Daniel Silva
Portret van een spion
isbn 978-90-225-6814-9 isbn 978-94-023-0155-7 (e-boek) nur 330 Oorspronkelijke titel: Portrait Of A Spy Vertaling: Anne Jongeling Omslagontwerp: Wil Immink Design Omslagbeeld: Wil Immink Design / Thinkstock Zetwerk: Mat-Zet bv, Soest © 2011 Daniel Silva Published by arrangement with HarperCollins Publisers © 2014 voor de Nederlandse taal: Meulenhoff Boekerij bv, Amsterdam Niets uit deze uitgave mag openbaar worden gemaakt door middel van druk, fotokopie, internet of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor mijn prachtige kinderen Nicholas en Lily, die ik meer liefheb en bewonder dan ze ooit zullen beseffen. En zoals altijd voor mijn vrouw Jamie, die alles mogelijk maakt.
Jihad wordt net zo Amerikaans als appeltaart en net zo Brits als het kopje thee. Anwar al-Awlaki, rekruteerder en preker van Al Qaida Eén integer persoon kan een wereld van verschil uitmaken, een verschil tussen dood en leven. Elie Wiesel
DEEL EEN
DOOD IN COVENT GARDEN
1 Schiereiland The Lizard, Cornwall
Uiteindelijk bracht een Rembrandt de oplossing voor het raadsel. Lang daarna, als de dorpelingen hun boodschappen deden in de lieflijk ouderwetse winkeltjes en een borrel in de donkere pubs langs het strand dronken, schudden ze hun hoofd hoe ze alle tekens hadden kunnen negeren en lachten hartelijk om al hun uitzinnige theorieën over de ware aard van zijn werkzaamheden. Niet een van hen had ooit ook maar kunnen gissen dat de zwijgzame man die aan het eind van Gunwalloe Cove woonde, een kunstrestaurateur was, laat staan een wereldberoemde kunstrestaurateur. Hij was niet de eerste vreemdeling in Cornwall die een geheim te bewaren had, maar zelden waren geheimen zo jaloersmakend effectief of gingen ze gepaard met zoveel klasse en intrige. Met name de manier waarop hij een onderkomen had gevonden voor hemzelf en zijn beeldschone maar veel jongere echtgenote: in een pittoreske cottage aan de rand van het klif – zonder die vooraf bezichtigd te hebben – waarvoor hij twaalf maanden huur vooruit had betaald en het papierwerk discreet liet afhandelen door een obscure advocaat in Hamburg. Twee dagen later nam hij er zijn intrek alsof hij zich op een vijandelijke uitkijkpost vestigde. Degenen die hem tijdens zijn eerste verkenningstochten in het dorp tegenkwamen, waren verrast door zijn opmerkelijke gebrek aan openheid. Het leek wel of hij geen naam had – althans, hij stelde zich nooit voor – en niemand wist waar hij vandaan kwam. Duncan Reynolds, die al dertig jaar met pensioen was en bekendstond als meest kosmopolitische ingezetene van Gunwalloe, vergeleek hem met ‘een geheime code’; anderen bestempelden hem als ‘afstandelijk’ of zelfs ‘ondraaglijk ongemanierd’. Toch was men het er unaniem over eens dat hun kleine, westelijk gelegen dorpje Gunwalloe een stuk interessanter was geworden. 9
Na enige tijd hoorden ze dat hij Giovanni Rossi heette en dat hij net als zijn knappe vrouw van Italiaanse afkomst was. Wat de zaak nog curieuzer maakte, waren de dienstwagens met overheidsfunctionarissen die ’s avonds laat door de dorpsstraten reden. En dan waren er nog die twee kerels die soms hun vishengels bij de inham uitwierpen. Het waren de klunzigste vissers die ze ooit hadden gezien. Sterker nog, dit konden nooit echte vissers zijn. Uiteraard leidde dit alles in een klein dorpje als Gunwalloe tot wilde speculaties over de ware identiteit en bezigheden van deze nieuwkomer – een geruchtenmachine die uiteindelijk tot stilstand werd gebracht door Portret van een jonge vrouw, olie op canvas, honderdvier bij zesentachtig centimeter, door Rembrandt van Rijn. Het werd nooit duidelijk wanneer het schilderij precies arriveerde. Het moest ergens halverwege januari zijn geweest, omdat de dorpelingen toen een drastische verandering in zijn dagelijkse routine waarnamen. Hij liep op een dag over het klif van The Lizard alsof hij ernstig met zijn geweten in conflict was; daags daarna stond hij voor zijn ezel in de huiskamer, met in zijn ene hand een penseel en in zijn andere een schilderspalet, en de operamuziek schalde zo luid door de ramen naar buiten dat het geloei tot Mount’s Bay in Marazion te horen was. Gezien de ligging van de cottage – vlak bij het pad langs de kust – was het mogelijk om hem vanaf een bepaalde plek, met de nek in een juiste hoek gedraaid, bezig te zien in zijn studio. Eerst dacht men dat hij aan een eigen schilderij werkte. Maar naarmate de tijd verstreek werd duidelijk dat hij een ambacht bedreef dat bekendstond als conservering of, met een meer algemene term, restauratie. ‘Wat is dat nou weer?’ vroeg Malcolm Braithwaite op een avond in de pub Lamb and Flag. Malcolm was een gepensioneerde kreeftenvisser die altijd en eeuwig naar zee rook. ‘Dat betekent dat hij dat ding herstelt,’ zei Duncan Reynolds. ‘Een schilderij is een levend iets dat ademhaalt. Als het oud wordt, gaat alles hangen en zakken. Net als bij jou.’ ‘Ik heb gehoord dat het een jong meisje is.’ Duncan knikte. ‘En nog knap ook. Appelwangetjes. Om in te bijten.’ ‘Kennen we de schilder?’ ‘Daar wordt aan gewerkt.’ En dat deden ze zeker. Ze sloegen de boeken erop na, neusden rond op internet en raadpleegden mensen die meer van kunst wisten – wat zo onge10
veer voor iedereen buiten westelijk Cornwall gold. Uiteindelijk had Dottie Cox begin april de euvele moed om het simpelweg aan de knappe Italiaanse te vragen toen die in het dorp boodschappen kwam doen. Maar de vrouw ontweek de vraag met een raadselachtig glimlachje. Ze slingerde haar tas over haar schouder en slenterde terug naar de inham, haar wilde lokken wapperend in de lentewind. Even later verstomde het operageweld en sloten de luiken van de cottage zich als oogleden. Ze bleven een week lang potdicht; de restaurateur en zijn vrouw verdwenen zonder aankondiging. Dagenlang zaten de bewoners van Gunwalloe in de rats dat het stel niet meer terug zou komen en ze betreurden dat ze het echtpaar stiekem hadden begluurd en zich met hun privézaken bemoeid. Op een dag bladerde Dottie Cox in een dorpswinkel door de Times en las een artikel dat in Washington D.C. een lang vermist schilderij van Rembrandt was onthuld – een portret dat precies leek op dat uit de cottage bij de inham. Het raadsel was eindelijk opgelost. Toevallig stond er in dezelfde Times een artikel van vier pagina’s over een reeks mysterieuze ontploffingen bij vier geheime kerncentrales in Iran. Niemand in Gunwalloe had ook maar het geringste vermoeden dat er een verband was. Toen nog niet althans. Ze konden duidelijk zien dat de restaurateur na zijn terugkeer uit Amerika veranderd was. Hij hield zich nog altijd afzijdig in zijn cottage – en was nog steeds niet het soort man dat je in het donker wilde tegenkomen – maar het stond vast dat er een grote last van zijn schouders was gevallen. Ze zagen af en toe een glimlach op zijn scherp gesneden gezicht en zijn onwaarschijnlijk smaragdgroene ogen schitterden minder defensief. Zelfs zijn dagelijkse lange wandelingen waren anders. Voorheen banjerde hij altijd als een bezetene over het zandspoor, maar tegenwoordig stapte hij met verende tred over de in mistbanken gehulde kliffen alsof de geest van koning Arthur na een lang verblijf in een vreemd land huiswaarts was gekeerd. ‘Volgens mij is hij verlost van een kwade vloek,’ zei Vera Hobbs, eigenaresse van de dorpsbakkerij. Maar ze weigerde in te gaan op de vraag wat die vloek dan wel mocht zijn of wie hem over de man had afgeroepen. Net zoals alle andere dorpsbewoners had ze zich voor schut gezet met onzinnige theorieën over zijn beroep. ‘Bovendien is het beter om hem met rust te la11
ten,’ besloot ze, ‘anders keren hij en zijn knappe vrouw The Lizard misschien voor altijd de rug toe.’ Tegen het eind van de glorieuze zomer vroeg de hele dorpsgemeenschap zich af wat de twee van plan waren. De huur zou in september aflopen en omdat niets erop wees dat ze het contract wensten te verlengen, besloot de dorpsgemeenschap hem over te halen te blijven. Ze wilden iets vinden wat hem aan Cornwall zou binden, een bezigheid waarvoor hij zijn unieke talenten kon aanwenden en hem iets anders omhanden gaf dan wandelen op het klif. Wie het hem moest voorleggen wisten ze nog niet, maar nu was het primair hun taak om iets geschikts te verzinnen. Na uitvoerig overleg opperde Dottie Cox een Gunwalloe Festival der Schone Kunsten, een evenement dat jaarlijks moest plaatsvinden. De beroemde kunstrestaurateur Giovanni Rossi zou voorzitter worden. De volgende ochtend stelde Dottie het voor aan Giovanni’s echtgenote, toen die op de gebruikelijke tijd haar rondje boodschappen kwam doen. De vrouw schoot eerst in de lach. Toen ze weer tot bedaren was gekomen, gaf ze te kennen dat signor Rossi erg gevleid zou zijn, maar dat het niet het soort functie was waar hij op in zou gaan. Zijn eigen officiële afwijzing kwam kort daarop en het plan Gunwalloe Festival der Schone Kunsten verdween stilletjes van het toneel. Niet dat het veel uitmaakte; een paar dagen later vernamen ze dat het paar het huurcontract van de cottage met een jaar had verlengd. Opnieuw werd het totaalbedrag in één keer voldaan en wikkelde de advocaat in Hamburg het papierwerk af. Het leven hervatte zijn normale gangetje. ’s Ochtends deden de restaurateur en zijn vrouw hun boodschappen, ’s middags liep hij in zijn gevoerde windjack en zijn pet diep over zijn ogen getrokken over het klif. Ze vonden het niet langer erg dat hij hun groet niet beantwoordde. Als hij zich niet op zijn gemak voelde, gunden ze hem de ruimte om zijn sores zelf uit te knobbelen. Normaal gesproken werd iedere vreemdeling met argusogen gadegeslagen tot hij of zij weer vertrok, maar de restaurateur en zijn vrouw hoorden voortaan bij Cornwall, al kwamen ze oorspronkelijk uit Italië. Niemand moest proberen dit paar van hen af te troggelen. Toch waren er nog altijd mensen die vermoedden dat er meer speelde, en één man in het bijzonder meende er het fijne van te weten. Dat was Teddy Sinclair, eigenaar van een redelijk goede pizzeria in Helston en tuk op allerlei complottheorieën. Teddy geloofde dat de landing op de maan in scène 12
was gezet. Teddy geloofde dat Amerika de aanslagen op het WTC zelf had beraamd. En Teddy geloofde dat de man in de cottage bij de inham meer te verbergen had dan alleen zijn talent om schilderijen te herstellen. Om zijn bewering te staven, nodigde hij op de tweede donderdag van november de hele goegemeente uit in de Lamb and Flag en onthulde daar een wandkaart die wat op het periodiek systeem leek. Zijn bedoeling was om klinkklaar bewijs te leveren dat de explosies in de kerncentrales in Iran het werk waren van de legendarische Israëlische spion Gabriel Allon, en dat diezelfde Gabriel Allon onder de naam Giovanni Rossi een vredig bestaan leidde in Gunwalloe, Cornwall. Nadat de aanwezigen waren uitgeschaterd, verklaarde Duncan Reynolds dat hij niet meer zoiets stompzinnigs had gehoord sinds een of andere Fransoos had besloten dat Europa één munt moest hebben. Maar Teddy hield deze keer voet bij stuk, wat bij nader inzien heel terecht was. Want Teddy mocht dan de plank volkomen misslaan wat betreft de maanlandingen en 11 september, zijn theorie over de man in Gunwalloe Cove was loepzuiver. De volgende dag was het Remembrance Day, de dag waarop overal in het Britse Gemenebest de Eerste Wereldoorlog wordt herdacht. Het dorp ontwaakte en kwam tot de ontdekking dat de Rossi’s waren vertrokken. Vera Hobbs rende in paniek naar de cottage om door de ramen te gluren. Ze zag de spullen van de restaurateur slordig verspreid op een tafeltje liggen en op de ezel stond een schilderij van een naakte vrouw die languit op een sofa lag. Het duurde even voordat Vera besefte dat het de sofa was die in de kamer stond en dat de afgebeelde vrouw dezelfde was als degene die altijd broodjes bij haar kwam kopen. Ze verschoot van kleur maar kon haar ogen niet van het doek losmaken; ze had nog nooit zo’n mooi schilderij gezien. Het was ook een gunstig teken, concludeerde ze op de terugweg naar het dorp. Als mannen de benen nemen zouden ze zo’n soort schilderij absoluut niet achterlaten. De restaurateur en zijn vrouw kwamen vast en zeker terug. En zo niet, dan zou die verdomde Teddy Sinclair ervan lusten.
13
2 Parijs
De eerste bom ontplofte om 11.46 uur op de Avenue des Champs-Élysées in Parijs. De directeur van de Franse geheime dienst zou later verklaren dat hij geen enkel signaal van een dreigende aanslag had opgevangen. Een uitspraak waar zijn tegenstanders smakelijk om hadden gelachen als het dodental niet zo hoog was geweest. Volgens hen waren de signalen glashelder en hadden ze alleen een blinde of een struisvogel kunnen ontgaan. De timing van de aanslagen had voor Europa niet beroerder kunnen uitpakken. Na decennia van sociale generositeit wankelde het continent op het randje van een fiscale en monetaire catastrofe. De schuldenlast ging door het plafond, de schatkisten waren leeg, de verwende, vergrijzende bevolking was gedesillusioneerd. Bezuinigingen waren aan de orde van de dag en geen huisje was nog heilig. Medische zorg, pensioenen, studentenbeurzen, de culturele sector: overal werd geschrapt, gekort en gesnoeid. De kleinere economieën in de zogeheten Europese periferie vielen om als dominostenen. Griekenland zonk langzaam weg in de Egeïsche Zee, Spanje lag aan het infuus en het Ierse mirakel bleek een fata morgana. In de Brusselse vergaderkamers durfden de eurocraten eindelijk hardop te zeggen wat zo lang was verzwegen: de Europese droom was zieltogend. Degenen met een nog somberder visie vroegen zich af of het Europa zoals zij het kenden ook niet stervende was. Een andere overtuiging die in november aan stukken werd gescheurd, was het vertrouwen dat de enorme immigrantenstroom uit de voormalige islamitische koloniën door Europa kon worden opgenomen met behoud van ieders eigen tradities en cultuur. Wat ooit was begonnen als een tijdelijk programma om het naoorlogse arbeiderstekort op te lossen, had het aangezicht van een heel continent permanent veranderd. Bijna elke stad 14
werd omgeven door onrustige moslimwijken en in sommige landen zou voor het einde van de eeuw de meerderheid van de bevolking van islamitische komaf zijn. Geen enkele machthebber had zich de moeite getroost de Europese bevolking te raadplegen voordat ze de poorten openzetten en nu, na vele jaren van relatieve passiviteit, begon de bevolking zich te roeren. Denemarken had draconische maatregelen getroffen tegen importhuwelijken. In Frankrijk was de gezichtsbedekkende sluier in de publieke ruimte wettelijk verboden. En de Zwitsers, die elkaar maar nauwelijks verdroegen, besloten dat minaretten uit hun keurig aangeharkte stadjes moesten worden geweerd. De leiders van Groot-Brittannië en Duitsland verklaarden dat het multiculturalisme, de virtuele religie van het postchristelijke Europa, was mislukt. De meerderheid zou zich niet langer aanpassen aan de minderheid, zeiden ze. Of nog langer het religieus extremisme accepteren dat in hun midden tot opbloei was gekomen. Europa’s eeuwenoude vete met de islam was in een nieuwe en gevaarlijke zone beland. Velen vreesden dat het een ongelijke strijd zou worden. De ene partij was oud, vermoeid en zelfgenoegzaam. De andere kon in moordzuchtige razernij ontsteken vanwege een lullig tekeningetje van een Deense cartoonist. De problemen waarmee Europa werd geconfronteerd waren nergens zo duidelijk als in Clichy-sous-Bois, de woelige Arabische banlieue net buiten Parijs. In het epicentrum van de dodelijke opstanden die Frankrijk in 2005 in hun greep hielden, waren de werkloosheidscijfers het hoogst, evenals de misdaadstatistieken. Het was er zo gevaarlijk dat zelfs de Franse politie het vertikte de ziedende wijken met sociale huurwoningen in te gaan, inclusief het huis waar de zesentwintigjarige Algerijn Nazim Kadir, werkzaam in het bekende restaurant Fouquet, met zijn twaalf familieleden woonde. Het was nog donker toen hij op die bewuste ochtend in november het appartement verliet voor de rituele reiniging in de moskee die met geld uit Saoedi-Arabië was gefinancierd en waar een Saoedi-Arabische imam preekte die geen woord Frans sprak. Nadat Nazim een van de belangrijkste zuilen van de islam had afgerond, ging hij met de bus naar de buitenwijk Le Raincy, waar hij de metro nam naar Gare Saint-Lazaire. Daar stapte hij over op het Parijse metronet voor het laatste gedeelte van zijn reis. Niemand merkte iets bijzonders aan Nazim, het OV-personeel niet en zijn medepassagiers ook niet. Zijn dikke jas verhulde zijn bomgordel. Hij stapte gewoontegetrouw uit op station George V, zoals altijd om 15
11.40 uur, en liep de Avenue des Champs-Élysées op. Degenen die het geluk hadden gehad aan het inferno te ontkomen, zouden later zeggen dat er niets opvallends aan hem was, al beweerde de eigenaar van een bloemenstalletje dat hij met een merkwaardige vastberadenheid op de ingang van het restaurant afliep. Er stond een groepje mensen buiten, onder wie de staatssecretaris van Justitie, een nieuwslezer van de Franse televisie, een covermodel van het tijdschrift Vogue, een bedelende zigeuner met een kind aan zijn hand en een paar luidruchtige Japanse toeristen. De zelfmoordterrorist keek op zijn horloge. En ritste toen zijn jas open. Het werd nooit duidelijk of de aanslag met de gangbare kreet ‘Allah Akbar’ werd aangekondigd. Sommige overlevenden beweerden die te hebben gehoord, andere zwoeren dat de dader zijn bom zwijgend tot ontploffing bracht. Van het lawaai van de explosie zelf kon niemand zich iets herinneren omdat hun trommelvliezen ernstig waren beschadigd. Iemand meende een verblindend witte flits te hebben waargenomen. Het licht van de dood, zei een ander. Het licht dat iedereen ziet vlak voor men voor het eerst voor God komt te staan. De bom zelf was een knap staaltje ontwerp en constructie. Niet het soort waarvan je op internet de handleiding kon vinden of op de pamfletten die je in en om salafistenmoskeeën in Europa aantrof. Deze was geperfectioneerd met hulp van Palestijnse en Mesopotamische strijders. Het was een met spijkers en rattengif gevulde bom – een techniek die van de zelfmoordterroristen van Hamas was afgekeken – die als een cirkelzaag door de menigte was gereten. De immense kracht van de ontploffing liet de glazen piramide van het Louvre tweeënhalve kilometer verderop rammelen. De dichtstbijzijnde omstanders werden aan stukken gereten, doormidden gescheurd of – de geliefde methode voor ongelovigen – onthoofd. Zelfs bij mensen die zich op veertig passen afstand bevonden werden ledematen afgerukt. Aan de rand van de fatale zone leken de dodelijke slachtoffers uiterlijk ongeschonden, omdat de schokgolf van de luchtdruk hun ingewanden tot moes had gedrukt. Alsof de voorzienigheid hun de genade schonk om stilletjes inwendig dood te bloeden. De eerste agenten ter plaatse werden onpasselijk van wat ze zagen. Het trottoir lag bezaaid met menselijke resten, schoenen, verbrijzelde horloges met de wijzerplaat bevroren op 11.46 uur en rinkelende mobiele telefoons die nooit meer zouden worden opgenomen. Als ultieme belediging waren 16
de resten van de zelfmoordenaar vermengd met die van zijn slachtoffers, op zijn hoofd na, dat dertig meter verder boven op een bestelbus was geslingerd, waar het met een vreemd serene gelaatsuitdrukking bleef liggen. De Franse minister van Binnenlandse Zaken was binnen tien minuten ter plekke. Hij aanschouwde de slachtpartij en verklaarde: ‘Dit is Bagdad in Parijs.’ Eenzelfde Bagdad zou zeventien minuten later in attractiepark Tivoli in Kopenhagen plaatsvinden toen een tweede zelfmoordterrorist zich om 12.03 uur opblies te midden van een groep kinderen die ongeduldig in de rij stonden te wachten voor de achtbaan. De Deense veiligheidsdienst, de PET, stelden rap vast dat de shahid in Kopenhagen was geboren, op Deense scholen had gezeten en met een Deense vrouw was getrouwd. Het scheen hem niet te deren dat zijn eigen kinderen op dezelfde school zaten als zijn slachtoffers. Voor de veiligheidsexperts in Europa was de ergste nachtmerrie waarheid geworden. Goed gecoördineerde, professionele aanslagen die door een ervaren meesterbrein waren beraamd en uitgevoerd. Ze vreesden dat de terroristen nogmaals zouden toeslaan, al misten ze twee vitale stukjes informatie. Ze wisten niet waar. En ze wisten niet wanneer.
17
3 St. James, Londen
Het was een tijdrovend en intensief karwei voor de contraterreurafdeling van de Londense politie om later de bewegingen te reconstrueren van ene Gabriel Allon, de legendarische maar eigengereide spion uit Israël, die zich officieel had teruggetrokken in Groot-Brittannië, waar hij een rustig bestaan leidde. Gebaseerd op de getuigenverklaringen van bemoeizieke dorpelingen had hij zijn cottage in Cornwall tegen het krieken van de ochtend verlaten en was met zijn beeldschone, in Italië geboren echtgenote Chiara in zijn Range Rover gestapt. Dankzij het orwelliaanse camerasysteem konden ze vaststellen dat het paar in recordtempo naar Londen was gereden, waar ze dankzij een goddelijke interventie een parkeerplaatsje vonden bij Piccadilly. Van daaruit gingen ze te voet naar Mason’s Yard, een rustig winkelplein in St. James, en belden aan bij Isherwood Fine Arts. Volgens de camerabeelden gingen ze om 11.40 uur Londense tijd naar binnen. Maggie, Isherwoods meest recente en niet al te accurate receptioniste, zou per ongeluk 11.45 uur opschrijven in het gastenboek. De kunsthandel, ooit gevestigd in de chique New Bond Street in Mayfair, bood sinds 1968 Italiaanse schilderijen en Hollandse oude meesters aan. Hermès, Burberry en Cartier hadden de galerie naar deze drie etages in een verzakt pakhuis in St. James verdrongen, voormalig onderkomen van Fortnum & Mason. Voor de lokale, incestueuze roddelbende was de kunsthandel een bron van theater; komedie, tragedie, overstelpende hoogtepunten en eindeloze fiasco’s met altijd die onderhuids smeulende zweem van samenzwering. Dit was grotendeels te wijten aan de kunsthandelaar zelf. De vloek van Julian Isherwood was dat hij kunst liever bezat dan verkocht, een eigenschap die hem dikwijls bijna de das om had gedaan. Het resultaat was dat hij was belast met een hele collectie winkeldochters – oftewel, schilde18
rijen waar geen enkele koper ooit een redelijke prijs voor zou betalen. Het gerucht ging dat Isherwoods privécollectie die van het Britse koningshuis overtrof. Zelfs Gabriel, die al dertig jaar schilderijen voor Isherwood restaureerde, had geen idee wat Isherwood daadwerkelijk bezat. Ze troffen hem aan in zijn kantoor. Een lange, ietwat onbetrouwbaar ogende man die tegen zijn bureau vol catalogi en monografieën leunde, gekleed in een grijs krijtstreeppak met een lavendelkleurig sjaaltje om zijn hals dat zijn laatste verovering hem cadeau had gedaan. Zo te zien had hij de dag ervoor weer eens te diep in het glaasje gekeken; hij cultiveerde nu eenmaal graag het beeld van ‘de man met de lichte kater’. Zijn ogen waren strak op de televisie gericht. ‘Heb je het nieuws gezien?’ Gabriel knikte langzaam. Hij had de eerste berichten op de radio gehoord toen hij met Chiara door de buitenwijk van Londen reed. Wat Gabriel nu op tv zag correspondeerde met de beelden die hij in gedachten had gevormd. De doden afgedekt met plastic, de bebloede overlevenden, de omstanders die ontzet hun handen voor hun gezicht sloegen. De beelden waren altijd hetzelfde. ‘Ik heb vorige week nog met een cliënt bij Fouquet geluncht,’ zei Isherwood en hij streek door zijn lange, grijzende haar. ‘We namen afscheid op precies dezelfde plek waar die maniak zijn bom tot ontploffing bracht. Stel je voor dat we vandaag hadden afgesproken? Dan was ik…’ Zijn stem stokte. Het was een karakteristieke reactie na zo’n aanslag, wist Gabriel. De levenden zochten altijd naar een verband met de doden, hoe geforceerd ook. ‘De zelfmoordterrorist in Kopenhagen heeft kinderen vermoord,’ zei Isherwood. ‘Kun jij me uitleggen wat het voor zin heeft om onschuldige kinderen te doden?’ ‘Angst,’ zei Gabriel. ‘Ze willen ons angst aanjagen.’ ‘Wanneer houdt dit ooit op?’ vroeg Isherwood en hij schudde vol afgrijzen zijn hoofd. ‘Wanneer houdt deze waanzin in godsnaam op?’ ‘Je zou beter moeten weten, Julian.’ Gabriel voegde er zacht aan toe: ‘In deze oorlog heb je lang genoeg aan de zijlijn gestaan.’ Isherwood schonk hem een weemoedige glimlach. Zijn aristocratisch klinkende Britse naam en houding verborgen het feit dat hij – technisch gezien – in het geheel niet Brits was. Zijn nationaliteit en paspoort zeiden van 19
wel, maar Isherwood was geboren in Duitsland, opgegroeid in Frankrijk en joods van religie. Slechts een handjevol vrienden wist dat Isherwood in 1942 als kindvluchteling Londen was binnengestrompeld nadat hij door een paar Baskische schaapherders over de besneeuwde Pyreneeën was gedragen. Of dat zijn vader, de bekende Parijse kunsthandelaar Samuel Isakowitz, samen met Isherwoods moeder was vermoord in Sobibor. Isherwood hield deze informatie zorgvuldig geheim, maar de Israëlische geheime dienst had het verhaal van zijn dramatische vlucht van het Europese vasteland toch weten te achterhalen. Halverwege de jaren zeventig, toen Israëlische doelwitten in Europa werden overspoeld door een golf van Palestijnse terreuraanslagen, rekruteerden ze hem als sayan, een vrijwilliger. Isherwood kreeg slechts één opdracht: een permanente dekmantel opbouwen voor kunstrestaurateur annex killer Gabriel Allon. ‘Je moet één ding niet vergeten,’ zei Isherwood. ‘Je werkt nu voor mij, niet voor hen. Dit is niet jouw probleem, beste kerel. Niet meer.’ Hij richtte zijn afstandsbediening op het tv-toestel en de chaos in Parijs en Kopenhagen verdween van het scherm. ‘Zullen we iets moois bekijken?’ De beperkte ruimte van zijn nieuwe onderkomen had Isherwood gedwongen zijn imperium verticaal te organiseren. Opslag was op de begane grond, zijn kantoor op de eerste verdieping en op de tweede zat de glorieuze expositieruimte die was gemodelleerd naar Paul Rosenbergs beroemde galerie in Parijs, waar Julian als kind zoveel gelukkige uren had doorgebracht. Toen ze het vertrek betraden, scheen de zon schuin op de dakkoepel en wierp zijn stralen op een groot olieverfschilderij dat op een met een laken bedekte standaard rustte. Het was een afbeelding van de Madonna en kind met Maria Magdalena tegen een schemerende achtergrond, geschilderd in de stijl van de Venetiaanse School. Chiara trok haar korte leren jasje uit en ging op het ottomaanse museumstuk zitten dat midden in de kamer stond. Gabriel ging recht voor het schilderij staan, met zijn hand tegen zijn kin en zijn hoofd ietsje schuin. ‘Waar heb je dit gevonden?’ ‘Tussen een grote hoop brokken leisteen aan de kust van Norfolk.’ ‘Heeft die grote hoop een naam?’ ‘Hij wil anoniem blijven. Hou het er maar op dat hij van een adellijke familie komt, met een kolossaal landgoed en dat zijn liquide middelen in noodtempo verdampen.’ 20