Deloitte Belastingadviseurs B.V. Wilhelminakade 1 3072 AP Rotterdam Postbus 2031 3000 CA Rotterdam Nederland Tel: 088 288 2888 Fax: 088 288 9914 www.deloitte.nl Beconnummer 303045
RAD Hoeksche Waard t.a.v. de heren M. Huisman en A. Visser Smidsweg 20a 3273 LK WESTMAAS
Datum
Behandeld door
Ons kenmerk
18 mei 2015
Drs. G.J.W. de Ruiter
154.6
Onderwerp
Uw kenmerk
Toekomstige vennootschapsbelastingpositie RAD
-
Geachte heren Huisman en Visser, Conform uw verzoek gaan wij in het onderstaande nader in op de vennootschapsbelastingpositie van de Regionale Afvalstoffendienst Hoeksche Waard (hierna: RAD). Allereerst schetsen wij daartoe de achtergrond van het aanhangige wetsvoorstel ‘Modernisering Vpb-plicht overheidsondernemingen’. Vervolgens gaan wij in op de gevolgen voor de RAD en gaan wij in op een oplossingsrichting die de toekomstige administratieve lastendruk voor de RAD zo veel als mogelijk beperkt. Wij sluiten af met een concreet advies.
Inleiding Momenteel is het wetsvoorstel ‘Modernisering Vpb-plicht overheidsondernemingen’ bij de Eerste Kamer in behandeling. Op 21 april jl. is het nader voorlopig verslag vastgesteld. De Staatssecretaris heeft hier inmiddels op gereageerd (15 mei jl.) door middel van een Nadere memorie van antwoord. De vaste commissie voor financiën uit de Eerste Kamer zal naar verwachting op 19 mei beslissen of het wetsvoorstel gereed is voor plenaire behandeling. Het lijkt overigens de bedoeling, dat de plenaire behandeling nog in mei zal plaatsvinden, mede gelet op de vernieuwde samenstelling van de Eerste Kamer. Als de Eerste Kamer het wetsvoorstel aanvaardt, zal het kort daarna formeel in het Staatsblad verschijnen. De wet gaat materieel gelden vanaf 1 januari 2016.
Op alle opdrachten verricht door Deloitte zijn de ‘Algemene Voorwaarden Dienstverlening Deloitte Nederland, januari 2014’ gedeponeerd bij de Kamer van Koophandel onder nummer 24362837 van toepassing. Deloitte Belastingadviseurs B.V. is ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel te Rotterdam onder nummer 24362840.
Member of Deloitte Touche Tohmatsu Limited
2 18 mei 2015 154.6
Kern van het wetsvoorstel In het wetsvoorstel wordt geregeld, dat publiekrechtelijke rechtspersonen belastingplichtig voor de vennootschapsbelasting worden voor zover zij een onderneming drijven. Daarnaast voorziet het wetsvoorstel in enkele vrijstellingen. Aangezien de RAD een publiekrechtelijk rechtspersoon is (een openbaar lichaam met eigen rechtspersoonlijkheid) wordt de vennootschapsbelastingplicht in beginsel op het niveau van de RAD afgewikkeld. Overigens valt niet uit te sluiten, dat de participatie van de individuele gemeenten in de RAD ook tot het fiscale ondernemingsvermogen van de deelnemers behoort en daar leidt tot vennootschapsbelastingplicht (behoudens vrijstellingen). Dat betekent, dat een tussentijdse winstuitkering of een uitkering van het liquidatie-overschot van de RAD op het niveau van de gemeenten in de heffing van vennootschapsbelasting kan worden betrokken. Op dit aspect gaan wij niet nader in. Ondernemingsbegrip Het fiscale ondernemingsbegrip is relatief ruim. Globaal geformuleerd kan worden gesteld dat individuele dienstverlening tegen vergoeding aan burgers en bedrijfsleven alsmede medeoverheden relatief snel leidt tot een onderneming in fiscale zin. Gelet op de activiteiten van de RAD, bestaande uit de inzameling van huishoudelijk afval en bedrijfsafval (al dan niet via het milieustation) en het straatvegen ten behoeve van de deelnemende gemeenten, is in beginsel al spoedig sprake van een onderneming in fiscale zin. De vennootschapsbelastingplicht van de RAD lijkt daarmede een gegeven. Of de RAD een winststreven heeft, is niet zo zeer van belang. Omdat zij in (potentiële) concurrentie treedt met marktpartijen, behoeft slechts te worden getoetst of de RAD structureel verlieslatend is. Daarbij gelden de bijdragen van de deelnemers in fiscale zin als reguliere omzet. Wij hebben van u begrepen, dat van een structureel verlieslatende situatie geen sprake is. Inzameling huishoudelijk afval door gemeenten: een nuancering Van groot belang is dat de Staatssecretaris van Financiën ten aanzien van de inzameling van huishoudelijk afval tijdens de parlementaire behandeling enkele uitlatingen heeft gedaan die een ander licht op de zaak werpen. Het wordt niet met zo veel woorden gezegd, maar voor de inzameling van huishoudelijk afval lijkt de Staatssecretaris toe te werken naar de conclusie dat er géén vennootschapsbelastingplicht ontstaat. De Staatssecretaris is namelijk van mening dat er met de inzameling van huishoudelijk afval niet wordt deelgenomen aan het economische verkeer, mits de gemeente zelf het huishoudelijk afval inzamelt. De Staatssecretaris gaat er daarbij kennelijk van uit, dat sprake is van een collectieve dienst. Het inzamelen van huishoudelijk afval geschiedt in het algemeen belang en vormt in zijn visie geen dienstverlening aan de individuele burger, ook al zou er sprake zijn van een DIFTAR-systeem. Het fiscale gevolg van deze constatering is dat er ten aanzien van de inzameling van huishoudelijk afval géén sprake is van het drijven van een onderneming (daarvoor is deelname aan het economische verkeer vereist) en dus geen sprake van vennootschapsbelastingplicht.
3 18 mei 2015 154.6 Een conclusie overigens die haaks lijkt te staan op de onverkorte toepassing van de fiscale wetssystematiek en meer lijkt te zijn ingegeven door politieke redenen. Voor de RAD zijn deze uitlatingen van de Staatssecretaris praktisch gezien uiteraard uiterst relevant. In de volgende paragraaf (‘relevantie voor de RAD’) werken wij dat nader uit. Wetssystematiek: de vrijstellingen Uitgaande van de veronderstelling dat de RAD een onderneming in fiscale zin drijft, kan de vennootschapsbelastingplicht slechts worden voorkomen door toepassing van één of meerdere vrijstellingen. Voor publiekrechtelijke rechtspersonen voorziet het wetsvoorstel in de volgende vrijstellingen: 1. 2. 3. 4. 5.
vrijstelling voor interne dienstverlening; overheidstakenvrijstelling; verlegde overheidstakenvrijstelling; quasi-inbestedingsvrijstelling; samenwerkingsvrijstelling.
De vrijstellingen genoemd onder 1 en 4 zijn op de RAD in casu niet van toepassing. De onder 5 genoemde samenwerkingsvrijstelling moet in combinatie met de onder 2 genoemde overheidstakenvrijstelling worden bezien. Uit de parlementaire toelichting blijkt dat als een publiekrechtelijke rechtspersoon een eigen overheidstaak uitvoert (krachtens delegatie) de samenwerkingsvrijstelling niet aan de orde komt, maar de overheidstakenvrijstelling. Dat is ten aanzien van de RAD aan de orde, nu de RAD zelf de verordenende bevoegdheid heeft verkregen ten aanzien van de afvalstoffenheffing (en het reinigingsrecht). Overigens is het begrip ‘overheidstaak’ niet vast omlijnd. Uitgangspunt is dat ingeval er sprake is van een krachtens de wet aan een overheidslichaam opgelegde taak er sprake is van een ‘overheidstaak’. Dat geldt in ieder geval voor de inzameling van het huishoudelijk afval (inzamelplicht op grond van de Wet milieubeheer). Daarnaast kan het schoonhouden van het eigen openbaar gebied als een overheidstaak worden beschouwd (de veegactiviteiten). De dienstverlening aan het bedrijfsleven (inzameling van bedrijfsafval) valt hier niet onder. Omdat de RAD de inzameltaak ten aanzien van het huishoudelijk afval gedelegeerd heeft gekregen – hetgeen kan worden afgeleid uit het feit dat de RAD ten aanzien van de afvalstoffenheffing de verordenende bevoegdheid heeft verkregen – is sprake van een ‘eigen’ overheidstaak van de RAD in de zin van het wetsvoorstel. De RAD zal derhalve voor de inzameling van het huishoudelijk afval – uitgaande van belastingplicht – de overheidstakenvrijstelling dienen toe te passen. Omdat evenwel met de inzameling van huishoudelijk afval in concurrentie met de markt wordt getreden, kan de vrijstelling voor overheidstaken uiteindelijk niet worden toegepast.
4 18 mei 2015 154.6 Ten aanzien van de overige activiteiten van de RAD komt ofwel de samenwerkingsvrijstelling ofwel de vrijstelling voor verlegde overheidstaken aan de orde, dan wel kan géén vrijstelling worden toegepast. Daarover het volgende. Aangezien de inzameling van bedrijfsafval op het niveau van de gemeenten niet is vrijgesteld ingeval de gemeenten deze activiteit zelf zouden verrichten, is de samenwerkingsvrijstelling niet van toepassing op de door de RAD verrichte inzamelactiviteiten ten aanzien van bedrijfsafval.
Voor de veegactiviteiten kan mogelijk de verlegde overheidstakenvrijstelling worden toegepast. Omdat – naar wij hebben begrepen – afgerekend wordt op uurbasis via een dienstverleningsovereenkomst (waarbij een deel van de veegkosten wordt gedekt vanuit een opslag op de afvalstoffenheffing) komt de samenwerkingsvrijstelling voor deze activiteit in beginsel niet aan de orde. De aanwezigheid van een dienstverleningsovereenkomst staat daaraan in de weg. Voor de toepassing van de verlegde overheidstakenvrijstelling is van belang, dat de verantwoordelijkheid voor de veegactiviteiten ten volle ligt bij de RAD. De rol van de RAD mag zich niet beperken tot ‘slechts’ de uitvoering op aanwijzing van de opdrachtgever. In de praktijk is dit onderscheid overigens flinterdun, zodat dit gemakkelijk tot discussies aanleiding zal geven. Tot slot fungeert de RAD als meldpunt voor de rattenoverlast. Het is ons niet duidelijk, of hiervoor een aparte vergoeding aan de individuele gemeenten in rekening wordt gebracht dan wel de kosten worden gedekt uit de geheven afvalstoffenheffing. Zou dat laatste het geval zijn, dan menen wij dat hierop de samenwerkingsvrijstelling kan worden toegepast. Tussenconclusie Op basis van de wetssystematiek zou voor de veegactiviteiten en het fungeren als meldpunt voor de rattenoverlast een vrijstelling van toepassing kunnen zijn. De overige activiteiten zijn in beginsel vennootschapsbelastingplichtig. Zoals eerder opgemerkt, geldt een belangrijke kanttekening voor de inzameling van het huishoudelijk afval. Daarop gaan wij onderstaand, als wij de specifieke positie van de RAD verder uitwerken, nader in.
Relevantie en consequenties voor de RAD In het vorenstaande is op basis van de wetssystematiek geconstateerd dat de RAD voor vrijwel al haar activiteiten in de heffing van vennootschapsbelasting zal worden betrokken. Tijdens de parlementaire behandeling in de Tweede Kamer is door de Staatssecretaris van Financiën opgemerkt, dat de inzameling van huishoudelijk afval door de gemeente zelf geen onderneming in fiscale zin vormt, omdat niet wordt deelgenomen aan het economische verkeer. Overigens kan gediscussieerd worden over de juistheid van het standpunt van de Staatssecretaris. In feite wordt met de inzameling van huishoudelijk afval wèl deelgenomen aan het economische
5 18 mei 2015 154.6 verkeer omdat – ondanks het gegeven dat het een wettelijke taak is van de gemeente die met het oog op het schoonhouden van de openbare ruimte en het voorkomen van overlast wordt verricht – sprake is van individuele dienstverlening aan de burgers tegen vergoeding. Dit is met name zichtbaar in de situaties waarin DIFTAR wordt toegepast, maar hier niet toe beperkt. Ook het feit dat sprake is van een publiekrechtelijke heffing wil niet zeggen dat er geen sprake is van deelname aan het economische verkeer (vergelijk de heffing van reinigingsrecht in situaties waarin sprake is van de inzameling van bedrijfsafval). We gaan er in het hierna volgende evenwel van uit, dat de belastingdienst in de praktijk het standpunt van de Staatssecretaris zal volgen. De uitlatingen van de Staatssecretaris van Financiën hebben voor de RAD in eerste instantie geen directe relevantie, omdat de eis wordt gesteld dat de inzameling door de gemeenten zelf moet worden verricht. Daardoor komt de RAD in beginsel niet in aanmerking voor de toepassing van deze wetsuitleg. De positie van de RAD (als gemeenschappelijke regeling met een eigen aan haar gedelegeerde inzameltaak) is ingebracht bij de Eerste Kamer en heeft geleid tot vragen aan de Staatssecretaris. Als gevolg daarvan heeft de parlementaire behandeling in de Eerste Kamer een belangrijke verduidelijking gebracht. De Staatssecretaris heeft namelijk in de Memorie van antwoord opgemerkt dat met de inzameling van huishoudelijk afval niet aan het economische verkeer wordt deelgenomen als deze inzameling plaatsvindt door een gemeenschappelijke regeling die deze activiteiten gedelegeerd heeft gekregen. Dat betekent, dat de inzameling van huishoudelijk afval door de RAD niet als een onderneming in fiscale zin kwalificeert. Daardoor behoeft niet meer te worden getoetst of de inzameling van huishoudelijk afval door de RAD in aanmerking komt voor een vrijstelling; de activiteit is als zodanig niet vennootschapsbelastingplichtig. Concreet ziet de vennootschapsbelastingpositie van de RAD er met ingang van 1 januari 2016 als volgt uit: 1. inzameling huishoudelijk afval: geen onderneming, dus geen vennootschapsbelastingplicht; 2. inzameling bedrijfsafval: wel een onderneming, geen vrijstelling, dus vennootschapsbelastingplicht; 3. veegactiviteiten: wel een onderneming, waarschijnlijk een vrijstelling, dus waarschijnlijk geen vennootschapsbelastingplicht; 4. meldpunt rattenoverlast: wel een onderneming, waarschijnlijk een vrijstelling, dus waarschijnlijk geen vennootschapsbelastingplicht. Op het eerste gezicht betekent dit, dat naar verwachting uitsluitend vennootschapsbelastingplicht ontstaat voor de inzameling van het bedrijfsafval. De consequenties hiervan op het niveau van de RAD hiervan zijn vanuit administratief en fiscaal perspectief tamelijk groot. Wij lichten dit als volgt toe:
6 18 mei 2015 154.6
de aan de bedrijfsafvalactiviteiten toerekenbare activa en passiva moeten worden geïdentificeerd, fiscaal afzonderlijk worden gewaardeerd en vervolgens worden geadministreerd (dit betreft bijvoorbeeld inzamelvoertuigen, maar ook containers etc.); dit leidt tot arbitraire toerekeningsdiscussies rond de vraag welke activa die voor gemengd gebruik zijn bestemd toegerekend moeten worden aan de bedrijfsafvalactiviteiten en welke aan de inzameling van huishoudelijk afval; de feitelijke aanwending van de activa moet overeen blijven komen met de vooraf gekozen uitgangspunten en moet ook blijvend worden getoetst; de aangifte- en administratieplicht strekt zich ook uit tot de van vennootschapsbelasting vrijgestelde activiteiten, omdat de vrijstelling in de aangifte moet worden ‘geclaimd’; er kan ‘sfeerovergang’ ontstaan tussen het ondernemingsdeel en het nietondernemingsdeel van de RAD, met fiscale afrekening als gevolg; de administratieve scheiding van de belaste en de niet-belaste activiteiten is minder transparant; het risico bestaat dat door de verwevenheid van activiteiten en het feit dat de aan de RAD gedelegeerde taken ruimer zijn dan alleen de inzameling van huishoudelijk afval de belastingdienst het standpunt van de Staatssecretaris rond de inzameling van huishoudelijk afval beperkt zal uitleggen; hierdoor ontstaat het risico dat de RAD (alsnog) vennootschapsbelastingplichtig wordt voor de inzameling van het huishoudelijk afval, omdat de belastingdienst de inzamelactiviteiten als één onderneming beschouwt.
Om deze risico’s het hoofd te bieden, adviseren wij u een juridische scheiding door te voeren tussen de activiteiten die op zichzelf beschouwd niet vennootschapsbelastingplichtig zijn (vanwege het feit dat geen sprake is van een onderneming dan wel dat een vrijstelling kan worden toegepast) en de activiteiten die wel vennootschapsbelastingplichtig zijn. In de volgende paragraaf werken wij dit nader uit.
Juridische scheiding activiteiten RAD De aangifte- en administratieplicht voor de vennootschapsbelasting van een publiekrechtelijk rechtspersoon zoals de RAD zijn verstrekkend. Dit houdt verband met het karakter van de in het wetsvoorstel opgenomen vrijstellingen. Deze vrijstellingen hebben een objectief karakter, hetgeen inhoudt dat het resultaat uit activiteiten wordt vrijgesteld. De rechtspersoon die de activiteiten uitvoert blijft zelf belastingplichtig (voor zover een onderneming wordt gedreven) en behoudt om die reden de aangifte- en administratieplicht. Dit leidt in de praktijk tot een hoge administratieve lastendruk. Zelfs voor activiteiten die qua resultaat zijn vrijgesteld moet een fiscale administratie worden ingericht en gevoerd en dient een juiste en volledige opbrengstenen kostentoerekening plaats te vinden. De Staatssecretaris van Financiën houdt blijkens de parlementaire behandeling strikt vast aan dit uitgangspunt. Alleen als de resultaten uit de activiteiten van een publiekrechtelijke rechtspersoon alle (objectief) zijn vrijgesteld, kan het doen van aangifte achterwege blijven en is het opstellen
7 18 mei 2015 154.6 van een fiscale openingsbalans niet nodig. Zou slechts een beperkt deel van de activiteiten niet zijn vrijgesteld, dan ziet de Staatssecretaris geen ruimte voor een gedeeltelijke aangifte. De aangifteplicht en de administratieplicht gelden dan integraal. Dit betekent dat, om de administratieve lastendruk te beperken, de RAD zich er op dient te richten de gemeenschappelijke regeling geheel vrij van belaste activiteiten te houden. Alleen dan kan de aangifte- en administratieplicht op het niveau van de gemeenschappelijke regeling voorkomen worden. De meest vergaande maatregel daartoe is uiteraard het beëindigen van de (potentieel) vennootschapsbelastingplichtige activiteiten. De vraag is of dat een haalbaar en wenselijk scenario is. Daarnaast is dat geen fiscaal vraagstuk, zodat wij hier in het kader van deze brief niet nader op ingaan. Er is echter een alternatief. Dat alternatief bestaat uit het onderbrengen van de (potentieel) vennootschapsbelastingplichtige activiteiten in een 100%-dochtervennootschap van de gemeenschappelijke regeling (zoals een N.V. of B.V.). Via de (omgekeerde) quasiinbestedingsvrijstelling kan de gemeenschappelijke regeling onder de toepassing van een vrijstelling activiteiten blijven verrichten voor deze dochtervennootschap. Daardoor behoeft de organisatie van de RAD niet te worden aangepast en kan het overdragen van activa en passiva achterwege blijven. Schematisch is dit weergegeven in de bijlage bij deze brief. Praktisch houdt deze vormgeving in dat in ieder geval de activiteiten die bestaan uit de inzameling van bedrijfsafval aan een dochtervennootschap overgedragen dienen te worden. Feitelijk betekent dit dat deze inzamelactiviteiten voor rekening en risico van de dochtervennootschap verricht moeten gaan worden. Dat impliceert, dat de contracten en de facturen op haar naam gesteld dienen te worden. De dochtervennootschap neemt bij de RAD de diensten af die nodig zijn om haar werkzaamheden te verrichten (huur containers, gebruik auto’s, gebruik milieustation, administratieve ondersteuning etc.) en betaalt hiervoor een marktconforme vergoeding. Uiteindelijk zal binnen de dochtervennootschap vanuit fiscaal perspectief een marge gerealiseerd dienen te worden die een weerspiegeling vormt van de activiteiten die zij verricht, de waarde die zij binnen de keten van activiteiten toevoegt en de risico’s die zij daarbij loopt. Deze marge vormt de grondslag voor de vennootschapsbelastingheffing. De administratie van de dochtervennootschap is relatief eenvoudig en bestaat feitelijk alleen uit inkomende en uitgaande facturen. Daardoor zullen de jaarrekening en de aangifte nauwelijks van elkaar verschillen en blijft de administratieve lastendruk beperkt. De invoeringskosten zullen met name bestaan uit de realisatie van de structuur en de bepaling van de fiscaal acceptabele tarieven voor de activiteiten die de RAD aan de dochtervennootschap gaat verrichten.
8 18 mei 2015 154.6 Overwogen kan worden ook de veegactiviteiten aan de dochtervennootschap over te dragen. Omdat getwijfeld kan worden aan het antwoord op de vraag of ten aanzien van de veegactiviteiten de verlegde overheidstakenvrijstelling kan worden toegepast, verdient het aanbeveling deze activiteiten ook over te dragen. Als achteraf blijkt, dat de vrijstelling (toch) niet van toepassing is, dan ontstaat er discussie over de reikwijdte van de vennootschapsbelasting- en aangifteplicht van de RAD zelf. Vanwege het feit dat een deel van de dekking van de veegactiviteiten is verdisconteerd in de afvalstoffenheffing, zal dit betekenen dat de dochtervennootschap ook een factuur zal moeten zenden aan de RAD voor de veegactiviteiten. In de RAD zelf blijven de activiteiten achter die volgens de Staatssecretaris niet kwalificeren als het drijven van een onderneming in fiscale zin (het krachtens delegatie inzamelen van het huishoudelijk afval) en de activiteiten die in een vrijstelling vallen (de dienstverlening aan een 100%-dochtervennootschap).
Overige aspecten Aan de hiervoor geschetste overdracht van activiteiten kleven ook andere dan vennootschapsbelastingaspecten. Zo zullen ook de omzetbelastingaspecten beoordeeld moeten worden. Daarnaast zullen in besluitvormende en uitvoeringstechnische zin een aantal zaken tijdig moeten worden geregeld. Wij adviseren u hiertoe een stappenplan op te (laten) stellen. Dit stappenplan kan ook gebruikt worden om de besturen (en indien noodzakelijk de gemeenteraden van de deelnemers) mee te nemen in het besluitvormingsproces, zodat zij tijdig hun gevoelen kenbaar kunnen maken en goed voorbereid zijn op de definitieve besluitvorming. Ingeval meer tijd nodig is om zaken bestuurlijk te regelen, kan eind 2015 nog een intentieovereenkomst tot oprichting van een dochtervennootschap worden opgesteld die het mogelijk maakt aan de oprichting van de vennootschap – als deze onverhoopt na 1 januari 2016 plaatsvindt – fiscaal terugwerkende kracht tot 1 januari 2016 te verlenen.
Tussenoplossing De oprichting van een dochtervennootschap en het overdragen van activiteiten heeft ook operationele nadelen. Het vergt administratieve en contractuele aanpassingen en daarnaast ook een onderzoek naar de fiscale gevolgen op ander vlak (met name ten aanzien van de omzetbelastingheffing). Om die reden is ook de mogelijkheid van een tussenoplossing verkend. Deze tussenoplossing bestaat er uit dat de voorbereidingen om te komen tot de oprichting van een dochtervennootschap zo veel als mogelijk worden getroffen, maar tegelijkertijd getracht wordt – na aanvaarding van het wetsvoorstel – met de belastingdienst in overleg te treden over een praktische toepassing van de belastingplicht op het niveau van de RAD zelf.
9 18 mei 2015 154.6 Insteek van het overleg met de belastingdienst zou moeten zijn het zo veel als mogelijk beperken van de belastingplicht van de RAD zelf en de administratieve lastendruk. Of een dergelijk overleg succesvol zal zijn, valt niet eenvoudig te beoordelen. Het is ons wel bekend dat de belastingdienst zeer terughoudend is en zal zijn met het voeren van overleg over individuele gevallen en met name de uitvoering zal willen ondersteunen door het maken van landelijke (werk)afspraken. Anderzijds is het zo, dat de belastingdienst een reëel verzoek om vooroverleg niet kan en mag weigeren; dat zou naar het ons voorkomt in strijd komen met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Wij menen dan ook, dat deze tussenoplossing in dit stadium een reëel alternatief vormt en adviseren u dan ook voorshands dit pad te bewandelen. Deze variant laat enerzijds de mogelijkheid open te komen tot een praktische oplossing en anderzijds wordt de flexibiliteit behouden toch tot de juridische scheiding van activiteiten over te gaan als het overleg met de belastingdienst niet tot de gewenste uitkomst leidt.
Conclusie en advies De invoering van de vennootschapsbelastingplicht voor overheidsondernemingen heeft ook voor de RAD ingrijpende gevolgen. De scherpe kantjes zijn er door enkele uitlatingen van de Staatssecretaris van Financiën tijdens de parlementaire behandeling wel vanaf gehaald. Desondanks blijft de vennootschapsbelastingplicht van de RAD – zonder nadere maatregelen – een complex geheel. Daarnaast is het niet uitgesloten dat de belastingdienst in de praktijk strikt met de uitlatingen van de Staatssecretaris zal omgaan. De verwevenheid van de inzameling van huishoudelijk afval en bedrijfsafval vormt daardoor een risico, zeker nu een gemeenschappelijke regeling vanuit concurrentie-perspectief eerder valt te vergelijken met een marktpartij. Vanuit de achtergrond van het wetsvoorstel – het voorkomen van een ongelijk speelveld – ligt het voor de hand dat de belastingdienst de uitlatingen van de Staatssecretaris beperkt zal uitleggen en toepassen. Met het oog op het vorenstaande en de beperking van de administratieve lastendruk in de verdere toekomst is een oplossing geschetst die bestaat uit de overdracht van de (potentieel) vennootschapsbelastingplichtige activiteiten aan een 100%-dochtervennootschap. Deze oplossing heeft als voordelen:
een gemeenschappelijke regeling die niet vennootschapsbelasting- en aangifteplichtig is, leidend tot een aanmerkelijke reductie van de (potentiële) administratieve lasten; geen fiscaal afwijkende waardering van activa (en passiva) en dus evenmin een fiscale sub-administratie; transparante structuur, ingebed in de rechtspersoonlijkheid van de gemeenschappelijke regeling en de dochtervennootschap en daardoor toekomstbestendiger; consistente ‘doorbelasting’ van kosten is gewaarborgd door te sluiten overeenkomsten en het op basis daarvan factureren en feitelijk betalen via afzonderlijke bankrekeningen;
10 18 mei 2015 154.6
eenvoudige jaarrekening en aangifte op het niveau van de dochtervennootschap, aangezien feitelijk alleen sprake is van kasstromen.
Aangezien deze oplossing ook operationele nadelen kent, is nader verkend in hoeverre een tussenoplossing haalbaar is. Deze tussenoplossing behelst het volgende:
voorbereiden formele traject tot oprichting dochtervennootschap en overdracht (potentieel) belaste activiteiten; overleg met de belastingdienst teneinde vast te stellen of de administratieve scheiding binnen de RAD zelf kan voorkomen dat de inzameling van huishoudelijk afval in de heffing wordt betrokken en er een disproportionele administratieve lastendruk ontstaat.
Gezien het feit dat dit ‘tweesporenbeleid’ zodanig kan worden vormgegeven, dat kan worden teruggevallen op de juridische scheiding per 1 januari 2016, adviseren wij u dit ‘tweesporenbeleid’ in te zetten en de tussenoplossing nader uit te (laten) werken. Gaarne vertrouwen wij erop u met het vorenstaande naar genoegen geïnformeerd te hebben. Voor een nadere toelichting zijn wij uiteraard beschikbaar. Met vriendelijke groet, Deloitte Belastingadviseurs B.V.
Drs. G.J.W. de Ruiter