de multiculturele samenleving
1 DE MULTICULTURELE SAMENLEVING
VRAGEN EN OPDRACHTEN blz. 10 en 11 1. a. Eigen uitwerking leerling. Enkele voorbeelden van multicultureel: - Aanwezigheid van allochtonen in de straat, wijk of gemeente. - Aanwezigheid van buitenlandse bedrijven, zoals winkels en restaurantjes. - Leerlingen afkomstig uit andere landen op school of in de klas. - Bijzondere voorzieningen, bijvoorbeeld een buurthuis met multiculturele activiteiten zoals taallessen voor allochtonen. - Aanwezigheid van moskeeën, tempels en synagogen. - De verschillen in kleding, taal en muziek. - Multiculturele festivals of evenementen, enzovoort. b. Eigen uitwerking leerling. Er zijn grote verschillen in Nederland. In sommige gemeenten wonen weinig allochtonen, in andere steden en buurten vormen allochtonen de meerderheid. Kunnen de leerlingen enkele voorbeelden noemen? 2. Nee, Nederlanders vormen niet één etnische groep. Ook veel Marokkanen en Turken zijn Nederlanders, omdat ze een Nederlands paspoort hebben. Zij hebben een eigen etnische identiteit. Alleen autochtone Nederlanders, van wie de ouders en vaak ook voorouders hier zijn geboren en opgegroeid, vormen samen een etnische groep. Deze vraag geeft precies aan wat het basiskenmerk is van een multiculturele samenleving: verschillende etnische groepen met eigen culturele kenmerken vormen gezamenlijk één samenleving. Vraag de leerlingen voorbeelden te noemen van etnische groepen in Nederland (Turken, Marokkanen, Antillianen, Belgen, zigeuners, Molukkers, enzovoort). Vraag de leerlingen ook om van een paar groepen enkele kenmerken te noemen. 3. Iemand komt een land binnen als immigrant, maar als emigrant heeft hij een ander land verlaten. Een immigrant is iemand die een ander land binnenkomt, een emigrant is iemand die zijn land verlaat. 4. Nee, wanneer een buitenlander de Nederlandse nationaliteit aanneemt, wordt hij wel Nederlander maar geen autochtoon. Dat zijn de oorspronkelijke bewoners van een land, mensen van wie beide ouders (en vaak ook voorouders) er al woonden. De term allochtoon geldt nog steeds, omdat dit betekent dat hij- of zijzelf of ten minste een van de ouders in het buitenland is geboren. Dit heeft niets met nationaliteit te maken. 5. Eigen mening leerling. Opmerking: Manon van der Garde vindt dat het woord ‘allochtoon’ te vaak (onterecht) wordt gebruikt en dat het woord negatief klinkt. 6. De eerste generatie allochtonen is in het buitenland geboren. De kinderen van de eerste generatie allochtonen, dus de tweede generatie allochtonen, zijn wél in Nederland geboren. Vraag de leerlingen tot welke generatie de meeste etnische jongeren in Nederland momenteel behoren. 7. X In januari 2008 was de omvang van de allochtone bevolking 3.216.255. In de grafiek moet het totaal niet-westerse allochtonen (1.766.154) opgeteld worden met het totaal westerse allochtonen (1.450.101). 8. We noemen Belgen en Duitsers geen allochtonen omdat hun cultuur sterk lijkt op de Nederlandse cultuur en omdat hun huidskleur meestal ook blank is.
1
de multiculturele samenleving
9. Eigen uitwerking leerling. Ja, koningin Beatrix en kroonprins Willem-Alexander zijn volgens de definitie allochtoon, omdat ze allebei een Duitse vader hebben. Toch voelt het voor de bevolking vaak niet zo, hoe komt dat? 10. Eigen mening leerling. In een multiculturele samenleving zorgen de verschillen in religie voor de meeste discussies. De verschillende geloven kennen elk hun eigen normen, waarden en gewoonten. Denk maar aan de denkbeelden over homoseksualiteit of het dragen van een hoofddoek. De vier kenmerken van een multiculturele samenleving zijn: - geen gezamenlijke geschiedenis; - meerdere geloofsrichtingen; - verschillende normen en waarden; - verschillende gewoonten. Vraag de leerlingen actuele voorbeelden te noemen van discussies over de multiculturele samenleving. 11. Elke cultuurgroep heeft zijn eigen geschiedenis. Voor Nederlanders is bijvoorbeeld de Tweede Wereldoorlog een belangrijke gebeurtenis, waarover opa’s en oma’s vertellen. De meeste allochtonen die in Nederland wonen, kennen deze gebeurtenis niet en/of voelen zich er niet bij betrokken. Vraag de leerlingen of zij van verschillende etnische groepen in Nederland belangrijke momenten uit hun geschiedenis kunnen noemen of laat ze dit aan (allochtone) klasgenoten of buurtgenoten vragen. U kunt erop wijzen dat de huidige inwoners van Nederland, inclusief allochtonen, ook een gezamenlijke geschiedenis opbouwen met gebeurtenissen als de moorden op Pim Fortuyn en Theo van Gogh. 12. a. In de halal-schappen vind je geen alcoholische dranken, varkensvlees (dus ook karbonade, gehakt, spek, worst en ham), vlees van dieren die niet volgens de islamitische regels zijn geslacht, sigaretten, enzovoort. b. Eigen uitwerking leerling. Enkele voorbeelden: Nederlanders eten geen wijngaardslak (delicatesse in Frankrijk), sprinkhanen, wormen en andere insecten (vooral gefrituurd, delen van Azië, Afrika en bijvoorbeeld in Mexico), lams- of kalfsnieren (de beroemde Steak & Kidney Pie uit Groot-Brittannië). 13. Als mensen geen baan kunnen vinden is dat een sociaaleconomisch probleem, omdat het te maken heeft met werk en werkloosheid. Het is ook een politiek-juridisch probleem, omdat de politiek wetten maakt en beslissingen neemt die ervoor moeten zorgen dat zo veel mogelijk mensen aan werk komen.
2
de multiculturele samenleving
Begrippen hoofdstuk 1
blz. 16 en 17
Multiculturele samenleving: samenleving waarin duidelijk merkbaar naast de oorspronkelijke autochtone bevolking verschillende etnische groepen leven die van oorsprong afkomstig zijn uit een ander land en/of een andere cultuur. Etnisch: mensen die tot een andere bevolkingsgroep behoren. Etnische groep: een groep mensen met voor een groot deel dezelfde culturele kenmerken die ze van generatie op generatie overbrengen. Immigrant: iemand die een ander land binnenkomt. Emigrant: iemand die een land verlaat om ergens anders te gaan wonen. Buitenlander: iemand zonder Nederlands paspoort. Allochtoon: iemand die in het buitenland geboren is of van wie ten minste een van de ouders in het buitenland geboren is. Autochtoon: oorspronkelijke inwoner van een land, van wie beide ouders (en vaak voorouders) er ook al woonden. Eerste generatie allochtoon: iemand die zelf in het buitenland is geboren en nu in Nederland woont. Tweede generatie allochtoon: iemand die zelf in Nederland is geboren, maar de ouders in het buitenland. Westerse allochtoon: iemand afkomstig uit westerse landen zoals Duitsland, Engeland en de VS. Niet-westerse allochtoon: iemand afkomstig uit een niet-westers land of werelddeel zoals Turkije, Afrika en Latijns-Amerika. Politiek probleem: een sociaal probleem waarbij de overheid nodig is om het op te lossen. Sociaal probleem: een probleem waarvan de hele samenleving last heeft. Sociaal-cultureel vraagstuk: heeft te maken met waarden, normen en gewoonten. Denk aan integratie en discriminatie. Sociaaleconomisch vraagstuk: heeft te maken met werk, werkloosheid en ongelijke kansen op de arbeidsmarkt. Politiek-juridisch vraagstuk: heeft te maken met de overheid die regels en wetten maakt. Denk aan het beleid voor asielzoekers en andere immigranten, de inburgering en de visies van politieke partijen.
3
examenvragen
EXAMENVRAGEN
blz. 18 en 19
1. 1. Allochtonen hebben naar verhouding meer kinderen dan autochtonen. 2. Er migreren nog steeds veel mensen naar ons land om allerlei redenen. Tussen 1990 en 2000 waren er 1,1 miljoen immigranten en 600.000 emigranten: er was in die periode dus een ‘positief’ migratiesaldo. In de eerste helft van 2008 nam de bevolking met bijna 30.000 mensen toe. Dit komt doordat er meer mensen naar Nederland kwamen dan er vertrokken. Dit was het eerste positieve migratiesaldo sinds het tweede halfjaar van 2003. Twee derde van de immigranten kwam uit Europa. Poolse immigranten namen in de eerste helft van 2008 met 6.900 het sterkst in aantal toe. Het aantal immigranten uit Bulgarije bedroeg 2.600 en uit Roemenië 1.200. Op 1 juli 2008 waren bij de Nederlandse bevolkingsregisters 64.000 Polen, bijna 11.000 Bulgaren en ruim 12.000 Roemenen ingeschreven. Op 1 juli 2008 telde Nederland 16,4 miljoen inwoners. Bron: CBS. 2. A etnische achtergrond met verschillende gewoontes. De antwoorden B en C zijn niet fout, maar onvolledig. 3. A Somalië en Suriname. Veel mensen bepalen op grond van huidskleur of iemand allochtoon is. 4. 1. wij-cultuur 2. ik-cultuur 3. wij-cultuur 5. A “Dat vervelende neefje moet zelf maar weten wat hij doet. Dat zijn mijn zaken niet.” De antwoorden B en C horen bij een wij-cultuur en passen daarom beter bij allochtonen dan bij autochtonen. 6. Het juiste antwoord staat er niet tussen. Per abuis zijn twee antwoordmogelijkheden weggevallen in het boek: E Alleen 2 en 4. F Alleen 3 en 4. Het juiste antwoord moet zijn: E Alleen 2 en 4. De voorbeelden 1 en 3 verwijzen naar de Nederlandse cultuur. 7. B Een sociaal-cultureel vraagstuk.
4
immigratie en emigratie
2 IMMIGRATIE EN EMIGRATIE
VRAGEN EN OPDRACHTEN blz. 23 en 24 1. a. Bruno’s vrienden vinden hem dom omdat er in Nederland meer welvaart is dan in Brazilië. Brazilië is het grootste land van Zuid-Amerika en heeft ongeveer 186 miljoen inwoners. Het is in principe een rijk land, met veel natuurlijke grondstoffen, maar de rijkdom is slecht verdeeld waardoor er onder veel mensen armoede heerst. b. Eigen uitwerking leerling. Voorbeeld antwoorden: Bruno kan beter naar Brazilië, want: - daar is het weer beter. - dat is een leuk avontuur. - zijn vriendin moet haar studie nog afmaken. Bruno’s vriendin kan beter naar Nederland komen, want: - hier is meer welvaart. - de toekomst in Brazilië is erg onzeker. - dan hoeft hij zijn familie en vrienden niet te missen. 2. Iemand komt een land binnen als immigrant, maar als emigrant heeft hij een ander land verlaten. Een immigrant is iemand die een ander land binnenkomt, een emigrant is iemand die zijn land verlaat. Opmerking: per abuis lijkt deze vraag sterk op vraag 3 van hoofdstuk 1. 3. Veel Nederlandse boeren zijn geëmigreerd omdat er in het dichtbevolkte Nederland te weinig ruimte was om hun boerenbedrijf uit te breiden. In de meeste gevallen ging het om economische redenen, omdat de boeren in Nederland geen toekomst meer zagen. Dat komt door ruimtegebrek en de strakke regelgeving in Nederland op gebieden als de productiebeperking (melkquota), milieuverontreiniging (mestbeperkingen) en ruimtelijke ordening (geen uitbreidingsmogelijkheden). 4. Voor veel mensen is onveiligheid de belangrijkste reden om te migreren. Dan is verhuizen geen vrije keuze. Voorbeelden zijn: - seksuele geaardheid (homoseksuelen lopen bijvoorbeeld in Iran de kans om gedood te worden); - religie (christenen in streng islamitische landen worden vaak vervolgd); - politieke overtuiging (in landen met een dictatuur, zoals Birma of Noord-Korea, mag je van de leiders geen andere politieke partij steunen). 5. a. Nigar is gevlucht om politieke motieven: het gezin liep gevaar door de oorlog tussen Armenië en Azerbeidzjan. In mei 1994 werd een akkoord bereikt tussen de strijdende partijen en is er sprake van een wapenstilstand tussen Armenië en Azerbeidzjan. b. Eigen uitwerking leerling. Voorbeeld antwoorden: Darfur, Iran, Irak, Somalië, Sudan, Afghanistan. Als tip kunt u de leerlingen adviseren eens op internet te kijken, bijvoorbeeld op amnesty.nl, vluchtenlingenwerk.nl of ind.nl. 6. Eigen uitwerking leerling. Voorbeeld antwoorden: In Noord-Korea zitten duizenden christenen in strafkampen. Mensenrechtengroepen zeggen dat christenen als ‘staatsvijanden’ worden gezien. In Bangladesh vluchten steeds meer Hindoes uit angst voor de huidige machthebbers die van het land een moslimstaat willen maken.
5
immigratie en emigratie
Ahmadi-moslims worden in vele landen vervolgd omdat hun geloof op sommige punten van de hoofdstromingen in de islam afwijkt. In Pakistan staan er zelfs regels in de wet tégen deze religie en ook in Indonesië en Bangladesh vluchten de Ahmadi-moslims naar veiliger oorden. 7. De gastarbeiders wilden of konden zonder geld niet teruggaan naar hun eigen land of ze voelden zich thuis in Nederland. 8. Ja, er komen nog arbeidsmigranten: - Uit andere EU-landen, onder wie veel mensen uit Oost-Europa. - Uit westerse landen komen hoogopgeleiden die vaak gevraagd zijn door grote Nederlandse bedrijven. Sinds de toetreding tot de EU van landen zoals Polen, Bulgarije, Tsjechië en Roemenië komen er steeds meer mensen uit Oost-Europa naar Nederland om te werken. In de eerste helft van 2008 waren zelfs twee op drie immigranten Europees. Bron: CBS. 9. Moeilijkheden die illegalen hier kunnen hebben: - Zij zijn niet verzekerd tegen ongevallen, werkloosheid en arbeidsongeschiktheid, omdat zij geen premies betalen. - Bij ontdekking door de overheid kunnen zij het land worden uitgezet. - Zij worden op hun werk vaak uitgebuit: slechte werkomstandigheden, lange werkdagen en een laag loon. - Zij betalen vaak hoge woonkosten, bijvoorbeeld via onderhuur. - Bij ziekte kunnen zij meestal geen beroep doen op de huisarts of het ziekenhuis. (Bij noodgevallen worden zij wel geholpen, op grond van de ‘eed van Hippocrates’. Aangezien het antwoord op deze vraag niet letterlijk in de tekst staat, kunt u deze vraag wellicht het beste samen met de leerlingen maken. 10. Nederland had geen koloniën in Afrika in de twintigste eeuw, België en Frankrijk wel. Daarom zijn daar meer Afrikaanse allochtonen. Frankrijk heeft bijvoorbeeld tot 1958 acht koloniën gehad in Afrika: Mauritanië, Senegal, Mali, Guinee, Ivoorkust, Niger, Burkina Faso en Benin. In veel van deze landen wordt de Franse taal gesproken. Afrikaanse vluchtelingen kiezen ook daarom voor Frankrijk en België, zodat ze geen nieuwe taal hoeven te leren. 11. Eigen uitwerking leerling. Een Chinese vluchteling ondervindt hier meer moeilijkheden dan een Griek, omdat: - hij of zij hier niet uit vrije wil heen migreert; - hij of zij onbekend is met de Europese cultuur. Hoe meer de nieuwe omgeving op de oude omgeving lijkt, hoe minder problemen te verwachten zijn. Het gaat niet alleen om de afstand: belangrijk zijn vooral de verschillen in cultuur, religie en maatschappelijke opvattingen. Zo zal iemand die van Nederland naar Marokko of Nigeria verhuist, meer problemen ondervinden dan bij een verhuizing naar Australië, Nieuw-Zeeland of Amerika. Die laatste landen liggen verder weg maar lijken toch meer op Nederland (taal, cultuur en gewoonten) dan Marokko en Nigeria. 12. “Economische vluchtelingen moeten we nooit toelaten, dus ook niet als ze uit een Europees land komen.” Argumenten voor: - Het is niet eerlijk dat we geen Afrikanen toelaten, terwijl zij veel armer zijn dan de economische vluchtelingen uit bijvoorbeeld Oost-Europa. Daarom kun je beter beide groepen niet toelaten. - Door economische vluchtelingen hebben Nederlanders minder kans op een baan of huurwoning.
6
immigratie en emigratie
Argumenten tegen: - Het is erg egoïstisch om arme mensen geen kans te willen geven in jouw rijke land. - Het nadeel van economische vluchtelingen uit Europa moet je voor lief nemen want ook jij kunt studeren, wonen en werken in welk Europees land je wilt.
Begrippen hoofdstuk 2
blz. 30
Emigratie: uit Nederland weggaan om in een ander land te gaan wonen. Immigratie: uit een ander land weggaan om in Nederland te gaan wonen. Migratie: verhuizen van het ene land naar het andere land. Politieke motieven: hiervan is sprake wanneer verhuizen naar een ander land geen vrije keuze is, bijvoorbeeld door onveiligheid of onderdrukking. Economische motieven: je verlaat je land vanwege werkloosheid en/of armoede en probeert in een ander land een betere toekomst op te bouwen. Persoonlijke motieven: verhuizen naar een ander land vanwege liefde, studie of omdat je dat leuk vindt. Gezinsvorming: je buitenlandse huwelijkspartner naar Nederland laten overkomen. Gezinshereniging: als iemand al getrouwd is en zijn vrouw met of zonder kinderen laat overkomen uit het land van herkomst. Gastarbeiders: mensen die in de jaren zestig naar Nederland kwamen om te werken. Zij kwamen eerst uit Italië en Spanje, later vooral uit Turkije en Marokko. Vluchtelingen: mensen die zich om politieke of religieuze redenen onveilig voelen en vluchten naar het buitenland. Politieke vluchteling: als een asielaanvraag is erkend en iemand mag in Nederland blijven, krijgt hij of zij de status van politieke vluchteling. Economische vluchteling: iemand die hiernaartoe komt vanwege de armoede in eigen land. Illegaal: personen die niet officieel in Nederland zijn toegelaten, maar hier toch blijven.
7
culturen in beeld
3 CULTUREN IN BEELD
VRAGEN EN OPDRACHTEN blz. 35 en 36 1. Socialisatie begint vanaf 0 jaar, omdat deze begint bij de opvoeding door ouders. Let op dat socialisatie niet hetzelfde is als opvoeding. Socialisatie hoeft niet alleen van een oudere op jongere generatie te gaan. Denk bijvoorbeeld aan de socialisatie van nieuwkomers in een groep of samenleving. 2. Eigen uitwerking leerling. Wellicht zullen veel leerlingen hun ouders als invloedrijkste socialiserende institutie benoemen. Vraag de leerlingen welke instituties daarna volgen: sportclub, school, vriendenkring of de media? Laat de leerlingen ook uitleggen waarom. 3. Eigen uitwerking leerling. Voor nieuwkomers zijn werk en school erg belangrijk, omdat zij daar autochtonen tegenkomen en de taal kunnen leren. De minst belangrijke instituties zijn misschien de media, omdat de invloed daarvan indirect is. Ook het gezin heeft weinig invloed op nieuwkomers als het gaat om het leren van cultuurkenmerken van de nieuwe cultuur: hiervoor hebben nieuwkomers toch echt informatie van buitenaf nodig. 4. Premier Balkenende (de overheid) draagt via de politiek ideeën, normen en waarden over op de bevolking. Voorbeelden: - De toespraken van de minister-president, o.a. over respect voor elkaar. - Balkenende die positief spreekt over andere culturen. - Balkenende die een hindoefeest of een moskee bezoekt. - Balkenende die praat met autochtone en allochtone jongeren. 5. “Nederland heeft geen eigen identiteit.” Eigen mening leerling. Voorbeeld argumenten: Argumenten voor: - Door alle nieuwe culturen in Nederland is de Nederlandse cultuur een mengelmoes van veel culturen. - Doordat immigratie al eeuwenlang plaatsvindt, bestaat de Nederlandse cultuur al heel lang niet meer. Argumenten tegen: - Er zijn veel typisch Nederlandse cultuurkenmerken, zoals het eten van aardappelen en de viering van Koninginnedag. Dat zal altijd zo blijven. - De Nederlandse cultuur bestaat wel, maar valt niet zo op naast de andere (sub)culturen. 6. Eigen uitwerking leerling. In Nederland zijn er voorzieningen voor de huisvesting van ouderen, bijvoorbeeld verzorgings- en bejaardentehuizen en aanleunwoningen. Hierdoor hoeven de meeste ouderen geen beroep op hun kinderen te doen. Deze voorzieningen zijn tot stand gekomen onder invloed van het opkomende individualisme. In andere culturen bestaan die voorzieningen vaak niet. Vaak nemen de kinderen hun (groot)ouders dan in huis.
8
culturen in beeld
7. Eigen mening leerling. Deze vraagt leent zich voor een korte discussie in de klas. U kunt deze discussie nogmaals voeren tijdens de afronding van hoofdstuk 4, over integratie. Wellicht krijgt u dan andere reacties van de leerlingen. 8. a. Eigen uitwerking leerling. Neem nou het maken van muziek. Daar ben ik dol op, maar ik wist niet dat bijna alle jonge Molukkers zo van muziek houden. b. Het woord ‘belanda’ betekent ‘Nederland’. c. Satnam is half Nederlands, half Moluks maar ze wil zich daar niet te veel mee bezig houden en vooral zichzelf zijn. 9. Indische Nederlanders spraken goed Nederlands, kenden de Nederlandse cultuur en namen vrij snel allerlei gebruiken over. Ze wilden zich graag snel thuis voelen in Nederland omdat ze niet meer naar Indonesië zouden terugkeren. Molukkers wilden terug naar een vrije Molukse staat en accepteerden de Nederlandse cultuur daarom niet zo makkelijk. Nog steeds voelen ze zich vooral Moluks. 10. In Suriname haalden de Nederlandse kolonisten slaven uit Afrika voor het werk op de suikerplantages. Toen de slavernij werd afgeschaft zochten ze naar goedkope arbeidskrachten uit Indonesië en India. 11. De onderlinge band tussen Turken is minder groot dan bij Marokkanen. Dat komt omdat Turkije verschillende bevolkingsgroepen kent die niet allemaal goed met elkaar kunnen opschieten. 12. Nee, een Belg of Duitser die in Nederland komt wonen (= een immigrant) heeft een cultuur die erg lijkt op de Nederlandse. 13. a. Het christendom hoort bij de dominante Nederlandse cultuur. Van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid verscheen in december 2006 het rapport Geloven in het publieke domein openbaar. Daarin stonden de volgende percentages over religies in Nederland: rooms-katholiek – 27,0% protestant – 16,6% moslim – 5,7% hindoe – 1,3% boeddhist – 1,0% zonder religie – 48,4% b. Het rooms-katholieke geloof kent een periode van vasten. Veertig dagen vasten van Aswoensdag tot Pasen, zondagen uitgezonderd. 14. Eigen uitwerking leerling. In Irak leven veel verschillende bevolkingsgroepen zoals Koerden, Turken, sjiieten en soennieten, Arabieren en Turkmenen. Deze groepen hebben conflicten over de verdeling van de macht in Irak en sommigen (zoals de Koerden) willen een eigen land (Koerdistan). Tijdens parlementsverkiezingen na de dood van Saddam Hoessein heeft geen enkele partij de absolute meerderheid behaald en dat leidde tot onrust. 15. Eigen uitwerking leerling. Voorbeeld antwoorden: De tweede en derde generatie allochtonen: - spreken steeds vaker voornamelijk de Nederlandse taal en hebben weinig kennis van de taal van hun ouders. - kiezen vaker voor een minder groot gezin in tegenstelling tot de eerste generatie. - kijken voornamelijk naar Nederlandse televisieprogramma’s en maken minder gebruik van schotels.
9
culturen in beeld
10
culturen in beeld
begrippen 3
blz. 41
Cultuur: waarden en normen en andere aangeleerde kenmerken van een groep. Oftewel: de levenswijze van een groep mensen in de samenleving, die bestaat uit tradities, gewoonten, omgangsvormen en opvattingen over wat goed en slecht is. Socialisatie: proces waarbij iemand de waarden, normen en andere cultuurkenmerken van zijn samenleving of groep aanleert. Socialiserende instituties: plaatsen waar de cultuuroverdracht in een samenleving plaatsvindt, zoals school, werk, gezin, binnen je vriendenkring of via de media. Dominante cultuur: cultuur van de meerderheid van de mensen in een samenleving. Subcultuur: levensstijl met waarden, normen en gewoonten die deels komen van de dominante cultuur en deels van een andere cultuur. Binnen een groep wijken bepaalde waarden en normen en andere cultuurkenmerken af van de dominante cultuur.
11
examenvragen
EXAMENVRAGEN
blz. 42 en 43
1. F Alleen 3 en 4. De mensen genoemd bij 1 en 2 kwamen na de Tweede Wereldoorlog naar Nederland. 2. B Somaliërs en voormalig Joegoslaven. In de antwoorden A, C en D staat telkens één groep die uit economisch motief naar Nederland kwam. 3. C meer kans te krijgen op welvaart en werk. 4. E Alleen 1 en 3. De Molukkers kwamen om politieke redenen naar Nederland. 5. A cultuurverschillen binnen één etnische groep. Het betreft verschillen in normen binnen de dominante cultuur. 6. Een ander kenmerk van een jongerensubcultuur is: - eigen waarden en normen. - eigen opvattingen over de maatschappij. - eigen vrijetijdsbesteding. - eigen taalgebruik. 7. 2 Een jongen die als ‘gothic’ gekleed naar school gaat. 4 Een meisje dat iedere zondag twee keer naar de gereformeerde kerk gaat. 8. C De religie.
12
integratie
4 INTEGRATIE
VRAGEN EN OPDRACHTEN blz. 47 en 48 1. Segregatie is het opdelen van een samenleving in gescheiden delen. Vaak wordt segregatie van bovenaf (door de overheid) opgelegd. Met segregatie uit vrije wil bedoelen we dat groepen er zélf voor kiezen om gescheiden te leven van de rest van de samenleving. Voorbeelden: mensen die samenwonen in een klooster; de Amish in de VS. 2. De overheid denkt dat allochtonen beter integreren als ze in wijken wonen waar ook Nederlanders leven. 3. Assimilatie hoort eigenlijk niet bij een multiculturele samenleving omdat hierbij de oorspronkelijke allochtone culturen vrijwel geheel verdwijnen. Dan blijft dus vooral de dominante autochtone cultuur over. Dit gaat ten koste van een multiculturele samenleving waarin iedereen een gelijkwaardige positie heeft. 4. Integreren in de samenleving betekent dat allochtonen zich gedeeltelijk moeten aanpassen aan de Nederlandse cultuur (dominante cultuur) en dat ze gedeeltelijk hun eigen cultuur mogen behouden. 5. a. Wie voor wederzijdse aanpassing is, vindt de Nederlandse cultuur niet beter dan andere culturen. Zij vinden een kleurrijk Nederland met veel culturen ook boeiender. b. “In een multiculturele samenleving moeten ook autochtonen zich aanpassen.” Argument voor: - Autochtonen moeten de integratie wél mogelijk maken en dus openstaan voor andere culturen. Argument tegen: - Het is de taak van allochtonen om zich aan te passen, de taal te leren, een baan te zoeken, enzovoort. Autochtonen hebben hier niks mee te maken. 6. Bij de leden van de Amish is sprake van segregatie omdat ze in aparte gebieden bij elkaar wonen en gescheiden leven van de rest van de samenleving. 7. Bij straattaal nemen autochtonen taal over van allochtonen waardoor er een mengtaal ontstaat. Dit is een voorbeeld van wederzijdse aanpassing omdat autochtonen delen van andere culturen overnemen. 8. Het lijkt het meest op segregatie, want de groep heeft zich buiten de samenleving geplaatst en leeft volgens eigen regels en ideeën. 9. Argumenten voor het verbieden van boerka’s: - De boerka is vrouwonvriendelijk en ‘middeleeuws’. - Dat vrouwen geheel onherkenbaar over straat gaan, is een belediging voor iedereen die gelooft in gelijke rechten. - De boerka is slecht voor de integratie. - Door de onherkenbaarheid van mensen heeft de boerka een negatieve invloed op het gevoel van veiligheid in Nederland. Vraag de leerlingen ook naar argumenten tégen een boerkaverbod. Deze vraagstelling leent zich ook goed voor een discussie in de klas. Laat de leerlingen eventueel op internet kijken wat de politieke partijen zeggen over het boerkaverbod. 10. Eigen mening leerling. Let erop bij de antwoorden dat de leerlingen de betekenis van de begrippen integratie, assimilatie en segregatie goed begrepen hebben.
13
integratie
11. Eigen uitwerking leerling. Vergelijk de antwoorden in de klas. 12. De Indonesiërs zijn het langste in Nederland. Zij lijken zich het meest aangepast te hebben. Ze spreken de taal goed en doen mee aan de Nederlandse tradities en gewoontes. Daarbij deden ze het goed op school en hadden vaak een baan. Ook belangrijk: zij hebben zich neergelegd bij een toekomst in Nederland. De Molukkers leefden lange tijd in afwachting van hun terugkeer naar de Molukken. Zij waren vaak werkloos waardoor de integratie moeizaam verliep. Marokkanen doen het steeds beter, maar integreerden moeizaam. Deze groep is een typisch voorbeeld dat integratie tijd kost en over meerdere generaties gaat. De tweede en derde generatie Marokkanen integreert een stuk beter. 13. Bij een generatieconflict botsen de inzichten tussen twee verschillende generaties. Bijvoorbeeld de verschillen in opvattingen over een geregeld bezoek aan de kerk of moskee. De ouders zijn daar vaak strenger in. Ook zien we dat de eerste generatie allochtonen vooral de moedertaal spreekt en via schotelantennes programma’s kijkt uit het land van herkomst. De tweede en derde generatie allochtonen doen dit veel minder en leggen zich toe op een westers leven.
14
integratie
Begrippen hoofdstuk 4
blz. 55
Segregatie: het opdelen van een samenleving in gescheiden delen zodat groepen, afhankelijk van hun afkomst en cultuur, in aparte gebieden wonen. Assimilatie: een bevolkingsgroep past zich zo aan in een samenleving dat de eigen cultuur vrijwel verdwijnt. Integratie: een gedeeltelijke aanpassing aan de dominante cultuur van een land met behoud van eigen cultuurkenmerken. Wederzijdse aanpassing: allochtonen nemen delen van de Nederlandse cultuur over en autochtonen nemen delen van andere culturen over.
15
case: leven tussen twee culturen
CASE: LEVEN TUSSEN TWEE CULTUREN
VRAGEN EN OPDRACHTEN blz. 56 en 57 1. a. De Marokkaanse jongen ging uit van Marokkaanse waarden en normen, Jamila had van huis uit meer westerse normen en waarden overgenomen. Jamila voelde zich daardoor beperkt. Zij moest als vrouw dienstbaar zijn en kreeg maar weinig vrijheid om te doen wat ze wilde. b. Jamila vond de Nederlandse jongen te vrij. Bovendien interesseerde hij zich niet voor haar cultuur. c. De volgende typische gewoonten uit de dominante autochtone cultuur: - het eten van Nederlandse gerechten; - dat de vrouw niet de hele tijd voor de echtgenoot klaar hoeft te staan; - samen uitgaan. d. Met het tweede generatie-probleem wordt bedoeld dat zij in twee culturen leeft. Mensen hebben moeite om de cultuur (normen en waarden) van hun thuisland te combineren met de cultuur van het nieuwe land waarin zij nu leven. Vaak leidt dit tot conflicten met de ouders en de familie. Beide culturen kunnen sterk met elkaar botsen. Denk aan de vrijheid die vrouwen en meisjes in de Nederlandse samenleving hebben, maar die in bijvoorbeeld de Marokkaanse of Turkse cultuur veel beperkter is. Discussieer over de stelling “Integratie leidt juist tot een tweede generatie-probleem, omdat aspecten uit de oude cultuur behouden blijven.” 2. a. Ja, het is socialisatie, want uit het verhaal blijkt dat Megumi de Nederlandse gewoonte van elkaar kussen en omhelzen als begroeting heeft aangeleerd. Megumi kende deze gewoonte niet vanuit haar Japanse opvoeding. b. Manieren van begroeten in dominante Nederlandse cultuur: hand geven, driemaal kussen op de wang, hand opsteken, tikje op de schouder, elkaar omarmen. Manieren van begroeten in Nederlandse subculturen van jongeren: hand geven, driemaal kussen op de wang, tik op de schouder, high five, vuisten tegen elkaar. Kennen de leerlingen nog meer speciale begroetingsvormen uit andere landen of subculturen? 3. a. Volgens Hakim maken de media de fout dat zij de islam als oorzaak zien van het terrorisme, terwijl het om een vredelievende godsdienst gaat. b. Uitleg van Hakim: jihad staat voor de innerlijke strijd van mensen. Dat je moet kiezen tussen goed en kwaad. De media gebruiken het begrip jihad heel anders. Namelijk als gewelddadige islamitische bevrijding in de vorm van aanslagen en andere terroristische acties. Gebruik enkele antwoorden van leerlingen voor een klassengesprek. Waarom heeft de jihad in deze betekenis veel te maken met waarden? 4. a. De Molukkers voelen zich erg betrokken bij de Molukken in Indonesië en noemen zichzelf vaak geen Nederlanders, maar Molukkers. Een verklaring ligt in het feit dat zij hoopten op een terugkeer naar een vrije Molukse staat. Leerlingen kunnen ook de groep Marokkanen en/of Turken aanduiden als etnische groep die zich het minst Nederlander voelt. Als verklaring kunnen zij bijvoorbeeld geven dat andere etnische subculturen een veel langere band met Nederland hebben en bekend zijn met de Nederlandse taal en cultuur. Of dat Turken en Marokkanen meestal moslim zijn en daardoor andere normen en waarden hebben dan de ‘christelijke’ Nederlanders. b. Allochtone leerlingen die thuis Nederlands spreken, gaan de Nederlandse taal beter beheersen. Daardoor ontstaat geen of maar een kleine taalachterstand. Bij een grote taalachterstand moet de gemeente Utrecht haar onderwijsbeleid aanpassen. Bijvoorbeeld door extra taallessen voor de leerlingen of cursussen Nederlands voor de ouders.
16
case: leven tussen twee culturen
5. a. Het woord gezinshereniging. Abkader kwam samen met zijn moeder naar Utrecht waar zijn vader als gastarbeider werkte. b. Abkader kende de Nederlandse taal niet en raakte gefrustreerd omdat hij daardoor op school slecht presteerde. Dit in tegenstelling tot z’n vertrouwde cultuur want in Marokko haalde hij goede cijfers. c. Redenen: “In Marokko was ik heel goed op school maar in Nederland ging het mis. Dat kwam alleen omdat ik de taal niet kende, niet omdat ik niet slim genoeg was.” d. Het sociaal-culturele vraagstuk: bij gezinshereniging speelt het leren van de nieuwe taal en het kennen van de culturele gewoonten een belangrijke rol. Maar ook vaak een sociaaleconomisch vraagstuk: in veel gevallen doen gastarbeiders laaggeschoold werk waarbij het loon laag is. 6. a. Hij noemt het bestaan van veel verschillende bevolkingsgroepen en geloven. Daarmee zegt hij dat Suriname al heel lang een multiculturele samenleving is. b. Raymann wil: (...) “de islam met een beetje humor voor de doorsnee Nederlander begrijpelijk maken.” Vindt de klas dat Raymann in die opzet slaagt? c. Eigen mening leerling. Voer over deze vraag een klassengesprek. Voorbeeld argumenten Je mag over iemands cultuur, religie of afkomst geen grappen maken want dergelijke grappen gaan altijd ten koste van andere bevolkingsgroepen en zijn dus beledigend. Je mag daarover wel grappen maken want humor is juist niet serieus bedoeld en daarmee kun je dus nooit bevolkingsgroepen beledigen. Denk maar aan de Belgenmoppen en moppen over Nederlanders (“Nederlanders zijn zuinig”). Die zijn vooral bedoeld om te lachen, niet om elkaar grof te beledigen.
17
case: leven tussen twee culturen
5 DISCRIMINATIE
VRAGEN EN OPDRACHTEN blz. 61 en 62 1. Eigen mening leerling. Portiers noemen soms ook kleding als ‘smoes’ om allochtone bezoekers te weren. Welke andere smoezen kunnen de leerlingen noemen? U kunt in de klas het antwoord van enkele leerlingen vragen en die klassikaal bespreken. 2. Een stereotype, omdat een bepaald kenmerk (‘smerig voetballen’) toegeschreven wordt aan een hele groep (Duitse voetballers). Andere stereotypen zijn bijvoorbeeld: - Nederlandse meisjes zijn makkelijk te versieren. - Nederlandse jongeren gebruiken softdrugs. - Surinamers hebben veel ritmegevoel. - Spanjaarden komen altijd een uur te laat op een afspraak. - Fans van de groep Normaal of de Heideroosjes zijn domme boeren. 3. a. -
“Dan zeggen ze dat ik alleen een contract heb bij PokerStars heb omdat ik een mooie vrouw ben.” (vijfde en zesde regel) - ‘Dom blondje’ zag je ze denken. (vijftiende regel) b. Nee, geen discriminatie, want uit het artikel blijkt niet dat Vanessa Rousso anders wordt behandeld omdat ze een vrouwelijke pokeraarster is. Er wordt wel anders over Vanessa Rousso gedacht. Discriminatie wil zeggen dat mensen anders worden behandeld op grond van kenmerken die in de situatie niet van belang zijn. c. Rousso laat haar medepokeraars denken dat ze een ‘dom blondje’ of een typische vrouwelijke pokeraarster is die geen risico’s neemt.
4. a. De vriendenkring is hier de socialiserende institutie. Vraag de leerlingen ook nog eens naar de overige socialiserende instituties. b. Eigen mening leerling. Inventariseer de meningen van uw leerlingen en voer een kort klassengesprek. Stel bijvoorbeeld de vraag hoe recidive voorkomen kan worden of wat een passende werkstraf zou zijn voor de veroordeelden. c. Eigen mening leerling. 5. Een zondebok is iemand of een groep die de schuld van veel problemen krijgt. Door een zondebok te zoeken maak je de oplossing van ingewikkelde problemen simpel. Voorbeelden van een zondebok: - (persoon) “Sinds die medewerker er is, loopt de productie achter en is de sfeer in de groep slecht.” - (groep) “De schoolfeesten op onze school zijn nooit gezellig omdat de leerlingen van klas X altijd rotzooi trappen.” En: “De criminaliteit in onze stad komt door de junkies. Als zij er niet waren, was het hele probleem opgelost.” En: “Ik ben al jaren werkloos door al die gastarbeiders uit Turkije en nu weer uit Polen en Roemenië. Zij pikken onze banen in!”
18
case: leven tussen twee culturen
6. “Vooroordelen eindigen altijd in discriminerend gedrag.” Deze stelling is niet waar omdat je niet altijd handelt naar je gedachten. Zo kun je denken dat alle zwervers vies, verslaafd en onhygiënisch zijn, maar je koopt wel elke week de Daklozenkrant. 7. Dit spreekwoord verwijst naar de rol die angst voor alles wat vreemd en anders is soms speelt bij discriminatie. 8. Eigen uitwerking leerling. Bespreek in de klas enkele voorbeelden van de leerlingen. Is er in de gegeven voorbeelden echt sprake van discriminatie? 9. a. De krant vermeldt de afkomst niet om stereotypen te vermijden, zoals ‘Alle Antillianen zijn crimineel’. b. De krant wil juist benadrukken dat de verdachte van allochtone afkomst is. c. Eigen oordeel leerling. Algemene regel in de journalistiek is dat afkomst niet wordt vermeld tenzij het een functie heeft. Voorbeeld: in een krantenbericht over eerwraak heeft het vermelden van de afkomst van de dader en/of slachtoffer een functie. Het nieuwsfeit heeft namelijk te maken met de herkomst van de betrokkenen. In een nieuwsbericht over diefstal heeft het vermelden van iemands afkomst geen functie. In een landelijk interview met Hubert Femina, toenmalig directeur van het Landelijk Bureau ter Bestrijding van Rassendiscriminatie (nu Art.1), stond in 2005 het volgende: “Er moet meer openheid komen over de achtergrond van verdachten. De krampachtigheid waarmee de etnische afkomst soms wordt verzwegen, werkt averechts. In het buitenland – ja, ook op de Antillen, in Marokko en Turkije – wordt met naam en toenaam over verdachten geschreven. Doe niet krampachtig. Bij het voorval in Amsterdam (een Surinaamse vrouw reed een Marokkaanse tasjesdief dood met haar auto) dachten veel mensen dat Ali door een autochtone vrouw was aangereden. De spanningen waren misschien verminderd als direct duidelijk was geworden dat de automobiliste van Surinaamse afkomst was. Na de moord op Fortuyn zijn problemen voorkomen door niet geheimzinnig te doen over Volkert van der G. Scheve beeldvorming heb je toch. Vooroordelen kweek je door zaken te verzwijgen. Maar ik hoop dan wel dat bij alle positieve dingen ook de afkomst wordt vermeld.” (Bron: AD, 2005) 10. a. Eigen uitwerking leerling. U kunt in de klas het antwoord van enkele leerlingen vragen en die in de klas bespreken. b. Als je gediscrimineerd wordt, kun je naar de volgende instanties gaan: - meldpunten van discriminatie en/of racisme bij jou in de buurt; - de politie om aangifte te doen; - de leiding van je school, werk of sportclub; - de Commissie Gelijke Behandeling; - Art.1; - de Anne Frank Stichting. 11. Nee, want voor het werk als fotomodel is het kenmerk schoonheid van belang. Er zijn ook modellen die gekozen worden omdat zij niet voldoen aan het schoonheidsideaal, bijvoorbeeld vanwege hun gegroefde gezicht, of sproeten of een spleetje tussen de tanden.
19
case: leven tussen twee culturen
12. a. Eigen uitwerking leerling. Als iemand wordt gediscrimineerd om zijn uiterlijk kan hij zijn zelfvertrouwen verliezen en zich zelfs minderwaardig gaan voelen. b. Eigen uitwerking leerling. Als werkgevers het vooroordeel hebben dat moslima’s of Surinamers langzaam werken, of vaak ziek zijn, dan krijgt iemand uit die groep moeilijker een baan. 13. Eigen mening leerling. Voorbeelden: - Door in alledaagse gesprekken vooroordelen aan de kaak te stellen. - Door openlijk discriminatie te veroordelen. - Door gevallen van discriminatie door te geven aan het Meldpunt Discriminatie. 14. Eigen mening leerling. De vijf manieren waarop de overheid discriminatie kan bestrijden zijn: - politie en justitie kunnen een actiever opsporingsbeleid voeren; - discriminatie strenger bestraffen; - meer meldpunten voor discriminatie openen; - de media vragen om negatieve beeldvorming te bestrijden en aandacht te besteden aan succesvolle allochtonen; - de oorzaken van discriminatie wegnemen door bijvoorbeeld het verbeteren van de sociaaleconomische positie van allochtonen. 15. Omdat artikel 1 van de grondwet discriminatie verbiedt. Artikel 1 van de grondwet: “Allen die zich in Nederland bevinden, worden in gelijke gevallen gelijk behandeld. Discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke grond dan ook, is niet toegestaan.”
20
case: leven tussen twee culturen
Begrippen hoofdstuk 5
blz. 68
Vooroordeel: oordeel over iemand zonder kennis van zaken. Stereotype: vaststaand beeld waarbij we aan een hele groep bepaalde kenmerken toeschrijven. Socialiserende instituties: plaatsen waar de cultuuroverdracht in een samenleving plaatsvindt, zoals school, je werk, in het gezin, binnen je vriendenkring of via de media. Dit begrip werd al behandeld in hoofdstuk 3. Discriminatie: mensen worden anders behandeld op grond van kenmerken die in de situatie niet van belang zijn, zoals nationaliteit, sekse, geloof, uiterlijk, seksualiteit of huidskleur. Racisme: discriminatie op huidskleur. Wet gelijke behandeling: bestaat sinds 1993 en er staat in dat iedereen die zich gediscrimineerd voelt een klacht kan indienen bij de Commissie Gelijke Behandeling die beoordeelt of de klacht terecht is. Art.1: landelijke vereniging die zich inzet om discriminatie op alle gronden te bestrijden. Je kunt om hulp en advies vragen. Ook registreert Art.1 zo veel mogelijk gevallen van discriminatie en racisme in Nederland. Anne Frank Stichting: geeft voorlichting over discriminatie en racisme en organiseert publiciteitscampagnes.
21