DE ARCHITECT JACQUES VAN GILS, DOOR JOSEPH TH. J. CUYPERS. De periode, waarin het bouwkundig werk van Jacques van Gils valt, is voor Rotterdam eene geweest van zeer belangrijken vooruitgang op handelsgebied; — ook de beoefening en het aanzien van de bouwkunst mogen zich in dien tijd verheugen in een aanmerkelijken opbloei. Van de technische beoefening der ambachten steeg het gemiddelde peil in die 25 jaren tot eene eigenaardige uiting van het geestesleven door menig werk van verfijnde bouwmeesterskunst, welke zich van die van andere Hollandsche steden duidelijk onderscheidt. De krachtige wisselwerking der goede leiding van het bouwkunst-onderwijs aan de Academie en van het streven der jongere bouwkunst-beoefenaren, die hier ook meer dan elders op zeer collegialen voet verkeerden, heeft die aantrekkelijke opleving zeker sterk bevorderd. Het werk van Jac. van Gils staat evenwel daarbuiten. Op welke wijze? Waarom? Jac. van Gils was geboren Rotterdammer, maar reeds de toon van zijn Nederlandsen gaf te kennen, dat zijne ouders geen geboren Rotterdammers waren. Zij kwamen uit NoordBrabant, en trokken naar Oosterhout terug, voordat de zoon zich nog gevestigd had. Zoo zien wij de verklaring van het feit, dat Van Gils aan de Academie van Antwerpen zijn opleiding zocht, terwijl hij op het bureau van Baekelmans, toen de meest krachtige figuur onder de neogotiekers van 1860, als teekenaar werkte. Daar zal hij zeker heel wat hooger gestemde bouwidealen hebben gevoed dan voordien op het bureau van architect Van Tulder in Tilburg. Deze enkele feiten zijn voldoende gegevens, om ons den jongen man van krachtig Katholieke overtuiging in de 80-er jaren voor te stellen. Zijn bouwkunstige ernst blijkt al vroeg uit de liefde voor de historische monumenten der Middeleeuwen; het zorgvuldig doorwerkte restauratie-ontwerp voor de Hal van Mechelen is daarvan het bewijs. Veelzijdigheid van studie, als de nog romaniseerende vroeggotische opvatting van Baekelmans en de geraffineerde decoratie van het eind der XVde eeuw, was nuttig om hem voortebereiden tot zijn latere loopbaan, waarin de kerkbouw wel als het ideaal bleef gelden. Hij leefde tevens met zijn 66
tijd mede, en wist als voorbeeldig huisvader te goed de waarde van eigen haard op prijs te stellen om den zeer verzorgden bouw van heerenhuizen niet ook als eene bouwkunstige verlustiging op te vatten. Aan de moderne stedenbouw-vraagstukken gaf hij zijn zorg als lid der Gezondheidscommissie en als ontwerper van eene oplossing voor het Hofplein-Coolsingel-probleem. Als persoon was hij niet voorbestemd om de typische Rotterdamsche architect te worden; daarvoor was zijn natuur nietforsch genoeg. Veeleer was hij het complement bij zulk overleg, als door fijner besnaarde zakenmenschen gevoerd moest worden met hun bouwmeester, wanneer zij zich een eigen gemoedelijk, beschaafd, stemmend huis wilden stichten. Die gevoelige stemming, die hij stelde naast de zakelijke kracht van het hiervoor genoemde Rotterdamsche leven, is de kenmerkende eigenschap van zijn persoon en van zijn werk. Zoo is zijn werk een belangrijk element van de veredeling en verfijning der cultureele ontwikkeling van Rotterdams grootstads wezen. Terwijl de architectuurschool der Rotterdamsche Academie al vroeg een modern karakter aanneemt, geïnspireerd door vrije toepassing van Fransch-klassieke invloeden, blijft Van Gils getrouw aan het beginsel van uit onze oude inheemsche bouwkunst onze nieuwe op te bouwen. Eerst wortelende in het middeleeuwsche type, gaat door evolutie zijn keuze al spoedig verder; immers zijn eerste woonhuis aan den Westersingel 1896 bewonderen wij als een kranige vertolking van onze XVI-de-eeuwsche bouwkunst. Bij den aanvang van de XXe eeuw zien wij zijn werk onafhankelijker worden van historische elementen. Toch vermindert zijn liefde voor de oude bouwwerken geenszins. Niet tevreden met de gelegenheid, die de restauraties van de kerk en torens te Brielle, Zaltbommel en Oirschot hem boden om het werk onzer voorgangers te bestudeeren, liet hij geen gelegenheid voorbij gaan om te genieten van het heerlijk aanzien van onze oude steden en dorpen met de hen omringende en daarmede samengegroeide natuur. De Heemschut-beweging vond in hem een warm voorstander; zijn medewerking in de Zuid-Hollandsche Archeologische Commissie en aan de uitgaven van Rotterdamsche oude bouwkunst mag dit nog getuigen, zooals hij dit persoonlijk deed bij elke gelegenheid. Onze persoonlijke kennismaking dagteekent van kort voordien, 67
toen hij bij de verplaatsing van het dorp Haarzuylens verschillende landelijke woningen en boerderijen in oud type ontwierp en uitvoerde. Het is vooral op aandringen van Victor de Stuers geweest, dat hij in diens geboortestad Maastricht de directie aanvaardde van de stedelijke Teekenschool, die werd hervormd en uitgebreid. Maar hij voelde zich te veel bouwmeester van de daad, om door dien werkkring voor langen tijd gebonden te blijven, te meer daar het hotel 1'Empereur (1901) aan den hoek van het Stationsplein, in echt Limburgsen materiaal uitgevoerd, het eenige bouwwerk van meer belang was, dat hem in die jaren met de praktijk in Maastricht moest verbinden. In 1902 kwam hij naar Rotterdam terug, waar hij in alle volgende jaren van zijn liefde voor de eigen oude bouwkunst trouw blijk gaf, zooals zijn mooie studiebladen van de Groote St. Laurenskerk met een ideale voltooiing van den toren, door de Gemeente voor haar Archief aangekocht, duidelijk bewijzen. Toen omtrent 1908 de Van Doorensstichting door hem in barok karakter werd gebouwd aan de Coolvest, waarbij hij een goede keuze deed door aan Edema van der Tuuk het decoratief werk op te dragen, werd deze bouwwijze door de jongste modernen onder de bouwmeesters principieel zeer gelaakt. Maar zullen niet reeds na korten tijd vele in modernen geest gestichte bouwwerken, waarvan in die jaren de evenwichtigheid alleen nog te vinden was in het werk van den aanvoerder Berlage, zullen die werken niet na korten tijd als minder goed in het stadsbeeld passend worden gevoeld, dan deze met veel zorg bewerkte ouderwetsche bouwproeve? Ook mag het karakter der stichting, zooals die door de Regenten en door hare bestemming werd aangeduid, niet uit het oog worden verloren bij de beoordeeling der architectonische waarde. Het is een vreugde te kunnen vermelden, dat Jac. van Gils het meest modern is geweest in zijn kerkbouw; maar dien mocht hij in Rotterdam niet ontplooien. Een plan voor de H.Familiekerk aan den Bergsingel moge nog eens tot verwezenlijking komen. Wij zien zulk een eenvoudigen typischen baksteenbouw van uit den trein ten westen, als we het station Delft binnen rijden. De vormen zijn tot de meest primitieve geometrische teruggebracht; de baksteen is als materiaal van kleine afmetingen met veel toewij68
ding gebruikt om daarmede typische spelingen van licht en kleur te verkrijgen. Nadat Van Gils verschillende Brabantsche en Zeeuwsche kerken, zooals die van Stratum en I Jzendijke, vergroot had, bouwde hij de Kloosterkerk te Oosterhout, de kerken van Huibergen, Lagemierde, Stokkum, Hoogerheide en een zeer typischen centraalbouw, St. Clemens te Hilversum nabij het kanaal. Hoe zeer is het te betreuren, dat het hem niet gegeven was nog een half dozijn Godshuizen tot stand te brengen, waarvan de plannen volgens het moderne programma, met korten, breeden aanleg, bij zijn plotseling overlijden in October grootendeels gereed lagen, om voor of na uitgevoerd te worden. Een Nederlandsen priester riep hem naar Röskilde in Denemarken, waar hij met veel talent, in oud Deensch karakter een intiem devoot kerkje bouwde. Zijn zoekende geest volgde steeds alle nieuwe stroomingen op het gebied van kunstbeoefening en restauratie wezen. Dat bleek duidelijk, toen op de jaarvergadering van den Oudheidkundigen Bond te Gouda over de beginselen van restaureeren de praeadviezen werden ter sprake gebracht, die verder aanleiding hebben gegeven tot stellingen, welke als de uiting der nieuwe oflBcieele inzichten kunnen worden aangemerkt. De gevoelige natuur van Jac. van Gils schrok steeds terug voor radikale toepassing van theoretische stellingen bij de behandeling van oude monumenten. Hij wijdde daarbij uit over de groote zorg, die de bouwmeester moet besteden aan de studie van elk onderdeel van zulke herstelling, hoe hij als het ware elk detail moet koesteren, daar zoowel relief als lijn of vorm in de natuur dikwerf zooveel sterker spreken in een of andere richting, dan wij ons wel hebben voorgesteld. In zijn bijschriften voor Rotterdamsche gevels vinden wij zijn appreciatie nader uiteengezet van het opvoedend element, dat wij kunnen genieten in elk stukje oude bouwkunst. Zoo kon hij geen vrede hebben met de zeer vrijzinnige toepassing van de meest moderne inzichten omtrent nieuw beeldhouwwerk aan oude gebouwen. De geslaagde herstelling van den mooien toren te Zaltbommel kan als voorbeeld dienen, dat elk beeldhouwwerk in dezen tijd uitgevoerd in Middeleeuwschen geest, niet als een doode copie behoeft te zijn. „De kunst is lang, het leven kort", dat mag wel als kenschet69
sende ondergrond worden beschouwd van den gedachtengang van Jac. van Gils in de gesprekken met zijn vrienden. Daarbij bracht hij, wat hij als zijn eigen zwakheden voelde, steeds sterk naar voren. In groote gemoedelijkheid toonde hij uitwendig den voortdurenden inwendigen strijd, dien de opvolgende diepere inzichten bij ons opwekken. Menigeen heeft de waarde van zijn werk minder hoog geschat, omdat hij zelf de aandacht meer vestigde op het onvoldaan streven dan op het bereikte resultaat. Deze gemoedelijke kinderlijke eigenschap is zonder twijfel in hooge mate belemmerend geweest voor de uitbreiding van zijn arbeidsveld. Degene, die thans zijn portefeuilles naslaat en de vele opvolgende studies voor hetzelfde bouwwerk daar vindt, met vele uit- en inwendige perspectievische teekeningen in aquarel, is verbaasd, dat deze collega de levenslust en de werkkracht, die uit zulk een arbeid spreken, niet in meerdere mate aan anderen wist mede te deelen. Dit zoeken, wikken en wegen van zijn bouwkunstig werk is weinig in overeenstemming met veler moderne-eischen. Maar het zal zeker zijn ten goede gekomen aan 't uitwendige en vooral aan 't inwendige van de vele huizen, die dan als enkelingen, dan als groepen van twee of meer gunstig zich afteekenen van de omgeving. Zij zijn te vinden aan de Mathenesserlaan nr. 292 tot 298 en hoek Heemraadssingel (1911) en verder Calandstraat en 's Gravendijkwal (1912), een groep van 312 volkswoningen aan de Jasmijnstraat (1913), ook te Kralingen en Hillegersberg (1916). De meeste dezer werken zijn afgebeeld in Afl. 1. Derde deel van de Bibliotheek voor Moderne Holl. Architectuur (1917). Onder al deze heerenhuizen onderscheidt zich als het best gemelde nr. 65 Westersingel. Dat is niet de uitvoering van correcte maar dorre teekeningen, doch de bouwmeester heeft hier met veel overleg materiaal en vorm zoodanig gekozen, dat de ruimten met ons medeleven, dat het uitwendige ons gemoed aanspreekt, zoodat de woning mede gaat leven met het gezin dat er in verblijft; en dit geheel wortelt evenzoo goed in onze overgeleverde kunst als in het goede hedendaagsche nationale leven. Dat het gemoed van dezen bouwmeester ook op prijs werd gesteld, is gebleken, toen zijn onthutste vrienden in grooten getale aanwezig waren bij de ter aarde bestelling van zijn zoo vroeg bezweken stoffelijk hulsel. 70
HEERENHUIS WESTERSINGEL 65
ARCHITECT JAC. VAN GILS