107
15 De bijbelplaten van meester Verplancke, alias Buffel, leken reusachtige chocoladeprentjes. Het waren grootse kleurtekeningen op stevig karton, die de essentie van een les in één veelzeggend beeld samenbalden. De didactische plaat – het énige illustratiemateriaal overigens – bleef urenlang aan het krijtbord hangen en kreeg daarna een minder belangrijke plaats in het klaslokaal, als geheugensteuntje voor de belangrijke zedenles. Op een keer onderrichtte Buffel ons dat we kinderen van het licht moesten worden en de reuzenprent liet aan duidelijkheid niets te wensen over. In de schijn van Gods zonnetje huppelden spelende kinderen vrolijk in het rond, terwijl je in het duistere territorium van de duivel alleen maar huilende en vechtende mensjes zag, met lelijke gezichten, verwrongen van haat, pijn en verdriet. Uiteraard opteerde de hele klas zonder enig voorbehoud voor de prettige kant. Dat kon! Het was zelfs simpel, je hoefde alleen maar te doen wat Jezus van jou verlangde. Meteen waarschuwde meester Verplancke ons voor slechte vrienden, de kinderen van de duisternis. Buffel vond bijvoorbeeld dat we elk contact met leerlingen van het staatsonderwijs moesten vermijden. Dat schokte mij, want mijn broers Camiel en Cyriel hadden er schoolgelopen. Binnen de familie Boone was de keuze voor het rijksonderwijs zeker niet evident. Mijn vader was weliswaar een oudleerling van de staatsschool, maar achteraf gezien is wellicht de invloed van grootvader Hippoliet doorslaggevend geweest. Pas decennia later zou ik vernemen dat mijn opa een socialist was. Dat beweerde niemand minder dan de burgemeester van de presEen vent uit Plattevelde
Deel 1 – Noten in je buik
108
tigieuze badplaats Groenduine en hij vertelde het me met enig misprijzen – in zijn jeugd had hij de Boones goed gekend. Jammer genoeg stierf grootvader Hippoliet net voor mijn intrede in de staatsschool en zo won mijn christelijke oma het pleit. In die pijnlijke omstandigheden, kort na het onverwachte overlijden, kon mijn vader het zijn diepbedroefde schoonmoeder niet aandoen dat ook de kleine Basiel naar een niet-katholieke school werd gestuurd. Zo belandde ik in het college, waar ik werd omgetoverd tot een kindje van het licht. Het is een hallucinante gedachte: had mijn opa wat langer geleefd, was ik nooit uitgegroeid tot zo’n enge collegeschijter en pilarenbijter. Dan had mijn leven er totaal anders uitgezien. Thuis zweeg ik wijselijk over Buffels advies om slechte kinderen te mijden, maar verder bracht ik het gebod gewetensvol in de praktijk. Leerlingen van het staatsonderwijs, met uitzondering van mijn broers, bestonden voor mij gewoonweg niet. Ze hadden geen naam en nauwelijks een herkenbaar gezicht, ik gunde hen geen blik. In de Klaverwijk woonde een blonde jongen met wie ik nooit een woord wisselde, om de eenvoudige reden dat hij in de slechte school thuishoorde. Zijn naam kende ik zelfs niet, ik wist alleen dat hij een modieus brilletje droeg en meestal in het zeer verdachte gezelschap van giechelende meisjes vertoefde. Jaren later zou deze knul furore maken binnen de magistratuur. Op een belangrijk politiek proces was hij de veelgeprezen openbare aanklager. Op een dag, toen we elkaar voor de zoveelste keer op straat passeerden, elk aan een kant van de weg, elkaar negerend als alEen vent uit Plattevelde
Deel 1 – Noten in je buik
109
tijd, rende die blonde duivel plots in mijn richting. Het gebeurde zo onverwacht, dat ik verstijfde van schrik. Met een hatelijke blik in de ogen spuwde die jongen slechts één woord in mijn gezicht: ‘paster’, een verbastering van ‘pastoor’. Hij blafte het kort en bondig, waarna hij meteen verder liep en mij onthutst achterliet. Paster, het bleef nazinderen als een hallucinerende echo. Vermoedelijk had die blonde gek, die uiteraard nooit een kerk bezocht, me ooit als misdienaar op straat gezien en dat volstond blijkbaar voor zo’n vreemd verwijt. Uitgescholden worden voor mijn geloof smaakte erg wrang, maar ik durfde er met niemand over praten. Het leek een nare droom, die ik beschaamd voor mezelf hield. Tegelijk zag ik er het klinkende bewijs in voor Buffels theorie dat ongelovigen in volslagen duisternis leven, gevoed door haat, zonder enig moreel besef, het goede verwerpend en kiezend voor het kwade. Ik deelde die kortzichtigheid zonder enig voorbehoud. Gemengd onderwijs, bijvoorbeeld, vond ik iets onvoorstelbaars! Jongens en meisjes binnen dezelfde schoolmuren stoppen kon volgens mij alleen maar aanleiding geven tot ongebreidelde zedeloosheid. Ik wou mordicus deelgenoot worden van het hemelse licht, me heilig voornemend zo evangelisch mogelijk te leven. Bovendien wou ik me écht engageren, niet enkel de schijn ophouden zoals veel katholieken, bepaalde priesters incluis, die wat formele regeltjes volgden en voor de rest bij voorkeur de volstrekt onchristelijke eigenliefde beoefenden. Voor mij primeerde de naastenliefde. Ik was bezeten door de gedachte dat ik goede werken moest doen. Sparen voor de missies volstond niet, ik moest iets Een vent uit Plattevelde
Deel 1 – Noten in je buik
110
concreets ondernemen. Op een mooie dag, een jaar of tien oud, wandelde ik op mijn dooie eentje en zonder iemand te verwittigen naar het bejaardentehuis om eenzamen te bezoeken, gewapend met twee flessen appelsap die ik met mijn schaarse spaargeld had gekocht. In het rustoord liep ik eerst wat besluiteloos door de lange gangen. Her en der kon je binnenkijken in een onfris ruikende kamer waar een stokoud mensje lusteloos de dood afwachtte. Ik raapte al mijn moed bijeen en stapte het kantoortje van de hoofdverpleegster binnen. Die reageerde verbaasd op mijn voornemen om eenzamen op te beuren, maar toen ik haar mijn appelwijn toonde, het bewijs van mijn goede bedoelingen, ging de dame me breed glimlachend voor. Ze leidde me naar een kraaknet kamertje met antieke meubeltjes en ouwe spullen. In een zetel zat een oud heertje in zondags pak lekker te niksen. Met bolle, levendige ogen tuurde hij door het raam om alles wat buiten bewoog te observeren. De hoofdverpleegster presenteerde hem als ‘mijnheer Théophile’, een gezellig mannetje met dikke brilglazen en een piepklein snorretje. Hij stelde mijn bezoek erg op prijs en hij had geen enkele moeite om de tijd vol te kletsen. ‘Drie keer in je leven ben je een beest’, zei mijnheer Théophile. ‘Bij de geboorte ben je een klein schaapje, als je trouwt ben je een grote ezel en in het rustoord ben je een ouwe aap.’ Het mannetje schuddebuikte van het lachen, de ketting van zijn zakhorloge danste op en neer. We konden het meteen met mekaar vinden en we tikten plechtig met de glaasjes appelsap alsof we een uitgelezen wijn zouden degusteren. Na enige tijd kwam de hoofdverpleegster nieuwsgierig om Een vent uit Plattevelde
Deel 1 – Noten in je buik
111
de deur kijken. Het eerste bezoekje viel zo goed mee dat ze mij aan een tweede eenzame voorstelde, een verrimpeld vrouwtje dat heel de tijd met opengezakte mond voor zich uit staarde en zelfs niet de moeite deed om buiten te turen. Ze was zo eenzaam dat ze het praten verleerd had. Wanhopig kletste ik uit mijn nek, maar het mens gaf geen kik. Verbijsterd staarde ze naar de fles appelsap, alsof ik een tijdbom voor haar neus had geplaatst. Toch stemde mijn goede daad me erg tevreden, ik rende naar huis om het blije nieuws te melden. Maar tot mijn verbijstering reageerde mijn moeder erg boos omdat ik mijn zakgeld had verkwanseld voor vreemde luizen die ik van haar noch pluim kende. Ik mocht wel op bejaardenbezoek gaan, maar dan zonder cadeautjes. Vader wist niet wat hij met zo’n goede daad moest aanvangen. Meer verbaasd dan verbolgen zweeg hij liever. Het plezante mannetje, mijnheer Théophile, zocht ik nog regelmatig op in het rusthuis en de hoofdverpleegster introduceerde me ook bij andere bejaarden, maar die gesprekken lukten bijna nooit. De oudjes waren blijkbaar te verrast door het plotse bezoek van een onnozel broekventje. Toch hebben kinderen en ouderen elkaar veel te vertellen. Dat ondervond ik bij dat besnorde heertje in zijn zondagse pak. Hij babbelde honderduit over vroeger en stelde heel wat vragen over mijn jeugdige leventje. Uiteindelijk liep ik alleen nog bij Théophile binnen. Maar op een dag was het heertje ziek. Roerloos lag hij in bed, hij sprak geen gebenedijd woord meer en zijn ogen bleven dicht, hoewel hij nog steeds zijn bril met dikke glazen droeg. Slechts af en toe probeerde mijnheer Théophile vanonder de halfgesloten oogleden een glimp van me op te vangen, zonder het hoofd te beweEen vent uit Plattevelde
Deel 1 – Noten in je buik
112
gen. Wanneer ik iets zei of vroeg, knikte hij bijna onmerkbaar. Ik bleef maar heel even en toen ik bij het afscheid met een bevend stemmetje beloofde dat ik voor hem zou bidden, forceerde Théophile een zwakke glimlach. Korte tijd later woonde er al een andere bejaarde in dat kamertje, met andere meubelen en andere ouwe spulletjes. De hoofdverpleegster kwam me achterna gelopen en ze merkte mijn verbazing. ‘Woont mijnheer Théophile nu in een andere kamer?’ wou ik weten. De verpleegster legde haar slanke hand op mijn schouder en nam me zwijgend mee naar haar kantoortje, waar ze een stoel aanwees, net als de eerste keer. ‘Ik heb slecht nieuws’, vertelde ze zachtjes, bijna fluisterend. ‘Mijnheer Théophile is gestorven.’ Kippenvel kreeg ik ervan en tranen welden op. ‘We wilden je verwittigen voor de begrafenis, maar niemand wist wie je was of waar je woonde.’ Teneergeslagen fietste ik naar huis. Waarom sterven alle goede mensen? Iedereen met wie ik het goed kon vinden, ging meteen dood.
Een vent uit Plattevelde
Deel 1 – Noten in je buik