N° 9
November - December 2011
D. A . S. Journaal
Het Grondwettelijk Hof brengt verwarring in de B.A. -autoverzekering
Tijdschrift voor D.A.S.-makelaars - 49ste jaargang Verantwoordelijke uitgever: D.A.S.-Rechtsbijstand, G. Daemen, Lloyd Georgelaan 6, 1000 Brussel
D.A.S.-JOURNAAL • November - December 2011
Het Grondwettelijk Hof brengt verwarring in de B.A. -autoverzekering
E
en arrest van 3 februari 2011 van het
Grondwettelijk Hof heeft juristen en
B.A. -autoverzekeraars van hun stuk gebracht.
Stelt dit arrest de grondbeginselen van de B.A. - autoverzekering ter discussie? Wij menen van niet, hoewel het Grondwettelijk Hof wel degelijk een knuppel in het hoenderhok werpt.
Inhoud
De feiten
Het Grondwettelijk Hof brengt verwarring in de B.A. -autoverzekering 2 Vraag & antwoord • Verzekering - B.A.-Auto – Ongeval na snelheidswedstrijd – Verhaal van verzekeraar • Herstel van schade – Slijtage • Verkoopovereenkomst – Voertuig geen eigendom van verkoper – Vordering in nietigverklaring • Aannemingsovereenkomst – Onderaanneming – Aansprakelijkheid • Verzekering – Professionele B.A. – Turnleraar INFO Opletten voor vechtende honden! Beroep Brussel 12.1.2010
2
4 4 5 6 7
8
Op 29.9.2002 doet zich tussen twee voertuigen een ongeval voor op de autosnelweg ter hoogte van Beernem. Bestuurders en voertuigen zijn gekend en verzekerd maar de exacte omstandigheden van het ongeval echter zijn onmogelijk te achterhalen. Bijgevolg ook de aansprakelijkheid… Een van beide voertuigen reed het andere langs achter aan en belandde in de gracht. De bestuurder en zijn echtgenote werden hierbij licht gewond.
De gerechtelijke procedure In een vonnis van 14.11.2003 spreekt de politierechter van Brugge beide bestuurders strafrechtelijk vrij omdat hij onmogelijk kan uitmaken wie van beide bestuurders aansprakelijk is voor het ongeval. Betrokken partijen stappen naar de burgerlijke rechtbank met een eis tot schadevergoeding. Zij voeren art.19bis-11 §2 aan van de wet van 21.11.189 betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen: ‘Indien verscheidene voertuigen bij het ongeval zijn betrokken en indien het niet mogelijk is vast te stellen welk voertuig het ongeval heeft veroorzaakt, wordt de schadevergoeding van de benadeelde persoon in gelijke delen verdeeld onder de verzekeraars die de burgerrechtelijke aansprakelijkheid van de bestuurders van deze voertuigen dekken’.
Elke bestuurder vordert dus van elke B.A. -autoverzekeraar de helft van zijn schade. De politierechter van Brugge, burgerlijke kamer, evenals de rechtbank van eerste aanleg verwerpen de eis, overwegende dat voornoemd art.19bis slechts van toepassing is indien meer dan twee voertuigen bij het ongeval betrokken zijn. Beide partijen betwisten dit. Er wordt dan een prejudiciële vraag gesteld aan het Grondwettelijk Hof: moeten er noodzakelijkerwijs meer dan twee voertuigen zijn opdat art.19bis-11 §2 van toepassing zou zijn?
De beslissing van het Grondwettelijk Hof De wezenlijke rol van het Grondwettelijk Hof bestaat erin te zeggen of een wetsbepaling al dan niet een inbreuk omvat op een andere wetsbepaling. Met andere woorden, het Hof onderzoekt of de wet geen verschil maakt in de behandeling van de benadeelde personen. Het Hof is van mening dat er geen verschil mag bestaan tussen slachtoffers van een ongeval met meer dan twee voertuigen en slachtoffers van een ongeval met slechts twee voertuigen. Het Hof oordeelt bijgevolg dat art.19bis-11 §2 van toepassing is wanneer slechts twee voertuigen bij een ongeval betrokken zijn. Het Hof oordeelt bovendien dat het voorschrift van art.19bis-11, §2 kan beschouwd worden als een ‘stelsel van automatische schadevergoeding’, dat aan de verzekeraars van de burgerlijke aansprakelijkheid van bestuurders van motorrijtuigen bij wet wordt opgelegd (met uitzondering van de verzekeraars van de bestuurders wier aansprakelijkheid ongetwijfeld niet in het geding komt).
De gevolgen van dergelijke beslissing In een verkeersongeval met twee voertuigen waar de aansprakelijkheid niet kan bepaald
worden, werd altijd gekozen voor een rug aan rug regeling, zelfs wanneer een of beide bestuurders lichamelijke letsels opliepen. De wetgever wilde met art.19bis-11 §2 in de wet op de B.A.-motorrijtuigenverzekering vooral zorgen voor de schadeloosstelling van de ‘onschuldige slachtoffers’ van een ongeval met een groot aantal voertuigen, waarvan de aansprakelijkheid moeilijk kon bepaald worden. Op basis van een uiterst slecht opgestelde tekst (art.19bis-11 §2) is het Grondwettelijk Hof van oordeel dat bij een ongeval met slechts twee voertuigen en moeilijk te bepalen aansprakelijkheden, de schadevergoeding van de partijen gelijk moet verdeeld worden tussen de verzekeraars van de voertuigen. Dit leidt tot een bijna objectieve aansprakelijkheid! De hamvraag is of het standpunt van het Hof alleen betrekking heeft op de lichamelijke letsels van de bestuurders of ook op de materiële schade? Het Hof houdt zich hier immers op de vlakte. Ook mag men artikel 3 §1, al.4 van de wet op de B.A.-autoverzekering niet uit het oog verliezen. Volgens dit artikel kan de schade aan het verzekerde voertuig en aan de vervoerde goederen altijd worden uitgesloten. Elke B.A. -autoverzekeraar kan dus volgens deze bepalingen zijn waarborg voor de materiële schade van zijn verzekerde afwijzen. Maar volgens het Grondwettelijk Hof mag deze verzekeraar zijn dekking niet weigeren voor de helft van de materiële schade van de andere bestuurder. Zolang de wetgever niets wijzigt aan art.19bis-11 §2 blijft de twijfel bestaan.
3
D.A.S.-JOURNAAL • November - December 2011
D.A.S.-JOURNAAL • November - December 2011
VRAAG & ANTWOORD
46
Verzekering - B.A.-Auto – Ongeval na snelheids wedstrijd – Verhaal van verzekeraar Eén van mijn cliënten, waarvan ik weet dat hij nogal nerveus rijdt, veroorzaakte een ongeval in volgende omstandigheden. Hij werd ingehaald door een andere auto en versnelde. Volgens getuigen waren beide auto’s daarna aan het autoracen. Op een gegeven ogenblik kon mijn cliënt de voorligger niet meer vermijden en reed op hem in. Alles werd in het politieverslag opgetekend. De B.A. -autoverzekeraar van mijn cliënt stelde de eigenaar van de aangereden auto schadeloos maar heeft het voornemen zijn uitgaven te verhalen op mijn cliënt. Volgens art.25.3.a van de modelovereenkomst, heeft de verzekeraar recht van verhaal ‘wanneer het schadegeval zich voordoet tijdens de deelname aan een snelheids-, regelmatigheids-, of behendigheidsrit of –wedstrijd waartoe geen verlof is verleend’. Kan men hieruit dan niet afleiden dat verhaal slechts geldig is binnen het kader van een georganiseerde maar (van overheidswege) niet toegelaten wedstrijd? Rechtsleer en rechtspraak waren op dit punt altijd verdeeld. Enkele rechtsgeleerden en een bepaalde rechtspraak oordeelden immers dat art. 25.3.a. het niet heeft over een wedstrijd tussen automobilisten. Maar enkele vonnissen oordeelden het tegenovergestelde. Onlangs werd een gerechtelijke procedure ingesteld door een bestuurder die een ongeval veroorzaakte na een snelheidswedstrijd met een ande-
4
re automobilist en op wie zijn B.A. autoverzekeraar verhaal uitoefende. De bestuurder beweerde echter dat art.25.3.a alleen van toepassing is als er een minimum aan organisatie aan voorafging. Hij beweerde verder dat de toevallige of geïmproviseerde deelname aan een autorace of wedstrijd niet onderworpen is aan art.25.3.a. De rechtbanken ten gronde gaven hem ongelijk en hij stapte naar cassatie. In haar arrest van 3.4.2009 oordeelde het hof van Cassatie dat art.25.3.a de B.A. autoverzekeraar een recht van verhaal verleent op de bestuurder die schade veroorzaakt tijdens een deelname aan een snelheidswedstrijd met een andere bestuurder. Het hof oordeelt dat een ‘toevallige’ of ‘geïmproviseerde’ snelheidswedstrijd tussen twee bestuurders volstaat om aan de B.A. -autoverzekeraar het recht op verhaal te verlenen.
47
Herstel van schade – Slijtage Een van mijn cliënten (zonder brand noch waterschadeverzekering) is verwikkeld in een conflict met de verzekeraar van zijn buren over de vergoeding van de waterschade die zij veroorzaakten. De beschadigde muur moet opnieuw geplafonneerd, behangen en op sommige plekken geschilderd worden. De verzekeraar vermindert de schadevergoeding met een slijtagegraad. Is dit logisch? Wij hebben altijd geoordeeld dat elke persoon die eigenaar is van goederen zich ervan moet kunnen bedienen en genieten. Deze goederen hebben dus een gebruikswaarde waarin iedereen zich schikt. Als door de schuld van een derde dit goed (in het
geval van uw cliënt: behang + verf) moet vervangen worden, zien wij niet waarom de schadevergoeding zou moeten verminderd worden met een slijtagegraad. Uw cliënt heeft immers nooit gewild dat zijn gebruikt goed door een nieuw vervangen wordt! Men kan dus stellen dat als een persoon door de schuld van een derde schade lijdt aan zijn goed en dat dit goed niet kan hersteld noch vervangen worden door een goed in dezelfde staat, hij recht heeft op een nieuw goed zonder dat de schadevergoeding mag verminderd worden met een slijtagefactor. Aangezien het de aansprakelijke (of zijn B.A.-verzekeraar) is die het slachtoffer moet herstellen in de staat waarin het zich bevond vóór het schadegeval, is het ook hij die het vernield en gebruikt goed moet vervangen door een goed van dezelfde waarde. Kan hij dit niet, dan is dit jammer voor hem! Deze argumentatie delen wij met een groot aantal hoven en rechtbanken maar anderen zijn van mening dat het slachtoffer voordeel haalt uit een nieuw goed en dat het normaal is dat een slijtagefactor wordt toegepast. Indien men bij de reparatie van een voertuig dat in een ongeval betrokken was nieuwe stukken monteert, oordeelt de rechtspraak unaniem dat dit geen enkel voordeel oplevert voor het slachtoffer en dat van de schadevergoeding geen meerwaarde moet worden afgetrokken.
48
Verkoopovereenkomst – Voertuig geen eigendom van verkoper – Vordering in nietigverklaring
Enkele jaren later wordt X door het parket gewaarschuwd dat zijn voertuig een gestolen voertuig is dat niet aan verkoper Y toebehoorde. Aanvankelijk wordt het voertuig in beslag genomen. Het beslag mag echter opgeheven worden op voorwaarde dat het voertuig in overeenstemming wordt gebracht. Maar dit is moeilijk aangezien het oorspronkelijk chassisnummer opnieuw moet geslagen worden en X niet in het bezit is van het oorspronkelijke inschrijvingsdocument noch van een inschrijvingsattest uitgereikt door het land waarvan het voertuig afkomstig is. Wat kan cliënt die het voertuig te goeder trouw kocht doen? Als eerlijke bezitter valt uw cliënt onder art.2279 van het Burgerlijk Wetboek dat stelt dat: ‘Met betrekking tot roerende goederen het bezit als titel geldt’, wat betekent dat hij die een roerend goed bezit (in dit geval een voertuig) als zijn eigenaar beschouwd moet worden. Maar hetzelfde art.2279 BW bepaalt ook dat de oorspronkelijke eigenaar aan wie een zaak ontstolen is, deze zaak gedurende drie jaar kan terugvorderen van diegene in wiens handen zij zich bevindt mits terugbetaling van de betaalde prijs. Drie jaar na de dag van de diefstal, moet de eerlijke koper zich geen zorgen meer maken aangezien de oorspronkelijke eigenaar geen recht meer heeft op teruggave. Als de koper, zoals uw cliënt, moeilijkheden ondervindt om het voertuig in overeenstemming te brengen, kan hij altijd beroep doen op art.1599 van het Burgerlijk Wetboek dat bepaalt dat ‘De verkoop van een anders zaak is nietig; hij kan grond tot schadevergoeding opleveren, wanneer de koper niet geweten heeft dat de zaak aan een ander toebehoorde’. Uw cliënt kan daarom de nietigheid van de verkoop aanvoeren. In dit geval kan hij tegen teruggave van het voertuig, de betaalde prijs terugvorderen met een eventuele schadevergoeding.
Cliënt X koopt een tweedehandswagen van verkoper Y.
5
D.A.S.-JOURNAAL • November - December 2011
D.A.S.-JOURNAAL • November - December 2011
VRAAG & ANTWOORD
49
Aannemingsovereenkomst – Onderaanneming – Aansprakelijkheid Een van mijn cliënten is aannemer. Hij stelt zich vragen in verband met zijn aansprakelijkheid voor schade veroorzaakt door één van zijn onderaannemers. Is hij aansprakelijk voor de schuld van een onderaannemer? Is de onderaannemer aansprakelijk voor zijn eigen schuld? Wanneer iemand werken wil uitvoeren die hij zelf niet aankan, doet hij beroep op een aannemer. Er ontstaat dan tussen deze persoon (bouwheer) en de aannemer een contractuele verbintenis voor het uitvoeren van werken of diensten. Als de aannemer beroep doet op een andere persoon (onderaannemer) om zijn contractuele verbintenis na te komen en als deze persoon een fout begaat in de uitvoering van deze verbintenis, is de aannemer zelf contractueel aansprakelijk voor de schade van zijn medecontractant (bouwheer). Dit is volkomen logisch. Het is immers ondenkbaar dat iemand, die zich contractueel verbindt ten aanzien van een andere persoon, zich eenzijdig van zijn verplichtingen zou bevrijden door zich achter zijn onderaannemer te verschuilen. Een aannemer is contractueel aansprakelijk als hij zich persoonlijk verbindt ten opzichte van zijn bouwheer. Men moet dus nagaan of de aannemer de taak, waarvan hij de uitvoering aan een onderaannemer toevertrouwde, persoonlijk heeft aanvaard. Een aannemer die alleen als tussenpersoon heeft gehandeld en zich beperkt heeft tot het aangeven van een andere aannemer om het werk uit te voeren, kan in geen geval aansprakelijk gesteld worden.
6
Als de bouwheer zelf beroep doet op een andere aannemer om een deel van de overeenkomst uit te voeren en als deze aannemer door zijn eigen schuld schade veroorzaakt, draagt de hoofdaannemer geen enkele aansprakelijkheid. Zo draagt ook geen aansprakelijkheid, een aannemer die door de bouwheer uitdrukkelijk van zijn opdracht werd ontslagen. De overdracht van de contractuele rechten en plichten, gepaard met de decharge van de overdrager, maakt elke contractuele vordering wegens onvolledige, gedeeltelijke of gebrekkige uitvoering van de werken onmogelijk. Ten slotte is een hoofdaannemer, behoudens anders overeengekomen, niet verantwoordelijk voor de tekortkomingen van een persoon die niet betrokken is bij de uitvoering en die niet als onderaannemer optreedt. Zo is de leverancier van bouwmaterialen geen onderaannemer. Een aannemer draagt ten aanzien van zijn cocontractant (bouwheer) aansprakelijkheid voor de schuld van zijn onderaannemer. Maar vanzelfsprekend heeft hij op laatstgenoemde een recht van verhaal waarvan de voorwaarden en de grenzen in de overeenkomst worden bepaald. Draagt een onderaannemer buitencontractuele aansprakelijkheid?
De vraag of een onderaannemer buitencontractuele aansprakelijkheid kan dragen, is uiterst belangrijk als alleen deze aansprakelijkheid gedekt is door een verzekeringsovereenkomst.
50
voor hem niet paste. De turnleraar werd in volgende omstandigheden aansprakelijk verklaard:
De zoon van mijn cliënten werd zwaar gewond (arm- en schouderbreuk) tijdens een turnles.
- toen hij een wedloop toeliet in een te kleine turnzaal, waarbij een leerling tegen een ruit liep (Beroep Gent 10.1.1992); - toen hij geen toezicht hield op zijn vijftienjarige leerlingen die, op zijn aanvraag, een grote turnmat verplaatsen, waardoor één van hen viel (Beroep Brussel 18.11.2003); - toen hij de veiligheid van twee naast elkaar geplaatste turnmatten niet controleerde, waarbij een leerling tussen de twee matten viel en een breuk van de Achillespees opliep (Burger. Brussel 8.12.2004).
Van op de springplank werd hij tegen een wandrek geslingerd.
De school dekte de gevolgen van de aansprakelijkheid van de turnleraar.
De verzekering van de school dekte na aftrek van de tussenkomst van de mutualiteit een deel van de medische kosten.
De turnleraar werd in volgende omstandigheden niet aansprakelijk verklaard:
Verzekering – Professionele B.A. – Turnleraar
Kan het kind geen aanspraak maken op volledige schadevergoeding via de aansprakelijkheid van de turnleraar? Om de turnleraar aansprakelijk te stellen, moet men bewijzen dat hij een fout heeft begaan die een turnleraar in dezelfde omstandigheden niet zou begaan hebben.
In geval van schade veroorzaakt door de onderaannemer, heeft de bouwheer geen rechtstreekse contractuele vordering tegen hem. Hij heeft echter een buitencontractuele vordering tegen deze onderaannemer wanneer zijn contractuele fout een mankement vormt niet alleen aan de contractuele verbintenis maar ook aan de voorzichtigheid en wanneer deze fout een schade heeft veroorzaakt die verschillend is van de schade als gevolg van een slechte uitvoering van de overeenkomst.
Als een leerling zich tijdens een ongevaarlijke oefening verwondt, kan de turnleraar in geen geval aansprakelijk gesteld worden.
Een onderaannemer kan dus buitencontractuele aansprakelijkheid dragen voor zover de fout begaan tijdens de werken een fout is die niet door om het even wie zou begaan zijn en die schade veroorzaakt die niet voortvloeit uit zijn contractuele verbintenis. Zo draagt een onderaannemer, die tijdens zijn dakwerken met zijn brander het naburig pand in brand steekt, buitencontractuele aansprakelijkheid.
Als echter de leerling ontegenzeglijk ongeschikt is voor een op zich ongevaarlijke oefening maar als de leraar hem verplicht deze oefening toch te doen, kan hij aansprakelijk gesteld worden. Zowel de burgerlijke rechtbank van Turnhout (5.1.1989) als het hof van beroep van Bergen (13.1.1998) verklaarden een turnleraar aansprakelijk voor de lichamelijke letsels van een zwaarlijvige leerling die hij verplichtte een oefening uit te voeren die
Het zijn de bijzondere kenmerken van de leerling en de omstandigheden van het ongeval die al dan niet de schuld zullen bepalen.
- toen bij afwezigheid van de leraar, een leerling over het paard sprong met de hulp van twee andere leerlingen (Beroep Antwerpen 3.9.2003); - toen een leerling in paniek de turnladder losliet waarop hij was geklommen (Beroep Gent 13.6.2003); - toen een angstige, maar uitmuntende turnleerlinge viel na een radslag op de balk in aanwezigheid van de leraar die haar ertoe aanzette (Beroep Brussel 15.1.2004). Ons antwoord op uw vraag? Het is dus absoluut noodzakelijk de juiste omstandigheden van het ongeval te kennen. De schriftelijke getuigenissen van de aanwezige leerlingen en van de turnleraar zijn daarbij noodzakelijk. Eens in het bezit van deze verklaringen, zal men kunnen nagaan of de leraar in kwestie alle noodzakelijke voorzorgen heeft genomen om het ongeval te vermijden.
7
D.A.S.-JOURNAAL • November - December 2011
INFO Opletten voor vechtende honden! Beroep Brussel 12.1.2010
N
og een beslissing in verband met een vrij vaak voorko-
mend incident. De zoveelste, mag men wel zeggen!
De feiten Vanuit een bakkerij ter hoogte van de kerk van Meise, ziet de heer X een Mechelse herder zonder leiband op straat lopen en zich op een voorbijganger met een boxer aan de leiband storten. De herder bijt eerst de voorbijganger en plant daarna zijn tanden in de boxer. Omdat de meesters van de honden er volledig ontredderd bij staan, loopt X zonder verder nadenken naar de honden om ze te scheiden. Terwijl X probeert de herder aan zijn ijzeren leiband weg te trekken, raakt zijn vinger geklemd in de ketting. Het gevolg? Drie breuken aan de linker ringvinger met medische kosten, tijdelijke werkonbekwaamheid, blijvende werkonbekwaamheid en loonverlies.
De gerechtelijke weg Aangezien de verzekeraar B.A. -Privéleven van de eigenaar van de Mechelse herder weigert de heer X schadeloos te stellen (8.000 € !) kan laatstgenoemde niet anders dan naar de rechtbank stappen. De rechtbank van eerste aanleg van Brussel wijst zijn eis af en X gaat in beroep.
8
Beslissing van het hof van beroep van Brussel Het hof herinnert eraan dat de bewaker van een hond vermoedelijk aansprakelijk is voor de schade die het dier veroorzaakt (art.1385 burgerlijk Wetboek) maar dat hij het recht heeft een van aansprakelijkheid bevrijdende oorzaak te bewijzen (daad van een derde, schuld van het slachtoffer of geen oorzakelijk verband tussen feit en schade). Het hof stelt vast dat X op eigen initiatief tussenbeide kwam, zonder dat een van de eigenaars van de honden om hulp vroeg. Door deze kranige daad, was X zich in werkelijkheid uiterst onvoorzichtig door tussen te komen in een gevecht tussen twee grote honden die hij niet kende. Bovendien, oordeelt het hof, is de schade van X niet te wijten aan een beet van de Mechelse herder noch aan de schuld van zijn meester maar alleen het gevolg van zijn eigen tussenkomst!
Conclusie Bij een hondengevecht blijft men best voorzichtig. Wellicht spijtig, maar men denkt best tweemaal na vooraleer iemand te hulp te schieten die door een agressieve hond wordt aangevallen!
Uitgegeven door de verzekeringsmaatschappij D.A.S. n.v. Redactieraad: Gérard André, Isabelle Mattelaer, Reinilde van Bergen. Lloyd Georgelaan 6 1000 Brussel Tel. 02 645 51 11 Fax. 02 640 77 33
[email protected] www.das.be Jaarlijks abonnement 10 nrs.: 40 EUR (37,74 + 2,26 BTW). Speciale prijs D.A.S.-producenten 10 nrs.: 23,55 EUR (22,22 + 1,33 BTW)