De Beleggersgids
BA NK I NG - INSURANCE - L EAS I NG
Let’s talk about your future
Met deze brochure willen we kort de belangrijkste types van producten voorstellen die verhandelbaar zijn op de financiële markten en die bij ING Luxembourg beschikbaar zijn. Bijzondere aandacht zal uitgaan naar de verschillende risico’s die aan deze financiële instrumenten verbonden zijn. Een cliënt die beslist om op de beurs te beleggen, neemt risico’s. Of het nu gaat om aandelen, obligaties, opties of beleggingsfondsen, elke belegging kan belangrijke risico’s inhouden of kan op sommige beurzen niet beschikbaar zijn, of niet liquide blijken en bijgevolg zijn niet alle beleggingen geschikt voor elke belegger. De waarde of de opbrengst van een belegging kan bovendien schommelen en/of door het wisselkoersverloop worden beïnvloed. De cliënt moet zich ervan bewust zijn dat de prestatie van een waarde in het verleden geen enkele garantie biedt voor het rendement in de toekomst. En ook al veronderstelt elke beleggingsbeslissing dat de belegger vooraf ten minste een algemene kennis heeft van de eraan verbonden risico’s, toch willen we in deze gids de kenmerken bespreken van de belangrijkste types van producten die verhandelbaar zijn op de financiële markten en bij ING Luxembourg beschikbaar zijn. Zo willen we ervoor zorgen dat de risico’s die aan deze financiële instrumenten verbonden zijn, door de belegger goed worden begrepen en erkend. De grote categorieën producten waarover we het hier zullen hebben, zijn: - obligaties - ICB’s - aandelen. Ook warrants, inschrijvingsbonnen en toekenningsrechten worden beschreven in deze brochure. De gestructureerde en afgeleide producten, zoals opties en futures, worden bewust weggelaten aangezien ze bij ING Luxembourg onder een specifiek contract vallen. In een speciaal daarvoor ontworpen gebruikersgids worden enkele contracten van dit type voorgesteld. Deze gids is ook beschikbaar in onze kantoren. Deze Beleggersgids verstrekt in geen geval beleggingsadvies. Bovendien worden de fiscale en juridische aspecten in deze gids opzettelijk niet behandeld, aangezien ze afhangen van de persoonlijke situatie van de cliënt en onderhevig zijn aan bepaalde schommelingen. Als de cliënt hierover informatie wenst, raden wij hem ten zeerste aan zich tot een belastingconsulent of advocaat te wenden. Deze informatie is ook beschikbaar op de internetsite van de bank, op volgend adres: www.ing.lu. Voor meer gedetailleerde informatie over een product kan de cliënt contact opnemen met zijn relatiebeheerder.
De enige authentieke versie van de ondehavige gids is de Franse versie. Bij verschillen tussen versies in andere talen, wordt alléen rekening gehouden met de Franse tekst.
3
Inhoudsopgave Beschrijving van de voornaamste financiële producten I. Obligaties
6
A. Algemene definitie B. Kenmerken van een obligatie 1. Nominaal bedrag 2. Uitgifteprijs 3. Terugbetalingsprijs 4. Terugbetalingsvoorwaarden 5. Nominale rentevoet 6. Rendement 7. Rating C. Belangrijkste types obligaties 1. Obligatie met nulcoupon 2. Obligatie met vaste rentevoet 3. Obligatie met vlottende rente 4. Obligatie met warrant 5. Geïndexeerde obligatie 6. Obligatie met stijgende rente (step-up) 7. Obligatie met dalende rente (step-down) 8. Achtergestelde obligatie 9. Converteerbare obligatie 10. In aandelen terugbetaalbare obligatie 11. Reverse convertible D. Risico’s verbonden aan obligaties 1. Insolvabiliteitsrisico van de emittent 2. Renterisico 3. Inflatierisico 4. Wisselrisico 5. Risico van vervroegde terugbetaling 6. Risico’s die eigen zijn aan bepaalde types obligaties
6 6 6 6 6 6 7 7 7 7 7 7 7 7 7 7 7 7 7 8 8 8 8 8 8 9 9 9
II. Aandelen
9
A. Algemene definitie B. Types aandelen 1. Aandelen aan toonder of op naam 2. Gewone of preferente aandelen C. Risico’s verbonden aan aandelen 1. Koersrisico 2. Economisch risico 3. Liquiditeitsrisico van de markt 4. Wisselrisico 5. Liquiditeitsrisico verbonden aan de waarde 6. Risico van faillissement 7. Psychologisch risico 8. Risico van aandelen in vergelijking met obligaties
4
9 9 9 9 9 9 9 9 10 10 10 10 10
III. Instellingen voor Collectieve Belegging
10
A. B. C. D. E.
10 10 10 11 11 11 12 12 12 12 12 12 12 12 12 13 13 13 13
Algemene definitie Rechtsvormen van ICB’s 1. Gemeenschappelijk Beleggingsfonds (GBF) 2. Beleggingsvennootschap met veranderlijk/vast kapitaal (bevek/bevak) Verschil tussen ICB’s in de Europese Unie en andere ICB’s Types beveks 1. Thesauriebeveks 2. Obligatiebevek 3. Aandelenbeveks 4. Gemengde beveks 5. Beveks met kapitaalbescherming 6. Dakfondsen 7. Alternatieve fondsen of hedge funds Risico’s verbonden aan ICB’s 1. Risico verbonden aan beleggingen 2. Beheersrisico 3. Risico van devaluatie van de netto-inventariswaarde 4. Liquiditeitsrisico 5. Risico verbonden aan het land van inschrijving
IV. Overige producten
13
A. B. C. D. E. F. G.
13 13 13 13 14 14 14 14 14 14 14 15 15 15
Warrants 1. Call / Put 2. Premie (of premium) 3. Onderliggende waarde of support 4. Uitoefenprijs 5. Pariteit 6. Vervaldag 7. Samenvatting van beleggingen in warrants Inschrijvingsbon (Franse warrant) Inschrijvingsrecht Toekenningsrecht Certificaat Gestructureerde producten Private Equity
V. IV. Herhaling van de belangrijkste risicotypes die aan de producten zijn verbonden
15
A. Algemeen B. Liquiditeit C. Kredietrisico D. Marktrisico 1. Algemeen 2. Buitenlandse markten 3. Groeimarkten E. Bescherming van de verrekenkamers F. Insolvabiliteit G. Wisselrisico H. Renterisico I. Reglementair/juridisch risico J. Operationeel risico
15 16 16 16 16 16 16 16 16 17 17 17 17
5
I. Obligaties A. Algemene definitie Een obligatie is een verhandelbaar effect uitgegeven door een onderneming of een openbare instantie (hierna de emittent) als bewijs van de schuldvordering van de emittent tegenover zijn leninggever (hierna de obligatiehouder). De obligatie wordt uitgegeven met een vaste of variabele coupon en meestal voor een bepaalde duur (behalve de eeuwigdurende obligatie) met terugbetaling van het kapitaal op de eindvervaldag. De coupons zijn betaalbaar op een vaste datum, met vooraf bepaalde intervallen. Een obligatieuitgifte kan privé (voorbehouden aan een beperkt aantal institutionele beleggers) of openbaar (wanneer het grote publiek kan intekenen op de effecten) gebeuren.
B. Kenmerken van een obligatie 1. Nominaal bedrag Het nominale bedrag komt overeen met het bedrag van de obligatie-uitgifte gedeeld door het aantal uitgegeven obligaties. De coupons worden berekend op basis van dit bedrag. Zo zal een obligatie met een nominaal bedrag van 5.000 EUR en een rentevoet van 5% de houder een coupon van 250 EUR opleveren (5.000 x 5%). 2. Uitgifteprijs Dit is de prijs waartegen de obligatie werd uitgegeven. Deze prijs kan verschillend zijn van het nominale bedrag of de terugbetalingsprijs van de obligatie. Als de uitgifteprijs lager is dan de nominale waarde van de obligatie, wordt het verschil de «uitgiftepremie» genoemd. Deze premie wordt door de obligatiehouder gestort op het ogenblik van de obligatie-uitgifte, bovenop de nominale waarde van de obligatie waarop hij intekent. 3. Terugbetalingsprijs De terugbetalingsprijs is de waarde van de obligatie aan het einde van de looptijd. Deze terugbetalingsprijs kan gelijk zijn aan de uitgifteprijs maar kan ook hoger of lager zijn. Als de terugbetalingsprijs hoger is dan de uitgifteprijs, wordt het verschil de «terugbetalingspremie» genoemd. Deze premie wordt aan de obligatiehouder overgemaakt bij de terugbetaling van zijn obligatie, bovenop het bedrag dat hij betaalde voor de intekening op zijn obligatie. 4. Terugbetalingsvoorwaarden De terugbetaling van een obligatie gebeurt over het algemeen op de eindvervaldag, maar kan ook vroeger gebeuren via jaarlijkse terugbetalingen of uitloting. Voor bepaalde obligaties gelden specifieke terugbetalingsvoorwaarden, zoals naar keuze van de emittent of de obligatiehouder onder bepaalde voorwaarden. Hierna volgen twee voorbeelden van methoden die de emittent gebruikt om de uitgegeven obligaties terug te betalen: - terugbetaling met constante aflossingen: de obligatiehouder zal voor elke periode een identiek deel van de hoofdsom ontvangen, dat is het bedrag waarop hij oorspronkelijk heeft ingetekend. Bij een looptijd van 5 jaar zal hij dus elk jaar 20% van de hoofdsom terugbetaald krijgen. Bijgevolg zal het bedrag van de coupons jaar na jaar afnemen, zoals onderstaande tabel illustreert. Periode 1 2 3 4 5
Hoofdsom in het begin van de periode
Coupons (7%)
5.000 4.000 3.000 2.000 1.000
350 280 210 140 70
Constante Hoofdsom aan het aflossingen einde van de periode 1.000 1.000 1.000 1.000 1.000
4.000 3.000 2.000 1.000 0
Annuïteiten 1.350 1.280 1.210 1.140 1.070
- terugbetaling aan het einde: met deze vorm van terugbetaling verzekert de obligatiehouder zich van regelmatige intresten voor de hele looptijd van de obligatie. De hoofdsom wordt immers aan het einde terugbetaald, dat wil zeggen integraal op de eindvervaldag. De intresten worden dan weer tijdens de hele looptijd van de obligatie uitbetaald. Periode 1 2 3 4 5
6
Hoofdsom in het begin van de periode
Coupons (7%)
5.000 5.000 5.000 5.000 5.000
350 350 350 350 350
Constante Hoofdsom aan het aflossingen einde van de periode 0 0 0 0 5.000
5.000 5.000 5.000 5.000 0
Annuïteiten 350 350 350 350 5.350
5. Nominale rente Gemeld rentevoet op de obligatie die wordt toegepast op de nominale waarde van de obligatie en als basis dient voor de berekening van de te storten coupons. Een rentevoet van 7% bij een nominaal bedrag van 1.000 EUR levert coupons op van 7% x 1.000 EUR = 70 EUR. 6. Rendement Het rendement op de eindvervaldag drukt de gemiddelde jaarlijkse opbrengst van een obligatie uit. 7. Rating De rating is de beoordeling van een gespecialiseerd agentschap, onafhankelijk van ING Luxembourg (bijvoorbeeld: Standard & Poor’s, Moody’s) omtrent de kans dat een emittent het kapitaal en de intresten van een obligatieuitgifte integraal terugbetaalt op de vastgelegde vervaldagen. De rating houdt in feite een oordeel bij deze agentschap over de solvabiliteit van de emittent met betrekking tot een specifieke uitgifte. ING Luxembourg kan niet verantwoordelijk worden gesteld voor deze beoordeling. De indeling van de langetermijnratings gaat van AAA (bij S&P) of Aaa (bij Moody’s) voor obligaties van de beste kwaliteit tot D voor obligaties waarvan de emittent betalingsproblemen heeft. Dit is wat de verschillende categorieën over het algemeen betekenen: A: van goede kwaliteit B: speculatief, betaling onderhevig aan de economische omgeving C: risico op niet-betaling D: niet-betaling.
C. Belangrijkste types obligaties 1. Obligatie met nulcoupon Obligatie zonder betaling van intresten, de rentevoet van de coupon bedraagt bijgevolg 0%. De obligatie wordt meestal uitgegeven aan een heel lage prijs, maar heeft dan wel een hoge terugbetalingspremie. Bijvoorbeeld, uitgifte tegen 63%, terugbetaling aan 100%. 2. Obligatie met vaste rentevoet Obligatie waarvan de jaarlijkse rentevoet, die wordt vastgelegd bij de obligatie-uitgifte, onveranderd blijft tot op de eindvervaldag van de obligatielening en gestort wordt volgens een vooraf bepaalde periodiciteit. 3. Obligatie met vlottende rente Obligatie waarvan de rentevoet over de volledige looptijd van de obligatielening varieert volgens de rentetarieven op de geldof obligatiemarkt. 4. Obligatie met warrant Gewone obligatie met het recht om in te tekenen op een bepaald aantal aandelen of obligaties, aan een vooraf bepaalde prijs (de uitoefenprijs), gedurende een bepaalde periode (de uitoefenperiode). De obligatie met warrant bestaat uit twee verschillende elementen: de obligatie en de warrant, die in feite een inschrijvingsrecht vertegenwoordigt. 5. Geïndexeerde obligatie Obligatie die op de vervaldag recht geeft op de terugbetaling van de nominale waarde en een eventuele vergoeding die een percentage is van de gerealiseerde beursprestatie van een onderliggende waarde gedurende de looptijd van de lening. Het rendement van de obligatie is begrensd tot een bepaald percentage van de nominale waarde. 6. Obligatie met stijgende rente (step-up) Obligatie waarvan de rentevoet toeneemt over de looptijd van de obligatie. De rentetarieven en de periodes in kwestie worden vastgelegd bij de uitgifte. 7. Obligatie met dalende rente (step-down) Obligatie waarvan de rentevoet daalt over de looptijd van de obligatie. De rentetarieven en de periodes in kwestie worden vastgelegd bij de uitgifte. 8. Achtergestelde obligatie In geval van vereffening of faillissement van de uitgevende onderneming, worden de achtergestelde obligaties terugbetaald na de andere obligaties of schulden van de onderneming maar vóór de aandelen van diezelfde onderneming. Het is dus eigenlijk een obligatie van mindere kwaliteit waaraan een groter risico is verbonden. Achtergestelde obligaties kunnen eventueel enkel worden achtergesteld ten opzichte van welbepaalde schulden zoals bankleningen. 9. Converteerbare obligatie Obligatie die door de houder kan worden omgezet in aandelen, volgens de bij de uitgifte bepaalde omzettingsvoorwaarden en -principes, ofwel tijdens welbepaalde periodes van de obligatie-uitgifte, ofwel op elk ogenblik van de uitgifte.
7
Deze obligatie brengt echter minder op dan een gewone obligatie. Het verschil in rentevoet heeft te maken met het conversierecht dat aan de converteerbare obligatie is verbonden en waarmee de belegger de keuze krijgt tussen: - of zijn obligatie omwisselen voor een aandeel dat op het ogenblik van de obligatie-uitgifte werd bepaald. In dat geval profiteert hij van de koersstijging van de onderliggende waarde terwijl hij toch gedekt was tegen een koersdaling van de onderliggende waarde, dankzij de mogelijkheid om de terugbetaling in contanten te vragen. - of wachten tot de vervaldag en zich dan de obligatie in contanten laten terugbetalen ingeval de prestatie van de onderliggende waarde tegenvalt. In dat geval verliest hij het verschil tussen de coupons die uitbetaald worden bij een klassieke obligatie (hoger dan voor een converteerbare obligatie) en de coupons die hij heeft geïnd. 10. In aandelen terugbetaalbare obligatie Obligatie die op de vervaldag verplicht in aandelen wordt terugbetaald. De rentevoet van dit type obligatie is meestal lager dan van een klassieke obligatie, zelfs als de groeiverwachtingen van de uitgevende onderneming gunstig zijn op het ogenblik dat de obligatie wordt uitgegeven. Het risico van dit soort obligaties is dat de terugbetaling kan plaatshebben op een moment dat de koers van het aandeel sterk gedaald is. Zo is het mogelijk dat de basisbelegging daardoor sterk gereduceerd wordt. 11. Reverse convertible De reverse convertible is een obligatie waarvan de terugbetaling op de vervaldag gebeurt naar keuze van de emittent, volgens de voorwaarden die bij de obligatieuitgifte werden vastgelegd. Op de vervaldag ontvangt de obligatiehouder: - of 100% van de nominale waarde van de obligatie (terugbetaling a pari) - of een aantal aandelen dat bij de uitgifte werd bepaald op basis van de nominale waarde van de obligatie en de referentiekoers van het onderliggende aandeel. In beide gevallen krijgt de houder een gegarandeerde coupon. Als de koers van het aandeel is gedaald in vergelijking met de referentiekoers ervan, loopt de obligatiehouder het risico om op de eindvervaldag terugbetaald te worden in aandelen met een waarde die lager kan zijn dan de nominale waarde van de obligatie en zo zijn belegd kapitaal volledig of gedeeltelijk te verliezen. Het product biedt dus geen kapitaalgarantie. Dat is ook de reden waarom er een hogere coupon wordt uitgekeerd dan bij een klassieke obligatie.
D. Risico’s verbonden aan obligaties 1. Insolvabiliteitsrisico van de emittent De emittent kan tijdelijk of permanent insolvabel worden. Dat houdt het risico in dat één of meerdere coupons niet worden uitbetaald of dat de emittent failliet gaat, wat zou betekenen dat de obligatielening niet of slechts gedeeltelijk wordt terugbetaald. De obligatiehouder wordt immers beschouwd als een gewone schuldeiser en geniet geen enkel voorrecht of prioriteit voor de betaling. De solvabiliteit van een emittent kan met name afhangen van de kwaliteit van zijn bestuur, van de algemene evolutie van de economie of van de economische sector waarin hij actief is, evenals van politieke veranderingen die een weerslag hebben op de economie. Een verslechtering van de financiële situatie van de emittent beïnvloedt uiteraard de verhandelprijs van de obligatie. Sommige obligaties genieten garanties (verstrekt door de staat bijvoorbeeld); het risico van niet-terugbetaling wordt in dat geval beperkt volgens de kwaliteit van de verstrekte garantie. De rating is een vorm van informatie die een goed beeld geeft van de mate waarin de emittent aan zijn verplichtingen kan voldoen. 2. Renterisico De koers van een obligatie houdt mathematisch verband met de rentevoet. Door de onzekerheid over de evolutie van de marktrente loopt de obligatiehouder het risico dat de koers van zijn obligatie vermindert als de rentetarieven stijgen. Dit geldt enkel tijdens de looptijd van de obligatie en niet op de vervaldag ervan. Bovendien is het mogelijk dat bij een rentedaling het verwachte rendement op de vervaldag niet wordt behaald, dit door de herbelegging van de coupons tegen een lagere rentevoet. 3. Inflatierisico Het fenomeen van muntontwaarding of inflatie zorgt ervoor dat de koopkracht van de ontvangen coupons daalt, met als gevolg dat het terugbetaalde bedrag op de vervaldag niet meer overeenstemt met het bedrag bij de uitgifte als we beide bedragen uitdrukken in koopkracht. Dat risico wordt groter naarmate de looptijd langer is en de tussentijdse betalingen (coupons) geringer zijn.
8
4. Wisselrisico Muntschommelingen hebben een invloed op de waarde van buitenlandse beleggingen of de vergoeding ervan als deze in de plaatselijke munt worden omgezet. Dat risico kan beperkt worden door diversifiëring van obligaties in de lokale munteenheid en obligaties in vreemde munten. 5. Risico van vervroegde terugbetaling De emittent van een obligatie kan een clausule invoegen op basis waarvan hij de obligatiehouder vervroegd kan terugbetalen als de marktrente daalt. In dat geval is het mogelijk dat het verwachte eindrendement niet wordt behaald. 6. Risico’s die eigen zijn aan bepaalde types obligaties Er bestaat nog een extra risico dat verbonden is aan bepaalde types obligaties waarvan het rendement of de terugbetalingsvoorwaarden gelinkt zijn aan een ander instrument. Dat is met name het geval voor obligaties met vlottende rente, converteerbare obligaties, terugbetaalbare obligaties, geïndexeerde obligaties, achtergestelde obligaties …
II. Aandelen A. Algemene definitie Een aandeel is een effect dat een deel van het kapitaal van een vennootschap vertegenwoordigt. Het aandeel drukt in het algemeen ook de rechten van de aandeelhouder uit (stemrecht in vergaderingen, recht op informatie, recht op dividend, recht op het nettoactief in geval van vereffening). Bij de uitgifte heeft een aandeel soms een bepaalde nominale waarde. Deze nominale waarde stemt overeen met de fractie van het aandelenkapitaal die het aandeel vertegenwoordigt.
B. Types aandelen 1. Aandelen aan toonder of op naam Het aandeel wordt «aan toonder» genoemd als de eigenaar ervan niet geregistreerd is in het register van de vennootschap, in tegenstelling tot het aandeel op naam. 2. Gewone of preferente aandelen Het aandeel wordt “preferent” genoemd als aan zijn aandeelhouder een voordeel wordt toegekend, van welke aard ook, bovenop de voordelen die aan de gewone aandeelhouders worden verleend. Het gaat vaak om het recht op de uitbetaling van een bepaald bedrag in geval van vereffening en van een vast dividend vóór de gewone aandeelhouders. De toegekende voordelen zijn opgenomen in de statuten van de vennootschap.
C. Risico’s verbonden aan aandelen 1. Koersrisico Aangezien de koers van een aandeel een weerspiegeling is van de verschillende factoren die de vraag en het aanbod van dit aandeel beïnvloeden, is de koersschommeling het belangrijkste risico waarmee een belegger te kampen heeft. Maar aangezien een stijging meestal met open armen wordt onthaald, moeten we het risico vooral in een daling van de prijs van het aandeel gaan zoeken. Die kan op korte termijn immers belangrijke verliezen veroorzaken. De risicofactoren die de koers van het aandeel beïnvloeden, kunnen algemene marktfactoren zijn of specifieke factoren die te maken hebben met de vennootschap zelf. Factoren die het algemene prijsniveau van een markt beïnvloeden, zijn bijvoorbeeld politieke, sociale of economische veranderingen die door de beleggers geïnterpreteerd en versterkt kunnen worden, evenals economische cycli waarvan de impact verschillend kan zijn naargelang de economische sector of regio. Factoren die de prijs van een aandeel in het bijzonder beïnvloeden, zijn bijvoorbeeld: de verwachte resultaten niet behalen, niet in staat zijn dividenden uit te betalen of niet opgewassen zijn tegen de concurrentie. 2. Economisch risico De uitgevende vennootschap kan geen winsten uitkeren, zelfs als ze er realiseert, of kan gedurende een of meerdere jaren geen winsten realiseren. Ze kan ook een of meerdere boekjaren afsluiten met verlies, haar financiële situatie zien verslechteren en uiteindelijk failliet worden verklaard. 3. Liquiditeitsrisico van de markt Een gebrek aan liquiditeit kan zich voordoen als het aanbod of de vraag van een waarde tegen een bepaalde prijs heel klein of onbestaand is. In deze omstandigheden kunnen de koop- en verkooporders niet onmiddellijk worden uitgevoerd of slechts gedeeltelijk of tegen weinig gunstige voorwaarden. Bovendien kunnen de transactiekosten hoger zijn. Aandelen van kleine ondernemingen of groeimarkten houden een groter liquiditeitsrisico in wegens het kleine verhandelde volume op deze types markten.
9
4. Wisselrisico Muntschommelingen hebben een invloed op de waarde van buitenlandse beleggingen of de vergoeding ervan als deze in de plaatselijke munt worden omgezet. Dat risico kan beperkt worden door diversifiëring van aandelen in de lokale munteenheid en aandelen in andere munten. 5. Liquiditeitsrisico verbonden aan de waarde Een liquiditeitsrisico kan verbonden zijn aan de specifieke kenmerken van de waarde, bijvoorbeeld wegens een trage transactieprocedure voor aandelen op naam, of wegens de gangbare praktijk op sommige markten. 6. Risico van faillissement Bij faillissement of vereffening gebeurt de terugbetaling van de aandeelhouders na de schadeloosstelling van alle schuldeisers, met een groter risico op het volledige verlies van de oorspronkelijk belegde bedragen. 7. Psychologisch risico Irrationele factoren zoals geruchten, opinies en tendenzen kunnen inwerken op de globale prestatie van de aandelen op de beurs. Deze factoren kunnen de beurskoers rechtstreeks beïnvloeden, ook al zijn de vooruitzichten van de onderneming helemaal niet slecht. 8. Risico van aandelen in vergelijking met obligaties Het risico van aandelen is groter dan dat van obligaties, zoals we kunnen afleiden uit de koersschommelingen van aandelen in vergelijking met die van obligaties. Op lange termijn leverde de koersevolutie van aandelen en dividenden in de meeste gevallen echter betere resultaten op dan beleggingen in obligaties. Het hogere risico van aandelen wordt zo beloond met een betere globale prestatie of return.
III. Instellingen voor Collectieve Belegging A. Algemene definitie Een instelling voor collectieve belegging (ICB) is een instelling die kapitalen inzamelt bij het publiek om die te beleggen in activa (aandelen, obligaties en andere), rekening houdend met het principe van risicospreiding. De ICB beheert deze activa uitsluitend in het belang van haar beleggers, volgens het beleggingsbeleid dat bij de oprichting van de ICB werd bepaald en binnen het wettelijke kader van het land van inschrijving van de ICB. ICB’s passen het principe van diversifiëring toe, dat erin bestaat niet alle eieren in dezelfde korf te leggen en zo een belegging over verschillende types van financiële activa te spreiden. De netto-inventariswaarde (NIW) is de waarde die we verkrijgen door de globale netto-inventariswaarde van de ICB te delen door het aantal deelbewijzen van de ICB dat op dat moment in omloop is. Behalve bij ICB’s van het gesloten type (ICB’s met een vast aantal deelbewijzen) waar de verwerving van deelbewijzen of de terugbetaling ervan niet noodzakelijk is verbonden met de NIW maar met de koers van het deelbewijs zoals deze bepaald wordt door de wet van vraag en aanbod, stemt de NIW overeen met de uitgifteprijs of terugkoopprijs van een deelbewijs van de ICB. De frequentie voor de berekening van de NIW verschilt naargelang de ICB; voor beleggingsvennootschappen met veranderlijk of vast kapitaal wordt de periodiciteit vastgelegd in het prospectus en voor gemeenschappelijke beleggingsfondsen in het beheersreglement. We merken op dat de door de ICB betaalde kosten of commissies kunnen worden verhaald op de NIW en dus onrechtstreeks op de belegger.
B. Rechtsvormen van ICB’s Een ICB kan twee rechtsvormen aannemen: - de contractuele vorm: het gemeenschappelijke beleggingsfonds (GBF) - de statutaire vorm: de beleggingsvennootschap met veranderlijk kapitaal (bevek) of de beleggingsvennootschap met vast kapitaal (bevak). Dit onderscheid geldt voor de Luxemburgse ICB’s. Voor de ICB’s van andere landen verwijzen we voor de rechtsvorm van de ICB naar het prospectus. 1. Gemeenschappelijk Beleggingsfonds (GBF) Het GBF omvat een activamassa die in onverdeeldheid belegd en beheerd wordt door de beleggers, houders van deelbewijzen van mede-eigendom van deze massa, ten belope van hun inbreng.
10
Aangezien een GBF geen rechtspersoonlijkheid heeft, wordt het beheerd door een beheersvennootschap, uitsluitend in het belang van de houders van de deelbewijzen en op basis van het beheersreglement van de beheersvennootschap. Dat vermeldt meer bepaald het beleggingsbeleid, het uitkeringsbeleid en de voorwaarden voor de uitgifte en terugkoop van deelbewijzen van het GBF. Als de belegger intekent op deelbewijzen van het GBF, wordt hij verondersteld zowel de huidige als toekomstige versies van het beheersreglement te aanvaarden. Hij is in principe niet bevoegd om het te wijzigen, enkel de beheersvennootschap is hiertoe gemachtigd. Houders van deelbewijzen hebben dus geen enkele invloed op het beheer van de activa van het GBF. Behoudens andersluidende bepalingen in het beheersreglement kunnen zij de beheersvennootschap bovendien niet herroepen noch de verdeling teweegbrengen van de onverdeeldheid waaruit het GBF bestaat. 2. Beleggingsvennootschap met veranderlijk/vast kapitaal (bevek/bevak) In tegenstelling tot de ICB’s hebben beleggingsvennootschappen een rechtspersoonlijkheid. Het betreft vennootschappen die in principe beheerd worden door een raad van bestuur die werd aangesteld door de beleggers in hun hoedanigheid van aandeelhouders. De raad van bestuur bepaalt het beheersbeleid van de vennootschap, maar kan het beheer toevertrouwen aan beheerders die moeten worden bekrachtigd door de Commission de Surveillance du Secteur Financier (CSSF, Toezichtscommissie van de financiële sector in Luxemburg). De beleggers hebben stemrecht en kunnen deelnemen aan de algemene aandeelhoudersvergaderingen. Bij de beleggingsvennootschappen maken we een onderscheid tussen: - beveks waarvan het kapitaal voortdurend kan variëren naargelang de inschrijving op en de terugkoop van deelbewijzen en volgens de evaluatie van de tegoeden ervan. Bij dit type vennootschap is geen enkele specifieke formaliteit vereist in geval van kapitaalverhoging of -vermindering. Het kapitaal van de bevek is op elk ogenblik gelijk aan de nettoactiva van de vennootschap, namelijk het actief van de vennootschap na aftrek van het passief. - beveks waarvan het kapitaal gelijk is aan de inbreng van de beleggers en in principe slechts varieert op basis van een beslissing van de algemene vergadering. De instap van nieuwe aandeelhouders moet dus worden bekrachtigd door de algemene aandeelhoudersvergadering en er moeten bepaalde formaliteiten worden gerespecteerd.
C. Verschil tussen gecoördineerde ICBE’s en andere ICB’s Deel I van de Luxemburgse wet op de ICB’s (de Wet) voert de Europese richtlijnen uit die het kader bepalen van de open ICB’s die in effecten beleggen, zij beschikken over een Europees paspoort en zijn dus in de hele Europese Unie vrij verhandelbaar. Deze ICB’s kunnen enkel investeren in effecten en andere instrumenten die door de richtlijnen zijn toegestaan. Ze worden gecoördineerde ICBE’s genoemd. De ICB’s die aan bod komen in deel II van de Wet hebben geen Europees paspoort en zijn dus enkel verhandelbaar in andere landen van de Europese Unie als ze voldoen aan de specifieke voorwaarden van de overheid van het land in kwestie. Ze mogen daarentegen wel beleggen in andere waarden dan degene die voor de gecoördineerde ICBE’s zijn toegestaan.
D. Types beveks De Wet laat ICB’s toe om hun vermogen op te splitsen in verschillende portefeuilles die compartimenten worden genoemd. Deze compartimenten kunnen een verschillend beleggingsbeleid nastreven of in verschillende munten zijn uitgedrukt. Zo kunnen deze compartimenten bijvoorbeeld beleggen in verschillende geografische zones of activiteitensectoren. Bij zijn instap in de ICB kiest de belegger van welk compartiment hij deelbewijzen wil verwerven; hij neemt slechts deel aan de winsten of verliezen van dat betreffende compartiment en niet aan die van het ICB in zijn geheel. Het voordeel voor de belegger is dat de overstap van het ene compartiment naar het andere over het algemeen minder kost, aangezien hij de kosten vermijdt die verbonden zijn met de uitstap uit de ene ICB en de instap in de andere. De ICB’s kunnen ook twee types effecten creëren afhankelijk van de bestemming die aan de inkomsten van de ICB wordt gegeven. Volgens de rechtsvorm van de ICB gaat het om: - uitkeringsdeelbewijzen of -aandelen wanneer de ICB periodieke dividenden uitkeert aan de belegger. - kapitalisatiedeelbewijzen of -aandelen wanneer de ICB de inkomsten volledig herbelegd en de belegger enkel over de opbrengst van zijn belegging kan beschikken bij de verkoop van zijn deelbewijs of aandeel. De netto-inventariswaarden zijn een weerspiegeling van dat verschil. De typologie hierna heeft enkel een informatieve waarde. Het betreft een indeling per type belegging die overeenstemt
11
met de types producten die ING Luxembourg aanbiedt, maar niet noodzakelijk met de types ICB’s die door derden worden gecommercialiseerd. Een dergelijke indeling volstaat niet als precieze informatie over het beleggingsbeleid van de fondsen. Het prospectus en de financiële verslagen verstrekken de beste informatie over het beleggingsbeleid van de ICB. 1. Thesauriebeveks Een thesauriebevek belegt vooral in liquiditeiten en in kortetermijnwaarden, zoals termijndeposito’s, schatkistcertificaten, obligaties met een vervaldag op korte termijn, depositocertificaten en commercial papers. Dit type bevek bestaat in verschillende munteenheden. Het vormt een ideaal beleggingsinstrument voor de belegger die zijn geld op heel korte termijn wil beleggen, in afwachting van een andere belegging. Het rendement van een dergelijke bevek hangt sterk af van de kortetermijnrente. 2. Obligatiebeveks De obligatiebevek belegt hoofdzakelijk in vastrentende effecten, zoals staats- en bedrijfsobligaties. De obligatiebevek kan beleggen in een of meerdere munteenheden. De voorgestelde rente kan vast of variabel zijn. 3. Aandelenbeveks De aandelenbevek belegt hoofdzakelijk in aandelen. Aandelenbeveks kunnen gespecialiseerd zijn, bijvoorbeeld in een bepaalde geografische zone of sector. 4. Gemengde beveks Een gemengde bevek belegt in aandelen en in obligaties. Dit type bevek voert een actief beleid zowel voor de spreiding over de verschillende beleggingscategorieën als voor de keuze van de markten en de individuele aandelen en obligaties, om zo de veranderende situatie op de beleggingsmarkten ten volle te benutten. 5. Bevek met kapitaalbescherming Deze bevek biedt de beleggers de garantie op een minimumreturn, die afhangt van de prestatie van een onderliggende waarde of de garantie op terugbetaling van een minimumkapitaal op een bepaalde vervaldag. Voorbeeld van een bevek met kapitaalbescherming: Een bevek waarmee de belegger gedurende zes jaar volledig kan deelnemen aan de stijging van de CAC40 (index die bestaat uit 40 waarden van de «marché à règlement mensuel» afkomstig uit alle economische sectoren en behorend tot de eerste honderd beurskapitalisaties). In de loop van deze periode stijgt de index met 150%. Op de eindvervaldag ontvangt de belegger 150% meer dan zijn basisbelegging. Als de CAC40 daarentegen niet is gestegen of zelfs is gedaald, zal de belegger toch zijn basisinleg terugkrijgen. We merken op dat deze bescherming in de meeste gevallen niet onvoorwaardelijk is en dat ze gegarandeerd wordt door de betaling van verzekeringen, «dekkingen» genoemd, die bijvoorbeeld op de markt van de opties worden gekocht. 6. Dakfondsen Het betreft hier een fonds dat belegt in andere fondsen. 7. Alternatieve fondsen of hedge funds Een hedge fund is een beleggingsfonds dat gekenmerkt wordt door een beheer dat veel actiever is dan bij een traditioneel fonds dat in aandelen of obligaties belegt. Hedge funds streven een zogenaamde absolute prestatie na, los van de evolutie van de traditionele financiële markten. Om die reden gebruiken zij beheersmethoden die verschillend zijn van de methoden die de traditionele fondsen gebruiken. Zij kopen en verkopen verschillende types activa, nemen langetermijnposities in en doen aan overdisponering, maken gebruik van hefboomeffecten of afgeleide producten, dat allemaal om voordeel te halen uit zowel stijgende als dalende markten. Zo genieten zij ook veel soepeler beheersregels dan de traditionele fondsen. Bovendien zijn de inschrijvings- en terugkoopvoorwaarden doorgaans dwingender dan voor de traditionele fondsen.
E. Risico’s verbonden aan ICB’s 1. Risico verbonden aan de beleggingen Eerst en vooral staan de ICB’s bloot aan alle risico’s van de aandelen, obligaties en andere roerende waarden die ze gebruiken voor het beheer van hun portefeuille. Daarnaast hangt het risico af van de aard van de beleggingen die de ICB doet (aard van de waarden, types emittenten, economische sector, geografische zone, munteenheid ...). De cliënt heeft geen controle over de beleggingsbeslissingen van de ICB en het beleggingsbeleid geeft de beheerders soms de mogelijkheid om, naast de hoofdbelegging (bijvoorbeeld aandelen of obligaties) ook gebruik te maken van afgeleide producten of hefboomeffecten in het beheer van de portefeuille.
12
Zo is ook de munteenheid van het deelbewijs of de terugbetaling niet noodzakelijk representatief voor de beleggingsposities van de ICB. 2. Beheersrisico De opbrengst van de deelbewijzen van het ICB hangt onder meer af van de bekwaamheid en de keuzes van de beheerders van de ICB. Zo kunnen verkeerde beheersbeslissingen tot verliezen leiden. 3. Risico van devaluatie van de netto-inventariswaarde (NIW) Een devaluatie van de NIW of van de munten waaruit de portefeuille van het fonds bestaat, wordt weerspiegeld in de prijs van de deelbewijzen van de ICB. 4. Liquiditeitsrisico Het is niet altijd mogelijk om dagelijks de terugkoop van deelbewijzen te vragen. Bepaalde ICB’s laten maar één keer per week of per maand een terugkoop toe. Er bestaan ook ICB’s die volledig gesloten blijven tot op de eindvervaldag of een verlengingsclausule bevatten als de terugkooporders een bepaalde drempel overschrijden. Dat impliceert een geringe liquiditeit van de orders. Open fondsen daarentegen hebben doorgaans een laag liquiditeitsrisico. 5. Risico verbonden aan het land van inschrijving Fondsen die zijn ingeschreven in Luxemburg genieten een juridisch kader met een doeltreffende prudentiële controle, in tegenstelling tot bepaalde fondsen die in andere landen zijn ingeschreven. Zo is ook de wetgeving met betrekking tot het witwassen van geld en de bescherming van de beleggers strikter in bepaalde landen, met name in Luxemburg, dan in andere landen.
IV. Overige producten A. Warrants Warrants, het bescheidener equivalent van opties, zijn een van de makkelijkst toegankelijke afgeleide producten. Door hun aard maken ze het de belegger ook makkelijker om vervolgens de stap te zetten naar de optiemarkten. De belegger moet er zich van bewust zijn dat hij met warrants een bedrag kan verliezen dat even hoog is als het belegde kapitaal. De evolutie van de waarde van de warrant hangt niet enkel af van de evolutie van de waarde van het onderliggende effect. Het is dus belangrijk om zich te informeren over de verschillende factoren die de waarde van de warrant beïnvloeden, deze worden beschreven in het prospectus. In tegenstelling tot aandelen, die een deel van het kapitaal vertegenwoordigen, of tot obligaties, die een deel van de schulden vertegenwoordigen, vertegenwoordigen warrants enkel het recht om een effect te verwerven en ligt de waarde van een warrant in het recht dat de houder ervan kan uitoefenen. Een warrant maakt het immers mogelijk gedurende een bepaalde periode een bepaalde hoeveelheid zogenaamde onderliggende effecten te kopen (call warrant) of te verkopen (put warrant) aan een prijs die op voorhand is vastgelegd (uitoefenprijs of strike). De houder van de call warrant kan zijn inschrijvingsrecht al dan niet uitoefenen. Hij kan zijn effect op de beurs verhandelen vóór de vervaldag ervan. Voorbeeld Naam: Uitoefenprijs: Pariteit: Hoeveelheid: Koers op 14 april:
Call X 91,47 EUR 100/1 1.000 0,14 EUR
1. Call / Put Op de beurzen kan de belegger aandelen kopen of verkopen. Met aandelen stelt hij de facto zijn hele belegging bloot. Call warrants daarentegen, die een recht en geen verplichting inhouden, beperken de blootstelling van de oorspronkelijke belegging. In ons voorbeeld hebben we het over een call (of koopoptie). De belegger zal dus het recht hebben aandelen X te kopen aan een koers van 91,47 EUR. In het tegenovergestelde geval spreken we van een put warrant (of verkoopoptie). 2. Premie (of premium) De premie is het initiële bedrag dat moet worden gestort om de call of put warrants te kopen. Om de premie te berekenen, moet men naast de aankoopkoers ook de te verhandelen hoeveelheid kennen. Op de warrantmarkt moeten immers bepaalde hoeveelheden worden gerespecteerd voor de verrichtingen.
13
In ons voorbeeld bedraagt de hoeveelheid 1.000 warrants met een slotkoers op 14 april van 0,14 euro. De minimumpremie komt dus overeen met: - Hoeveelheid x Aankoopkoers = Totale premie - 1.000 x 0,14 = 140 EUR voor 1.000 call warrants 3. Onderliggende waarde of support: De onderliggende waarde is het effect waarop de warrant steunt, waarop het inscrijvingsrecht zal worden uitgeoefend. Hier is de onderliggende waarde X. 4. Uitoefenprijs De uitoefenprijs of strike is de prijs waartegen het aan de warrant verbonden recht kan worden uitgeoefend, dat wil zeggen de onderliggende waarde kan worden gekocht of verkocht. In ons geval bedraagt de uitoefenprijs 91,47 EUR. De houder van call warrants zal dus aandelen X kunnen kopen aan 91,47 EUR. Als de uitoefenprijs onder de slotkoers van het aandeel X (100 EUR) duikt, dan zegt men dat de call warrant “in the money” is. Voor een call warrant: «In the money» betekent dat de koers van de onderliggende waarde hoger is dan de uitoefenprijs van de warrant; «Out of the money» betekent dat de koers van de onderliggende waarde lager is dan de uitoefenprijs van de warrant; «At the money» betekent dat de koers van de onderliggende waarde gelijk is aan de uitoefenprijs van de warrant. 5. Pariteit Een pariteit 100/1 betekent dat 100 warrants recht geven op 1 onderliggend effect. 6. Vervaldag Bij het kopen van aandelen is het in principe mogelijk de effecten ad vitam te behouden, tenzij de onderneming failliet gaat of verkocht wordt. Op een warrant staat van bij de aanvang een vervaldag. Na de vervaldag vervalt het recht dat aan de warrant is verbonden: de waarde heeft dan geen waarde. 7. Samenvatting van beleggingen in warrants Aankoop van de call warrants Aankoop van de aandelen X aan 91,47 Totaal
In EUR
Uitleg
140,00 914,70 1.054,70
1.000 x 0,14 (1.000/100) (1) x 91,47 Ofwel 105,47 EUR/effect X
(1) De vraag is hoeveel aandelen X men kan kopen met 1.000 call warrants. Het antwoord vinden we in de pariteit. De pariteit bedraagt 100 warrants tegen 1 effect. We kunnen dus 1.000/100 = 10 aandelen X kopen aan een koers van 91,47 EUR.
B. Inschrijvingsbon (Franse warrant) Een inschrijvingsbon is een instrument dat de houder ervan het recht geeft om in te tekenen op een aandeel of obligatie, aan een vooraf bepaalde prijs en tot een bepaalde datum. Het is mogelijk de bon niet uit te oefenen en door te verkopen vóór de vervaldag ervan. De inschrijvingsbon kan aan een aandeel of obligatie worden gehecht of autonoom bestaan. De uitgifte van inschrijvingsbonnen hangt samen met de lancering van nieuwe effecten. In tegenstelling tot de inschrijvingsrechten, die gewoonlijk een bijzonder korte looptijd hebben, blijven inschrijvingsbonnen doorgaans meer dan een jaar geldig. Ze vormen een financieel instrument met een sterk hefboomeffect. De koers ervan ligt gewoonlijk immers flink onder de prijs van de onderliggende waarde en schommelt meestal op basis daarvan. Zo veroorzaakt elke koersstijging van de onderliggende waarde een nog sterkere koersstijging van de inschrijvingsbon. Omgekeerd zal elke koersdaling van de onderliggende waarde een des te groter verlies veroorzaken. Dit instrument wordt vaak gebruikt bij kapitaalverhogingen. In dat geval spreken we over aandelen gekoppeld aan inschrijvingsbonnen voor aandelen.
C. Inschrijvingsrechten Het inschrijvingsrecht is een losgemaakte coupon van een aandeel die een gewone aandeelhouder het recht geeft in te schrijven op nieuwe aandelen gedurende een bepaalde periode, tegen een vooraf bepaalde prijs. Het is een financieel instrument met een sterk hefboomeffect. De koers ervan ligt gewoonlijk immers flink onder de prijs van het aandeel in kwestie en schommelt meestal op basis daarvan. Zo veroorzaakt elke koersstijging van het aandeel een nog sterkere koersstijging van het inschrijvingsrecht. Omgekeerd zal elke koersdaling van het aandeel een des te groter verlies
14
veroorzaken. Tot op de vervaldag kan de houder van het recht op elk moment zijn optie uitoefenen (in het bijzonder als de prijs van het aandeel boven de uitoefenprijs van het recht is uitgestegen) of het verkopen op de markt van de rechten, als deze bestaat.
D. Toekenningsrecht Het toekenningsrecht is een los, verhandelbaar recht van een aandeel dat de houder ervan het recht geeft gratis nieuwe aandelen te ontvangen. Dat recht wordt losgemaakt op de eerste dag van de verrichting en kan op de beurs worden verhandeld als een autonoom effect. Om hun aandeelhouders aan zich te binden, kennen sommige ondernemingen gratis aandelen toe. Let wel: deze aandelen hebben in geen enkel opzicht invloed op het vermogen van de aandeelhouder. Veronderstellen we dat het kapitaal van een vennootschap bestaat uit 50.000 aandelen met een nominale waarde van 10 EUR en dat de vennootschap tegelijk een reserve heeft van 500.000 EUR. Het valt perfect te overwegen om deze reserves in het kapitaal op te nemen. Het nieuwe kapitaal zal in dat geval dus uit 100.000 aandelen bestaan. Elke aandeelhouder zal een nieuw aandeel ontvangen in ruil voor een oud aandeel. Fundamenteel is hij er niet rijker door geworden, hij heeft gewoon twee keer zoveel aandelen aan een koers die twee keer lager ligt (want de beurskoers zal hieraan worden aangepast). Bij dit soort verrichtingen ontvangt elke oude aandeelhouder die voldoet aan de voorwaarden van de verrichting, een toekenningsrecht waarmee hij zijn rechten op de toekomstige aandelen kan doen gelden. Dit toekenningsrecht is vrij overdraagbaar, met name voor de aandeelhouders die geen bijkomende aandelen wensen te ontvangen. Aantal aandelen Nominale waarde Kapitaal Reserves Totaal aan eigen vermogen
Vóór de verrichting
Na de verrichting
50.000 10 EUR 500.000 EUR 500.000 EUR 1.000.000 EUR
100.000 10 EUR 1.000.000 EUR 0 EUR. 1.000.000 EUR (+ 0%)
E. Certificaat Het certificaat van aandelen wordt uitgegeven door financiële ondernemingen op verzoek van de emittent van de aandelen en is bestemd om bijvoorbeeld in het buitenland te circuleren. Een certificaat vertegenwoordigt een aantal aandelen. Het certificaat is aan toonder. Het komt voor dat het certificaat verhandelbaar is in het land van uitgifte van het betreffende aandeel.
F. Gestructureerde producten Gestructureerde producten zijn beleggingsproducten die beleggingen op de geld- of obligatiemarkt combineren met verrichtingen op afgeleide producten en meer bepaald op opties of swaps waarvan de waarde afhangt van een onderliggende waarde, dit voor de garantie van een coupon of een kapitaal volgens welbepaalde kenmerken. Verschillende types onderliggende waarden zijn mogelijk, zoals aandelen, aandelenindexen, wisselkoersen, rentetarieven, grondstoffen, inflatie, ICB’s ... De risico’s van gestructureerde producten zijn verbonden met de onderliggende waarden en met het feit of het kapitaal al dan niet gewaarborgd is op de eindvervaldag, ermee rekening houdend dat als de belegger een terugbetaling van de opbrengst wil voor de vervaldag, de kapitaalgarantie niet van toepassing is en de terugbetalingsprijs zal worden beïnvloed door de evolutie van de onderliggende waarde.
G. Private equity Private equity is een ruime benaming die verwijst naar elk type van belegging in niet-beursgenoteerde aandelen op een publieke markt. Private equity-vennootschappen zijn niet beursgenoteerd maar kunnen wel portefeuilles van genoteerde vennootschappen bezitten. Aangezien ze niet beursgenoteerd zijn, moeten deze vennootschappen kopers vinden, bij een gebrek aan notering op een traditionele markt. De liquiditeit van dergelijke producten is dus klein en het risico op kapitaalverlies is doorgaans groter dan voor een rechtstreekse belegging in aandelen van een beursgenoteerde vennootschap. Private equity-fondsen groeperen de door de private equity-vennootschappen belegde kapitalen. Een private equity-fonds werkt als volgt: het fonds ontvangt regelmatig «capital commitments» van ervaren beleggers («qualified investors») zoals pensioenfondsen, financiële instellingen en vermogende personen voor de belegging van een
15
bepaald bedrag. Telkens zich een beleggingsopportuniteit voordoet tijdens de vooraf bepaalde looptijd van het fonds (bijvoorbeeld: 7 jaar), worden de beleggers gevraagd om het vereiste kapitaal te storten volgens hun «commitment». Met commitment bedoelen we het totale beleggingsbedrag waarvoor elke belegger zich onherroepelijk engageerde. Een commitment wordt gebruikt zodra het werd opgeroepen. De commitmentperiode is verschillend voor elk compartiment.
V. Herhaling van de belangrijkste risicotypes die aan de producten zijn verbonden A. Algemeen De prijs of de waarde van een belegging hangt af van – totaal oncontroleerbare – schommelingen op de financiële markten. Prestaties uit het verleden vormen geen garantie voor prestaties in de toekomst. De aard en de omvang van de beleggingsrisico’s verschillen naargelang de landen en de beleggingen. Deze beleggingsrisico’s verschillen onder andere volgens het type belegging dat wordt gerealiseerd, met inbegrip van de manier waarop de financiële producten tot stand kwamen of de bewoordingen waarin ze werden opgesteld, de behoeften en de doelstellingen van de particuliere beleggers, de manier waarop een particuliere belegging gerealiseerd of aangeboden, verkocht of uitgewisseld werd, de lokalisatie of het land van inschrijving van de emittent, de diversifiëring of de concentratie van een portefeuille (bijvoorbeeld het bedrag dat in elke munt, roerende waarde, land of emittent is belegd), de complexiteit van de verrichting en het gebruik van hefboomeffecten. De hierna besproken risicotypes kunnen op elke type belegging een impact hebben.
B. Liquiditeit De liquiditeit van een instrument wordt rechtstreeks beïnvloed door de vraag en het aanbod van dit instrument. Onder bepaalde uitwisselingsvoorwaarden kan het moeilijk of onmogelijk blijken een positie te liquideren. Dat kan zich bijvoorbeeld voordoen bij een snelle prijsbeweging, als de prijs zodanig verhoogt of vermindert dat de uitwisseling erdoor opgeschort of beperkt wordt, in het kader van de betreffende uitwisseling. Het doorgeven van een stop-verkooporder beperkt de verliezen niet noodzakelijk tot de verdisconteerde bedragen, maar de marktvoorwaarden kunnen de uitvoering van dit order aan de vastgelegde prijs onmogelijk maken. Bij producten buiten beurs moet de tegenpartij het contract bovendien niet vooraf opzeggen of het product terugkopen, tenzij dat in het contract zo is bepaald.
C. Kredietrisico Het kredietrisico is het risico op verlies veroorzaakt door de leningnemers, debiteuren van obligaties of tegenpartijen die hun verplichtingen niet nakomen of het risico dat de kredietkwaliteit van deze partijen verslechtert.
D. Marktrisico 1. Algemeen De prijs van de beleggingen schommelt volgens de vraag en het aanbod van de markt, de perceptie van de beleggers en de prijzen van elke onderliggende of verwante belegging, of volgens de sectorale en economische factoren uiteraard. Deze kunnen totaal onvoorspelbaar zijn. 2. Buitenlandse markten Elke buitenlandse belegging of belegging met een buitenlands element kan onderhevig zijn aan de risico’s van de buitenlandse markten. Die kunnen verschillen van de risico’s van de lokale markten. In sommige gevallen zullen de risico’s groter zijn. Het winst- of verliespotentieel dat verbonden is met verrichtingen op buitenlandse markten of contracten in vreemde munten hangt af van de wisselkoersschommelingen. 3. Groeimarkten De prijzen kunnen extreem volatiel zijn, vooral op de groeimarkten. Er zijn vaak prijsverschillen en niet zelden is er een ontwrichting van de markt. Als een bepaald land in het nieuws komt, kunnen de financiële markten bovendien reageren met prijsverhogingen en/of -dalingen in een zeer korte tijdspanne. Groeimarkten hebben doorgaans niet hetzelfde niveau van transparantie, liquiditeit, efficiëntie en controle als de meer ontwikkelde markten. Zo hebben deze markten niet altijd reglementeringen inzake manipulatie en misbruik van voorkennis of andere bepalingen «voor de harmonisering van de spelregels» omtrent de beschikbaarheid van informatie en het gebruik of misbruik ervan op deze markten. De groeimarkten kunnen ook politieke risico’s vertegenwoordigen. De toepassing van risicobeheerpraktijken kan moeilijk blijken voor beleggingen op groeimarkten, zoals voor wisseltermijncontracten of afgeleide producten.
E. Bescherming van de verrekenkamers Voor een groot aantal uitwisselingen worden de prestaties van een verrichting «gegarandeerd» door de wissel- of
16
verrekenkamer. Maar elke garantie wordt normaal gezien gesteld ten gunste van het lid van de wissel- of verrekenkamer en kan door de cliënt niet worden uitgeoefend. Deze kan bijgevolg geconfronteerd worden met de krediet- en insolvabiliteitsrisico’s van de vennootschap via dewelke de verrichting wordt uitgevoerd. Er is in elk geval geen verrekenkamer voor de traditionele opties, en doorgaans ook niet voor de instrumenten buiten beurs die niet worden verhandeld volgens de uitwisselingsregels.
F. Insolvabiliteit De insolvabiliteit of nalatigheid van de vennootschap met wie u hebt verhandeld of van elke tussenpersoon in de transactie kan uitmonden in de liquidatie of de sluiting van posities zonder uw instemming, en zelfs de niet-terugbetaling van uw beleggingen. Er bestaat ook een insolvabiliteitsrisico wat de belegging zelf betreft, bijvoorbeeld van de vennootschap die de obligatie heeft uitgegeven of van de tegenpartij ten overstaan van de afgeleide producten buiten beurs (wanneer het risico is verbonden aan het afgeleide product zelf en aan elke garantie of marge van de tegenpartij).
G. Wisselrisico Wisselkoersschommelingen kunnen een gunstig of ongunstig effect hebben op de winst of het verlies van wisselverrichtingen en verrichtingen op afgeleide producten en roerende waarden in een andere munt dan de rekening van de cliënt. De verzwakking van de munt van een land ten opzichte van een referentiemunt of de munt van de portefeuille van de cliënt heeft een negatief effect op de waarde van een belegging in deze munt. Muntappreciaties hangen af van een reeks economische, sociale en politieke factoren en kunnen grote schommelingen vertonen, zelfs in de intradagelijkse uitwisselingen. Enkele landen beschikken over wisselcontroles die gepaard kunnen gaan met de opschorting van de uitwisseling of transfer van munten of de devaluatie van de munt. De dekking kan de blootstelling aan elke munt verhogen of verminderen maar kan de blootstelling aan de schommeling van de geldwaarden niet volledig uitsluiten.
H. Renterisico De rentetarieven kunnen zowel stijgen als dalen. Rentetarieven houden het risico in dat de waarde van een effect, en meer bepaald een obligatie, achteruitgaat bij een rentestijging. Dat kan een negatieve invloed hebben op andere producten.
I. Reglementair/juridisch risico Alle beleggingen kunnen blootgesteld worden aan het reglementair of juridisch risico. De rendementen van alle beleggingen, en van nieuwe beleggingen in het bijzonder, zijn blootgesteld aan het risico op vervolging op reglementair of gerechtelijk vlak en aan veranderingen die onder andere het winstpotentieel van een belegging kunnen wijzigen. Rechtshervormingen kunnen een belegging die tot dusver was toegelaten, zelfs onwettig maken. Er kan ook een wijziging optreden in aanverwante materies, zoals belastingheffing, met een belangrijke impact op de rentabiliteit. Dergelijk risico is onvoorspelbaar en kan afhangen van talrijke economische, politieke en andere factoren. Bijgevolg is dit risico hoger op de groeimarkten, maar het is overal aanwezig. Op de groeimarkten zijn de commerciële en industriële praktijken, de beurzen en de buitenbeursmarkten doorgaans minder gecontroleerd en gereglementeerd door de regering. In bepaalde regio’s zijn er soms geen wetten en reglementeringen inzake beleggingen in roerende waarden en daar waar zij wel bestaan, kunnen zij op onsamenhangende of willekeurige wijze worden toegepast of geïnterpreteerd en met terugwerkende kracht worden gewijzigd. In vele landen is er geen sprake van onafhankelijkheid van de rechtssystemen en immuniteit voor economische, politieke of nationalistische invloeden. In vele landen zijn de rechters en rechtbanken doorgaans onervaren op het gebied van handels- en vennootschapsrecht. De vennootschappen lopen het risico dat de wetgevende macht de wet herziet enkel en alleen als reactie op economische of politieke druk of ontevredenheid van het volk. Niets garandeert dat een buitenlandse belegger voldoende verhaal zal hebben tegenover de lokale rechtbanken in geval van inbreuk op de wetten of lokale reglementeringen of bij geschillen betreffende de eigendom van activa. Een belegger kan ook moeilijkheden ondervinden om een zaak aanhangig te maken bij een rechtbank of om van de buitenlandse rechtbanken vonnissen te verkrijgen en toegepast te zien.
J. Operationeel risico Het operationele risico, zoals defecten of functiestoornissen in systemen en essentiële controles, met inbegrip van de informaticasystemen, kan een weerslag hebben op alle financiële producten, maar in het bijzonder op de houders van aandelen, aangezien deze een deel van de eigendom van een vennootschap vertegenwoordigen. Het commerciële risico, met name het risico dat de onderneming op onbekwame of onbevredigende manier beheerd wordt, kan ook een invloed hebben. Veranderingen binnen het personeel en de organisatie kunnen een zeer belangrijk effect hebben op deze risico’s en doorgaans is het operationele risico buiten de organisatie niet waarneembaar.
17
18
CL 07065/02
W WW.ING.LU