politieke rechten als vrijheid van meningsuiting? En hoe tolerant stellen zij zich op in ethische kwesties als abortus en euthanasie? Ons uitgangspunt is dat alle burgers meer of minder geoefende ‘politieke probleemoplossers’ zijn, die zich in hun politieke keuzen laten leiden door hun subjectieve representaties van het politieke landschap. Om een beeld te krijgen van dit subjectieve politieke landschap, is aan jongeren in het Rotterdam Survey gevraagd zichzelf te plaatsen op centrale ideologische breuklijnen in de Nederlandse politiek. Daarbij geldt een onderscheid tussen enerzijds sociaal-economisch progressieve of conservatieve standpunten en anderzijds sociaal-culturele progressiviteit of conservatisme. De sociaaleconomische breuklijn komt overeen met de klassieke ‘links-rechts’ tegenstelling tussen voorrang voor sociale gelijkheid danwel voor de vrije markt. De sociaalculturele breuklijn verwijst naar de ideologische tegenstelling tussen sociale orde en individuele rechten en vrijheden.53 Aan progressieve zijde wordt nog nader onderscheid gemaakt tussen enerzijds ‘politieke tolerantie’ (het toekennen van gelijke rechten en vrijheden aan andersdenkenden als basisprincipe van ‘liberale democratieën’) en anderzijds ‘ethische tolerantie’ (het toekennen van individuele keuzevrijheid in ethische kwesties). Concreet is in het Rotterdamse onderzoek gekeken naar de ideologische posities van autochtone en allochtone jongeren op sociaal-economische en sociaal-culturele breuklijnen. Daartoe is gevraagd naar hun standpunten over sociale gelijkheid (links-rechts), politieke tolerantie (vrije meningsuiting) en ethische tolerantie (abortus en euthanasie).
7.2.1 Sociaal-economisch links-rechts Hoe links of rechts zijn allochtone en autochtone jongeren? Als meting van ideologische posities op de sociaal-economische links-rechts breuklijn is een 53
Felling, A. & Peeters, J. (1984). Conservatisme in Nederland nader bekeken. Mens en Maatschappij, 59, 339-362; zie ook Swyngedouw, M., Phalet, K. & Deschouwer, K. (1999). Minderheden in Brussel. Brussel: VUB Press.
145
samengestelde index gebruikt. Deze index is gebaseerd op een tweetal vragen over sociaal-economische gelijkheid. Ten eerste moesten jongeren aangeven of zij het eens of oneens zijn met de volgende stelling: ‘De verschillen tussen hoge en lage inkomens moeten kleiner worden dan ze nu zijn’. De antwoorden lopen op van ‘helemaal oneens’ tot ‘helemaal eens’ op een vijfpunts-schaal. Ten tweede moesten zij aangeven hoeveel belang zij hechten aan ‘de verkleining van de kloof tussen rijk en arm’. De antwoorden lopen op van ‘niet zo belangrijk’ tot ‘uiterst belangrijk’ op een vijfpunts-schaal. Betrouwbaarheid. De samengestelde index voor Sociaal-economische progressiviteit heeft een aanvaardbare betrouwbaarheid op basis van de interne consistentie in de drie vergelijkingsgroepen (.44 voor de Marokkanen, .52 voor de Turken en .68 voor de autochtonen). Antwoordverdelingen. Figuur 7.8 toont de antwoordverdelingen van allochtone en autochtone jongeren op de sociaal-economische links-rechts breuklijn. Wie het eens is met sociaal-economische gelijkheid als politiek streefdoel, wordt als ‘links’ of sociaal-economisch progressief gecategoriseerd; wie het hier niet mee eens is, geldt als ‘rechts’ of sociaal-economisch conservatief. Van de Marokkanen is 12% rechts te noemen (3% helemaal oneens, 9% oneens); 32% centrum; en de grootste groep (56%) neemt een links standpunt in (38% eens, 18% helemaal eens). Van de Turken is 7% rechts (1% helemaal oneens, 6% oneens); 22% centrum; en een meerderheid van 71% is links (43% eens, 28% helemaal eens). Van de autochtonen is 15% rechts (1% helemaal oneens, 14% oneens); 22% centrum; en een meerderheid van 63% heeft een links standpunt (44% eens en 19% helemaal eens). Samengevat situeert een meerderheid van zowel allochtone als autochtone jongeren zich duidelijk aan de linkerzijde van de sociaal-economische links-rechts tegenstelling. Het gaat hier in stijgende lijn om ruim één op twee Marokkanen, bijna twee op drie autochtonen en bijna drie op vier Turken die sociaal-economische gelijkheid bovenaan hun politieke agenda plaatsen. Daartegenover staat een ‘rechts’ minderheidsstandpunt van om en nabij één op tien allochtone en autochtone jongeren voor wie sociaal-economische gelijkheid geen issue is.
146
Figuur 7.8: Streven naar sociaal-economische gelijkheid?
Nederlanders
14.3
Turken
Marokkanen
22.4
6.4
3.1
22.4
8.4
0
43.4
42.7
27.9
32
10
20
19.3
38.1
30
40
50
60
18.4
70
80
90
100
Percentage
helemaal oneens
oneens
ertussenin
eens
helemaal eens
Multivariate analyses. Er is een significant effect van etnische herkomst op de mate van sociaal-economische progressiviteit (F(2,837)=11.17;p<.0001). Marokkanen verschillen niet van autochtonen, maar Turken zijn een stuk linkser dan zowel Marokkanen als autochtonen. Is er sprake van sociale diversiteit? Er is een significant interactie-effect van etnische herkomst en opleiding (F(2,837)=7.08; p<.001). Bij autochtonen en in mindere mate bij Turken zijn laag opgeleiden linkser dan hoog opgeleiden. Bij Marokkanen maakt opleiding weinig uit (zie figuur 7.9). Figuur 7.9: Streven naar sociaal-economische gelijkheid in functie van opleiding 4 3.75
3.8
3.62
3.6
Gemiddelde
3.4
3.36
3.6
3.43
3.2 3.04
3 2.8 2.6 2.4 2.2 2
Marokkanen
Turken
laag opgeleid
Nederlanders
hoog opgeleid
Samengevat bevestigen multivariate analyses de graduele etnische verschillen in de overwegend linkse standpunten van jongeren, met Turkse jongeren als grootste pleitbezorgers van sociaal-economische gelijkheid, gevolgd door autochtonen, en 147
met de Marokkanen in de achterhoede. Wel schuiven hoger-opgeleide Turkse en autochtone jongeren wat op naar rechts in vergelijking met laag opgeleiden. Dit klopt met de bekende bevinding dat de lagere sociale klassen op sociaal-economisch vlak meer links georiënteerd zijn.
7.2.2 Ethische tolerantie Hoe tolerant of terughoudend stellen allochtone en autochtone jongeren zich op ten aanzien van ethische kwesties zoals abortus en euthanasie? Ethische tolerantie is één aspect van de sociaal-culturele breuklijn tussen conservatief en progressief Nederland. Als meting van ethische tolerantie is een samengestelde index gebruikt, die gebaseerd is op de standpunten van jongeren ten aanzien van twee stellingen over euthanasie en over abortus. ‘Het moet wettelijk toegestaan zijn dat een arts iemand die daar zelf om vraagt, iets toedient waardoor hij kan sterven. En ‘Als een zwangere vrouw die het kind niet wil krijgen een abortus wenst, dan moet dit wettelijk toegelaten zijn. De antwoordcategorieën lopen op van ‘helemaal oneens’ tot en met ‘helemaal eens’ op een vijfpunts-schaal. Betrouwbaarheid. De samengestelde index voor ‘Ethische tolerantie’ vertoont een behoorlijke interne consistentie in de drie groepen (.62 voor de Marokkanen, .55 voor de Turken en .51 voor de autochtonen). Antwoordverdelingen. Figuur 7.10 toont de antwoordverdelingen van jongeren op de sociaal-culturele progressief-conservatief breuklijn. Wie het eens is met de stellingen dat abortus en euthanasie toegelaten moeten zijn, wordt als ethisch progressief of ‘tolerant’ gezien; wie het hiermee oneens is, geldt als ethisch conservatief of ‘terughoudend’ inzake ethische kwesties. Een meerderheid (59%) van de Marokkaanse jongeren kiest een terughoudend standpunt (33% helemaal oneens en 26% oneens); ongeveer een kwart (24%) een middenpositie; en 17% is ethisch tolerant te noemen (15% eens en 2% helemaal eens). Van de Turken is 38% terughoudend (12% helemaal oneens en 26% oneens); 30% heeft een middenpositie; en 32 % neemt een ethisch tolerante houding aan. Van de autochtonen is niet meer dan 11% over de hele lijn terughoudend (3% helemaal oneens, 8% oneens); hiernaast kiest 19% een tussenpositie; en een meerderheid van 70% is ethisch tolerant. Samengevat nemen allochtone en autochtone jongeren duidelijk andere posities in op de sociaal-culturele breuklijn inzake ethische kwesties. Zo zijn Marokkanen overwegend terughoudend in hun standpunt over het recht op abortus en euthanasie: meer dan de helft is hiertegen, tegenover minder dan één op vijf voorstanders. Turken zijn bijna gelijk verdeeld tussen ethisch tolerante en terughoudende standpunten: één op drie is voor het recht op abortus en euthanasie, en ruim één op drie is ertegen. Bij autochtone jongeren tenslotte stelt een ruime meerderheid zich ethisch tolerant op: bijna drie op vier zijn voorstander van het recht op abortus en euthanasie, en één op tien is tegen.
148
Figuur 7.10: Tolerantie ten aanzien van ethische vraagstukken
Nederlanders
3.3
Turken
7.9
18.9
11.6
50.2
25.8
Marokkanen
30.2
32.6
0
10
19.7
23.4
26.2
20
30
40
9
24
50
60
70
80
15
2.2
90
100
Percentage
helemaal oneens
oneens
ertussenin
eens
helemaal eens
Multivariate analyses Zijn er significante etnische verschillen in tolerantie ten aanzien van ethische vraagstukken? Er is een zeer significant effect van etnische herkomst (F(2,833)=114.83; p<.0001). Marokkanen zijn het minst ethisch tolerant en autochtonen het meest. De Turken scoren gemiddeld tussen de autochtonen en de Marokkanen in. Is er sprake van sociale diversiteit? Er zijn significante effecten van sekse (F(2,833)=10.16; p<.001) en van opleiding (F(2,833)=8.53; p<.01). Vrouwen zijn toleranter op ethisch vlak dan mannen, en hoog opgeleiden zijn ethisch toleranter dan laag opgeleiden (zie figuur 7.11). Bij de allochtone respondenten is tevens sprake van een significant effect van migratiegeneratie (F(1,545)=15.36; p<.0001). Jongeren van de tweede generatie zijn toleranter ten aanzien van ethische kwesties dan eerste-generatie jongeren (zie hiervoor figuur 7.12).
149
Figuur 7.11 Tolerantie ten aanzien van ethische vraagstukken in functie van opleiding 4
3.78 3.5
3.5 2.96
3
Gemiddelde
2.6
2.5 2.19
2.13
2 1.5 1 0.5 0
Marokkanen
Turken
laag opgeleid
Nederlanders
hoog opgeleid
Figuur 7.12: Tolerantie ten aanzien van ethische vraagstukken in functie van migratiegeneratie 3.5 2.97
3 2.55 2.39
Gemiddelde
2.5
2
1.96
1.5
1
0.5
0
Marokkanen
Turken
1e generatie
2e generatie
Samengevat bevestigen multivariate analyses de etnische verschillen tussen een overwegend ethisch tolerant autochtoon standpunt en een overwegend terughoudend Marokkaans standpunt inzake ethische kwesties. Turken bevinden zich hiertussenin en zijn gemiddeld net aan de terughoudende kant. Etnische verschillen worden echter genuanceerd door de invloed van onderwijs en verblijfsduur. Hoog opgeleide jongeren zijn toleranter inzake ethische kwesties dan laag opgeleiden. Dit klopt met de algemene bevinding dat lagere sociale klassen op sociaal-cultureel vlak meer conservatief zijn. Verder schuift de tweede generatie allochtonen op in de richting van meer ethische tolerantie, en benadert zo het autochtone meerderheidsstandpunt. Tenslotte speelt sekseverschil een rol. Vrouwen stellen zich toleranter op inzake ethische kwesties dan mannen. 150
7.2.3 Politieke tolerantie Hoe denken de Turkse, Marokkaanse en autochtone jongeren over politieke rechten en vrijheden, zoals het recht op vrije meningsuiting? Politieke tolerantie is een tweede aspect, naast ethische tolerantie, van de sociaal-culturele breuklijk tussen conservatisme en progressiviteit. Als meting van politieke tolerantie is aan jongeren in het Rotterdam Survey gevraagd naar hun standpunt over de volgende stelling: ’Iedereen moet in het openbaar kunnen zeggen en schrijven wat hij wil, ook al gaat het om dingen die voor sommige mensen kwetsend zijn’. De antwoordcategorieën lopen op van ‘helemaal oneens’ tot en met ‘helemaal eens’ op een vijfpunts-schaal. Figuur 7.13: Tolerantie ten aanzien van vrijheid van meningsuiting
Nederlanders
5.3
Turken
24.
10.
Marokkanen
27.
23.2
9.5
18.
0
10
30.
38.
33.
20
30
12
18.
22.
40
50
60
19.
70
80
5.5
90
100
Percentage
helemaal oneens
oneens
ertussenin
eens
helemaal eens
Antwoordverdelingen. Figuur 7.13 toont de antwoordverdelingen op de sociaalculturele breuklijn ten aanzien van politieke rechten en vrijheden. Wie het eens is met het recht op volledige vrijheid van meningsuiting (ook als het gaat om zaken die voor bepaalde personen of groepen kwetsend kunnen zijn!) wordt als politiek tolerant of progressief gecategoriseerd; wie het hiermee oneens is geldt als politiek minder tolerant of conservatief. Van de Marokkanen neemt een grote groep (52%) een conservatief standpunt in (18% helemaal oneens, 34% oneens); 22% neemt een middenpositie in; en een minderheid van 25% is progressief of politiek tolerant (20% eens, 5% helemaal eens). Van de Turken is 34% conservatief (11% helemaal oneens, 23% oneens); 10% heeft een middenpositie; en een meerderheid van 57% is politiek tolerant (39% eens, 18% helemaal eens). Van de autochtonen tenslotte is 30% conservatief (5% helemaal oneens, 25% oneens); 28% heeft een middenpositie; en 42% spreekt zich uit voor politieke tolerantie (30% eens, 12% helemaal eens). Samengevat zijn alleen de Turkse jongeren uitgesproken voorstanders van het onvoorwaardelijke recht op vrije meningsuiting. Met meer dan de helft voor en een derde tegen zijn de Turken meteen ook de meest politiek tolerante groep. Bij autochtone jongeren wordt net geen meerderheid gevonden voor het recht op vrije meningsuiting: minder dan de helft is voor en een derde is tegen. Bij Marokkaanse 151
jongeren tenslotte is een meerderheid tegen en een kwart voor. Daarmee zijn de Marokkanen de meest conservatieve groep ten aanzien van politieke rechten en vrijheden. Multivariate analyse. Er is een significant effect van etnische herkomst op de mate van politieke tolerantie (F(2,836)=19.86; p<.0001). Marokkanen zijn het minst tolerant, Turken het meest; en autochtonen scoren er gemiddeld tussenin. Is er sprake van sociale diversiteit? Er is een significant interactie-effect van etnische herkomst en sekse (F(2,836)=14.11; p<.0001). Alleen bij Turken wordt een aanzienlijk sekseverschil gevonden in de richting van meer politieke tolerantie bij vrouwen dan bij mannen. Hierbij komt nog een significant effect van opleiding bij allochtonen (F(1,547)=9.25; p<.01). Hoog opgeleide allochtonen zijn politiek toleranter dan laag opgeleiden (zie figuur 7.14). Samengevat bevestigen multivariate analyses de etnische verschillen in politieke tolerantie, met Turken, en dan vooral Turkse vrouwen en hoog opgeleiden, op kop als grootste voorstanders van het recht op vrije meningsuiting, gevolgd door de autochtonen, en met de Marokkanen in de achterhoede. Onderwijs speelt alleen een significante rol bij allochtone jongeren. Hoog opgeleide Turkse en Marokkaanse jongeren schuiven op in de richting van meer politieke tolerantie. Dit klopt met de bevinding dat hogere sociale klassen sociaal-cultureel progressiever zouden zijn. Figuur 7.14: Houding ten aanzien van vrijheid van meningsuiting in functie van opleiding 4
3.43
3.5 3.21
Gemiddelde
3
2.81 2.52
2.5
2
1.5
1
Marokkanen
Turken
laag opgeleid
hoog opgeleid
Politieke tolerantie. Ten eerste kan geconcludeerd worden dat er zeker geen sprake is van een scherpe ideologische tegenstelling tussen de posities van allochtonen en autochtonen in het Nederlandse politieke landschap. Zo vinden allochtone en autochtone jongeren elkaar op de sociaal-economische breuklijn, waar zij zich vooral aan de linkerzijde plaatsen – vóór meer sociale gelijkheid. Op de sociaal-culturele breuklijn rond politieke en ethische rechten en vrijheden liggen de standpunten wel verder uiteen. Maar ook hier is geen sprake van een scherpe politieke scheidslijn tussen allochtoon en autochtoon Nederland. Zo staan inzake ethische kwesties de meer tolerante autochtonen tegenover de meer conservatieve 152
Marokkanen, maar de Turken zijn hierover verdeeld. Inzake vrije meningsuiting staan de meer tolerante Turken tegenover de meer conservatieve Marokkanen, en zijn vooral de autochtonen onderling verdeeld.54 In de tweede plaats moet in het licht van onze bevindingen de vaak gehoorde opvatting dat ‘allochtonen linkser zijn dan autochtonen’ op twee punten worden genuanceerd. Ten eerste zijn allochtonen niet zoveel linkser dan autochtone jongeren met een vergelijkbare sociale achtergrond. Ten tweede zijn zij vooral links op de sociaal-economische breuklijn, maar niet noodzakelijk op de sociaal-culturele breuklijn – inzake politieke en ethische rechten en vrijheden. Zo tonen autochtone jongeren zich sociaal-economisch en ethisch progressief, maar eerder terughoudend ten aanzien van het recht op vrije meningsuiting. Turkse jongeren tonen zich sociaaleconomisch progressief, en stellen zich ook progressief op ten aanzien van vrije meningsuiting, maar zijn eerder terughoudend inzake ethische kwesties. Marokkaanse jongeren tenslotte tonen zich eveneens sociaal-economisch progressief (hoewel in mindere mate), maar zijn sociaal-cultureel conservatief. Tenslotte fungeert vooral het onderwijs als bepalende factor in de politieke oriëntaties van allochtone en autochtone jongeren. Zoals te verwachten vanuit de bekende klassenverschillen schuiven hoog opgeleiden op de sociaal-economische breuklijn op naar rechts. Hoog opgeleide jongeren hechten wat minder belang aan sociale gelijkheid dan laag opgeleiden, die zelf onder aan de maatschappelijke ladder staan. Op de sociaal-culturele breuklijn daarentegen schuiven hoog opgeleiden juist op naar de progressieve kant. Zo stellen hoog opgeleide jongeren zich toleranter op inzake ethische kwesties dan laag opgeleiden. Hoog opgeleide allochtone jongeren zijn ook toleranter ten aanzien van vrije meningsuiting dan laag opgeleiden.
7.3
Autoritarisme
In welke mate is bij allochtone en autochtone jongeren steun te vinden voor autoritaire politieke waarden? Hoeveel jongeren verkiezen bijvoorbeeld een sterke leider boven democratie? Of een harde aanpak van sociale problemen boven de bescherming van rechten en vrijheden? Autoritarisme is de ideologische tegenhanger van democratische politieke waarden. Zo worden pluralisme en tolerantie gezien als basiswaarden die ten grondslag liggen aan liberale democratiën. Pluralisme verwijst naar de democratische waarden van overleg en samenspraak tussen andersdenkenden. Politieke tolerantie, of het toekennen van rechten en vrijheden aan ideologische tegenstanders, hangt hier nauw mee samen. Burgers die minder goed gesocialiseerd zijn binnen de democratische politieke waarden en spelregels, zijn doorgaans meer ontvankelijk voor ondemocratische politieke standpunten.55 De autoritarisme-schaal in het Rotterdam Survey is opgesteld als graadmeter voor die ontvankelijkheid. Autoritaire politieke waarden staan immers haaks op een 54
Mogelijk heeft de opvallende terughoudendheid van autochtonen ten aanzien van het recht op vrije meningsuiting te maken met de Nederlandse variant van religieus en politiek pluralisme, die meer op sociale vrede dan op harde confrontaties (‘the clash of rights’) is gebouwd. Aan Turkse zijde speelt ongetwijfeld de lange rij van politieke discussies en incidenten rond de persvrijheid in Turkije een rol. 55 Zie Sniderman, P. & Gould, E. R. (1999). Dynamics of political values: Education and issues of tolerance. In L. Hagendoorn & S. Nekuee (eds), Education and racism. London: Asgate.
153
democratische cultuur van overleg en samenspraak (pluralisme) en van respect voor een ieders rechten en vrijheden (tolerantie). Concreet zijn aan jongeren in het Rotterdam Survey vier stellingen voorgelegd. Zij moesten aangeven of zij het met een stelling eens of oneens waren op een vijfpunts-schaal oplopend van ‘helemaal oneens’ tot en met ‘eens’. Factoroplossing. Simultane Componenten Analyse levert in de drie groepen een goede één-factoroplossing. De vier stellingen zijn georganiseerd rond een gemeenschappelijke dimensie: Autoritarisme (verklaarde varianties 43.4% voor de Marokkanen, 45.0% voor de Turken en 51.9% voor de autochtonen). De Autoritarisme schaal omvat de volgende stellingen: ‘De wetten moeten strenger worden toegepast, want teveel vrijheid is niet goed voor de mensen’ ‘Om de criminaliteit tegen te gaan, moeten misdadigers hardere straffen krijgen’ ‘In deze tijden hebben we een harde hand nodig om het land te besturen’ ‘Een sterke leider is beter voor een land dan democratie’ Betrouwbaarheid. De schalen voor autoritarisme hebben een redelijk goede interne consistentie voor allochtonen en een goede consistentie voor autochtonen (.55 voor de Marokkanen, .59 voor de Turken en .71 voor de autochtonen). Figuur 7.15: Autoritarisme
Nederlanders
8.7
Turken
6.2
Marokkanen
5.1
0
34.6
34.6
31.5
36
27.1
10
20
18.3
18.7
38.8
30
40
50
3.8
7.6
23.2
60
70
80
5.8
90
100
Percentage
helemaal oneens
oneens
ertussenin
eens
helemaal eens
Antwoordverdelingen. Figuur 7.15 toont de verdelingen van allochtone en autochtone jongeren op de dimensie Autoritarisme. Van de Marokkanen is 32% gekant tegen autoritaire politieke maatregelen en bestuursvormen (5% helemaal oneens, 27% oneens); 39% is onbeslist; en 29% is voor (23% eens en 6% helemaal eens). Van de Turken is 38% tegen autoritaire politieke waarden (6% helemaal oneens, 32% oneens); 36% is onbeslist; en 26% is voor (18% eens en 8% helemaal eens). Van de autochtonen tenslotte is 43% tegen (8% helemaal eens, 35% eens); 154
35 % is onbeslist; en 22% is gewonnen vóór autoritaire bestuursvormen (18% eens, 4% helemaal eens). Samengevat tellen de drie groepen van jongeren – Marokkanen, Turken en autochtonen – elk meer tegenstanders dan voorstanders van autoritaire politieke waarden. Andersom is een minderheid van zowel autochtone als allochtone jongeren wel ontvankelijk voor autoritaire ideeën. Het liberaal-democratische tegenwicht is het grootst bij autochtonen, van wie minder dan de helft stelling neemt tegen autoritaire waarden, tegenover ruim één op vijf voorstanders. Turken en vooral Marokkanen zijn wat meer verdeeld tussen tegengestelde oriëntaties. Zo staat bij Turken en Marokkanen ruim één op drie overtuigde democraten tegenover ongeveer één op vier jongeren met een meer autoritaire oriëntatie. Multivariate analyses. Er is een significant effect van etnische herkomst op Autoritarisme (F(2,820)=5.56; p<.01). Marokkanen zijn het meest ontvankelijk voor autoritaire politieke waarden, gevolgd door Turken, terwijl autochtonen het minst ontvankelijk zijn. Is er sprake van sociale diversiteit? Er is een zeer significant effect van opleiding op Autoritarisme (F(2,280)=31.18; p<.0001). Laag opgeleiden zijn meer ontvankelijk voor autoritarisme dan hoog opgeleiden (zie figuur 7.16). Hiernaast is er een significant interactie-effect van leeftijd en etnische herkomst (F(2,820)=4.98, p<.01). Specifiek bij Turken hebben jongeren onder 25 jaar wat meer autoritaire politieke opvattingen dan jongvolwassenen; bij Marokkanen ligt het leeftijdsverschil andersom. Tenslotte is er bij de allochtonen een significant effect van sekse (F(1,538)=8.39; p<.01). Vrouwen zijn wat vaker voorstander van een autoritair bewind dan mannen. Figuur 7.16: Houding ten aanzien van autoritarisme in functie van opleiding 3.5 3
2.92
2.89 2.75 2.62
2.52
2.5
Gemiddelde
2.19
2 1.5
e
1 0.5 0
Marokkanen
Turken
laag opgeleid
Nederlanders
hoog opgeleid
Samengevat zijn cultuurverschillen in de steun voor autoritaire politieke waarden beperkt. Marokkanen en in mindere mate Turken zijn wat meer ontvankelijk voor autoritaire waarden dan autochtonen. Naast sekse- en leeftijdsverschillen, speelt 155
onderwijs opnieuw een centrale rol. Voor alle jongeren geldt dat de ontvankelijkheid voor autoritaire politieke ideeën afneemt met een stijgend opleidingsniveau.
Autoritarisme. Jongeren met een uitgesproken autoritaire politieke oriëntatie zijn in de minderheid ten opzichte van jongeren die autoritaire politieke waarden afwijzen. Er zijn graduele cultuurverschillen: autochtonen zijn wat minder ontvankelijk voor autoritaire waarden, en Turken en vooral Marokkanen wat meer. De grootste verschillen in steun voor autoritaire waarden hangen samen met het onderwijsniveau van jongeren, ongeacht hun etnische herkomst. Laag opgeleiden zijn over de hele lijn meer ontvankelijk voor autoritaire politieke standpunten dan hoog opgeleiden. Concreet stemmen laag opgeleiden meer in met de stelling dat een sterke leider en een harde hand beter zijn voor het land dan democratie. Zij zijn ook meer te vinden voor sociale orde en een harde repressieve aanpak van criminaliteit. De opleidingsverschillen bevestigen opnieuw de sleutelrol van het onderwijs in de vorming van democratische burgers.
7.4
Samenvatting Burgerschap en Politiek
In dit hoofdstuk werden allochtone en autochtone perspectieven op aspecten van politiek en burgerschap belicht. Allereerst werd ingegaan op de politieke betrokkenheid en participatie. Vervolgens hebben allochtone en autochtone jongeren zichzelf geplaatst op belangrijke politieke breuklijnen, zoals sociaal-economisch links-rechts (gelijke kansen vs. vrije markt) en sociaal-cultureel progressiefconservatief (ethische en politieke rechten en vrijheden). En tenslotte werd de ontvankelijkheid van jongeren voor ondemocratische en autoritaire politieke standpunten gemeten. Politieke betrokkenheid en deelname zijn belangrijke ingrediënten van volwaardig democratisch burgerschap. Een eerste conclusie uit onze analyses is dat de politieke competentie, en in samenhang hiermee, de (formele) politieke participatie, bij autochtone jongeren gemiddeld wat hoger ligt dan bij Turken en heel wat hoger dan bij Marokkanen. Eén op twee Marokkanen en ongeveer één op vier Turkse en autochtone jongeren is helemaal niet politiek geïnteresseerd en nauwelijks politiek geïnformeerd. Daar moet echter onmiddellijk aan toegevoegd worden dat zowel politieke competentie als participatie nauw samenhangen met het opleidingniveau. Voor zowel allochtone als autochtone jongeren geldt dat wie langer en hoger onderwijs volgt, meer interesse heeft in de politieke actualiteit, meer weet over politieke partijen, vaker kranten leest, meer over politiek discussieert met vrienden of ouders, en ook meer naar de stembus gaat. Onderwijs is dus de hefboom om zoveel mogelijk allochtone én autochtone jongeren te vormen tot politiek mondige en actieve burgers. Burgerschap heeft echter ook een normatieve component, die verwijst naar de politieke socialisatie en acceptatie van democratische waarden zoals pluralisme en tolerantie. Onze analyses van de politieke waardenoriëntaties laten zowel raakpunten als verschilpunten zien in de ideologische keuzen van allochtone en autochtone jongeren. Zo vinden allochtone en autochtone jongeren elkaar aan de 156
linkse kant van de sociaal-economische breuklijn. Zowel allochtone jongeren als (laag opgeleide) autochtone jongeren zijn voor meer sociale gelijkheid en minder vrije markt. Zo ook delen allochtonen en autochtonen in groten getale de acceptatie van democratische basiswaarden. Een meerderheid kant zich tegen uitgesproken autoritaire politieke standpunten als zou een sterke leider en een harde hand beter zijn voor het land dan democratie. Allochtone en autochtone standpunten zijn echter meer verdeeld op de sociaal-culturele breuklijn rond individuele rechten en vrijheden. Zo zijn Turken en autochtonen meer dan Marokkanen voorstander van het recht op vrije meningsuiting. Zo ook nemen allochtonen en autochtonen tegengestelde standpunten in inzake ethische tolerantie. Alleen autochtone jongeren zijn in meerderheid voorstander van abortus en euthanasie. Tot slot geldt ook op het vlak van politieke waarden dat de oriëntaties van Turkse en Marokkaanse jongeren onderling sterk verdeeld en volop in beweging zijn. Dat blijkt ten eerste uit een generationele trend, zodat de tweede generatie van Turken en Marokkanen meer aansluiting vindt bij autochtone standpunten dan de eerste generatie, bijv. inzake ethische tolerantie. Ten tweede is het onderwijsniveau van doorslaggevend belang. Zowel allochtone als autochtone jongeren worden wat ‘rechtser’ op de sociaal-economische breuklijn, naarmate zij langer en hoger onderwijs volgen. Op de sociaal-culturele breuklijn daarentegen worden zij juist progressiever: hoog opgeleide jongeren stellen zich meer tolerant op ten aanzien van ethische en politieke rechten en vrijheden, en tonen zich veel minder ontvankelijk voor ondemocratische of autoritaire politieke ideeën. We concluderen dat het onderwijs een sleutelrol speelt in de socialisatie van democratische waarden zoals tolerantie en pluralisme. Meer onderwijs betekent vanzelf ook meer ideologische overlap tussen de politieke standpunten van allochtonen en autochtonen.
157
158
Deel 3
Islam in de multiculturele samenleving
159
160
Hoofdstuk 8 Islam in de multiculturele samenleving In dit afsluitend hoofdstuk over ‘Islam in de multiculturele samenleving’ wordt naar dwarsverbanden gezocht tussen deel 1 en deel 2 van dit rapport. Zo worden de oriëntaties van jongeren op de multiculturele samenleving, zoals die naar voren kwamen in het tweede deel, teruggekoppeld naar de betekenissen van de islam uit het eerste deel van dit rapport.
Naar een verklarend model Ons vertrekpunt is een zeer hoge betrokkenheid van Turkse en Marokkaanse jongeren op de islam en de moslim identiteit. De islam blijkt niet alleen aantrekkelijk voor laag opgeleide of eerste-generatie allochtone jongeren. De bevindingen in deel 1 van dit rapport wezen integendeel op een ‘nieuwe’ islam in de maak, die ook op hoger opgeleide en tweede-generatie jongeren een grote aantrekkingskracht uitoefent. Wel biedt de moslim identiteit ruimte voor een grote diversiteit aan selectieve en creatieve invullingen van de geloofsbeleving door jongeren, die ook nog eens verschillend kunnen uitpakken in de persoonlijke en politieke sfeer. Anders dan de etnisch-nationale identiteit, laat de moslim identiteit zich dus niet zonder meer vastpinnen op ‘harde’ achtergrondkenmerken zoals sociale positie of verblijfsduur. Sociale kenmerken, zoals onderwijs en verblijfsduur, samen met etnisch verschil en sekseverschil, zijn echter wel van invloed op de min of meer individuele en plurale invulling van de islam. In het licht van deze bevindingen is de relevante vraag niet zozeer wie waarom ‘kiest’ voor de moslim identiteit. Dit omdat de groep van Turkse en Marokkaanse jongeren in ons onderzoek die zich niet godsdienstig noemen, te klein is om mee te nemen in statistische analyses. Moslim-zijn doet zich voor als een ‘sociaal feit’ dat eigenlijk niet ter discussie staat. Zo bezien, is de keuze vooral hoe je voor jezelf een passende vorm geeft aan die moslim identiteit. Daarom is de centrale verklaringsvraag: Hoe geven de sociale en etnische posities en de culturele, sociale en politieke oriëntaties van Turkse en Marokkaanse jongeren richting aan onderscheiden invullingen of typen van moslim-zijn in Nederland? In wat volgt worden de typische culturele, sociale en politieke profielen achter de persoonlijke en politieke keuzen van jongeren ten aanzien van de islam geschetst. Tegelijk wordt de impact getoetst van meer of minder gunstige sociale posities en etnische relaties op diezelfde keuzen. Dit gebeurt in parallelle verklarende modellen voor de invulling van de islam in de persoonlijke levensfeer enerzijds, en in de politieke of maatschappelijke sfeer anderzijds. Figuur 8.1 stelt alle variabelen in beide verklarende modellen voor. Verklarende variabelen zijn de sociale en etnische posities en de subjectieve oriëntaties van jongeren (zie deel 2). De typen van moslim jongeren zijn de te verklaren variabelen, en worden nog nader toegelicht. Merk op dat effecten van subjectieve oriëntaties op religieuze keuzen geen causaal 161
éénrichtingsverkeer hoeven zijn, maar wellicht een dynamiek aangeven waarin religieuze keuzen op hun beurt de culturele en politieke oriëntaties beïnvloeden. Figuur 8.1 Typen van moslim jongeren in de persoonlijke en politieke sfeer in functie van etnische en sociale posities en subjectieve oriëntaties: verklarende modellen.
SUBJECTIEVE ORIËNTATIES CULTUUR & WAARDEN interculturele relaties: cultuurbehoud en intercultureel contact persoonlijke waarden: autonomie en gelijkheid familiewaarden: traditionele ouder-kind relatie en vrije partnerkeuze
ETNISCHE & SOCIALE POSITIES ETNISCHE HERKOMST OPLEIDING SEKSE MIGRATIE BUURT
PERSOONLIJKE BETEKENIS ISLAM type 1: ‘individualisten’ type 2 ‘conformisten’
SOCIALE CONTACTEN & DISCRIMINATIE sociale contacten: etnische vrienden en etnisch mediagebruik discriminatie: ervaringen van discriminatie en etnocentrisme
POLITIEKE STEUN ISLAM type 1: ‘ongebonden’ (exit) type 2: ‘kritisch’ (voice) type 3: ‘loyaal’ (loyalty)
BURGERSCHAP & POLITIEK politieke competentie politieke oriëntaties: sociaal-economisch linksrechts, vrije meningsuiting, ethische tolerantie politieke waarden: autoritarisme
TYPOLOGIE MOSLIM JONGEREN
162
8.1
Persoonlijke betekenis van de islam: ‘individualisten’ en ‘conformisten’
Typologie. Voor wat betreft de geloofsbeleving in de persoonlijke sfeer is in het eerste deel een drievoudig onderscheid gemaakt tussen ‘conformisten’, ‘individualisten’ en ‘ongodsdienstigen’. Deze typologie is gebaseerd op zelfcategorisaties door jongeren (zie deel 1). Tot het type ‘ongodsdienstig’ worden jongeren gerekend die van zichzelf zeggen ‘ik ben niet godsdienstig’ (1% Turkse en 0% Marokkaanse jongeren). Dit type is getalsmatig verwaarloosbaar en wordt dus niet meegenomen in het verklarend model. De categorie ‘individualisten’ omvat jongeren die naar eigen zeggen ‘niet volledig praktiserend zijn’ maar wel ‘de godsdienst op hun persoonlijke manier beleven’. Het individualistische type van geloofsbeleving komt overeen met de categorie van ‘de rekkelijken’ bij christenen in Nederland. Van alle Turkse en Marokkaanse jongeren bekent ongeveer tweederde of 65% zich tot dit type van geloofsbeleving (56% van de Marokkaanse en 74% van de Turkse jongeren). De categorie ‘conformisten’ tenslotte groepeert jongeren die zeggen volledig ‘de regels van de godsdienst te volgen’. Het conformistische type van geloofsbeleving komt min of meer overeen met wat christenen in Nederland ‘de preciezen’ noemen. Een minderheid van éénderde of 34% van de Turkse en Marokkaanse jongeren (44% van de Marokkanen en 26% van de Turken) rekent zichzelf tot deze categorie. Zie figuur 8.2. Figuur 8.2: Persoonlijke betekenis islam voor moslimjongeren: individualisten en conformisten 70 60
65
Percentage
50 40 30
34
20 10 0
Conformisten
Individualisten
Wat verklaart de keuze van moslim jongeren voor de ‘individualistische’ of de ‘conformistische’ variant van geloofsbeleving? Laten geloofstypen zich rechtstreeks voorspellen vanuit de etnische en sociale posities van moslim jongeren in de Nederlandse samenleving? Of spelen de subjectieve oriëntaties van moslim jongeren op cultuur, samenleving en politiek hier een doorslaggevende rol? Om deze vragen te beantwoorden is een reeks logit modellen (logistische regressiemodellen) getoetst, die de keuze voor het individualistische of conformistische type van islam optimaal voorspellen.56 56
Scott Long (1997). Regression models for categorical and limited dependent variables. London: Sage.
163
Modelconstructie. In een eerste stap zijn effecten van sociale en etnische posities getoetst, met name etnische herkomst, opleiding, sekse, migratiegeneratie, en etnische samenstelling van de buurt. Vervolgens zijn effecten van subjectieve oriëntaties getoetst. Onder de noemer van subjectieve oriëntaties is onderscheid gemaakt tussen culturele, sociale en politieke profielen van moslim jongeren (voor een uitgebreide presentatie, zie deel 2 van dit rapport). Culturele profielen omvatten oriëntaties op cultuur en waarden, met name cultuurbehoud en intercultureel contact, autonomie en gelijkheid, traditionele ouder-kind relaties en vrije partnerkeuze. Sociale profielen zijn gebaseerd op sociale contacten, met name etnische vrienden en etnisch mediagebruik, en ervaringen van discriminatie, met name structurele discriminatie en etnocentrisme. Politieke profielen bestaan uit oriëntaties op burgerschap en politiek, met name politieke competentie, sociaal-economisch linksrechts, vrije meningsuiting, ethische tolerantie en autoritarisme. In een laatste stap zijn interacties van culturele, sociale en politieke oriëntaties met positionele kenmerken getoetst. Deze toets geeft aan hoe generaliseerbaar de culturele, sociale en politieke profielen achter typen van geloofsbeleving zijn voor Turken en Marokkanen, hoog en laag opgeleiden, mannen en vrouwen. Aangepastheidsmaten. Het geselecteerde logit model heeft een goede statistische aangepastheid (G_ (9) = 102.29; p <.01) en een grote verklarende meerwaarde (ten aanzien van de initiële loglikelihood: pseudo R_ (C&U) = .43).57 Onderstaande tabel geeft de significante effecten weer per predictor in het geselecteerde model. Tabel 8.1 Significante effecten in het geselecteerde model voor ‘individualisten’ versus ‘conformisten’. Predictoren
Chi-kwadraat
Probabiliteiten
Intercept term Etnische herkomst Sekse
Vrijheidsgraden 1 1 1
13.09 0.77 3.18
.00 .38 .07
Intercultureel contact[*] Traditionele familiewaarden[*]
1 1
3.19 6.51
.07 .01
Etnische vrienden[*]
1
6.15
.01
Ethische tolerantie[*] Autoritarisme[*]
1 1
25.71 6.17
.00 .01
Intercultureel contact * Etnische herkomst Autoritarisme * Etnische herkomst
1 1
4.19 3.67
.04 .06
[*] variabelen met asterix zijn op metrisch niveau behandeld
Modelbeschrijving. Wat betreft etnische en sociale posities, blijken effecten merendeels tot stand te komen langs overeenkomstige verschillen in subjectieve oriëntaties. De effecten zijn namelijk niet langer significant na toevoeging van de 57
Zie Scott Long, ibidem, p. 106.
164
subjectieve predictoren. Zo komt het verschil tussen meer ‘individualistische’ Turkse en ‘conformistische’ Marokkaanse jongeren volledig op rekening van etnische verschillen in waarden en houdingen. Alleen sekse heeft een additioneel netto-effect op de religieuze keuzen van jongeren. In termen van kansverhoudingen behoren moslim jongens wat meer tot het individualistische type dan meisjes (De kans is p =.72 voor jongens en .62 voor meisjes tegenover een gemiddelde kans van p =.65.) De subjectieve oriëntaties van moslim jongeren nemen echter de meeste verklarende waarde voor hun rekening.
8.1.1 Culturele profielen Wat zijn typische culturele profielen achter de ‘individualisten’ en de ‘conformisten’ onder de moslim jongeren? Zoals figuur 8.3 laat zien, heeft de houding van jongeren tegenover intercultureel contact met de Nederlandse cultuur een significant effect op de beleving van de islam. Hoe meer belang jongeren hechten aan intercultureel contact, hoe meer zij behoren tot de ‘individualisten’. (De kans stijgt van p =.59 voor wie laag scoort op intercultureel contact; naar .71 in het midden; tot .76 voor wie hoog scoort.) Figuur 8.3 Individualisten versus conformisten in functie van intercultureel contact
probabiliteit
0.8 0.7 0.6 0.5 0.4 0.3
Individ. Conform.
0.2 0.1 0 laag
midden
hoog
intercultureel contact
165
probabiliteit
Figuur 8.4 Individualisten versus conformisten in functie van familiewaarden 0.9 0.8 0.7 0.6 0.5 0.4 0.3 0.2 0.1 0
Individ. Conform.
laag
2
3
hoog
traditionele familiewaarden
Ten tweede hebben traditionele familiewaarden een significant effect op de religieuze keuzen van moslim jongeren (zie figuur 8.4). Hoe minder belang zij hechten aan traditionele familiewaarden, hoe meer zij kiezen voor een individualistische invulling van de islam (De kans stijgt van .54 voor wie hoog scoort; over .60 en .73 in het midden; tot .81 voor wie laag scoort.)
8.1.2 Sociale profielen Wat betreft de sociale leefwereld van moslim jongeren, wordt een significant effect gevonden van de etnische samenstelling van de vriendenkring op religieuze keuzen (zie figuur 8.5). Hoe meer etnisch gemengd hun vriendenkring, hoe meer jongeren tot de ‘individualisten’ behoren. (De kans stijgt van p =.51 voor jongeren met een etnisch homogene vriendenkring; naar .66 voor jongeren met vooral etnische vrienden heeft; tot .76 voor jongeren met een etnisch gemengde vriendenkring.)
166
probabiliteit
Figuur 8.5 Individualisten versus conformisten in functie van etnische vrienden
0.8 0.7 0.6 0.5 0.4 0.3 0.2 0.1 0
Individ. Conform.
etnisch gemengd
vooral etnisch
alleen etnisch
etnische vriendenkring
8.1.3 Politieke profielen Wat betreft de politieke oriëntaties van moslim jongeren, werd ten eerste een zeer significant effect van ethische tolerantie op religieuze keuzen vastgesteld. Hoe toleranter moslim jongeren zich opstellen inzake abortus en euthanasie, hoe meer zij een individualistische invulling geven aan de islam (zie figuur 8.6). (De kans stijgt van .43 voor een lage ethische tolerantie; over .60, .75 en .84 in het midden; tot .92 voor een hoge ethische tolerantie.) In de tweede plaats werd een significant effect gevonden van autoritaire politieke waarden op de religieuze keuzen van moslim jongeren. Hoe minder ontvankelijk jongeren zijn voor autoritaire opvattingen, dus hoe meer zij zich richten op democratische waarden, hoe meer zij in hun geloofsbeleving behoren tot de ‘individualisten’ en niet tot de ‘conformisten’ (zie figuur 8.7). (De kans stijgt van .53 bij een hoge autoritarisme-score; over .57, .67 en .75 in het midden, tot .81 bij een lage score voor autoritarisme).
167
probabiliteit
Figuur 8.6 Individualisten versus conformisten in functie van ethische tolerantie 1 0.9 0.8 0.7 0.6 0.5 0.4 0.3 0.2 0.1 0
Individ. Conform.
laag
2
3
4
hoog
ethische tolerantie
probabiliteit
Figuur 8.7 Individualisten versus conformisten in functie van autoritarisme 0.9 0.8 0.7 0.6 0.5 0.4 0.3 0.2 0.1 0
Individ. Conform.
laag
2
3
4
hoog
autoritarisme
Generaliseerbaarheid. Hoe generaliseerbaar is het geschetste culturele, sociale en politieke profiel van de ‘individualisten’ ten opzichte van de ‘conformisten? Die generaliseerbaarheid wordt ingeperkt door twee significante interactie-effecten. Een eerste interactie-effect van intercultureel contact met etnische herkomst toont aan dat culturele openheid of geslotenheid doorslaggevend is in de religieuze keuzen van Turkse jongeren, maar nagenoeg niet speelt in de keuzen van Marokkaanse jongeren. Specifiek bij Marokkanen gaat een sterke gerichtheid op intercultureel contact zelfs gepaard met een lichte omslag naar meer religieus conformisme (zie figuur 8.8). Een tweede interactie-effect van autoritarisme met etnische herkomst toont aan dat autoritaire politieke waarden vooral richting geven aan de religieuze keuzen van Marokkanen, en in veel mindere mate van Turken. Specifiek bij 168
Marokkanen is de ontvankelijkheid voor autoritaire politieke opvattingen een goede voorspeller van religieus conformisme (zie figuur 8.9). De overige effecten van subjectieve oriëntaties – met name traditionele familiewaarden, keuze voor etnische vrienden en ethische tolerantie – zijn generaliseerbaar voor Turkse en Marokkaanse jongeren.
probabiliteit
Figuur 8. Individualisten versus conformisten in functie van intercultureel contact voor Marokkanen en Turken 1 0.9 0.8 0.7 0.6 0.5 0.4 0.3 0.2 0.1 0
M_Individ. M_Conform. T_Individ. T_Conform.
laag
midden
hoog
cultuurcontact
probabiliteit
Figuur 9. Individualisten versus conformisten in functie van autoritarisme voor Marokkanen en Turken 1 0.9 0.8 0.7 0.6 0.5 0.4 0.3 0.2 0.1 0
M_Individ. M_Conform. T_Individ. T_Conform.
laag
2
3
4
autoritarisme
169
hoog
8.2
Islam en politiek: loyale, kritische en ‘ongebonden’ moslims
De persoonlijke geloofsbeleving van jongeren zegt nog niets over hun standpunten ten aanzien van de rol van de islam in de publieke of politieke sfeer in Nederland. In deel 1 is onder de noemer van ‘islam en politiek’ gekeken naar de aanhang onder moslim jongeren voor fundamentalistische opvattingen (‘politiek moet enkel en alleen op het geloof gebaseerd zijn’) en van islamistische of extreem nationalistische organisaties. Uit onze analyses bleek dat slechts een kleine ‘harde kern’ van om en nabij de 5% van alle moslim jongeren zich ook daadwerkelijk achter dergelijke ideeën en organisaties schaart. De overgrote meerderheid van jongeren is ofwel apolitiek, of geeft een pluralistische in plaats van een fundamentalistische invulling aan de maatschappelijke rol van de islam. Vanwege het kleine aantal ‘fundi’s’ kan deze kerngroep echter statistisch niet nader worden geanalyseerd. Typologie. Daarom hebben we met het oog op de opbouw van verklarende modellen voor onderscheiden invullingen van de islam in de publieke of politieke sfeer een andere insteek genomen. Op basis van de houdingen van moslim jongeren ten aanzien van de maatschappelijke rol van de islam in Nederland is een onderscheid gemaakt tussen drie categorieën van moslims, die we de ‘loyale’, de ‘kritische’ en de ‘ongebonden’ moslims hebben genoemd. Conceptueel is deze driedeling gebaseerd op de bekende typologie van Hirschman58 met betrekking tot ‘loyalty’, ‘voice’ en ‘exit’ opties door leden van sociale groepen of organisaties. Met betrekking tot de politieke islam zijn de ‘loyale’ moslims de meest gecommiteerden. Zij geven hun onverdeelde steun aan de verspreiding en vertegenwoordiging van de islam in de publieke sfeer. De ‘kritische’ moslims zijn wel gecommiteerd maar selectief in hun steun voor welbepaalde standpunten. Zij zullen proberen om binnen de moslim gemeenschap gehoor te vinden voor hun twijfels of kritieken. De ‘ongebonden’ moslims tenslotte voelen zich niet gecommiteerd aan een politieke missie van de islam in Nederland. Zij houden zich afzijdig of houden meerdere opties open. Bij twijfel of meningsverschil zijn zij degenen die het eerst zullen afhaken of, positief geformuleerd, zij zullen het meest hun licht opsteken bij andersdenkenden of andersgelovigen. Empirisch is de driedeling gebaseerd op het antwoordpatroon van moslim jongeren ten aanzien van drie stellingen over islam en politiek, die op basis van externe validering optimaal differentiëren tussen moslim jongeren onderling. De drie stellingen hebben specifiek betrekking op de islam in de publieke sfeer en op de Nederlandse context. Het betreft enerzijds de aanwezigheid en verspreiding van de islam in de samenleving, zeg maar de islamisering ‘van onderop’, en anderzijds de politieke vertegenwoordiging van de islam ‘aan de top’. Concreet is aan jongeren in het Rotterdam Survey gevraagd of zij het eens of oneens waren met de volgende drie stellingen. De antwoorden lopen op van ‘helemaal oneens’ tot ‘helemaal eens’ op een vijfpuntsschaal. ‘Moslim meisjes en vrouwen in Nederland horen buitenshuis een hoofddoekje te dragen.’ ‘Moslims hebben de plicht om ook in Nederland de islam te verspreiden.’ ‘Moslims in Europese landen moeten islamitische politieke partijen oprichten.’ 58
Hirschman, A.O. (1975). Exit, voice, and loyalty: responses to decline in firms, organizations, and states. Cambridge, Massachusetts: Harvard U.P.
170
Wie het op alle drie de punten zondermeer eens is, wordt tot de categorie van de ‘loyale’ moslims gerekend. De ‘loyalen’ zijn dus voor hoofddoekjes, voor verspreiding van de islam, en voor islamitische partijen in Nederland. Het gaat om een kleine groep van ruim één op tien of 12% van de moslim jongeren in ons onderzoek (7% van de Turken en 22% van de Marokkanen). Wie het met één of twee punten oneens is, wordt tot de categorie van de ‘kritischen’ gerekend. Het gaat hier om iets meer dan de helft of 54% van de moslim jongeren (50% van de Turken en 56% van de Marokkanen). Wie het tenslotte met geen van de drie stellingen eens is, wordt tot de categorie van de ‘ongebonden’ moslims gerekend. Tot deze categorie behoort ruim één op drie of de overige 34% van de moslim jongeren (43% van de Turken en 22% van de Marokkanen) Zie voor deze verdeling figuur 8.10. Figuur 8.10: Islam en politiek; loyale, kritische en ongebonden moslims 60
50
54
Percentage
40
30
34
20
10
12
0
loyale moslims
kritische moslims
ongebonden moslims
Wat verklaart de verdeling van jongeren tussen het ‘loyale’, het ‘kritische’ en het ‘ongebonden’ type van moslims met betrekking tot de rol van de islam in de politieke sfeer? Laat de typologie zich direct voorspellen vanuit de etnische en sociale posities van moslim jongeren? Of spelen de subjectieve oriëntaties van moslim jongeren op cultuur, samenleving en politiek een beslissende rol? Om deze vragen te beantwoorden zijn opnieuw logit modellen (logistische regressiemodellen) getoetst. De modellen voorspellen de indeling van moslim jongeren bij het ‘loyale’, het ‘kritische’ of het ‘ongebonden’ type op basis van hun etnische en sociale posities en hun culturele, sociale en politieke profielen. Het logit-model ter verklaring van de politieke typologie is op dezelfde wijze stapsgewijs opgebouwd als het verklarende model voor de persoonlijke geloofsbeleving (zie paragraaf 8.1). Aangepastheidsmaten. Het geselecteerde logit model heeft een goede statistische aangepastheid (G_ (16) = 134.50; p <.01) en een zeer grote verklarende meerwaarde (ten aanzien van de initiële loglikelihood: pseudo R_ (C&U) = .34).59 Tabel 8.2 geeft de significante effecten per predictor in het geselecteerde model. 59
Zie Scott Long, ibidem, p. 106.
171
Tabel 8.2. Significante effecten in het geselecteerde model voor ‘loyale’, ‘kritische’ en ‘ongebonden’ typen. Predictoren
Chi-kwadraat
Probabiliteiten
Intercept term Etnische herkomst
Vrijheidsgraden 2 2
14.80 18.33
.00 .00
Cultuurbehoud[*] Vrije partnerkeuze[*]
2 2
9.25 13.28
.01 .00
Ervaren discriminatie
2
8.10
.09
Ethische tolerantie[*] Vrije meningsuiting[*] Autoritarisme[*]
2 2 2
32.04 7.04 12.88
.00 .03 .00
[*] variabelen met asterix zijn op metrisch niveau behandeld
Modelbeschrijving. Wat betreft etnische en sociale posities, blijken de meeste effecten tot stand te komen langs overeenkomstige verschillen in subjectieve oriëntaties. Zij zijn niet langer significant na toevoeging van de subjectieve predictoren. Alleen etnische herkomst heeft een bijkomend netto-effect op de politiek-religieuze keuzen van jongeren. In termen van kansverhoudingen behoren Turken veel meer tot de ‘ongebonden’ groep (met kansen van .40 voor Turken en .19 voor Marokkanen); wat minder tot de ‘kritische’ groep (kansen .52 voor Turken en .62 voor Marokkanen) en veel minder tot de ‘loyale’ groep (kansen van resp. .08 en .19 voor Turken en Marokkanen). De subjectieve oriëntaties van moslim jongeren nemen opnieuw de meeste verklarende waarde voor hun rekening.
8.2.1 Culturele profielen Wat zijn typische culturele profielen van moslim jongeren die terecht komen in de ‘loyale’, de ‘kritische’ en de ‘ongebonden’ categorie van politiek-religieuze opvattingen? Ten eerste werd een significant effect gevonden van de houdingen tegenover cultuurbehoud (zie figuur 8.11). Hoe meer belang moslim jongeren hechten aan het behoud van de Turkse of Marokkaanse minderheidscultuur, hoe minder zij behoren tot de ‘ongebonden’ groep (met afnemende kansen van .44 bij een lage score op cultuurbehoud; over .34 in het midden; tot .22 bij een hoge score), en hoe meer zij behoren tot de ‘kritische’ of de ‘loyale’ groep (toenemende kansen van .50; over .56; tot .58 voor het kritische type; en van .06; over .10; tot .19 voor het loyale type). Dus moslims die minder belang hechten aan het behoud van de Turkse of Marokkaanse cultuur, geven ook minder politieke steun aan de verspreiding en vertegenwoordiging van de islam in Nederland.
172
Figuur 8.11. ‘Loyale’, ‘kritische’ en ‘ongebonden’ typen van moslim jongeren in functie van cultuurbehoud
0.7
probabiliteit
0.6 0.5 ongebonden kritisch
0.4 0.3
loyaal
0.2 0.1 0 laag
midden
hoog
cultuurbehoud
Ten tweede is een significant effect vastgesteld van familiewaarden, met name de standpunten voor of tegen vrije partnerkeuze en vrije omgang tussen jongens en meisjes (zie figuur 8.12). Hoe meer moslim jongeren voorstander zijn van vrije partnerkeuze, hoe meer zij behoren tot de ‘ongebonden’ groep (met toenemende kansen van .14 bij de tegenstanders; over .17, .26 en .43; tot .53 bij de voorstanders), en hoe minder zij behoren tot de ‘kritische’ of de ‘loyale’ groep (afnemende kansen van .68; over .67, .59 en .48; tot .41 voor het kritische type; en van .18; over .16, .15 en .09; tot .06 voor het loyale type). Dus moslims die voor een vrije partnerkeuze en een vrije omgang tussen mannen en vrouwen zijn, geven ook minder politieke steun aan de verspreiding en vertegenwoordiging van de islam in Nederland.
probabiliteit
Figuur 8.12. ‘Loyale’, ‘kritische’ en ‘ongebonden’ typen van moslim jongeren in functie van vrije partnerkeuze 0.8 0.7 0.6 0.5 0.4 0.3 0.2 0.1 0
ongebonden kritisch loyaal
laag
2
3
4
vrije partnerkeuze 173
hoog
8.2.2 Sociale profielen Wat betreft de sociale leefwereld van jongeren, werd een significant effect gevonden van ervaringen van structurele discriminatie op hun politiek-religieuze opvattingen (zie figuur 8.13). Het effect is niet lineair, maar treedt op vanaf een kritisch punt of ‘tipping point’ tussen een matige en een hoge mate van ervaren discriminatie. Een hoge mate van ervaren discriminatie gaat met name gepaard met een significante omslag van de ‘ongebonden’ naar de ‘loyale’ groep binnen de moslim gemeenschap (De kans om tot de ‘ongebonden’ groep te behoren valt terug van .32 bij zwakke en .35 bij matige discriminatie naar .22 bij sterke discriminatie; omgekeerd springt de kans om tot de ‘loyale’ groep te behoren omhoog van .14 bij zwakke en .08 bij matige discriminatie naar .20 bij sterke discriminatie; de kans om tot de ‘kritische’ groep te behoren blijft ongeveer gelijk ongeacht de mate van discriminatie: resp. .54, .57 en .58). Of in positieve zin: als moslim jongeren geen ernstige discriminatie ervaren, geven zij minder politieke steun aan de verspreiding en vertegenwoordiging van de islam in Nederland. Specifiek voelen zij zich minder aangesproken door de loyale groep en zetten zij gemakkelijker de stap naar de ongebonden groep ten aanzien van de politieke islam in de Nederlandse context. Een mogelijke interpretatie van de omslag is het bekende ‘glass ceiling effect’ of de overgang van geblokkeerde sociale mobiliteit naar etnische mobilisatie, die precies optreedt bij leden van de minderheidsgroep die aanvankelijk het meest op sociale acceptatie en mobiliteit in de dominante samenleving gericht zijn. Figuur 8.13. ‘Loyale’, ‘kritische’ en ‘ongebonden’ typen van moslim jongeren in functie van ervaren discriminatie 0.7
probabiliteit
0.6 0.5 ongebonden
0.4
kritisch
0.3
loyaal
0.2 0.1 0 laag
midden
hoog
ervaren discriminatie
8.2.3 Politieke profielen Wat betreft de politieke oriëntaties van moslim jongeren, wordt ten eerste een significant effect gevonden van politieke tolerantie inzake het recht op vrije meningsuiting (zie figuur 8.14). Hoe meer jongeren voorstander zijn van vrije meningsuiting, hoe minder zij behoren tot de ‘loyale’ groep (met afnemende kansen 174
van .21 bij de tegenstanders; over .14, .12 en .10; tot .07 bij de voorstanders), en hoe meer zij behoren tot de ‘kritische’ groep (toenemende kansen van .49; over .53, .56 en .60; tot .62; de kansen om tot de ‘ongebonden’ groep te behoren blijven ongeveer gelijk; resp. .30, .33, .32, .30 en .30). Dus moslim jongeren die meer belang hechten aan politieke rechten en vrijheden, zoals het recht op vrije meningsuiting, stellen zich ook kritischer op ten aanzien van de verspreiding en vertegenwoordiging van de islam in Nederland. Figuur 8.14. ‘Loyale’, ‘kritische’ en ‘ongebonden’ typen van moslim jongeren in functie van vrije meningsuiting
probabiliteit
0.7 0.6 0.5 0.4
ongebonden kritisch
0.3
loyaal
0.2 0.1 0 laag
2
3
4
hoog
vrije meningsuiting
Ten tweede werd een zeer significant effect gevonden van ethische tolerantie inzake abortus en euthanasie (zie figuur 8.15). Hoe meer jongeren zich ethisch tolerant opstellen inzake abortus en euthanasie, hoe meer zij behoren tot de ‘ongebonden’ groep (met toenemende kansen van .10 bij de tegenstanders; over .21, .35 en .52; tot .66 bij de voorstanders), en hoe minder zij behoren tot de ‘kritische’ of de ‘loyale’ groep (afnemende kansen van .63; over .63, .57 en .45; tot .32 voor de ‘kritische’ groep; en van .27; over .16, .08 en .04; tot .01 of quasi nihil voor de ‘loyale’ groep). Dus moslimjongeren die zich ethisch tolerant opstellen inzake abortus en euthanasie, geven minder politieke steun aan de verspreiding en de vertegenwoordiging van de islam in Nederland.
175
Figuur 8.15. ‘Loyale’, ‘kritische’ en ‘ongebonden’ typen van moslim jongeren in functie van ethische tolerantie
probabiliteit
0.7 0.6 0.5 0.4
ongebonden kritisch
0.3
loyaal
0.2 0.1 0 laag
2
3
4
hoog
ethische tolerantie
Tenslotte werd een significant effect gevonden van de acceptatie van autoritaire politieke waarden op de politiek-religieuze opvattingen van moslim jongeren (zie figuur 8.16). Wie hoger scoort op autoritarisme, behoort aanmerkelijk minder tot de ‘ongebonden’ groep (met afnemende .48 bij de democraten; over .40, .29, en .18; tot .15 bij de autoritairen), en behoort meer tot de ‘kritische’ of de ‘loyale’ groep. Let wel, er is een knik in de curve bij extreme autoritaire opvattingen, die duidt op een omslag van de ‘kritische’ naar de ‘loyale’ groep (toenemende kansen van .46; over .51 en .58 tot .65; met een lichte terugval naar .60 voor de ‘kritische’ groep; en van .06; over .08, .13 en .17; tot .25 voor de ‘loyale’ groep). Dus moslimjongeren die minder ontvankelijk zijn voor autoritaire opvattingen en meer gericht zijn op democratische waarden, geven minder politieke steun aan de verspreiding en vertegenwoordiging van de islam in Nederland.
probabiliteit
Figuur 8.16. ‘Loyale’, ‘kritische’ en ‘ongebonden’ typen van moslim jongeren in functie van autoritarisme 0.7 0.6 0.5 0.4 0.3 0.2 0.1 0
ongebonden kritisch loyaal
laag
2
3
4
autoritarisme
176
hoog
Generaliseerbaarheid. Het ontbreken van significante interactie-effecten van subjectieve oriëntaties met etnische herkomst, toont aan dat de geschetste culturele, sociale en politieke profielen die de ‘ongebonden’, de ‘kritische’ en de ‘loyale’ groepen van elkaar onderscheiden, generaliseerbaar zijn voor Turken en Marokkanen.
8.3 Samenvatting Islam in de multiculturele samenleving In paragraaf 8.1 werd ingegaan op hoe de keuze van moslimjongeren voor de ‘individualistische’ of ‘conformistische’ variant voor geloofsbeleving verklaard kan worden. In paragraaf 8.2 werd ingegaan op de vraag wat de verdeling van moslimjongeren tussen ‘loyale’, ‘kritische’ en ‘ongebonden’ types verklaart. Hieronder worden beide delen afzonderlijk samengevat. Persoonlijke betekenis van de islam. Moslim jongeren zijn ingedeeld naar twee typen van geloofsbeleving in de privésfeer: een meerderheid van ‘individualisten’ of rekkelijken (twee op drie jongeren) zegt aan het geloof een persoonlijke invulling te geven; een minderheid van ‘conformisten’ of preciezen (één op drie jongeren) volgt naar eigen zeggen precies de regels van de geloofsleer. Op basis van een omvattend logit-model met etnische en sociale posities en subjectieve oriëntaties van jongeren als verklarende variabelen, zijn de onderscheiden profielen van de ‘individualistische’ versus de ‘conformistische’ moslim jongeren tegen elkaar afgezet. Opvallend hierbij is dat subjectieve oriëntaties het leeuwendeel van de verklaarde meerwaarde voor hun rekening nemen. Blijkbaar komt de invloed van positionele kenmerken van jongeren (behalve sekseverschil) op hun religieuze keuzen tot stand langs de subjectieve percepties en oriëntaties die met hun etnische en sociale positie samenhangen (zie deel 2 voor exploratieve analyses van deze samenhang). Wat zijn de onderscheiden culturele, politieke en sociale profielen achter de ‘individualisten’ en den ‘conformisten’ onder de moslim jongeren? In de eerste plaats zijn de ‘individualisten’ onder de moslims typisch jongeren met een meer open sociaal profiel dan de ‘conformisten’: zij zijn meer gericht op intercultureel contact en hebben een meer gemengde etnische vriendenkring dan de ‘conformisten’. De impact van intercultureel contact geldt met name voor Turkse jongeren. Ten tweede zijn het jongeren met een ‘individualistisch’ waardenpatroon: zij hechten wat minder belang aan traditionele familiewaarden, of anders gezegd, zij aanvaarden wat meer onafhankelijkheid in de ouder-kind relatie. Ten derde zijn de ‘individualisten’ in politiek opzicht meer ‘libertair’ en minder ‘autoritair’ dan de ‘conformisten’: zij stellen zich ethisch minder terughoudend op inzake abortus en euthanasie en zij zijn minder ontvankelijk voor autoritaire politieke opvattingen, of anders gezegd, zij zijn meer voorstander van democratisch bestuur en individuele rechten en vrijheden. De impact van autoritaire waarden geldt vooral voor Marokkaanse jongeren. De samenhangen tussen culturele, sociale en politieke oriëntaties enerzijds en religieuze keuzen anderzijds bevestigen in eerste instantie de grote diversiteit binnen de Nederlandse moslim-gemeenschap en het overwicht van een geïndividualiseerde ‘nieuwe’ islam bij moslim jongeren. De culturele, sociale en politieke profielen van moslim jongeren wijzen verder op een dubbele dynamiek. Ten eerste spelen culturele en politieke verschilpunten die allochtone en autochtone jongeren verdelen, blijkbaar ook een beslissende rol als scheidslijn tussen ‘individualistische’ en 177
‘conformistische’ interpretaties van de islam en de moslim identiteit. Zo vertoont het culturele en politieke profiel van de ‘individualisten’ in vergelijking met hun ‘conformistische’ tegenspelers meer raakpunten met het doorsnee autochtone profiel. Interculturele verschillen tussen familiewaarden en politieke waarden van allochtonen en autochtonen lijken zich dus te verplaatsen naar discussiepunten binnen de moslim gemeenschap in Nederland. Daarbij staat een meer individualistische en liberale meerderheid van twee op drie ‘individualisten’ tegenover een meer conservatieve minderheid van moslim jongeren die zich bekennen tot de ‘conformisten’. Ten tweede blijkt uit het contrast tussen de sociale profielen van ‘individualisten’ en ‘conformisten’ de verruimende dynamiek die uitgaat van intercultureel contact en een etnisch gemengde sociale leefwereld. Zo onderscheiden de ‘individualisten’ zich van de ‘conformisten’ door hun bredere sociale en culturele horizon. Hieruit valt af te leiden dat sociaal contact en culturele openheid in relaties tussen allochtone en autochtone jongeren bijdragen tot de individualisering van de islam. Omgekeerd gedijt religieus conformisme in een etnisch gesloten leefwereld. Islam en politiek. Deze paragraaf betreft specifiek de religieuze keuzen van moslimjongeren in de politieke sfeer en in de Nederlandse context. Zo zijn moslimjongeren ingedeeld in drie typen naar gelang hun politieke steun aan de verspreiding en vertegenwoordiging van de islam in Nederland: een kleine minderheid van ‘loyalen’ (13%) is onverdeeld voor de aanwezigheid (hoofddoekjes) en de verspreiding (bekeringen) van de islam in de samenleving, en voor de politieke vertegenwoordiging van de islam in Europa (islamitische partijen), een meerderheid van ‘kritischen’ (53%) is hierover verdeeld, en een aanmerkelijke minderheid van zogenaamde ‘ongebonden’ moslims (34%) is tegen hoofddoekjes, en tegen de verspreiding en vertegenwoordiging van de islam in Nederland. Op basis van een omvattend logit-model met etnische en sociale posities en subjectieve oriëntaties van jongeren als verklarende variabelen, zijn de onderscheiden profielen van de ‘loyale’, de ‘kritische’ en de ‘ongebonden’ groepen inzake politieke steun aan de islam in Nederland tegen elkaar afgezet. Opnieuw nemen subjectieve oriëntaties de meeste verklarende meerwaarde voor hun rekening, maar er blijft wel een significant effect van etnische herkomst over. Bij Turken lijkt de middelpuntvliedende kracht van ‘loyalen’ en ‘kritischen’ in de richting van de ongebonden groep sterker dan bij Marokkanen. Wat zijn typische culturele, sociale en politieke profielen van ‘loyale’, ‘kritische’ en ‘ongebonden’ moslims? Ten eerste is de ‘ongebonden’ groep onder de moslims in cultureel opzicht minder gericht op de Turkse of Marokkaanse cultuur dan beide andere groepen. Wie minder belang hecht aan cultuurbehoud, is minder vaak voorstander van de verspreiding en vertegenwoordiging van de islam in Nederland. Tegelijk blijkt de ‘ongebonden’ groep kwetsbaar te zijn voor een hoge mate van ervaren discriminatie, die dan weer de kans vergroot op een omslag naar de ‘loyale’ kant. Wie zich in sterke mate gediscrimineerd voelt trekt zich meer terug uit de ‘ongebonden’ groep, en gaat hardere politiek-religieuze standpunten innemen. Verder onderscheidt vooral de ongebonden groep zich van beide andere groepen door een meer individualistisch en liberaal waardenpatroon. Op het vlak van familiewaarden, hechten zij wat meer belang aan vrije partnerkeuze en vrije omgang tussen jongens en meisjes. Op het vlak van politieke waarden stellen zij zich meer libertair en democratisch op. Zo zijn zij politiek en vooral ook ethisch meer tolerant, 178
en zij zijn ook minder ontvankelijk voor autoritaire politieke waarden. Tenslotte verschillen de ‘kritische’ meerderheid en de ‘loyale’ minderheid onder de moslim jongeren ook onderling nog eens in hun politieke waarden. De scheidslijn tussen ‘kritischen’ en ‘loyalen’ is het meest uitgesproken op de libertair-autoritair dimensie, met name inzake vrije meningsuiting en autoritair bestuur. Wie afwijzend staat tegenover het recht op vrije meningsuiting, en wie meer autoritaire bestuursvormen voorstaat, behoort opvallend vaker tot de ‘loyale’ dan tot de ‘kritische’ groep. Of in positieve zin: de socialisatie van democratische politieke rechten en vrijheden gaat gepaard met een meer kritische politieke houding ten aanzien van de verspreiding en vertegenwoordiging van de islam in Nederland. De profielen achter de drie typen van moslims in de publieke sfeer bevestigen de grote diversiteit aan politiek-religieuze opvattingen binnen de moslim gemeenschap in Nederland, met een duidelijk overwicht van kritische en ongebonden standpunten inzake de politieke islam bij moslimjongeren. Veder vertonen culturele, sociale en politieke profielen van moslimjongeren opnieuw een dubbele dynamiek. Ten eerste tonen de sociale profielen achter de politiek-religieuze opvattingen van moslim jongeren de sociale prijs van uitsluiting en discriminatie in termen van meer gespannen etnisch-religieuze verhoudingen. Een sterke mate van ervaren discriminatie gaat immers gepaard met een omslag van de ‘ongebonden’ naar ‘loyale’ politieke standpunten ten aanzien van de verspreiding en vertegenwoordiging van de islam in Nederland. Ten tweede blijken de culturele en politieke breuklijnen die in het geding zijn in de interculturele relaties tussen autochtonen en allochtonen, ook binnen de moslim gemeenschap het verschil te maken tussen ‘loyale’, ‘kritische’ en ‘ongebonden’ posities, in casu ten aanzien van de maatschappelijke plaats van de islam in Nederland. De scheidslijn loopt voornamelijk tussen een meer individualistische en libertaire ‘ongebonden’ groep en zowel de ‘kritische’ als de ‘loyale’ moslims, en in mindere mate ook tussen een meer conservatieve en autoritaire ‘loyale’ minderheid en een ‘kritische’ meerderheid. We concluderen dat het culturele en politieke profiel van de ‘ongebonden’ moslims veruit de meeste raakpunten vertoont met de doorsnee autochtone profielen, en omgekeerd, dat de culturele afstand tussen allochtone en autochtone standpunten wordt uitvergroot voor een onverdeeld ‘loyale’ minderheid binnen de moslim gemeenschap.
179
180
Conclusies Het Rotterdam Jongeren Survey is opgezet vanuit de brede vraag hoe jongeren aan allochtone en autochtone zijde de Nederlandse multiculturele samenleving ervaren. De directe aanleiding voor het onderzoek was meer dan twee jaar geleden de publieke discussie over het sterk gemediatiseerde - en wetenschappelijk terecht zwaar bekritiseerde - onderzoek van Heitmeyer onder Turkse scholieren in Duitsland.60 De thematiek van het ‘verlokkende fundamentalisme’ raakt immers aan de preoccupatie van een deel van de Nederlandse publieke opinie met de mogelijke opkomst en omvang van fundamentalistische ideeën en organisaties onder allochtone jongeren in Nederland. Deze ongerustheid wordt gevoed door een periodiek opflakkerend publiek debat over de hardnekkige problemen van etnische segregatie en sociale uitsluiting van allochtonen in Nederlandse grote steden. Is het Nederlandse minderhedenbeleid mislukt? Is de spreekwoordelijke Nederlandse tolerantie een mooi woord voor struisvogelpolitiek, zoals Paul Scheffer onlangs beweerde? Groeien allochtone en autochtone jongeren steeds verder uit elkaar? Of zijn er toch nog enige lichtpuntjes te bekennen in het Nederlandse ‘multiculturele drama’? Het unieke van het Rotterdam Survey is de comparatieve opzet, waardoor onder meer waarden, identiteiten en politieke opinies van allochtone jongeren gespiegeld worden aan de waarden, identiteiten en standpunten van autochtone jongeren in Rotterdam. Bovendien laat de comparatieve opzet toe om de wederzijdse beeldvorming of stereotypen van allochtone en autochtone jongeren met elkaar te confronteren. Daartoe zijn in het Rotterdam Jongeren Survey via toevalssteekproeven een kleine 300 Turken en 300 Marokkanen van 18 tot 30 jaar ondervraagd. Daarnaast is ook een maximaal vergelijkbare steekproef van overwegend laag opgeleide autochtone Rotterdammers ondervraagd, die getrokken zijn in dezelfde Rotterdamse stadsbuurten waar ook de meeste allochtone jongeren wonen. Een belangrijk onderzoeksthema was de beeldvorming en betekenis van de islam. Centraal staat de subjectieve beleving en betekenis van de islam in de ogen van Turkse en Marokkaanse jongeren in Rotterdam. De analyse vertrekt van de gespannen relaties tussen moslims en niet-moslims. Zo lijkt de islam sinds de val van de Berlijnse muur op weg om de publieke vijand nummer één te worden in de westerse wereld. Tegelijk is de islam als tweede wereldreligie een machtig middel voor politieke contestatie en mobilisatie, niet alleen in moslim landen, maar ook in Europa, waar moslims een kleine maar zeer zichtbare minderheid vormen. Tegen deze achtergrond concentreert het onderzoek zich nadrukkelijk op de subjectieve islam van allochtone jongeren binnen de Nederlandse context. De subjectieve islam van allochtone jongeren werd uiteengelegd in drie centrale betekenisaspecten. Het gaat om een persoonlijke betekenis van de islam als leidraad, een etnische betekenis van de islam als identiteit, en een politieke betekenis van de islam als maatschappijvisie. De doorlichting van de verschillende 60
Heitmeyer, W. et al (1997). Verlockender Fundamentalismus. Suhrkamp.
181
betekenislagen laat parallelle trends zien naar individualisering en pluralisering van een Nederlandse islam in wording. De islam van moslim jongeren levert het beeld op van een geïndividualiseerde en plurale islam ‘made in Holland’. - Een geïndividualiseerde islam, want een meerderheid van moslim jongeren geeft een persoonlijke en selectieve invulling aan zijn of haar geloofsbeleving. - Een plurale islam want de Nederlandse variant van de moslim identiteit biedt ruimte voor discussie en meningsverschil, bijvoorbeeld pro en contra hoofddoekjes. - Een plurale islam ook in politiek opzicht, want een meerderheid van moslim jongeren in Nederland is politiek pluralist en ziet de politieke islam als een maatschappijvisie naast andere. De vastgestelde diversiteit binnen de islam van jongeren laat zich niet vatten in de starre stereotypen die de wederzijdse beeldvorming tussen moslims en niet-moslims domineren. Die beeldvorming wijst op het bestaan van een intercultureel spanningsveld tussen ‘islamitische’ en ‘westerse’ waarden en leefwijzen in de ogen van zowel autochtone als allochtone jongeren. Dit spanningsveld is in eerste instantie toegespitst op de wederzijdse stereotypen rond tegengestelde familiewaarden, en is het grootst bij autochtone en allochtone jongeren met een laag opleidingsniveau. Concreet menen veel autochtone jongeren dat moslim kinderen te autoritair worden opgevoed en dat moslim vrouwen worden onderdrukt. Andersom zijn evenveel moslim jongeren van mening dat de ‘westerse’ opvoeding te permissief is en dat ‘westerse’ vrouwen teveel rechten en vrijheden hebben. Bij de analyse van de politieke betekenis van de islam is ook aandacht besteed aan de vraag in welke mate een fundamentalistische variant van de politieke islam bij allochtone jongeren in Nederland voet aan de grond heeft. Daartoe is in het bijzonder gekeken naar illegale vormen van politieke actie en naar de aanhang van ondemocratische politiek-religieuze organisaties in Nederland. Uit de analyses komt naar voor dat een kleine harde kern van om en bij de 5% van alle jongeren aanspreekbaar is op fundamentalistische of extreem nationalistische politieke boodschappen. Het gaat hier om jongeren die ofwel bereid zijn tot illegale politieke acties, ofwel aanhanger zijn van een ondemocratische politieke organisatie of partij op fundamentalistische of op nationalistische basis. Een dergelijke harde kern van jongeren is zowel terug te vinden onder allochtonen als onder autochtonen. De kennis en acceptatie van de politieke spelregels van een democratische en pluralistische cultuur in Nederland hangt sterk samen met opleiding. Laag opgeleide autochtone en allochtone jongeren zijn dan ook meer vatbaar voor ondemocratische politieke tendenzen. Een belangrijke conclusie is dan ook dat de vormgeving van een geïndividualiseerde en plurale islam en de aansluiting bij het pluralistische politieke spel in Nederland staat of valt met meer en beter onderwijs. Een volgende conclusie is dat Heitmeyer’s bevindingen, als zouden zo’n 30% van de Turkse jongeren in Duitsland gevoelig zijn voor de verlokkingen van een militant fundamentalisme, voor Nederland zeker niet opgaat. Onduidelijk is of het verschil tussen de twee landen te wijten is aan het verschil in de gebruikte onderzoeksmethoden, dan wel aan de mogelijkheid dat de situatie in Duitsland werkelijk veel dramatischer is dan in Nederland. Vooralsnog houden wij het vooral op de eerste verklaring. 182
Vervolgens is in het rapport het blikveld verruimd naar oriëntaties op de multiculturele samenleving. Tegen de achtergrond van het maatschappelijke debat en de bekende ‘harde feiten’ over hardnekkige problemen van sociale achterstand en segregatie, stonden hier opnieuw de subjectieve ervaringen en standpunten van Turkse, Marokkaanse en autochtone jongeren centraal. Daarbij kwamen drie onderscheiden dimensies van de multiculturele samenleving aan bod: een culturele dimensie met waarden, cultuurverschil en cultuurcontact; een sociale dimensie met sociale contacten en discriminatie in de relaties tussen autochtoon en allochtoon Rotterdam; en een politieke dimensie met burgerschap, tolerantie en democratische waarden. Onze analyses van allochtone en autochtone visies op culturele, sociale en politieke aspecten van multicultureel samenleven leveren een viertal opmerkelijke conclusies op. Ten eerste zijn Marokkanen en Turken, meer nog dan autochtone jongeren, onderling verdeeld tussen verschillende persoonlijke waarden en politieke opvattingen. Zo bijv. zijn hoger opgeleide Turken en Marokkanen meer gewonnen voor democratische waarden en individuele rechten en vrijheden dan lager opgeleiden. Zo ook schuift de tweede generatie een eind op in de richting van meer ethische tolerantie (abortus en euthanasie). En tonen Turkse en Marokkaanse vrouwen van de tweede generatie zich voorstanders van vrije partnerkeuze en meer onafhankelijkheid in de ouder-kind relatie. Hun conservatieve tegenspelers zijn de Turkse en Marokkaanse mannen, én vrouwen, van de eerste generatie. Ten tweede zijn zowel verschilpunten als raakpunten te vinden in de persoonlijke en politieke opvattingen en waarden van allochtone en (laagopgeleide) autochtone jongeren. Allochtone en autochtone jongeren vinden elkaar vooral in de grote waarde die zij hechten aan sociale gelijkheid. Zo wordt van beide kanten gelijkheid belangrijker gevonden dan prestatiewaarden, hoewel autochtonen presteren nog wat minder belangrijk vinden dan allochtonen. Andersom liggen allochtone en autochtone standpunten het verst uit elkaar, daar waar het gaat om centrale familiewaarden en ethische kwesties. Zo stellen autochtone jongeren, anders dan de meeste Turken en vooral Marokkanen, zich in regel tolerant op ten aanzien van abortus en euthanasie. Zo ook zijn vrije partnerkeuze en vrije omgang tussen jongens en meisjes voor de meeste autochtone jongeren een verworven recht, maar voor Turkse en vooral Marokkaanse jongeren een pijnlijk strijdpunt. Ten derde is de sociale leefwereld van zowel allochtone als autochtone jongeren in Rotterdam een etnisch gemengde wereld. In het onderzoek is aandacht besteed aan de etnische compositie van de woonbuurt en de vriendenkring en aan etnisch mediagebruik van jongeren. Vooral voor Turkse jongeren geldt dat zij ook in hun lees- en kijkgedrag moeiteloos etnische grenzen overschrijden. Verder is de doorsnee vriendenkring van zowel allochtone als autochtone jongeren eveneens etnisch gemengd. Dit betekent bijv. dat de meeste Turkse jongeren, naast Turkse vrienden, ook autochtone vrienden of vriendinnen hebben, en andersom, dat de meeste autochtone jongeren in ons onderzoek ook allochtone vrienden hebben. Dit is niet zo verwonderlijk want de meeste jongeren in ons onderzoek wonen in etnisch gekleurde buurten en wonen daar graag. Maar zowel allochtonen als autochtonen wonen liever in buurten waar voldoende Nederlanders wonen. Met andere woorden: niemand woont graag in een concentratiebuurt. 183
Ten vierde maakt onderwijs het verschil. Niet alleen is een succesvolle schoolloopbaan de koninklijke weg naar betere sociale kansen. Langer en hoger onderwijs draagt ook bij tot een verbreding van de sociale horizon en een verruiming van de culturele keuzemogelijkheden, in het bijzonder voor Turkse en Marokkaanse vrouwen van de tweede generatie. Allochtone jongeren die langer en hoger onderwijs volgt hebben meer Nederlandse – naast Turkse en Marokkaanse – contacten en vrienden. En zowel allochtone als autochtone jongeren zijn meer individualistisch en libertair – en minder conformistisch en autoritair – in hun waardenoriëntaties naarmate zij langer onderwijs genieten of hebben genoten. Deze trends naar individualisering en liberalisering van het waardenpatroon met een stijgend opleidingsniveau, betekent meteen ook dat onderwijs dé hefboom is om allochtone en autochtone werelden in Nederland dichter bij elkaar te brengen. In het licht van de grote diversiteit aan waarden en meningen, is het logisch dat ook de islam van jongeren in Nederland vele gezichten heeft. Enerzijds stelden we vast dat de moslim identiteit een zeer brede aantrek vinden, ook bij hoogopgeleide jongeren en jongeren van de tweede generatie. Anderzijds bleek die moslim identiteit ruimte te bieden aan een brede waaier van selectieve en creatieve invullingen. Het stereotype beeld van de traditionele en autoritaire ‘islam van de vaders’ bleek alleen te kloppen voor een minderheid van ‘conformisten’ of preciezen. De meerderheid van ‘individualisten’ of rekkelijken koos echter voor minder traditionele familiewaarden en meer democratische en tolerante politieke opvattingen. De onderzoeksresultaten tonen aan dat een bredere sociale horizon en een grotere culturele openheid de beste voorspellers zijn van een meer individuele en liberale invulling van de islam door moslim jongeren. En daarmee zijn we terug bij de beslissende rol van onderwijs om het experiment van een ‘Nederlandse’ islam te laten slagen. Onderwijs verbreedt immers de sociale horizon en brengt allochtone en autochtone culturen en waarden dichter bij elkaar. Tot slot is de vraag op zijn plaats wat onze onderzoeksresultaten kunnen bijdragen tot een maatschappelijke debat over de multiculturele samenleving. Nog niet zo lang geleden werd dit debat opnieuw aangezwengeld door publicist Paul Scheffer in NRC Handelsblad. Allochtonen en autochtonen zouden langs elkaar heen leven. De Nederlandse overheid zou rustig toezien hoe in de grote steden een allochtone ‘onderklasse’ ontstaat, die tegelijk sociaal kansloos is en cultureel onwetend over de Nederlandse taal en geschiedenis. Anders dan publicisten en hun publiek, is Den Haag als altijd wars van ‘multiculturele dramatiek’. Onlangs schaarde de Kamer zich eensgezind achter nieuwe sociale investeringen die het Nederlandse integratiebeleid en het inburgeringsbeleid voor nieuwkomers de nodige slaagkansen moeten geven. De conclusie van de Kamer was duidelijk: de belangrijkste problemen en uitdagingen waar de multiculturele samenleving voor staat, zijn van sociale aard, niet van culturele. Normen en waarden liggen niet vast, Nederland is geen ‘afgesloten kast waarin het tafelzilver wordt bewaard’ en het Nederlandse culturele erfgoed ‘is niet door onze voorouders in de klei van dit land aangetroffen’.61 Het verleden en de toekomst van Nederland zijn intercultureel. De vraag is niet of iedereen hier gelukkig mee is, maar wel of iedereen in Nederland mee kan. 61
Zie Lidy Nicolassen, ‘Kamer relativeert moeizame positie van minderheden’, de Volkskrant, 22 april 2000.
184
Is hiermee de discussie gesloten en heeft Paul Scheffer definitief ongelijk gekregen? Op grond van ons onderzoek is het antwoord: ja en nee. Paul Scheffer heeft gelijk voor zover onaanvaardbare sociale achterstanden of tegenstellingen zich niet zelden vertalen in etnische spanningen of in een culturele stellingenoorlog. Hij heeft ook gelijk dat de doorsnee allochtone en autochtone waarden en opvattingen lang niet altijd naadloos op elkaar aansluiten. Maar Paul Scheffer heeft ook ongelijk, zo blijkt uit dit onderzoek. Ten eerste onderschat zijn analyse de culturele diversiteit en de politieke en religieuze discussies en meningsverschillen binnen de Turkse en Marokkaanse moslim gemeenschappen in Nederland. Ten tweede gaat zijn analyse eenzijdig in op de twistpunten, en gaat zij voorbij aan de vele raakpunten die er ook bestaan tussen de persoonlijke waarden en opvattingen van Turkse, Marokkaanse en autochtone jongeren. Ten derde staat het beeld van achtergestelde ‘etnische eilanden’ in een zee van Nederlanders nogal haaks op de reële sociale leefwereld van jongeren in Rotterdam, waar etnische vermenging meer regel is dan uitzondering, en waar etnische relaties op school en in de buurt doorgaans gewoon vriendelijk van aard zijn. En tenslotte mag ook de positieve boodschap meer worden gehoord: betere sociale kansen brengen allochtonen en autochtonen sociaal én cultureel dichter bij elkaar. Zo blijkt langer en hoger onderwijs niet alleen de sociale horizon te verbreden: Nederlanders en Turken of Marokkanen komen elkaar meer tegen. Onderwijs vergroot ook de culturele keuzeruimte van Turkse en Marokkaanse jongeren – en vooral vrouwen – op een manier die voor allochtone ouders aanvaardbaar is: wie hard werkt en goed presteert, die kent haar plichten en kan ook meer vrijheid aan, zo lijkt de redenering.
185
186
Bijlage 1. Methodologische verantwoording 1 Samenvatting technisch rapport Steekproeven. De doelgroepen van het Rotterdam Jongeren Survey waren in eerste instantie jongeren van Turkse en Marokkaanse origine in de leeftijd van 18 tot en met 30 jaar in Rotterdam. Daarbij werd de BiZa categorisering van etnische minderheden als sampling frame gebruikt. In tweede instantie is de onderzoeksopzet uitgebreid naar een vergelijkingsgroep van voornamelijk laag opgeleide autochtone jongeren van 18 tot 30 jaar, die in dezelfde stadsbuurten wonen. Om de vergelijkbaarheid tussen allochtone en autochtone doelgroepen te maximaliseren is niet alleen rekening gehouden met stadsbuurten, maar zijn laag opgeleide autochtone respondenten ook nog eens over-sampled. Het opleidingsniveau ligt immers gemiddeld lager in allochtone populaties in vergelijking met de autochtone populatie. Omdat geen opleidingsgegevens bekend zijn op populatieniveau is in het autochtone gedeelte van het veldwerk een filter gebruikt, waardoor overtallige hoger-opgeleide autochtonen (HBO of hoger) niet zijn geïnterviewd. Voor elke doelgroep is een toevalssteekproef getrokken uit het gemeentelijk bevolkingsregister van Rotterdam. Zo zijn telkens 1000 adressen getrokken van Turkse, Marokkaanse en autochtone jongeren en jongvolwassenen. Het streven was om uiteindelijk 300 Turkse, 300 Marokkaanse, en 300 autochtone Nederlandse jongeren te interviewen. De steekproef is gebaseerd op een tweetrapssteekproeftrekking van doelgroepen binnen wijken. Meer bepaald zijn op toeval 33 buurten één of meer keren getrokken. De kans voor een wijk om getrokken te worden, was daarbij proportioneel aan het aantal Turkse en Marokkaanse bewoners van deze wijk, zodat uiteindelijk elke Turk of Marokkaan evenveel kans had om getrokken te worden. Bij de autochtone vergelijkingsgroep daarentegen was de kans om getrokken te worden het grootst in buurten waar veel allochtonen wonen. Versies en variabelen. Voor de drie verschillende etnische groepen werden drie aangepaste vragenlijsten ontwikkeld. Voor Turken en Marokkanen werden parallelle Nederlandse en resp. Turkse en Marokkaans-Arabische taalversies ontwikkeld. Face-to-face interviews zijn afgenomen door meertalige allochtone of autochtone interviewers van dezelfde etnische origine en sekse als de doelgroepen van het onderzoek. Respondenten zijn geïnterviewd in de taal die zij verkozen. Berberstalige Marokkaanse respondenten zijn zoveel mogelijk gematcht met Berberstalige interviewers. Omdat Rif-Berbers een mondelinge taal is, is in deze taal geen vragenlijstversie ontwikkeld. De computer-gestuurde interviewprocedure hield in dat aan het begin van het interview één taalversie kon worden geselecteerd, die vervolgens gedurende het gehele interview wordt aangehouden. Uiteindelijk is 62% van de Turkse interviews in het Turks afgenomen en 38% in het Nederlands. Het Koerdisch werd niet gemeld, mogelijk door zelf-selectie van Koerdische interviewers en respondenten. Van de Marokkaanse interviews is 64% in het Nederlands 187
afgenomen, 24% in het Marokkaans-Arabisch en nog eens 12% in het Berbers, waarbij in 92% van de gevallen de Nederlandse vragenlijstversie is geactiveerd. Dit impliceert dat bijna één op drie Marokkaanse interviews niet standaard is afgenomen in de taal van de vragenlijst, en dat dus enige vraagtekens moeten worden geplaatst bij de betrouwbaarheid van de Marokkaanse data. Veldwerk NIPO en problemen datakwaliteit. Het marktonderzoekinstituut NIPO was verantwoordelijk voor de uitvoering van het veldwerk. Daarnaast heeft de universiteit een dertigtal autochtone interviews voor eigen rekening genomen om zelf ook een vinger aan de pols te houden. Alle interviews (behalve deze laatste) zijn afgenomen aan huis middels computer-assisted personal interviewing (laptops). De interviewers zijn getraind in februari 1999. Het veldwerk liep van begin maart tot eind juni 1999. Omdat het veldwerk door een tekort aan actieve allochtone interviewers en een onvoldoende intensieve recrutering en begeleiding vanuit NIPO erg traag op gang is gekomen, waren aan het begin van de zomer de vereiste aantallen geslaagde en geldige interviews per doelgroep nog niet gehaald. Daarom is na de zomerperiode nog een uitloop van het veldwerk voorzien van september tot december 1999. Een deel van het veldwerk is door NIPO uitbesteed aan allochtone onderzoeksbureaus en onvoldoende van nabij opgevolgd, waardoor achteraf de kwaliteit van nogal wat interviews twijfelachtig bleek. Ook bleek dat de moeilijkste subgroepen binnen de drie doelgroepen onvoldoende waren bereikt, zodat de respondenten niet representatief waren voor de populaties. In eerste instantie zijn ongeldige interviews zoveel mogelijk opgespoord en uit de dataset verwijderd. Zo zijn 11 % van de Turkse interviews als ongeldig of onbetrouwbaar bestempeld, 16% van de Marokkaanse interviews en 6 % van de Nederlandse interviews. Hoofdreden om interviews ongeldig te verklaren was ‘te korte interviewduur’. Interviews korter dan een halfuur werden ongeldig verklaard. Andere mogelijke redenen om interviews als ongeldig te bestempelen waren: nachtelijke interviews tussen 24.00 uur en 6.00 uur afgenomen en interviews die op grond van nabellen ongeldig bleken. Hiernaast zijn interviews die op verschillende andere punten twijfelachtig bleken, ongeldig verklaard. Twijfelpunten waren: een groot verschil tussen gerapporteerde tijden en kloktijden, een aanvangstijd tussen 23.00 uur en 24.00 uur, discrepanties tussen gemeentelijke verblijfsduur en gerapporteerde verblijfsduur en discrepanties tussen gerapporteerde wijkgegevens en gemeentelijke wijkgegevens. De totale responsgegevens zien er als volgt uit: In % Geslaagd Ongeldig Geen contact Weigering Verkeerd adres
Turken 58.01 10.75 4.67 21.65 4.83
Marokkanen 53.34 16.56 5.02 23.41 1.67
Nederlanders 45.17 6.23 14.95 16.20 17.45
Post-stratificatie. In tweede instantie is gebruik gemaakt van post-stratificatie (of herweging) om problemen van non-representativiteit te verhelpen. Zo waren lager opgeleiden over de hele linie ondervertegenwoordigd in onze steekproeven. Verder 188
waren allochtone vrouwen en autochtone mannen ondervertegenwoordigd. In termen van leeftijd waren jongeren onder de 25 jaar relatief ondervertegenwoordigd. Door post-stratificatie is daarom de associatiestructuur van sekse bij leeftijd voor de Turkse en Marokkaanse steekproeven aangepast aan de populatieverdeling. Bovendien zijn de proporties hoger en lager opgeleiden per sekse en per leeftijdsgroep aangepast op basis van de SPVA-data van ISEO. In de ge-poststratificeerde steekproeven zijn de oververtegenwoordigde categorieën naar beneden gewogen (W < 1) en de ondervertegenwoordigde groepen naar boven (W > 1). Bovendien is de associatiestructuur van sekse bij leeftijd bij opleiding in de autochtone steekproef herwogen naar de gepoolde associatiestructuur in de Turkse en Marokkaanse populaties. Dit komt neer op een matchingsprocedure waardoor de autochtone steekproef optimaal vergelijkbaar wordt gemaakt aan de allochtone steekproeven. Daarnaast wordt uitzonderlijk een representatieve weging van de autochtonen gebruikt op basis van de sekse bij leeftijd structuur in de autochtone populatie. Populatiegegevens waren afkomstig van het Centrum voor Onderzoek en Statistiek Rotterdam (COS, 1999) en de SPVAgegevens van ISEO & SCP (1998). Na post-stratificatie zien de steekproeven er als volgt uit:
Mannen Laag opgeleid Mannen Hoog opgeleid Vrouwen Laag opgeleid Vrouwen Hoog opgeleid Totaal
Marokkanen
Turken
Nederlanders
92 36 % 37 14% 94 37 % 33 13 % 256 100 %
74 25% 73 24 % 93 31 % 61 20 % 301 100 %
82 28% 49 17% 112 39 % 47 16 % 290 100 %
Sociaal-demografische variabelen. Hoe is de opleidingsvariabele tot stand gekomen? Op basis van de door hen gevolgde opleidingen en behaalde diploma’s in Nederland en/of Turkije of Marokko, werden jongeren ingedeeld in de categorieën hoge of lage opleiding. De cut-off tussen hoog en laag opgeleiden is als volgt bepaald. Indien mensen een opleiding in Nederland hebben gevolgd en nu geen opleiding volgen, telt de hoogste opleiding die zij afgemaakt hebben. Indien mensen nog een opleiding volgen in Nederland, telt het huidige opleidingsniveau. Indien mensen in zowel Marokko/Turkije als Nederland een opleiding hebben gevolgd, telt het opleidingsniveau dat zij in Nederland behaald hebben. Indien mensen alleen in Turkije of Marokko een opleiding hebben genoten, telt het opleidingsniveau uit land van herkomst. Indien mensen in beide landen geen opleiding hebben genoten, wordt aangenomen dat deze mensen laag opgeleid zijn. De scheiding tussen hoog opgeleid en laag opgeleid ligt, voor diegenen die in Nederland opleiding hebben gevolgd of volgen, tussen MAVO en HAVO. Voor de respondenten die alleen in Turkije of Marokko een opleiding hebben genoten, ligt 189
deze splitsing respectievelijk tussen ‘orta okul’ en ‘lise’ en tussen ‘lager secundair’ en ‘hoger secundair’. In multivariate analyses zijn naast verschillen in etnische herkomst, sekse en opleiding, ook verschillen in leeftijd en migratiegeneratie nagegaan. Hoe zijn de variabelen leeftijd en migratiegeneratie geconstrueerd? Vooreerst is onderscheid gemaakt tussen een jonge en een oudere leeftijdsgroep. De cut-off ligt daarbij op 25 jaar. Dit geeft de volgende verdeling van de herwogen steekproeven naar leeftijd: Leeftijdverdeling 18 t/m 25 jaar 26 t/m 30 jaar Totaal
Turken 186 61.8% 115 38.2% 301 100%
Marokkanen 158 61.7% 98 38.3% 256 100%
Nederlanders 173 59.7% 117 40.3% 290 100%
Daarnaast is bij Turken en Marokkanen onderscheid gemaakt tussen 1e generatie jongeren en 2e generatie jongeren. De 1e generatie wordt ook wel ‘anderhalfde generatie’ genoemd. Het gaat met name om jonge nieuwkomers, die meestal hierheen zijn gekomen om een partner van de 2e generatie te huwen. Tot deze generatie worden gerekend: jongeren die niet in Nederland geboren zijn, ouder dan zes jaar waren toen zij voor het eerst naar Nederland kwamen, en die later nog voor één jaar of langer naar Turkije of Marokko zijn teruggekeerd. Tot de tweede generatie worden gerekend: jongeren die ofwel in Nederland geboren zijn, ofwel op zesjarige leeftijd of jonger naar Nederland gekomen zijn en later niet langer dan een jaar naar Turkije of Marokko zijn teruggeweest. Deze ruime definitie van de tweede generatie, met name al wie vanaf het lager onderwijs in het gastland is gesocialiseerd en opgeleid, wordt ook gehanteerd door ISEO in het SPVA survey.62 Dit geeft de volgende verdeling van de herwogen Turkse en Marokkaanse steekproeven naar migratiegeneratie: Generatieverdeling 1e generatie 2e generatie Totaal
Turken 149 49.5% 152 50.5% 301 100%
Marokkanen 148 57,8% 108 42.2% 256 100%
Arbeidsdeelname. Bij de uitvoering van de multivariate analyses is niet gekozen voor de arbeidsdeelname van de respondenten als belangrijkste positionele variabele maar voor hun opleidingspositie. De reden hiervoor was dat de doelgroep van het onderzoek jongeren in de leeftijd van 18-30 jaar betrof. Hiernaast bleek een groot aantal van onze respondenten nog schoolgaand te zijn. In de volgende tabel worden deze percentages weergegeven. 62
Veenman, J. (1997). Keren de kansen? Assen: Van Gorcum.
190
Arbeidsdeelname School
Turken 91 30.2% Betaald werk/eigen 112 bedrijf 37.2% Werkloos 28 9.3% Huishouden 55 18.3% Anders... 15 5% Totaal 301 100%
Marokkanen 76 29.7% 96 37.5% 44 17.2% 24 9.4% 16 6.2% 256 100%
Autochtonen 116 40% 141 48.6% 16 5.5% 9 3.1% 8 2.8% 290 100%
Nationaliteit. Belangrijke achtergrondinfomatie bij de interpretatie van de etnische en religieuze identiteiten van Turkse en Marokkaanse jongeren betreft de nationaliteit op hun paspoort. Het hebben van meer dan één nationaliteit is in Nederland mogelijk. In de onderstaande tabel worden de percentages weergegeven. Van hen die op het moment van interviewen geen Nederlandse nationaliteit hebben, wordt aangegeven of zij overwegen deze in de toekomst aan te vragen. Nationaliteit Alleen Nederlands
Turken 41 13.6% 140 46.5 111 36.9% 9 3.0% 301 100%
Zowel Nederlands als Turks/Marokkaans AlleenTurks/ Marokkaans* Anders... Totaal
Marokkanen 44 17.2% 72 28.1% 139 54.3% 1 0.4% 256 100%
* Van de Turken met alleen de Turkse nationaliteit zegt 25% misschien en 40% zeker een aanvraag voor de Nederlandse nationaliteit te overwegen. Bij de Marokkanen bedragen deze percentages resp. 37% en 47%.
Buurt. Ook belangrijke achtergrondinformatie bij de interpretatie van bijvoorbeeld de sociale contacten betreft de buurten waarin de respondenten wonen (zie ook de steekproeftrekking). In onderstaande tabel worden de aantallen respondenten per wijk weergegeven. Aantal respondenten per wijk
Turken
Marokkanen
Autochtonen
Stadsdriehoek Oude Westen Rubroek Agniesebuurt Provenierswijk
0 22 6 3 4
1 15 5 4 5
1 12 9 0 2
191
Bospolder Tussendijken Spangen Nieuwe Westen Middelland Oud-Mathenesse Schiemond Bergpolder Liskwartier Oude Noorden Nieuw Crooswijk Oud Crooswijk Kralingen-West Het Lage Land Kleinpolder Schiebroek Tarwewijk Carnisse Oud-Charlois Pendrecht (Entrepot) Bloemhof Hillesluis Afrikaanderwijk Feijenoord Noordereiland Hoogvlliet-Noord Hoogvliet-Zuid
13 7 18 28 13 3 3 6 3 12 3 8 15 4 10 5 11 8 2 4 3 21 26 26 3 4 6 0
12 11 14 43 17 4 2 4 1 9 4 10 8 1 4 3 7 3 3 2 2 4 20 20 5 0 5 8
18 6 23 24 9 7 5 6 3 14 10 10 21 4 9 11 8 3 5 1 1 16 23 20 3 0 3 5
Totaal
301
256
290
2
Exploratieve analyses
Meetvormen. Het merendeel van de variabelen beoogt de meting van attituden ten aanzien van culturele, sociale en politieke thema’s. Daartoe maakt het Rotterdam Survey gebruik van een viertal belangrijke meetvormen. Likert-scale format. De meest gebruikelijke meetvorm bestaat uit stellingen die aan de respondent worden voorgelegd, bijv. ‘Moslim meisjes in Nederland moeten buitenshuis een hoofddoekje dragen’. De respondent moet dan aangeven of hij het met een stelling ‘helemaal eens’ is, ‘eens’, ‘noch eens noch oneens’, ‘oneens’, of ‘helemaal oneens’. Forced choice format. Een variant hierop is de verplichte keuze tussen twee standpunten of stellingen die tegen elkaar worden afgezet, bijv. ‘Voelt u zich van binnen meer Turk of meer Nederlander?’ De respondent moet dan een kant kiezen op een schaal gaande van ‘helemaal Turk’ en ‘vooral Turk’ over ‘zowel Turk als Nederlander’ tot ‘vooral’ of ‘helemaal Nederlander’. Pick-and-order format. Nog een andere meetvorm gaat uit van een lijst met keuzemogelijkheden, waarbij de respondent moet aangeven welke zijn eerste en zijn tweede keuze is, bijv. ‘Tot welke groep rekent u zichzelf in de eerste plaats, en in de tweede plaats?’ gevolgd door een lijst met mogelijke groepen: ‘Nederlanders, Turken, Rotterdammers, Europeanen, Koerden, …’ Randomiseringen. Tenslotte is in de vragenlijsten een aantal experimenten ingebouwd, waarbij respondenten op toeval (gerandomiseerd) een andere versie van een zelfde variabele aangeboden krijgen. Dit is mogelijk op basis van CAPI (computer-assisted personal interviewing). Zo bijv. kregen respondenten drie varianten aangeboden van de variabele ‘politieke actiebereidheid’: ‘Welke van de volgende middelen zou u willen gebruiken als het erom gaat [de islam te helpen 192
verdedigen], [het nationale belang van Turkije te helpen verdedigen] of [op te komen voor de mensenrechten]?’. Deze vraag wordt gevolgd door een lijst met mogelijke actiemiddelen van ‘een petitie ondertekenen’ tot en met ‘gebruik maken van geweld’. Indicatoren en schalen. De eerste bevindingen die in dit deelrapport worden gerapporteerd zijn gebaseerd op een aantal exploratieve analyses. De belangrijkste analysemethoden worden hieronder kort toegelicht. Schaalscores en antwoordverdelingen. Om tot een betrouwbare meting van een attitude te komen, bijv. afwijzing van de islam door autochtone jongeren, worden schalen gevormd met meerdere indicatoren. Zo is bijvoorbeeld de schaalscore voor Culturele afwijzing gelijk aan de gemiddelde instemming met een aantal negatieve uitspraken over de islam, bijv. ‘Moslims hebben geen respect voor de Europese cultuur’ en ‘De islam kan niets bijdragen aan de Europese cultuur’. De gemiddelde antwoordverdelingen geven de proporties Turken, Marokkanen of autochtonen met een bepaalde schaalscore, bijv. 44% van de autochtone jongeren staat afwijzend tegenover de islam (de gemiddelde antwoordkeuze is eens of helemaal eens), 41% is onbeslist (de gemiddelde antwoordkeuze is noch eens noch oneens), en 15% is niet afwijzend (de gemiddelde antwoordkeuze is oneens of helemaal oneens). De proporties zijn in de regel berekend op het totaal aantal geldige antwoorden, dus zonder de ontbrekende antwoorden. Wanneer meer dan 1 op 10 respondenten een vraag niet heeft beantwoord, wordt hiervan wel melding gemaakt. Exploratieve factoranalyse (EFA). Om na te gaan welke variabelen goede indicatoren zijn van een zelfde onderliggende attitude, worden in een eerste stap factoranalyses (EFA, met name hoofdcomponentenanalyse met varimax rotatie) doorgevoerd op thematische clusters van variabelen voor Turken, Marokkanen en autochtonen afzonderlijk. De factoroplossing reveleert de betekenisstructuur van een variabelen cluster op basis van één of meer gemeenschappelijke factoren. De keuze van het aantal factoren is deels theoriegestuurd en deels inductief op basis van de proporties additioneel verklaarde variantie (eigenwaarden > 1). Variabelen die hoog laden (vuistregel lambda >.30) op een zelfde factor gelden als betrouwbare en valide indicatoren van een zelfde onderliggende attitude. Zo bijv. laden de variabelen ‘Moslims hebben geen respect …’ en ‘De islam kan niets bijdragen …’ beide hoog op een gemeenschappelijke factor, die geïnterpreteerd wordt als ‘afwijzing van de islam’. Simultane component analyse (SCA). Om na te gaan of variabelen een vergelijkbare of ‘cross-cultureel equivalente’ betekenis hebben in de drie vergelijkingsgroepen, wordt in een tweede stap simultane componenten analyse (SCA, met name gelijktijdige hoofdcomponentenanalyse met varimax rotatie) toegepast op de set van variabelen die op basis van EFA als betrouwbare en valide indicatoren gelden in ten minste twee van de drie vergelijkingsgroepen. SCA geeft één gelijktijdige factoroplossing voor Turken, Marokkanen en autochtonen, zodat zowel de verklaarde variantie binnen groepen als ook de gemeenschappelijke variantie over groepen heen worden gemaximaliseerd.63 Variabelen die hoog laden op een zelfde factor gelden als equivalente indicatoren van een zelfde onderliggende attitude voor Turken, Marokkanen en autochtonen. Zo bijv. laden de variabelen ‘Europa heeft geen respect voor de islamitische cultuur’ en ‘Europa kan niets bijdragen aan de islamitische cultuur’ in allochtone groepen op een vergelijkbare factor, die 63
Kiers, H. A. (1992). SCA: A program for simultaneous component analysis. Universiteit Groningen: IEC Progamma.
193
geïnterpreteerd wordt als ‘afwijzing van de Europese cultuur’. Deze factor vormt het spiegelbeeld van de autochtone factor ‘afwijzing van de islam’. In wat volgt worden alleen de vergelijkbare factoren en schalen op basis van SCA gerapporteerd. Interne consistentie (alpha). De mate van betrouwbaarheid van een vergelijkbare schaal voor Turken, Marokkanen en autochtonen wordt aangegeven door de interneconsistentie coëfficiënten (Cronbach’s alpha) per groep. Binnen de comparatieve onderzoeksopzet van het Rotterdam Survey is in eerste instantie geopteerd voor maximaal equivalente schalen, met als bottomline een minimaal aanvaardbare betrouwbaarheid in minstens twee van de drie groepen (alpha > .50). Multivariate analyses (Anova). Om te toetsen of er een significant etnisch verschil is tussen Turken, Marokkanen en autochtonen, bijv. zijn autochtonen significant meer afwijzend tegenover de islam dan allochtonen tegenover Europa?, worden multivariate analyses gedaan (Anova, meerwegs-variantie-analyse met unieke effecten) met attituden als afhankelijke variabelen en socio-demografische kenmerken als onafhankelijke variabelen. Het gaat daarbij altijd om het netto effect van etnische herkomst, rekening houdend met verschillen in sociale klasse. Om de sociale diversiteit binnen etnische groepen in beeld te brengen, worden voor elke attitudeschaal de netto effecten getoetst van sekse (jongens vs. meisjes), opleiding (laag vs. hoger opgeleiden), leeftijd (onder 25 jaar vs. 25 tot 10-jarigen) en migratiegeneratie (eerste versus tweede generatie). Vanwege schaarse celvullingen worden een eerste multivariate opzet (etniciteit * sekse * opleiding * leeftijd) en een tweede multivariate opzet (etniciteit * sekse * opleiding * generatie) afzonderlijk getoetst. Alleen hoofd- en interactie-effecten die minstens significant zijn op .01 niveau en die consistent zijn in beide opzetten, worden besproken. Correlaties en t-toetsen. Correlaties geven de mate van positieve of negatieve samenhang aan tussen verschillende attituden of gedragingen, bijv. de participatie van allochtone jongeren in etnische organisaties en in Nederlandse organisaties. Alleen significante correlaties op .01 niveau of hoger worden besproken. T-toetsen geven significante verschillen in gemiddelden tussen gepaarde (‘within-subjects’ opzet) of onafhankelijke steekproeven (‘between-subjects’ opzet), bijv. is de gemiddelde betrokkenheid van allochtone jongeren op de moslim identiteit hoger of lager dan de betrokkenheid op de nationale identiteit als Turk of Marokkaan? Alleen significante verschillen op .01 niveau of hoger worden gerapporteerd. Logistische regressies. Om gelijktijdig te toetsen of sociale en etnische posities en subjectieve oriëntaties van jongeren van invloed zijn op de betekenis van de islam in de persoonlijke en politieke sfeer zijn logistische regressies uitgevoerd (logitmodellen). In multipele regressie worden de netto-effecten van verklarende variabelen (posities en oriëntaties) geschat, gecontroleerd voor alle andere variabelen in het model. Logistische regressie is gekozen omdat de afhankelijke variabelen categorisch van aard zijn (typen van moslim jongeren). De logit-modellen zijn stapsgewijs opgebouwd: eerst worden de hoofdeffecten van de positionele predictoren getoetst (etnische herkomst, sekse, opleidingsniveau, migratiegeneratie en etnische compositie van de buurt). Vervolgens worden de additionele effecten van de subjectieve predictoren getoetst (culturele, sociale en politieke oriëntaties), en tenslotte worden de interactie-effecten van subjectieve en positionele predictoren getoetst (om de generaliseerbaarheid van culturele, sociale en politieke profielen na te gaan). De globale aangepastheid van het model werd beoordeeld op basis van de statistische aangepastheidsfunctie G_ samen met de pseudo-R_ als indicatie van de 194
verklarende waarde van het model. Voor de lokale parameters werd een ondergrens van statistische significantie van p<.10 aangehouden.
195