vk w Metena oktober 2006
MONOGR AFIE
nr 6 - ok tober 2006
William J. Baumol Ingeleid door Herman Daems
David & Goliath Ondernemerschap, innovatie en groei
vk w Metena oktober 2006
David & Goliath Ondernemerschap, innovatie en groei
William J. Baumol
Ingeleid door Herman Daems
William J. Baumol is professor emeritus van New York University. Hij maakte naam als academicus en als adviseur van overheidsdiensten en privé-ondernemingen. Zijn jongste boek ‘The Free-Market Innovation Machine’ (2002) is nu al een klassieker.
issn nummer 1780-9525 William J. Baumol David & Goliath. Ondernemerschap, innovatie en groei Monografie nr. 6 / Oktober 2006 Wettelijk depot d/2006/10.346/7
vk w Metena oktober 2006
Inhoudstafel
Auteur Synopsis
5
Ten geleide
7
Woord vooraf door Herman Daems
9
1. Het grote raadsel van het kapitalistisch groeiwonder
11
2. Routineuze innovatie
13
3. De niet routineuze vernieuwers
14
4. Het samenspel van groot en klein
17
5. De ondernemer en de omgeving
19
6. Onproductief ondernemen
22
7. Respectabel ondernemerschap
25
8. Kapitalisme, ondernemerschap en wettelijke voorschriften
27
Besluit
29
Referenties
30
vk w Metena oktober 2006
Synopsis
Wat maakt dat moderne westerse economieën het vermogen bezitten om een nooit geziene economische welvaart tot stand te brengen? In deze monografie wordt het antwoord op deze vraag gezocht vanuit de kerngedachte dat de kleine ondernemer – de thuisbasis van de zelfstandige ondernemer en de onafhankelijke uitvinder – de belangrijkste bron vormt voor de technische ideeën en innovaties die op hun beurt het fundament leggen van de ongeziene groeiprestaties van ’s werelds industriële economieën.
Vertrekpunt is de stelling dat niet zo zeer technische uitvindingen maar eerder het vermarkten ervan via innovaties de echte motor van het westers economisch succes zijn geweest. Een treffende illustratie hiervan is de adembenemend lange lijst uitvindingen die de Chinezen doorheen de eeuwen op hun conto mochten schrijven. De steriliteit van de maatschappelijke ordening waarin deze nieuwe kennis tot stand kwam, verhinderde echter dat ze innovatief en dus productief kon aangewend worden in functie van een hogere economische ontwikkeling.
Het voorbeeld van het oude China staat in schril contrast met de organisatie van de moderne vrije markten waar innovatief gedrag een ingebakken reflex is geworden. Twee elementen liggen hier aan de basis. De niet door strikte regelgeving gehinderde vrije concurrentie tussen bedrijven enerzijds en het gebruik van innovatie als ultiem wapen in die concurrentiestrijd anderzijds, maken het verschil.
Het eerste element verwijst naar een adequaat maatschappelijk kader en dito juridische spelregels die maken dat het voor handen zijnde ondernemerschap – dat overigens in alle samenlevingen ten overvloede aanwezig is – gestuurd wordt in de richting van ‘productieve’ innovatie. Het is immers niet denkbeeldig dat innovatief ondernemerschap zich begeeft op het pad van minder productieve activiteiten zoals het uitzuigen van schaarse bronnen door middel van monopolievorming, zelfs criminele buitensporigheden. Een belangrijke bijdrage van het kapitalisme tot globale economische groei bestond aldus in het teweeg brengen van een kentering in de normen voor wat als prijzenswaardig gedrag mag beschouwd worden.
Het tweede element volgt uit het eerste en houdt in dat in een dergelijk maatschappelijk kader het productief ondernemerschap met technologische innovatie een ideaal strijdwapen heeft gevonden. De druk om te innoveren zorgt voor een constante stroom van vernieuwing omdat bedrijven het nu eenmaal niet kunnen riskeren om achterop te blijven.
Temidden dit strijdgewoel heeft er zich doorheen de tijden een opmerkelijke rolverdeling voorgedaan. Ondanks het feit dat het gros van de bestedingen voor R&D en aanverwante innovatieve activiteiten in mature economieën door grote oligopolide bedrijven wordt gedaan, zijn het toch de kleine bedrijven en ondernemers die de belangrijkste bron vormen voor technische innovaties. Het is niet de bedoeling om daarmee de indruk te wekken dat die grote ondernemingen inefficiënte of ondoeltreffende vernieuwers zijn. Integendeel, het verschil in prestatie is het gevolg van de onderscheiden rol die grote en kleine ondernemingen spelen. De puur zelfstandige en de meer routineuze innovatieactiviteiten zijn namelijk complementair. In een dergelijk scenario treden David en Goliath elkaar niet langer als vijanden tegemoet – ze worden promotoren van dezelfde zaak.
vk w Metena oktober 2006
Ten geleide
Iedereen draagt zijn verleden mee. Toen ik een goede vijftien jaar geleden voor het weekblad Trends onder een ruime steekproef van Vlaamse economen de vraag lanceerde wie volgens hen de Nobelprijs Economie verdiende te krijgen, staken er in de antwoorden twee namen torenhoog boven alle andere uit: Amartya Sen en William Baumol. Eerstgenoemde mocht in 1998 de hoogste eer die men in economenland kan opstrijken, in ontvangst nemen. William Baumol bleef tot nu toe op zijn honger. Sedert de mini-enquête onder de Vlaamse economen ben ik William Baumol van naderbij gaan volgen want, eerlijk toegegeven, veel wist ik van de man niet af op het moment van de rondvraag. Ik ontmoette de man tot nu toe drie keer voor uitgebreide gesprekken en laat ik er maar niet verder doekjes om winden: de bijna 85-jarige maar nog altijd zeer alerte en energieke William Baumol is een econoom met hoofdletter E en een mijnheer met hoofdletter M. De in New York geboren en aan de University of London gevormde William Baumol behoort tot een uitstervend ras. Hij is niet enkel een kei in theoretische economie maar hij voelt zich ook als een vis in het water bij de analyse van problemen uit de reële wereld. Hij doceerde het grootste gedeelte van zijn lange carrière aan Princeton University en New York University. In zijn onderzoek passeerden een onwaarschijnlijke lijst van onderwerpen de revue. Productiviteit, economische groei, innovatie, antitrust, mergers en overnames, kunst en economie, ondernemerschap en monetair beleid zijn maar een losse greep uit de onderwerpen die opduiken in zijn meterslange publicatielijst. Naast zijn academische activiteiten stond Baumol ook met zijn twee voeten in de reële wereld. Als adviseur was hij actief voor onder andere het Hooggerechtshof en de Federal Trade Commission. De lijst van privé-ondernemingen waar hij als consultant voor optrad, klinkt als een greep uit de Fortune top 500. Naast al zijn economisch werk ontpopte William Baumol zich ook tot een verdienstelijk schilder. We zijn dan ook zeer verheugd dat we in de reeks monografieën van VKW Metena voorliggende tekst van William Baumol kunnen publiceren. Minstens even blij zijn we met het feit dat Herman Daems zich onmiddellijk bereid verklaarde om het voorwoord tot de tekst van Baumol voor zijn rekening te nemen. Johan Van Overtveldt Directeur VKW Metena
vk w Metena oktober 2006
Woord vooraf
Professor William J. Baumol is in Vlaamse ondernemingskringen zeker geen BE, een Bekende Econoom. Toch heeft deze Amerikaanse econoom baanbrekend werk geleverd om de rol van de ondernemer en het ondernemerschap stevig in de economische theorie te integreren. Hij wordt daarvoor, en voor andere fundamentele economische bijdragen, in academische kringen zeer geloofd. Baumol’s baanbrekende werk heeft hem tot nu toe nog geen Nobelprijs voor Economie op geleverd, maar velen van ons hopen dat dit toch nog tijdig zal gebeuren. De laatste jaren groeit ook in bredere kringen waardering voor zijn inzichten. Dit voorjaar schreef het gezaghebbende blad The Economist:”Thanks to Mr. Baumol’s own painstaking efforts, economists now have a bit more room for entrepreneurs in their theories.”
Ik vind het dan ook een goed idee dat VKW Metena een artikel van William J. Baumol publiceert. Het is een stuk waarvoor je even moet gaan zitten, maar het is de moeite waard.
Ondernemers zijn van cruciaal belang voor de economische groei. Dat is de basisstelling waarvan Baumol, in deze en in vele van zijn andere publicaties, vertrekt. Hij sluit daarmee nauw aan bij de ideeën van Joseph Schumpeter, de AmerikaansOostenrijkse econoom die in het begin van de vorige eeuw de basis legde van het moderne denken over de rol van de ondernemer. Maar Baumol gaat verder. In tegenstelling tot Schumpeter, die dacht dat het innovatie proces helemaal zou overgenomen worden door grootschalige ondernemingen, ziet hij een samenspel tussen grote en kleine ondernemingen. De innovaties die van grote ondernemingen komen zijn volgens Baumol eerder verbeteringen of nieuwe toepassingen van bestaande producten. Terwijl kleine ondernemingen zorgen voor echte productvernieuwingen die nieuwe markten creëren. Op die manier wordt een extra duw gegeven aan de economische groei. We zien dat natuurlijk ook in Vlaanderen. De Vlaamse economie is vandaag aanwezig in biotechnologie, in software voor financiële transacties en in draadloze communicatie – om maar deze sectoren te noemen- omdat ondernemers nieuwe bedrijven begonnen zoals Devgen, Clear2Pay en Option. Door die en andere ondernemers heeft de Vlaamse economie een nieuwe groeidynamiek kunnen ontwikkelen.
10
Hoe krijg je meer ondernemers? Het meest gehoorde antwoord op deze vraag hier te lande is, dat dit afhangt van de cultuur en van de mentaliteit. Baumol zegt het niet uitdrukkelijk in zijn stuk, maar wie tussen de regels leest beseft dat hij aan cultuur en mentaliteit voor het stimuleren van ondernemerschap niet veel belang hecht. Ondernemerschap hangt volgens Baumol vooral van economische stimulansen af. Hij schrijft letterlijk: “..it is my belief that the explanation for this rise and fall of entrepreneurial activity is grounded in simple dollars and cents – in the changes in the economy’s structure of payoffs.” Dat lijkt mij wel heel duidelijk. In alle economieën is ondernemerschap te vinden, zo observeert Baumol. Maar wanneer de stimulansen verkeerd zijn dan kan het ondernemerschap negatief werken en de economie benadelen in plaats van groei te stimuleren. Baumol betoogt dat de vrije markteconomie de juiste stimulans creëert om het ondernemerschap ten bate van de economische groei te doen werken. Maar toch betekent dat niet dat alle ondernemerschap in de vrije markt positief zal zijn. Ondernemerschap zal immers ook proberen monopolies te creëren en dat remt de groei af. Daarom is een echte concurrentie en een goede regelgeving essentieel om het ondernemerschap in de goede richting te sturen. Het hier gepubliceerde stuk van Baumol levert ongetwijfeld stof voor verdere discussie in Vlaanderen.
Herman Daems Professor Strategie KU Leuven
vk w Metena oktober 2006
David & Goliath Ondernemerschap, innovatie en groei
1. Het grote raadsel van het kapitalistisch groeiwonder
We moeten kijken naar innovaties, en niet alleen naar uitvindingen, om een antwoord te vinden op het grote raadsel, namelijk een verklaring voor de ongeëvenaarde en nog nooit geziene groeiprestaties van de vrije markt. Ik gebruik hier de term ‘innovatie’ in de betekenis die de Oostenrijks-Amerikaanse econoom Joseph Schumpeter eraan geeft: het hele proces, vertrekkend van de geboorte van nieuwe technologische ideeën tot het op de markt brengen van nieuwe producten of procedures. Vroegere beschavingen hebben spectaculaire resultaten neergezet op het gebied van uitvindingen. De Chinezen zijn daarvan het voorbeeld bij uitstek. Eeuwen voor Columbus hadden ze al de drukkunst, het kompas, ingewikkelde (water)uurwerken, buskruit, spinmachines, een katoenzuiveringsmachine, porselein, lucifers, tandenborstels, speelkaarten en nog veel meer uitgevonden. In de geschiedenis treffen we ook nog andere landen aan die een opmerkelijk aantal nieuwe producten en technologieën hebben nagelaten. Maar al die uitvindingen brachten nooit een economische groei voort die zelfs maar bij benadering vergelijkbaar is met die van de moderne markteconomieën.
Bij verdere reflectie lijkt het erop dat de druk om te innoveren, die voortvloeit uit de kracht van competitieve markten , en de daarbij horende neiging om vernieuwingen actief te verspreiden en het gebruik ervan aan te moedigen, ontbrak in alle andere economieën dan de onze. Het is natuurlijk een feit dat er in zo goed als elke economie in de wereld substantieel belangrijke markten bestaan en doorheen de geschiedenis bestaan hebben. Wat maakt dan de moderne markten zo verschillend dat ze het vermogen bezitten om mirakelgroei voort te brengen? Een eenvoudig antwoord daarop bestaat niet, want elk antwoord dat kan voorgelegd worden zal noodzakelijkerwijze een aantal
11
12
sleutelfactoren buiten beschouwing laten, zoals politieke verandering, de evolutie van de godsdienstige overtuiging en zelfs historische toevalligheden. Uit mijn onderzoek terzake meen ik te mogen concluderen dat met name twee kenmerken van onze moderne markteconomie een cruciale rol gespeeld hebben in die positieve evolutie.
De eerste van die twee kenmerken is de vrije mededinging, dat wil zeggen mededinging die niet gehinderd wordt door strikte regelgeving door de overheid of streng toegepast gewoonterecht, zoals dat van de middeleeuwse gilden, die allebei de onverbloemde strijd tussen rivaliserende firma’s onmogelijk maakten. Bijzonder belangrijk in dat verband is de rivaliteit tussen oligopolies. De tweede cruciale ontwikkeling is het feit dat in het huidige economische bestel heel wat rivaliserende oligopolies gebruik maken van innovatie als het voornaamste strijdwapen om zich te beschermen tegen concurrenten en om te trachten die concurrenten van de kaart te vegen. Het resultaat is perfect vergelijkbaar met een wapenwedloop tussen twee landen, waarbij beiden vrezen dat ze door het andere land aangevallen zullen worden en het daarom nodig achten om de militaire bestedingen van het andere land minstens te evenaren. Op dezelfde manier zullen twee concurrerende firma’s het allebei roekeloos vinden om de andere toe te laten meer uit te geven aan de ontwikkeling en de verwerving van haar wapentuig. Ze worden allebei tot de conclusie gedreven dat minstens evenveel inspanning en besteding toekennen aan het innovatieproces een kwestie van leven en dood is. In een economie waarin dat het geval is, ligt het natuurlijk voor de hand dat er een constante stroom van innovaties op gang komt omdat de bedrijven het niet wagen om hun innovatieactiviteiten te verminderen.
vk w Metena oktober 2006
2. Routineuze innovatie
Een belangrijke gevolg van de innovatiewedloop zoals hierboven beschreven is de opkomst van wat ik zou noemen routineuze innovatieprocessen, namelijk diegene waarvan het bestedingsniveau door bedrijven vastgesteld wordt als onderdeel van de reguliere planning van hun concurrentiestrategie. Routineuze innovatieprocessen, met name diegene die geleid worden door standaard beslissingsprocessen in bedrijven, zijn inderdaad van groot en waarschijnlijk toenemend belang in een context waarbij 70% van de Amerikaanse R&D-bestedingen langs bedrijven gekanaliseerd wordt. In Europa ligt dat percentage iets lager maar dat verandert mijns inziens ten gronde niks aan de argumentatie.
De druk van de concurrentie dwingt de bedrijven ertoe om het innovatieproces te systematiseren en zoveel mogelijk te verhinderen dat ze door hun concurrenten de loef afgestoken worden. Vooral in de hightech sectoren hebben ondernemingen in hun routineoperaties innovatieve activiteiten ingebouwd , precies om de daarnet beschreven risico’s te vermijden. Een dergelijke innovatieactiviteit is dan niet langer een grotendeels onvoorspelbaar proces waarin wijzigingen in de sociale psychologie het toevallig optreden beheersen van individuen die over de vastberadenheid en inspiratie beschikken die voor innovatie nodig is.
Bedrijven leggen systematisch vast welke bedragen ze gaan investeren in het R&Dproces. Ze beslissen systematisch over de manier waarop ze met hun rivalen in het strijdperk zullen treden en welke en hoeveel mensen zullen ingezet worden voor dat doel. Ze selecteren zelfs wat de laboratoria van de ondernemingen moeten uitvinden. Kortom, de concurrentie maakt het te riskant voor firma’s om voor hun nieuwe producten en processen vooral af te hangen van de onvoorspelbare inspanningen van onafhankelijke uitvinders. In de plaats daarvan hebben ze een groot deel van het onderzoek en de ontwikkeling die in de economie plaatsvinden omgezet in een intern, bureaucratisch en gecontroleerd proces. Ze hebben het ‘geroutineerd’.
13
14
3. De niet-routineuze vernieuwers
Routineus gegenereerde innovatie is belangrijk voor ons debat omdat het een activiteit is die om allerlei praktische redenen niet ondernomen werd in om het even welke prekapitalistische economie en klaarblijkelijk een aanzienlijke bijdrage levert aan de groei van de vrijemarkteconomieën. Dat betekent echter niet dat de ondernemende onafhankelijke vernieuwers, die zich vooral in hun kleine firma’s ophouden, niet langer een significante rol spelen. Integendeel, ik zal duidelijk maken dat hun bijdrage alsmaar gewichtiger geworden is. Industrieel econoom Frederic Scherer geeft een lange lijst van belangrijke technische innovaties die naar voor gebracht werden door beginnende ondernemingen en bijgevolg niet voortgevloeid zijn uit de drang naar ‘routinering’ die in gevestigde ondernemingen bestaat.
Zijn voorbeelden omvatten onder meer de gloeilamp, wisselstroom, radiotelegrafie en -telefonie, de telefoon met kiesschijf, de synchroon wentelende communicatiesatellieten, de turbojetmotor, de geluidsfilm, zelfontwikkelende foto’s, de elektronische rekenmachine en nog vele andere [1980 p.438]. De Small Business Administration van de Amerikaanse overheid heeft een desnoods nog langere en meer onthutsende lijst opgesteld, met onder meer het vliegtuig, de FM-radio, de helikopter, de pc, de pacemaker, het veiligheidsscheermesje en de ritssluiting (zie Tabel 1) . Vergelijkbare overzichtjes zouden ook voor Europa kunnen gemaakt worden (in mindere mate voor Japan).
Een zeer recente studie in opdracht van de Small Business Administration leverde op een meer systematische en bewijskrachtige wijze soortgelijk materiaal op . In het rapport wordt technische evolutie onderzocht aan de hand van octrooiaanvragen en worden ‘kleine ondernemingen’ gedefinieerd als “bedrijven met minder dan 500 werknemers’. Eén van de meest opmerkelijke bevindingen uit de studie is allicht dat: “een patent van een kleine firma meer kans maakt om te behoren tot de top 1% van meest geciteerde octrooien dan een patent van een grote onderneming.”
Zie U. S. Small Business Administration, The State of Small Business: a Report of the President,1994, Washington, D.C.: U.S. Government Printing Office, 1995, p. 114. CHI Research, Inc., “Small Serial Innovators: The Small Firm Contribution to Technical Change,” Haddon Heights, NJ 08035, 2002, 32 pagina’s. Opgesteld onder contract nr. SBAHQ-01-C-0149. Om het communiqué waarin het project beschreven wordt te citeren:”Een totaal van 1.071 ondernemingen die tussen 1996 en 2000 15 of meer octrooien toegewezen kregen werd onderzocht. In het totaal werden 193.976 octrooien geanalyseerd. CHI heeft een database van die firma’s en hun octrooien samengesteld. In de lijst werden bedrijven in buitenlandse handen, universiteiten, overheidslaboratoria en organisaties zonder winstbejag niet opgenomen.”
vk w Metena oktober 2006
24-uur-leverservice Airconditioning Assemblagelijn Bakeliet Bandopnemer Biomagnetische beeldvorming Biosynthetische insuline Buitenboordmotor CAT-scanner met hoge resolutie Continugieten van staal Defibrillator Digitale röntgenfoto’s in hoge resolutie Draagbare computer Drukgevoelige tape Dubbelgebreide stof Elektronisch robotspreadsheet Elektronische bloeddrukmeter FM-radio Fototypografie Freewing onbemand vliegtuig Frontlader Geïntegreerde schakeling Geleed trekkerchassis
Geodetisch gewelf Grote computers Gyrokompas Hartklep Helikopter Hydraulische rem Identificatie op basis van DNA Katalytische oliekraakinstallatie Katoenoogstscanner Laserniersteenvergruizer Leesapparaat Linktrainer Menselijk groeihormoon Microprocessor NMR-scanner Optische scanner Orale contraceptiva Pacemaker Passagiersvliegtuig Pc Polaroidcamera Prefabwoningen Programmeerbare computer
Rekstrookje Ritssluiting Röntgenmicroscoop met hoge resolutie Rôntgentelescoop Roterende olieboorkop Snelvriezen Stereoscopische kaart Stroboscooplamp Supercomputer Synthetische huid uit cellofaan Transformator met variabel vermogen Tweearmige mobiel Vacuümbuis Vasculaire laser Vastebrandstofraketmotor Veiligheidsscheermesje Voorgespannen beton Warmtesensor Xerografie Zachte contactlenzen Zesassige robotarm
Tabel 1. Een aantal belangrijke innovaties door kleine Amerikaanse firma’s in de 20 ste eeuw Bron: samengesteld door de U.S. Small Business Administration, Office of Advocacy.
Voorts blijkt uit deze studie ook dat:
• •
•
•
15
Kleine ondernemingen een derde van de meest productieve aanvragers van octrooien uitmaken, met meer dan 15 Amerikaanse patenten op hun naam. De vernieuwing in kleine ondernemingen twee keer zo nauw verbonden is met wetenschappelijk onderzoek dan de gemiddelde innovatie in een grote onderneming en derhalve ook meer hightech of baanbrekend is. Kleine ondernemingen doeltreffender zijn in het voortbrengen van hoogwaardige vernieuwingen – de citatie-index bedraagt 1,59 voor octrooien van kleine ondernemingen tegenover 1,19 voor grotere bedrijven. Kleine bedrijven die patenten aanvragen zijn 13 keer meer innovatief per werknemer dan grote firma’s die een octrooi aanvragen.
16
Het is dan ook plausibel om te veronderstellen dat de meeste revolutionaire nieuwe ideeën van de voorbije twee eeuwen in aanzienlijker mate aangebracht werden door zelfstandige vernieuwers die in essentie kleine ondernemingen leidden en dat zulks ook in de toekomst zo zal blijven. Daar tegenover staat dat dergelijke innovatieve individuen , eens ze succes kennen, vaak overgaan tot de oprichting van een eigen firma die dan de rangen vervoegt van de grote ondernemingen die zich voornamelijk bezighouden met routineuze innovatie.
vk w Metena oktober 2006
4. Het samenspel van groot en klein
Het soort van innovatie waarin de reuzenondernemingen zich plegen te specialiseren is voornamelijk gewijd aan productverbetering, de verhoogde betrouwbaarheid en grotere gebruiksvriendelijkheid van de producten en het zoeken naar nieuwe aanwendingen voor die producten. Die aanpak vertoont een conservatief karakter. Er wordt gezocht naar producten die een duidelijke toepassing hebben en waarvoor de markt relatief bekend oogt. De typische bureaucratische controle op de vernieuwingsactiviteiten in de grote onderneming moet ervoor zorgen dat de resulterende veranderingen bescheiden en voorspelbaar zijn. Dergelijke bedrijven zijn niet geneigd om erg ontvankelijk te zijn voor de romantische opwellingen van verbeelding, de oprispingen van vertrouwen en de sprongen in het duister, die vaak alleen maar tot mislukking leiden, maar die ook als enige in staat zijn om nieuwe werelden te openen.
In dat verband mag men, eens de kritieke rol van de kleinere ondernemingen erkend wordt, niet vervallen in het andere uiterste en de incrementele bijdrage van de routineactiviteit onderwaarderen, want die draagt soms aanwijsbaar meer bij tot de globale economische groei dan de meer revolutionaire prototypes van innovatie. Hoewel elk van die kleine verbeteringen relatief onspectaculair kan zijn, kunnen ze wel degelijk significant worden als ze bij elkaar gevoegd worden. Kijk maar eens naar het povere rekenvermogen van de eerste lompe en enorm dure computers en naar de aanzienlijke veelvouden van dat vermogen dat sindsdien werd toegevoegd door een heleboel opeenvolgende marginale verbeteringen.
Zowel zelfstandige als routineuze innovatieactiviteiten dragen zonder twijfel aanzienlijk bij tot de economische groei, zoals Rosenberg benadrukt heeft (zie bijv. [1976, p. 66]). De twee types van activiteit zijn complementair. Samen dragen ze meer bij tot de groei dan elk afzonderlijk zou kunnen. De ene zorgt voor de opwekking en de invoering van doorbraken, de andere draagt cruciale prestatieverbeteringen aan.
Binnen dat proces is er geen aanleiding om te verwachten dat zelfstandige uitvinders of vernieuwers in de nabije toekomst achterhaald zullen worden of dat kleinere ondernemingen een kleinere bijdrage zullen leveren tot de vernieuwing. Het is daarentegen eerder aannemelijk dat de taakverdeling inzake technische vooruitgang zal aangehouden worden, waarbij zelfstandige ondernemers een groot deel, indien niet
17
18
het meest, van de meer revolutionaire bijdragen zullen leveren, terwijl de routineuze innovatieactiviteiten van de oligopoliebedrijven die bijdragen zullen opnemen om ze dan te verbeteren en/of verder uit te breiden, vaak ver voorbij de mogelijkheden die men ervan verwacht had.
vk w Metena oktober 2006
5. De ondernemer en de omgeving
In de economische literatuur ging en gaat nog steeds veel aandacht uit naar het belang van de ondernemer, zowel in de Schumpeteriaanse betekenis van het woord als in de betekenis van schepper van om het even welke nieuwe onderneming. In discussies die een verklaring trachten te vinden voor het succes van bepaalde economieën en het mislukken van andere, wordt de nadruk gelegd op het verschil in beschikbaarheid van ondernemerstalent en in de mechanismen die motiverend werken. Plannen om de economische ontwikkeling te stimuleren omvatten voorzieningen voor de opleiding van ondernemers en het aanmoedigen van hun activiteiten. De afwezigheid van ondernemers wordt soms aangehaald als een aanzienlijke hinderpaal voor de groei. Of die ondernemers al dan niet een sterrol toegewezen krijgen maakt daarbij niet uit, ze worden alleszins niet beschouwd als tweederangsacteurs.
Overeenkomstig die opvattingen wordt soms als verklaring voor de groeivertraging in een economie aangevoerd dat de ondernemersgeest en tegelijkertijd de ondernemers zelf om een of andere mysterieuze reden verdwenen zijn. Of dat, wanneer een bepaalde economie opstart, de (onverklaarde) opkomst van een kader van ondernemers minstens voor een deel daaraan toegeschreven wordt. Ik ga er van uit dat zulk een visie niet echt steekhoudend mag genoemd worden. Ondernemers worden niet plotseling in overvloed gecreëerd in een soort van spontane “opwekking” en hun rangen worden niet plotseling drastisch uitgedund door een niet nader omschreven plaag. Ik geloof eerder dat de verklaring voor die opkomst en neergang van ondernemersactiviteit berust op een eenvoudige centenkwestie en met name dient gezocht te worden in de veranderingen in de structuur van de opbrengsten in de economie. Zonder omwegen gezegd, de activiteiten die de grootste monetaire (of andere want niet elke ondernemer is gedreven door het louter geldelijke) opbrengsten laten verhopen, leiden tot een reallocatie van ondernemers van de ene sector van de economie naar een andere en die herschikking kan vormen aannemen die de schijn wekken dat de ondernemers als groep verdwijnen, dan wel ontstaan. In deze context is het van het grootste belang om de rol van de ondernemer binnen de kapitalistische economie goed te begrijpen.
Wanneer ondernemerschap beschouwd wordt als een input, kan het, net als elke andere input, gerealloceerd worden onder invloed van een wijziging van de relatieve winstvooruitzichten die geboden worden door de beschikbare alternatieve aanwendingen waarvoor dat ondernemerschap kan ingezet worden. De inspanningen van
19
20
ondernemers worden gereöriënteerd door verschuivingen in de sectoren van de economie en de activiteitsgebieden waar waarschijnlijk meer winst zal kunnen gehaald worden. Misschien niet voor alle ondernemers, maar toch zeker voor een groot aantal onder hen, vormt de aard van de marsrichting die de meestbelovende winstvooruitzichten biedt een belangrijk momentum. Aan het begin van zijn Kapitaal voert Karl Marx aan dat binnen het winstgevend productieproces tafels en stoelen hun kenmerken als bruikbare meubels verliezen. In de plaats daarvan worden ze omgevormd tot een abstracte belichaming van waarde, tot bronnen van verwachte financiële baten, en in die zin worden ze gehomogeniseerd. Hetzelfde geldt voor de alternatieve aanwendingsmogelijkheden inzake de inspanningen van de ondernemer. Die worden allemaal gehomogeniseerd tot abstracte kansen voor het vergaren van rijkdom, macht, zelfontplooiing of prestige. De prijszetting die de toekomstige winstgevendheid bepaalt, kan dan ook een diepe invloed hebben op het toewijzingspatroon van de bedrijfsmiddelen van de economie. Wanneer een bepaalde sector een stadium bereikt waarin de mogelijkheden voor verdere innovatie – misschien tijdelijk – uitgeput lijken, is het niet verwonderlijk om te moeten vaststellen dat de ondernemersinspanningen uit die activiteitssector wegvloeien naar andere sectoren waar de mogelijkheden voor een winstgevende invoering van veranderingen rooskleuriger lijken. De neiging van ondernemers om hun inspanningen op die wijze te heroriënteren, wordt al geruime tijd erkend en de bijdrage daarvan aan de dynamiek van de economie wordt aanvaard. In sommige gevallen zijn de gevolgen van een dergelijke heroriëntering op de productiviteit echter twijfelachtiger.
Zo kan in een minder ontwikkeld land een wijziging in de wetgeving die de risico’s verhogen waarmee ondernemers geconfronteerd worden in rechtstreeks productieve activiteitsgebieden, de ondernemers ertoe brengen om hun inspanningen te concentreren op andere activiteiten, zoals het accumuleren van grondeigendom of een carrière in de overheidsbureaucratie. Dat kan niet alleen leiden tot een verandering in de richting van de productieve inspanningen van de economie, maar ook haar output verminderen en haar groei vertragen. Dit soort herschikking van ondernemersinspanningen kan ook ingegeven worden door veranderingen die de relatieve terugkeer naar meer productieve of minder productieve uitingen van ondernemerschap beïnvloeden.
Er bestaat dus een waaier van rollen waartussen de inspanningen van de ondernemers kunnen verschoven worden. Sommige van die rollen volgen niet het constructieve en innovatieve script dat hen traditioneel toegekend wordt. Hoe ondernemers zich op een bepaald tijdstip en een bepaalde plaats gedragen, hangt sterk af van de heersende ‘spelregels’, met name vooral de beloningsstructuur in de economie. Ik beweer dat het
vk w Metena oktober 2006
die spelregels zijn, en niet het aanbod aan ondernemers, die van de ene periode tot de andere significante veranderingen ondergaan en mee de uiteindelijke weerslag op de inzet van ondernemersmiddelen en –activiteiten bepalen.
21
22
6. Onproductief ondernemen
Een kernpunt in mijn verhaal is de bewering dat de ondernemersactiviteit innovatief kan zijn, en in feite meestal ook is, maar dat ze niettemin soms toch ook weinig of geen bijdrage levert tot de reële output van de economie. Ondernemersactiviteit kan soms zelfs de output verminderen of de groei belemmeren. Het is belangrijk om in te zien dat de innoverende ondernemer vaak geen enkele productieve bijdrage levert en in sommige gevallen zelfs een destructieve rol speelt door zich in te laten met wat Thorstein Veblen omschreven heeft als ‘systematische sabotage’ van de productie (bijvoorbeeld door op de proppen te komen met een nieuwe manier om outputrestricties op te leggen aan leden van een kartel om zodoende de prijzen hoog te houden). Dat gebeurt niet toevallig, maar treedt op wanneer de opbrengststructuur in een economie van die aard is dat hij maatschappelijk onproductieve activiteiten winstgevender maakt dan activiteiten die productief zijn.
“Rent-seeking” vormt in dit verband een typisch voorbeeld. Het is een concept dat geïntroduceerd werd door Gordon Tullock. Het verwijst naar elke activiteit die tot doel heeft een deel van de monopoliewinsten of andere economische renten die heden ten dage gegenereerd worden of mogelijk beschikbaar zijn in de economie te verwerven. Neem bijvoorbeeld een gereguleerde sector die feitelijk een bilateraal monopolie vormt (d.i. twee meestal grote bedrijven zwaaien de plak). Veronderstel dat een van de monopoliehouders een nieuwe manier vindt om het regelgevend organisme ervan te overtuigen de prijzen aan te passen zodat een groter deel van de totale monopoliewinsten van de sector naar de koffers van zijn onderneming vloeit. Dan heeft het een succesvolle daad van rent-seeking gepleegd. Het is duidelijk dat een dergelijke activiteit innovatief kan zijn. Er kan bijvoorbeeld een vernieuwend wetsprincipe uitgedacht worden dat door de ‘rentezoeker’ gebruikt wordt om de regelgevende instantie ervan te overtuigen om te zijnen gunste tussenbeide te komen. Maar die activiteit hoeft in genen dele iets bij te dragen tot de economische productie of productiviteit. Ze kan daarentegen een effectieve belemmering vormen voor beide door waardevolle middelen onjuist toe te wijzen aan werkzaamheden die, vanuit het oogpunt van de economie, nutteloos zijn. Ook het feit dat de concurrerende onderneming hierdoor verplicht wordt haar activiteiten uit zelfverdediging in een onproductieve richting te sturen, zal negatief inwerken op de totale productie en productiviteit.
vk w Metena oktober 2006
Aan het andere uiteinde van het spectrum hebben zich in de loop van de geschiedenis – en tot op vandaag – ook gevallen van ondernemend geweld voorgedaan. De aanvoerders van de middeleeuwse huurlingenlegers en de krijgsheren in het China van het begin van de 20ste eeuw waren duidelijk zakenlui, die zich bezighielden met de verkoop van een dienst als eindproduct of als intermediair goed. Hun activiteiten werden gekenmerkt door strategische en technologische innovaties. Kortom, sommigen onder hen waren ongetwijfeld ondernemers. Het kan echter op zijn minst gesteld worden dat hun activiteiten de productie verminderden en zelfs een deel van het productievermogen van de economie vernietigden. Op dezelfde wijze kan de moderne georganiseerde misdaad zakelijk en ondernemend zijn. In tegenstelling tot “rent-seeking”, dat mogelijk gewoon niets tot de productie bijdraagt maar haar ook niet echt schaadt, bestaat er dus een vorm van ondernemerschap die leidt tot een directe substantiële vernietiging van zowel de output als het vermogen om te produceren.
Het is dan ook duidelijk dat ondernemerschap niet moet beschouwd worden als een synoniem van deugdelijk gedrag dat altijd en overal bijdraagt tot productiviteit en groei. Ik zal nu aanvoeren dat de vrijemarkteconomie het lang niet altijd even goed doet als het erom gaat ondernemende activiteit aan te trekken in productieve kanalen. Niettemin lijkt ze in die rol veel beter gepresteerd te hebben dan om het even welk ander type van economie. Het is, bijvoorbeeld, opmerkelijk hoezeer de motivatiestructuur waarmee de ondernemer in de voormalige Sovjeteconomieën geconfronteerd werd, verschilt van de stimuli voor ondernemend gedrag die door het kapitalisme aangereikt worden. In de gereguleerde economie van de oude Sovjet-Unie werd het ondernemerschap toegespitst op de rentezoekende richting, waarbij baten werden nagestreefd door bureaucraat te worden of functionaris van de Communistische Partij. Managers van economische ondernemingen werden in feite gestraft wanneer ze om het even welke vernieuwende stap ondernamen die leidde tot een verhoging van de productiviteit. Dat gebeurde op minstens twee manieren. Ten eerste hing de beloning van een manager af van het succes dat de onderneming boekte met het behalen van een toegewezen jaarlijkse ‘productienorm’. Maar vernieuwing houdt risico’s in en zou het behalen van die lopende productiedoelstelling met mislukking bedreigen. Ten tweede, als een innovatie doorgevoerd werd en de verwachting wekte van een verhoging van de productiviteit, dan zou dat onveranderlijk geleid hebben tot de toewijzing van een hogere productiedoelstelling voor de daaropvolgende jaren, wat de taak van de manager er een stuk moeilijker zou op gemaakt hebben. Dat waren slechts twee van de hinderpalen bij de uitoefening van productief ondernemerschap in de sovjeteconomieën .
Nadat ik deze passage geschreven had, zag ik een veel voorzichtiger en gedetailleerder analyse door Maurizio Lacopetta, een doctoraatsstudent aan de NY University, (“Technological Diffusion in Market vs Planned Economies,” onuitgegeven) die in wezen tot hetzelfde besluit komt, weliswaar uitgaande van een veel meer verfijnde analyse dan de mijne. Lacopetta draagt duidelijke bewijzen aan dat inventie overvloedig voorkwam in de Sovjet-Unie, maar dat het er mangelde aan innovatie, met name de verspreiding en de wijdverspreide toepassing van de uitvindingen.
23
24
Dat zijn handicaps die doorgaans niet voorkomen in een vrijemarkteconomie. In de markteconomie blijft er weliswaar een overvloed aan mogelijkheden bestaan om winst te maken via wettelijke “rent-seeking” of onversneden criminele activiteiten, die voor een groot deel een belemmering van de groei vormen. Maar de vrije markt biedt de ondernemer die op succesvolle wijze productieve innovatie introduceert aanzienlijke compensatie.
vk w Metena oktober 2006
7. Respectabel ondernemerschap
Het is wenselijk om de historische oorsprong van de productief ondernemende kleine onderneming na te gaan, niet alleen omdat het op zich een boeiend thema uitmaakt, maar ook omdat er lessen uit kunnen getrokken worden voor het beleid in zowel economieën waarin het de bedoeling is een krachtige groei op gang te brengen als in economieën waar de uitdrukkelijke bekommernis erin bestaat te verzekeren dat de groei zal blijven doorgaan.
We kunnen beginnen met op te merken dat de voornaamste bijdrage van het kapitalisme tot de globale economische groei bestond in een diepgaande verandering van het psychologisch klimaat door een kentering in de normen voor prijzenswaardig gedrag. Dat schiep een rolmodel van miljardairvernieuwers en hun bijdrage tot de productie. De toenemende rijkdom en macht van de kapitalistische ondernemers stelden hen in staat om aanzien te verwerven, zowel dankzij hun indrukwekkende productieve en gecumuleerde verwezenlijkingen, als via de goede werken die ze vervolgens met hun rijkdom uitvoerden. Kortom, de vrijemarkteconomie moedigt productief ondernemerschap aan zoals geen enkele andere vorm van huishouding het tevoren ooit gedaan heeft. Het is dan ook aannemelijk dat dit opnieuw een cruciaal onderdeel is dat de spectaculaire groeiprestaties van het kapitalisme onderbouwt.
Daar tegenover staat dat heel wat relevante activiteiten die tegenwoordig ethisch ongeoorloofd zouden gevonden worden, in vroegere tijden wellicht als normaal en zelfs lofwaardig beschouwd werden (en omgekeerd). In het oude Rome en het middeleeuwse China, met hun overvloed aan militaire en niet-militaire interventies, werd het streven naar rijkdom en macht aanvaardbaar geacht en zelfs als wenselijk gecatalogeerd, net zoals dat het geval is in de meest door hebzucht gedreven kapitalistische maatschappijen. Maar de ideeën aangaande de middelen die geoorloofd zijn om die doelstellingen te bereiken, verschilden grondig van de hedendaagse. Methodes om rijkdom te vergaren die als lofwaardig beschouwd werden in een of beide van die maatschappijen omvatten onder meer militaire agressie, losgeld, omkoperij en woeker. Een aantal grote figuren uit de Romeinse geschiedenis werden bijvoorbeeld bewonderd omdat ze met die middelen onmetelijke rijkdommen verworven hadden. Nadat de Chinese mandarijnen benoemd waren in hun invloedrijke positie, moesten ze met steekpenningen de zware kosten compenseren die ze hadden moeten maken bij de voorbereiding voor de moeilijke keizerlijke examens die een voorwaarde waren
25
26
voor dergelijke functies. Aan die manier om rijkdom te verwerven, hing geen enkele geur van schandaal of afkeuring.
Maar zowel in de Romeinse als in de Chinese samenleving waren er twee soorten van activiteit die leidden tot onomwonden schande: deelnemen aan een handels- of productieve activiteit (sommige fatsoenlijke landbouwbezigheden misschien niet te na gesproken). In Rome, bijvoorbeeld, werden dergelijke eerloze activiteiten overgelaten aan “vrijgemaakten”, zijnde vrijgelaten slaven en hun zonen. Het is dan ook nauwelijks verwonderlijk dat er in die maatschappijen weinig productief ondernemerschap optrad. Ook al brachten in het bijzonder de Chinezen ontzettend veel uitvindingen voort, toch was er weinig sprake van innovatie, in de betekenis van de toepassing en de verspreiding van die uitvindingen. De meeste van die uitvindingen werden nauwelijks productief aangewend en verdwenen spoedig van het maatschappelijke toneel.
Men zou kunnen aanvoeren dat het kapitalisme zelf en zijn financiële verlokkingen voor koningen en edelen die krap bij kas zaten, ervoor gezorgd hebben dat de productieve activiteit van de ondernemer respectabel werd. Karl Marx himself merkte al op dat zulks de spaargelden van de kapitalist een aura van deugdzaamheid meegaf: “Op die wijze drijft hij de ontwikkeling door van de productieve krachten van de maatschappij... Enkel als personificatie van het kapitaal is de kapitalist eerbiedwaardig. Als dusdanig deelt hij met de vrek de passie voor rijkdom ter wille van de rijkdom. Maar wat bij de vrek alleen maar een karaktertrek is, is bij de kapitalist het gevolg van een sociaal mechanisme waarvan hij maar een van de radertjes is” ([1867] 1906, p. 649).
Een bijkomende implicatie van die passus verdient eveneens aandacht. Marx oppert dat de kapitalistische vorm van economie de ondernemer geen keuze laat. Hij wordt door sociale krachten opgevorderd om de productieve krachten van de maatschappij uit te breiden en hij wordt er daarenboven toe gedreven om “het menselijk ras meedogenloos [te dwingen] om te produceren ter wille van de productie” ([1867] 1906, p. 649). Bijgevolg “kan de bourgeoisie niet bestaan zonder constant de productie-instrumenten, en daardoor ook de productierelaties, radicaal te veranderen... Het behoud van de oude productiewijzen in ongewijzigde vorm was daarentegen de eerste bestaansvoorwaarde in alle vroegere industriële klassen” .
vk w Metena oktober 2006
8. Kapitalisme, ondernemerschap en wettelijke voorschriften
Het juridische kader en de wettelijke voorschriften vormen een bepalend kenmerk van de vrijemarkteconomie. Er bestaan gegronde redenen om tot het besluit te komen dat zonder wettelijke voorschriften, inbegrepen het recht op eigendom en de afdwingbaarheid van contracten, het groeimirakel van het kapitalisme, en eigenlijk het kapitalisme zelf, niet mogelijk zou geweest zijn . Om het belang van wettelijke voorschriften aan te tonen en enige aanwijzingen te geven over de oorsprong ervan, is het eens te meer aangewezen om terug te keren naar het stukje geschiedenis dat zonet besproken werd. In heel wat vroegere maatschappijen bestond er niet zoiets als het recht op privaat bezit. Althans in theorie behoorde alles immers toe aan de monarch, die het recht had om het even wat op te eisen telkens als dat zijn doelstellingen diende. Dat gold vooral in China, waar niet alleen geld en fysieke eigendom het voorwerp uitmaakten van onteigening, maar zelfs de innovaties zelf naar alle waarschijnlijkheid zouden aangeslagen worden door de staat. Zo wordt onder meer gemeld dat “meermaals... in de loop van de Chinese geschiedenis... de geleerde functionarissen... de vruchten plukten van de vindingrijkheid van anderen... Drie voorbeelden van uitvindingen die dat lot ondergingen zijn papier, dat uitgevonden werd door een eunuch, de drukkunst, dat door de boeddhisten gebruikt werd als een medium voor religieuze propaganda en de wisselbrief, een hulpmiddel van particuliere zakenlui.” (Balaszs, 1964, p. 18). Zelfs de Kerk was niet immuun voor de inhaligheid van de koningen. Dat nam soms massieve vormen aan, zoals de onteigening van de tempeliers door Filips IV van Frankrijk (Filips de Schone) in 1307 of die van de kloosters door Hendrik VIII van Engeland meer dan twee eeuwen later.
De onzekerheid die daaruit voortvloeide vormde een belangrijke ontmoediging voor zowel het sparen als voor vernieuwende activiteiten. Rijkdom diende bij voorkeur snel verbruikt te worden, wilde hij geen verleiding vormen voor hebzuchtige overheden. Het zou zelfs kunnen aangevoerd worden dat zulks heeft bijgedragen tot de neiging van de adel in een aantal maatschappijen om constant met schulden te leven. Productieve innovatie kreeg niet alleen weinig erkenning, laat staan respect, het was ook zelden de vereiste moeite waard. Het is duidelijk dat zonder de wettelijke voorschriften enorme hinderpalen in de weg stonden van economische groei van enige substantiële omvang.
Zie in dit verband Rosenberg en Birdzell (1986) en de Soto (2001).
27
28
Het is al evenzeer duidelijk dat het kapitalisme zelf uitgesloten was bij ontstentenis van wettelijke voorschriften. Kapitalisme heeft markten nodig waarin de deelnemers vertrouwen hebben in de bereikte overeenkomsten en de afgesloten contracten. Het wordt gedreven door de drang naar rijkdom die kan vergaard en bewaard worden en door de mogelijkheden om die rijkdom te doen toenemen door hem toe te kennen aan het productieproces. De onaantastbaarheid van eigendom en contract, evenals instellingen waarop kan betrouwd worden om ze af te dwingen, zijn de noodzakelijke voorwaarden voor het creëren van kapitalisten en voor de efficiënte uitvoering van hun rol.
vk w Metena oktober 2006
Besluit
Onze economie put haar vernieuwingen uit twee bronnen: de routineuze activiteiten van reuzenbedrijven en de activiteit van zelfstandige uitvinders en hun ondernemende partners (die soms dezelfde persoon zijn) . Maar, zoals we reeds opmerkten, gaat het daarbij niet louter om substituerende activiteiten. Er heeft zich integendeel een voorspelbare tendens tot specialisatie voorgedaan, waarbij de ondernemers de meest heterodoxe en baanbrekende vernieuwingen aanreikten en de onderzoeks- en ontwikkelingscentra van de grotere ondernemingen de verbeteringen aan die doorbraken aanbrachten die aanzienlijk bijdroegen tot hun nut. Die Goliaths van vernieuwers hebben de rol van de ondernemende Davids niet uitgeschakeld. Allebei vertoonden ze integendeel de neiging om zich te specialiseren en samen hebben ze het hele proces verrijkt tot ver voorbij wat elk type van vernieuwer apart had kunnen verwezenlijken. Er bestaat dus een kritische complementariteit tussen de rollen van beide innoverende ondernemingstypes en de groei wordt aantoonbaar aangezwengeld door hun arbeidsverdeling.
Van bij de aanvang en tot op vandaag heeft de groei in de vrijemarkteconomie als stimulans gediend voor ondernemerschap. Maar het ondernemerschap heeft een wederdienst geleverd door een constante en belangrijke bijdrage te leveren aan de kapitalistische groei. Routineuze innovatieprocessen – namelijk diegene die geleid worden door standaardprocedures van besluitvorming in bedrijven – zijn inderdaad van groot en waarschijnlijk toenemend belang. Niettemin blijft de ondernemende zelfstandige vernieuwer in zijn klein bedrijf een kritische rol spelen. Revolutionaire doorbraken worden nog altijd in aanzienlijke mate aangebracht door kleine ondernemingen die zich kunnen onttrekken aan de conservatieve neigingen van de reuzenfirma’s. Zonder hun revolutionaire ondernemende bijdragen zou er voor de grote bedrijven veel minder beschikbaar zijn om verder te ontwikkelen. Het is inderdaad een gelukkige omstandigheid voor de Amerikaanse economie dat haar instellingen en reglementen de overvloedige vorming van kleine ondernemingen vergemakkelijken en aanmoedigen en hun meer radicale innovatieve bijdragen in de hand werken.
Universiteiten en de overheid hebben natuurlijk ook aanzienlijke bijdragen geleverd.
29
30
Referenties
Khalil, E.L. The Red Queen Paradox: A Proper Name for a Popular Game. Journal of Institutional and Theoretical Economics; Vol. 153, juni 1997: 411-15. Marx, K., Engels, F. Manifest van de Communistische Partij, 1848. (weblink: http://www.vcp.nu/manifest/inh_man.htm). Rosenberg, Nathan. Perspectives on Technology. Cambridge: Cambridge University Press, 1976. Scherer, F.M. Industrial Market Structure and Economic Performance, Chicago: Rand McNally (tweede editie), 1980. Schumpeter, J.A., Capitalism, Socialism and Democracy, New York: Harper & Brothers, tweede editie, 1947.
vk w Metena oktober 2006
31
32
vk w Metena oktober 2006
voorheen reeds verschenen in de reeks monografie:
1. De economische toekomst van Europa door Olivier Blanchard 2. De houdbaarheid van de welvaartstaat. De onmogelijkheid van het noodzakelijke door Mark Eyskens 3. Het Bush-debacle door Johan Van Overtveldt 4. Spiritualiteit, bedrijfsethiek en ondernemerschap door Luk Bouckaert 5. A Brave New World. De verzwegen waarheiden rond de Belgische economie door Johan Van Overtveldt en Geert Janssens
33
34
William J. Baumol legt uit hoe het komt dat de technische innovaties van kleine ondernemingen en zelfstandige uitvinders tot op vandaag de fundamenten leggen voor de historische groeiprestaties van het kapitalisme. In combinatie met de meer routineuze innovatieactiviteiten van grote bedrijven ontstaat een scenario waarbij de Davids en Goliaths van het bedrijfsleven vechten voor dezelfde zaak.
vkw Metena Vertrekkend vanuit een economische oriëntatie doet vkw Metena aan onderzoekswerk dat betrekking heeft op brede maatschappelijke problemen en discussies.
verantwoordelijke uitgever vkw Metena Sneeuwbeslaan 20 2610 Wilrijk www.vkwmetena.be
[email protected]
anders durven ondernemen