Dagverzorging voor oudere migranten Een kleurrijk onderzoek naar de toegankelijkheid van cultuurspecifieke dagverzorging en de invloed van deze voorziening op de gezondheid
Auteur: Moniek Willemstein Studentnummer: 1653474 Onderwijsinstelling: Vrije Universiteit Amsterdam Studie: Algemene Gezondheidswetenschappen Masterrichting: Prevention & Public Health Begeleiders: Kristel Logghe (Vrije Universiteit) en Rohina Raghoebier (ActiZ) Stageorganisatie: ActiZ, landelijke brancheorganisatie voor zorgondernemers, te Utrecht Datum: Augustus 2008 30 ECTS
1
Voorwoord Deze scriptie is geschreven in het kader van de afsluiting van mijn studie Algemene Gezondheidswetenschappen aan de Vrije Universiteit te Amsterdam. Het betreft een onderzoek naar toegankelijkheid van cultuurspecifieke dagverzorging voor oudere migranten en een exploratie naar de betekenis van deze voorzieningen voor de gezondheid van deze ouderen. Ik ben blij dat ik mij tijdens mijn afstuderen heb mogen verdiepen in dit interessante onderwerp. Het was leuk om op locatie met zo veel verschillende ouderen te kunnen praten. Ik wil hen allen bedanken, dat zij mij vaak met veel enthousiasme hun verhaal hebben verteld. Deze ouderen mogen zeker niet vergeten worden! Ook iedereen die mij heeft geholpen in contact te komen met de ouderen, wil ik hartelijk danken. Hiertoe behoren zeker de begeleidsters van de dagverzorging waar ik steeds zo gastvrij ben ontvangen. Een woord van dank gaat natuurlijk ook uit naar mijn beide begeleiders in dit proces, Kristel Logghe van de Vrije Universiteit en Rohina Raghoebier van ActiZ. Zij hebben dit onderzoek voor mij mogelijk gemaakt. Ik wil op deze plek ook mijn lieve ouders bedanken die mij alle ruimte hebben gegeven om te kunnen studeren. Stefan, mijn vriend, wil ik ten slotte bedanken voor zijn steun, vooral wanneer ik het even wat minder zonnig zag! Het was op tijden stressvol om onderzoek te doen naar een groep voor mij onbekende ouderen met een voor mij tevens nieuwe methode van onderzoek. Desalniettemin ben ik trots op wat er nu voor u ligt en ik hoop dan ook dat u het met veel plezier en interesse zal lezen.
Utrecht, augustus 2008 Moniek Willemstein
2
Samenvatting Oudere migranten vormen een groeiende groep in de Nederlandse samenleving. Een aantal gezondheidsproblemen, zoals suikerziekte en depressie, komen bij hen in onevenredige mate voor. In de toegang en het gebruik van de reguliere ouderenzorg bestaan voor hen echter nog een aantal knelpunten. Er zijn om deze reden diverse cultuurspecifieke voorzieningen voor ouderenzorg opgezet. Het onderhavige onderzoek heeft zich gericht op cultuurspecifieke dagverzorging. Het bestaan van dergelijke cultuurspecifieke voorzieningen kan door de bezuinigingen in de zorg echter ter discussie komen te staan. Met dit onderzoek wordt beoogd een bijdrage te leveren aan deze discussie en tevens aan het interculturalisatieproject van ActiZ, de landelijke brancheorganisatie voor zorgondernemers in Nederland. Daarnaast dient deze scriptie ter afsluiting van de studie Algemene Gezondheidswetenschappen aan de Vrije Universiteit te Amsterdam. De volgende hoofdvragen staan centraal in dit onderzoek: 1) Wat zijn de succesfactoren en faalfactoren van toegankelijkheid van cultuurspecifieke dagverzorging (vanuit cliëntperspectief)? 2) Welke belemmerende en bevorderende factoren hebben invloed op de ervaren gezondheid van oudere migranten die gebruik maken van cultuurspecifieke dagverzorging? Om antwoord te kunnen geven op deze onderzoeksvragen is een theoretisch kader opgesteld. Voor de eerste onderzoeksvraag zijn de barrières voor migranten in de toegang tot de professionele ouderenzorg uit de literatuur gedestilleerd. De tweede onderzoeksvraag is beantwoord met behulp van het model van Stronks (2004) en het VTV-model (RIVM, 2002). Aanvullend op deze modellen zijn de belangrijkste knelpunten die oudere migranten kunnen tegenkomen bij het gebruik ouderenzorg in kaart gebracht. Het betreft een kwalitatieve studie en dient ter verkenning van het onderzoeksgebied. Derhalve moet het gezien worden als een voorloper op grootschaliger, kwantitatief onderzoek. Ter beantwoording van de onderzoeksvragen is gebruik gemaakt van topicinterviews met twintig cliënten van diverse cultuurspecifieke dagverzorging. Daarnaast zijn er korte semi-gestructureerde interviews afgenomen bij begeleiders en/of coördinatoren van de locaties voor dagverzorging, grotendeels ten behoeve van achtergrond informatie. Voor de analyse van de interviews is het kwalitatieve data-analyseprogramma Kwalitan versie 5.0 gebruikt. De wervingskanalen van cultuurspecifieke dagverzorging en reguliere dagverzorging verschillen onderling. De geloofsgemeenschap en culturele welzijnsorganisatie blijken belangrijke formele wervingskanalen te zijn voor cultuurspecifieke dagverzorging. Ook de huisarts en het huisbezoek kunnen als wervingskanaal dienen, in het bijzonder om sociaal geïsoleerde oudere migranten te bereiken. Informele mond-totmondreclame is echter het meest succesvolle wervingskanaal voor de cultuurspecifieke dagverzorging. Geconcludeerd kan worden dat voor het werven van oudere migranten voor de ouderenzorg, vertrouwen in de informatiebron en waardering van de voorziening belangrijke succesfactoren zijn. Het gebruik
3
maken van sleutelfiguren kan een manier zijn om bij oudere migranten vertrouwen in de voorziening te wekken. Het naar voren brengen van het aanbod aan sociale en niet-sociale activiteiten in voorlichting over de voorziening kan tevens een succesfactor vormen voor de toegankelijkheid, evenals het duidelijk maken van de AWBZ vergoeding voor deelname. Onbekendheid van het fenomeen ‘dagverzorging’ onder oudere migranten is echter nog een belemmering voor de toegankelijkheid, evenals de beperkte cliëntencapaciteit van de bestaande cultuurspecifieke voorzieningen. Het bieden van een directe aanleiding voor het eerste bezoek aan de dagverzorging is een mogelijke succesfactor voor de toegankelijkheid. Bijvoorbeeld wanneer de culturele welzijnsorganisatie de afspraak heeft geregeld of wanneer de oudere migrant persoonlijk is uitgenodigd door de begeleider of een cliënt van de dagverzorging. Bij de inschrijvingsprocedure is hulp van de begeleiding een mogelijke succesfactor. Een goede fysieke bereikbaarheid van de dagverzorging kan daarnaast de toegankelijkheid verhogen. Het regelen van vervoer voor cliënten en het zich vestigen in een buurt waar veel potentiële cliënten wonen, kunnen hieraan bij dragen. De meeste respondenten stonden overigens niet afwijzend tegenover een reguliere dagverzorging, maar zagen wel voordelen in de cultuurspecifieke variant. Cultuurspecifieke dagverzorging kan door zich binnen een verzorgingshuis te vestigen, weer bijdragen aan het opbouwen van het vertrouwen van oudere migranten in deze vorm van intramurale, reguliere ouderenzorg. Uit de onderzoeksresultaten kwam meest duidelijk de positieve invloed van het sociale contact op de (subjectieve) gezondheid van oudere migranten naar voren. Dagverzorging blijkt namelijk effectief tegen eenzaamheid. De medecliënten en begeleiders op de dagverzorging kunnen oudere migranten verder voorzien van praktische, emotionele en informationele steun. De afwezigheid van een taalbarrière in de omgang met medecliënten en begeleiding is voor velen van belang. Stressklachten voortkomend uit eenzaamheid en piekeren in de thuissituatie, kunnen gereduceerd worden d.m.v. het bieden van sociaal contact en afleiding van negatieve gedachten door een nuttige dagbesteding. Cultuurspecifieke dagverzorging kan daarnaast bijdragen aan het bestrijden van lichamelijke inactiviteit van haar cliënten, wanneer een vast onderdeel van het programma aan beweging wordt gewijd. Afleiding van negatieve gedachten en verlichting van stijfheid en bepaalde klachten van het bewegingsapparaat zijn positieve effecten die kunnen optreden als gevolg hiervan. Oudere migranten kunnen op de dagverzorging tevens in aanraking worden gebracht met zorgvoorzieningen, zoals fysiotherapie. Gebruik van deze voorzieningen kan hierdoor verhoogd worden. Tevens zijn er wat aanwijzingen voor een signaal- en doorverwijsfunctie van de begeleiding en kan op de dagverzorging begeleiding bij medicatiegebruik en het volgen van een medisch dieet worden geboden. Ook kunnen oudere migranten op deze plek bereikt worden voor gezondheidsvoorlichting, waaraan een zekere behoefte blijkt te bestaan onder oudere migranten. Het afstemmen van de inhoud en de manier van presentatie op de etnisch-culturele achtergrond van de cliënten en het rekening houden met de voertaal van de ouderen, kan de informatieoverdracht ten goede komen. 4
Aandacht voor religie en de aanwezigheid van een bidruimte kunnen eveneens van belang zijn voor het welbevinden van cliënten. Dit geldt ook voor gezonde maaltijden aangepast aan de culturele achtergrond en in het bijzonder aan eventuele religieuze voedingsvoorschriften van cliënten. Het verschaffen van taalles kan tevens positief uitwerken op het welbevinden van oudere migranten. Het kunnen delen van herinneringen aan het land van herkomst en bepaalde gebruiken en gewoontes kan oudere migranten daarnaast een vertrouwd gevoel geven. Veelvoorkomend probleem is echter een te kleine leefruimte van de dagverzorging, wat ten koste kan gaan van het comfort wat de voorziening haar cliënten biedt. De resultaten kunnen een eerste aanzet vormen tot verbetering van de toegankelijkheid van ouderenzorg voor oudere migranten. Tevens kunnen de resultaten een bijdrage leveren aan de discussie rondom het bestaansrecht van cultuurspecifieke zorgvoorzieningen. Aanbevolen wordt om een grootschaliger onderzoek op te zetten, waarin cultuurspecifieke dagverzorging, wat betreft de toegankelijkheid en het effect op de gezondheid voor oudere migranten, wordt vergeleken met reguliere dagverzorging.
5
Inhoudsopgave 1.
Inleiding.................................................................................................................................. 10 1.1 1.2 1.3 1.4 1.5 1.5.1 1.5.2 1.5.3 1.5.4 1.5.5 1.5.6 1.5.7 1.6
2.
Aanleiding .................................................................................................................................................10 Context en probleemdefinitie................................................................................................................10 Doelstelling en relevantie .......................................................................................................................12 Vraagstellingen.........................................................................................................................................13 Operationalisering van begrippen.........................................................................................................13 Allochtoon en migrant.......................................................................................................................14 Cultuurspecifiek..................................................................................................................................14 Dagverzorging ....................................................................................................................................14 Etniciteit..............................................................................................................................................15 Toegankelijkheid.................................................................................................................................16 Ervaren gezondheid...........................................................................................................................16 Ouderen ..............................................................................................................................................16 Opbouw van de scriptie .........................................................................................................................17
Sociografie oudere migranten................................................................................................. 19 2.1 Aantallen en herkomst............................................................................................................................19 2.2 Migratiegeschiedenis en samenstelling .................................................................................................20 2.2.1 Turkse en Marokkaanse ouderen in Nederland..............................................................................20 2.2.2 Surinaamse en Antilliaanse ouderen in Nederland .........................................................................21 2.2.3 Indonesische en Molukse ouderen in Nederland ...........................................................................21 2.3 Sociaal-economische positie ..................................................................................................................21 2.3.1 Arbeid..................................................................................................................................................22 2.3.2 Armoede..............................................................................................................................................22 2.4 Sociaal-culturele integratie......................................................................................................................23 2.5 Gezondheid van oudere migranten in Nederland..............................................................................23 2.5.1 Gezondheidsindicatoren....................................................................................................................24 2.5.1.1 Leefstijlfactoren ..................................................................................................................................24 2.5.1.2 Chronische aandoeningen....................................................................................................................24 2.5.1.3 Psychische aandoeningen .....................................................................................................................25 2.5.2 Gezondheid en levenssituatie............................................................................................................25 2.5.3 Sociaal-culturele integratie en gezondheid.......................................................................................26 2.6 Gebruik van de professionele ouderenzorg ........................................................................................26 2.7 Mantelzorg................................................................................................................................................27 2.8 Schets interculturele dagverzorging......................................................................................................28
3.
Theoretisch kader toegankelijkheid van de ouderenzorg voor oudere migranten.................29 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6 3.7 3.8 3.9 3.10
4.
Formele toegankelijkheid .......................................................................................................................29 Aanmeldingsprocedure en financiële procedure ................................................................................30 Financiële bijdrage...................................................................................................................................30 Fysieke afstand tot de zorgvoorziening ...............................................................................................30 Onbekendheid met de voorzieningen voor ouderenzorg.................................................................30 Taalbarrière en geletterdheid ...................................................................................................................31 Cultuurbepaalde wensen en behoeften ..................................................................................................31 Vertrouwen in de professionele ouderenzorg.....................................................................................32 Zorgopvattingen van allochtonen...........................................................................................................33 Sociale invloed ..........................................................................................................................................33
Theoretisch kader belemmerende en bevorderende gezondheidsfactoren............................34 4.1 Model van Stronks (2004)......................................................................................................................34 4.1.1 Specifieke determinanten .......................................................................................................................35 6
4.1.1.1 Leefstijl..............................................................................................................................................35 4.1.1.2 Fysieke omgeving................................................................................................................................37 4.1.1.3 Sociale omgeving .................................................................................................................................38 4.1.1.4 Psychosociale stress .............................................................................................................................40 4.1.1.5 Gebruik van de gezondheidszorg.........................................................................................................40 4.1.2 Onderliggende processen gezondheidsbeïnvloeding......................................................................41 4.1.2.1 Genetische factoren .............................................................................................................................41 4.1.2.2 Migratiegeschiedenis............................................................................................................................41 4.1.2.3 Positie in het gastland.........................................................................................................................41 4.1.2.4 Culturele kenmerken en acculturatie ...................................................................................................42 4.1.2.5 Etnische identiteit...............................................................................................................................42 4.2 Determinantenschema ‘Volksgezondheid Toekomst Verkenning’ (RIVM, 2002).......................43 4.3 Knelpunten in gebruik ouderenzorg ....................................................................................................44 4.3.1 Storing in de communicatie...............................................................................................................44 4.3.1.1 Taalbarrière.......................................................................................................................................44 4.3.1.2 Cultuurverschillen...............................................................................................................................45 4.3.2 Voedsel................................................................................................................................................45 4.3.3 Religieuze wensen en behoeften.......................................................................................................46 4.4 Geïntegreerd concept model .................................................................................................................47 5.
Methoden en technieken ........................................................................................................48 5.1 5.2 5.3 5.3.1 5.3.2 5.3.3 5.3.4 5.4
6.
Kenmerken respondenten.......................................................................................................54 6.1 6.2 6.3 6.4 6.5 6.6 6.7
7.
Onderzoekspopulatie..............................................................................................................................48 Onderzoeksontwerp................................................................................................................................48 Dataverzameling ......................................................................................................................................49 Literatuuronderzoek en documenten analyse...............................................................................49 Topicinterviews .................................................................................................................................50 Het werven van respondenten ........................................................................................................50 Semi-gestructureerde interviews met begeleiders en/of coördinatoren.......................................53 Dataverwerking en data-analyse............................................................................................................53
Geslacht ....................................................................................................................................................54 Leeftijd ......................................................................................................................................................54 Herkomst ..................................................................................................................................................54 Religie ........................................................................................................................................................54 Zorggebruik..............................................................................................................................................54 Huishoudelijke hulp ................................................................................................................................55 Redenen van deelname ...........................................................................................................................55
Resultaten succesfactoren en faalfactoren toegankelijkheid..................................................56 7.1 Wijze van toegang ...................................................................................................................................56 7.1.1 Formele wervingskanalen..................................................................................................................56 7.1.1.1 Huisbezoek........................................................................................................................................56 7.1.1.2 De huisarts ........................................................................................................................................56 7.1.1.3 De geloofsgemeenschap ........................................................................................................................56 7.1.1.4 Welzijnsorganisaties met culturele achtergrond.....................................................................................57 7.1.2 Informele wervingskanalen....................................................................................................................57 7.1.2.1 Mond-tot-mondreclame .......................................................................................................................57 7.2 Het eerste contact....................................................................................................................................58 7.2.1 Onbekendheid voorziening...............................................................................................................58 7.2.2 Eerste bezoek .....................................................................................................................................58 7.2.3 Sociale invloed bij toegang ................................................................................................................59 7.3 Beweegredenen voor deelname.............................................................................................................59 7.4 Toegangsprocedures ...............................................................................................................................60 7.4.1 Indicatie AWBZ-gefinancierde zorg ................................................................................................60 7
7.4.1.1 Grond van de indicatie .......................................................................................................................60 7.4.1.2 Indicatiestelling...................................................................................................................................61 7.4.2 Aanmeldingsprocedure......................................................................................................................61 7.4.3 Financiering.........................................................................................................................................62 7.5 Etnisch-cultureel specifiek aanbod.......................................................................................................62 7.6 Fysieke bereikbaarheid............................................................................................................................62 7.7 Zorg in de toekomst ...............................................................................................................................63 8.
Gezondheidsbevorderende en belemmerende factoren .........................................................65 8.1 Risicofactoren voor het ontstaan van gezondheidsproblemen........................................................65 8.1.1 Migratiegeschiedenis .........................................................................................................................65 8.1.2 Culturele kenmerken.........................................................................................................................66 8.1.3 Positie in het gastland .......................................................................................................................66 8.2 Specifieke determinanten vanuit de dagverzorging............................................................................66 8.2.1 Sociale omgeving................................................................................................................................67 8.2.1.1 Sociaal contact....................................................................................................................................67 8.2.1.2 Sociaal contact buiten de dagverzorging om..........................................................................................67 8.2.1.3 Eenzaamheid.....................................................................................................................................68 8.2.1.4 Emotionele steun................................................................................................................................69 8.2.1.5 Lotgenotencontact ...............................................................................................................................71 8.2.1.6 Praktische steun.................................................................................................................................71 8.2.1.7 Informationele steun ...........................................................................................................................72 8.2.1.8 Vertrouwen in sociale omgeving ..........................................................................................................73 8.2.2 Afleiding door nuttige dagbesteding ..............................................................................................73 8.2.3 Bewegingsactiviteiten........................................................................................................................74 8.2.3.1 Deelname en algemene waardering ......................................................................................................74 8.2.3.2 Bewegingsactiviteit buiten de dagverzorging om ....................................................................................75 8.2.3.3 Ervaren gezondheidseffect ...................................................................................................................76 8.2.4 Gezondheidsvoorlichting.................................................................................................................76 8.2.5 Gezondheidszorg ..............................................................................................................................78 8.2.5.1 Advies bij klachten ............................................................................................................................78 8.2.5.2 Begeleiding medicatie en dieet ..............................................................................................................79 8.2.5.3 Fysiotherapie......................................................................................................................................79 8.2.5.4 Overige paramedici .............................................................................................................................79 8.2.6 Fysieke omgeving ..............................................................................................................................80 8.2.6.1 De ruimte van de dagverzorging..........................................................................................................80 8.2.7 Religie..................................................................................................................................................81 8.2.7.1 Aandacht voor religie..........................................................................................................................81 8.2.7.2 Bidruimte...........................................................................................................................................81 8.2.7.3 Religieuze voedingsvoorschriften...........................................................................................................82 8.2.8 Voeding...............................................................................................................................................82 8.2.8.1 Voeding & cultuur............................................................................................................................82 8.2.8.2 Gezonde voeding.................................................................................................................................83 8.2.8.3 Zelf koken.........................................................................................................................................83 8.2.9 Sociaal-culturele aspecten van de dagverzorging .........................................................................83 8.2.9.1 Voertaal op de dagverzorging..............................................................................................................84 8.2.9.2 Taalles...............................................................................................................................................85 8.2.9.3 Culturele achtergrond medecliënten ......................................................................................................86 8.2.9.4 Houding jegens reguliere dagverzorging ................................................................................................86
9.
Conclusies ...............................................................................................................................88 9.1 Succesfactoren en faalfactoren toegankelijkheid ................................................................................88 9.1.1 Wervingskanalen ................................................................................................................................89 9.1.2 Bekendheid verwerven .....................................................................................................................90 9.1.3 Eerste kennismaking..........................................................................................................................90 8
9.1.4 Cliëntencapaciteit ...............................................................................................................................90 9.1.5 Financiën.............................................................................................................................................91 9.1.6 Inschrijvingsprocedures.....................................................................................................................91 9.1.7 Fysieke bereikbaarheid.......................................................................................................................91 9.1.8 Sociale invloed ....................................................................................................................................91 9.1.9 Etnisch-cultureel specifiek aanbod...................................................................................................91 9.1.10 Toegankelijkheid reguliere ouderenzorg..........................................................................................92 9.2 Gezondheidsfactoren..............................................................................................................................93 9.2.1 Conclusies toepasbaarheid van de modellen.................................................................................93 9.2.2 Conclusies determinanten................................................................................................................94 9.2.2.1 Sociale omgeving .................................................................................................................................94 9.2.2.2 Afleiding door nuttige dagbesteding .....................................................................................................95 9.2.2.3 Beweging ............................................................................................................................................95 9.2.2.4 Gezondheidsvoorlichting .....................................................................................................................96 9.2.2.5 Gezondheidszorg ................................................................................................................................97 9.2.2.6 Fysieke omgeving................................................................................................................................97 9.2.2.7 Religie................................................................................................................................................97 9.2.2.8 Voeding .............................................................................................................................................97 9.2.2.9 Sociaal-culturele aspecten van de dagverzorging....................................................................................98 9.3 Cultuurspecifieke dagverzorging voor oudere migranten.................................................................99 10.
Aanbevelingen ...................................................................................................................101
10.1 10.2 11.
Aanbevelingen voor cultuurspecifieke dagverzorging....................................................................... 101 Aanbevelingen voor verder onderzoek............................................................................................... 104
Discussie............................................................................................................................... 107
Literatuur........................................................................................................................................ 111 Bijlage I: Inleidende brief aan zorgorganisaties ............................................................................118 Bijlage II: Vragenlijst/topiclijst .....................................................................................................119
9
1.
Inleiding
In de inleiding zullen achtereenvolgens de aanleiding, de context en probleemdefinitie en de doelstelling en de relevantie het onderzoek worden besproken. Daarna zullen de vraagstellingen die in dit onderzoek centraal staan aan bod komen. Ten slotte volgt in de laatste paragraaf van dit hoofdstuk de operationalisering van de gehanteerde begrippen.
1.1
Aanleiding
ActiZ, de landelijke brancheorganisatie voor zorgondernemers in Nederland, is begin 2007 gestart met het project ‘Op weg naar een interculturele ouderenzorg’ in samenwerking met het Coördinatieorgaan Samenwerkende Ouderenorganisaties (CSO) en het Landelijk Overleg Minderheden (LOM). Het doel van dit project is om de moeilijk zichtbare, maar groeiende groep oudere migranten van adequate en professionele ouderenzorg te kunnen voorzien. Het project beoogt hiertoe de interculturalisatie van zorgorganisaties te bevorderen. Binnen het project wordt gewerkt aan de opbouw van een kennisnetwerk over interculturele ouderenzorg. Eén van de onderdelen is een website, waar informatie over dit onderwerp kan worden uitgewisseld. De resultaten van dit onderzoek zullen mogelijk een bijdrage kunnen leveren aan het kennisnetwerk op de website en daarmee aan het proces van interculturalisatie van de bij ActiZ aangesloten zorgorganisaties.
1.2
Context en probleemdefinitie
Er is sprake van een forse toename van het aantal oudere migranten in Nederland. Net als onder autochtonen vindt in de migrantenpopulatie een sterke vergrijzing plaats (Loozen & van Duin, 2007). Migranten in Nederland maken momenteel nog erg weinig gebruik van de professionele ouderenzorg, terwijl er onder hen wel degelijk een zorgbehoefte bestaat. Voor deze discrepantie zijn een aantal oorzaken te noemen. Ten eerste is bekend dat oudere migranten vaak een erg negatief beeld hebben van de Nederlandse ouderenzorg, met name van verzorgingshuizen en verpleeghuizen. Ook blijkt dat zorg- en welzijnsvoorzieningen voor ouderen vaak gewoonweg onbekend zijn bij oudere migranten. Het negatieve beeld, wat veel oudere migranten van deze voorzieningen hebben, komt overigens ook grotendeels voort uit onbekendheid. Een derde oorzaak voor het lage gebruik van professionele voorzieningen voor ouderenzorg door migranten is dat zij een aantal specifieke behoeften en wensen kunnen hebben ten aanzien van ouderenzorg, waaraan in de reguliere ouderenzorg in de meeste gevallen niet voldaan wordt (Schellingerhout, 2004). Bovendien maken oudere migranten bij zorgbehoefte vooralsnog voornamelijk gebruik van informele zorg uit hun familienetwerk. Oudere migranten zijn, gezien hun migratiegeschiedenis, dikwijls minder sterk geïntegreerd in de Nederlandse maatschappij dan de jongere generaties allochtonen. Zij zijn derhalve vaak in meerdere opzichten sterk afhankelijk van hun familieleden. Men kan hierbij opmerken dat professionele ouderenzorg niet nodig is zolang het familienetwerk de zorg verleent. Mantelzorg blijkt echter in veel gevallen belastend te zijn voor de
10
familieleden. Daarnaast neemt de mate waarin mantelzorg door de kinderen wordt verleend ook steeds verder af (Dagevos, 2001; de Graaff & Francke, 2003; Schellingerhout, 2004). Door de vergrijzing onder de migranten en de afnemende informele zorg zal de zorgvraag van deze groep ouderen toenemen, in het bijzonder in de grote steden waar veel oudere migranten wonen. Zoals uit het bovenstaande valt op te maken, moeten de nodige hindernissen nog overwonnen worden om adequaat aan deze zorgvraag te kunnen voldoen. Zeker aangezien zorg op maat steeds meer het streven is in de professionele, Nederlandse ouderenzorg. Voorzieningen voor ouderenzorg toespitsen op de etnisch-culturele achtergrond van cliënten is een veelgenoemde oplossing om de bestaande knelpunten aan te pakken die oudere migranten tegenkomen in toegankelijkheid en het gebruik van de Nederlandse ouderenzorg. Door voorzieningen specifiek te richten op een bepaalde groep migranten met een gemeenschappelijke etnisch-culturele achtergrond kan gemakkelijker rekening gehouden worden met bepaalde wensen en behoeften zoals taal, voeding en religie. Deze op etnisch-culturele achtergrond toegesneden zorg noemen we cultuursensitieve of cultuurspecifieke ouderenzorg. In hoeverre dit soort voorzieningen een oplossing vormen voor de genoemde knelpunten in de toegang en het gebruik van ouderenzorg door migranten is echter nog niet geheel duidelijk. Dit onderzoek zal zich ter afbakening van het onderzoeksgebied beperken tot de cultuurspecifieke dagverzorging, een voorziening die de laatste jaren in opkomst is. Oudere migranten maken nauwelijks gebruik van reguliere dagverzorging. Cultuurspecifieke dagvoorzieningen zijn vermoedelijk een relatief laagdrempelige manier voor de Nederlandse ouderenzorg om oudere migranten te bereiken. Deze voorzieningen lijken enerzijds een middel te zijn waarmee aanbieders van professionele ouderenzorg deze doelgroep gemakkelijker kunnen bereiken en hen kunnen laten kennismaken met de voorzieningen die zij bieden. Veel voorzieningen voor cultuurspecifieke dagverzorging zijn namelijk gevestigd in reguliere verzorgingshuizen en op deze manier komen de oudere migranten waarschijnlijk ook in aanraking met deze vorm van zorg. Anderzijds kunnen zorginstellingen mogelijk op deze manier inzicht krijgen in een groep potentiële cliënten, waar zij vooralsnog grotendeels onbekend mee zijn. Dagverzorging gericht op oudere migranten lijkt dus een veelbelovende voorziening te zijn. Door voortdurende bezuinigingen in de ouderenzorg kan het bestaansrecht van de cultuurspecifieke voorzieningen echter ter discussie komen te staan. Bovendien is er discussie binnen de (ouderen)zorg rondom de vraag hoe wenselijk scheiding op basis van etnische en culturele achtergrond in de zorg nu eigenlijk is en hoe ver deze separatie van voorzieningen moet gaan. In deze discussie kan de vraag naar de meerwaarde van een dergelijke voorziening een rol komen te spelen. Dit onderzoek beoogt echter niet op deze vragen een concreet antwoord te geven, maar wellicht kunnen de resultaten een bijdrage leveren aan de discussie.
11
1.3
Doelstelling en relevantie
Met dit onderzoek wordt getracht om de succesfactoren met betrekking tot de toegankelijkheid van cultuurspecifieke dagverzorging voor oudere migranten in kaart te brengen. Het pad naar de cultuurspecifieke dagverzorging toe en de knelpunten en succesfactoren daarbij, kunnen namelijk belangrijke informatie opleveren voor eventuele verbetering van de toegankelijkheid voor oudere migranten tot de cultuurspecifieke dagverzorging, maar ook tot reguliere voorzieningen voor ouderenzorg in het algemeen. Vermoedelijk ontvangt een aanzienlijk aantal oudere migranten nog niet de zorg waar zij behoefte aan hebben. Dit onderzoek is tevens gedaan ten einde te achterhalen welke rol de cultuurspecifieke dagverzorging speelt in de beïnvloeding van de gezondheid van oudere migranten die gebruik maken van deze voorzieningen. Er is vooralsnog weinig bekend over de invloed die de professionele ouderenzorg op de gezondheid van oudere migranten kan uitoefenen, aangezien deze ouderen nog maar weinig gebruik maken van ouderenzorg. Getracht wordt door middel van dit onderzoek meer inzicht te verkrijgen in de factoren die invloed hebben op de ervaren gezondheid van oudere migranten die gebruik maken van cultuurspecifieke dagverzorging. Gezondheid is erg belangrijk voor ouderen, niet in de laatste plaats omdat hun zelfstandigheid hiermee in belangrijke mate samenhangt. De ervaren gezondheid blijkt juist bij de groep oudere migranten te wensen over te laten. Het percentage autochtone ouderen wat de eigen gezondheid als matig tot slecht beoordeelt is 35%. Van de Marokkaanse ouderen kwalificeert echter 81% zijn eigen gezondheid als matig tot slecht. Bij de Turkse, Surinaamse en Molukse ouderen is dit respectievelijk 71%, 61% en 41% (Schellingerhout, 2004). Turkse en Marokkaanse ouderen kwalificeren hun gezondheid bovendien vrijwel nooit als uitstekend, terwijl circa 20% van de autochtone ouderen hun eigen gezondheid als uitstekend beoordeelt (Dagevos, 2001). Het vermoeden bestaat dat cultuurspecifieke dagverzorging voor de groep oudere migranten bij kan dragen aan de bevordering van de gezondheid van deze ouderen en daarmee ook aan de mate waarin zij zelfstandig kunnen blijven functioneren.
12
Opmerking [M1]: cijfers om dit aan te tonen + referentie erbij!!
1.4
Vraagstellingen
Het onderhavige onderzoek richt zich aldus op twee verschillende aspecten van cultuurspecifieke dagverzorging voor oudere migranten. Het eerste aspect is de toegankelijkheid van de voorziening. Het Opmerking [M2]: Vooral de subvragen vond ik lastig
tweede aspect is de invloed op de ervaren gezondheid van cliënten. De hoofd- en subvragen die in dit onderzoek centraal staan luiden als volgt: 1) Wat zijn de succesfactoren en faalfactoren van toegankelijkheid van cultuurspecifieke dagverzorging (vanuit cliëntperspectief)? Getracht zal worden deze vraag te beantwoorden door middel van een aantal deelvragen. Aan de hand van literatuuronderzoek zal het antwoord op de volgende vraag worden gezocht: a) Welke barrières bestaan er voor migranten in de toegankelijkheid van zorgvoorzieningen? Door middel van interviews met cliënten van cultuurspecifieke dagverzorging wordt antwoord gezocht op de volgende subvragen: b) Via welke kanalen komen oudere migranten met cultuurspecifieke dagverzorging in aanraking? c) Welke belemmerende en bevorderende factoren zijn van invloed op de toegankelijkheid van de cultuurspecifieke dagverzorging? d) Welke verwachtingen hebben oudere migranten van de cultuurspecifieke dagverzorging? e) Om welke reden(en) gaan oudere migranten gebruik maken van cultuurspecifieke dagverzorging? f) Is er sprake van sociale invloed op de beslissing van de oudere migrant om aan cultuurspecifieke dagverzorging deel te nemen? 2) Welke belemmerende en bevorderende factoren hebben invloed op de ervaren gezondheid van oudere migranten die gebruik maken van cultuurspecifieke dagverzorging? Deze vraagstelling zal worden beantwoord aan de hand van een aantal deelvragen. Deelvraag a zal aan de hand van literatuuronderzoek worden beantwoord. De deelvragen b en c zullen door middel van zowel literatuuronderzoek als interviews worden beantwoord: a) Hoe is het gesteld met de gezondheidssituatie van oudere migranten in Nederland? b) Welke factoren zijn van invloed op de gezondheid van (oudere) migranten in het algemeen en vanuit cultuurspecifieke dagverzorging in het bijzonder? c) Op welke manier kunnen deze factoren invloed uitoefenen op de gezondheid van (oudere) migranten?
1.5
Operationalisering van begrippen
In deze paragraaf zullen de in de inleiding en de vraagstelling gehanteerde begrippen nader worden toegelicht. De betekenis van deze begrippen zal zowel in algemene zin als in het licht van het bewuste onderzoek worden besproken.
13
1.5.1 Allochtoon en migrant In de literatuur worden de termen ‘allochtoon’ en ‘migrant’ nogal eens door elkaar gebruikt. Met de term ‘allochtoon’ wordt een persoon aangeduid van wie ten minste één van beide ouders uit het buitenland afkomstig is. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen eerste en tweede generatie allochtonen. Een persoon die in Nederland woonachtig is, maar in het buitenland geboren is en minstens één ouder heeft die in het buitenland is geboren, wordt aangeduid met de term ‘eerste generatie allochtoon’. Een persoon die in Nederland is geboren, maar een ouder heeft die geboren is in het buitenland, wordt aangeduid met de term ‘tweede generatie allochtoon’ (Centraal Bureau voor de Statistiek [CBS], 2008). De term ‘migrant’ kan alleen worden gebruikt voor een allochtoon van de eerste generatie. Nagenoeg alle niet-westerse allochtonen van 55 jaar en ouder behoren tot de eerste generatie en kunnen dus tot de migranten gerekend worden. De term ‘migrant’ benadrukt dat een persoon vertrokken is vanuit het land van herkomst en terecht is gekomen in een andere maatschappij, in een andere cultuur (van Beelen, 2004). Het migratieaspect is van belang in dit onderzoek. In deze studie zal dus voortaan over migranten worden gesproken. In dit onderzoek gaat het vooral om de niet-westerse migranten, dit zijn migranten uit Turkije, Afrika, LatijnsAmerika en Azië. Migranten afkomstig uit Indonesië en Japan worden officieel tot de westerse migranten gerekend (CBS, 2008; Seeleman, Suurmond & Stronks, 2005).
1.5.2 Cultuurspecifiek Een definitie van het begrip cultuur luidt als volgt: “Een gezamenlijke set van waarden, percepties en aannames die gebaseerd zijn op een gezamenlijke geschiedenis, taal of aangeleerde overtuigingen en ervaringen(van den Oever, van der Kwaak & Wolffers, 2004, p. 84).” Een verschillende culturele achtergrond geeft aan dat mensen andere beelden van de werkelijkheid hebben en daarmee zullen zij hun (gezondheids)problemen en de aangeboden zorg mogelijk anders ervaren (Bartels, 2004; Seeleman et al., 2004). Cultuur is echter niet statisch, maar verandert met de tijd (de Valk, Esveldt, Henkens & Liefbroer, 2001). Het verschil in culturele achtergrond tussen zorgbehoevende ouderen is één van de achterliggende motieven voor de oprichting van zogenaamde cultuurspecifieke voorzieningen voor ouderenzorg, zoals cultuurspecifieke dagverzorging. Door het zorgaanbod af te stemmen op bestaande culturele verschillen tussen de doelgroep en autochtone ouderen, kan worden ingespeeld op de achtergrond en de beleving van de diverse groepen oudere migranten in Nederland.
1.5.3 Dagverzorging De termen ‘dagopvang’ en ‘dagverzorging’ worden regelmatig door elkaar gebruikt. Het zijn dan verschillende benamingen voor hetzelfde fenomeen. In dit onderzoek wordt de term ‘dagverzorging’ gehanteerd. Dagverzorging is een voorziening die valt onder de ondersteunende begeleiding. Deze voorziening beoogt ouderen te ondersteunen in het zo lang mogelijk zelfstandig blijven wonen en functioneren. De gang naar een verzorgingshuis kan op deze manier uitgesteld worden (Zank & Schacke,
14
2002). De doelstelling van dagverzorging sluit hiermee tevens aan bij het flankerend ouderenbeleid wat de overheid voert. Zowel voor autochtone als voor allochtone ouderen is zelfstandigheid een belangrijk goed. Anderzijds wordt beoogd met dagvoorzieningen de mantelzorgers te ontlasten voor één of enkele dag(delen) in de week (Zank & Schacke, 2002). Door middel van korte semi-gestructureerde interviews met de begeleiders van de locaties voor cultuurspecifieke dagverzorging is telkens naar de doelstelling van de dagverzorging gevraagd. In de literatuur is namelijk nog weinig bekend over het specifieke doel van deze voorzieningen. Vrijwel alle dagvoorzieningen die in dit onderzoek zijn bezocht, richten zich voornamelijk op het voorkomen en tegengaan van vereenzaming onder de cliënten en niet zozeer op het ondersteunen van de cliënten in Algemene Dagelijkse Levensverrichtingen. De meeste cliënten kunnen zichzelf vrijwel volledig zelfstandig redden en maken thuis alleen gebruik van huishoudelijke hulp. In dit onderzoek duidt de term ‘dagverzorging’ een dagvoorziening aan die zich over het algemeen voornamelijk op de sociale aspecten van het zelfstandig functioneren richt. De dagvoorziening waar deze studie zich op richt, vraagt van cliënten tevens een indicatie afgegeven door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ), als voorwaarde voor deelname. Het CIZ beoordeelt bij de indicatiestelling of de persoon in kwestie recht heeft op zorg vergoed door de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Deze indicatie kan worden gesteld naar aanleiding van fysieke, maar ook van psychische of sociale problemen. De gezondheid en de thuissituatie worden hiertoe bekeken en er wordt beoordeeld of deze aanleiding vormen voor een indicatiestelling. Er moet dus een aantoonbaar gezondheidsprobleem zijn, wil de oudere een indicatie voor AWBZ-zorg ontvangen. Tevens moet de informele zorg die wordt geboden door het sociale netwerk van de persoon ontoereikend zijn. Afhankelijk van de klachten en de thuissituatie van de oudere wordt een indicatie voor één of meerdere dagdelen afgegeven op basis waarvan de persoon deel mag nemen aan de dagverzorging. De dagverzorging valt hierbij onder de ondersteunende begeleiding door het CIZ gedefinieerd als: “Ondersteund worden bij het dagelijkse leven, bijvoorbeeld bij het hebben van sociale contacten of bij de administratie.’’ Ondersteunende begeleiding kan groepsgewijs of individueel verleend worden. Dit geldt ook voor de begeleiding die op de dagverzorging geboden wordt (Centrum Indicatiestelling Zorg [CIZ], 2008). Cultuurspecifieke dagverzorging is de laatste jaren in opkomst. Het gaat hierbij vooral om dagverzorging voor ouderen afkomstig uit niet-westerse landen en voormalig Nederlands-Indië of het huidige Indonesië.
1.5.4 Etniciteit Wanneer men het in Nederland heeft over de etniciteit van een persoon dan wordt deze vastgesteld door zijn geboorteland (Seeleman et al., 2005). De reden dat het geboorteland van een persoon als criterium voor etniciteit wordt gebruikt is de stabiliteit ervan. Dit criterium doet echter geen goed recht aan de verschillen die binnen een land van herkomst tussen mensen kunnen bestaan, onder andere in taal en cultuur. Etniciteit kan op verschillende manieren gedefinieerd worden. Eigenlijk is op elke definitie wel wat aan te merken, gezien de complexiteit van het begrip (Stronks, 2004). De volgende definitie zal in dit onderzoek worden gehanteerd: “Een etnische groep is een groep mensen met een gemeenschappelijke 15
culturele achtergrond door land, herkomst, taal, religie of gewoontes (van Beelen, 2004, p. 33).” De term ‘etnisch-culturele ouderenzorg’ suggereert dat deze vorm van zorg rekening houdt met de in voorgaande definitie genoemde componenten van de etniciteit van de ouderen uit de doelgroep. De in dit onderzoek betrokken locaties voor dagverzorging worden etnisch-cultureel specifiek genoemd, aangezien zij zich op deze kenmerken van de doelgroep trachten te richten en niet enkel op het land van herkomst. Er bestaan bijvoorbeeld aparte voorzieningen voor Hindoestaanse Surinamers, Javaanse Surinamers en Creoolse Surinamers. In dit onderzoek wordt de term ‘cultuurspecifieke dagverzorging’ gehanteerd als afkorting voor de term ‘etnisch-cultureel specifieke dagverzorging’.
1.5.5 Toegankelijkheid Het RIVM hanteert de volgende definitie van toegankelijke zorg: “Er is sprake van toegankelijke zorg als personen die zorg behoeven, zonder grote drempels toegang hebben tot de zorgverlening (Verkleij & Verheij, 2003).” Deze definitie zal in dit onderzoek ook worden gehanteerd. Het gaat er bij het bestuderen van de toegankelijkheid van zorg om te achterhalen hoe gemakkelijk men toegang kan krijgen tot de zorg die men behoeft. Wanneer men de toegankelijkheid van zorg beoogt te verbeteren, zullen de succesfactoren en faalfactoren van de toegankelijkheid moeten worden achterhaald.
1.5.6 Ervaren gezondheid De definitie van gezondheid van de World Health Organisation is de meest gebuikte definitie. De definitie luidt als volgt: “Toestand van volledig lichamelijk, psychisch en maatschappelijk welbevinden. Dus niet alleen de afwezigheid van ziekte (Coëlho, 2000).” De drie dimensies van gezondheid, zoals genoemd in deze definitie, zijn van belang voor het onderzoek. Het gaat dus om gezondheid in de brede zin. De studie richt zich op de subjectieve gezondheid, ook wel de ervaren gezondheid genoemd. De ervaren gezondheid is een maat voor gezondheid, die veel wordt gebruikt in onderzoek naar gezondheid en gebruik van zorgvoorzieningen (Schellingerhout, 2004). De ervaren gezondheid kan alleen door het individu zelf worden bepaald. De ervaren gezondheid is een maat die alle aspecten van gezondheid meeneemt die voor het individu van belang zijn. Deze aspecten kunnen per persoon verschillen, maar in de meeste gevallen betreft het de drie eerder genoemde dimensies van gezondheid. De relatie tussen ervaren gezondheid en sterfte is erg sterk (Hoeymans, Picavet & Tijhuis, 2005).
1.5.7 Ouderen Met de term ‘ouderen’ worden in dit onderzoek personen van 55 jaar of ouder bedoeld. Dit is de leeftijdsgrens die bij onderzoek en beleid gericht op allochtone ouderen het meest wordt gehanteerd (Schellingerhout, 2004). Zorginstellingen die cultuurspecifieke dagverzorging aanbieden, stellen over het algemeen de leeftijdgrens voor deelname ook op 55 jaar. Deze leeftijdsgrens is echter enigszins arbitrair te noemen. In de literatuur staat vaak vermeld dat migranten “eerder oud zijn of zich eerder oud voelen” (Beljaarts, 1997). Het belastende bestaan als migrant wordt hiervoor als belangrijke oorzaak genoemd. Het beeld van ouderdom verschilt daarnaast vaak tussen etnische groepen. De pensioengerechtigde leeftijd, zoals die bepaald was in de 16
Opmerking [M3]: Mag ik dit zo zeggen? hoe zit het nu precies met welzijn en gezondheid en moet ik de termen apart hanteren?
tijd waarop de oudere migranten van nu vertrokken uit het land van herkomst, kan per herkomstland verschillen. De leeftijd waarop men met pensioen gaat, staat in relatie tot het beeld wat men heeft van ouderdom (Beljaarts, 1997; Schellingerhout, 2004). De leeftijdsgrens, waarop een persoon tot de ouderen gerekend wordt, kan dus verschillen tussen etnische groepen. Bij een aantal van de in dit onderzoek betrokken instellingen voor dagverzorging wordt dan ook geen duidelijke leeftijdsgrens gehanteerd.
1.6
Opbouw van de scriptie
Hoofdstuk 2 omvat een sociografie van het onderzoeksgebied. Er zal kort worden ingegaan op de aantallen en herkomst van de groepen oudere migranten die tot de onderzoekspopulatie behoren. Ook zal een grove schets worden gegeven van de migratiegeschiedenis en de samenstelling van deze groepen. Tevens zullen de sociaal-economische positie en de situatie met betrekking tot de gezondheid van de belangrijkste groepen oudere migranten hier worden beschreven. Als laatste zal in dit hoofdstuk worden ingegaan op oudere migranten in relatie tot de ouderenzorg. De sociografie zoals die hier zal worden aangeboden, dient ter verheldering van het onderzoeksgebied. Hoofdstuk 3 beschrijft het theoretisch kader met betrekking tot de toegankelijkheid van de ouderenzorg voor oudere migranten. De barrières die migranten kunnen tegenkomen in de toegang tot de professionele ouderenzorg zullen hier worden beschreven, voor zo ver deze bekend zijn in de literatuur. Hoofdstuk 4 omvat vervolgens het theoretisch kader met betrekking tot de factoren die vanuit de cultuurspecifieke dagverzorging invloed kunnen uitoefenen op de gezondheid van oudere migranten. Op deze plek zullen twee modellen worden beschreven die als kapstok zullen dienen ter beantwoording van de onderzoeksvragen. Daarnaast zullen de belangrijkste knelpunten worden beschreven die oudere migranten kunnen ervaren in het gebruik van de Nederlandse ouderenzorg, aangezien deze ook een weerslag kunnen hebben op hun gezondheid. Aan het eind van het hoofdstuk zullen de twee modellen en de knelpunten ter overzicht worden verenigd in één model. In hoofdstuk 5 zal worden ingegaan op de in het onderzoek toegepaste onderzoeksmethoden en technieken. Hoofdstuk 6 omvat vervolgens de eerste resultatensectie, namelijk een beschrijving van de algemene kenmerken van de respondenten. Hoofdstuk 7 omvat de resultaten uit de interviews met betrekking tot de succesfactoren en faalfactoren van de toegankelijkheid van cultuurspecifieke dagverzorging. Ook wordt er op deze plek kort ingegaan op het beeld wat gebruikers van cultuurspecifieke dagverzorging hebben van de wijze waarop hun zorg in de toekomst eruit moet zien. Hoofdstuk 8 geeft de resultaten uit de interviews weer wat betreft de factoren die de ervaren gezondheid vanuit de cultuurspecifieke dagverzorging kunnen beïnvloeden. In hoofdstuk 9 worden vervolgens de conclusies gegeven op de onderzoeksvragen. In hoofdstuk 10 volgen dan de aanbevelingen voor verbetering van de toegankelijkheid van cultuurspecifieke dagverzorging en voor het bevorderen van gezondheid van cliënten in dergelijke voorzieningen. Daarnaast worden er op deze plek aanbevelingen voor verder onderzoek gedaan. In hoofdstuk 11 zal de discussie volgen met aanbevelingen voor een dergelijk onderzoek in de toekomst. Tot slot zijn er nog enkele bijlagen opgenomen, namelijk de
17
wervingsbrief die naar de zorgorganisaties is gestuurd en de voor het onderzoek gehanteerde vragenlijst/topiclijst.
18
2.
Sociografie oudere migranten
2.1
Aantallen en herkomst
Volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek waren er in 2005 in Nederland circa 201.500 55-plussers onder de migranten (zie tabel 1). Naar verwachting zal dit aantal rond 2015 bijna verdubbeld zijn tot circa 360.000 (CBS Statline, 2005). De totale groep niet-westerse migranten van 55 jaar en ouder telt momenteel naar schatting ruim 115.000 personen. De groep oudere, niet-westerse migranten is nog relatief ‘jong’ (Schellingerhout, 2004). De meeste van hen zijn momenteel namelijk tussen de 55 en 65 jaar oud. Het aandeel 55-plussers onder de autochtonen bedraagt 27%, terwijl dit percentage onder de totale groep nietwesterse migranten slechts 7% is. Van het totale aantal ouderen in Nederland is momenteel nog maar 2,9% van niet-westerse afkomst, maar dit aandeel groeit snel (Schellingerhout, 2004). Het aantal nietwesterse migranten van 65 jaar en ouder zal naar verwachting echter van circa 50.000 tegenwoordig, toenemen tot ongeveer een half miljoen in 2050 (CBS Statline, 2005). In Rotterdam is het aantal 65-plussers onder de migranten van niet-westerse afkomst in het jaar 2003 in drie jaar tijd zelfs met 40% toegenomen (CBS, 2004). Niet alleen in Nederland stijgt het relatieve aandeel ouderen onder de migranten, ook in de Verenigde Staten is dit het geval. En ook daar maken deze ouderen relatief zeer weinig gebruik van voorzieningen voor ouderenzorg (Dilworth-Anderson, Williams & Gibson, 2002). Een groot deel, namelijk 45,5%, van de oudere migranten woont in de vier grote steden. Het percentage oudere migranten op het totale aantal ouderen is in de vier grote steden dus veel hoger dan elders in het land (Schellingerhout, 2004)
Turken
± 39.000
Marokkanen
± 35.000
Surinamers
± 56.500
Antillianen
± 17.000
Chinezen
± 10.000
Molukkers
±
Overige (m.n. zuid Europeanen)
± 38.000
Totaal
6.000
201.500
Tabel 1: Het aantal 55-plussers onder de migranten (Bron: CBS Statline 2005)
19
De herkomst van migranten in Nederland is divers. Er leven meer dan 230 verschillende etniciteiten in Nederland (Haks et al., 2006). De zeven grote migrantengroepen zijn Turken, Marokkanen, Surinamers, Antillianen, Chinezen, Molukkers en overigen (waaronder met name Zuid-Europeanen) (zie tabel 1). Men kan echter niet alle migranten over één kam scheren en spreken over dé migrant. Zelfs binnen een herkomstland verschillen mensen soms nog in taal en cultuur (Haks et al., 2006; Seeleman et al., 2005).
2.2
Migratiegeschiedenis en samenstelling
De migratiegeschiedenis speelt een rol bij de samenstelling van de verschillende groepen oudere migranten. De migrantengroepen verschillen onderling niet alleen van elkaar in land van herkomst en etniciteit, maar ook in zaken als leeftijdsopbouw, geslachtsverdeling, aandeel alleenstaanden/weduwen en de motieven voor migratie. Verschillen tussen de groepen oudere migranten kunnen dus niet zonder meer aan etniciteit worden toegeschreven (Schellingerhout, 2004). Hieronder volgt een korte beschrijving van de migratiegeschiedenis van de belangrijkste migrantengroepen die, op de Antilliaanse ouderen na, in dit onderzoek zijn meegenomen.
2.2.1 Turkse en Marokkaanse ouderen in Nederland De groepen oudere migranten uit Turkije en Marokko bestaan voor het grootste deel uit mannen. Veel van hen kwamen in de jaren 1961-1973 naar Nederland als arbeidsmigranten. Voor 83% van de in Nederland wonende, Turkse mannen en voor 95% van de in Nederland wonende, Marokkaanse mannen van 55 jaar en ouder was arbeid de voornaamste reden om te migreren (Schellingerhout, 2004). De meeste van hen kwamen in Nederland werken met het idee na een aantal jaar met het verdiende geld terug te keren naar het land van herkomst. In veel gevallen kwam deze terugkeer er echter niet van, omdat zij er niet in slaagden op de korte termijn voldoende geld te sparen. Bovendien was het toekomstperspectief in het land van herkomst ongunstiger dan in Nederland en veel mannen lieten hun gezin dan ook na verloop van tijd overkomen (van Buren, 2002; Dagevos, 2001). Voor de meeste Turkse en Marokkaanse vrouwen was gezinshereniging aldus het belangrijkste motief voor migratie naar Nederland. Oudere Turkse en Marokkaanse vrouwen zijn dan ook vaak later naar Nederland gekomen dan de oudere Turkse en Marokkaanse mannen. Zij verblijven dus over het algemeen een kortere tijd in Nederland. Veel Marokkaanse en Turkse vrouwen zijn een aantal jaren jonger dan hun man en behoren nu in veel gevallen nog niet tot de 55-plussers. Bij Marokkanen is het leeftijdsverschil tussen man en vrouw gemiddeld genomen overigens groter dan bij Turken het geval is (Dagevos, 2001; Schellingerhout, 2004). Meer dan de helft van de oudere Turkse vrouwen heeft in Nederland betaalde arbeid verricht. Oudere Marokkaanse vrouwen hebben in het verleden echter zelden betaald werk gehad in Nederland. Slechts 24% van hen had een betaalde baan (Dagevos, 2001; Schellingerhout, 2004).
20
2.2.2 Surinaamse en Antilliaanse ouderen in Nederland De groep Surinamers in Nederland bestaat uit diverse subgroepen. Er kan onderscheid gemaakt worden tussen Hindoestaanse Surinamers, Javaanse Surinamers, Creoolse Surinamers en Surinamers van Chinese afkomst (van Buren, 2002). Het voert te ver om hier een aparte geschiedenis te schetsen van elk van deze subgroepen. Het geeft echter wel aan dat men de groep Surinamers zeker niet over één kam kan scheren. Bij het oprichten van dagvoorzieningen voor Surinaamse ouderen is dan ook vaak rekening gehouden met de verschillen in etnisch-culturele achtergrond van Surinaamse ouderen. Onder de Antillianen en Surinamers zijn momenteel relatief meer oudere ouderen dan onder de Turken en Marokkanen (Schellingerhout, 2004). De groep Surinaamse en de groep Antilliaanse ouderen bestaan ook voor het grootste deel uit alleenstaanden (Dagevos, 2001; Kloosterboer, 2004). De groepen oudere Surinamers en Antillianen bestaan beide voor het grootste deel uit vrouwen. Bij deze groepen speelde arbeidsmigratie een veel kleinere rol dan bij de Turken en Marokkanen destijds het geval was. Voor de jaren zeventig kwam een groot aantal vrouwen en een kleiner aantal mannen uit de hogere en middenklassen naar Nederland om zelf te studeren of om hun kinderen de mogelijkheid te geven om te kunnen studeren. Onder de oudere Antillianen en oudere Surinamers bevinden zich dan ook relatief veel hoogopgeleiden. Circa. 25% van de oudere Surinamers in Nederland heeft echter geen opleiding genoten (van Buren, 2002; Schellingerhout, 2004). Het kunnen volgen van een opleiding was ook niet het enige migratiemotief voor Surinamers om naar Nederland te komen. Na de onafhankelijkheid van Suriname, in 1975, kwamen namelijk veel Surinamers naar Nederland om sociale zekerheid te zoeken. Zij moesten destijds verplicht kiezen tussen een Nederlands en een Surinaams staatsburgerschap (Schellingerhout, 2004).
2.2.3 Indonesische en Molukse ouderen in Nederland In de jaren 50 kwamen circa 400.000 Indonesiërs naar Nederland vanwege de dekolonisatie van Indonesië. Veel Indonesische ouderen wonen dientengevolge inmiddels al meer dan 50 jaar in Nederland (de Valk et al., 2001). Molukse ouderen zijn voor het overgrote deel in het jaar 1951 naar Nederland gekomen. In dat jaar werden 3578 ex-KNIL-militairen bevolen met hun gezinnen naar Nederland te verhuizen. Ook kwamen in dat jaar 574 niet-militairen met hun gezinnen naar Nederland. Een klein aantal kwam na dat jaar nog naar Nederland in verband met gezinshereniging. Na 1963 kwamen een paar honderd Molukkers naar Nederland in verband met de overdracht van Nieuw-Guinea aan Indonesië. Zij hadden tot die tijd in Nieuw-Guinea gewoond. Molukse ouderen wonen dus in de meeste gevallen eveneens voor het grootste deel van hun leven in Nederland (Schellingerhout, 2004).
2.3
Sociaal-economische positie
Uiteraard kan men ook bij het beschouwen van de sociaal-economische positie niet alle oudere migranten over één kam scheren. De positie van oudere migranten in de Nederlandse maatschappij verschilt namelijk
21
onderling tussen de verschillende groepen. Vluchtelingen hebben bijvoorbeeld vaak een andere sociale, economische en politieke status dan migranten die vrijwillig naar Nederland zijn gekomen (DilworthAnderson et al., 2002). Desalniettemin wordt getracht hier enkele feiten te noemen betreffende de sociaaleconomische positie van oudere migranten van verschillende etnische groepen. Over het algemeen kan worden gesteld dat de sociaal-economische positie van oudere migranten ongunstiger is dan die van oudere, autochtone Nederlanders. De sociaal-economische positie van Turkse en Marokkaanse ouderen is in alle opzichten ongunstig. Antilliaanse en Surinaamse ouderen nemen over het algemeen een gunstigere sociaal-economische positie in dan Turkse en Marokkaanse ouderen, maar deze is in de meeste gevallen wel lager dan die van autochtone ouderen (Dagevos, 2001). Er zal dieper worden ingegaan op de sociaal-economische positie van oudere migranten aan de hand van achtereenvolgens arbeid en armoede, beide belangrijke indicatoren van de sociaal-economische positie.
2.3.1 Arbeid De werkloosheid en arbeidsongeschiktheid onder allochtonen van 55-64 jaar oud is over het algemeen genomen hoog (Dagevos, 2005). Veel Turkse en Marokkaanse ouderen zijn structureel werkloos, terwijl vooral de mannen in het verleden vaak wel een betaalde baan in Nederland hebben gehad. Zij waren immers in de jaren zestig en zeventig als arbeidsimmigrant in Nederland hard nodig in de laaggekwalificeerde functies. De incidentie van langdurige werkeloosheid is onder Antilliaanse en Surinaamse ouderen bovendien lager dan onder Turkse en Marokkaanse ouderen, maar hoger dan onder autochtonen (Dagevos, 2001). Oudere Turken en Marokkanen met een betaalde baan doen ook tegenwoordig nog voornamelijk laag- en ongeschoold werk. Zeer weinig van hen zijn terecht gekomen in hogere functies (Dagevos, 2001). Oudere Surinamers en Antillianen bekleden vaker hogere functies dan oudere Turken en Marokkanen, maar minder vaak dan autochtonen (Beljaarts, 1997; Dagevos, 2001). Arbeidsongeschiktheid onder personen in de leeftijdscategorie 55-64 jaar komt over het algemeen vaker voor onder allochtonen dan onder autochtonen. Met name onder Turken en Marokkanen is het aantal arbeidsongeschikten hoog. Ook Surinaamse mannen zijn vaak arbeidsongeschikt. Onder Antillianen en Molukkers is de arbeidsongeschiktheid echter lager dan onder autochtonen (Beljaarts, 1997; Dagevos, 2001).
2.3.2 Armoede Niet-westerse allochtone gezinnen moeten vaker rondkomen van één (laag) inkomen dan autochtone gezinnen (Dagevos, 2005). Oudere, niet-westerse migranten leven ook relatief vaak van een laag inkomen (Vrooman, Soede, Dirven & Trimp, 2005). Veel allochtone ouderen krijgen bovendien geen volledige AOW en leven van een bijstandsuitkering (Beljaarts, 1997; Dagevos, 2005; Schellingerhout, 2004). Het aantal 65-plussers met een bijstandsuitkering is veel groter onder niet-westerse allochtonen dan onder autochtonen. Van de niet-westerse allochtonen van 65 jaar en ouder had 46% in 2002 een bijstandsuitkering, tegen 0,2% van de autochtone 65-plussers. Vooral onder Marokkaanse ouderen is het 22
percentage, wat leeft van een bijstandsuitkering, hoog (CBS, 2004). Veel Marokkaanse en Turkse ouderen zitten in de WAO, maar doordat zij vaak laaggeschoolde arbeid hebben verricht is deze uitkering laag (Dagevos, 2005). Armoede komt voor bij 11% van de autochtone huishoudens wanneer men de lage-inkomensgrens1 als maat voor armoede neemt. Onder allochtone huishoudens is het aandeel wat in armoede leeft echter veel hoger. Van de Marokkaanse huishoudens leeft namelijk 38% in armoede. Van de Turkse, Antilliaanse en Surinaamse huishoudens is dit respectievelijk 30%, 32% en 27%. Wanneer men uitgaat van een strengere grens voor armoede, namelijk de sociale-minimum grens, dan kan worden gezegd dat 24% van de niet-westerse allochtone huishoudens in armoede leeft, tegen 8% van de autochtone huishoudens (Dagevos, 2005).
2.4
Sociaal-culturele integratie
Sociaal-culturele integratie bestaat als het ware uit twee lagen. De eerste laag is de mate waarin sociale contacten met autochtonen worden onderhouden en de mate waarin een persoon voor sociaal contact op zijn eigen groep terugvalt: de sociale integratie. De tweede laag betreft de mate waarin men normen en waarden van de Nederlandse samenleving aanhangt en hanteert of blijft bij de normen en waarden van de eigen groep. Deze tweede laag wordt de culturele integratie genoemd. Als men de verschillende migrantengroepen beschouwt, dan zijn Surinamers en Antillianen het meest sociaal-cultureel geïntegreerd in de Nederlandse maatschappij. Zij worden hierin gevolgd door de Molukkers. Turken en Marokkanen zijn het minst sociaalcultureel geïntegreerd in de Nederlandse maatschappij. Een geringe mate van sociaal-culturele integratie heeft vaak stress en onzekerheid tot gevolg, wat weer ongunstig is voor de gezondheid (Schellingerhout, 2004). In paragraaf 2.5 volgt hierover meer.
2.5
Gezondheid van oudere migranten in Nederland
Onderzoek aan een aantal indicatoren voor gezondheid, namelijk de ervaren gezondheid, de gerapporteerde aanwezigheid van fysieke beperkingen en de gerapporteerde aanwezigheid van chronische aandoeningen wijst uit dat op al deze criteria de gezondheid van oudere migranten slechter is dan die van de autochtone ouderen. Na controle voor woonsituatie en opleidingsniveau is dit ook nog het geval (de Bruijne, Haks, Quak & van Ameijden, 2005; Tesser, van Dugteren & Merens, 1998). Bij Turken en Marokkanen komt dit ongunstige beeld duidelijk naar voren, terwijl dit beeld bij Surinamers minder sterk aanwezig is. Wel moet worden opgemerkt dat de genoemde indicatoren grotendeels subjectieve maten zijn (Dagevos, 2001). Wanneer namelijk naar objectieve indicatoren van gezondheid wordt gekeken, namelijk sterfte en het voorkomen van door een arts vastgestelde, ernstige chronische aandoeningen, dan is het beeld van oudere Turken en Marokkanen niet ongunstiger dan het beeld van autochtone ouderen met een vergelijkbare sociaaleconomische status (van Buren, 2002). Marokkaanse mannen en vrouwen hebben zelfs een hogere levensverwachting dan autochtone ouderen (Goumans, Mandemaker, van Overbeek, Penninx & Schippers, 1
De lage-inkomensgrens is een afbakening voor mensen met een laag inkomen, die derhalve een risico lopen op
armoede (CBS, 2008).
23
2004). Surinaamse en Antilliaanse ouderen hebben echter een ongunstigere levensverwachting dan Marokkaanse, Turkse en autochtone ouderen (Dagevos, 2001; Goumans et al., 2004). Surinaamse ouderen lijden ook vaker aan ernstige chronische aandoeningen dan autochtone ouderen (Tesser et al, 1998).
2.5.1 Gezondheidsindicatoren Men kan dus niet per definitie stellen dat de gezondheidstoestand van oudere migranten slecht is. Feit is dat bepaalde klachten en aandoeningen en ongunstige leefstijlfactoren vaker voorkomen bij bepaalde groepen oudere migranten dan bij autochtone ouderen. De belangrijkste gezondheidsindicatoren zullen in deze paragraaf worden besproken.
2.5.1.1 Leefstijlfactoren Ongunstige leefstijlfactoren, zoals het gebrek aan beweging, kunnen gezondheidsproblemen met zich meebrengen. Turkse en Marokkaanse ouderen, met name de vrouwen, bewegen minder dan autochtonen. Zij hebben ook vaker last van overgewicht dan autochtone ouderen. Oudere Antillianen en oudere Surinamers bewegen meer dan Turkse en Marokkaanse ouderen, maar nog altijd minder dan autochtone ouderen. Zij hebben ook vaker last van overgewicht dan autochtone ouderen. De leefstijl van allochtone ouderen is niet per definitie slecht te noemen. Bepaalde leefstijlfactoren zijn over het algemeen bij allochtone ouderen weer gunstiger dan bij autochtone ouderen (Brussaard, van Erp-Baart, Brants, Hulshof & Lowik, 2001; de Bruijne et al., 2005; Schellingerhout, 2004). Overmatige alcoholconsumptie komt bijvoorbeeld minder vaak voor onder allochtonen dan onder autochtonen. Turkse en Marokkaanse vrouwen roken in tegenstelling tot autochtone vrouwen zelden (RIVM, 2002).
2.5.1.2 Chronische aandoeningen Turkse, Marokkaanse en Surinaamse ouderen lijden relatief vaker aan co-morbiditeit dan autochtone ouderen. Molukse ouderen laten hier juist een positiever beeld zien ten opzichte van de autochtone ouderen (Schellingerhout, 2004). Turkse en Marokkaanse ouderen blijken op een jongere leeftijd aan meer chronische ziekten tegelijkertijd te lijden dan autochtone ouderen (Poort, Spijker, Dijkshoorn & Verhoeff, 2001). Een aantal chronische aandoeningen komt beduidend vaker voor bij bepaalde groepen oudere migranten dan bij autochtone ouderen. Diabetes mellitus komt bijvoorbeeld relatief vaak voor bij Surinaamse, Antilliaanse, Turkse, Molukse en bij Marokkaanse ouderen (de Bruijne et al., 2005; Schellingerhout, 2004). Vooral bij Hindoestanen blijkt diabetes mellitus relatief zeer vaak voor te komen. In Den Haag bleek uit onderzoek dat zelfs twee op de vijf Hindoestanen van 70 jaar en ouder aan diabetes mellitus lijden. Het is niet precies bekend hoe deze hoge prevalentie veroorzaakt wordt. Waarschijnlijk werken meerdere factoren, waaronder een genetische aanleg, mee (Middelkoop, Kesarlal-Sadhoeram, Ramsaransing & Struben, 1999). Turken blijken relatief vaak klachten van het bewegingsapparaat hebben, iets wat vooral op latere leeftijd een rol gaat spelen (Haks et al., 2006). Daarnaast komen gewrichtsproblemen vaker voor onder Surinaamse, Turkse en Marokkaanse ouderen dan onder autochtone ouderen (Schellingerhout, 2004). Ook komt een hoge bloeddruk
24
onder Surinamers, Antillianen, Turken en Marokkanen vaker voor dan onder autochtonen (Schellingerhout, 2004).
2.5.1.3 Psychische aandoeningen Uit diverse onderzoeken blijkt dat met name niet-westerse allochtonen, relatief vaak lijden aan psychische aandoeningen. Vooral bij Turken en Marokkanen komen veel door een arts vastgestelde depressiviteitsklachten en angststoornissen voor (de Bruijne et al., 2005; Poort et al., 2001; Reijneveld, Westhoff & Hopman-Rock, 2003). Hoe depressieve klachten en depressie ervaren worden verschilt overigens per cultuur, dat maakt het lastig depressie bij oudere migranten vast te stellen en te behandelen (DilworthAnderson et al., 2002). Surinaamse, Antilliaanse, Turkse en Marokkaanse ouderen blijken vaker aan neerslachtige gevoelens te lijden dan autochtonen. Turkse en Marokkaanse ouderen laten hierbij ten opzichte van de autochtonen het meest negatieve beeld zien (Schellingerhout, 2004). Veel psychosociale klachten bij Turkse en Marokkaanse mannen worden veroorzaakt door verveling, eenzaamheid en problemen binnen het gezin. Werkeloosheid kan daarnaast gevoelens van nutteloosheid oproepen. Financiële problemen worden door Turkse en Marokkaanse mannen ook vaak als oorzaak genoemd van psychosociale klachten. Heimwee naar het geboorteland speelt volgens oudere Turkse en Marokkaanse mannen ook regelmatig mee in het ontstaan van psychische klachten. Turkse en Marokkaanse vrouwen geven vaak aan dat dergelijke klachten kunnen ontstaan doordat zij hun problemen niet kwijt kunnen bij anderen, vanwege de bestaande taalbarrière. Eenzaamheid komt onder Turkse en Marokkaanse vrouwen relatief vaak voor. Sommige van deze vrouwen, met name Marokkaanse vrouwen, worden door hun man gedwongen niet alleen de straat op te gaan en dus thuis te blijven (de Vries & Smits, 2003).
2.5.2 Gezondheid en levenssituatie Oudere migranten leven vaak in een situatie die samenhangt met een slechtere gezondheidsstatus. Veel oudere migranten hebben, zoals al eerder is vermeld, een lage sociaal-economische status. Veel gezondheidsproblemen van oudere migranten zijn dan ook niet uniek voor hun positie als migrant, maar komen ook vaak voor bij autochtone ouderen met een lage sociaal-economische status (Schellingerhout, 2004). Een slechte woonsituatie blijkt bijvoorbeeld samen te hangen met een slechtere ervaren gezondheid. Daarbij houdt een slechte woonsituatie zowel materialistische achterstand in als de aanwezigheid van veel psychosociale stressoren (Agyemang et al., 2007). Bij oudere migranten komen veel problemen echter in nog hogere concentratie voor dan onder autochtonen met een lage sociaal-economische status (Schellingerhout, 2004). Oudere migranten leven ook nog vaak met de onzekerheid en de stress die het vertrek uit het vaderland en het aanpassen aan het leven in de Nederlandse samenleving met zich mee brengt. Dit kan de gezondheid negatief beïnvloeden (Schellingerhout, 2004; Stronks, 2004).
25
2.5.3 Sociaal-culturele integratie en gezondheid Een laag niveau van sociaal-culturele integratie blijkt samen te hangen met diverse gezondheidsproblemen als kanker, overgewicht en diabetes mellitus (Jaber, Brown, Hammad, Zhu & Herman, 2003; Schellingerhout, 2004). Psychosociale stress is hier waarschijnlijk de oorzaak van. Een grote afstand tussen de sociale en culturele normen en waarden van de migrant en die van de Nederlandse samenleving veroorzaakt bij de migrant in de meeste gevallen stress (Dagevos, 2001; Schellingerhout, 2004). Oudere migranten hebben vaak nog moeite met de Nederlandse taal en het blijkt voor hen lastiger zich de taal eigen te maken dan voor de jongere generaties allochtonen (Dagevos, 2001). Oudere migranten zijn er namelijk in veel gevallen vanuit gegaan dat zij weer terug zouden keren naar het land van herkomst en hebben daarom minder aandacht besteedt aan het bekend worden met de Nederlandse taal en cultuur (Kruiswijk, 1996). Aansluiting vinden in de Nederlandse samenleving is voor hen mede hierdoor lastiger (Dagevos, 2001).
2.6
Gebruik van de professionele ouderenzorg
De groep oudere migranten is, zoals eerder vermeld, relatief jong ten opzichte van de groep autochtone ouderen. Het aantal 70-plussers onder de oudere migranten is nog relatief laag. Aangezien zorgbehoefte over het algemeen stijgt met de leeftijd zal dit dus voor een deel het lage zorggebruik door oudere migranten kunnen verklaren (de Klerk, 2005). Als men echter voor leeftijd corrigeert dan blijft het gebruik van de ouderenzorg door oudere migranten relatief laag. Een andere mogelijke verklaring voor het geringe gebruik van de ouderenzorg door allochtonen is het verschil in zorgopvattingen tussen allochtonen en autochtonen (Schellingerhout, 2004). Oudere migranten maken dan ook relatief vaker dan autochtone ouderen gebruik van zorg uit het informele netwerk. Op het inroepen van hulp van de thuiszorg of een intramurale instelling staat vaak zelfs een taboe, met name onder Islamitische Turken en Marokkanen. In veel mindere mate geldt dit taboe ook voor Surinaamse en Antilliaanse ouderen (Goumans et al, 2004; Yerden, 2000). De thuiszorg wordt vooralsnog het meest gebruikt door autochtone en Surinaamse ouderen. Antilliaanse ouderen maken in mindere mate gebruik van de dienst. Surinamers en Antillianen weten de thuiszorg goed te vinden. Onder deze ouderen bevindt zich namelijk maar een klein gedeelte wat wel voor de dienst in aanmerking zou komen, maar er toch geen gebruik van maakt. Turkse en vooral Marokkaanse ouderen maken nog maar relatief weinig gebruik van de thuiszorg. Bij Turkse ouderen is onbekendheid met de thuiszorg een belangrijke oorzaak hiervan. Daarnaast krijgen Turkse ouderen vaak hulp van familie. Bij Marokkaanse ouderen is de hoofdreden van het lage gebruik van de thuiszorg het informele netwerk dat hulp en zorg biedt. Daarnaast gaven ook zij aan problemen te hebben met het vinden van de toegang tot de thuiszorg. De eigen bijdrage is voor een flink deel van de Turkse en Marokkaanse ouderen ook een drempel om van de thuiszorg gebruik te maken (Schellingerhout, 2004).
26
2.7
Mantelzorg
Allochtone ouderen maken relatief vaker gebruik van zorg uit het informele netwerk dan autochtone ouderen, zoals eerder is vermeld. Het is in hun land van herkomst vaak gebruikelijk dat de kinderen en overige familie de zorg voor de oudere op zich nemen (van Buren, 2002; Schellingerhout, 2004). Vanuit de Islam wordt de zorg voor ouderen aan de kinderen als een plicht ‘toegeschreven’. Onder Antillianen wordt vaak gesproken van een traditie als het gaat om het verlenen van mantelzorg (Tesser et al., 1998). Het taboe op het inroepen van hulp van de professionele ouderenzorg onder niet-westerse allochtonen is echter inmiddels geleidelijk aan het afnemen. Vooral veel Turkse en Marokkaanse ouderen willen echter nog graag door hun kinderen verzorgd worden, wanneer zij hulpbehoevend worden. Zij weten echter in veel gevallen niet zeker of ze die hulp ook daadwerkelijk kunnen verwachten van hun kinderen. Ten eerste hebben veel allochtonen van jongere generaties in Nederland een betaalde baan. Ook dochters en schoondochters, die in veel gevallen in het land van herkomst het grootste deel van de zorg voor een ouder familielid op zich zouden nemen, hebben ook steeds vaker een betaalde baan naast de zorg voor hun gezin. Er is in Nederland hierdoor ook meer financiële onafhankelijkheid binnen families tussen de generaties. Kinderen en hun ouders hebben steeds vaker een gescheiden inkomen dan in het land van herkomst gebruikelijk is. De jongere generaties individualiseren steeds meer, mede door deze economische onafhankelijkheid (Beljaarts, 1997; Morée, van der Lyke, de Jong & van Lier, 2002). Steeds vaker kiezen jongere allochtonen bovendien zelf hun (huwelijks)partner, in plaats van dat de ouders een geschikte partij voor hun kinderen uitkiezen (Beljaarts, 1997; Dagevos, 2001). Kortom, er is minder tijd en bereidheid om informele zorg te bieden dan in het verleden het geval was. De behuizing kan daarnaast ook een drempel vormen voor het leveren van informele zorg aan een oudere. Familieleden geven namelijk steeds vaker aan dat de huizen in Nederland niet gemaakt zijn voor inwonende familie naast het gezin. De situatie in Nederland verschilt dus op meerdere fronten van die in het land van herkomst en dit kan dilemma’s met zich meebrengen wat de zorg voor een hulpbehoevende ouder betreft (ActiZ, LOM & CSO, 2006; Beljaarts, 1997; Morée et al., 2002). Het verlenen van mantelzorg aan een ouder familielid blijkt, met name voor allochtone mantelzorgers, vaak een belastende taak. Mantelzorgers, en dan met name de kinderen, van oudere migranten willen zoveel mogelijk veelomvattende zorg geven, zoals in het land van herkomst gebruikelijk is. In het land van herkomst is deze zorg echter meestal van kortere duur dan in Nederland het geval is. De overlevingsduur van zorgbehoeftige ouderen is hier over het algemeen namelijk langer dan in het land van herkomst (Goumans et al, 2004). Mantelzorgers van oudere migranten worden daarnaast extra zwaar belast, omdat zij minder vaak dan autochtone mantelzorgers gebruik maken van aanvullende hulp van professionele verleners van ouderenzorg, zoals maaltijdenservice, thuiszorg en dagverzorging. Eén van de redenen hiervoor is dat de oudere en zijzelf minder vaak op de hoogte zijn van de mogelijkheden van professionele ondersteuning. Ook kan er bij één of beide partijen sprake zijn van weerstand hiertegen. Daarnaast kan een taalbarrière het bieden van mantelzorg aan allochtone ouderen extra belastend maken. Wanneer de oudere migrant de Nederlandse taal onvoldoende beheerst, zal namelijk een extra beroep moeten worden
27
gedaan op de mantelzorger(s) bij het begeleiden van de oudere bij bezoek aan (zorg)instellingen (Goumans et al., 2004; Morée et al., 2002).
2.8
Schets interculturele dagverzorging
De eerste dagvoorziening in Nederland speciaal gericht op een bepaalde groep oudere migranten was de Dagvoorziening voor Oudere Surinamers (DOS). Deze dagvoorziening werd in 1990 in Den Haag opgericht (Kruiswijk, 1996). In de loop van de jaren zijn er steeds meer dagvoorzieningen gekomen gericht op verschillende etnisch-culturele achtergronden. Er zijn met name de laatste paar jaar veel nieuwe dagvoorzieningen voor verschillende groepen oudere migranten opgericht. De meeste voorzieningen maken hun opstart in de vorm van een pilotproject. Momenteel zijn er ook voorzieningen speciaal gericht op Turkse en Marokkaanse ouderen, groepen die voor de professionele, Nederlandse ouderenzorg over het algemeen zeer lastig te bereiken zijn. Op dagvoorzieningen voor Turken en Marokkanen bestaat altijd een scheiding tussen mannen en vrouwen, in tegenstelling tot op dagvoorzieningen voor Surinaamse en Antilliaanse ouderen en ouderen uit het voormalige Nederlands-Indië en het huidige Indonesië. De animo voor dagverzorging is onder Turkse en Marokkaanse vrouwen groter dan onder Turkse en Marokkaanse mannen. Toch zijn er inmiddels ook al enkele voorzieningen voor mannen met deze herkomst opgericht.
28
3.
Theoretisch kader toegankelijkheid van de ouderenzorg voor
oudere migranten Barrières in de toegang tot de professionele ouderenzorg Verpleeghuizen en verzorgingshuizen krijgen tegenwoordig nog relatief weinig te maken met allochtone bewoners en ook de thuiszorg heeft nog relatief weinig allochtone cliënten. Surinamers vormen hierop een uitzondering. Zij maken namelijk bijna evenveel gebruik van ouderenzorg als autochtonen (Schellingerhout, 2004). Een aantal oorzaken kunnen genoemd worden voor het lage gebruik van de ouderenzorg door oudere migranten. Ten eerste is de groep oudere migranten zoals eerder vermeld relatief jong ten opzichte van de groep autochtone ouderen. Het aantal 70-plussers onder de oudere migranten is nog relatief laag (Schellingerhout, 2004; Tesser et al., 1998). Aangezien de zorgbehoefte stijgt met de leeftijd kan dit dus een verklaring zijn van het lage gebruik van de ouderenzorg onder oudere migranten. De relatief lage leeftijd van oudere migranten is echter geen barrière in de toegankelijkheid van de ouderenzorg. Het betekent echter wel dat de Nederlandse ouderenzorg, mede door dit feit, minder ervaring heeft kunnen opdoen met deze groeiende groep potentiële cliënten (Schellingerhout, 2004). Ondanks het lage gebruik van ouderenzorg door migranten, bestaat er wel degelijk een zorgbehoefte bij velen van hen. De relatief lage leeftijd van oudere migranten is niet de enige verklaring voor het lage gebruik van ouderenzorg. Er bestaan wel degelijk barrières in de toegankelijkheid (Schellingerhout, 2004). In de rest van dit hoofdstuk zal daar verder op worden ingegaan. De belangrijkste barrières voor migranten in de toegankelijkheid van de ouderenzorg, voor zover bekend uit de literatuur, zullen worden besproken. Aan de hand van deze factoren kan worden onderzocht wat de succesfactoren zijn van cultuurspecifieke dagverzorging in het ontwijken van deze barrières. Ook kan worden onderzocht met welke barrières oudere migranten nog wel te maken krijgen in de toegang tot cultuurspecifieke dagverzorging.
3.1
Opmerking [M4]: Relevant?
Formele toegankelijkheid
Personen met een geldige verblijfsstatus kunnen een verzekering aanvragen en zij hebben op deze manier recht op toegang tot de Nederlandse gezondheidszorg. Voor vluchtelingen zonder geldige verblijfstatus is het een ander verhaal. Zij blijken ook veel minder gebruik te maken van formele voorzieningen voor gezondheidszorg (Leclere, Jensen & Biddlecom, 1994). Er zal in dit onderzoek echter worden uitgegaan van de situatie voor legaal in Nederland verblijvende migranten. Er wordt gesteld dat er geen formele barrières zijn voor migranten met een geldige verblijfstatus om gebruik te maken van Nederlandse (gezondheids)zorg (Raad voor Volksgezondheid en Zorg [RVZ], 2000).
29
3.2
Aanmeldingsprocedure en financiële procedure
Procedures die doorlopen moeten worden voor de aanmelding voor voorzieningen, kunnen voor migranten een belemmerende factor vormen in de toegang tot de ouderenzorg (Dagevos, 2001; Mladovsky, 2007; Tesser et al., 1998). Daarnaast kunnen financiële regelingen en procedures, die doorlopen moeten worden voor de aanvraag van zorg en de toetreding tot zorgfaciliteiten, ook een drempel vormen voor oudere migranten om gebruik te maken van faciliteiten voor professionele ouderenzorg (Mladovsky, 2007; Tesser et al., 1998).
3.3
Financiële bijdrage
Niet alleen de financiële procedures, maar ook de financiële bijdrage zelf kan een belemmering vormen om van professionele ouderenzorg gebruik te gaan maken. Schaarste aan financiële middelen komt vaker voor onder allochtone ouderen dan onder autochtone ouderen. De eigen bijdrage die gevraagd wordt voor vele voorzieningen in de ouderenzorg kan dan ook een reden zijn voor oudere migranten om van gebruik van deze voorzieningen af te zien (ActiZ et al., 2007; Tesser et al., 1998). Uit onderzoek blijkt dat oudere migranten nog maar weinig gebruik maken van het persoonsgebonden budget, waarmee zij zorg kunnen inkopen. Dit heeft te maken met de onbekendheid en met de aanmeldingsprocedures van de regeling. Onder migranten bestaat daarnaast vaak ten onrechte het beeld dat de faciliteiten voor professionele ouderenzorg te duur voor hen zijn (Kloosterboer, 2004). Deelname aan dagverzorging waarvoor een indicatie van het Centrum indicatiestelling zorg vereist is, wordt vergoed volgens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (CIZ, 2008). Veel migranten zijn echter niet bekend met het fenomeen dagverzorging, laat staan met de vergoedingsregelingen van het gebruik ervan.
3.4
Fysieke afstand tot de zorgvoorziening
De afstand tussen de woonplaats van een oudere en de zorgvoorziening kan een invloed hebben op het gebruik van die voorziening (Post, van der Wal & Klazinga, 2004). De afwezigheid van een veilige en betrouwbare vervoersmogelijkheid van en naar de voorziening kan invloed hebben op de toegankelijkheid van zorgvoorzieningen voor ouderen.
3.5
Onbekendheid met de voorzieningen voor ouderenzorg
Onbekendheid met de voorzieningen voor professionele ouderenzorg vormt een barrière voor de toegankelijkheid van deze voorzieningen. Wanneer men niet van het bestaan van een bepaalde zorgvoorziening af weet, zal men ook niet kunnen aangeven dat men er gebruik van zou willen maken (RVZ, 2000; Schellingerhout, 2004). Het bestaan van verzorgingshuizen en verpleeghuizen is wel vrij bekend onder oudere migranten en hun familieleden. De faciliteiten die men kan benutten in de ondersteuning van het zelfstandig wonen, zoals thuiszorg, dagverzorging en maaltijdenservice, zijn echter minder bekend (Schellingerhout, 2004; Tesser et al., 1998). Deze diensten kunnen juist de noodzaak van 30
opname in een intramurale instelling uitstellen, aangezien zij de cliënt in staat stellen langer zelfstandig te blijven wonen zonder dat alle zorg op de familie terecht komt. Verpleeghuizen en verzorgingshuizen zijn, zoals vermeld, wel vaak bekend onder oudere migranten, maar zij hebben hier meestal een overwegend negatief beeld van. Dit negatieve beeld komt deels voort uit de slechte reputatie van tehuizen voor ouderen in het land van herkomst (Schellingerhout, 2004; Tesser et al., 1998). Onbekendheid met de gang van zaken in Nederlandse verzorgingshuizen en verpleeghuizen speelt dan ook een grote rol in de angst die migranten voor de intramurale voorzieningen voor ouderenzorg hebben. Onbekendheid met de Nederlandse ouderenzorg kan aan de andere kant ook leiden tot irreële verwachtingen van dergelijke voorzieningen onder oudere migranten. Gevolg kan zijn dat het aanbod ervan tegenvalt en dat gebruik gestopt wordt (de Gouw, Jacobs, Romijn & van Waveren, 2002). Opvallend feit is dat vooral Turkse en Marokkaanse ouderen relatief vaak gebruik maken van maatschappelijk werk en rechtshulp, terwijl zij het minst gebruik maken van voorzieningen voor professionele ouderenzorg. Het is dus niet zo dat zij onbekend zijn met de Nederlandse hulpinstellingen in het algemeen en hier de toegang niet toe kunnen vinden (Schellingerhout, 2004).
3.6
Taalbarrière en geletterdheid
De aanwezigheid van een taalbarrière tussen oudere migrant en zorgverlener kan ook een knelpunt zijn in de toegang tot de ouderenzorg. Het is voor de meeste oudere migranten van belang dat op de dagverzorging een taal wordt gesproken, die zij machtig zijn. Er kan angst bestaan voor moeizame communicatie en om niet begrepen te worden of te moeten communiceren via een tolk (Mui, Kang, Kang & Domanski, 2007). Een taalbarrière tussen cliënt en zorgverlener kan daarnaast de kwaliteit van de zorgverlening negatief beïnvloeden en op deze manier de toegankelijkheid tot adequate zorg belemmeren (Mladovsky, 2007). Voor de toegankelijkheid van ouderenzorg, zoals dagverzorging, zal het ook van belang zijn dat de informatievoorziening door de cliënt begrepen kan worden. Analfabetisme zal een belemmering kunnen vormen voor de toegankelijkheid indien de informatievoorziening schriftelijk, bijvoorbeeld in de vorm van een folder of een brief, plaats vindt. Analfabetisme komt relatief vaak voor onder oudere migranten. Een laag opleidingsniveau, taalproblemen en een gebrek aan cognitieve bronnen kunnen daarnaast een barrière vormen in het begrip wat iemand heeft van de noodzaak van een dergelijke voorziening voor ouderenzorg heeft en in het begrip wat iemand van het systeem van de ouderenzorg heeft (Coulton & Frost, 1982; Leclere et al., 1994).
3.7
Cultuurbepaalde wensen en behoeften
Er kunnen discrepanties bestaan tussen wensen en behoeften van allochtone cliënten en het huidige aanbod in de zorg. Het kan daarbij gaan om werkelijke discrepanties, maar men kan ook ten onrechte menen dat het aanbod niet overeenkomt met de wensen en behoeften die men heeft. Dit laatste kan voortkomen uit onbekendheid met de voorziening. Zowel een werkelijke discrepantie als een ten onrechte
31
aangenomen discrepantie kunnen een rol spelen in de ontoegankelijkheid van ouderenzorg instellingen voor oudere migranten (RVZ, 2000). Aangepast eten, aanwezigheid van personeel en medecliënten van de eigen etnische groep en aandacht voor cultuur kunnen voorwaarden zijn voor oudere migranten om van zorgvoorzieningen, zoals een verzorgingshuis, gebruik te maken. Het kan ook zijn dat oudere migranten afzien van gebruik van een dagverzorging, omdat daar geen faciliteiten zijn om de religie te kunnen beoefenen. Oudere migranten kunnen ook vrezen dat het beoefenen van de eigen religie niet geaccepteerd of niet begrepen wordt door andere cliënten en zorgverleners. Er kan daarnaast ook angst bestaan voor taal- en cultuurbarrières in de omgang met autochtone medecliënten en zorgverleners. Islamitische ouderen wensen vaak een strikte scheiding tussen mannen en vrouwen. In de reguliere zorg wordt daar vaak geen rekening mee gehouden (Schellingerhout, 2004).
3.8
Opmerking [M5]: Bij stuk onebkendheid of apart goed?
Vertrouwen in de professionele ouderenzorg
De afstand tussen oudere migranten en instellingen voor welzijnsbevordering en gezondheidszorg is vaak groter dan bij autochtone ouderen. Deze afstand kan een probleem vormen voor de toegankelijkheid van zorgvoorzieningen, zoals dagverzorging. De stap tot het gebruik gaan maken van een onbekende vorm van zorg kan groot zijn. Het gemak waarmee deze stap wordt gemaakt is vooral afhankelijk van vertrouwen. In een kringenmodel (zie fig.1) kan de afstand van zorginstellingen, zoals dagverzorging, tot de oudere migrant worden weergegeven. Zoals in het figuur te zien is, staat de familie wat vertrouwen betreft het dichtste bij de oudere migrant. Zelforganisaties en geloofsgemeenschap komen op de tweede plaats en pas daarna komen professionele zorgvoorzieningen gevestigd in een algemene zorginstelling, zoals dagverzorging. Hoe ouder en afhankelijker men wordt, hoe sterker men vaak verlangt naar
Oudere
Kinderen, familie
Zelforganisaties
Algemene organisaties
Fig. 1: De cirkels rondom allochtone ouderen (Morée et al, 2002)
32
een vertrouwde omgeving. Voor oudere migranten zal een vertrouwde omgeving vaak een omgeving zijn waar men de gewoontes en gebruiken uit het land van herkomst herkent en de moedertaal kan spreken (Morée et al., 2002).
3.9
Zorgopvattingen van allochtonen
Een andere mogelijke oorzaak voor het lage gebruik van de ouderenzorg is het verschil in zorgopvattingen tussen allochtonen en autochtonen. Vanuit de Islam wordt de zorg voor ouderen aan de kinderen als een plicht ‘toegeschreven’. Onder Antillianen wordt daarentegen vaak gesproken van een traditie als het gaat om het verlenen van mantelzorg (Tesser et al., 1998). Op het inroepen van hulp van de thuiszorg of een intramurale instelling voor de verzorging staat nog dikwijls een taboe onder niet-westerse allochtonen. Dit geldt vooral voor de Islamitische Turken en Marokkanen en in veel mindere mate voor Surinamers en Antillianen. Het blijkt dat Turkse en Marokkaanse mannen het belangrijker vinden dan hun vrouwen dat de familie een hulpbehoevende oudere verzorgt. Dit terwijl de fysieke zorg voor het grootste deel door de vrouwen wordt uitgevoerd (de Graaff & Francke, 2003).
3.10 Sociale invloed Niet alleen de zorgopvattingen van de oudere zelf kunnen van belemmerende invloed zijn op deelname aan cultuurspecifieke dagverzorging, maar ook de sociale invloed kan een reden zijn voor het niet inroepen van professionele ouderenzorg. Het eergevoel ten opzichte van de sociale omgeving kan hierbij een rol spelen (de Graaff & Francke, 2003). Sociale invloed met betrekking tot gebruik van ouderenzorg kan voortkomen uit zorgopvattingen van familieleden of leden uit de gemeenschap, zoals in voorgaande paragraaf is besproken. De factor sociale invloed hoeft echter niet altijd een barrière te vormen voor toegang tot de voorzieningen voor ouderenzorg, maar kan ook faciliterend werken bij de toegang. Familie of vrienden kunnen de oudere migrant bijvoorbeeld van informatie en advies voorzien wat betreft het gebruik van diverse voorzieningen voor ouderenzorg (Leclere et al., 1994).
33
4.
Theoretisch kader belemmerende en bevorderende
gezondheidsfactoren Dagverzorging kan het welbevinden van ouderen bevorderen, zo blijkt uit onderzoek van Zank & Schacke (2002). Ook blijkt uit dit onderzoek dat symptomen van dementie kunnen afnemen onder invloed van deelname aan dagverzorging. Er is niet veel bekend in de literatuur omtrent de factoren die een invloed uitoefenen op de gezondheid van de gebruikers van dagverzorging en met name van cultuurspecifieke dagverzorging. In dit onderzoek zal het onderzoeksgebied om deze reden open benaderd worden, dat wil zeggen zonder een al te vast omlijnd theoretisch kader. In dit hoofdstuk zullen echter wel een aantal modellen worden beschreven die inzicht geven in de factoren die de gezondheid van (oudere) migranten kunnen beïnvloeden. Begrip van de krachten die op de gezondheid van oudere migranten in kunnen werken is namelijk van belang om de rol van een dergelijke voorziening voor ouderenzorg in gezondheidsbeïnvloeding te kunnen exploreren. Het model van Stronks (2004) is als kapstok gebruikt voor het beantwoorden van de tweede onderzoeksvraag. Dit model geeft de determinanten weer die op de gezondheid van allochtonen van invloed zijn. Daarnaast is het determinantenschema Volksgezondheid Toekomst Verkenning (VTV) (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu [RIVM], 2002) toegevoegd aan het theoretisch kader van dit onderzoek. Het VTV-model (RIVM, 2002) geeft inzicht in de manier waarop de gezondheid via preventie en gezondheidszorg beïnvloed kan worden. Aan de hand van deze twee modellen kan worden onderzocht in hoeverre deze determinanten in de perceptie van oudere migranten die gebruik maken van cultuurspecifieke dagverzorging een rol spelen in hun ervaren gezondheid. De modellen zullen achtereenvolgens worden besproken in paragraaf 4.1 en paragraaf 4.2. In paragraaf 4.3 volgt een beschrijving van knelpunten die migranten tegen kunnen komen bij het gebruik van Nederlandse ouderenzorg. Deze knelpunten oefenen mogelijk ook invloed uit op de gezondheid, zoals die door de oudere migrant ervaren wordt. Steeds meer onderzoek wijst ook op de directe relatie tussen patiënt tevredenheid en verbetering van de gezondheidssituatie van patiënten (Hjortdahl & Laerum, 1992; Nguyen Thi, Briançon, Empereur & Guillemin, 2002). Om deze reden zal ook op deze knelpunten worden ingegaan, voor zover deze in de literatuur bekend zijn.
4.1
Model van Stronks (2004)
Volgens het model van Stronks (2004), wat de relatie tussen etniciteit en gezondheid tracht te beschrijven, zijn vijf specifieke determinanten van directe invloed op de gezondheid van migranten, namelijk: leefstijl, fysieke omgeving, sociale omgeving, psychosociale stress en gebruik van gezondheidszorg. Er zijn daarbij zes verklarende mechanismen die aan deze invloeden ten grondslag liggen, namelijk: genetische kenmerken, migratiegeschiedenis, culturele kenmerken, sociale cohesie, etnische identiteit en de positie in het gastland. De gezondheidsproblemen van de diverse etnische groepen
34
verschillen, omdat de factoren die invloed hebben op het ontstaan van gezondheidsproblemen in bepaalde groepen in verschillende mate aanwezig zijn. Het model van Stronks (2004) is grotendeels te gebruiken in dit onderzoek, als raamwerk voor het inventariseren van de aanwezigheid van gezondheidsbevorderende en gezondheidsbelemmerende factoren vanuit cultuurspecifieke dagverzorging. De vijf specifieke determinanten hebben mogelijk een invloed op de incidentie en prognose van gezondheidsproblemen en in het licht van dit onderzoek op de ervaren gezondheid van oudere migranten. Er is nog niet onderzocht wat de verhouding is van de invloed die de factoren uitoefenen op de gezondheid. De determinanten en verklarende mechanismen zullen in deze paragraaf één voor één besproken worden in het algemeen en voor zover mogelijk in relatie tot cultuurspecifieke dagverzorging.
Genetische kenmerken
Sociale omgeving Migratiegeschiedenis Etnische herkomst
Culturele kenmerken Etnische identiteit Positie in gastland
Leefstijl Incidentie/ prognose gezondheidsfactoren Fysieke omgeving Psychosociale stress Gebruik gezondheidszorg
Fig. 2: Model ‘gezondheidsdeterminanten’ gebaseerd op Stronks (2004)
4.1.1 Specifieke determinanten 4.1.1.1 Leefstijl De factor leefstijl kan worden opgedeeld in drie dimensies: sociaal, fysiek en mentaal (Fratiglioni, PaillardBorg & Winblad, 2004). Het categoriseren van leefstijl in deze drie componenten draagt bij aan het begrip van wat leefstijl precies inhoudt.
35
De persoonlijke leefstijl kan invloed uitoefenen op de gezondheid van een individu (Stronks, 2004). Leefstijlfactoren kunnen de gezondheid bevorderen, maar ook belemmeren. Het ondernemen van zowel sociale als niet-sociale activiteiten blijkt een positieve invloed te hebben op de overleving van ouderen (Fratiglioni et al., 2004; Lennartsson & Silverstein, 2001). Uit onderzoek is tevens gebleken dat een sociaal, mentaal en fysiek actief leven het risico op het ontwikkelen van dementie bij ouderen kan reduceren. Het blijkt overigens dat dit effect deels via dezelfde paden verloopt (Fratiglioni et al., 2004; Laurin, Verreault, Lindsay, MacPherson & Rockwood, 2001). Uit onderzoek van Wilson et al. (2002) blijkt dat regelmatige mentale activiteit geassocieerd is met verlaagde kans op het ontwikkelen van de ziekte van Alzheimer. Fysieke activiteit en sociale interactie werken tevens beschermend tegen functionele achteruitgang en kunnen het effect van weduwschap op functionele achteruitgang bufferen (Unger, Johnson & Marks, 1997). Uit onderzoek van Woo, Ho en Yu (2002) onder Chinese ouderen blijkt dat een fysiek actieve leefstijl geassocieerd is met een verlaagde mortaliteit, ook na correctie voor leeftijd en gezondheidsstatus. Fysieke activiteit verlaagt het risico op het ontstaan van hart- en vaatziekten en verkleint de kans op overlijden na optreden van hart- en vaatziekten (Fratiglioni et al., 2004). Ook kan fysieke activiteit de kans op het ontwikkelen van diabetes mellitus verlagen. Fysieke activiteit blijkt tevens het optreden van depressie te kunnen voorkomen, dit geldt ook voor ouderen met een handicap. Lichamelijke beperkingen vormen juist een risicofactor voor het optreden van depressie (Strawbridge, Déleger, Robert & Kaplan, 2001). Regelmatige fysieke activiteit blijkt beschermend te werken tegen cognitieve achteruitgang (Laurin et al., 2001). Bewegingsarmoede en overgewicht zijn problemen die vaker voorkomen bij allochtonen dan bij autochtonen. Met name Turkse en Marokkaanse vrouwen doen minder aan lichaamsbeweging dan autochtone vrouwen (Brussaard et al., 2001; Tesser et al., 1998). Roken is een belangrijke oorzaak van ziekte, zoals COPD, longkanker en coronaire hartziekten (RIVM, 2006). Rokers hebben een verhoogde mortaliteit en een slechtere subjectieve gezondheid. Roken is in Nederland binnen openbare ruimtes als zorginstellingen niet toegestaan tenzij hier aparte ruimtes voor gecreëerd zijn. Uit onderzoek blijkt dat circa 44% van de Turken in Utrecht rookt, dat is een aanzienlijk hoger percentage dan onder autochtonen (33%) en andere groepen allochtonen het geval is. Marokkanen in de stad Utrecht blijken weer minder vaak te roken dan autochtonen (de Bruijne et al., 2005). Het is ook niet zo dat allochtonen per definitie een ongunstigere leefstijl hebben dan autochtonen. Bepaalde gezondheidsbelemmerende leefstijlfactoren komen relatief minder vaak voor onder allochtonen. Overmatige alcoholconsumptie en drugsgebruik komen bijvoorbeeld maar weinig voor onder Turken en Marokkanen. Overmatige alcoholconsumptie heeft een ongunstige invloed op de gezondheid en dit geldt met name voor ouderen (de Bruijne et al., 2005; Schellingerhout, 2004). Vanuit zorgvoorzieningen (zoals dagverzorging en intramurale verzorgingshuizen) kan waarschijnlijk een invloed worden uitgeoefend op de leefstijl van cliënten. Mogelijk kan de leefstijl wijzigen naar aanleiding van een opname in een zorginstelling of deelname aan dagverzorging. Wellicht heeft zo’n verandering in leefstijl vervolgens invloed op de ervaren gezondheid van cliënten. 36
4.1.1.2 Fysieke omgeving Algemene factoren Het milieu binnenshuis kan invloed hebben op de gezondheid van individuen. Een slecht geventileerde en/of vochtige ruimte is een risicofactor voor het ontstaan van aandoeningen van de luchtweg, zeker wanneer er veel mensen in een kleine ruimte bijeen zijn. Een gunstig binnenmilieu is bevorderend voor het welbevinden (Haks et al., 2003). De mate van tevredenheid met de fysieke omgeving waarin men verkeert, blijkt samen te hangen met gevoelens van eenzaamheid en onveiligheid (Holmén & Furukawa, 2002). Gevoelens van onveiligheid zijn van invloed op het welzijn en het ervaren van psychosociale stress. Bij een langdurig gevoel van onveiligheid bestaat er zelfs een verhoogd risico op het ontstaan van hart- en vaatziekten (Haks et al., 2003). De fysieke veiligheid binnenshuis kan ook op een meer directe manier invloed uitoefenen op de gezondheid. Een voorbeeld hiervan is het risico op vallen door losliggende kleedjes of stoten en struikelen door een overvol interieur. Een kookgelegenheid met gas, een wens van sommige allochtonen in verband met wokken, kan een gezondheidsrisico met zich mee brengen. Personen die gebruik maken van dagverzorging brengen in de meeste gevallen het grootste gedeelte van hun tijd nog thuis door. Uit onderzoek in Utrecht blijkt dat Marokkanen en Turken in relatief ongezonde omgeving leven. Zij geven aan vaker last te hebben van vocht, schimmel, ongedierte en tocht binnenshuis. Ook rapporteren zij vaker problemen met betrekking tot de buurt. Gezien hun relatief lage inkomen wonen oudere migranten vaak in achterstandswijken en in woningen van een lage kwaliteit (Haks et al., 2003). Een slechte woonsituatie blijkt ook een positieve relatie te hebben met een slechtere ervaren gezondheid (Agyemang et al., 2007).
Wensen en behoeften ten aanzien van fysieke omgeving De fysieke omgeving kan worden opgevat als de fysieke setting waarin de zorg aan de oudere migrant plaatsvindt. In het geval van het onderzoeksgebied is dit de dagverzorging en eventueel het verzorgingshuis, wanneer de dagverzorging daarbinnen gevestigd is. Veel cultuurspecifieke zorginstellingen hebben de fysieke inrichting aangepast aan de culturele achtergrond van de cliënten. Een belangrijk onderdeel van fysieke omgeving blijkt voor Islamitische cliënten bijvoorbeeld de aanwezigheid van religieuze faciliteiten, zoals een plek om zich ritueel te kunnen reinigen en een plek om te kunnen bidden. Uit eerder onderzoek is naar voren gekomen dat hier door diverse migrantengroepen veel belang aan gehecht wordt. De aanwezigheid van bepaalde faciliteiten, zoals een bidruimte voor moslims kan ook een voorwaarde zijn voor oudere migranten om van een voorziening voor ouderenzorg gebruik te gaan maken (Schellingerhout, 2004). De aanwezigheid van dergelijke faciliteiten zal ook een invloed hebben op de ervaren tevredenheid met de voorziening.
37
4.1.1.3 Sociale omgeving Uit onderzoek blijkt dat de gezondheid van individuen op verschillende manieren beïnvloed kan worden door sociale netwerken. In deze paragraaf zal hier als eerste verder op in worden gegaan. Vervolgens zal worden ingegaan op lotgenotencontact, een specifieke vorm van sociaal contact, en op het fenomeen eenzaamheid, een situatie die kan optreden wanneer het sociale netwerk ontoereikend is.
Sociale netwerken Er zijn vijf belangrijke psychosociale mechanismen te onderscheiden, waarmee een sociaal netwerk de gezondheid kan beïnvloeden. Deze zullen achtereenvolgens worden genoemd en nader worden toegelicht. 1) Sociale steun: De mate van sociale steun die een persoon vanuit zijn sociale netwerk ervaart, heeft invloed op zijn gezondheid en dan vooral op zijn psychische gezondheid. Het ervaren van sociale steun kan beschermend werken tegen het ontwikkelen van psychische aandoeningen (Seeleman et al., 2005). Sociale steun blijkt overigens vooral een relatie te hebben met het verloop van ziekten en aandoeningen en in mindere mate met het ontstaat ervan (Haks et al., 2003). Sociale isolatie is nadelig voor de gezondheid. Vooral in collectivistische maatschappijen, waar veel niet-westerse allochtonen vandaan komen, is sociale steun van belang voor een goede gezondheid (Rose, Uli, Abdul & Looi Ng, 2004). Sociale steun bestaat er in drie vormen, namelijk: emotionele steun, instrumentele (of praktische) steun en informationele steun. Waardering kan als aparte component worden genoemd of onder emotionele steun worden gevat. Het blijkt dat sociale steun de bloeddruk verhoging als reactie op stress buffert (Seeman, 1996). Sociale steun verlaagt op deze manier het risico op het ontwikkelen van hart- en vaatziekten (Haks et al., 2003). De kwaliteit van de geboden steun is daarbij een belangrijke factor (Seeman, 1996). Oudere migranten vormen een risicogroep voor het ontvangen van weinig sociale steun (Haks et al., 2003). Zij kunnen tegenwoordig vaak op minder sociale steun vanuit familiekring rekenen, aangezien individualisering ook in veel allochtone families doordringt. De familieleden functioneren voor oudere migranten dikwijls als de belangrijkste tussenpersonen tussen de oudere migrant en de maatschappij. Door individualisering binnen de familie van de oudere migrant kan deze vorm van sociale steun echter in gevaar komen. Uit onderzoek in de stad Utrecht blijkt dat migranten daarnaast relatief vaak aangeven dat de sociale betrokkenheid in de buurt waar ze wonen laag is. Zij beoordelen het aantal sociale contacten in de buurt en de kwaliteit ervan vaker dan autochtonen als zijnde slecht (de Bruijne et al., 2005). 2) Sociale invloed: De leefstijl van een persoon kan door groepsnormen en attitudes van anderen uit zijn sociale netwerk beïnvloed worden. Een persoon kan ongezond gedrag, maar ook gezond gedrag overnemen van personen uit zijn sociale omgeving. Ook kan een persoon besluiten te stoppen met het vertonen van bepaalde ongezonde of gezonde gedragingen door invloed van zijn sociale omgeving. 3) Sociale betrokkenheid: Participatie is de belangrijkste component van sociale betrokkenheid. Deelname aan de maatschappij door gebruik te maken van zowel informele als formele instellingen is daarbij van belang om een netwerk van contacten te ontwikkelen. Voor oudere migranten verloopt participatie vaak anders
38
dan voor allochtonen van latere generaties, aangezien zij niet altijd in Nederland hebben gewerkt (Valtonen, 2002). 4) Toegang tot bronnen en goederen: Het sociale netwerk kan een persoon beperken of juist verrijken in de toegang tot bronnen en materiele zaken. Het hebben van toegang tot bronnen en materiële zaken kan invloed uitoefenen op de gezondheid van een individu. 5) Interpersoonlijk contact: Een sociaal netwerk kan zorgen voor het overdragen van infectieuze ziektes door middel van interpersoonlijk contact (Berkman, Glass, Brisette & Seeman, 2000). Een belangrijke manier waarop gezondheidsbeïnvloeding via sociale netwerken kan plaats vinden, is via de persoonlijke leefstijl. Leefstijl kan beïnvloed worden door sociale steun, sociale invloed, toegang tot bronnen en goederen en sociale betrokkenheid en verbondenheid. Gesteld kan worden dat sociale netwerken over het algemeen een positief effect hebben op gezondheidsgedrag, maar dat negatieve effecten ook kunnen optreden. Het hebben van een sociaal netwerk van voldoende kwaliteit werkt vaak positief op de mentale en fysieke gezondheid (Berkman et al., 2000). Leefstijl en sociale omgeving kunnen elkaar beïnvloeden. Dit is in overeenstemming met het VTV-model (RIVM, 2002), wat in paragraaf 4.2 besproken zal worden, maar wordt in het model van Stronks (2004) niet aangegeven.
Lotgenotencontact Lotgenotencontact is een specifieke vorm van sociaal contact, namelijk het sociale contact tussen personen die zich in een soortgelijke situatie bevinden. Lotgenotencontact kan een belangrijke bron van emotionele steun vormen. Lotgenotencontact is met name van belang om de volgende redenen: -Erkenning en herkenning; de ouderen zien door contact met lotgenoten in dat ze niet als enige kampen met eventuele gezondheidsklachten en sociale problemen als sociale isolatie, ongewenste gebrekkige integratie in de Nederlandse samenleving etc. Wanneer men ziet dat een ander in dezelfde situatie zit en dezelfde of nog ergere problemen ervaart, kan dat helpen de eigen situatie en problemen te relativeren. -Men kan van elkaar leren hoe om te gaan met bepaalde problemen. Personen die bepaalde problemen beter weten te hanteren dan anderen kunnen als model fungeren voor personen met soortgelijke problemen (Geelen, 2003). De cultuurspecifieke dagverzorging is een plek waar personen bijeenkomen die allen een bepaalde leeftijd hebben bereikt met de bijkomende ouderdomsgebreken en andere gezondheidsklachten. Bovendien hebben alle ouderen het migratieproces moeten doormaken en worstelen sommigen wellicht nog met integratieproblemen zoals een taalbarrière.
Eenzaamheid Eenzaamheid komt relatief vaak voor onder oudere migranten (Ponizovsky & Ritsner, 2004). De definitie van eenzaamheid volgens Ponizovsky & Ritsner (2004) luidt: “een onplezierig gevoel wat optreedt als het sociale netwerk in belangrijke mate kwantitatief of kwalitatief tekort schiet.” Eenzaamheid kan de
39
gezondheid en de kwaliteit van leven van een individu negatief beïnvloeden. De mate van eenzaamheid die een persoon ervaart is een belangrijke determinant van het gevoel van welbevinden, dit geldt met name voor ouderen (Ponizovsky & Ritsner, 2004). Eenzaamheid en sociale isolatie vormen risicofactoren voor het ontwikkelen van psychische stoornissen, waaronder depressie (Berkman et al., 2000; Ruiter, Bohlmeijer & Blekman, 2005). Uit onderzoek blijkt ook dat er een relatie bestaat tussen de ervaren gezondheid en de mate van eenzaamheid die een persoon ervaart. De relatie tussen eenzaamheid en ervaren gezondheid is complex en deze twee zaken beïnvloeden elkaar waarschijnlijk weer. Daarnaast is gebleken dat eenzaamheid de gezondheid kan beïnvloeden door zijn ongunstige werking op het immuunsysteem (Berkman et al., 2000; Holmén & Furukawa, 2002). Het gevoel van eenzaamheid bij ouderen kan veroorzaakt worden door bepaalde levensfasegerelateerde stressvolle gebeurtenissen. Ouderen krijgen over het algemeen vaker dan jongere volwassenen te maken met psychosociale stress door gebeurtenissen, zoals verminderd lichamelijk functioneren, allerlei gezondheidsbeperkingen en het verlies van partner en vrienden. Het optreden van eenzaamheid onder migranten hangt ook samen met het ervaren van een taalbarrière, cultuurverschil en discriminatie (de Bruijne et al., 2005; Haks et al., 2006). Oudere migranten vormen dus een extra kwetsbare groep voor eenzaamheid. Uit onderzoek in de stad Utrecht blijkt dat allochtone vrouwen vaker eenzaam zijn dan allochtone mannen (de Bruijne et al., 2005).
4.1.1.4 Psychosociale stress De factor psychosociale stress heeft mogelijk een effect op de ervaren gezondheid van oudere migranten. De mate van psychosociale stress wordt mogelijk beïnvloed door de sociale omgeving, de fysieke omgeving en de persoonlijke leefstijl van het individu. Persoonsgebonden factoren, namelijk het sociaal netwerk met zijn bufferende werking en de individuele copingstyle hebben invloed op de mate van psychosociale stress die ervaren wordt en de manier waarop met deze stress wordt omgegaan (Stronks, 2004). Voor migranten bestaan er over het algemeen meer mogelijke bronnen van psychosociale stress dan voor autochtonen (Uniken Venema, Garretsen & van der Maas, 1995). Het leven onder de status van migrant kan psychosociale stress met zich meebrengen, welke weer een negatieve invloed kan uitoefenen op de psychische gezondheid. Uiteindelijk kan langdurige stress een verhoogd risico op hart- en vaatziekten met zich meebrengen. Oudere migranten beheersen de Nederlandse taal vaak minder goed dan jongere allochtonen en zijn ook dikwijls minder geaccultureerd, dit kan een belangrijke bron van stress vormen. Ook het ervaren van discriminatie kan een bron van stress zijn voor migranten (Stronks, 2004; Uniken Venema et al., 1995).
4.1.1.5 Gebruik van de gezondheidszorg Uit onderzoek blijkt dat oudere migranten minstens even vaak gebruik maken van medische voorzieningen zoals huisarts, apotheek en medische specialisten. Bij bepaalde groepen is er zelfs sprake van overconsumptie van deze medische diensten (Tesser et al., 1998). Bij Turkse en Marokkaanse 40
Opmerking [M6]: Wanneer op dagverzorging toegepast is dit geen determinant van dagverzorging, maar kan wel door dagverzorging(nl. door afleiding) beïnvloedt worden zo blijkt uit resultaten. Klopt dit? En moet ik dan deze constatering toevoegen aan de beschrijving hier?
patiënten duren de consulten overigens wel korter en wordt er over het algemeen sneller een therapie gegeven. Zij krijgen ook relatief minder gezondheidsvoorlichting dan autochtonen (RVZ, 2000). Hetzelfde geldt voor overige groepen ouderen die een taalbarrière ervaren in de Nederlandse samenleving. De gezondheidszorg wordt in sommige zorginstellingen afgestemd op bepaalde ziektes en aandoeningen die onder oudere migranten relatief vaker voorkomen. Een voorbeeld van cultuurspecifieke gezondheidszorg is het kort geleden opgerichte centrum voor diagnose en behandeling in Den Haag waar extra aandacht is voor diabetes mellitus behandeling bij Hindoestaanse Surinamers. In een instelling voor dagverzorging komt de cliënt in aanraking met professionele zorgverleners. Dit zorgt mogelijk voor het eerder signaleren en laten behandelen van gezondheidsproblemen, zoals depressie. Er zijn in sommige gevallen zorgvoorzieningen zoals fysiotherapie en pedicure beschikbaar voor cliënten van dagverzorging. Opmerking [M7]: Relevant in dit onderzoek?
4.1.2 Onderliggende processen gezondheidsbeïnvloeding Opmerking [M8]: Overbodig in beschrijving?
4.1.2.1 Genetische factoren Genetische aanleg voor bepaalde ziektes kan verschillen tussen etnische groepen. Een voorbeeld is het al eerder genoemde voorbeeld van het verhoogde risico op diabetes mellitus bij Hindoestaanse Surinamers (Middelkoop et al., 1999). Genetische kenmerken kunnen een directe invloed hebben op het optreden en de prognose van gezondheidsproblemen (Stronks, 2004).
4.1.2.2 Migratiegeschiedenis Oudere migranten zijn vaak al een lange tijd in Nederland en de verandering van fysieke omgeving levert niet veel directe gezondheidsrisico’s meer op. Waarschijnlijk heeft het migratieproces vooral invloed op de psychische gezondheid van de oudere migrant. Heimwee naar het land van herkomst en naar eventuele achtergebleven dierbaren kan resulteren in psychosociale stress. Ook problemen met de aanpassing aan een andere maatschappij kunnen voor stress zorgen (Stronks, 2004; Uniken Venema et al., 1995).
4.1.2.3 Positie in het gastland Wat betreft de positie in het gastland is vooral de sociaal-economische status van belang voor de gezondheid. Een lage sociaal-economische status hangt samen met een ongunstigere gezondheidstoestand. Oudere migranten hebben vaak een lage sociaal-economische status in Nederland (Schellingerhout, 2004). Een lage sociaal-economische positie kan de gezondheid via alle vijf eerder genoemde specifieke determinanten beïnvloeden (Stronks, 2004). De mate waarin de gezondheid door deze determinanten wordt beïnvloedt en de wijze waarop deze beïnvloeding plaats vindt, verschillen waarschijnlijk echter weer tussen autochtonen met een lage sociaal-economische status en allochtonen met een dergelijke status. Zo blijkt dat bepaalde groepen migranten nog minder gebruik maken van bepaalde (gezondheids)zorgvoorzieningen dan autochtonen met dezelfde sociaal-economische status.
41
Naast sociaal-economische status is discriminatie een factor die invloed kan hebben op de gezondheid en dan vooral op de psychische gezondheid. Discriminatie kan stress veroorzaken door het bewerkstelligen van eenzaamheid en uitsluiting. Ook kan de kans op een baan afnemen door discriminatie en werkloosheid kan hiervan het gevolg zijn (Stronks, 2004).
4.1.2.4 Culturele kenmerken en acculturatie De toegang en het gebruik van gezondheidszorg kunnen bemoeilijkt worden door culturele verschillen tussen zorgverlener en een individu. Verschillen in ziektebeleving tussen de migrant en de zorgverlener kunnen een optimale zorgverlening belemmeren. Ook een taalbarrière en onbekendheid met de Nederlandse gezondheidszorg kunnen ervoor zorgen dat migranten een minder adequate zorg genieten. Uit onderzoek blijkt overigens dat de toegang tot gezondheidszorg en het gebruik van gezondheidszorg niet per definitie soepeler verlopen naar mate een persoon meer geaccultureerd raakt (Stronks, 2004). Culturele verschillen kunnen ook ten grondslag liggen aan verschillen in gezondheidsgedrag (Stronks, 2004). Onder integreren wordt verstaan ‘het deel gaan uitmaken van de maatschappij waar de migrant in terecht komt en op verschillende gebieden deel gaan nemen aan diverse activiteiten in die maatschappij’ (Valtonen, 2002). De mate van acculturatie kan daarbij invloed hebben op het overnemen van ongezond gedrag van autochtone Nederlanders, zoals overmatige alcoholconsumptie. Het omgekeerde kan ook optreden. Migranten kunnen gezonde gedragingen, zoals sporten, overnemen van autochtonen (Stronks, 2004). Zoals al eerder besproken kan het proces van acculturatie voor psychosociale stress en zelfs depressie zorgen. Men kan bijvoorbeeld het gevoel krijgen nergens meer bij te horen en hierdoor depressieve gevoelens ontwikkelen (Stronks, 2004).
4.1.2.5 Etnische identiteit Etnische identiteit is de mate van emotionele verbintenis die een persoon met een bepaalde etnische groep heeft. Mensen kunnen zich verbonden voelen met een bepaalde etnische groep en trots zijn op hun etnische afkomst, maar toch goed ingeburgerd zijn in de Nederlandse cultuur. Etnische identiteit kan een invloed hebben op de incidentie en prognose van bepaalde gezondheidsproblemen via leefstijlfactoren als bewegingsarmoede en drugsgebruik, via de sociale omgeving van een persoon en ook via psychosociale stress (Stronks, 2004).
42
4.2
Determinantenschema ‘Volksgezondheid Toekomst Verkenning’ (RIVM, 2002)
Zorg (Somatisch & psychisch)
Preventie
Exogene kenmerken Fysieke omgeving
leefstijl
Individuele kenmerken
Sociale omgeving
Verworven somatisch
Erfelijk Verworven psychisch
Gezondheidstoestand Fig. 3: Determinantenschema gezondheidstoestand (RIVM, 2002) Het determinantenschema VTV (RIVM, 2002) heeft veel overeenkomsten met het model van Stronks (2004). Groot verschil is dat het VTV-model (RIVM, 2002) een algemeen model is voor gezondheidsdeterminanten en zich niet richt op de relatie tussen etniciteit en gezondheid. Het determinantenschema beschrijft de manier waarop de gezondheidstoestand via zorg en preventie beïnvloed kan worden. Het model beschrijft dat de invloed van preventie via de exogene determinanten: leefstijl, fysieke omgeving en sociale omgeving kan verlopen. Zorg heeft volgens dit model zowel direct invloed op de gezondheidstoestand als indirect via de erfelijke, verworven somatische en verworven psychische individuele kenmerken. Preventie kan ook invloed hebben op gezondheid, namelijk via de beïnvloeding van de individuele kenmerken. Leefstijl blijkt nauw samen te hangen met de sociale en de fysieke omgeving. Dit wordt aangegeven door de dubbele pijlen tussen deze determinanten (RIVM, 2002). Preventie en gezondheidsbevordering Gebleken is dat oudere migranten afkomstig uit niet-geïndustrialiseerde landen lastig te bereiken zijn voor gezondheidsbevordering en voor preventie, dit geldt met name voor laaggeschoolde migranten. De oorzaak hiervoor moet worden gezocht in de eventuele taalbarrière, analfabetisme en in diverse culturele verschillen. Bij het aanbieden van gezondheidsvoorlichting aan oudere migranten is het belangrijk dat de inhoud en de wijze van aanbieden afgestemd zijn op de culturele achtergrond (Reijneveld et al., 2003).
43
4.3
Knelpunten in gebruik ouderenzorg
Er bestaan specifieke knelpunten die migranten tegen kunnen komen in het gebruik van de Nederlandse ouderenzorg. De aanwezigheid van dergelijke knelpunten in de zorg heeft mogelijk invloed op de ervaren gezondheid van migranten die daar gebruik van maken. De drie belangrijkste knelpunten die in de literatuur beschreven worden zijn: 1) Storingen in de communicatie tussen cliënt en medebewoners en tussen cliënt en zorgverleners, voortkomend uit cultuurverschillen en de aanwezigheid van een taalbarrière. 2) Discrepantie tussen voedselwensen en aanbod in de zorgvoorziening. 3) Religieuze wensen en behoeften, zoals fysieke voorzieningen ter uitoefening van religie, waaraan niet voldaan wordt in de reguliere instellingen voor ouderenzorg. Deze knelpunten zullen achtereenvolgens besproken worden.
4.3.1 Storing in de communicatie Problemen in de communicatie tussen oudere migranten en zorgverleners kunnen verschillende oorzaken hebben. Geringe beheersing van de taal van het gastland kan problemen in de communicatie geven tussen zorgverlener en cliënt. Ook de toegang tot zorgvoorzieningen kan daardoor belemmerd worden (Yang & Kagawa-Singer, 2007). Er kunnen echter ook belangrijke verschillen zijn in non-verbale communicatie tussen cliënt en zorgverlener. Het belang van non-verbale communicatie moet niet onderschat worden (Booij, 2006). Cultuurverschillen, zoals een verschil in ziektebeleving en een verschillend verwachtingspatroon, kunnen ook een storing in de communicatie tussen cliënt en zorgverlener veroorzaken (Dagevos, 2001; van der Kwaak & Wolffers, 2004). Storingen in de communicatie tussen oudere migranten en medecliënten van andere herkomst kunnen tevens voortkomen uit de hiervoor genoemde punten. Daarnaast is een deel van de oudere migranten analfabeet en dat bemoeilijkt de communicatie, doordat schriftelijk informatiemateriaal door hen niet zelfstandig tot zich te nemen valt (de Gouw et al. 2002). De factoren taalbarrière en cultuurverschillen zullen vervolgens apart worden besproken, wat betreft hun mogelijke invloed op de communicatie.
4.3.1.1 Taalbarrière Uit onderzoek blijkt dat het merendeel van de Turkse en Marokkaanse ouderen de Nederlandse taal nauwelijks beheerst. Uit een steekproef onder oudere Turken bleek dat circa tweederde het Nederlands niet voldoende beheerste om een gesprek te kunnen voeren bij de huisarts (Tesser et al., 1998). Een taalbarrière werkt twee kanten op. Enerzijds bestaat het risico dat de presentatie van de klacht niet goed overkomt op de zorgverlener en dat hij een verkeerde diagnose stelt. Anderzijds kan het gebeuren dat de patiënt het advies en de diagnose van de zorgverlener niet goed begrijpt en het als gevolg daarvan niet goed opvolgt (Dagevos, 2001; Tesser et al., 1998). Het gebruik maken van een tolk kan problemen geven. Het komt dikwijls voor dat alleen een kind of kleinkind mee komt, dit is geen gewenste situatie zeker niet als het gaat om intieme of gevoelige
44
problemen (Dagevos, 2001; van der Kwaak & Wolffers, 2004). Hulp inroepen van een goede tolk of gebruik maken van de tolkentelefoon kan echter de oplossing bieden bij gesprekken tussen zorgverlener en patiënt. In het geval van langdurige zorgverlening is het wenselijk als iemand van het eigen personeel als tolk kan fungeren. Van de tolkentelefoon wordt overigens nog maar weinig gebruik gemaakt (de Gouw, 2002; Tesser et al., 1998). Nadeel blijft dat een spontaan gesprek tussen cliënt en zorgverlener lastiger is, wanneer er een taalbarrière bestaat. Spontane gesprekken blijken echter van belang voor de vertrouwensband tussen cliënt en zorgverlener (de Gouw et al., 2002).
4.3.1.2 Cultuurverschillen Migranten hanteren vanuit hun etnisch-culturele achtergrond soms andere verklaringsmodellen van ziekte en gezondheid dan zorgverleners. Een verschillend perspectief op oorzaak en behandeling van de ziekte tussen arts en patiënt kan problemen geven in de communicatie (van der Kwaak & Wolffers, 2004). Deze problemen kunnen ervoor zorgen dat migranten ontevreden zijn met de geboden zorg en afzien van gebruik ervan (Yang & Kagawa-Singer, 2007). De manier van presentatie van klachten kan ook verschillen tussen etnische groepen. Van Marokkanen en Turken is bijvoorbeeld bekend dat zij hun psychische klachten vaak somatiseren. Voor dit verschijnsel zijn verschillende verklaringen, onder andere het taboe wat onder veel Turken en Marokkanen rust op het hebben van psychosociale klachten (Dagevos, 2001; Tesser et al., 1998). Klachten kunnen hierdoor verkeerd worden begrepen, gediagnosticeerd en behandeld door zorgverleners, indien zij niet attent zijn op dit verschijnsel. Communicatiestoornissen kunnen ook ontstaan doordat een patiënt andere verwachtingen koestert over de omgang met een zorgverlener dan wordt waargemaakt. Allochtone patiënten zijn bijvoorbeeld vaker gewend om in contact met een zorgverlener eerst allerlei beleefdheden uit te wisselen, terwijl zorgverleners hier niet altijd tijd voor hebben (Dagevos, 2001). Een bepaalde mate van cultuursensitiviteit kan problemen in de communicatie (deels) voorkomen. Cultuursensitiviteit van de zorgverlener houdt in dat de zorgverlener met een open houding luistert naar de presentatie van de klacht te achterhalen en de patiënt betrekt in de oplossing van het probleem (Wolffers, 2004). Achtergrond kennis over diverse culturen is daarbij onontbeerlijk. De zorgverlener moet zich tevens bewust zijn van zijn eigen culturele achtergrond en welke invloed deze heeft op zijn gedrag en handelen (de Vries & Smits, 2003).
4.3.2 Voedsel Voedingsvoorschriften, zoals het uitsluitend mogen eten van Halal-vlees2, kunnen bestaan vanuit religieuze overtuigingen (Kloosterboer, 2004). De meeste woonzorgvoorzieningen in Nederland houden echter geen rekening met religieuze voedingsvoorschriften en hetzelfde geldt voor voorzieningen voor reguliere dagverzorging.
2
Vlees van reine dieren die op rituele wijze geslacht zijn.
45
Wensen met betrekking tot voeding kunnen tevens voortkomen uit een voorkeur voor vertrouwd voedsel. Oudere migranten hebben niet altijd moeite met het voedsel zoals dat in de Nederlandse voorzieningen voor ouderenzorg wordt aangeboden. Wel zijn zij in de meeste gevallen van huis uit gewend om andere gerechten te eten dan zij krijgen aangeboden in verzorgingshuizen en op dagverzorging. Onder allochtonen is het vaak gebruikelijk voedsel van thuis mee te nemen naar de zorginstelling. Dit kan een probleem zijn wanneer de patiënt uit medisch oogpunt gemalen voedsel krijgt (de Gouw et al., 2002).
4.3.3 Religieuze wensen en behoeften Oudere migranten koesteren vaak bepaalde wensen, voortkomend uit religieuze voorschriften, ten opzichte van (woon)zorgvoorzieningen (Kloosterboer, 2004; Tesser et al., 1998). Uit summier onderzoek in ziekenhuizen blijkt bijvoorbeeld dat Turkse en Marokkaanse ouderen behoefte hebben aan speciale gebedsruimten. Een scheiding in de gebedsruimte tussen mannen en vrouwen wordt daarbij zeer op prijs gesteld (Kloosterboer, 2004). Naast de fysieke omgeving blijkt het ook van belang dat de sociale omgeving is ingesteld op het uitvoeren van religieuze rituelen en tradities. Er kan onbegrip optreden als personeel en medebewoners niet op de hoogte zijn van bepaalde voor de migrant belangrijke religieuze rituelen en vaste gebruiken. Het houden van de Ramadan is een voorbeeld van een vast, religieus gebruik bij moslims, waar zij over het algemeen veel waarde aan hechten. Allochtonen kunnen ook de behoefte hebben om andere religieuze rituelen dan autochtonen rondom ziekte en sterven te hanteren (de Gouw, 2002). Onder Turkse en Marokkaanse ouderen bestaat dikwijls de wens dat vrouwen uitsluitend door seksegenoten worden verpleegd (Kloosterboer, 2004; Yerden, 2000). Dit kan problemen geven in de organisatie, bijvoorbeeld als er geen vrouwelijke verpleegster voorhanden is.
46
4.4
Opmerking [M9]: Stronks en VTV samengevoegd. Zijn de bovenste 6 kenmerken van migranten wel nodig in dit model? Ik weet nog niet zo goed wat ik met het model moet.
Geïntegreerd concept model
Onderstaande model verenigt de beide modellen (zie paragraaf 4.1 en 4.2) met de knelpunten, die migranten kunnen tegenkomen in het gebruik van de ouderenzorg (zie paragraaf 4.3). Door middel van het onderstaande conceptmodel wordt getracht een zo volledig mogelijk beeld te geven van de factoren die van invloed kunnen zijn op de gezondheid van oudere migranten vanuit de cultuurspecifieke dagverzorging.
Etnische herkomst Genetische kenmerken
Positie in gastland
Culturele kenmerken
Fysieke omgeving
Leefstijl
Migratiegeschiedenis
Etnische identiteit
Preventie (voorlichting) Sociale omgeving
Ontvangen zorg
Individuele kenmerken Verworven psychisch (incl. psychosociale stress)
Gebruik (gezondheids)zorg
Verworven somatisch
Communicatiestoring -Taalbarrière -Cultuurverschillen
Gezondheidstoestand Discrepantie vraag en aanbod -Voedsel -Religie
Fig. 4: Geïntegreerd conceptmodel van gezondheidsbeïnvloeding door cultuurspecifieke dagverzorging
47
5.
Methoden en technieken
In dit hoofdstuk zullen de toegepaste onderzoeksmethoden en -technieken worden toegelicht. Er is gebruik gemaakt van triangulatie, wat zoveel betekent als het toepassen van meerdere onderzoeksmethoden en technieken. In paragraaf 5.1 zal de onderzoekspopulatie nader worden omschreven. Vervolgens zal in paragraaf 5.2 het onderzoeksontwerp worden toegelicht. Daarna zal in paragraaf 5.3 worden ingegaan op de methode van dataverzameling. Tot slot zullen in paragraaf 5.4 de wijze van dataverwerking en data-analyse aan bod komen.
5.1
Onderzoekspopulatie
De onderzoekspopulatie is zeer divers. Het betreft voornamelijk niet-westerse migranten van 55 jaar en ouder, die gebruik maken van dagverzorging op indicatie van het Centrum indicatiestelling zorg. Naast niet-westerse, oudere migranten behoren tevens oudere migranten uit voormalig Nederlands-Indië en Indonesië tot de onderzoekspopulatie. Er blijkt namelijk bij deze groep een aanzienlijke behoefte te bestaan aan dagverzorging gericht op de eigen cultuur. Er bestaan dan ook op verschillende plaatsen in het land locaties voor dagverzorging specifiek gericht op deze ouderen. Het is derhalve interessant ook deze ouderen tot de onderzoekspopulatie te rekenen. Er is gekozen voor de leeftijdscategorie van 55 jaar en ouder, omdat dit over het algemeen de doelgroep is van de voorzieningen voor cultuurspecifieke dagverzorging. Niet elke locatie voor cultuurspecifieke dagverzorging hanteert echter een strikte leeftijdsgrens. Een enkele keer zijn er ook cliënten uit de leeftijdscategorie van 45-55 jaar aanwezig. Het verschilt per locatie voor dagverzorging of deze ouderen worden toegelaten. Uit praktische overwegingen is geselecteerd op oudere migranten die de Nederlandse taal voldoende beheersen om een gesprek te kunnen voeren. De tussenkomst van een tolk kan bovendien de betrouwbaarheid van de onderzoeksresultaten negatief beïnvloeden. Men dient zich wel te realiseren dat deze selectie een zekere mate van selectiebias met zich meebrengt. In de discussie zal hierover meer volgen.
5.2
Onderzoeksontwerp
Naast literatuuronderzoek is uitsluitend gebruik gemaakt van kwalitatieve onderzoeksmethoden en -technieken. Het gaat in deze studie om het onderzoeken van persoonlijke ervaringen en meningen van mensen en hier leent kwalitatief onderzoek zich het beste voor. Het is bovendien noodzakelijk om een vrij onbekend onderzoeksgebied als hier het geval is, eerst kwalitatief te benaderen voor over kan worden gegaan op kwantitatieve methoden. Het ontwerpen van een gestructureerde kwantitatieve vragenlijst is namelijk pas mogelijk nadat inzicht is verkregen in de factoren die een rol spelen in het onderzoeksgebied (Tashakkori & Teddlie, 2003; Wolffers, 1995). Het onderhavige onderzoek zal een indicatie kunnen geven van de
48
factoren die een rol spelen in de toegankelijkheid en van de krachten die vanuit de voorziening inwerken op de ervaren gezondheid van cliënten. De interviewguide is naar benodigdheid gedurende het proces meerdere malen aangepast, ten einde een zo goed mogelijk antwoord te kunnen geven op de onderzoeksvragen. De flexibiliteit van kwalitatieve onderzoeksmethoden verhoogt de betrouwbaarheid van de onderzoeksresultaten (Wolffers, 1995). Het onderzoek is naast kwalitatief, tevens exploratief van aard. Er is namelijk op het gebied van factoren die mogelijk een invloed uitoefenen op de gezondheid van migranten in de ouderenzorg slechts beperkte recente wetenschappelijke kennis beschikbaar. Er is nog niet voldoende informatie voorhanden om een volledige theorie te kunnen opstellen. Ook wat betreft succesfactoren in de toegankelijkheid van de cultuurspecifieke dagverzorging is nog veel uit te zoeken. Explorerend onderzoek is het aangewezen type onderzoek voor het opstellen van een theorie (’t Hart, Boeije & Hox, 2005). Op basis van waarnemingen in het veld, het gaat hierbij om de empirie, zal worden getracht om tot een theorie te komen voor beide onderzoeksvragen. Daarmee is dit onderzoek tevens inductief van aard.
5.3
Dataverzameling
In deze paragraaf zullen de methoden van dataverzameling aan bod komen. Tevens zal worden ingegaan op de wijze waarop het werven van de respondenten is verlopen.
5.3.1 Literatuuronderzoek en documenten analyse In de voorstudie is gebruik gemaakt van literatuuronderzoek. Het literatuuronderzoek dient ter inventarisatie van wat er reeds bekend is in de literatuur over het onderwerp en wat de hardheid van de bestaande gegevens is. Literatuuronderzoek is noodzakelijk om te voorkomen dat zaken dubbel onderzocht worden, om de onderzoeker meer kennis te geven over het onderzoeksveld en om in het te verrichten onderzoek een aanvulling te kunnen doen op de al bestaande kennis (Baarda, de Goede & Teunissen, 2005). Er wordt onderscheid gemaakt tussen wetenschappelijke literatuur en zogeheten ‘grijze literatuur’. Met ‘grijze literatuur’ worden niet-wetenschappelijke rapporten en factsheets bedoeld. Helaas is er voor deze studie regelmatig gebruik gemaakt van grijze literatuur bij gebrek aan wetenschappelijke boeken en artikelen over het onderzoeksgebied. Waar mogelijk is echter gebruik gemaakt van wetenschappelijke literatuur. Bij het zoeken naar literatuur is gebruik gemaakt van de catalogus van de bibliotheek van de Vrije Universiteit, de zoekmachine Google Scolar en de online databases Embase, ScienceDirect en Pubmed. Ook is in gesprek met een expert van Movisie3 literatuur aangeleverd. Ten slotte is via een expert op het gebied van ‘Public health epidemiology’ aan de Universiteit van Amsterdam literatuur verkregen. Documenten, zoals eerder door bachelorstudenten van de VU verricht onderzoek en documenten, zoals de samenvatting van een expertmeeting met het thema ‘interculturalisatie van de ouderenzorg’, zijn ook
3
Organisatie die zich bezig houdt met het ontwikkelen van kennis en het leveren van advies met betrekking tot
maatschappelijke ontwikkeling.
49
bestudeerd worden in de aanloop van het verdere onderzoek. Deze documenten zijn enkel als achtergrond informatie gebruikt.
5.3.2 Topicinterviews In deze studie is verder gebruik gemaakt van topicinterviews ter beantwoording van de beide onderzoeksvragen. Het kwalitatieve interview is een krachtig instrument om ervaringen en zienswijzen van personen te achterhalen (Kvale, 2007). Het mondelinge interview heeft, naast de al eerder genoemde voordelen van kwalitatieve onderzoeksmethoden, een aantal voordelen op het gebruik van een vragenlijst in het bewuste onderzoeksgebied. Tijdens een interview is er namelijk de mogelijkheid voor de onderzoeker tot doorvragen. Doorvragen is waardevol als een antwoord van een respondent op een bepaalde vraag onduidelijk of te oppervlakkig is of wanneer de achterliggende motieven voor een bepaald antwoord onduidelijk zijn (Baarda et al., 2005; Hardon, 2001). Ook kan tijdens een interview worden gepeild of de respondent een vraag goed heeft begrepen of dat er nadere toelichting vereist is. Op deze manier kan worden voorkomen dat er foutieve antwoorden gegeven worden, doordat een vraag anders wordt geïnterpreteerd door de respondent dan deze door de onderzoeker bedoeld is. De validiteit van een antwoord kan op deze wijze door doorvragen sterk vergroot worden (Evers & de Boer, 2007). Door middel van een interview is het tevens mogelijk na te gaan om welke reden een respondent een vraag niet wil beantwoorden, in tegenstelling tot een vragenlijst waarin een vraag soms om onduidelijke reden onbeantwoord blijft. Naast deze algemene voordelen van mondelinge interviews zijn voor het ontwikkelen van een kwantitatieve vragenlijst te weinig gegevens in de literatuur beschikbaar, met name voor het exploreren van gezondheidsbelemmerende en gezondheidsbevorderende factoren op de dagverzorging. Ten slotte kunnen veel oudere migranten niet goed Nederlands lezen en schrijven, wat het gebruik van een vragenlijst bij deze onderzoekspopulatie ook tot een ongeschikte methode maakt. Het gebruik van interviews als onderzoeksinstrument heeft echter ook een aantal nadelen. Zo moet van tevoren een datum, tijdstip en locatie worden vastgesteld waar het interview plaats zal vinden. In dit geval is de afspraak met de respondenten via de aanbieder van de bewuste dagverzorging verlopen. De respondent kan zodoende niet zelf bepalen op welk tijdstip hij meewerkt aan het interview (Baarda et al., 2005). Dit kan een nadeel zijn voor de motivatie van de respondent. Een ander nadeel is dat het afnemen van interviews een tijdrovende onderzoeksmethode is en dat de analyse een intensief proces is. Hierdoor kunnen er slechts een beperkt aantal respondenten in de beschikbare tijd bij het onderzoek worden betrokken. Het doel van deze studie is echter niet om data te kwantificeren.
5.3.3 Het werven van respondenten Voor het werven van het van tevoren vastgestelde aantal van twintig respondenten zijn in totaal dertien zorgorganisaties benaderd die cultuurspecifieke dagverzorging aanbieden. Van de dertien benaderde instellingen waren er uiteindelijk tien bereid om medewerking te verlenen aan het onderzoek in haar huidige vorm. Er is bij de selectie getracht zoveel mogelijk variatie aan te brengen in de locaties voor 50
dagverzorging wat betreft geografische locatie en wat betreft etnisch-culturele achtergrond van de cliënten. Overeenkomst tussen de locaties is dat zij allen ondersteunende begeleiding leveren in de vorm van AWBZ- gefinancierde dagverzorging aan cliënten die een indicatie hebben van het CIZ voor deze vorm van zorg. Een verschil tussen de locaties voor cultuurspecifieke dagverzorging is de geografische locatie, namelijk: twee gevestigd in Amsterdam, één in Rotterdam, vier in Den Haag, één in Apeldoorn, één in Utrecht en één in Almelo. Daarnaast verschillen de locaties voor cultuurspecifieke dagverzorging wat betreft etnisch-culturele achtergrond van de cliënten. Er zijn er namelijk: twee gericht op Turkse vrouwen, één gericht op Marokkaanse vrouwen, twee gericht op Creools-Surinaamse ouderen, twee gericht op Javaans-Surinaamse ouderen, twee gericht op Hindoestaans-Surinaamse ouderen en één gericht op Indische en Molukse ouderen. De selectie op maximale variatie wat betreft geografische locatie en etnischculturele achtergrond van de cliënten verhoogt de informatierijkheid van de empirische data (Hoepfl, 1997).
Contact met de instellingen Het contact met de locaties voor cultuurspecifieke dagverzorging is via verschillende wegen verlopen. Het contact is met name via leden van het Platform Interculturalisatie Ouderenzorg (PIO) verlopen. Via het secretariaat van ActiZ is een e-mail verstuurd naar deze personen met daarbij gevoegd een brief met een samenvatting van het onderzoeksplan en de oproep tot medewerking. Personen die positief reageerden op het verzoek zijn telefonisch benaderd voor verdere afspraken. Een groot aantal leden zijn echter na het uitblijven van een reactie op de e-mail, alsnog telefonisch benaderd. Dhr. May, directeur van Netwerk van Organisaties van Oudere Migranten (NOOM), heeft daarnaast enkele contacten met personen, direct of indirect verbonden aan cultuurspecifieke dagverzorging in de regio Rotterdam aangeleverd. Tot slot is één van de contacten verlopen via de ENIEC-meeting4 in maart 2008, waar diverse professionals op het gebied van de interculturele ouderenzorg verenigd waren. Alle contactpersonen zijn van het onderzoek op de hoogte gesteld middels een brief met informatie over het onderzoeksdoel en de gang van zaken tijdens het onderzoek op locatie. Hieronder volgt een korte toelichting van het Netwerk van Organisaties van Oudere Migranten en van het Platform Interculturalisatie Ouderenzorg.
Netwerk van Organisaties van Oudere Migranten (NOOM) Het NOOM behartigt de belangen van oudere migranten in Nederland. Dat doet zij in samenwerking met verschillende migranten organisaties, die verenigd zijn in het Landelijk Overlegorgaan Minderheden (LOM). 4
De ENIEC is een Europese vereniging van personen die op diverse wijzen betrokken zijn in de zorg voor ouderen
met een vreemde etnische achtergrond. De ENIEC hield in maart 2008 haar 2e officiële ledenbijeenkomst in Den Haag.
51
Deze organisaties staan in direct contact met de achterban. Het NOOM is tevens aangesloten bij het de Centrale Samenwerkende Ouderenorganisaties (CSO). Het CSO is een samenwerkingsverband tussen vier ouderenorganisaties, waarvan het NOOM met slechts twee medewerkers veruit de kleinste is. Via het CSO kan invloed worden uitgeoefend op de politiek. De doelstellingen van het NOOM luiden als volgt: -
Het aanspreekpunt zijn voor de regering en het parlement en het adviseren van overheid en algemene instellingen om oudere migranten beter van dienst te kunnen zijn. Kortom: de belangen van oudere migranten op landelijk niveau behartigen en hierbij de invloed op de politiek gebruiken.
-
Oudere migranten, overheid en algemene instellingen voorlichten en gericht van informatie voorzien, met als doel de zelfredzaamheid en integratie van oudere migranten in de samenleving te vergroten.
-
De maatschappelijke participatie van oudere migranten bevorderen door het stimuleren van lotgenotencontact.
-
Het voor alle groepen oudere migranten fungeren als ontmoetingsplaats en als plaats om in contact te komen met overheid en algemene instellingen.
-
Het initiëren, stimuleren en faciliteren van voorzieningen en activiteiten, waarin de diverse groepen oudere migranten zich kunnen herkennen (NOOM, 2007).
Platform Interculturalisatie Ouderenzorg (PIO) In het PIO zijn personen verenigd die zich bezig houden met het proces van interculturalisatie van ouderenzorg in brede zin. Dit zijn personen die vanuit verschillende achtergronden en op uiteenlopende wijze betrokken zijn bij interculturalisatie van ouderenzorg. Zij werken overigens niet allen voor een organisatie die cultuurspecifieke dagverzorging aanbiedt.
Het werven van respondenten op locatie Ter plaatse is in de meeste gevallen na een korte introductie van de onderzoeker en het onderzoek aan de cliënten om medewerking gevraagd. Twee van de tien instellingen voor dagverzorging gaven er de voorkeur aan om zelf respondenten te selecteren, zodat deze personen van tevoren al waren voorbereid op het onderzoek. Dit was voor één locatie voor dagverzorging een voorwaarde om mee te werken aan het onderzoek. Bijkomend voordeel van deze werkwijze was dat de onderzoeker ter plaatse geen tijd meer kwijt was aan werven van respondenten. De belangrijkste criteria bij selectie van respondenten waren: bereidheid tot medewerking, beschikbaarheid, welbespraaktheid en mate van beheersing van de Nederlandse taal. Het laatste criterium gold voor de interviews, waarbij geen tolk aanwezig was. Bij vier van de twintig interviews is gebruik gemaakt van een tolk. Het betreft de interviews met twee van de vier Turkse respondenten en met de beide Marokkaanse respondenten. In alle gevallen was de tolk een begeleidster, dus een persoon verbonden aan de bewuste dagverzorging. In de discussie wordt nader ingegaan op de consequenties van de aanwezigheid van een dergelijke tolk voor de betrouwbaarheid van de onderzoeksresultaten.
52
5.3.4
Semi-gestructureerde interviews met begeleiders en/of coördinatoren
Voorafgaande aan de interviews met cliënten van de locaties voor cultuurspecifieke dagverzorging zijn er korte semi-gestructureerde interviews afgenomen bij een begeleider en/of coördinator van de bewuste voorziening. In deze interviews zijn vragen gesteld over onder andere de doelstellingen en de activiteiten van de dagverzorging. De hieruit voortvloeiende informatie werd voornamelijk als achtergrondinformatie gebruikt bij het afnemen van de interviews bij cliënten. Enkele aspecten hieruit zijn echter als aanvulling gebruikt op de onderzoeksresultaten. In de resultatensectie wordt duidelijk aangegeven welke gegevens van de interviews met begeleiders en coördinatoren afkomstig zijn.
5.4
Dataverwerking en data-analyse
De technieken die gebruikt zijn voor de dataverwerking en data-analyse van de interviews zullen in deze paragraaf nader worden toegelicht. De interviews zijn met behulp van een voicerecorder opgenomen en volledig uitgetypt. Het uittypen van de interviews is zo spoedig mogelijk na afloop van de interviews gedaan. Direct na de interviews is ook de tijd genomen om contextuele informatie met betrekking tot de interviews te noteren in memo’s. De context van het interview en de uitspraken van de respondenten stonden de onderzoeker toen namelijk nog helder voor de geest. Het proces van interviewafname is tevens direct na het interview geëvalueerd door de onderzoeker zelf. Uit deze evaluatie volgden punten voor verbetering, die gebruikt zijn in het voortdurende proces van kwaliteitsverhoging van de daarop volgende interviews. De transcripten van de interviews zijn vervolgens afzonderlijk opgedeeld in tekstfragmenten. Fragmenten met niet-relevante informatie werden daarbij in een aparte restcategorie ingedeeld. Bij enige twijfel over de relevantie van een fragment, is het bewuste fragment niet aan de restcategorie toegewezen. De twintig transcripten, met enkel de relevante fragmenten, zijn daarna ingevoerd in het kwalitatieve analyseprogramma Kwalitan versie 5.0. De fragmenten zijn vervolgens voorzien van een bepaalde code op basis van het onderzoeksdoel en de onderzoeksvragen. De codes zijn enkel handmatig ingevoerd in het analyseprogramma. Er is dus geen gebruik gemaakt van automatische codering. In eerste instantie is zeer uitgebreid gecodeerd. Vervolgens is getracht een structuur aan te brengen in de codering. De geldigheid van de codering wordt door middel van volgende interviews steeds vastgesteld, aangepast of verworpen. Uiteindelijk zijn kernthema’s uit de coderingstructuur gedefinieerd en hiermee zijn de onderzoeksvragen vervolgens beantwoord (Baarda et al., 2005).
53
6.
Kenmerken respondenten
Dit hoofdstuk dient om een globaal beeld te schetsen van de respondenten die zijn geïnterviewd voor dit onderzoek. Daartoe zullen de algemene kenmerken geslacht, leeftijd, herkomst, religie, zorggebruik, gebruik van huishoudelijke hulp en de redenen van deelname aan de cultuurspecifieke dagverzorging van de twintig respondenten achtereenvolgens worden besproken.
6.1
Geslacht
Van de twintig respondenten zijn er zestien vrouwelijk en vier mannelijk. Dit is een redelijke afspiegeling van de geslachtsverdeling in de door de onderzoeker bezochte locaties voor dagverzorging. In vijf van de tien locaties voor dagverzorging waren mannen aanwezig, maar het ging telkens slechts om enkele mannelijke cliënten. In de locaties voor dagverzorging gericht op Turkse en Marokkaanse ouderen werden geen mannen toegelaten, uit religieuze overwegingen. In de overige twee locaties voor dagverzorging met enkel vrouwelijke cliënten, waren er geen mannen die zich voor de voorziening hadden aangemeld.
6.2
Leeftijd
De meeste respondenten zijn 65 jaar of ouder. De respondenten variëren in leeftijd van 46 tot 95 jaar. Opvallend is dat alle drie Turkse respondenten jonger dan 50 jaar zijn.
6.3
Herkomst
Alle twintig respondenten zijn immigranten van de eerste generatie. De respondenten gaven de volgende etnisch-culturele herkomsten op: Creools-Surinaams(4), Javaans-Surinaams(4), HindoestaansSurinaams(3), Turks(3), Marokkaans(2), Irakees(1), Indiaas(1) en Indisch(2).
6.4
Religie
Vier van de twintig respondenten gaven aan te behoren tot de Evangelische Broedergemeente. Vier van de twintig respondenten gaven aan christelijk te zijn en één respondent gaf aan interkerkelijk te zijn. Zeven van de twintig respondenten rapporteerden moslim te zijn. Drie respondenten gaven aan het Hindoegeloof te hebben. Een respondent rapporteerde Sikh te zijn, wat een afsplitsing is van het hindoeïsme.
6.5
Zorggebruik
De meeste respondenten, namelijk zeventien van de twintig, wonen zelfstandig. De meeste van hen wonen alleen. Een respondent gaf aan in te wonen bij een kind, die hem ondersteuning biedt bij de Algemene Dagelijkse Levensverrichtingen. Twee respondenten wonen naar eigen zeggen in een verzorgingshuis. Een geïnterviewde woont zelfstandig, maar wordt door de partner ondersteund in de
54
Algemene Dagelijkse Levensverrichtingen. Twee respondenten ontvangen lichte hulp van de thuiszorg bij de persoonlijke verzorging. Een aantal ouderen krijgen regelmatig maaltijden van familie.
6.6
Huishoudelijke hulp
De overgrote meerderheid van de zelfstandig wonende respondenten ontvangt huishoudelijke hulp. Tien van de zeventien zelfstandig wonende respondenten gaven aan wel eens huishoudelijke hulp van de thuiszorg te hebben ontvangen. Zeven van hen gaven aan tegenwoordig nog gebruik te maken van de thuiszorg. Allen waren tevreden over de huishoudelijke hulp van de thuiszorg. Twee Turkse respondenten gaven aan geen thuiszorg te ontvangen, omdat zij nog inwonende kinderen hebben. Zij gaven aan het meeste toch zelf te moeten doen in het huishouden. Beiden vinden het huishouden eigenlijk te zwaar en zouden hier graag thuiszorg voor ontvangen. Vier van de zeventien respondenten gaven aan hulp in het huishouden te krijgen van familieleden. Slechts drie van de zeventien respondenten kan naar eigen zeggen nog zonder problemen volledig zelfstandig het huishouden verzorgen.
6.7
Redenen van deelname
Vrijwel alle respondenten zijn in eerste instantie naar de dagverzorging gekomen om daar in contact te komen met andere ouderen en om met elkaar deel te nemen aan activiteiten. Via mond-tot-mondreclame wordt met name informatie verspreid over de sociale component en over de geboden activiteiten. De zorgcomponent (begeleiding bij sociale problemen, maaltijdvoorziening, introductie in de zorg) werd door de meeste respondenten niet genoemd of komt voor hen pas op een latere plaats.
55
7.
Resultaten succesfactoren en faalfactoren toegankelijkheid
Ten eerste kan worden opgemerkt dat alle tien de bezochte locaties voor dagverzorging inmiddels beschikken over voldoende cliënten, vanuit het oogpunt van de doelstellingen die de betrokken (zorg)organisaties hebben gesteld. Het minimum aantal cliënten, waar naar gestreefd wordt door de organisaties, is behaald. Bij een aantal locaties bestaat zelfs een wachtlijst voor nieuwe cliënten.
7.1
Wijze van toegang
In deze paragraaf zal worden ingegaan op de wervingskanalen via welke de cliënten van de dagverzorging binnen zijn gekomen. Allereerst zal de rol van de verschillende formele wervingskanalen worden besproken en daarna zal worden ingegaan op de rol van de informele wervingskanalen.
7.1.1 Formele wervingskanalen 7.1.1.1 Huisbezoek Twee van de twintig respondenten gaven aan dat zij door de begeleidster van de dagverzorging aan huis geïnformeerd zijn over de voorziening. Zij zijn beide woonachtig in een aanleunwoning van het verzorgingshuis, waar de dagverzorging tevens gevestigd is. Eén van hen besloot na het tweede huisbezoek pas te gaan kijken bij de dagverzorging. Zij moest naar eigen zeggen een zekere drempel overschrijden. Beide respondenten gaven aan dat zij niet meer zo goed kunnen lopen en veel thuis zaten voor deelname aan de dagverzorging.
7.1.1.2 De huisarts Doorverwijzing via de huisarts kan ook een manier zijn waarop oudere migranten bij de cultuurspecifieke dagverzorging terecht komen. Twee van de twintig respondenten gaven aan dat zij via de huisarts bij de dagverzorging terecht zijn gekomen. De twee respondenten zijn overigens beiden van Turkse afkomst. Zij hadden al eerder van de dagverzorging gehoord, maar zijn pas gaan deelnemen naar aanleiding van advies van hun huisarts. Eén van hen heeft de dagverzorging zelf ter sprake gebracht bij de huisarts. Deze heeft haar in verband met sociaal isolement vervolgens geadviseerd deel te gaan nemen. De andere respondent gaf aan dat de huisarts haar naar de dagverzorging heeft verwezen in verband met haar lichamelijke klachten en frequente huisartsbezoek. Zij had nog niet eerder van een dergelijke voorziening gehoord.
7.1.1.3 De geloofsgemeenschap Drie van de twintig respondenten gaven aan dat zij via hun geloofsgemeenschap met de dagverzorging in aanraking zijn gekomen. Twee van hen zijn van Creools-Surinaamse afkomst. Creools-Surinaamse ouderen zijn vaak lid van een kerkgemeenschap. De vier voor dit onderzoek geïnterviewde ouderen van CreoolsSurinaamse afkomst waren allen aangesloten bij de zogeheten Evangelische Broedergemeente. Twee van hen zijn ook daadwerkelijk via de Evangelische Broedergemeente in aanraking gekomen met de dagverzorging. In 56
één van de twee bezochte locaties voor dagverzorging gericht op Creoolse Surinamers waren volgens de begeleidster vrijwel alle cliënten via dezelfde kerkgemeenschap met de dagverzorging in contact gekomen. De twee respondenten afkomstig van deze locatie voor dagverzorging antwoordden op de vraag hoe zij met de dagverzorging in aanraking waren gekomen dat zij inderdaad via de kerkgemeente geïnformeerd waren over het bestaan van dagverzorging speciaal voor Creools-Surinaamse ouderen. Het contact verliep hierbij in één geval via vrienden of bekenden uit dezelfde kerkgemeenschap. De andere respondent is via informatievoorziening door de geestelijke van de kerkgemeenschap in contact gekomen met de dagverzorging. Een Turkse respondent gaf aan dat zij bekend is geraakt met de Turkse dagverzorging, doordat in haar moskee door de begeleidster van de bewuste dagverzorging werd verteld over de voorziening.
7.1.1.4 Welzijnsorganisaties met culturele achtergrond Vijf van de twintig respondenten gaven aan dat zij met de dagverzorging in aanraking zijn gekomen via een culturele welzijnsorganisatie. Eén van de twee Indische respondenten en alle vier de JavaansSurinaamse respondenten zijn op deze wijze bij de dagverzorging terecht gekomen. Een Indische welzijnsorganisatie (Pelita) en een welzijnsorganisatie voor Surinamers van Javaanse afkomst (RBU) werden genoemd door deze respondenten. Drie van de vier Javaans-Surinaamse respondenten zijn woonachtig in een woongroep voor Javaans-Surinaamse ouderen waar de culturele welzijnsorganisatie tevens aan verbonden is. De begeleidster van één van de twee bezochte locaties voor Javaans-Surinaamse dagverzorging gaf ook aan dat de meeste cliënten afkomstig zijn uit de twee Javaans-Surinaamse woongroepen in de stad. De bij een culturele welzijnsorganisatie aangesloten respondenten gaven allen aan dat zij voor advies met betrekking tot zorgvoorzieningen bij een ‘begeleider’ van de welzijnsorganisatie terecht kunnen. In alle gevallen hebben de respondenten van de welzijnsorganisatie het advies gekregen een keer bij de cultuurspecifieke dagverzorging te gaan kijken. Een respondent gaf aan dat haar ‘begeleider’ bij de welzijnsorganisatie RBU haar heeft gewezen op alle locaties waar zij terecht kan voor dagverzorging specifiek gericht op haar etnisch-culturele achtergrond. Een andere respondent gaf aan dat zij niet bekend was met het fenomeen dagverzorging totdat de welzijnsorganisatie een voorlichting gaf over dagverzorging in haar woongroep.
7.1.2 Informele wervingskanalen 7.1.2.1 Mond-tot-mondreclame Veel respondenten komen bij de dagverzorging terecht via mond-tot-mondreclame. Dit geldt wanneer er bij de opstart een begingroep via andere kanalen geworven is. Een aantal begeleiders en coördinatoren van locaties voor dagverzorging gaven aan dat zij door actieve mond-tot-mondreclame geen andere vormen van werven meer nodig hebben. Acht van de twintig respondenten gaven aan dat zij van de dagverzorging hadden gehoord via een kennis of een vriend(in) die al gebruik maakte van de dagverzorging.
57
In één geval had een Turkse respondent van een bekende gehoord dat er dagverzorging bestond, maar dat daar Nederlands gesproken zou worden en dat zij daar dus niet terecht zou kunnen. Zij heeft besloten zich toch in te schrijven bij haar gemeente en zo kwam zij toch bij een Turkse dagverzorging terecht. De begeleidster van de dagverzorging kan ook een rol spelen in het werven van nieuwe cliënten. Dat kan ook verlopen via informele mond-tot-mondreclame. Een respondent gaf aan dat haar dochter haar in aanraking heeft gebracht met de dagverzorging. De begeleidster van de dagverzorging is een bekende van haar dochter en deze heeft haar verteld over haar werk. Een andere respondent gaf aan de begeleidster van de dagverzorging te hebben ontmoet in een ontmoetingsruimte voor ouderen. Deze heeft haar vervolgens geïnformeerd over de dagverzorging.
7.2
Het eerste contact
7.2.1 Onbekendheid voorziening Uit de literatuur is bekend dat oudere migranten relatief vaak onbekend zijn met voorzieningen voor ouderenzorg. De meerderheid van de respondenten gaf dan ook aan dat het fenomeen dagverzorging hen onbekend was vlak voordat zij er gebruik van besloten te maken. Een aantal respondenten gaf aan dat zij eerder van de dagverzorging gebruik hadden willen maken als zij eerder van het bestaan ervan gehoord hadden. Helaas is dit laatste slechts bij een klein aantal respondenten ter sprake gekomen. Er kunnen dus geen concrete uitspraken gedaan worden over de totale groep respondenten. De meerderheid van de respondenten gaf aan dat zij vrij snel, nadat zij geïnformeerd waren over de cultuurspecifieke dagverzorging, een keer langs zijn gegaan om te komen kijken hoe ze het daar zouden vinden. Slechts twee van de twintig respondenten gaven aan dat zij in eerste instantie niet naar de dagverzorging wilden. Beiden gaven daarbij als verklaring aan dat onbekendheid met de voorziening en met de andere cliënten uit de dagverzorging in eerste instantie weerstand bij hen opriep.
7.2.2 Eerste bezoek De volgende stap na het hebben verkregen van enige informatie over de dagverzorging was voor vrijwel alle respondenten een keer kijken hoe de voorziening hen zou bevallen. In deze paragraaf zal worden beschreven hoe het eerste bezoek van de respondenten aan de dagverzorging tot stand is gekomen. In zeventien van de twintig interviews is ter sprake gekomen hoe het eerste bezoek aan de dagverzorging is verlopen. Bijna alle respondenten zijn op eigen initiatief voor het eerst naar de dagverzorging gekomen. Slechts één respondent is op aandringen van haar dochter naar de dagverzorging gekomen. Een aantal respondenten gaven aan bij het eerste bezoek echter wel wat moeite te hebben gehad met het overschrijden van de drempel tot de dagverzorging en dat heeft veel te maken met onbekendheid. Zij gaven aan van tevoren niet precies te weten wat er gedaan wordt in een dagverzorging en de mensen uit de groep niet te kennen.
58
Opmerking [r10]: Persoonlijk geval beschrijven (dus als iets bij 1 persoon is voor gekomen) op zijn plaats?
Vier van de zeventien respondenten zijn met een vriendin of andere bekende voor de eerste keer bij de dagverzorging komen kijken. Drie respondenten zijn op directe uitnodiging van de begeleidster een keer langs gekomen. Eén van hen ontmoette de begeleidster bij een seniorenvereniging. De andere twee zijn via huisbezoek door de begeleidster benaderd. Zij wonen namelijk beiden in de aanleunwoning van het verzorgingshuis waar de dagverzorging gevestigd is. Vier respondenten gaven aan dat hun begeleider bij de culturele welzijnsorganisatie voor hen contact heeft opgenomen met de dagverzorging. Een respondent is op directe uitnodiging van de culturele welzijnsorganisatie een keer gaan kijken bij de dagverzorging. Twee andere respondenten zijn spontaan een keer gaan kijken bij de dagverzorging, nadat ze ervan hadden gehoord. Twee respondenten gaven ten slotte aan dat de begeleidster van de dagverzorging contact met hen heeft opgenomen, nadat zij via de huisarts een indicatie voor dagverzorging hadden ontvangen. Vrijwel alle respondenten gaven aan na het eerste bezoek direct te hebben besloten om zich in te schrijven voor deelname.
7.2.3 Sociale invloed bij toegang Tijdens de interviews is de respondenten gevraagd naar de mening van de familie over hun deelname aan de dagverzorging. Aan zeventien van de twintig respondenten is deze vraag gesteld. Zestien van hen gaven aan dat de familie meteen achter hun beslissing stond om van de dagverzorging gebruik te gaan maken. Eén van hen gaf daarbij aan dat haar dochter haar zelfs over de drempel tot dagverzorging heen heeft moeten helpen. Slechts één respondent gaf aan dat haar man en zoons in eerste instantie niet wilden dat zij naar de dagverzorging zou gaan. Haar man vond haar met haar 44 jaar te jong om naar een dagverzorging te gaan en haar kinderen waren boos omdat hun moeder op die dagen dan het huishouden niet kon doen. De huisarts heeft haar echter aangeraden van de dagverzorging gebruik te maken, in verband met haar stressklachten door het alleen thuis zitten en door de taalbarrière. Een andere respondent gaf aan dat haar familie achter haar beslissing staat om de dagverzorging te bezoeken, maar dat zij niet vaker kan deelnemen omdat ze het huishouden van haar man en zoons te doen heeft. Bij de meeste respondenten is echter geen sprake van een duidelijke sociale invloed van de familie. Een respondent gaf aan de beslissing wel samen met zijn gezin te hebben overlegd. Mogelijk is voornamelijk voor respondenten die samenwonen de mening van de inwonende gezinsleden van invloed op de beslissing om van dagverzorging gebruik te gaan maken.
7.3
Beweegredenen voor deelname
De meeste respondenten gaven aan vooraf geen duidelijk beeld te hebben van wat zij precies van de dagverzorging konden verwachten. Vrijwel alle respondenten hadden vooraf wel de verwachting andere ouderen te ontmoeten op de dagverzorging. De meeste respondenten wisten dat het om ouderen ging met dezelfde etnisch-culturele achtergrond als zijzelf. Een respondent gaf echter aan niet te weten dat er Turkse dagverzorging bestond toen zij een aanvraag deed voor dagverzorging bij de gemeente.
59
Alle respondenten noemden het leggen van sociale contacten als een beweegreden om van de dagverzorging gebruik te maken. Zeven van de negentien respondenten gaven aan behoefte te hebben aan sociaal contact, omdat zij door hun beperkingen het huis niet veel uitkomen. Zeven van de negentien respondenten noemden expliciet eenzaamheid als reden om deel te nemen aan de dagverzorging. Acht van de negentien respondenten noemden diverse activiteiten als reden voor deelname naast het sociale contact. Twee van hen gaven aan dat de aldaar geboden taallessen een reden waren om deel te gaan nemen aan de dagverzorging. Het even weg zijn van huis kan ook een reden zijn om naar de dagverzorging te komen. Vier respondenten gaven namelijk aan de dagelijkse sleur thuis te ontvluchten door naar de dagverzorging te komen. Twee respondenten gaven aan het fijn te vinden om op deze manier even weg te zijn van het steeds terugkerende huishoudelijk werk. Het ontlasten van mantelzorgers kan ook een motief zijn om zichzelf bij de dagverzorging in te schrijven. Een respondent gaf aan twee dagen per week naar de dagverzorging te komen om zijn vrouw te ontlasten, die thuis voor hem zorgt. Drie respondenten gaven aan door de dagverzorging te bezoeken zich aan te passen aan het proces van het ouder worden.
7.4
Toegangsprocedures
Procedures die doorlopen moeten worden om toegang te krijgen tot de professionele zorg kunnen een drempel vormen voor (oudere) migranten om gebruik te kunnen maken van deze voorzieningen, zo blijkt uit de literatuur. In dit onderzoek is gevraagd naar de wijze waarop de respondenten de toegangsprocedures hebben beleefd die voor cultuurspecifieke dagverzorging doorlopen moeten worden. De indicatiestelling, aanmeldingsprocedure en de financiering komen daarbij achtereenvolgens aan de orde.
7.4.1 Indicatie AWBZ-gefinancierde zorg Zoals eerder is vermeld, is voor deelname aan alle in dit onderzoek bezochte locaties voor dagverzorging een indicatie van het CIZ voor AWBZ-gefinancierde zorg vereist. Negentien van de twintig respondenten beschikten over een indicatie. Voor één respondent was de indicatie nog in aanvraag. In de volgende paragrafen wordt toegelicht op welke grond de respondenten geïndiceerd zijn en op welke wijze de indicatiestelling volgens hen is verlopen.
7.4.1.1 Grond van de indicatie Opvallend is dat een groot deel van de respondenten niet (precies) weet wat de criteria zijn waarop is vastgesteld dat zij indicatie kregen voor de dagverzorging. Acht van de negentien respondenten konden niet aangeven wat de grond van hun indicatie voor deelname aan de dagverzorging was. Eén van hen antwoordde het volgende op de vraag wat de reden voor haar indicatie was: ‘Nou kijk je hebt al een hele
60
leeftijd, dus je mag niet jonger zijn. Je hebt een bepaalde leeftijd, ja kijk mensen van dertig, ik denk niet dat ze komen. Dus dan krijg je sowieso een indicatie, denk ik..’ Elf van de negentien respondenten konden één of meerdere criteria noemen, waarop zij een indicatie voor deelname (en AWBZ-vergoeding) aan de dagverzorging hadden ontvangen. Vijf van hen gaven aan dat vereenzaming een reden was waarom ze indicatie hadden gekregen. Vijf respondenten antwoordden op de vraag wat de reden van hun indicatie was dat immobiliteit een belangrijke rol speelde. Vijf respondenten gaven aan dat zij een indicatie hadden gekregen, omdat zij één of meerdere ziektes onder de leden hadden. Twee respondenten gaven aan dat het ontlasten van de mantelzorger(s) een reden voor indicatiestelling had gevormd.
7.4.1.2 Indicatiestelling De meeste respondenten gaven aan dat de indicatiestelling via de huisarts is verlopen. Tien van de achttien respondenten gaven aan dat zij bij de huisarts langs moesten gaan voor een indicatieaanvraag voor de dagverzorging. Zes andere respondenten gaven aan dat de begeleidster of de coördinator van de dagverzorging de aanvraag voor indicatie voor hen heeft ingevuld. Twee van de achttien respondenten gaven aan geen idee te hebben hoe de aanvraag destijds is verlopen. De meeste respondenten gaven aan dat de aanvraag voor de indicatie geen noemenswaardige problemen heeft opgeleverd. Slechts twee respondenten gaven aan dat de indicatiestelling wat problemen heeft opgeleverd. Eén van hen meldde dat zij een aantal keer bij de huisarts moest aandringen, voordat zij hij een indicatie voor haar aanvroeg. Het volgende citaat geeft dat weer: ‘Hij zegt: U? Nee, daar bent u...Nee ik ben inderdaad misschien een beetje actief als je me met de anderen vergelijkt. Na de vakantie ben ik weer teruggegaan naar hem. Ik zeg nou, ik heb geen stress, ik ben niet overspannen. Maar weet u wat ik heb? Ik heb eenzaamheid en dat wil ik vermijden, daarom wil ik daarheen gaan. Ik ging daar te keer, ik ben nog nooit zo te keer gegaan, maar ik sta voor mijn recht.’ Een andere respondent gaf aan al een lange tijd te wachten op indicatiestelling.
7.4.2 Aanmeldingsprocedure Er is de respondenten in het onderzoek naast de indicatiestelling tevens gevraagd naar de aanmeldingsprocedure voor de dagverzorging. Bij achttien van de twintig interviews is hiernaar gevraagd. Geen van de respondenten gaf aan dat de aanmeldingsprocedure voor deelname aan de dagverzorging problemen heeft opgeleverd. Twee respondenten gaven aan niet meer te weten hoe de aanmelding destijds is verlopen. Bij veertien van de achttien respondenten is het al dan niet ontvangen van hulp bij de aanmelding ter sprake gekomen. Hulp bij de aanmelding blijkt in de meeste gevallen beschikbaar te zijn geweest. Tien respondenten gaven aan dat zij geholpen zijn door de begeleidster bij het invullen van de formulieren voor aanmelding. Een respondent gaf aan dat haar dochter de aanmeldingsformulieren heeft ingevuld. Twee respondenten gaven aan dat zij zelfstandig de formulieren voor aanmelding hebben ingevuld.
61
7.4.3 Financiering Aangezien de tien locaties voor dagverzorging allen een indicatie voor AWBZ-gefinancierde dagverzorging eisen voor deelname en er geen eigen bijdrage wordt gevraagd, spelen de kosten geen rol in de toegankelijkheid van de dagverzorging. Dat de kosten voor deelname vergoed worden, kan de drempel tot de dagverzorging verlagen. Een respondent gaf aan in het verleden gebruik te hebben gemaakt van dagverzorging waarvoor wel een eigen bijdrage gevraagd werd. De hoogte van de eigen bijdrage was voor haar een probleem. Zij heeft naar eigen zeggen om deze reden haar deelname bij deze dagverzorging beëindigd. Een andere respondent gaf aan dat zij in het verleden een gulden moest betalen voor deelname aan het dagverzorgingsproject. Dat de eigen bijdrage wel eens lastig voor haar was, geeft het volgende citaat aan: ‘Vroeger was het nog betaald. Elke keer als ik kwam betaalde ik een gulden. Voor een gulden kreeg je koffie en thee. Soms kwam het wel eens voor dat ik geen los geld in huis had. Dat ik toen dacht: nee laat ik dan maar niet gaan.’ Een andere respondent gaf aan dat zij van de begeleidster van de dagverzorging te horen kreeg dat deelname aan de dagverzorging gratis was. Mogelijk was dit voor haar een van de redenen om haar te doen besluiten naar de dagverzorging te komen. Hier is echter niet verder op ingegaan.
7.5
Etnisch-cultureel specifiek aanbod
Het laten aansluiten van het aanbod van dagverzorging op etnisch-cultureel en religieus bepaalde wensen en behoeften kan van belang zijn voor het welbevinden van oudere migranten die gebruik maken van deze voorziening. De toegankelijkheid van de voorziening kan hier echter ook door beïnvloed worden. In de interviews is de respondenten gevraagd naar het belang van diverse etnisch-cultureel specifieke aspecten van het aanbod van de bewuste dagverzorging. De volgende factoren werden concreet door enkele respondenten genoemd als zijnde een voorwaarde voor deelname aan dagverzorging: voeding volgens religieuze voorschriften, faciliteiten om religie uit te kunnen oefenen, medecliënten en personeel van dezelfde etnisch-culturele afkomst en het kunnen spreken in de eigen taal. In hoofdstuk 8 zal uitgebreid verder op deze factoren worden ingegaan.
7.6
Fysieke bereikbaarheid
De overgrote meerderheid van de respondenten woont naar eigen zeggen vrij dichtbij de dagverzorging. Slechts één respondent gaf aan niet te wonen in de stad waar de dagverzorging gevestigd is. De meerderheid van de locaties voor dagverzorging bieden cliënten de mogelijkheid zich te laten brengen van en naar de dagverzorging. Er zitten uiteraard wel restricties aan de vervoersmogelijkheden wat betreft de afstand van de woonplaats tot de dagverzorging. Twee derde van de respondenten gaf aan op eigen gelegenheid naar de dagverzorging te komen. Zeven van hen komen te voet. Van deze zeven respondenten zijn twee personen woonachtig in een aanleunwoning die zeer dichtbij de dagverzorging is gelegen en twee in het verzorgingshuis zelf. Van de respondenten die aangaven hun vervoer zelf te moeten regelen, zijn er twee niet tevreden met die situatie.
62
Een respondent gaf aan tot haar frustratie geen indicatie voor vervoer te krijgen van het CIZ en noodgedwongen te moeten lopen. De andere respondent gaf aan dat haar vervoersmiddel, namelijk de stadsbus, vaak te laat komt. Een derde van de respondenten gaf aan met vervoer van de zorgorganisatie of het zogeheten vervoer-opmaat naar de dagverzorging te komen. Allen gaven aan hier erg tevreden mee te zijn. Eén van hen gaf aan niet te zijn gekomen als de dagverzorging het vervoer voor haar niet zou regelen. Een andere respondent gaf aan bij een vorige locatie voor dagverzorging geen vervoer te hebben gekregen van de organisatie. Hij gaf aan dat de bereikbaarheid daarmee bemoeilijkt werd.
7.7
Zorg in de toekomst
De respondenten is tevens gevraagd naar hun perceptie van de toekomst met betrekking tot hun verzorging, wanneer zij hulpbehoevend zouden worden. Zestien van de twintig respondenten wonen nog volledig zelfstandig, zoals eerder is vermeld. Twee respondenten wonen in een verzorgingshuis en één respondent woont bij zijn zoon in en wordt intensief verzorgd door zijn kinderen. Eén respondent krijgt mantelzorg van zijn vrouw. Van de twaalf zelfstandig wonende respondenten bij wie intramurale zorg ter sprake is gekomen, wil één respondent absoluut niet naar een verzorgingshuis. Zij gaf dat als volgt aan: ‘Nee, ik wil helemaal niet in de toekomst naar een verzorgingshuis. Mijn kinderen kunnen goed voor mij zorgen of ik ga terug naar Marokko.’ De Marokkaanse tolk gaf naderhand over deze uitspraak het volgende aan:‘Dat hoort bij onze cultuur. Wij moeten goed voor onze ouders zorgen. In ons geloof zijn ouders heel belangrijk. We moeten heel goed zorgen’. ‘Sommige ouderen hebben geen kinderen, niemand kan voor hen zorgen. Ook onze kinderen zijn bezig met hun eigen leven en hun eigen kinderen, ja. Het wordt een beetje moeilijk.’ Zeven van de twaalf respondenten gaven echter aan in de toekomst naar een verzorgingshuis te gaan, wanneer zij niet meer zelfstandig kunnen wonen. Vier respondenten gaven aan nog geen besluit te hebben genomen over wat te doen wanneer zij niet meer zelfstandig kunnen wonen. Eén van hen gaf wel aan dat zij wellicht bij haar zoon in Suriname terecht kan of bij een van haar kleinkinderen in Nederland. Zij zei dat als volgt: ‘Ik moet er nog over nadenken, dat is later. Misschien kan ik bij mijn zoon terug daar...of bij mijn kleinkinderen, die zijn al lang blij als ik bij ze kom wonen.’ Van de respondenten die aangaven later waarschijnlijk naar een verzorgingshuis te gaan, gaven de meeste aan in het verzorgingshuis te willen wonen waar de dagverzorging ook is gevestigd. Mogelijk heeft dit met het vertrouwen te maken wat in de loop van de tijd is opgebouwd op de dagverzorging. Een groot deel van de respondenten gaf aan regelmatig in andere ruimtes van het verzorgingshuis te komen of gezamenlijk met tehuisbewoners groepsactiviteiten te ondernemen. Op deze manier kan waarschijnlijk bekendheid en vertrouwdheid met het verzorgingshuis worden opgebouwd. Een Turkse respondent gaf het volgende aan over het verzorgingshuis: ‘Hier passen ze goed op ons. Als ik niet meer zelfstandig thuis kan wonen dan wil ik hier wel heen.’ Een andere respondent zei daarover: ‘Ik heb gezegd: als het werkelijk zo ver is dan wil ik hier. Dan bouw je eigenlijk meer kennissen op hier. Want waar ze nu wonen, hier, daar heb ik ook een paar
63
kennissen, die waren ook van de dagverzorging naar woon gegaan.’ Een andere respondent, die inmiddels in het verzorgingshuis woont, gaf aan dat zij naar de dagverzorging was gekomen om uiteindelijk in het verzorgingshuis geplaatst te worden. Zij gaf dat als volgt aan: ‘Nou doordat ik bij de dagverzorging kwam, heb ik mijn veiligheid opgebouwd. Ik heb helemaal geen moeilijkheid om te gaan. Sommige mensen als je met ze praat over een bejaardenhuis zeggen ze: wie ik in een bejaardenhuis? Nooit! Dat had ik niet..’ Eén respondent gaf aan naar de dagverzorging te zijn gekomen om de zorg voor zijn ouderdom langzaam op te bouwen. Van de twintig respondenten zijn er drie die aangaven later eventueel naar het land van herkomst terug te zullen keren. Twee van hen zouden terugkeren, omdat daar nog een kind van hen woont. De meerderheid van de respondenten gaf echter aan in Nederland te zullen blijven. Voor de meeste respondenten is de belangrijkste reden hiervoor dat al hun kinderen hier wonen. Drie van hen noemden de hogere kwaliteit van de Nederlandse zorg als tweede reden om in Nederland te blijven wonen. Drie respondenten gaven aan dat zij voor hun gezin in Nederland blijven, maar dat bij henzelf het verlangen bestaat om terug te keren.
64
8.
Gezondheidsbevorderende en belemmerende factoren
8.1
Risicofactoren voor het ontstaan van gezondheidsproblemen
Opmerking [M11]: tItel veranderen naar iets met resultaten
Hier zal kort worden ingegaan op de risicofactoren voor het ontstaan van gezondheidsproblemen bij migranten, zoals die uit de onderzoeksresultaten naar voren komen. Deze risicofactoren zijn reeds bekend uit de literatuur, daarom zullen de onderzoeksresultaten die hier betrekking op hebben slechts kort worden beschreven op deze plek. Met deze schets kan globaal, voor zover dit in de interviews ter sprake is gekomen, worden weergegeven in hoeverre enkele uit de literatuur bekende, relevante risicofactoren ook in de onderzoekspopulatie een rol spelen.
8.1.1 Migratiegeschiedenis De migratiegeschiedenis is een risicofactor die mogelijk een rol kan spelen bij het ervaren van psychosociale stress en daaruit mogelijk voortvloeiende gezondheidsproblemen bij migranten. De respondenten noemden verschillende redenen voor hun migratie naar Nederland. De redenen voor migratie liepen uiteen van het zoeken van werk(3), gezinshereniging in verband met werk van de partner(6), hereniging met de kinderen(2), studie van de kinderen(4), ziekte van de partner(2), gedwongen migratie vanwege soevereiniteitsoverdracht van Indonesië(2) tot asielaanvraag(1). De meeste respondenten gaven echter aan gemigreerd te zijn op zoek naar een betere toekomst voor zichzelf en in de meeste gevallen ook voor hun gezin. Er is in de interviews tevens kort ingegaan op de beleving van de migratie. De meeste respondenten gaven aan in het begin moeite te hebben gehad met het vertrek uit het land van herkomst. Dit geldt met name voor respondenten die zich in Nederland niet verstaanbaar konden maken en respondenten die aangaven weinig of geen familie te hebben in Nederland. Een Turkse respondent zei hierover: ‘In het begin had ik het heel erg moeilijk. Ja, veel allochtonen bij elkaar mochten niet wonen. Per flat een iemand. We werden daar geplaatst. Ik had geen contact met Turkse mensen en dat vond ik moeilijk.’ Een aantal respondenten gaf aan in het begin heimwee te hebben gehad naar de achtergebleven familie. Vrijwel alle respondenten gaven echter aan geen behoefte meer te hebben terug te keren naar het land van herkomst. De meest genoemde reden om niet terug te keren is omdat de kinderen in Nederland wonen en hun bestaan in Nederland hebben opgebouwd. Ook de kwaliteit van de zorg in Nederland werd door een aantal respondenten genoemd als belangrijke overweging om niet terug te keren naar het land van herkomst. De meeste respondenten gaven echter aan nog wel degelijk een band te voelen met het land van herkomst.
65
8.1.2 Culturele kenmerken De meeste respondenten gaven aan gewend te zijn in Nederland en geen moeite te hebben met de Nederlandse cultuur. Zoals later in dit hoofdstuk naar voren komt, zien de meeste respondenten echter wel voordelen in de omgang met mensen met dezelfde etnisch-culturele achtergrond op de dagverzorging. Een respondent gaf hierover aan: ‘Je hebt toch een zekere behoefte, een vertrouwelijke behoefte. Van Indische mensen ken je de gebruiken.’ De meeste respondenten zijn dan ook niet volledig geassimileerd in de Nederlandse samenleving. Een taalbarrière tussen de oudere migrant en de maatschappij kan als risicofactor voor psychosociale stress worden aangewezen. Vrijwel alle respondenten die de Nederlandse taal ook tegenwoordig niet of slechts gebrekkig beheersten, gaven aan daar wel (enige) moeite mee te hebben. Een Turkse respondent zei over de taalbarrière: ‘Ook ben ik depressief zei hij (de dokter). Ik ben niet erg depressief, maar somber. Door heimwee en door problemen met praten, met de taal.’ Op de factor culturele kenmerken zal later in dit hoofdstuk verder worden ingegaan, wanneer de resultaten met betrekking tot de invloed van de cultuurspecifieke dagverzorging op de ervaren gezondheid zullen worden besproken.
8.1.3 Positie in het gastland Een aantal respondenten gaf aan van een laag inkomen rond te moeten komen. Ook een begeleidster van een dagverzorging wees erop dat veel oudere migranten een verkorte AOW hebben en daarom de kosten voor bepaalde voorzieningen als lidmaatschap van een sportclub niet kunnen opbrengen. Een aantal respondenten gaven aan dat zij tot hun spijt, ondanks hun opleiding en werkervaring in het land van herkomst, hier niet op hetzelfde niveau aan de slag konden gaan. Een andere respondent gaf aan als weduwe in Nederland overvolle werkdagen te hebben gedraaid naast de zorg voor haar gezin om haar en haar kinderen van voldoende inkomen te kunnen voorzien.
8.2
Specifieke determinanten vanuit de dagverzorging
Met dit onderzoek is getracht de determinanten te achterhalen die de ervaren gezondheid beïnvloeden van oudere migranten die gebruik maken van cultuurspecifieke dagverzorging. Ook is getracht inzichtelijk te maken op welke wijze dit gebeurt. De in het theoretisch kader beschreven modellen met determinanten van gezondheid zijn hierbij als raamwerk gebruikt. Er is onderzocht in hoeverre de dagverzorging invloed uit kan oefenen op de gezondheid via deze determinanten. Ook is in het onderzoek naar de invloed van dagverzorging op de gezondheid ruimte gelaten voor ‘nieuwe’ determinanten die buiten het beschreven theoretisch kader vallen. De determinanten sociale omgeving, afleiding door nuttige dagbesteding, bewegingsactiviteiten, gezondheidsvoorlichting, gezondheidszorg, fysieke omgeving en sociaal-culturele aspecten van de dagverzorging zullen achtereenvolgens besproken worden. Overigens moet worden opgemerkt dat deze determinanten elkaar kunnen overlappen.
66
8.2.1 Sociale omgeving 8.2.1.1 Sociaal contact Alle respondenten gaven, zoals reeds in het vorige hoofdstuk genoemd, aan dat het ontmoeten van mensen en het leggen van sociale contacten een reden was voor hun deelname aan de dagverzorging. Alle respondenten noemden het ‘onder de mensen zijn’ ook als belangrijk aspect van de dagverzorging, wat uitwijst dat in alle gevallen deze verwachting van de dagverzorging in meer of mindere mate is uitgekomen. De meeste respondenten noemden het sociale contact zelfs als het belangrijkste wat zij op de dagverzorging hadden gevonden. Het merendeel van de respondenten gaf aan thuis wel contact te hebben met kennissen, buren en familieleden, maar toch behoefte te hebben aan meer en/of intensiever sociaal contact. Een groot aantal van hen gaf aan dat het sociale netwerk wat zij buiten de dagverzorging om hebben voornamelijk uit familieleden bestaat. Het sociale netwerk waar alle respondenten ‘thuis’ over beschikken is echter kwantitatief en/of kwalitatief niet bevredigend genoeg. Bijna alle respondenten gaven aan dat ze blij of gelukkig worden van het sociale contact wat zij op de dagverzorging vinden. Acht van de twintig respondenten gaven daarbij aan ook echt vriendschappen te hebben gesloten op de dagverzorging. Een Turkse respondent benoemde dit in het volgende citaat: “Ik heb ook nieuwe vriendinnen gekregen hier.” Een Creools-Surinaamse respondent zei over de begeleidsters en de andere deelnemers van de dagverzorging het volgende met betrekking tot vriendschap: “Vriendinnen heb ik niet. Deze zijn mijn vriendinnen, zuster, zo noem je ze, het wordt net een familie, ja.” Hoeveel personen echt vriendschap hebben gevonden op de dagverzorging is niet goed te zeggen. Iedereen heeft immers een andere definitie van vriendschap. Men mag er vanuit gaan dat het noemen van vriendschap iets zegt over de mate van verbondenheid tussen personen. Slechts één respondent gaf expliciet aan geen echte band te hebben met de andere deelnemers. Onder het kopje ‘sociale steun’ zal er verder worden ingegaan op de kwaliteit van het sociaal contact wat de deelnemers op de dagverzorging ervaren.
8.2.1.2 Sociaal contact buiten de dagverzorging om Op de vraag of er ook contact is met de andere deelnemers buiten de dagverzorging om antwoordden vijf van de achttien respondenten met ‘nee, helemaal niet’. Twee van hen gaven aan dat zij te ver van de andere deelnemers vandaan wonen om bij hen langs te gaan. De andere drie respondenten zeiden geen behoefte te hebben aan contact met deelnemers buiten de dagverzorging om. Zij gaven aan het contact met de deelnemers op de dagverzorging voldoende te vinden. Dertien van de achttien respondenten hebben dus in meer of mindere mate contact met deelnemers buiten de dagverzorging om. Eén van hen gaf wel aan dat zij alleen bij speciale gelegenheden af spreekt met andere cliënten en een ander gaf aan alleen te bellen met andere deelnemers bij ziekte of bij speciale gelegenheden. Twee van deze dertien respondenten gaven aan wel af en toe contact te hebben met de andere deelnemers in de buurt, maar eigenlijk behoefte te hebben aan meer contact met hen. Eén van hen, een Marokkaanse dame, gaf aan voornamelijk thuis te zitten omdat het niet echt gebruikelijk is elkaar thuis op te zoeken. Ze gaf aan
67
hier moeite mee te hebben. De andere respondent, een Turkse dame, gaf aan de andere cliënten te zien in de wijk waar zij woont. Zij is naar eigen zeggen echter te druk met haar gezin en met het huishouden om bij hen langs te gaan. Ze gaf door middel van de volgende uitspraak aan daar echter wel behoefte aan te hebben: “Als mijn kinderen uit huis zijn dan wil ik hier wel elke dag komen en iedereen zien.”
8.2.1.3 Eenzaamheid Preventie en tegengaan van eenzaamheid speelt een belangrijke rol op de dagverzorging. In de meeste locaties voor dagverzorging was de preventie en het opheffen van sociaal isolement ook een omschreven hoofddoel, zo bleek uit de interviews met de coördinatoren en/of begeleiders. In vrijwel alle bezochte locaties voor dagverzorging is eenzaamheid een belangrijke grond waarop cliënten indicatie voor AWBZ-vergoeding van deelname aan, en daarmee toegang tot, de betreffende dagverzorging hebben ontvangen. Bij negen van de negentien respondenten was naar eigen zeggen in meer of mindere mate sprake van eenzaamheid. Twee andere respondenten gaven aan dat er bij hen sprake was van dreigende eenzaamheid na het wegvallen van de partner. Bij de meerderheid van deze negen respondenten had een arts eenzaamheid geconstateerd en als indicatie voor dagverzorging aan het CIZ doorgegeven. In een deel van de gevallen was het de oudere zelf die eenzaamheid en de behoefte aan meer sociaal contact bij zichzelf constateerde. Eén respondent gaf aan dat één van haar kinderen vond dat ze naar een dagverzorging moest gaan, omdat ze anders eenzaam thuis bleef zitten. Alle respondenten die meldden in min of meerdere mate aan eenzaamheid te lijden of daaraan dreigden te gaan lijden, gaven aan dat de dagverzorging eenzaamheid tegengaat. Een respondent die de dagverzorging vier dagen per week bezoekt, gaf het volgende aan: “Het is weer anders als ik hier ben, thuis…je voelt de leegte. Net als morgen, dan is alles zo stil om me heen. Maar dan heb ik zo’n gezellige dag vandaag, dat ik maar geniet, geniet van de mensen, het gepraat en het vragen, ik heb altijd wat te vertellen.” Zes van de negen respondenten die eenzaamheid rapporteerden, gaven aan dat de door hen ondervonden eenzaamheid stressklachten bij hen veroorzaakt. Een respondent zei het volgende over de dagverzorging: ‘De stress van het alleen thuis zitten gaat weg hier.’ De respondenten die stressklachten veroorzaakt door eenzaamheid rapporteerden, gaven allen aan dat het bezoek aan de dagverzorging heilzaam werkt. Een Marokkaanse respondent zei over de dagverzorging: ‘Alles, ik vind is veranderd voor mij. Voor eerst ik ga wel uit met andere mensen praten. Ik zit hier niet alleen, ik voel me altijd blij hier. Zo anders dan vroeger, eenzaam en alleen, bijna gek door alleen thuis zitten de hele dag.’ Een andere respondent verwoordde het effect van de dagverzorging als volgt: ‘Voor mij is het hier heel goed, want anders was ik helemaal eenzaam thuis. Want kijk als je alleen bent, dan zit je tussen de muren, dan heb je al die oude herinneringen. En dat maakt je kapot.’ Men dient zich te realiseren dat respondenten sociaal wenselijk kunnen antwoorden als het om het onderwerp eenzaamheid gaat. Het kan voor sommige mensen een taboeonderwerp zijn, waardoor zij liever niet toegeven dat ze aan eenzaamheid lijden. Opvallend is ook dat geen van de mannelijke respondenten aangaf eenzaam te zijn geweest. Wellicht speelt het taboe bij mannen een grotere rol dan bij vrouwen. Mogelijk komt er onder de Opmerking [M12]: Discussiep unt of hier op zijn plaats?
respondenten dan ook meer eenzaamheid voor dan uit deze resultaten naar voren komt.
68
Mogelijke risicofactoren voor eenzaamheid Er kunnen meerdere oorzaken ten grondslag liggen aan eenzaamheid. Een aantal komen naar voren in de onderzoeksresultaten. De respondenten die aangaven een taalbarrière te ondervinden in de omgang met autochtonen (en allochtonen van andere afkomst), gaven allen aan dat eenzaamheid de belangrijkste reden was voor hun deelname. Dit geldt ook voor vrijwel alle ouderen die dusdanig lichamelijk beperkt zijn om zelf sociaal contact buitenshuis op te zoeken. Taalbarrière en lichamelijke beperkingen lijken belangrijke risicofactoren voor het optreden van eenzaamheid. Een respondent gaf aan dat de behoefte aan dagverzorging is ontstaan, nadat haar partner was komen te overlijden. Door de intensieve omgang met haar kinderen en later met haar partner, had ze in haar leven maar een beperkt sociaal netwerk opgebouwd. Nu eerst de zorg voor haar kinderen en later het samenzijn met haar partner wegviel, ontstond voor haar een gebrek aan sociaal contact. Het merendeel van de respondenten, namelijk dertien van de twintig, heeft zijn partner verloren. Van de negen respondenten, die bepaalde mate van eenzaamheid rapporteerden, gaven echter slechts vier personen aan alleen te wonen. Vijf respondenten gaven aan in huis te wonen samen met hun man en zoon(s). Van deze vijf samenwonende respondenten, allen Islamitische vrouwen, gaven vier echter vier aan dat hun inwonende gezinsleden veel van huis weg zijn en dat het sociaal contact met hen beperkt is. Mogelijk houdt de Islamitische cultuur hier verband mee, doordat Turkse en Marokkaanse mannen vaker buitenshuis activiteiten ondernemen dan hun vrouwen. Hoe de situatie met betrekking tot eenzaamheid bij oudere Turkse en Marokkaanse mannen is, valt uit de onderzoeksresultaten echter niet af te leiden aangezien er geen mannen van Turkse en Marokkaanse afkomst zijn geïnterviewd. De vijfde samenwonende respondent gaf aan dat haar man wel regelmatig thuis is, maar dat zij met hem niet veel over haar zorgen en problemen praat in tegenstelling tot met haar medecliënten en begeleiders op de dagverzorging. Samenwonen lijkt dus lang niet altijd een gebrek aan sociaal contact of zelfs eenzaamheid uit te sluiten. Twee respondenten die eenzaamheid hebben gerapporteerd komen omwille van hun gezin niet vaker naar de dagverzorging, terwijl ze dat eigenlijk wel zouden willen. Eén van hen gaf aan dat zij graag vaker naar de dagverzorging zou willen komen om te praten, maar dat ze daarvoor te druk is met het huishouden van haar man en zoons. De andere respondent gaf aan niet vaker te komen, omdat haar man anders alleen thuis zit. Samenwonen kan op deze manier ook een frequenter contact met deelnemers van de dagverzorging in de weg staan.
8.2.1.4 Emotionele steun Sociale steun kan voortvloeien uit sociaal contact. Emotionele steun is een vorm van sociale steun. Meer dan de helft van de respondenten noemde onderlinge emotionele steun in de groep als zijnde belangrijk voor hen. Zeven van de achttien respondenten benoemden emotionele steun in de vorm van een kaartje of bezoekje aan een zieke deelnemer uit de groep als zijnde een belangrijk onderdeel van het onderlinge sociale contact op de dagverzorging. Een respondent verwoordde dit als volgt: ‘De ander niet in de steek laten. Ja, steunen. Bijvoorbeeld als iemand ziek is bellen en vragen als je er naartoe kan, ga je even notitie nemen van die persoon.’ Deze respondent gaf ook aan dat deze onderlinge steun wordt gestimuleerd door de begeleiders. 69
Een andere respondent gaf aan gebeld te worden door de andere cliënten, wanneer zij een dag niet aanwezig is op de dagverzorging of als ze later komt. Deze bezorgdheid zei ze te waarderen. Een respondent gaf door middel van het volgende citaat aan dat het geven van emotionele steun haar het vertrouwen geeft dat zij op steun kan rekenen, wanneer zij dat zelf nodig mocht hebben: ‘Want het kan mij ook overkomen, dat ik ziek ben of ziek wordt. Dan moet ik toch ook hulp van een ander krijgen. Verwachten dan dat een ander je helpt en belt: hoe is het met je?’ De respondenten die het belang van emotionele steun bij ziekte benoemden, hebben deze vorm van steun zelf ervaren tijdens een periode van afwezigheid door ziekte. Niet alle respondenten hebben meegemaakt een langere tijd afwezig te zijn geweest door ziekte. Mogelijk zijn er meer respondenten die bij ziekte emotionele steun van de groep of van de begeleiders waarderen, maar kwam het niet in hen op omdat ze het nog niet hebben ondervonden. Negen van de twintig respondenten gaven aan met persoonlijke problemen in de groep terecht te kunnen voor het luchten van het hart en voor emotionele steun. Zij meldden het belangrijk te vinden dat zij op de dagverzorging hun problemen kunnen delen met anderen. Twee respondenten gaven aan daarbij wel selectief te zijn en niet aan iedereen alles te vertellen uit angst voor roddels. Drie van de negen respondenten gaven aan dat het uiten van problemen op de dagverzorging hen een gevoel van opluchting geeft. Eén respondent gaf aan dat zij zelfs ziek wordt als ze haar problemen nergens kwijt zou kunnen. Ze gaf aan thuis niet veel over haar problemen te kunnen praten, maar dit met de vrouwen op de dagverzorging wel te kunnen doen. Een respondent gaf aan dat zij het belangrijk vindt dat de begeleidster haar taal spreekt, aangezien zij dan beter kan toelichten waar zij precies mee zit. In het Nederlands zou ze naar eigen zeggen niet alles kunnen vertellen wat zij wil. Het lijkt waarschijnlijk dat dit geldt voor alle cliënten die de Nederlandse taal niet volledig beheersen. Een Marokkaanse respondent gaf echter aan dat de enige Nederlandse begeleidster uit de groep perfect in staat is haar te begrijpen, ondanks dat ze elkaars taal niet (volledig) beheersen. Volgens haar is dit ook het geval wanneer het over persoonlijke zaken gaat. Niet alle respondenten hebben er naar eigen zeggen behoefte aan hun privé-problemen met anderen van de dagverzorging te delen. Een respondent gaf aan ‘geen problemen te hebben, maar ze wel aan te horen’. Een respondent zei geen echte band te hebben met de medecliënten van de dagverzorging en privé-problemen en zorgen dan ook niet met hen te delen. Gezondheidsproblemen, indien die door respondenten werden ervaren, konden volgens de respondenten in vrijwel alle gevallen in de groep worden gedeeld. Voor privé-problemen geldt dit dus in mindere mate. De angst voor roddels speelt voor vier respondenten naar eigen zeggen in ieder geval een rol hierbij. Een respondent gaf aan dat er vertrouwen heerst in de groep en dat persoonlijke verhalen binnen de groep blijven. De begeleidster van de Turkse dagverzorging gaf aan dat ze onderling een afspraak hadden gemaakt dat privé-zaken binnen de dagverzorging blijven. Zij gaf aan dat de vrouwen dit respecteren en waarderen. Een aantal vrouwen gaven aan de begeleidster van de groep als vertrouwenspersoon te kunnen gebruiken en dit zeer te waarderen. Persoonlijke problemen zeiden zij te durven toevertrouwen aan de begeleidster van de dagverzorging. Een van de vrouwen verwoordde het als volgt: ‘ouders, het is net als bij mijn ouders’. 70
Twee vrouwen gaven nadrukkelijk aan hun privé-problemen niet in de groep, maar wel bij de begeleidster(s) kwijt te kunnen. Een Irakese respondent gaf als volgt aan emotionele steun in de vorm van persoonlijke aandacht en een luisterend oor van de kant van de begeleiders zeer te waarderen: ‘Heel veel dingen doen zij voor mij. Zij hebben een plek op mijn hoofd. Ze hebben aandacht voor mij en luisteren naar mij.’ Vertrouwen is waarschijnlijk van belang voor het uiten van privé-problemen en -zorgen aan anderen in de groep en aan de begeleiders.
8.2.1.5 Lotgenotencontact Zeven van de twintig respondenten gaven aan dat specifiek het contact met lotgenoten voor hen een belangrijk aspect is van de dagverzorging. De factoren ‘herkenning van de eigen situatie’ en ‘relativering van de eigen situatie’ komen daarbij naar voren. De factor ‘herkenning van persoonlijke situatie’ komt in het volgende citaat van een Creools-Surinaamse respondent duidelijk naar voren: ‘Toen zag ik, nou het zijn mensen van mijn leeftijd. Ook anderen met een stok. Ik weet niet hoe ik het terug moet geven. Ik was in een woord thuis.’ Een andere respondent uit een Turkse dagverzorging zei over wat zij van belang vindt op de dagverzorging het volgende: ‘We praten over heimwee naar het geboorteland.’ Ook zei ze: ‘Er zijn ook veel weduwen hier.’ Wanneer men op de dagverzorging verhalen over de problemen van anderen hoort, kan dat een steun zijn, zoals doorklinkt in het volgende citaat: ‘Ja zo een beetje praten: die heeft dat gebeurd, die heeft dat gebeurd. Dan hoor je alles. Dat vind ik mooi, iedereen heeft wat hè.’ Een andere respondent zei het volgende over haar gezondheidsproblemen: ‘Je moet eraan wennen. Ja, dan zeg ik ook: ik ben toch niet de enige die ziek is, er zijn nog zo veel andere mensen die ziek zijn. Toch hebben zij ermee leren leven. Ja, ze kunnen er toch niks aan doen.’
8.2.1.6 Praktische steun Naast emotionele steun kan ook praktische steun een rol spelen op de dagverzorging. Drie van de twintig respondenten gaven expliciet aan elkaar in de groep praktisch te ondersteunen bij activiteiten. Eén van hen zei het volgende hierover: ‘Als iemand iets niet goed kan dan val ik altijd in om te helpen. Bij het lopen en bij het aandoen van de jassen.’ Twee respondenten gaven aan dat de begeleidsters van de groep hen stimuleren elkaar praktische en met name emotionele sociale steun te bieden. Eén van hen verwoordde dat als volgt: ‘Als de een iets niet goed kan doen, dan zeg je, hoe heb je dat gedaan en zo werken we samen. Dat moeten we doen, dat wordt ons hier ook geleerd. Samenwerken en samen helpen als er iets is. De ander niet in de steek laten.’ Mogelijk sterkt het bieden van sociale steun het zelfvertrouwen van de ouderen en de onderlinge band tussen hen. In dit onderzoek kan daar echter geen uitspraak over gedaan worden, aangezien er in de interviews niet verder op de waarde van het bieden van de praktische hulp voor de respondenten in is gegaan. Drie van de twintig respondenten gaven aan voor praktische hulp, bij bepaalde problemen voortkomend uit taalbarrière, bij de begeleiding van de dagverzorging terecht te kunnen. Alle drie noemden zij daarbij het ontvangen van hulp bij het invullen van bepaalde formulieren als voorbeeld. Eén van hen gaf daarnaast aan dat deelneemsters die niet op de hulp van kinderen kunnen rekenen bij de begeleiding terecht kunnen voor praktische hulp, zoals begeleiding bij huisartsbezoek of het maken van een afspraak met zorgverleners. In de gesprekken met de begeleiders van de locaties voor dagverzorging kwam bij vijf van de tien instellingen naar 71
voren dat praktische hulp, zoals het invullen van formulieren en in mindere mate begeleiding bij artsbezoek en het maken van afspraken met artsen, in meer of mindere mate aan cliënten wordt geboden.
8.2.1.7 Informationele steun Een andere vorm van steun, die in de onderzoeksresultaten naar voren komt, is informationele steun. Zes van de twintig respondenten gaven aan dat er binnen de groep cliënten van de dagverzorging informatie wordt uitgewisseld. Zij gaven aan op de dagverzorging praktische kennis te kunnen opdoen van elkaar, bijvoorbeeld over waar men hulp voor kan krijgen en waar zij deze aan kunnen vragen. Op deze manier kan men hulp ontvangen die anders onbekend en onbenut was gebleven. Eén respondent gaf dit in het volgende citaat weer: ‘Nu kwam ik hier en hoor ik dat mensen hebben taxi, mensen hebben thuiszorg, mensen hebben pedicure. Ik heb van hen gehoord, ze zeggen waarom vraag je ook niet van de pedicure? Ik zeg waar moet je dat dan doen? Dan zeggen ze dan moet je bij de gemeente gaan. Toen ben ik bij de gemeente gegaan. Als je alleen bent dan weet je helemaal niks. Ik wist niet van taxi en welke hulp ze kregen.’ Ook gaven de respondenten aan te leren van het advies wat anderen geven bij persoonlijke problemen. Een respondent zei hierover het volgende: `We geven elkaar ook raad, ik krijg raad van anderen.´ Zij gaf door middel van het volgende citaat ook aan de levenservaring van de ouderen in de groep te waarderen:´De ervaringen van de ouderen in de groep stel ik op prijs, daar leer ik van.´ Een respondent gaf aan dat de anderen uit de groep en uit haar omgeving haar niet altijd informatie willen geven over praktische zaken, zoals over de aanvraag van een parkeerkaart en over waar men hulp kan krijgen. Zij meende dat mensen de informatie expres voor haar achterhouden. Zij gaf vervolgens aan behoefte te hebben aan iemand die bereid is deze regelingen en voorzieningen wel aan haar uitleggen. Drie respondenten gaven aan dat zij dergelijke praktische informatie niet van anderen op de dagverzorging, maar van hun culturele welzijnsorganisatie of andere culturele ouderenvereniging hebben gekregen. Zij gaven allen aan deze informatie te waarderen en te benutten. Waarschijnlijk speelt lotgenotencontact ook een belangrijke rol bij het uitwisselen van informationele steun, uit de interviews komt dit echter niet naar voren. Men krijgt waarschijnlijk eerder een passend advies van een persoon die in een vergelijkbare situatie verkeert. Een andere bron van informationele steun vormen de begeleidsters van de dagverzorging. Vijf van de achttien respondenten gaven aan van de begeleiding praktische informatie te krijgen. Een respondent gaf aan informatie over verschillende wetten en regels in Nederland te krijgen op de dagverzorging. Zij zei deze informatie te waarderen, omdat zij graag wil weten hoe de Nederlandse maatschappij functioneert. Een vrouwelijke Turkse respondent gaf aan dat ze bij de begeleidsters terecht kan met vragen over vrouwenzaken als blaasverzwakking en de menopauze. De begeleidster van de bewuste dagverzorging gaf aan dat veel vrouwen daar meer over willen weten en er vaak thuis niet over durven te praten als daar mannelijke gezinsleden bij zijn. Op de dagverzorging zijn alleen vrouwen aanwezig en dat kan in dit geval een voordeel zijn om vrijer te kunnen spreken.
72
8.2.1.8 Vertrouwen in sociale omgeving Bekendheid en vertrouwdheid van medecliënten en begeleiding binnen de eigen gemeenschap blijkt een rol te spelen op de dagverzorging. Een aantal respondenten noemden het belang van de afkomst en de familienaam van medecliënten van de dagverzorging. Een Surinaamse respondent zei hierover: ‘Nou je ging elkaar zo een beetje kennen. Met elkaar babbelen en dan kwam je erachter oh ja ben jij familie van die! Want dat is Surinaams hoor, ze gaan altijd onderzoeken wie je bent. Oh is die een neef van je? Die heb ik gekend hoor! En dan ga je zo een band scheppen met elkaar. Dat is echt een beetje Surinaams.’ De begeleidster van een Turkse dagverzorging gaf aan dat de reputatie van de familienaam van de begeleiding van de dagverzorging een grote rol speelt in het vertrouwen wat cliënten op de dagverzorging hebben. Het vertrouwen wat de begeleiding bij de groep wekt, lijkt ook van belangrijke invloed te zijn op de mate van binding tussen de deelnemers uit de groep. Van locaties voor dagverzorging met begeleidsters die aangaven het scheppen van vertrouwen hoog in het vaandel te hebben staan, gaven alle respondenten namelijk aan emotionele steun op de dagverzorging van de begeleiding en/of andere cliënten uit de groep te ontvangen.
8.2.2 Afleiding door nuttige dagbesteding De dagverzorging biedt haar cliënten dagbesteding in de vorm van diverse sociale en niet-sociale activiteiten, zoals koffie drinken en een praatje maken, gymnastiek, samen eten, zingen en luisteren naar verhalen. Tien van de twintig respondenten gaven aan dat deze tijdsbesteding op de dagverzorging hen afleiding biedt van negatieve gedachten en problemen, waar zij thuis over piekeren hetgeen hen stress kan opleveren. Veelgenoemde negatieve gedachten zijn zorgen over de gezondheidssituatie en over familieproblemen. Eén van de respondenten gaf dat in het volgende citaat als volgt aan: ‘Ja, zo gaat mijn dag om. En wanneer ik thuis ben pieker ik wel. Maar hier niet, want ik heb er geen tijd voor.’ Een Surinaamse respondent antwoordde het volgende op de vraag wat zij van belang vindt op de dagverzorging: ‘Creatief bezig zijn. Dan voel je je beter, want dan zit je niet te dolen aan...want als je niets doet verveel je je, thuis zitten en niets doen..’ De afleiding betekent voor een vijftal respondenten naar eigen zeggen ook verlichting van bepaalde gezondheidsklachten, veroorzaakt door voortdurende stress in de thuissituatie. In de meeste gevallen zijn deze stressklachten volgens de respondenten ook daadwerkelijk door een arts vastgesteld. Een Surinaamse respondent gaf aan naar de dagverzorging te zijn gekomen met stressklachten, die spoedig verdwenen nadat ze vier keer per week de dagverzorging ging bezoeken. In het volgende citaat geeft zij dat aan: ‘ Oh de dokter zei door inspanning, alleen thuiszitten, ik heb wel kinderen hoor, maar je zit alleen thuis je zit te piekeren over bepaalde dingen. Aan vervelende dingen denken. Ik ben helemaal veranderd hoor. We doen hier veel crea, dus handenarbeid en die Nordic Walking..’ Een Turkse respondent zei hierover: ‘Ik ben er uit thuis. De stress en problemen thuis vergeten.’
73
8.2.3 Bewegingsactiviteiten 8.2.3.1 Deelname en algemene waardering In negen van de tien bezochte locaties voor dagverzorging vormt beweging in groepsverband een vast onderdeel van het programma. Beweging in groepsverband wordt door de meerderheid van de respondenten, namelijk veertien van de achttien, als een waardevol onderdeel van het programma van de dagverzorging beschouwd. Zij gaven aan meestal ook daadwerkelijk deel te nemen aan deze bewegingsactiviteiten en hier plezier aan te beleven. Een aantal respondenten noemden de bewegingsactiviteiten in groepsverband als leukste activiteit van het programma van de dagverzorging. Veel respondenten benadrukten het groepsaspect van het bewegen. Zij gaven aan het gezellig te vinden om de oefeningen in een groep te doen. Mogelijk is de groep een belangrijke motivatie om mee te doen. Bij een aantal respondenten is deelname aan de bewegingsactiviteiten ook daadwerkelijk gestimuleerd door de begeleidsters van de dagverzorging. Twee respondenten gaven aan de stimulans van de begeleiders belangrijk te hebben gevonden voor hun deelname aan de bewegingsactiviteiten. Eén van hen gaf daarbij aan dat zij veel pijn had en dat ze om die reden in eerste instantie niet mee wilde doen aan de bewegingsactiviteiten. De begeleidster heeft haar echter aangemoedigd om een keer deel te nemen. Een soortgelijke drempel zou mogelijk voor meer ouderen een reden kunnen vormen voor een lage mate van bewegingsactiviteit. Tien van de veertien respondenten die aangaven deel te nemen aan de bewegingsactiviteiten op de dagverzorging, zeiden in het dagelijks leven regelmatig tot vaak last te hebben van klachten van het bewegingsapparaat. Slechts vier respondenten gaven aan hier weinig tot geen last van te hebben. Van de vier respondenten die aangaven geen deel te nemen aan de bewegingsactiviteiten gaven drie personen aan dat lichamelijke beperkingen deelname verhinderen. Eén van hen gaf aan dat ze wel mee zou willen doen, maar dat de apparaten niet geschikt zijn voor haar. Zij gaf aan het wel gezellig te vinden om te kijken als de groep bezig is met de fitness. Een andere respondent noemde juist als reden om niet deel te nemen de aangeboden bewegingsactiviteiten in groepsverband, dat de oefeningen niet intensief genoeg voor hem zijn. In plaats daarvan wandelt hij regelmatig met een vrijwilliger van de dagverzorging. Deze persoon maakt overigens naar eigen zeggen buiten de dagverzorging gebruik van intensieve fysiotherapie en bewegingstherapie voor zijn lichamelijke klachten. De twee respondenten die aangaven geen beweging op het programma te hebben staan op de dagverzorging, willen dat beiden wel graag. Eén van hen gaf aan last te hebben van hartklachten en om die reden wel een aangepaste sport nodig te hebben. Zij wenst naar eigen zeggen ook buiten de dagverzorging meer aan sport te doen en heeft behoefte aan informatie daarover. Indien professionele begeleiding van een fysiotherapeut aanwezig was bij de bewegingsactiviteiten, werd dit gewaardeerd door alle respondenten. De meeste waardeerden de persoonlijke tips over hoe te bewegen in het licht van hun klachten aan het bewegingsapparaat.
74
8.2.3.2 Bewegingsactiviteit buiten de dagverzorging om Afgezien van het huishouden wordt er door de respondenten, naar eigen zeggen, buiten de dagverzorging om niet veel bewogen. Tien van de twintig respondenten gaven aan helemaal niet aan beweging te hebben gedaan voor hun deelname aan de dagverzorging. Slechts vier respondenten gaven aan buiten de dagverzorging om ook veel in beweging te zijn. Drie van hen gaven aan te sporten of aan bewegingsoefeningen op doktersadvies te doen. Slechts één van hen gaf aan geheel op eigen initiatief aan sport te doen. Een paar respondenten gaven aan wel een hometrainer thuis te hebben, maar die niet vaak te gebruiken. Eén van hen gaf als verklaring daarvoor, dat zij deze vorm van beweging maar saai vindt om alleen te doen. Opvallend is dat alle Turkse respondenten aangaven dat zij voor hun deelname aan de dagverzorging, op het huishouden na, niet aan bewegingsactiviteiten deden. In de onderzoeksresultaten kwam niet altijd duidelijk naar voren wat de reden is dat de ouderen buiten de dagverzorging geen gebruik maken van voorzieningen die beweging in groepsverband aanbieden. In drie interviews kwamen echter wel de kosten van deelname aan een sportvereniging ter sprake. Deze drie respondenten gaven allen aan dat de kosten een belemmering vormen voor deelname aan een sportvereniging of fitnessclub. Eén van hen vermeldde daarbij, dat zij immers maar een verkorte AOW heeft. Een Turkse respondent gaf als volgt aan, dat zij voordat zij de dagverzorging bezocht niet bekend was met sport en met fysiotherapie: ‘De fitness en de fysiotherapie deed ik hier voor het eerst, ik wist er niet van, je hoort er niet van.’ Onbekendheid met de voorzieningen en mogelijkheden kunnen ook een reden vormen om niet aan beweging te doen. De meeste respondenten gaven aan niet eerder een sportclub te hebben bezocht. Een respondent gaf aan dat de Nordic Walking, waarmee ze op de dagverzorging kennis heeft gemaakt en wat ze nu ook met veel enthousiasme thuis is gaan beoefenen, een tak van sport is die haar voordien onbekend was. Ze noemde het in het interview ‘geen zwarte mensen sport’. Ze gaf aan dat ze het iedereen aanraadt en dat één van haar vriendinnen daardoor van plan is een keer mee te komen doen. Eén respondent zei dat zij wel meer zou willen sporten naast de bewegingactiviteiten op de dagverzorging, maar dat zij de drempel tot de sportclub hoog vindt. Zij verwoordde dit als volgt: ‘Daarom wil ik ook buiten dit, buiten, dan betaal je natuurlijk, daar heb je zo’n clubhuis. Ja daar wil ik, en waarom doe je dat dan niet? ja ik heb wel een grote mond, maar om naar binnen te gaan, die stap om dat te doen..’ Tien van de twintig respondenten gaven aan dat zij voordat zij naar de dagverzorging kwamen niet aan regelmatige bewegingsactiviteiten deden, zoals eerder is vermeld. Drie van hen doen nu ook niet mee aan de beweging op de dagverzorging wegens klachten, zoals eerder genoemd. Dat betekent dat ten minste zeven respondenten op de dagverzorging met regelmatige bewegingsactiviteiten zijn begonnen. Zes van de twintig respondenten gaven aan door het bewegingsprogramma op de dagverzorging thuis ook meer te zijn gaan doen aan bewegingsactiviteiten. In alle gevallen zijn dat ongeveer dezelfde oefeningen en/of sport als ze op de dagverzorging doen. De dagverzorging was in dit geval een inspiratie en motivatie voor beweging in de thuissituatie.
75
8.2.3.3 Ervaren gezondheidseffect Een aantal respondenten rapporteerde een gezondheidseffect van de bewegingsactiviteiten. Zes van de veertien respondenten gaven aan door de bewegingsactiviteiten op de dagverzorging verlichting voor stijfheid of bewegingsklachten te ervaren. Eén van hen gaf aan door Nordic Walking op de dagverzorging veel mobieler te zijn geworden en als gevolg daarvan meer sociale contacten te kunnen onderhouden. In de volgende quote gaf zij dat als volgt aan: ‘Toen ik thuis bleef zitten werd het heel slecht, want ik moest de hele dag zitten. Ik moest me aan de muren vasthouden om te gaan lopen. Het gaat zo goed met mij nu. Als ik hier zit dan kan ik mijn stok vergeten. Want vroeger moest ik leunen en steunen om op te staan. Nu gaat het stukken beter door het lopen. Ik beveel het iedereen aan om te gaan lopen’. ‘Donderdag ga ik een beetje uit met mijn buurvrouw. Wandelen en naar de markt. Je hebt verschillende van ze daar waar ik woon. Ga je mee? Ga je mee?’ Een respondent gaf aan door de Tai Chi op de dagverzorging geen last meer te hebben van heftige spierkramp, waar hij regelmatig mee te kampen had. Drie respondenten gaven aan dat een arts hen geadviseerd heeft te gaan bewegen in verband met lichamelijke klachten. Twee van hen zijn dat advies gaan opvolgen op de dagverzorging en doen daarbuiten niet veel aan beweging. De derde respondent gaf aan thuis wel veel te zijn gaan wandelen op advies van haar arts. Zeven andere respondenten gaven aan dat de beweging op de dagverzorging goed voor hun lichaam is, zonder dat expliciet fysieke klachten erdoor verminderen. Eén van hen gaf aan dat de regelmatige beweging goed is voor haar lichaam en dat zij daardoor beter in staat is om te bewegen. Een andere respondent gaf aan zich achteraf meer ontspannen te voelen. Voor één respondent vormt de beweging naar eigen zeggen een afleiding van voortdurend denken aan haar klachten. Door middel van de volgende uitspraak gaf zij dat weer: ‘Je gaat je anders voelen. De verandering, ja dat merk je, dat je anders wordt. Je gaat anders denken. Niet alles verandert, maar door het bewegen, je zit niet te peinzen en de hele dag aan die klachten te denken.’ Drie respondenten gaven aan dat zij fitter zijn of meer conditie opbouwen door de bewegingsactiviteit op de dagverzorging. Eén van hen gaf daarbij aan dat zij daardoor in staat is meer te ondernemen in haar dagelijks leven. Een andere respondent gaf aan de beweging op de dagverzorging belangrijk te vinden, aangezien het haar helpt haar zelfstandigheid terug te winnen na een zware operatie aan haar hoofd. Eén respondent gaf echter aan dat haar conditie moet worden verbeterd, maar dat de beweging op de dagverzorging te weinig is om daar echt aan bij te dragen. Zij komt namelijk maar één dag per week naar de dagverzorging.
8.2.4 Gezondheidsvoorlichting In de meeste voorzieningen voor dagverzorging wordt gezondheidsvoorlichting gegeven, zo blijkt uit de onderzoeksresultaten. De mate waarin gezondheidsvoorlichting aan cliënten wordt verschaft varieert wel sterk van geïntegreerd programmaonderdeel tot incidenteel georganiseerde lezing. Twaalf van de zeventien respondenten gaven aan informatie over gezondheid te krijgen op de dagverzorging. In veel gevallen wordt er daartoe iemand uitgenodigd om voorlichting te geven die expertise bezit op het gebied van een 76
bepaald onderwerp. Een aantal begeleidsters gaf echter aan ook zelf voorlichting te geven over bepaalde gezondheidsonderwerpen. De meeste respondenten zeiden te luisteren naar de informatie, indien zij die dag aanwezig zijn op de dagverzorging. Drie respondenten gaven aan wel te luisteren, maar de informatie al eerder te hebben ontvangen van huisarts, diëtiste of specialist in het ziekenhuis. De informatie is voor hen naar eigen zeggen vaak niet nieuw. Een respondent gaf aan een diëtiste te bezoeken in het verzorgingshuis waar de dagverzorging gevestigd is en daar informatie te krijgen over haar persoonlijke dieet. Een respondent gaf aan bij een andere culturele ouderenvereniging informatie te hebben gekregen over diverse onderwerpen met betrekking tot gezondheid. Op grond daarvan heeft zij naar eigen zeggen haar leefstijl gewijzigd. Tien van de twaalf respondenten gaven aan de gezondheidsvoorlichting die hen op de dagverzorging wordt verschaft nuttig te vinden. Twee van hen gaven aan er waarde aan te hechten, aangezien zij graag bij willen blijven op het gebied van informatie over gezondheid en ziektes. Op de vraag wat zij leert van de voorlichting antwoordde een Turkse respondent het volgende: ‘Wij leren ervan hoe te bewegen, hoe te zitten en hoe op te staan. Hoe we de borsten kunnen controleren. En over vrouwenproblemen.’ Een andere Turkse respondent gaf het volgende aan: ‘De dokter komt langs om te praten over gezondheid en gezondheidsproblemen. Hij geeft informatie, dat helpt.’ Op de vraag of er wel eens andere mensen langs komen bij de dagverzorging die hen informatie geven over gezondheid antwoordde ze het volgende:’Ja, dingen die ik niet weet kan ik aan hen vragen. Omdat het vrouwen zijn, vraag ik het hen makkelijker dan aan de dokter, ook over overgangsproblemen kan ik vragen.’ Dit citaat geeft de voorkeur van deze respondent voor vrouwelijke voorlichters weer. De begeleidster van een Turkse dagverzorging gaf aan dat de vrouwen in haar groep makkelijker over vrouwelijke problemen praten, aangezien zij enkel met vrouwen in de groep bijeen zijn. Een andere Turkse respondent gaf ook aan dat het voor haar belangrijk is dat de informatie door een vrouw verstrekt wordt. Deze respondent gaf tevens aan het fijn te vinden als de voorlichtster van Turkse afkomst is, omdat zij de informatie dan beter begrijpt en er makkelijker vragen over kan stellen. Een Hindoestaanse respondent gaf aan dat zij het als waardevol heeft ervaren om voorlichting te krijgen die op haar culturele achtergrond is afgestemd. Zij gaf aan dat bepaalde leefpatronen cultuurbepaald zijn. Vijf van de zeventien respondenten gaven aan op de dagverzorging geen informatie te krijgen over gezondheid. Twee van hen gaven daar geen waardeoordeel over. Twee anderen zeiden geen behoefte te hebben aan gezondheidsinformatie, aangezien zij naar eigen zeggen alles al weten. De vijfde respondent gaf aan wel interesse te hebben in meer informatie over gezondheid. De meeste respondenten gaven, naar eigen zeggen, zelf niet actief aan de begeleiders aan bepaalde gezondheidsvoorlichting te willen krijgen. Een respondent gaf aan dat haar wel eens is gevraagd of ze interesse heeft in een voorlichting over bepaalde gezondheidsonderwerpen. In ten minste één andere dagverzorging worden er regelmatig keuzemogelijkheden voorgelegd aan cliënten, zo blijkt uit informatie van een begeleidster van die bewuste dagverzorging. Deze begeleidster gaf ook aan dat veel cliënten zelf niet goed kunnen bedenken wat zij over gezondheid aan informatie zouden willen horen. De manier waarop je de informatie moet aanbieden, is volgens haar ook anders dan in autochtone groepen, omdat de 77
beleving en interesse met betrekking tot bepaalde gezondheidsonderwerpen verschilt van autochtone ouderen. Vijf respondenten gaven aan behoefte te hebben aan meer voorlichting over gezondheid dan zij nu ontvangen. Eén van hen gaf aan dat zij meer zou willen weten over de menopauze, omdat zij verder geen informatie over dat onderwerp heeft. De meeste respondenten konden op de vraag of er gezondheidsonderwerpen zijn waar zij graag meer over zouden willen horen op de dagverzorging, niet precies aangeven of zij daar behoefte aan hadden en waar zij dan specifiek meer over zouden willen horen.
8.2.5 Gezondheidszorg 8.2.5.1 Advies bij klachten Het vermoeden bestaat dat deelname aan dagverzorging, door de aanwezigheid van begeleiding met een achtergrond in de zorg, een rol kan spelen in het signaleren van gezondheidsklachten en sociale problemen. Een aantal begeleiders en coördinatoren van locaties voor dagverzorging gaven ook aan dat er wel degelijk sprake is van een signaal- en doorverwijsfunctie van de directe begeleiding van de dagverzorging. Dit onderzoek kan daar echter, op grond van de interviews met de cliënten, geen uitspraak over doen. Er zal nader onderzoek gedaan moeten worden naar deze signaal- en doorwijsfunctie. Wel is nagegaan in hoeverre de ouderen de begeleiding raadplegen, wanneer zij op de dagverzorging last krijgen van klachten. Zes van de tien respondenten gaven aan dat zij bij de begeleiding terecht kunnen voor advies, als zij zich niet lekker voelen. Twee van hen gaven daarbij aan dat er altijd een verpleegster uit het verzorgingshuis kan worden geraadpleegd als er iets met hen mocht gebeuren. Mogelijk geeft de nabijheid van personeel met medische kennis de ouderen een veilig gevoel. Door hun aanwezigheid kunnen zij mogelijk ook eerder worden doorverwezen. Een andere respondent gaf aan de begeleiding op het gebied van persoonlijke zorg wat summier te vinden. Hij gaf aan dat er wel goede begeleiding is bij de inname van medicatie en dieet. Wanneer hij echter gezondheidsklachten heeft, gaat hij naar eigen zeggen naar de huisarts en niet naar de begeleiding van de dagverzorging. Een aantal respondenten gaf aan geen antwoord te kunnen geven op de vraag wat zij doen wanneer zij last krijgen van gezondheidsklachten op de dagverzorging. Zij gaven aan niet te weten wat zij zouden doen, aangezien zij een dergelijke situatie niet eerder hebben meegemaakt. Bij zes respondenten is niet specifiek ter sprake gekomen of zij al dan niet de begeleidster raadplegen als zij zich niet goed voelen. Alle zes gaven wel aan goed te kunnen praten met de begeleidsters. Dat geeft een aanwijzing in de richting dat zij ook bij gezondheidsproblemen die zich voordoen op de dagverzorging naar de begeleidsters toe zouden kunnen stappen voor advies. Of zij dit ook daadwerkelijk zouden doen valt uiteraard niet te zeggen.
78
8.2.5.2 Begeleiding medicatie en dieet Wat gezondheidszorg betreft is in een aantal interviews de begeleiding bij medicatiegebruik en zorg voor medisch dieet op de dagverzorging ter sprake gekomen. Twee respondenten uit twee verschillende locaties voor dagverzorging gaven aan dat er door de begeleiding toezicht wordt gehouden op medicatiegebruik van cliënten. Daarnaast gaven drie respondenten uit drie verschillende locaties voor dagverzorging aan dat er aandacht is voor een eventueel medisch dieet van cliënten op de dagverzorging. De respondenten vinden deze begeleiding allen een positief punt. Bij de overige respondenten is dit onderwerp niet ter sprake gekomen.
8.2.5.3 Fysiotherapie Deelname: Fysiotherapie wordt op een aantal locaties voor dagverzorging aan cliënten verschaft. Vijf van de twaalf respondenten, bij wie het onderwerp fysiotherapie ter sprake is gekomen, gaven aan fysiotherapie te krijgen op de dagverzorging. Twee andere respondenten gaven aan binnenkort te starten met een bewegingsprogramma onder leiding van een fysiotherapeut op de dagverzorging. Twee van de vijf respondenten gaven aan dat zij op de dagverzorging voor het eerst in aanraking zijn gekomen met het fenomeen fysiotherapie. Eén van hen gaf dat als volgt aan: ‘De fitness en de fysiotherapie deed ik hier voor het eerst. Ik wist er niet van, je hoort er niet van.’ Slechts een paar respondenten gaven aan buiten de dagverzorging om van fysiotherapie gebruik te maken. Effect: De fysiotherapeut verschaft, volgens de vijf respondenten die fysiotherapie krijgen op de dagverzorging, individueel informatie over de wijze waarop men op een juiste manier dient te bewegen, daarbij rekening houdend met lichamelijke klachten. Twee van deze respondenten gaven aan dat hun klachten door de fysiotherapie ook daadwerkelijk verminderen. Eén van hen zei daarbij dat zij een afspraak maakt met de fysiotherapeut voor een massage als zij last heeft van haar arm of been. Op de vraag wat zij van die massage vindt zei ze: ‘Ja, want ik had daarvoor last van mijn arm en nou helemaal niet meer.’ Een respondent gaf echter aan dat zij in het bijzonder de persoonlijke aandacht fijn vindt, maar dat haar klachten niet echt verminderen. Eén van de vijf respondenten met fysiotherapie op de dagverzorging gaf echter aan dat de oefeningen, die ze heeft gekregen voor haar klachten, niet echt helpen. Haar klachten worden er niet minder van. Van de vijfde respondent ontbreekt een dergelijk waardeoordeel over de fysiotherapie.
8.2.5.4 Overige paramedici Er is de respondenten niet gevraagd of zij gebruik (kunnen) maken van eventueel in het verzorgingshuis gevestigde paramedici zoals diëtiste of pedicure. Slechts één respondent bracht dit onderwerp zelf ter sprake. Zij gaf aan dat zij een diëtiste heeft gekregen vanuit de dagverzorging en dat ze van haar een dieet voorgeschreven heeft gekregen ten behoeve van haar gezondheid.
79
8.2.6 Fysieke omgeving 8.2.6.1 De ruimte van de dagverzorging In het interview is gevraagd wat de respondenten vinden van de ruimte waar de dagverzorging is gevestigd. De meeste respondenten gaven hierop aan tevreden te zijn met de inrichting, de sfeer en de ruimte van de dagverzorging. Twaalf van de negentien respondenten vinden de ruimte naar eigen zeggen groot genoeg. Zij gaven aan dat er voldoende ruimte beschikbaar is voor de hele groep. Twee respondenten gaven daarbij echter wel aan dat zij er liever niet meer mensen bij willen hebben vanwege de ruimte. Een flink aantal respondenten, namelijk zeven van de negentien, gaf echter aan de ruimte van de dagverzorging te klein te vinden. Het gaat daarbij om respondenten uit vijf verschillende locaties voor dagverzorging. Zij gaven alle zeven aan graag wat meer ruimte te willen hebben. Twee van hen gaven daarbij aan dat het niet lekker voelt, wanneer de ruimte te vol is. Een citaat van één van hen luidt als volgt: ‘Ik wil graag extra ruimte, het is een beetje krap. Het wordt er dan een beetje benauwd of ik voel me er niet lekker.’ De andere respondent gaf het als volgt aan: ‘De ruimte hier is een beetje klein. Als er veel vrouwen zijn dan wordt het warm hier, graag wat groter hier.’ De inrichting van de dagverzorging lijkt van minder hoge prioriteit te zijn dan de beschikbare hoeveelheid ruimte. De meeste respondenten weidden niet veel over de inrichting uit, wanneer het onderwerp ter sprake kwam. De hoeveelheid ruimte die beschikbaar was, leek hen meer bezig te houden. Toch kan niet met zekerheid gezegd worden wat de inrichting van de ruimte voor cliënten van de dagverzorging betekent. De meerderheid, namelijk vijftien van de zeventien respondenten, gaf namelijk slechts aan tevreden te zijn met de inrichting van de dagverzorging zonder een specifieke reden te noemen. Eén respondent gaf aan het fijn te vinden dat de ruimte zo licht is. Bij haar vorige dagverzorging was het erg donker en dat vond ze niet fijn. Eén andere respondent gaf aan dat de inrichting van de dagverzorging tegenwoordig veel beter is dan vroeger. Het meubilair is volgens haar veel beter en zij kan nu ook met haar benen gestrekt zitten, wanneer zij daar last van krijgt. Eén respondent vindt de huidige inrichting naar eigen zeggen wat ongemakkelijk, ze had graag wat banken in de ruimte willen zien. Zij gaf aan het jammer te vinden dat ze de hele dag aan dezelfde tafel zit. Twee respondenten vinden het jammer dat de groep dikwijls, wanneer deze te groot wordt, gesplist moet worden over twee ruimtes. Twee respondenten gaven aan het fijn te vinden dat er gelegenheid is om zichzelf terug te trekken in andere ruimtes van het verzorgingshuis en om te rusten mocht men gedurende de dag vermoeid raken. Een aantal respondenten wonen dermate vlakbij de dagverzorging dat zij op eigen gelegenheid naar huis kunnen, als ze rust willen of niet aan een activiteit mee willen doen. Vier respondenten gaven aan wel eens eerder naar huis te gaan als ze zich niet zo goed voelen of als ze het te druk vinden. Een respondent waardeert naar eigen zeggen met name de veiligheid op de dagverzorging en het verzorgingshuis. Zij gaf aan het fijn te vinden dat ze overal kan gaan zitten zonder erover na te hoeven denken of het wel veilig is om dat te doen.
80
8.2.7 Religie Er is de respondenten tevens gevraagd naar de rol van religie op de dagverzorging en naar het belang wat zij hieraan hechten. In een aanzienlijk aantal gevallen bracht de respondent het onderwerp ook zelf ter sprake.
8.2.7.1 Aandacht voor religie Veertien van de zeventien respondenten gaven aan het belangrijk te vinden dat er (enige) aandacht is voor religie op de dagverzorging. Drie van de zeventien respondenten gaven aan het voldoende te vinden thuis hun geloof te belijden. Er zijn geen respondenten die aangaven dat er te weinig aandacht is voor religie op de dagverzorging. Twee van de vier respondenten die lid zijn van de Evangelische Broedergemeente gaven aan het belangrijk te vinden dat er op de dagverzorging gezamenlijk gebeden wordt. Eén van hen antwoordde het volgende op de vraag wat zij belangrijk vindt op de dagverzorging: ‘Het gebed ’s morgens vind ik heel belangrijk.’ Een interkerkelijke respondent gaf aan het belangrijk te vinden dat er een moment stilte wordt genomen voor het eten. Twee respondenten, van de Evangelische broedergemeente, antwoordden op de vraag wat zij van belang vinden op de dagverzorging, dat zij het zingen van liederen van hun gemeente een belangrijke activiteit vinden. Een Islamitische respondent gaf op die vraag aan het lezen uit de Koran zeer op prijs te stellen. Twee respondenten gaven aan het te waarderen dat het geloof hen niet wordt opgedrongen op de dagverzorging. Eén van hen gaf dat aan in de volgende uitspraak:‘Daar moeten mensen zelf actief in zijn. Het wordt je niet opgedragen of zo. Heb je die behoefte dan moet je contact zoeken met de kerk, maar het wordt niet opgedrongen.’ De twee Marokkaanse respondenten gaven beide aan dat het belangrijk is voor hen dat er op de dagverzorging alleen vrouwen komen.
8.2.7.2 Bidruimte De aanwezigheid van een aparte bidruimte bij de dagverzorging wordt door vijf van de zeven Islamitische respondenten naar eigen zeggen belangrijk gevonden. Vier van hen gaven aan daar elke keer te bidden, als zij op de dagverzorging aanwezig zijn. Zij vinden het alle vier, naar eigen zeggen, erg belangrijk om vijf keer per dag te kunnen bidden. Zij zeiden daarbij het niet fijn te vinden, wanneer op de dagverzorging de mogelijkheid zou ontbreken om in een aparte ruimte te kunnen bidden. Eén van hen gaf aan zelfs niet naar de dagverzorging te willen komen als deze faciliteiten zouden ontbreken. Een andere respondent gaf aan dat ze het lastig zou vinden als er geen mogelijkheid is om te kunnen bidden op de dagverzorging, aangezien ze dat dan thuis moet inhalen. Twee van de zeven Islamitische respondenten gaven aan echter geen behoefte te hebben aan een bidruimte op de dagverzorging, omdat ze na een bezoek aan de dagverzorging telkens al om twee uur ’s middags thuis zijn en dan dus prima thuis kunnen bidden.
81
8.2.7.3 Religieuze voedingsvoorschriften Cliënten met religieuze voedingsvoorschriften is een ander punt waar dagverzorging mee te maken kan krijgen, wanneer zij zich richt op oudere migranten. Hindoestaanse en Islamitische ouderen mogen namelijk, vanuit hun geloofsovertuigingen, geen rundvlees respectievelijk varkensvlees eten. Vijf van de zeven respondenten die aangaven moslim te zijn, noemden de Halalmaaltijden als zijnde zeer belangrijk voor hen. Met het volgende citaat, van één van hen, kan dit geïllustreerd worden: ‘Vanuit mijn geloof eet ik geen varkensvlees en dat vind ik heel moeilijk. Bijvoorbeeld als ik vlees zie dan heb ik gelijk van stel je voor misschien is het geen rund, maar het kan gebeuren dat het varkensvlees is. Ik ben daar bang voor dat, ik ben al zo oud geworden en op zo’n leeftijd zou ik dan uit mijn geloof worden gezet.’ Dezelfde respondent gaf, op de vraag of ze nog iets mist op de dagverzorging, aan later in het verzorgingstehuis te willen wonen, op voorwaarde dat het eten wat geserveerd wordt strikt Halal is. Twee van de vier Hindoestaanse respondenten gaven aan uit religieuze overtuigingen het belangrijk te vinden om geen rund te eten op de dagverzorging. Op alle bezochte locaties voor dagverzorging wordt met deze religieuze voedingsvoorschriften rekening gehouden, wanneer daar Islamitische en/of Hindoestaanse cliënten aanwezig zijn. Dat blijkt uit de interviews met de coördinator(en) en/of begeleider(s) van de dagverzorging.
8.2.8 Voeding Vrijwel alle respondenten gaven aan tevreden te zijn met de maaltijden, die hen worden aangeboden op de dagverzorging. Eén respondent zei het eten niet altijd lekker te vinden, zij gaf aan het dan wel eens te laten staan. Een aantal aspecten van de maaltijd worden hieronder verder toegelicht.
8.2.8.1 Voeding & cultuur Twaalf respondenten deden in het interview een uitspraak over het soort keuken op de dagverzorging. Wensen met betrekking tot de religieuze voedingsvoorschriften worden hier buiten beschouwing gelaten, aangezien dit onderwerp in voorgaande paragraaf aan de orde is gekomen. Zes respondenten gaven aan het positief te vinden dat er afwisselend Hollandse maaltijden en maaltijden uit de keuken van hun land van herkomst op tafel staan op de dagverzorging. Twee van hen gaven aan de afwisseling positief te vinden, omdat zij het van belang vinden zich (ook hierin) aan te passen aan de Nederlandse cultuur. Een respondent gaf aan dat zij alleen Hollandse maaltijden krijgt in het verzorgingshuis en op de dagverzorging. Zij gaf aan hier in het begin moeite mee te hebben gehad, maar er inmiddels aan gewend te zijn. Nu heeft zij er naar eigen zeggen geen enkele moeite meer mee om enkel Hollands te eten. Vijf respondenten gaven aan op de dagverzorging alleen maaltijden te krijgen, zoals zij in het land van herkomst gewend waren. Zij zeiden dit ook zeer op prijs te stellen. Twee van hen gaven aan dat zij Hollandse eten zelfs niet zouden willen eten. Eén van hen zei het volgende hierover: ‘Eerst kregen we maaltijden van beneden, aten we Hollands, niemand wou het eten.’
82
8.2.8.2 Gezonde voeding Zestien respondenten gaven aan de voeding op de dagverzorging gezond te vinden. Vijf van hen brachten dit onderwerp overigens zelf ter sprake. Bij vier van de twintig respondenten is niet over het onderwerp ‘gezonde voeding’ gesproken. Een respondent verwoordde haar mening over de voeding op de dagverzorging als volgt: ‘Ze koken hier gezond voor oude mensen.’ Vijf respondenten gaven aan de voeding gezond te vinden, omdat er altijd veel groente bij de maaltijden zit. Speciale voeding kan van belang zijn voor ouderen met bepaalde gezondheidsproblemen. In de interviews is in veel gevallen niet specifiek gevraagd of er rekening gehouden wordt met dieet van respondenten. Het merendeel bracht dit onderwerp ook niet ter sprake, wanneer er werd gevraagd naar het voedingsbeleid op de dagverzorging. Het is dus lastig uitspraken te doen over dit onderwerp. Een aantal respondenten gaf echter aan dat er op de dagverzorging wel degelijk rekening met hun gezondheidsproblemen wordt gehouden. Drie respondenten gaven aan dat er bij de samenstelling van de maaltijden rekening gehouden wordt met diabetici. Eén van hen zei hierover het volgende: ‘Van Nederlands eten houd ik ook. Ik eet geen rijst elke dag, ik heb suiker, dus dan eet ik aardappelen.’ Een respondent gaf aan dat op de dagverzorging rekening wordt gehouden met haar darmproblemen, ze krijgt haar vlees gemalen. Twee respondenten vinden het belangrijk dat er uit gezondheidsoverwegingen rekening gehouden wordt met de hoeveelheid zout in het eten. Een respondent gaf aan belang te hechten aan verschillende specerijen in het voedsel, aangezien dit volgens hem de gezondheid zou bevorderen.
8.2.8.3 Zelf koken Op een aantal locaties voor dagverzorging bestaat de mogelijkheid voor cliënten om (regelmatig) zelf de maaltijd te kunnen bereiden. In de meeste gevallen wordt het voedsel echter voor de dagverzorging bereid in de keuken van het verzorgingshuis. Niet alle ouderen zijn ook nog in staat zelf te koken. Zes van de twintig respondenten gaven aan thuis niet zelf te koken. Twee van hen krijgen maaltijden in het verzorgingstehuis waar zij wonen. Vier respondenten krijgen maaltijden van hun mantelzorgers, omdat het koken voor hen te belastend is. De meningen van respondenten die thuis nog hun eigen maaltijd bereiden zijn verdeeld wat betreft zelf koken op de dagverzorging. Van de veertien respondenten die thuis regelmatig voor zichzelf koken, gaven er vier aan dat zij het fijn vinden dat de mogelijkheid er is om zelf te kunnen koken op de dagverzorging. Een andere respondent kookt zelf niet op de dagverzorging, maar vindt het naar eigen zeggen positief dat andere deelnemers, oudere vrouwen met dezelfde culturele achtergrond, de maaltijd daar bereiden. De meerderheid van alle twintig respondenten gaf aan het fijn te vinden dat de maaltijd op de dagverzorging voor hen bereid wordt en dat zij dus niet zelf hoeven te koken.
8.2.9 Sociaal-culturele aspecten van de dagverzorging In dit onderzoek is getracht een beeld te krijgen van de eventuele voordelen en nadelen van een cultuurspecifieke dagverzorging ten opzichte van een reguliere dagverzorging. Een aantal sociaal-culturele
83
Opmerking [M13]: Beetje een restparagraaf geworden, voor factoren die samenhangen met cultuur en niet onder de determinanten uit de modellen zijn gevat. heb je misschien suggesties?
factoren zijn al eerder in deze resultatensectie naar voren gekomen. De factoren voertaal, taalles en culturele achtergrond van de medecliënten zijn niet eerder besproken en zullen in deze paragraaf derhalve aan bod komen. Ten slotte zal nog kort worden ingegaan op de mening van cliënten van cultuurspecifieke dagverzorging over reguliere dagverzorging.
8.2.9.1 Voertaal op de dagverzorging In drie van de tien bezochte locaties voor dagverzorging wordt onderling alleen de taal uit het land van herkomst gesproken; namelijk in de Marokkaanse dagverzorging en in de twee Turkse locaties voor dagverzorging. In de Javaans-Surinaamse en Hindoestaans-Surinaamse locaties voor dagverzorging wordt zowel Nederlands als Javaans respectievelijk Hindoestaans gesproken. Voor deze locaties voor dagverzorging geldt dat niet alle deelnemers de Nederlandse taal voldoende beheersen om een gesprek in het Nederlands te kunnen voeren. Op de twee locaties voor dagverzorging gericht op Creools-Surinamers wordt Nederlands gesproken. Dat geldt ook voor de Indische dagverzorging, alhoewel een klein deel van de cliënten hier onderling Indonesisch spreekt. De drie respondenten van Turkse afkomst en de Irakese respondent gaven alle vier aan op de dagverzorging alleen Turks te praten met elkaar en met de begeleidster. Twee van hen kunnen naar eigen zeggen vrijwel geen Nederlands spreken. Eén van hen antwoordde, op de vraag wat zij zou hebben gedaan als er geen Turkse dagverzorging in de buurt was, het volgende: ‘Dan was ik niet gekomen. Ook niet naar een andere groep, ik spreek de taal niet. Dan begrijp ik de taal niet en kan ik niks vertellen. Nee, dat zou ik niet willen. Dan versta ik niemand en niemand verstaat mij. Dan zit ik maar als een kamerplant.’ De andere respondent gaf echter aan dat ze wel naar een reguliere dagverzorging was gegaan als er geen dagverzorging gericht op Turkse ouderen was geweest. Over het taalverschil zei ze vervolgens: ‘Daar rommel ik wel tussenin.’ De andere twee Turkse respondenten beheersen het Nederlands, als enige twee van de groep, redelijk. Deze twee respondenten gaven beiden echter aan dat ze elkaar beter kunnen begrijpen en beter kunnen zeggen wat zij willen, doordat zij Turks kunnen spreken met elkaar en met de begeleiding van de dagverzorging. Eén van hen gaf aan ook wel eens bij Nederlanders in het verzorgingshuis te zitten. Voor haar belemmert de taalbarrière echter het hebben van intensiever contact met hen, zoals ze aangeeft in het volgende citaat: ‘Kijk ik begrijp het wel, maar ik durf niet wat terug te zeggen. Ik ben bang om iets verkeerd te zeggen. Ik vind het wel leuk.’ Voor een andere Turkse respondent geldt hetzelfde probleem. Zij zei het volgende: ‘Het meeste bezoek wat ik krijg is Turks, om de taal. Met Nederlandse kennissen drink ik wel even koffie.’ De beide Marokkaanse respondenten beheersen het Nederlands gebrekkig. Eén van hen gaf aan het daarom wel een voordeel te vinden dat zij Marokkaans kan spreken op de dagverzorging. De andere Marokkaanse respondent gaf aan dat zij het leuk zou vinden om Nederlandse vrouwen in de groep te hebben, omdat het haar leuk lijkt de taal te leren van hen. De drie Hindoestaans-Surinaamse respondenten spreken goed Nederlands. Zij gaven aan in de groep voornamelijk Hindoestaans te spreken, aangezien niet iedereen uit de groep het Nederlands beheerst. Zij gaven alle drie aan zelf geen voorkeur te hebben voor het Nederlands dan wel het Hindoestaans als voertaal op de dagverzorging. 84
Ook de vier Javaans-Surinaamse respondenten spreken goed Nederlands. Twee van de vier JavaansSurinaamse respondenten gaven aan in de groep Javaans te spreken, aangezien niet alle cliënten de Nederlandse taal beheersen. Eén van deze respondenten gaf aan zich in het Javaans beter te kunnen uitdrukken dan in de Nederlandse taal. De twee andere Javaans-Surinaamse respondenten gaven aan vooral Nederlands te spreken op de dagverzorging. Zij gaven beiden aan van huis uit gewend te zijn Nederlands te spreken. Een Javaans-Surinaamse respondent gaf aan het belangrijk te vinden de Javaanse taal te leren van de anderen op de dagverzorging, aangezien zij deze zelf nauwelijks heeft meegekregen. Zij gaf aan het belangrijk te vinden dit te leren, gezien haar eigen Javaanse identiteit. Een Hindoestaans-Surinaamse respondent gaf aan het ook belangrijk te vinden zich in het Hindi te ontwikkelen. Zij gaf aan daarin vroeger tot haar spijt niet geschoold te zijn, terwijl veel andere Hindoestanen uit haar omgeving deze taal wel beheersen. Mogelijk draagt het leren van de oorspronkelijke taal van de gemeenschap bij aan het ontdekken en ontwikkelen van de eigen identiteit en daarmee het gevoel van zelfwaardering. De beide Indische respondenten beheersen het Nederlands goed, evenals de vier respondenten van Creools-Surinaamse afkomst. Zij spreken ook onderling vaak Nederlands op de dagverzorging. Een respondent gaf aan het belangrijk te vinden om Indisch te kunnen spreken op de dagverzorging, ook al beheerst hij het Nederlands uitstekend. Het heeft voor hem naar eigen zeggen zelfs de doorslag gegeven om naar de dagverzorging te komen. De andere Indische respondent gaf aan dat niet iedereen op de dagverzorging onderling Nederlands spreekt. De Ambonesische deelnemers spreken onderling Indonesisch.
8.2.9.2 Taalles Op twee van de tien bezochte locaties voor dagverzorging wordt door de begeleidsters, als vast onderdeel van het programma, Nederlandse taalles gegeven. Het gaat daarbij om de Marokkaanse en om een Turkse dagverzorging. Drie van de vier respondenten nemen naar eigen zeggen regelmatig deel aan deze taallessen. Twee van hen gaven aan de taalles erg belangrijk te vinden. Een Marokkaanse respondent gaf aan dat zij meer contact heeft met andere vrouwen, doordat zij taalles krijgt op de dagverzorging. Door de Arabische les kan zij nu ook met andere Arabisch sprekende vrouwen praten. De vierde respondent komt normaalgesproken niet op de dagdelen dat er Nederlandse les wordt gegeven, maar zou hier wel graag aan deel willen nemen. In beide locaties voor dagverzorging wordt de taalles zoveel mogelijk toegepast op praktische situaties, zoals een gesprek bij de huisarts, in de apotheek of in de supermarkt. Een Marokkaanse respondent gaf aan dat zij door de taalles zelfstandiger is geworden en dat het gesprek bij de huisarts hierdoor beter verloopt. Opvallend is dat beide Marokkaanse respondenten aangaven dat zij graag zouden willen dat iemand van Nederlandse afkomst de taallessen komt onderwijzen op de dagverzorging. Het is niet altijd makkelijk om op latere leeftijd een taal te leren. Eén van de respondenten gaf dit als volgt aan: ‘Ook al zou ik het willen leren, het gaat niet, ik ben er te oud voor. Het denkvermogen is minder geworden voor mij.’ Een Turkse respondent, die aangaf buiten de dagverzorging om Nederlandse les te volgen, zei over het 85
leren van de Nederlandse taal het volgende:‘Mijn hoofd raakt vol. Ik leer er ook wat schrijven en lezen ook, maar het leren gaat langzaam.’
8.2.9.3 Culturele achtergrond medecliënten Er is de respondenten tevens gevraagd naar hun mening over het cultuurspecifieke karakter van de dagverzorging. Herkenning vinden bij elkaar is voor veel respondenten een belangrijk voordeel van de cultuurspecifieke dagverzorging. Zeven van de achttien respondenten noemden het kunnen delen van herinneringen aan het land van herkomst als een voordeel van een cultuurspecifieke voorziening. Eén van hen antwoordde, op de vraag wat de reden was dat hij voor een Indonesische dagverzorging heeft gekozen, het volgende: ‘Ik vind het leuk, ik vind het leuk dat je dan kan praten over het land waar je vandaan komt.’ Negen van de negentien respondenten gaven aan het belangrijk te vinden de gebruiken en gewoontes die typisch zijn voor hun culturele achtergrond, met de andere cliënten te kunnen delen. Waarschijnlijk vinden ouderen eerder aansluiting bij personen met dezelfde culturele achtergrond. Een Surinaamse respondent gaf hierover aan: ‘Daar zijn geen Surinaamse mensen. Ik zal me daar moeten aanpassen, denk ik. Terwijl ik hier direct vriendinnen kreeg.’ Twee respondenten gaven aan meer te durven zeggen en meer van zichzelf te laten zien in een groep mensen met dezelfde culturele achtergrond. Eén van hen, een Turkse respondent, gaf daarbij aan dat dit vooral te maken heeft met het kunnen spreken van de eigen taal. Bij een Surinaamse respondent speelt volgens haar vooral herkenning een belangrijke rol daarin. Zij gaf dat als volgt aan:‘Bepaalde dingen die je durft te zeggen tegen ze, de grappen die je durft te maken. Want ze herkennen het.’ De overgrote meerderheid van de respondenten heeft naar eigen zeggen in het dagelijks leven regelmatig contact met autochtone Nederlanders en/of ouderen van een andere herkomst. Het verzorgingshuis waar de cultuurspecifieke dagverzorging gevestigd is, blijkt ook een plaats waar ouderen van verschillende herkomst elkaar ontmoeten. Een paar respondenten gaven echter aan vrijwel niet in contact te komen met autochtone Nederlanders, maar er wel voor open te staan. Een taalbarrière is voor hen waarschijnlijk de belangrijkste reden voor het gebrek aan contact met autochtone Nederlanders. Ook het aan huis gebonden zijn vormt een mogelijk belangrijke oorzaak.
8.2.9.4 Houding jegens reguliere dagverzorging Een aantal respondenten gaf aan bekend te zijn met reguliere dagverzorging of reguliere activiteiten voor ouderen. De meerderheid van de respondenten is echter nog nooit in aanraking gekomen met reguliere ouderenzorg, met uitzondering van thuiszorg. Zij weten dus niet hoe het werkelijk zou zijn in een reguliere ouderenzorgvoorziening, zoals dagverzorging, en kunnen moeilijk een inschatting maken van hoe zij zich daar zouden voelen. De meerderheid van de respondenten gaf aan waarschijnlijk wel naar een reguliere dagverzorging te zijn gegaan, wanneer er geen cultuurspecifieke voorziening beschikbaar zou zijn. Acht van de twintig respondenten gaven daarbij aan dat het hebben van sociaal contact belangrijker is dan de herkomst van de anderen. De meeste respondenten gaven echter aan blij te zijn met het feit dat zij van een cultuurspecifieke dagverzorging gebruik kunnen maken. Op de vraag hoe zij het zouden vinden in een 86
reguliere dagverzorging waren veel genoemde antwoorden in lijn met de factoren uit bovenstaande paragraaf. Veelgenoemde nadelen van een reguliere dagverzorging luiden als volgt: een gemis aan herkenning in de ander, minder begrip voor elkaar en het gemis aan gezamenlijke herinneringen aan het land van herkomst en daaruit voortvloeiend het minder kunnen meepraten met de andere cliënten van de dagverzorging. Het is ook niet bekend of de respondenten wel met een dergelijke reguliere dagverzorging in aanraking zouden zijn gekomen, gezien de vaak verschillende manier van werven van cliënten tussen reguliere dagverzorging en cultuurspecifieke dagverzorging, zoals reeds eerder is besproken. In veel gevallen komen de respondenten naar eigen zeggen in het verzorgingshuis, waar de dagverzorging die zij bezoeken gevestigd is, wel in meer of mindere mate in contact met autochtone ouderen van Nederlandse afkomst en met de gang van zaken in het verzorgingshuis zelf.
87
9.
Conclusies
Oudere migranten maken niet veel gebruik van de professionele ouderenzorg, ondanks het feit dat er wel degelijk een zorgbehoefte aanwezig is bij deze groep ouderen. Bovendien neemt het aantal oudere migranten en daarmee de zorgbehoefte sterk toe (CBS Statline, 2005). De afstand tussen oudere migranten en zorginstellingen is over het algemeen genomen groter dan de afstand tussen zorginstellingen en autochtone ouderen. Er zijn een aantal knelpunten voor oudere migranten in de toegang tot de ouderenzorgvoorzieningen en in het gebruik hiervan. Om deze overigens zeer diverse groep ouderen toch te bereiken voor ouderenzorg, zijn zogenaamde cultuurspecifieke voorzieningen voor dagverzorging opgezet. De verschillende organisaties die cultuurspecifieke dagverzorging aanbieden, hebben over het algemeen niet te klagen over het aantal cliënten. Voor een aantal locaties voor cultuurspecifieke dagverzorging bestaat zelfs al een wachtlijst. Er is echter vermoedelijk nog een groot aantal oudere migranten die nog niet voor ouderenzorg bereikt worden, maar daar wel behoefte aan hebben. In dit onderzoek is getracht inzicht te krijgen in de succes- en faalfactoren van de toegankelijkheid van cultuurspecifieke dagverzorging. In de eerste paragraaf van dit hoofdstuk zullen de conclusies ten aanzien hiervan worden besproken. De resultaten zullen aanknopingspunten kunnen bieden voor het ontwikkelen van beleid ter verbetering van de toegankelijkheid voor oudere migranten van zowel de cultuurspecifieke zorgvoorzieningen als andere voorzieningen voor professionele ouderenzorg. Door bezuinigingen in de zorg kan het bestaan van cultuurspecifieke dagverzorging ter discussie komen te staan. Er is momenteel nog weinig bekend over de effecten van professionele ouderenzorg, waaronder ondersteunende zorg zoals dagverzorging, op de gezondheid van oudere migranten. Bekend is dat bepaalde gezondheidsproblemen, zoals diabetes mellitus, eenzaamheid en depressie, in onevenredige mate voorkomen bij deze ouderen. Met behulp van interviews met oudere migranten die gebruik maken van cultuurspecifieke dagverzorging, is in kaart gebracht welke invloed deze voorziening kan hebben op hun ervaren gezondheid. In de tweede paragraaf van dit hoofdstuk zullen de conclusies ten aanzien hiervan worden besproken. Ten slotte zal in de derde paragraaf een overkoepelende conclusie volgen wat betreft de meerwaarde van cultuurspecifieke dagverzorging voor oudere migranten, voor zover de gegevens uit het literatuuronderzoek en de resultaten van de interviews daar uitspraken over kunnen doen. Deze conclusies zullen een bijdrage kunnen leveren aan de discussie over de wenselijkheid van cultuurspecifieke voorzieningen voor ouderenzorg.
9.1
Succesfactoren en faalfactoren toegankelijkheid
De conclusies wat betreft de belangrijkste succesfactoren en faalfactoren van toegankelijkheid van cultuurspecifieke dagverzorging zullen in deze paragraaf besproken worden. Ook volgt hier een korte conclusie op de rol die de cultuurspecifieke dagverzorging kan spelen in het bevorderen van de toegankelijkheid van de reguliere ouderenzorg voor oudere migranten.
88
9.1.1 Wervingskanalen Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat de wervingskanalen van cultuurspecifieke dagverzorging enigszins verschillen van de wervingskanalen van de reguliere dagverzorging. Wanneer adequate wervingskanalen worden benut, kan de heersende onbekendheid van dergelijke voorzieningen onder oudere migranten worden gereduceerd. In tegenstelling tot in de reguliere ouderenzorg wordt er minder met schriftelijk informatiemateriaal, zoals folders gewerkt. Niet in de laatste plaats omdat een groot deel van de oudere migranten (de Nederlandse taal) niet kan lezen. In de meeste gevallen is door de oudere migrant informatie over de cultuurspecifieke dagverzorging verkregen via personen uit de directe sociale omgeving. Mond-tot-mondreclame bleek verruit de meeste effectieve manier van werven. Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat de informant vaak al cliënt is in de bewuste dagverzorging en dus uit eigen ervaring kan vertellen over de dagverzorging. In de meeste gevallen zijn de ervaringen van een bekende dus de eerste stap naar de dagverzorging. Een succesfactor voor mond-totmondreclame is waardering, zo bleek uit de onderzoeksresultaten. Wanneer de cliënten de voorziening waarderen zullen ze eerder enthousiaste verhalen verspreiden in hun omgeving en daarmee nieuwe geïnteresseerden trekken. Naast mond-tot-mondreclame door de directe sociale omgeving blijkt dat de religieuze gemeenschap en culturele welzijnsorganisaties een belangrijke rol kunnen spelen in de werving van cliënten. De kerkgemeenschap is een plek waar oudere migranten attent gemaakt kunnen worden op het bestaan van een (cultuurspecifieke) dagverzorging. Daarnaast zijn culturele welzijnsorganisaties vaak actief in het wegwijs maken en het geven van persoonlijk advies aan hun oudere leden wat betreft (zorg)voorzieningen. Zo kan ook een bezoek aan cultuurspecifieke dagverzorging worden aangeraden, zoals blijkt uit de onderzoeksresultaten. In sommige woongroepen van culturele welzijnsorganisaties wordt ook gezamenlijke voorlichting over zorgvoorzieningen, waaronder cultuurspecifieke dagverzorging, georganiseerd voor bewoners. Vertrouwen kan bij de werving duidelijk als een sleutelfactor genoemd worden voor de toegankelijkheid. Door gebruik te maken van personen of organisaties die zich op het gebied van vertrouwelijkheid dichter bij de oudere migrant bevinden, kan de afstand van professionele ouderenzorginstellingen tot deze potentiële cliënt overbrugd worden. Sleutelfiguren die dichter bij de oudere migrant staan kunnen de toegang tot de doelgroep faciliteren. De huisarts speelt een kleinere rol in het werven van cliënten voor de cultuurspecifieke dagverzorging. Voor oudere migranten die geïsoleerd leven zal de huisarts echter een belangrijk wervingskanaal kunnen vormen. Voor deze ouderen is de kans minder groot dat zij via mond-tot-mondreclame of via voorlichting in moskee, kerk of culturele welzijnsorganisatie met de voorziening in aanraking komen. Met name voor deze ouderen kan cultuurspecifieke dagverzorging juist een belangrijke functie vervullen. Er is helaas geen informatie gevonden over de mate waarin huisartsen op de hoogte zijn van het bestaan van cultuurspecifieke dagverzorging en wat hun doorverwijsgedrag is met betrekking tot deze voorziening.
89
Wellicht vormt het huisbezoek door een begeleider van de dagverzorging tevens een manier om ouderen te bereiken die in een sociaal isolement verkeren. Men moet dan natuurlijk wel op de hoogte zijn van waar deze
Opmerking [M14]: Conclusie?
ouderen wonen, bovendien is het een vrij arbeidsintensieve methode van werven.
9.1.2 Bekendheid verwerven Onbekendheid van het fenomeen dagverzorging vormt nog een belemmering voor de toegankelijkheid van deze voorzieningen. De overgrote meerderheid van de respondenten was in eerste instantie namelijk niet bekend met het fenomeen dagverzorging, terwijl veel respondenten aangaven met welzijnsproblemen te kampen, die in een aantal gevallen al dusdanig ver gevorderd waren dat een meer vroegtijdige aanpak waarschijnlijk gewenst was. Het gaat daarbij voornamelijk om het tegengaan van sociaal isolement. Veel oudere migranten hebben daarnaast voor hun eerste bezoek aan de cultuurspecifieke dagverzorging uit de eerste informatie die zij over de voorziening hebben gekregen geen duidelijk beeld van dagverzorging verkregen. Mogelijk kan dit een drempel vormen voor oudere migranten om tot een eerste kennismaking met de voorziening over te gaan. Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat de ouderen af komen op de dagverzorging, omdat ze horen dat er daar concreet iets voor hen wordt gedaan. Het naar voren brengen dat de dagverzorging activiteiten en sociaal contact biedt, zal waarschijnlijk dus een goede manier zijn om geïnteresseerden te trekken.
9.1.3 Eerste kennismaking Het bieden van een directe aanleiding voor het eerste bezoek aan de dagverzorging is een mogelijke succesfactor voor de toegankelijkheid. Een directe aanleiding wordt gevormd wanneer de eerste afspraak tot een kennismaking met de dagverzorging voor de oudere migrant is geregeld, bijvoorbeeld door een familielid of de begeleider van de culturele welzijnsorganisatie. Een persoonlijke uitnodiging van de begeleider van de dagverzorging kan tevens een directe aanleiding zijn om tot een eerste bezoek over te gaan. Ook het begeleid worden door een bekende, die de dagverzorging reeds bezoekt, werkt mogelijk drempelverlagend bij een eerste bezoek. Het vertrouwen wat de dagverzorging naar de oudere migrant uitstraalt is, in het bijzonder bij het werven en de eerste contacten, van belang om de eventuele drempel tot de zorginstelling te overschrijden. Dit lijkt misschien een open deur, maar kan niet genoeg benadrukt worden. Met name de directe groepsbegeleiding Opmerking [M15]: Beter bij conclusie of mag dit ook hier worden vermeld?
speelt een belangrijke rol in het wekken van vertrouwen onder de potentiële cliënten.
9.1.4 Cliëntencapaciteit Wanneer men meer bekendheid gaat verwerven voor cultuurspecifieke dagverzorging is een voorwaarde voor succes wel dat de capaciteit van de diverse locaties voor cultuurspecifieke dagverzorging wordt uitgebreid of dat er meer locaties voor cultuurspecifieke dagverzorging opgericht worden. Er bestaat op verschillende locaties namelijk al een wachtlijst voor deelname, wat de cliëntencapaciteit een faalfactor voor de toegankelijkheid maakt.
90
9.1.5 Financiën Doordat de meeste locaties voor dagverzorging met een indicatiestelling van het CIZ voor ondersteunende zorg werken, wordt deelname aan deze locaties voor dagverzorging door de AWBZ vergoed. Voor cliënten van deze dagverzorging zijn er geen kosten voor eigen rekening verbonden aan deelname en de toegankelijkheid wordt dus niet belemmerd door een eigen bijdrage.
9.1.6 Inschrijvingsprocedures De cultuurspecifieke dagverzorging is een vrij laagdrempelige voorziening voor professionele ouderenzorg. De inschrijving levert geen problemen op, veel cliënten worden hierbij ook geholpen door de begeleiding van de dagverzorging. Deze hulp vormt mogelijk een succesfactor voor de toegankelijkheid van de voorziening. De indicatiestelling door het CIZ vergt wat meer tijd, maar verloopt in de meeste gevallen ook zonder problemen. Voor oudere migranten die niet in aanmerking komen voor een indicatie van het CIZ voor deelname aan de dagverzorging, wordt de toegankelijkheid van de dagverzorging vanzelfsprekend belemmerd.
9.1.7 Fysieke bereikbaarheid Een goede fysieke bereikbaarheid is een succesfactor voor de toegankelijkheid. De fysieke bereikbaarheid kan bevorderd worden door vervoer beschikbaar te stellen aan cliënten, vooral wanneer zij de dagverzorging lastig op eigen gelegenheid kunnen bereiken. Door zich te vestigen in een buurt waar veel ouderen uit de doelgroep wonen, kan de mogelijkheid om op eigen gelegenheid bij de dagverzorging te komen worden vergroot.
9.1.8 Sociale invloed Uit de onderzoeksresultaten is naar voren gekomen dat sociale invloed zowel een faalfactor als een succesfactor kan zijn voor de toegankelijkheid van cultuurspecifieke dagverzorging voor oudere migranten. Bij de meeste oudere migranten leek sociale invloed echter nauwelijks een rol te spelen in de toegankelijkheid.
9.1.9 Etnisch-cultureel specifiek aanbod Bepaalde etnisch-cultureel specifieke wensen en behoeften, waaraan de reguliere dagverzorging niet tegemoet komt, worden door cultuurspecifieke dagverzorging vaak wel vervuld. De belangrijkste etnischcultureel specifieke wensen en behoeften zijn: faciliteiten om religie uit te kunnen oefenen, maaltijden uit het land van herkomst, voeding volgens religieuze voorschriften, medecliënten en personeel van dezelfde etnisch-culturele afkomst en het kunnen spreken in de eigen taal. Met name bij Turkse en Marokkaanse ouderen lijken deze wensen en behoeften duidelijk aanwezig. Wanneer deze etnisch-cultureel specifieke wensen en behoeften vervuld worden, is dat bevorderlijk voor de toegankelijkheid van dagverzorging voor oudere migranten. Uit onderzoek van Schellingerhout (2004) is al gebleken dat deze factoren positieve invloed kunnen hebben op de toegankelijkheid van het verzorgingshuis voor oudere migranten.
91
Deze cultuurspecifieke aspecten zullen in paragraaf 9.2 en paragraaf 9.3 uitgebreid verder worden besproken.
9.1.10 Toegankelijkheid reguliere ouderenzorg Door een cultuurspecifieke dagvoorziening binnen een regulier verzorgingshuis te vestigen, kunnen cliënten een reëel beeld krijgen van intramurale instellingen voor ouderenzorg. Zij raken meer vertrouwd met de omgeving, weten beter wat ze kunnen verwachten van de instellingen en leren er al mensen kennen. Dat betekent echter nog niet dat alle oudere migranten in de toekomst van een dergelijke voorziening gebruik willen maken wanneer zij meer hulpbehoevend worden. Een deel zal toch zorg uit het informele netwerk willen ontvangen. Ook zal een deel van de oudere migranten nog bepaalde (cultureel) specifieke eisen stellen aan het verzorgingshuis, waaraan nog niet altijd wordt voldaan.
92
9.2
Gezondheidsfactoren
Allereerst zal worden ingegaan op de conclusies ten aanzien van de toepasbaarheid van de gebruikte modellen op het onderzoeksgebied. Vervolgens zullen de conclusies worden besproken ten aanzien van de afzonderlijke determinanten, die uit de onderzoeksresultaten naar voren zijn gekomen als zijnde van mogelijke invloed op de gezondheid van de oudere migranten.
9.2.1 Conclusies toepasbaarheid van de modellen Aangezien het om een verkennend onderzoek gaat, zijn de modellen slechts een grove leidraad voor het onderzoeken van de determinanten die vanuit de cultuurspecifieke dagverzorging van invloed kunnen zijn op de gezondheid van oudere migranten die gebruik maken van deze voorzieningen.
Het model van Stronks (2004) Het conceptueel model van Stronks (2004) is deels toe te passen op de situatie op de cultuurspecifieke dagverzorging. De determinanten leefstijl, fysieke omgeving, sociale omgeving, psychosociale stress en gebruik van gezondheidszorg komen allen in meer of minder sterke mate terug in de onderzoeksresultaten, als zijnde factoren die vanuit cultuurspecifieke dagverzorging een rol kunnen spelen in de gezondheid van oudere migranten die gebruik maken van deze voorziening. Met name de sociale omgeving van de dagverzorging kan een belangrijke invloed uitoefenen op de gezondheid. Psychosociale stress is met name een factor die door de dagverzorging beïnvloed kan worden en is niet zoals de andere determinanten een factor die door de dagverzorging geboden wordt. De kenmerken van etnische groepen, die in het model worden beschreven als zijnde verklarende mechanismen van de spreiding van risicofactoren, komen in de onderzoeksresultaten over het algemeen niet duidelijk naar voren. Daar is dan ook niet specifiek naar gevraagd. Wel is uit de interviews af te leiden dat de migratiegeschiedenis, de positie in het gastland en de culturele kenmerken hun sporen nalaten op de gezondheid van sommige oudere migranten.
Het VTV-model (RIVM, 2002) Het VTV-model (RIVM, 2002) bleek ook toepasbaar te zijn op het onderzoeksgebied en biedt een aantal aanvullingen op het model van Stronks (2004). De determinant preventie bleek in de vorm van gezondheidsvoorlichting, sociale omgeving en beweging een rol te kunnen spelen in het beïnvloeden van gezondheid. De determinanten fysieke omgeving, leefstijl en sociale omgeving kunnen elkaar volgens dit model onderling beïnvloeden. Wanneer men de onderzoeksresultaten bekijkt, kan men deze onderlinge invloed ook waarnemen.
93
Volgens het VTV-model (RIVM, 2002) heeft leefstijl invloed op verworven psychische kenmerken, zoals psychosociale stress. Uit de onderzoeksresultaten komt naar voren dat de dagbesteding op de dagverzorging in staat is om een positieve invloed uit te oefenen op het kenmerk psychosociale stress, door middel van afleiding. De factor afleiding zou men kunnen voegen onder de determinant leefstijl, aangezien deze komt van diverse sociale en niet-sociale activiteiten. De dagverzorging biedt door middel van dagbesteding een manier om met negatieve gedachten en psychosociale stress om te gaan. Afleiding kan een copingstyle worden genoemd.
Geïntegreerd model Het geïntegreerd model blijkt toegepast te kunnen worden op het onderzoeksgebied. Het grootste deel is al besproken onder de twee afzonderlijke modellen. De in het model genoemde factoren taalbarrière en cultuurverschillen komen daarnaast in de onderzoeksresultaten terug als zijnde van belang voor de communicatie en het welbevinden van oudere migranten in dagverzorging. Het rekening houden met wensen en behoeften ten aanzien van religie en voeding is tevens van belang gebleken voor het welbevinden van oudere migranten op de dagverzorging. Een aantal andere cultuurspecifieke wensen en behoeften zijn verder nog van belang gebleken, zoals verder in paragraaf 9.2.2 naar voren zal komen. Een voorbeeld hiervan is de behoefte om met anderen je herinneringen aan het land van herkomst te kunnen delen. De factoren storing van de communicatie en discrepanties tussen vraag en aanbod kunnen tevens de toegang tot zorg door oudere migranten beïnvloeden, zoals het model laat zien. Op deze manier kan mogelijk ook de gezondheid van deze ouderen beïnvloed worden.
9.2.2 Conclusies determinanten 9.2.2.1 Sociale omgeving Meest duidelijk kwam uit de onderzoeksresultaten de positieve invloed van het door de dagverzorging ‘geboden’ sociale contact op de gezondheid van de oudere migranten naar voren. De behoefte aan sociaal contact is de belangrijkste reden om gebruik te maken van de cultuurspecifieke dagverzorging, zo blijkt uit de onderzoeksresultaten. Alle respondenten noemden het bieden van sociaal contact tevens als de belangrijkste functie van de dagverzorging, wat uitwijst dat door deze voorziening een belangrijke behoefte ook daadwerkelijk wordt vervuld. Dagverzorging kan overigens naast het bieden van sociaal contact ter plaatse, ook een vindplaats zijn voor sociaal contact en zelfs vriendschap buiten de dagverzorging om. Gebrek aan sociaal contact en eenzaamheid blijken veel voor te komen onder oudere migranten (Ponizovsky & Ritsner, 2004). Eenzaamheid kan stressklachten tot gevolg hebben, zo blijkt uit de onderzoeksresultaten. De cultuurspecifieke dagverzorging heeft de potentie om eenzaamheid en daaruit voortkomende stressklachten bij cliënten te voorkomen en te reduceren. Dit geldt met name voor oudere migranten die een
94
taalbarrière ondervinden in de Nederlandse maatschappij en oudere migranten die door een lichamelijke beperking aan huis gebonden zijn. De mogelijkheid om persoonlijke problemen met andere cliënten of met de begeleiding van de dagverzorging te kunnen delen, kan stressreducerend werken en zelfs gezondheidsklachten verminderen bij oudere migranten. Onderling vertrouwen is daarbij onontbeerlijk. Oudere migranten kunnen op de cultuurspecifieke dagverzorging lotgenoten treffen. Cliënten hebben namelijk onderling vaak een aantal overeenkomsten, zoals; de migratiegeschiedenis; de ervaren taal- en cultuurverschillen tussen hen en de autochtone bevolking; en de levensfaseproblematiek waar zij mee te maken krijgen. Deelnemers vinden herkenning bij lotgenoten en dat kan hen helpen om hun eigen situatie te relativeren. Uit het contact met lotgenoten blijken de ouderen tevens te kunnen leren hoe anderen problemen succesvol aanpakken. De begeleiding van de cultuurspecifieke dagverzorging kan verder nog specifieke functies vervullen in het leveren van sociale steun aan cliënten. Zo blijkt zij onderlinge praktische en emotionele steun bij cliënten te kunnen stimuleren. Op sommige locaties voor cultuurspecifieke dagverzorging kunnen cliënten ook praktische hulp van de begeleiding ontvangen, zoals hulp bij het vertalen en invullen van formulieren. Deze hulp kan bijdragen aan de zelfstandigheid van oudere migranten die de Nederlandse taal niet (volledig) beheersen. Uit de sociale contacten op de dagverzorging kan, naast emotionele en praktische steun, ook informationele steun voortvloeien. Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat deelnemers aan cultuurspecifieke dagverzorging kennis met betrekking tot welzijns- en zorgvoorzieningen met elkaar kunnen delen. De begeleiding blijkt daarnaast ook een bijdrage te kunnen leveren aan het verschaffen van dergelijke informatie, waaraan een zekere behoefte onder oudere migranten blijkt te bestaan.
9.2.2.2 Afleiding door nuttige dagbesteding Het bezig zijn met sociale en niet-sociale activiteiten op de dagverzorging biedt in veel gevallen afleiding aan cliënten die aangaven te kampen met pijnklachten en regelmatig terugkerende negatieve gedachten, zoals zorgen om hun gezondheidssituatie en problemen in de familie. Anders dan thuis zijn de ouderen op de dagverzorging gezamenlijk bezig met diverse activiteiten of met het voeren van gesprekken. Op deze manier worden negatieve gedachten even vergeten of raken wat op de achtergrond, hierdoor kunnen stressklachten die het gevolg zijn van het piekeren worden verlicht of zelfs worden verholpen.
9.2.2.3 Beweging Voor de heersende bewegingsinactiviteit onder oudere migranten zijn verschillende mogelijke oorzaken te noemen, zoals de kosten voor lidmaatschap van sportclubs en -verenigingen en de onbekendheid van deze voorzieningen. De cultuurspecifieke dagverzorging kan echter bijdragen aan de bestrijding van lichamelijke inactiviteit van haar allochtone cliënten, door een vast onderdeel van het programma aan beweging te wijden, zoals het geval is op de meeste locaties voor dagverzorging.
95
Een zekere stimulans van de kant van de begeleiding kan wel nodig zijn om cliënten een drempel te laten overwinnen om mee te doen aan deze activiteiten. Het groepsaspect van de bewegingsactiviteiten wordt belangrijk gevonden en lijkt tevens een stimulans voor deelname. De sociale omgeving kan op deze wijze dus de leefstijl beïnvloeden, zoals in het VTV-model (RIVM, 2002) wordt weergegeven. Het bewegingsprogramma wordt vaak als een belangrijk onderdeel ervaren door cliënten en meestal beleven zij er ook plezier aan, indien hun lichamelijke beperkingen hen in staat stellen deel te nemen. Klachten van het bewegingsapparaat hoeven deelname overigens niet in de weg te staan. De meeste ouderen waren zich terdege bewust van het belang van beweging als onderdeel van een gezond leefpatroon. Fysieke activiteit blijkt een positief effect te kunnen hebben op de psychische gesteldheid van de ouderen door hen ontspanning en afleiding te bieden. Daarnaast blijkt de regelmatige beweging verlichting van stijfheid en andere bewegingsklachten te kunnen geven. Professionele begeleiding van een fysiotherapeut bij de bewegingsactiviteiten wordt, indien aanwezig, op prijs gesteld.
9.2.2.4 Gezondheidsvoorlichting Uit de literatuur blijkt dat oudere migranten lastig te bereiken zijn voor gezondheidsvoorlichting. De cultuurspecifieke dagverzorging wordt echter regelmatig door gezondheidsvoorlichters en preventiemedewerkers gebruikt als toegang tot de doelgroep oudere migranten. Onder oudere migranten bestaat wel degelijk behoefte aan voorlichting, zo blijkt uit de onderzoeksresultaten. Er wordt over het algemeen door cliënten dan ook geïnteresseerd naar de voorlichting geluisterd en meestal wordt de verkregen informatie door hen nuttig bevonden. Soms is de informatie echter niet nieuw voor cliënten. Input van cliënten blijkt lastig als het gaat om het selecteren van onderwerpen voor gezondheidsvoorlichting voor op de dagverzorging, aangezien de meeste cliënten niet kunnen aangeven wat zij graag zouden willen weten. Het voorleggen van meerdere keuzemogelijkheden kan hierbij een uitkomst bieden. Het bieden van voorlichting in de eigen taal kan de informatieoverdracht ten goede komen, wanneer oudere migranten de Nederlandse taal niet goed beheersen. Wanneer de inhoud en de presentatie van de voorlichting daarnaast op de etnisch-culturele achtergrond van de ouderen worden afgestemd, kan dat mogelijk de toepasbaarheid van de voorlichting positief beïnvloeden. Uit de onderzoeksresultaten blijkt tevens dat door vrouwelijke cliënten mogelijk minder vrijuit wordt gesproken met mannelijke voorlichters. Dit is met name het geval wanneer het vrouwenzaken, zoals de overgang en borstkanker, betreft en lijkt vooral voor Islamitische cliënten te gelden. Een vrouwelijke voorlichtster wordt, vooral als het gaat om deze onderwerpen, door hen vaak op prijs gesteld en komt de informatieoverdracht waarschijnlijk ten goede. Wat voorlichting over specifieke vrouwenzaken betreft is het een voordeel van de Turkse en Marokkaanse dagverzorging dat daar alleen vrouwen aanwezig zijn. Er bestaat nog behoefte onder oudere migranten aan voorlichting over welzijnsvoorzieningen, voorzieningen voor ouderenzorg en sportvoorzieningen. Deze faciliteiten hebben de potentie om de gezondheid van gebruikers positief te beïnvloeden. Het op de dagverzorging verschaffen van informatie 96
over deze voorzieningen kan waarschijnlijk indirect een positieve invloed uitoefenen op de gezondheid van de cliënten.
9.2.2.5 Gezondheidszorg De dagverzorging blijkt een plek te zijn waar men oudere migranten in aanraking kan brengen met voorzieningen voor gezondheidszorg, zoals fysiotherapie en diëtiek. Deze voorzieningen kunnen weer een positieve invloed op de gezondheid van gebruikers uitoefenen. Ook kan medicatiegebruik van cliënten in de gaten worden gehouden op de dagverzorging. Aangezien de meeste cliënten zelfstandig wonen, ontbreekt in de thuissituatie echter in veel gevallen begeleiding bij medicatiegebruik. In hoeverre de begeleiding bij medicijngebruik vanuit de dagverzorging daadwerkelijk een rol speelt in therapietrouw van haar cliënten is niet duidelijk geworden uit de onderzoeksresultaten. Cliënten kunnen vaak bij de begeleiding van de dagverzorging terecht voor advies bij gezondheidsklachten en blijken dat ook te doen. Wat daar het effect van is valt uit de onderzoeksresultaten niet op te maken. Mogelijk kunnen gezondheidsproblemen hierdoor eerder worden gesignaleerd en kunnen cliënten van de dagverzorging eerder worden doorverwezen. Wat betreft de signaal- en doorverwijsfunctie en het advies wat de begeleiding bij gezondheidsproblemen aan cliënten geeft, is echter meer onderzoek vereist.
9.2.2.6 Fysieke omgeving De beschikbare ruimte van de cultuurspecifieke dagverzorging wordt in iets minder dan de helft van de gevallen te klein bevonden, wat uitwijst dat veel locaties voor dagverzorging in haar huidige vorm de maximale cliëntencapaciteit hebben bereikt of overschreden wat de ruimte betreft. Een te kleine ruimte kan ten koste gaan van het comfort wat de dagverzorging haar cliënten biedt, zoals blijkt uit de onderzoeksresultaten. Verder kwam naar voren dat de gelegenheid om zich bij vermoeidheid en/of drukte terug te kunnen trekken binnen de dagverzorging of het verzorgingshuis, indien aanwezig, wordt gewaardeerd, met name als cliënten niet op eigen gelegenheid eerder naar huis kunnen.
9.2.2.7 Religie Religie speelt vaak een belangrijke rol in het leven van oudere migranten, zo blijkt ook uit de onderzoeksresultaten. Aandacht voor religie in de vorm van gebed, het zingen van religieuze liederen en het lezen van religieuze teksten op de cultuurspecifieke dagverzorging wordt dan ook door veel cliënten als prettig ervaren. Voor Islamitische ouderen is de aanwezigheid van een bidruimte vaak zeer gewenst en in sommige gevallen zelfs een voorwaarde voor deelname aan dagverzorging.
9.2.2.8 Voeding Religieuze voedingsvoorschriften zijn belangrijk voor veel Hindoestaanse en Islamitische ouderen. Een passende maaltijdvoorziening op de dagverzorging is dan ook van belang voor de gemoedsrust van deze cliënten. 97
Maaltijden uit de keuken van het land van herkomst zijn het meest vertrouwd en worden gewaardeerd door de oudere migranten, al is men ook vaak van mening dat men zich in bepaalde mate dient aan te passen aan de Nederlandse keuken. Afwisseling van beide culturen in de keuken wordt dan ook vaak op prijs gesteld. Het komt echter ook voor dat cliënten helemaal geen ‘onbekend’ voedsel willen eten. De maaltijden worden over het algemeen als gezond en smakelijk beoordeeld door de ouderen. Het zelf kunnen klaarmaken van de maaltijden wordt soms gewaardeerd als zijnde een fijne tijdsbesteding. Meestal wordt het echter prettig of uit lichamelijke beperkingen noodzakelijk gevonden door cliënten, dat de maaltijden voor hen worden bereid.
9.2.2.9 Sociaal-culturele aspecten van de dagverzorging Communiceren in de moedertaal Een aanzienlijk deel van de oudere migranten is de Nederlandse taal niet of nauwelijks machtig. De mogelijkheid om de moedertaal te kunnen spreken met medecliënten en begeleiders van de dagverzorging is voor oudere migranten die de Nederlandse taal niet of nauwelijks beheersen meestal een noodzaak willen zij zich verstaanbaar kunnen maken. In de meeste gevallen zal het waarschijnlijk ook een voorwaarde zijn voor deze ouderen om te kunnen profiteren van de eerder genoemde positieve invloeden van sociaal contact op de gezondheid. Wanneer cliënten van cultuurspecifieke dagverzorging aangeven de Nederlandse taal matig tot redelijk te beheersen is het voor velen van hen toch makkelijker zich te kunnen uitdrukken in de moedertaal. Het Nederlands moeten spreken kan dan een belemmering vormen voor intensiever sociaal contact. Taalles De dagverzorging blijkt een plek te kunnen zijn waar oudere migranten die in de Nederlandse maatschappij een taalbarrière ondervinden kosteloos en samen met andere ouderen stap voor stap Nederlands onderwijs kunnen volgen. Het kan voor ouderen lastig zijn om zich op latere leeftijd nog een taal eigen te maken. Het bijbrengen van praktisch toepasbare woorden en zinnen lijkt een efficiënte manier om cliënten van toepasbare kennis van de Nederlandse taal te voorzien. Wanneer de lessen worden gericht op praktische situaties, zoals een gesprek met een zorgverlener, dan kunnen de lessen bijdragen aan het verhogen van de zelfstandigheid van de ouderen. Mogelijk zal de kwaliteit van de gesprekken tussen zorgverlener en oudere migrant ook toe kunnen nemen, als gevolg van dergelijke lessen in Nederlandse taal. Culturele achtergrond medecliënten Het kunnen delen van herinneringen aan het land van herkomst en bepaalde gebruiken en gewoontes, die men gewend is uit het land van herkomst, is voor veel ouderen belangrijk en een gemis in de omgang met autochtonen. Oudere migranten kunnen ook het idee hebben in een reguliere dagverzorging minder begrepen te zullen worden door de andere cliënten en de begeleiding en zij kunnen vrezen daar minder in gesprekken mee te kunnen doen, zo blijkt uit de onderzoeksresultaten. Vaak zijn oudere migranten echter niet bekend met reguliere dagverzorging en derhalve zijn geen betrouwbare uitspraken te doen over de situatie voor oudere migranten in dergelijke dagverzorging. 98
Het contact met autochtone Nederlanders wordt over het algemeen wel gewaardeerd. Algemene ruimtes in het verzorgingshuis waar de dagverzorging gevestigd is, kunnen als ontmoetingsplaats dienen voor autochtone en allochtone ouderen.
9.3
Cultuurspecifieke dagverzorging voor oudere migranten
Deze paragraaf zal een overkoepelende conclusie geven ten aanzien van de meerwaarde van cultuurspecifieke dagverzorging boven reguliere dagverzorging. Cultuurspecifieke dagverzorging heeft geen gebrek aan aanbod van cliënten. Door cultuurspecifieke dagverzorging worden zorgbehoevende oudere migranten wel bereikt in tegenstelling tot door reguliere dagverzorging. De manier van werven en het op de doelgroep toegepaste aanbod van deze speciale locaties voor dagverzorging dragen waarschijnlijk voor een belangrijk deel bij aan het succes van deze voorzieningen. Deze voorzieningen blijken tevens een positieve bijdrage te kunnen leveren aan het welbevinden van oudere migranten. De werving verloopt meestal via kanalen die voor de oudere migrant een zekere mate van vertrouwelijkheid hebben, zoals bekenden van de oudere, de religieuze gemeenschap en culturele welzijnsorganisaties. De meeste locaties voor cultuurspecifieke dagverzorging hebben zich deze methode van werven eigen gemaakt. De redenen van deelname van oudere migranten aan dagverzorging verschillen waarschijnlijk niet zoveel van die van autochtone ouderen, zo komt er veel eenzaamheid en behoefte aan sociaal contact voor. Bij oudere migranten komen deze problemen wel regelmatig mede voort uit een taalbarrière. Oudere migranten die de Nederlandse taal niet goed beheersen, stellen het over het algemeen zeer op prijs om in de eigen taal te kunnen spreken met de begeleiders en met de medecliënten van de dagverzorging. In cultuurspecifieke dagverzorging is dit over het algemeen mogelijk, in tegenstelling tot in de reguliere ouderenzorg. Op deze manier kunnen ouderen die het Nederlands niet goed beheersen waarschijnlijk meer profiteren van de positieve effecten van sociaal contact op de gezondheid. Het kunnen delen van herinneringen aan het land van herkomst, het herkennen van gebruiken en gewoontes, vormen daarnaast voor oudere migranten een regelmatig genoemde meerwaarde van een cultuurspecifieke groep. Ook blijkt dat oudere migranten in cultuurspecifieke dagverzorging kunnen worden bereikt voor gezondheidsvoorlichting, wat een belangrijk gegeven kan zijn. Uit gegevens in de literatuur is namelijk bekend dat oudere migranten lastig te bereiken zijn voor gezondheidsvoorlichting via reguliere kanalen (Reijneveld et al., 2003). Voorlichting kan in cultuurspecifieke dagverzorging bovendien gemakkelijker op de informatiebehoefte van de groep worden afgestemd. Gezondheidsproblemen verschillen namelijk in incidentie tussen de verschillende etnische groepen. Ook is de behoefte aan informatie over de diverse voorzieningen voor (ouderen)zorg en welzijnsbevordering waarschijnlijk groter onder migranten dan onder autochtonen. Voorlichting gegeven in de eigen taal kan bovendien voordelen hebben voor de overdracht van de informatie. Datzelfde geldt voor voorlichting gegeven door iemand met dezelfde
99
etnisch-culturele achtergrond, zoals ook uit de literatuur blijkt (Reijneveld et al., 2003). Voorlichting kan door een dergelijke voorlichter gemakkelijker afgestemd worden op de perceptie van ziekte en gezondheid, die zoals eerder is genoemd kan verschillen tussen etnische groepen. Daarnaast blijkt taalles, verschaft op een aantal locaties voor cultuurspecifieke dagverzorging, voordelen op te kunnen leveren voor oudere migranten die de Nederlandse taal niet (goed) machtig zijn. Sociale contacten en zelfstandigheid kunnen door het stap-voor-stap leren van de Nederlandse taal bevorderd worden. Aandacht voor de eigen religie is een ander aspect van cultuurspecifieke dagverzorging wat vaak op prijs wordt gesteld door cliënten. In de reguliere ouderenzorg wordt, in tegenstelling tot in veel cultuurspecifieke dagverzorging, over het algemeen geen afzonderlijke aandacht geschonken aan de religies van een grote groep oudere migranten. In cultuurspecifieke dagverzorging kan bovendien makkelijker rekening gehouden worden met de scheiding tussen man en vrouw, zoals door veel oudere Turken en Marokkanen uitdrukkelijk gewenst wordt. Een andere behoefte waar de cultuurspecifieke dagverzorging in kan voorzien, is de cultuurspecifieke behoefte aan bepaalde maaltijden. In cultuurspecifieke dagverzorging komt de voorkeur van cliënten wat betreft de maaltijden waarschijnlijk meer overeen dan in een groep met verschillende etniciteiten door elkaar. Dit geldt met name wanneer de ouderen zich aan religieuze voedselvoorschriften wensen te houden, zoals bij veel Hindoestaanse en Islamitische ouderen het geval is. In tegenstelling tot reguliere ouderenzorg wordt hier over het algemeen in cultuurspecifieke dagverzorging rekening mee gehouden. Niet voor alle oudere migranten is het overigens belangrijk dat er altijd maaltijden worden geserveerd uit de keuken van het land van herkomst. Velen stellen het echter wel op prijs dat er tenminste regelmatig herkenbare maaltijden op tafel staan op de dagverzorging. Een klein aantal wil helemaal geen Hollandse maaltijden eten. De meeste cliënten van cultuurspecifieke dagverzorging noemen wel één of meerdere voordelen van een cultuurspecifieke groep boven een reguliere groep. Voor de één zijn de herkenbare maaltijden een meerwaarde, voor de ander de taal en weer een ander vindt het kunnen delen van herinneringen aan het land van herkomst van belang. Het is bekend dat de behoefte van personen aan een vertrouwde omgeving over het algemeen toeneemt met de leeftijd. Waarschijnlijk is deze behoefte ook aanwezig bij veel oudere migranten. Cultuurspecifieke voorzieningen kunnen gemakkelijker in deze behoefte voorzien. Wel dient men zich te realiseren dat het goed denkbaar is dat deelname aan reguliere dagverzorging ook voordelen op kan leveren voor oudere migranten. Deze voordelen zullen ongetwijfeld voor een belangrijk deel persoonsgebonden zijn. In een land waar vraaggestuurde zorg steeds belangrijker wordt, is het belangrijk de keuze voor een bepaalde zorgvorm (regulier dan wel cultuurspecifiek) aan de oudere zelf te laten.
100
10.
Aanbevelingen
In dit hoofdstuk zullen aanbevelingen worden gedaan voor de cultuurspecifieke dagverzorging (paragraaf 10.1) en voor verder onderzoek (paragraaf 10.2).
10.1
Aanbevelingen voor cultuurspecifieke dagverzorging
Toegankelijkheid -
Er kan worden aanbevolen de cliëntencapaciteit van reeds bestaande locaties voor cultuurspecifieke dagverzorging uit te breiden, indien er daar een (aanzienlijke) wachtlijst bestaat voor deelname. Uitbreiding van het aantal locaties voor cultuurspecifieke dagverzorging op plaatsen waar daar voldoende vraag naar is, kan tevens worden aanbevolen. Op deze manier kan een groter deel van de doelgroep door deze vorm van ouderenzorg worden bereikt.
-
Een actievere voorlichting via de culturele welzijnsorganisaties, kerken, moskeeën en seniorenverenigingen kan de cultuurspecifieke dagverzorging waarschijnlijk een grotere bekendheid opleveren, waardoor oudere migranten met een zorgbehoefte eerder bereikt kunnen worden. Het zou zinvol zijn om bij deze voorlichting uitgebreidere informatie te gegeven over de dagverzorging, bijvoorbeeld door een oudere in te zetten die al met veel enthousiasme gebruik maakt van de dagverzorging. Op deze manier kan een helder beeld worden geschept van wat men kan verwachten in een dergelijke voorziening, waardoor een eventuele drempel door onbekendheid van de voorziening kan worden verlaagd. Door in de voorlichting duidelijk naar voren te brengen wat de (cultuurspecifieke) dagverzorging oudere migranten kan bieden, kunnen mogelijk meer geïnteresseerden worden getrokken.
-
Het valt aan te bevelen contacten te leggen met culturele welzijnsorganisaties en andere organisaties of verenigingen waar oudere migranten uit de doelgroep bijeen komen, aangezien dit belangrijke wervingskanalen kunnen zijn. Deze verenigingen en organisaties kunnen betrokken worden bij het bereiken van potentiële cliënten voor voorlichting over de dagverzorging.
-
Het valt tevens aan te bevelen bij voorlichting over cultuurspecifieke dagverzorging, aan potentiële cliënten, de laagdrempeligheid van de voorziening naar voren te brengen. De laagdrempeligheid kan bijvoorbeeld naar voren worden gebracht door te benadrukken dat aanmelding en inschrijving niet ingewikkeld zijn en dat er daarbij hulp beschikbaar is. Het duidelijk maken dat er geen eigen bijdrage wordt gevraagd voor deelname kan bovendien valse veronderstellingen over hoge kosten voor deelname aan de dagverzorging wegnemen. Wel dient, om teleurstelling bij afwijzing van de aanvraag te voorkomen, daarbij benadrukt te worden dat er een indicatie vereist is voor deelname. De wijze waarop de indicatiestelling geregeld is, kan in de voorlichting bovendien op eenvoudige wijze worden toegelicht.
-
Tevens zou het nuttig kunnen zijn om in het kader van verbetering van de toegankelijkheid huisartsen voor te lichten over cultuurspecifieke dagverzorging en over wat deze voorzieningen kunnen betekenen voor oudere migranten. Op deze manier kunnen huisartsen meewerken aan het bereiken van hulpbehoevende, oudere migranten. Met name huisartsen die veel (oudere) migranten in hun
101
klantenbestand hebben, zouden goed op de hoogte moeten worden gebracht van het bestaan van deze voorzieningen. -
Het valt tevens aan te bevelen de mogelijkheden te onderzoeken om begeleiders van de dagverzorging op huisbezoek te laten gaan bij potentiële cliënten, die bijvoorbeeld woonachtig zijn in aanleunwoningen. Op deze manier kunnen wellicht ook sociaal geïsoleerde ouderen worden bereikt. Uiteraard dient men hier de privacy in acht te houden.
-
Aangezien mond-tot-mondreclame een belangrijke manier is waarop nieuwe cliënten voor cultuurspecifieke dagverzorging geworven worden, kan worden aanbevolen om cliënten te stimuleren om in de kennissenkring en de familiekring te vertellen over de dagverzorging en eventueel anderen uit te nodigen een keer mee te komen kijken.
-
Het kan zinvol zijn om personen aan te trekken voor de begeleiding en de organisatie van de cultuurspecifieke dagverzorging, die actief zijn in de gemeenschap van de doelgroep en daar waardering genieten. Deze personen kunnen vertrouwen uitstralen naar potentiële cliënten en hebben bovendien vaak een uitgebreid netwerk, via welke potentiële cliënten geworven kunnen worden.
-
Het is zinvol om zich in het kader van de bereikbaarheid te vestigen in een buurt waar veel personen uit de doelgroep woonachtig zijn. Het valt tevens aan te bevelen cultuurspecifieke dagverzorging te vestigen op een locatie die goed te bereiken is met het openbaar vervoer. Bij voorkeur worden vervoersmogelijkheden echter vanuit de dagverzorging geregeld, zodat de fysieke bereikbaarheid zo min mogelijk een drempel vormt in de toegankelijkheid.
-
Wanneer vervoersmogelijkheden vanuit de dagverzorging geregeld zijn, dan valt het aan te bevelen dit in de voorlichting over de voorziening naar voren te brengen. De drempel tot de dagverzorging kan hierdoor mogelijk verlaagd worden.
-
Om het vertrouwen van oudere migranten in het verzorgingshuis te bevorderen, valt het aan te bevelen om regelmatig activiteiten te organiseren voor de cliënten van de cultuurspecifieke dagverzorging en de bewoners van het verzorgingstehuis samen. Een gemeenschappelijke ontmoetingsruimte creëren binnen het verzorgingstehuis zou hiervoor ook zinvol kunnen zijn. Uit de literatuur blijkt namelijk dat er onder oudere migranten dikwijls een negatief beeld bestaat van verzorgingshuizen, wat voor een deel voortkomt uit onbekendheid met de voorziening.
Gezondheid -
Oudere migranten in cultuurspecifieke dagverzorging willen vaak vertrouwder worden met de Nederlandse cultuur, zo blijkt uit de onderzoeksresultaten. Een cultuurspecifieke dagverzorging kan daar op verschillende manieren aan bijdragen, door bijvoorbeeld ook Hollands voedsel aan te bieden of door ook typisch Hollandse activiteiten te ondernemen met cliënten. Het gemak waarmee dit vertrouwd worden gaat, kan verschillen binnen etnisch-culturele groepen. Sommige ouderen kost dat niet veel moeite, maar andere wel. Een open deur misschien, maar ook hierbij kan worden aanbevolen de cliënt te informeren naar zijn of haar wensen en behoeften, oftewel vraaggestuurd werken. De manier om de cliënt naar zijn wensen en behoeften te vragen dient afgestemd te zijn op zijn culturele achtergrond, aangezien eigen input vaak niet makkelijk te verkrijgen is van oudere migranten. 102
-
Aanbevolen kan worden om gebruik te (blijven) maken van gezondheidsvoorlichters op de dagverzorging, aangezien uit de literatuur blijkt dat oudere migranten vaak lastig te bereiken zijn voor gezondheidsvoorlichting. Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat er onder oudere migranten wel degelijk interesse bestaat voor voorlichting. Aan te bevelen valt om, indien mogelijk, voorlichting in de eigen taal te verschaffen. Door voorlichting in de eigen taal te geven wordt de kans waarschijnlijk groter dat de informatie ook daadwerkelijk begrepen wordt door de oudere migranten, mede doordat het voor hen makkelijker wordt om vragen te stellen over hetgeen verteld wordt. Bij Turkse en Marokkaanse dagverzorging voor vrouwen ligt de voorkeur bij een vrouwelijke voorlichtster. Door hier rekening mee te houden kan worden voorkomen dat de vrouwen worden gehinderd in het vrijuit kunnen stellen van vragen aan de voorlichter.
-
Het valt tevens aan te bevelen om voorlichting toe te passen op veelvoorkomende gezondheidsproblemen bij de bewuste etnisch-culturele groep. Voorbeelden van veelvoorkomende gezondheidsproblemen bij oudere migranten zijn: diabetes mellitus, eenzaamheid en depressie. Op deze manier wordt de kans vergroot dat de voorlichting ook nuttig wordt bevonden door cliënten van de dagverzorging en dat deze zijn doel bereikt. De manier van voorlichten afstemmen op de doelgroep verhoogt waarschijnlijk het bereik ervan en valt dus aan te bevelen.
-
Tevens valt aan te bevelen om voorlichting te organiseren (in de eigen taal) over voorzieningen voor ouderenzorg, welzijnsbevordering en gezondheidszorg. Uit de onderzoeksresultaten blijkt namelijk dat er onder oudere migranten behoefte bestaat aan dergelijke informatie. Kennis over deze voorzieningen kan het gebruik ervan vergroten en op deze manier invloed uitoefenen op de gezondheid van oudere migranten. Het kan ook zinvol zijn om dergelijke onderwerpen aan te snijden in groepsgesprekken, zodat cliënten de mogelijkheid hebben om onderling kennis met betrekking tot dergelijke voorzieningen uit te wisselen.
-
Het stimuleren van cliënten om elkaar praktische en emotionele steun te bieden, valt tevens aan te bevelen. Sociale steun kan de gezondheid positief beïnvloeden, zo blijkt uit de literatuur. Uit de onderzoeksresultaten blijkt tevens dat sociale steun op de dagverzorging zeer gewaardeerd wordt door cliënten.
-
Het valt aan te bevelen emotionele steun te bieden aan een zieke cliënt, bijvoorbeeld door het sturen van een kaartje of het brengen van een bezoekje. Een dergelijk gebaar van begeleiding en medecliënten blijkt door velen belangrijk gevonden te worden.
-
Voor het stimuleren van sociaal contact tussen cliënten buiten de dagverzorging om, zou het zinvol kunnen zijn om een lijst uit te delen met de telefoonnummers van alle cliënten.
-
Het aanbieden van op de mogelijkheden van cliënten toegepaste bewegingsactiviteiten als vast onderdeel van het programma van de dagverzorging valt aan te bevelen. Op deze manier kan bewegingsinactiviteit worden tegengegaan. Ter bevordering van de bewegingsactiviteit buiten de dagverzorging kan het zinvol zijn om de oefeningen die men op de dagverzorging aanbiedt op papier naar huis mee te geven of om muziek voor thuis uit te delen waar de oefeningen op worden gedaan. Ook kan het zinvol zijn cliënten
103
informatie te geven over (betaalbare) sportvoorzieningen, zodat ze weten wat de mogelijkheden op dat gebied zijn. -
Aan te bevelen valt cliënten te stimuleren kennis te nemen van de georganiseerde bewegingsactiviteiten en het niet te laten bij het één keer aanbieden om mee te doen.
-
Aan te bevelen valt de balans te bewaken tussen het maximale aantal cliënten aanwezig op de dagverzorging en de beschikbare ruimte. Dit zal het comfort van de voorziening ten goede komen.
-
Het valt aan te bevelen enige ruimte te creëren, op de dagverzorging of elders in het gebouw waar de dagverzorging gevestigd is (bijvoorbeeld het verzorgingshuis), waar cliënten zich kunnen terugtrekken wanneer zij daar behoefte aan hebben.
-
Het geven van taalles toegepast op praktische situaties, zoals een bezoek aan een arts, valt aan te bevelen voor cultuurspecifieke dagverzorging wanneer een aanzienlijk deel van de cliënten de Nederlandse taal niet goed beheerst. De zelfstandigheid kan op deze manier worden bevorderd en tevens wordt de kans op eenzaamheid verminderd door de taalbarrière te reduceren.
-
Het creëren van een vertrouwelijke sfeer binnen de dagverzorging valt aan te bevelen. Cliënten zullen eerder geneigd zijn om problemen te delen met anderen, wanneer de sfeer vertrouwelijk is en er minder angst bestaat voor roddels. Het kunnen praten over zaken waar men over piekert, wordt door veel ouderen op prijs gesteld, zo blijkt uit de onderzoeksresultaten. Stressklachten kunnen hierdoor zelfs verminderd worden.
-
Het valt tevens aan te bevelen om het onderling delen van herinneringen aan het land van herkomst te stimuleren en gewoontes en gebruiken uit het land van herkomst in ere te houden. Veel oudere migranten blijken namelijk waarde te hechten aan het delen van herinneringen, gewoontes en gebruiken uit het land van herkomst.
-
Het valt aan te bevelen op de cultuurspecifieke dagverzorging enige aandacht te besteden aan religie, zonder dit aan cliënten op te dringen. Religie speelt namelijk in het leven van veel oudere migranten een wezenlijke rol. Een aparte bidruimte valt zeker aan te bevelen, wanneer er Islamitische cliënten op de dagverzorging aanwezig zijn.
-
Het rekening houden met religieuze voedingsvoorschriften bij de samenstelling van de maaltijden, valt aan te bevelen voor cultuurspecifieke dagverzorging die zich richten op Hindoestaanse en/of Islamitische cliënten.
-
Het valt tevens aan te raden rekening te houden met strikte of veelvoorkomende diëten van cliënten, zoals diëten voor patiënten met diabetes mellitus of een hoge bloeddruk.
10.2 Aanbevelingen voor verder onderzoek -
Uit de onderzoeksresultaten komen een aantal factoren van cultuurspecifieke dagverzorging naar voren, die de gezondheid van oudere migranten kunnen beïnvloeden. De factoren zijn door de oudere migranten zelf benoemd als zijnde van invloed op hun gezondheid. Het zou zinvol zijn een grondige evaluatie op te zetten naar de werkzaamheid, doeltreffendheid en doelmatigheid van
104
(cultuurspecifieke) dagverzorging. Het zou bijvoorbeeld interessant kunnen zijn om de kwaliteit van leven van cliënten te bepalen voor én na een bepaalde tijd van deelname aan de (cultuurspecifieke) dagverzorging. -
Dit onderzoek is een opzet tot het inzichtelijk maken van de factoren die vanuit cultuurspecifieke dagverzorging de gezondheid van oudere migranten kunnen beïnvloeden. Aan te bevelen valt een grootschalig kwantitatief onderzoek naar deze factoren op te zetten. In het huidige onderzoek zijn slechts kleine aantallen cliënten met een bepaalde etnisch-culturele achtergrond geïnterviewd en bovendien zijn enkele doelgroepen, zoals Chinezen en Antillianen, buiten beschouwing gebleven. Door middel van een grootschaliger onderzoek, waarin tevens alle doelgroepen van cultuurspecifieke dagverzorging worden meegenomen, kunnen gegevens wel worden gekwantificeerd en gegeneraliseerd. Op deze manier kan men ook onderscheid maken tussen etnisch-culturele groepen.
-
De overgrote meerderheid van de cliënten van cultuurspecifieke dagverzorging is vrouwelijk. Het zou wellicht zinvol zijn te onderzoeken welke factoren ten grondslag liggen aan deze ondervertegenwoordiging van mannen in cultuurspecifieke dagverzorging. Dergelijk onderzoek zou bijvoorbeeld kunnen uitwijzen dat er minder behoefte is aan cultuurspecifieke dagverzorging onder mannelijke migranten of dat het aanbod niet aansluit op hun wensen en behoeften. Deze uitkomsten bieden ieder andere uitgangspunten voor beleidsmaatregelen.
Regulier vs. Cultuurspecifiek -
Door middel van dit onderzoek is enkel de situatie onderzocht voor oudere migranten die gebruik maken van cultuurspecifieke dagverzorging. Het zou zinvol kunnen zijn om in beide onderzoeksvragen de vergelijking te maken tussen oudere migranten in reguliere instellingen versus oudere migranten in cultuurspecifieke instellingen. Op deze manier kan beter worden onderzocht of een cultuurspecifieke voorziening een meerwaarde heeft op een reguliere voorziening voor de gezondheid van oudere migranten en welke meerwaarde dat is. Resultaten van dergelijk onderzoek zullen van nut kunnen zijn in de discussie rondom het bestaansrecht van cultuurspecifieke voorzieningen voor ouderenzorg. Het zou bijvoorbeeld interessant kunnen zijn te onderzoeken wat het verschil is in profijt van sociaal contact bij de aanwezigheid (regulier) versus de afwezigheid (cultuurspecifiek) van een taalbarrière in dagverzorging voor oudere migranten die de Nederlandse taal niet beheersen.
Werving -
Het zou interessant kunnen zijn onderzoek te doen naar de mate waarin de huisartsen op de hoogte zijn van cultuurspecifieke dagverzorging en naar hun rol bij de toegang tot deze voorziening voor oudere migranten. Op basis van resultaten uit dergelijk onderzoek zou kunnen worden gekeken of via de huisarts toegang kan worden gekregen tot met name de meest geïsoleerde oudere migranten.
-
Om de rol die sociale invloed van familie bij de toegankelijkheid van cultuurspecifieke dagverzorging kan spelen te achterhalen, zou het interessant zijn te onderzoeken hoe familieleden van ouderen die nog geen gebruik maken van dagverzorging of van deelname hebben afgezien over het gebruik van deze voorzieningen denken. Op deze manier kan achterhaald worden of sociale invloed van familie een wezenlijke drempel kan vormen voor de toegankelijkheid van cultuurspecifieke dagverzorging. 105
Het zou interessant zijn om daarbij na te gaan of de rol van sociale invloed verschilt tussen samenwonende en niet samenwonende oudere migranten. Taal -
Het zou interessant kunnen zijn het effect op de kwaliteit van een huisartsgesprek en op (het gevoel van) zelfstandigheid te onderzoeken van het verschaffen van taallessen in dagverzorging aan ouderen die de Nederlandse taal niet of gebrekkig beheersen.
-
Een aantal respondenten gaf aan de Nederlandse taal te willen leren en deze te willen oefenen door met autochtone Nederlanders in gesprek te gaan. Het kan in dit licht interessant zijn het effect van multiculturele groepen op de taalvaardigheid van ouderen die de Nederlandse taal niet (volledig) beheersen te onderzoeken.
Nuttige dagbesteding -
Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat de dagverzorging afleiding kan bieden van continue negatieve gedachten en dat men zich vaak beter voelt door deze onderbreking. Het zou interessant zijn te onderzoeken wat de afleiding die de dagverzorging biedt op de lange termijn met deze negatieve emoties doet.
Gezondheidsvoorlichting -
Het zou zinvol kunnen zijn om onderzoek te doen naar het effect van gezondheidsvoorlichting gegeven door iemand van dezelfde etnisch-culturele achtergrond versus gezondheidsvoorlichting gegeven door iemand met een andere etnisch-culturele herkomst op de kennis en het gedrag van oudere migranten. Wanneer men weet of het voordeel kan opleveren om iemand van de eigen etnisch-culturele achtergrond gezondheidsvoorlichting te laten geven, kan men bewustere keuzes maken om de voorlichting te optimaliseren.
106
11.
Discussie
In dit hoofdstuk zullen de kanttekeningen bij dit onderzoek worden besproken, tevens zullen er aanbevelingen worden gedaan voor een dergelijk onderzoek in de toekomst. Het opzetten en uitvoeren van onderzoek gericht op personen van een andere generatie en met een andere culturele achtergrond dan die van de onderzoeker vraagt een open instelling van de laatst genoemde. Mogelijke perceptieverschillen tussen respondent en onderzoeker met betrekking tot onderzoeksonderwerpen en de manier van formuleren konden veelal, door een open instelling te hanteren, effectief worden aangepakt. De onderzoeker heeft getracht ten alle tijde met een open instelling het onderzoeksveld te betreden, zich daarbij terdege bewust zijnde van zijn eigen culturele normen en waarden. Een dergelijke instelling heeft naar alle waarschijnlijkheid de betrouwbaarheid van de onderzoeksresultaten verhoogd. Het afnemen van open interviews bij een zeer diverse onderzoekspopulatie, zoals hier het geval was, vereist de nodige flexibiliteit van de interviewer. Zeker in het geval waarin het de onderzoeker aan uitgebreide voorkennis van de onderzoekspopulatie ontbreekt. De tijd, die beschikbaar was voor het onderzoek, liet het niet toe om zich uitgebreid in de onderzoekspopulatie te kunnen verdiepen. De manier waarop de vragen gesteld werden en onderzoeksonderwerpen ter sprake werden gebracht is dan ook, mede hierdoor, gedurende het proces meermalen aangepast. Het bijstellen van de interviewguide is op zich niet ongebruikelijk in kwalitatief onderzoek, dit proces is mogelijk echter bemoeilijkt door cultuur- en generatieverschillen tussen onderzoeker en respondenten. Het was door deze verschillen voor de onderzoeker lastiger zich te verplaatsen in de belevingswereld van de respondenten. Dit kan als een zwak punt in het onderzoek worden aangemerkt. Een open houding jegens de respondenten heeft de nadelige gevolgen van deze verschillen voor de betrouwbaarheid van de onderzoeksresultaten echter kunnen reduceren en het belang hiervan kan dan ook niet genoeg benadrukt worden. Ten einde een zo betrouwbaar mogelijk beeld van de werkelijkheid te geven, zijn voor dit onderzoek ouderen geïnterviewd met zeven verschillende etnisch-culturele achtergronden en afkomstig uit tien verschillende locaties voor dagverzorging. Aangezien de bestaansgeschiedenis van locaties voor dagverzorging vaak verschilt per regio van het land is tevens gekozen voor een geografische spreiding van de verschillende locaties voor dagverzorging waaruit respondenten zijn geworven. De locaties buiten de grote steden zouden een kortere bestaansgeschiedenis hebben en meer in de opstartfase verkeren. De geselecteerde locaties voor cultuurspecifieke dagverzorging buiten de grote steden bleken echter een vrij lange bestaansgeschiedenis te hebben in tegenstelling tot een aantal locaties voor cultuurspecifieke dagverzorging in de grote steden. Uiteindelijk is er op deze manier toch aanzienlijke variatie bereikt in de bestaansgeschiedenis van de bezochte locaties.
107
Verder valt op te merken dat in vijf van de twintig interviews niet alle ‘topics’ ter sprake zijn gebracht. In de meeste gevallen werd dit veroorzaakt door tijdsgebrek. De onderzoeker heeft vooraf afspraken met betrekking tot het onderzoek gemaakt met de zorgcoördinator en/of locatiemanager van de dagverzorging. De begeleiders van de dagverzorging waren in een aantal gevallen van tevoren niet volledig op de hoogte van de gewenste gang van zaken tijdens het onderzoek op locatie. Een aantal keer resulteerde dit in een krappe tijdsplanning, waardoor de interviews niet volledig konden worden doorlopen. Bij een tweetal interviews konden niet alle ‘’topics’ worden doorlopen in verband met geplande activiteiten waaraan de respondent wenste deel te nemen. Daarnaast zijn een aantal interviews voortijdig afgerond in verband met concentratieverlies van de respondent. De meest belangrijke onderwerpen waren bij deze respondenten echter vaak wel aan bod gekomen. Voor een aantal respondenten was de benodigde duur van het interview dusdanig vermoeiend, dat zij hun concentratie verloren en de betrouwbaarheid van het interview terugliep. Men dient zich te realiseren dat dergelijke situaties zich vaker voordoen wanneer men respondenten van een dergelijke leeftijd interviewt in een praktijksituatie. Een andere reden waarom niet alle twintig interviews volledig zijn doorlopen is omdat twee respondenten vermoedelijk door mentale beperkingen niet in staat waren een adequaat antwoord te geven op een substantieel gedeelte van de interviewvragen. Uit praktische overwegingen is in dit onderzoek de keus gemaakt te selecteren op respondenten die de Nederlandse taal goed genoeg beheersen om een gesprek te kunnen voeren. Naar alle waarschijnlijkheid is hiermee tevens onbedoeld geselecteerd op het opleidingsniveau en de mate van integratie, waardoor de meest kwetsbare oudere migranten ondervertegenwoordigd blijven in de onderzoekspopulatie. Opgemerkt dient te worden dat er hierdoor sprake kan zijn selectiebias. Onder de Javaans-Surinaamse en de HindoestaansSurinaamse ouderen waren bovendien ook personen die de Nederlandse taal niet of nauwelijks beheersten. Zij zijn echter niet in het onderzoek betrokken, aangezien er in hun groep ook ouderen waren die de Nederlandse taal wel beheersten. Uit praktische overwegingen is zodoende met de laatst genoemden gesproken. Aangezien bij de Marokkaanse dagverzorging en bij één van de locaties voor Turkse dagverzorging niet op deze manier geselecteerd kon worden, kan alleen bij deze twee groepen iets worden gezegd over de rol van de van de taalbarrière. De werving van respondenten is tevens selectief verlopen aangezien in de meeste gevallen is geselecteerd op bereidheid tot medewerking. Op deze wijze is mogelijk geselecteerd op personen die mondiger zijn en meer interesse hebben in het onderwerp en in onderzoek in het algemeen. Het laatste zou kunnen betekenen dat respondenten een relatief hoog opleidingsniveau hebben. In de interviews is overigens niet expliciet gevraagd naar opleidingsniveau, dus met zekerheid kan dit niet worden gezegd. Een sterk punt van het onderzoek is dat er na het van tevoren vastgestelde aantal van twintig interviews nauwelijks nieuwe gegevens werden gegenereerd. Om deze reden kan geconcludeerd worden dat er een voldoende aantal respondenten in dit onderzoek is betrokken om het onderzoeksgebied te kunnen exploreren. De resultaten kunnen echter niet naar de totale groep oudere migranten gegeneraliseerd worden, gezien de zeer kleine aantallen respondenten per etnisch-culturele groep en gezien de diversiteit binnen die 108
groepen. Om die reden is op grond van de onderzoeksresultaten ook weinig onderscheid te maken tussen de groepen ouderen van verschillende etniciteiten. Dit verkennende onderzoek dient dan ook als voorzet voor grootschaliger onderzoek. Wat betreft de geldigheid van de onderzoeksresultaten kan worden opgemerkt dat er nauwelijks respons kwam op vragen die de nadelen van de voorziening voor gezondheid trachtten te onderzoeken. Eén van de begeleidsters gaf dan ook aan dat haar cliënten erg snel tevreden zijn met wat hen wordt geboden. Mogelijk speelt sociale wenselijkheid een rol in de antwoorden die respondenten gaven op bepaalde vragen. Dan kan nog worden opgemerkt dat uit praktische overwegingen de afname en analyse van alle twintig interviews door slechts één onderzoeker is uitgevoerd. De analyse is op deze manier afhankelijk van de interpretatie van slechts één onderzoeker. Dit kan negatieve consequenties voor de betrouwbaarheid van de onderzoeksresultaten met zich meebrengen. Om een deel van de negatieve consequenties te ondervangen is getracht de volledige transcripten in eerste instantie zo uitgebreid mogelijk te coderen, ten einde zo min mogelijk relevante informatie verloren te laten gaan. Een andere kanttekening die kan worden gemaakt is dat een aantal respondenten wanneer het topic taal in de interviews ter sprake kwam, aangaf zich beter te kunnen uiten in hun moedertaal dan in het Nederlands. De betrouwbaarheid van de onderzoeksresultaten zal door deze taalbarrière waarschijnlijk negatief beïnvloed zijn. Ten slotte kan worden opgemerkt dat het bij twee instellingen voor dagverzorging, een Marokkaanse en een Turkse, niet mogelijk was de interviews in de Nederlandse taal af te nemen. Derhalve is hier gebruik gemaakt van een tolk ter plaatse. Vermeld dient te worden dat de vier bewuste interviews afgenomen zijn met de tussenkomst van een tolk, die tevens verbonden was aan de dagverzorging. Mogelijk zal de aanwezigheid van deze persoon de respondenten tijdens het interview hebben gehinderd in het vrijuit spreken. Twee respondenten gaven echter wel aan wat zij nog misten bij de dagverzorging, ondanks de aanwezigheid van de (als tolk dienstdoende) begeleidster. Het blijft echter moeilijk in te schatten in hoeverre er sprake is van sociaal wenselijke antwoorden als gevolg van de aanwezigheid van bij de dagverzorging betrokken derden bij het interview. Een voordeel van de aanwezigheid van aan de dagverzorging verbonden personen is echter dat zij bekend zijn met de gang van zaken op de dagverzorging en met de achtergrond van de respondenten. Bovendien was er sprake van een zekere vertrouwensband tussen begeleider en cliënt. Een aantal keer resulteerde dit in het boven tafel komen van ‘topics’ die mogelijk door de onderzoeker zelf niet bedacht waren. Mogelijk stelde de aanwezigheid van een vertrouwd persoon de respondent tevens gerust, waardoor zij bij bepaalde topics eerder vrijuit durfden te spreken.
109
Aanbevelingen voor dergelijk onderzoek in de toekomst: -
Aanbevolen wordt om bij een dergelijk onderzoek in de toekomst tweetalige interviewers in te zetten met eenzelfde culturele achtergrond (of eventueel interviewers die op andere wijze bekend zijn met de taal en cultuur) als de oudere migranten. Dergelijke interviewers zullen zich mogelijk gemakkelijker in de respondent kunnen verplaatsen, wat met name bij open interviews een groot voordeel voor de betrouwbaarheid van de onderzoeksresultaten kan opleveren. Respondenten die de Nederlandse taal niet volledig machtig zijn, zullen meer vrijuit kunnen spreken wanneer het interview in hun moedertaal afgenomen kan worden in plaats van in het Nederlands. De tussenkomst van een tolk is bovendien niet nodig wanneer de interviewer direct met de respondent kan communiceren. Met name het doorvragen wordt hierdoor gemakkelijker, wat de betrouwbaarheid van het antwoord kan verhogen.
-
Wanneer het gebruik van een tolk niet vermeden kan worden, valt aan te raden de hulp in te roepen van een onafhankelijke professionele tolk, die van tevoren goed geïnstrueerd wordt door de onderzoeker over het onderzoeksdoel en de gewenste gang van zaken tijdens het interview. Op deze manier kan voorkomen worden dat antwoorden van respondenten gekleurd worden weergegeven.
-
Voor een dergelijk onderzoek in de toekomst valt verder aan te raden meer tijd te reserveren voor het opbouwen van vertrouwen bij respondenten. Naar verwachting zal dit resulteren in een reductie in het aantal sociaal wenselijke antwoorden. De onderzoeker is bovendien in staat meer vertrouwd te raken met de belevingswereld van de onderzoekspopulatie. Het verhogen van de vertrouwelijkheid tussen respondent en onderzoeker zal de betrouwbaarheid van de onderzoeksresultaten ten goede kunnen komen.
-
Het valt tevens aan te raden dergelijk onderzoek onder cliënten van dagverzorging in de toekomst vooraf uitgebreid aan te kondigen bij de begeleider(s) van de dagverzorging zelf. Bij voorkeur wordt vooraf met de respondenten een afspraak voor een interview gemaakt op een door hen gekozen tijdstip. Tijdsgebrek kan op deze manier (deels) voorkomen worden.
-
Daarnaast kan worden aanbevolen een aantal extra interviews te plannen om te voorkomen dat het aantal volledig afgeronde interviews lager uitvalt dan van te voren was beoogd. Tevens valt aan te bevelen ruimte te reserveren voor eventuele vervolginterviews met respondenten met wie een interview niet in één keer volledig afgerond kan worden door vermoeidheid of concentratieverlies.
-
Ten slotte kan de betrouwbaarheid van de onderzoeksresultaten worden verhoogd door het gehele analyseproces door ten minste twee onderzoekers te laten doorlopen in plaats van door een enkele onderzoeker.
110
Literatuur ActiZ, Landelijk Overleg Minderheden & Coördinatieorgaan Samenwerkende Ouderenorganisaties (2007). Op weg naar een interculturele ouderenzorg: projectplan interculturalisatie van de ouderenzorg. Utrecht: ActiZ Agyemang, C., Hooijdonk, C. van, Wendel-Vos, W., Lindeman, E., Stronks, K. & Droomers, M.
(2007).
The association of neighbourhood psychosocial stressors and self-related health in Amsterdam, the Netherlands. Journal of Epidemiology and Community Health, 61:1042-1049. Baarda, D.B., Goede, M.P.M. de & Teunissen, J. (2005). Basisboek kwalitatief onderzoek: Handleiding voor het opzetten en uitvoeren van kwalitatief onderzoek. Groningen/Houten: Wolters-Noordhoff. Bartels, E. (2004). Interculturele hulpverlening. In: I. Wolffers & A. van der Kwaak (red.), Gezondheidszorg en Cultuur (pp. 119-129). Amsterdam: VU Uitgeverij. Beelen, N. van (2004). Migratie en migranten in Nederland. In: I. Wolffers & A. van der Kwaak (red.), Gezondheidszorg en Cultuur (pp. 23-36). Amsterdam: VU Uitgeverij. Beljaarts, M.A.M.M. (1997). Zorg voor allochtone ouderen. Rotterdam: Instituut voor Sociologisch-Economisch Onderzoek (ISEO). Berkman, L.F., Glass, T., Brissette, I. & Seeman, T.E. (2000). From social integration to health: Durkheim in the new millennium. Social science & Medicine, 51: 843-857. Booij, J. (2006). Interculturalization of care for the elderly. Future Age, 2(2) : 22-27. Bruijne, L. de, Haks, K., Quak, S. & Ameijden, E. van (2005). Allochtonen in Utrecht: Onderzoek naar etnische gezondheidsverschillen en trends daarin. Utrecht: GG&GD. Brussaard, J.H., Erp-Baart, M.A. van, Brants, H.A.M., Hulshof, K.F.A.M. & Lowik, M.R.H. (2001). Nutrition and health among migrants in the Netherlands. Public Health Nutrition, 4: 659-664. Buren, L.P. van (2002). Visies van oudere migranten op de toekomst en de zorg: een onderzoek onder Surinaamse, Turkse en Marokkaanse ouderen in Rotterdam. Rotterdam: GGD Rotterdam en omstreken.
111
CBS Statline 2005. Geraadpleegd op 12 maart, 2008, via www.cbs.nl Centraal bureau voor de Statistiek (2004). Bevolkingstrends Statistisch kwartaalblad over de demografie in Nederland, 52(2): 1-81. Verkregen op 12 april, 2008, van www.cbs.nl/NR/rdonlyres/F5E829D7-C0BD4006-BAAA-A6CA54BD8B15/0/b150402.pdf Centraal bureau voor de Statistiek (2008). Geraadpleegd op 25 maart, 2008, via http://www.cbs.nl/nlNL/menu/methoden/begrippen/default.htm Centrum Indicatiestelling Zorg (2008). Indicatiebesluit CIZ. Verkregen op 16 april, 2008, van http://www.ciz.nl/sf.mcgi?id=4659 Coëlho, M.B. (2000). Zakwoordenboek der Geneeskunde (26e druk). Arnhem: Elsevier/Koninklijke PBNA. Coulton, C. & Frost, A. K. (1982). Use of social and health services by the elderly. Journal of Health and Social Behavior, 23: 330-339. Dagevos, J. (2001). De leefsituatie van allochtone ouderen in Nederland: Stand van zaken, ontwikkelingen en informatielacunes. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Dagevos, J. (2005). Minderheden, armoede en sociaal-culturele integratie. Migrantenstudies, 21(3): 135-154. Dilworth-Anderson, P., Williams, I.C. & Gibson, B.E. (2002). Issues of race, ethnicity, and culture in care giving research: A 20-year review (1980–2000). The Gerontologist, 42(3): 237-272. Evers, J. & Boer, F. de (2007). Het uitvoeren van een individueel interview. In: J. Evers (red.), Kwalitatief interviewen:kunst en kunde (pp.71-95). Den Haag: Lemma. Fratiglioni, L., Paillard-Borg, S. & Winblad, B. (2004). An active and socially integrated lifestyle in late life might protect against dementia. The Lancet Neurology, 3: 343-353. Geelen, K. (2003). Informele zorg voor psychische problemen en verslavingen. Utrecht: Trimbos-instituut. Goumans, M., Mandemaker, T., Overbeek, R. van, Penninx, K. & Schippers, A. (2004). Ouder worden we allemaal: Trendstudies en toekomstdebatten over de vergrijzing in Nederland. Utrecht: Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn.
112
Gouw, J.M.M. de, Jacobs, M.E, Romijn, A. & Waveren L. van (2002). Multiculturele verpleeghuiszorg nader geanalyseerd: Een onderzoek binnen twee verpleeghuizen van de GDVV in Den Haag. Voorburg: Tympaan Instituut. Graaff, F.M. de & Francke, A.L. (2003). Home care for terminally ill Turks and Moroccans and their families in the Netherlands: carers’ experiences and factors influencing ease of access and use of services. International Journal of Nursing Studies, 40: 797-805. Haks, K., Jansdam, B., Nieuwenhuijs, M., Hady, M., Meiss-de Haas, C., Ameijden, E. van & Linden, H. (2003). Volksgezondheidmonitor Utrecht: Themarapport sociale en fysieke omgeving. Utrecht: GG&GD. Haks, K., Quak, S., Cremer, S., Gootzen, J., Kessel, R. van, Prins, W., Roelofs, J., Ameijden, E. van & Putten, A. van der (2006). Volksgezondheidmonitor Utrecht 2005: Themarapport preventie volwassenen en ouderen. Utrecht: GG&GD. Hardon, A. (2001). Applied Health Research: Antropology of Health and Health Care (3rd ed.). Amsterdam: Het Spinhuis. Hart, H. ‘t, Boeije, H. & Hox, J. (2005). Onderzoeksmethoden (7e druk). Amsterdam: Boom Onderwijs. Hjortdahl, P. & Laerum, E. (1992). Continuity of care in general practice: effect on patient satisfaction. British Medical Journal, 304: 1287-1290. Hoepfl, M.C. (1997). Choosing qualitative research: A primer for technology education researchers. Journal of Technology Education, 9(1). Verkregen op 28 juni, 2008, van http://scholar.lib.vt.edu/ejournals/JTE/jtev9n1/hoepfl.html Hoeymans, N., Picavet, H.S.J. & Tijhuis, M.A.R. (2005). Wat is ervaren gezondheid en hoe wordt het gemeten? Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu. Verkregen op 10 april, 2008, van WWV.rivm.nl/vtv/object_document/o1078n18744.html Holmén, K. & Furukawa, H. (2002). Loneliness, health and social network among elderly people—a follow-up study. Archives of Gerontology and Geriatrics, 35: 261-274. Jaber, L.A., Brown, M.B., Hammad, A., Zhu, Q. & Herman, W.H. (2003). Lack of acculturation is a risk factor for Diabetes in Arab immigrants in the U.S. Diabetes Care, 26: 2010-2014.
113
Klerk, M. de (2005). Ouderen in instellingen. Landelijk overzicht van de leefsituatie van oudere tehuisbewoners. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Kloosterboer, D. (2004). Wij komen eraan..Wensen, behoeften en ambities van oudere migranten in Nederland. Utrecht:samenwerkingsverbanden van het Landelijk Overleg Minderheden (LOM). Kruiswijk, P. (1996). Dagvoorzieningen voor allochtone ouderen. Utrecht: Verwey-Jonker Instituut. Kvale, S. (2007). Doing interviews. Los Angeles: Sage Publications. Kwaak, A. van der & Wolffers, I. (2004). Communicatie in de zorg. In: I. Wolffers & A. van der Kwaak (red.), Gezondheidszorg en Cultuur (pp. 65-80). Amsterdam: VU Uitgeverij. Laurin, D., Verreault, R., Lindsay, J., MacPherson, K. & Rockwood, K. (2001). Physical activity and risk of cognitive impairment and Dementia in elderly persons. Archives of Neurology, 58: 498-504. Leclere, F.B., Jensen, L. & Biddlecom, A.E. (1994). Health care utilisation, family context and adaptation among immigrants to the United States. Journal of Health and Social Behavior, 35: 370-384. Lennartsson, C. & Silverstein, M. (2001). Does engagement with life enhance survival of elderly people in Sweden? The role of social and leisure activities. Journal of Gerontology, 56B: 5335-5342. Loozen, S. & Duin, C. van (2007). Allochtonenprognose 2006–2050: belangrijkste uitkomsten. Bevolkingstrends, 2e kwartaal 2007. Voorburg/Heerlen: Centraal Bureau voor de Statistiek. Verkregen op 10 juli, 2008, van www.cbs.nl/nl-NL/menu/themas/dossiers/allochtonen/ publicaties/artikelen/archief/2007/2007-k2-b15-p60-art.htm Middelkoop, B.J. Meijenfeldt C., Kesarlal-Sadhoeram, S.M., Ramsaransing, G.N. & Struben, H.W.A. (1999). Diabetes mellitus among South Asian inhabitants of The Hague: high prevalence and an agespecific socioeconomic gradient. International Journal of Epidemiology, 28: 1119-1123. Mladovsky, P. (2007). Migrant health in the EU. Eurohealth, 13(1): 9-11. Morée, M., Lyke, S. van der, Jong, Y. de & Lier, W. van (2002). Interculturele familiezorg: een literatuurverkenning. Utrecht: Expertisecentrum Informele Zorg NIZW. Verkregen op 23 maart, 2008, van www.expertisecentrummantelzorg.nl/Site_EIZNieuw/docs/ interculturele%20 familiezorg%20definitieve2002.doc
114
Mui, A.C., Kang, S., Kang. D. & Domanski, M.D. (2007). English language proficiency and health-related quality of life among Chinese and Korean immigrant elders. Health and Social Work, 32(2): 119-127. Netwerk van Organisaties van Oudere Migranten (2007). NOOM beleidsplan 2007-2010. Utrecht: NOOM. Nguyen Thi, P.L., Briançon, S., Empereur, F. & Guillemin, F. (2002). Factors determining inpatient satisfaction with care. Social Science & Medicine, 54: 493–504. Oever, H. van den, Kwaak, A. van der & Wolffers, I. (2004). Uitsluiting versus insluiting: Afbakening van begrippen als discriminatie en racisme in de gezondheidszorg. In: I. Wolffers & A. van der Kwaak (red.), Gezondheidszorg en Cultuur (pp. 81-91). Amsterdam: VU Uitgeverij. Poort, E.C., Spijker, J., Dijkshoorn, H. & Verhoeff, A.P. (2001). Turkse en Marokkaanse ouderen in Amsterdam '99-'00. Amsterdam: GG&GD. Post, D., Wal, G. van der & Klazinga, N.S. (2004). Patiënt, arts en gezondheidszorg. In: J.P. Mackenbach, & P.J. van der Maas (red.), Volksgezondheid en gezondheidszorg (pp. 177-193). Maarssen: Elsevier Gezondheidszorg. Raad voor Volksgezondheid en Zorg (2000). Advies aan de minister van VWS: Interculturalisatie van de gezondheidszorg. Verkregen op 15 maart, 2008, van http://www.rvz.net/cgi-bin/adv.pl?advi_relID=26& chap_relID =5&last=1&stat=N Reijneveld, S.A., Westhoff, M.H.. & Hopman-Rock, M. (2003). Promotion of health and physical activity improves the mental health of elderly immigrants: results of a group randomized controlled trial among Turkish immigrants in the Netherlands aged 45 and over. Journal of Epidemiology and Community Health, 57: 405-411. Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (2002). Gezondheid op koers? Volksgezondheid Toekomst Verkenning 2002. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum. Rose, R.C., Uli, J., Abdul, M. & Looi Ng, K. (2004). Hospital service quality: a managerial challenge. International Journal of Health Care Quality Assurance, 17(3): 146-159. Ruiter, M., Bohlmeijer, E. & Blekman, J. (2005). Derde gids Preventie van psychische stoornissen en verslavingen. Utrecht: Trimbos-instituut.
115
Schellingerhout, R. (2004). Gezondheid en welzijn van allochtone ouderen. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Seeleman, C., Suurmond, J. & Stronks, K. (2005). Een arts van de wereld: etnische diversiteit in de medische praktijk (1e druk). Houten: Bohn Stafleu van Loghum. Seeman, T.E. (1996). Social ties and health: the benefits of social integration. Annals of Epidemiology, 6(5): 442-451. Strawbridge, W.J., Déleger, S., Robert, R.E. & Kaplan, G.A. (2001). Physical activity reduces the risk of subsequent depression for older adults. American Journal of Epidemiology, 158(4): 328-334. Stronks, K. (2004). Welke factoren zijn van invloed op de gezondheidstoestand van allochtonen? In: I. Wolffers & A. van der Kwaak (red.), Gezondheidszorg en Cultuur (pp. 105-117). Amsterdam: VU Uitgeverij. Tashakkori, A. & Teddlie, C. (2003). Handbook of mixed methods in social and behavioral research. Thousand Oaks: Sage Publications. Tesser, P.T.M., Dugteren, F.A. van & Merens, J.G.F. (1998). Rapportage minderheden 1998: De eerste generatie in de derde levensfase. Rijswijk/Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau/Elsevier. Unger, J.B., Johnson, C.A. & Marks, G. (1997). Functional decline in the elderly: evidence of direct and stress-buffering protective effects of social interactions and physical activity. Annals of Behavioural Medicine, 19(2): 152-160. Uniken Venema, H.P., Garretsen, H.F.L. & Maas, P.J. van der (1995). Health of migrants and migrant health policy, the Netherlands as an example. Social Science Medicine, 41(6): 809-818. Valk, H.A.G. de, Esveldt, I., Henkens, H. & Liefbroer, A.C., (2001). Oude en nieuwe allochtonen in Nederland:een demografisch profiel. Den Haag: Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid. Verkregen op 11 april, 2008, van http://www.wrr.nl/content.jsp?objectid=2655 Valtonen, K. (2002). The ethnic neighbourhood: A locus of empowerment for elderly immigrants. International Social Work, 45(3): 315-323. Verkleij, H. & Verheij, R.A. (2003). Zorg in de grote steden. Bilthoven: Rijksinstituut voor
Volksgezondheid
en Milieu.
116
Vries, W. & Smits, C. (2003). Psychische klachten bij Turkse en Marokkaanse ouderen: een handleiding voor
de
praktijk. Utrecht: Trimbos-instituut. Vrooman, C., Soede, A., Dirven, H. & Trimp, R. (2005). Armoedemonitor 2005. Den Haag: Sociaal Cultureel Planbureau/Centraal Bureau voor de Statistiek. Wilson, R.S., Mendes de Leon, C.F., Barnes, L.L., Schneider, J.A., Bienias, J.L., Evans, D.A. & Bennett, D.A. (2002). Participation in cognitively stimulating activities and risk of incident Alzheimer Disease. The Journal of the American Medical Association, 287: 742-748. Wolffers, I. (1995). Kwalitatieve benaderingen in het medisch onderzoek. Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde, 139(49): 2580-2583. Wolffers, I. (2004). Cultuur en gezondheid: het plaatselijke en het globale. In: I. Wolffers & A. van der Kwaak (red.), Gezondheidszorg en Cultuur (pp. 51-63). Amsterdam: VU Uitgeverij. Woo, J., Ho, S.C. & Yu, A.L.M. (2002). Lifestyle factors and health outcomes in elderly Hong Kong Chinese aged 70 years and over. Gerontology, 48: 234-240. Yang, J.S. & Kagawa-Singer, M. (2007). Increasing access to care for cultural and linguistic minorities: Ethnicity-specific health care organizations and infrastructure. Journal of Health Care for the Poor and Underserved, 18: 532-549. Yerden, I. (2000). Zorgen over zorg: Traditie, verwantschapsrelaties, migratie en verzorging van Turkse ouderen in Nederland. Amsterdam: Het Spinhuis. Zank, S. & Schacke, C. (2002). Evaluation of geriatric daycare units: effects on patients and caregivers. Journal of Gerontology: Psychological sciences, 57B(4): 348-357.
117
Bijlage I: Inleidende brief aan zorgorganisaties Geachte mevrouw/mijnheer........,
Utrecht, 25 maart 2008
In het kader van mijn afstuderen ben ik bezig met een onderzoek onder oudere migranten die gebruik maken van cultuurspecifieke dagverzorging in Nederland. Ik ben master student Gezondheidswetenschappen aan de Vrije Universiteit te Amsterdam. Het onderzoek wordt uitgevoerd onder begeleiding van ActiZ en de afdeling Gezondheidszorg & Cultuur van het VU medisch centrum. ActiZ is bezig aan een project ter interculturalisering van de ouderenzorg in Nederland. De resultaten van dit onderzoek zullen dan ook door ActiZ waar mogelijk benut worden in het proces van interculturalisatie. Het is duidelijk dat cultuurspecifieke dagverzorging in een belangrijke behoefte van de doelgroep voorziet. Dagverzorging is met name interessant, omdat het een brugfunctie blijkt te vervullen tussen zorgorganisaties en oudere migranten. Behoud en bevordering van gezondheid is belangrijk en het is waarschijnlijk dat de dagverzorging een voorziening is die daaraan kan bijdragen. Met dit onderzoek wordt getracht inzichtelijk te krijgen welke gezondheidsfactoren vanuit de dagverzorging een rol spelen in de gezondheid van oudere migranten die gebruik maken van cultuurspecifieke dagverzorging. Daar is nog geen onderzoek naar gedaan. Het is niet bekend of en zo ja, op welke wijze cultuurspecifieke dagverzorging aan de gezondheid van haar cliënten bijdraagt. Het is interessant om te kijken wat de ouderen op de dagverzorging zelf belangrijk vinden als het gaat om hun gezondheid. Aangezien toegankelijkheid van ouderenzorg voor oudere allochtonen nog dikwijls een probleem is, zal ook getracht worden zicht te krijgen in de succesfactoren van de dagverzorging. Het perspectief van de ouderen zal ook hier centraal staan. Voor dit onderzoek zou ik graag oudere migranten willen interviewen, die gebruik maken van dagverzorging gericht op hun eigen cultuur of die gebruik maken van multiculturele dagverzorging. De vragen van het interview zullen voornamelijk gaan over de factoren die cliënten van invloed achten op hun gezondheid. Een ander deel zal gaan over de wijze waarop zij bij de dagverzorging binnen zijn gekomen en wat hun ideeën hierover zijn. Het zal een vrij open interview zijn, waarbij ik vooral ruimte wil laten voor het eigen verhaal van de oudere. Ik zou ook graag voorafgaande aan de interviews, een begeleidster en/of een coördinator willen spreken voor wat vragen over de bewuste dagverzorging en de doelgroep. Ook zal ik daarbij nog een toelichting geven op mijn onderzoek indien gewenst. Het gaat om circa 2 interviews per dagverzorging. Deze interviews zou ik graag met de deelnemer, indien mogelijk in een ruimte apart houden. De interviews zullen ongeveer een uur duren. Met vriendelijke groeten, Moniek Willemstein, stagiaire Mede namens Rohina Raghoebier, ActiZ
118
Bijlage II: Vragenlijst/topiclijst Voorafgaande aan het interview: ● Afspraken begeleidster: -Ik zou graag een dame tegelijk de vragen willen stellen. -Zouden we apart van de groep kunnen gaan zitten? Wanneer een tolk aanwezig is bij het interview ● Afspraken met de tolk: -Zou u letterlijk willen vertalen wat ik zeg en letterlijk wat de deelneemster zegt. En als u zelf toevoegingen heeft vind ik zeker interessant, maar zou u die na het interview willen geven. Ik mag namelijk alleen uit spraken van de deelnemer zelf gebruiken. En als u informatie geeft tussendoor dan loopt het door elkaar en dan wordt het voor mij lastig uit elkaar te halen. ● Introductie van mezelf en het onderzoek in de groep: Voor we beginnen met de interviews, zal ik mezelf voorstellen en vertellen wat het onderzoek inhoudt. Ik ben Moniek Willemstein en ik ben student gezondheidswetenschappen aan de Vrije Universiteit in Amsterdam. Ik doe voor mijn afstuderen onderzoek naar culturele dagverzorging voor ouderen hoe zij hiermee in aanraking
komen en wat deze betekenen voor de gezondheid van deelnemers. Dit onderzoek doe ik bij ActiZ, dat is een brancheorganisatie, waar veel zorginstellingen bij aangesloten zijn. Ervaringen uit het onderzoek kunnen door deze organisatie gebruikt worden om beleid te maken voor bijvoorbeeld overheid, en bijvoorbeeld om organisaties te helpen die ook dagverzorging willen opstarten.
Het interview ● Introductie onderzoek met respondent: Eerst wil ik u graag uitleggen waar het interview over zal gaan, voor ik met de vragen begin. Ik wil het graag over twee onderwerpen met u hebben. 1)-Over hoe u voor het eerst bij de dagverzorging hier terecht bent gekomen: -hoe dat is gegaan en hoe u dat ervaren heeft. 2)En daarna wil ik het graag hebben over uw ervaringen met de dagverzorging: -Hoe u het hier vindt, hoe u zich hier voelt en wat u belangrijk vindt. -Welke invloed de dagverzorging volgens u heeft op hoe gezond u zich voelt. -Wat u goed vindt en wat u niet zo goed vindt hier. Uw ervaringen en wat u vindt, is erg belangrijk voor mij, daar gaat het om, want voor u bestaat de dagverzorging, u maakt er immers gebruik van. Als we weten wat mensen fijn vinden en waar ze zich hier minder goed bij voelen dan kan er misschien in de toekomst rekening mee gehouden worden bij het opzetten en verbeteren van dagopvang. Van ervaringen van deelnemers kan geleerd worden. 119
● Uitleg over gang van zaken met de respondent. -Het gesprek zal ongeveer een uur duren. -Ik zou het gesprek graag willen opnemen op band. Anders vergeet ik teveel van het gesprek. Ik maak uiteindelijk een verslag van alles wat ik te weten ben gekomen. Uw naam wordt daar niet in vermeldt, het blijft dus anoniem en ik wis de opname na het maken van mijn verslag. -Daarnaast maak ik wat aantekeningen zodat ik kan bijhouden wat we ongeveer besproken hebben. -Wanneer iets niet duidelijk is dan kunt u mij dat natuurlijk vragen. (De vragen dienen als voorbeeld. Deze worden flexibel gehanteerd. De volgorde van de onderwerpen is tevens niet vast. Alle onderwerpen worden wel zo veel mogelijk bij elke respondent behandeld).
Gegevens respondent: Ik heb u zonet verteld wie ik ben en waar het onderzoek over gaat. Heeft u nog vragen voor mij daarover of is alles duidelijk? Dan zou ik graag willen beginnen met wat algemene gegevens van u, zodat ik ook weet wie u bent. -Wanneer bent u geboren? -Waar woont u nu? Met wie woont u in huis of woont u alleen? -Bent u getrouwd? -Heeft u kinderen? Zo ja: heeft u regelmatig contact met hen? -Waar bent u geboren? -Hoe lang bent u in Nederland? -Wat was de reden voor uw vertrek naar Nederland? U vertelde dat u uit ......komt en dat u al.....jaar in Nederland woont. -Kunt u vertellen hoe zich voelt in Nederland? Zo ja: Is dat altijd al zo geweest? -Zou u terug willen naar ........? -Heeft u wel eens last van heimwee?
Pad naar dagverzorging toe Nu zou ik het graag willen hebben over de dagverzorging hier. U hoorde op een gegeven moment van het bestaan van deze dagvoorziening en bent hier toen voor de eerste keer gekomen. Kunt u vertellen hoe u hier bent gekomen? -Hoe ging dat, kunt u daar iets over vertellen? -Hoe wist u van het bestaan van de dagverzorging? -Wat verwachtte u van de dagopvang voordat u hier was geweest? -Hoe voelde u zich voor het eerst in deze groep?
120
-Wat is voor u een belangrijke reden dat u hier komt? -Heeft u een indicatie voor deelname aan de dagverzorging? Zo ja wat is de reden? -Wat vindt uw familie ervan dat u deze dagopvang ging bezoeken? -Wat betekende die mening voor uw beslissing om deel te nemen aan de dagverzorging? -Hoe is uw aanmelding verlopen? -(evt. was u tevreden over hoe dat is verlopen?) -Wat vond u van de tijd tussen uw aanmelding en uw eerste bezoek?
Algemeen over bezoek dagverzorging -Hoe vaak per week komt u hier? Was dat vanaf het begin zo? -Zou u vaker willen komen of vindt u dat genoeg? -Wat denkt u ervan om hier in huis te gaan wonen mocht u meer zorg nodig hebben? -Welke taal spreekt u hier onderling?
Reden zorgvraag/gezondheid Ik zou u nu graag wat vragen willen stellen over gezondheid. Als we terug gaan naar toen u hier voor het eerst kwam. -Hoe is het met uw gezondheid? Wat voor gevolgen hebben die klachten voor uw dagelijks leven? -(En kunt u iets vertellen over hoe gezond u zich voelt ) -Is er iets veranderd in uw gezondheid sinds u hier bij de dagverzorging komt? Zo ja: heeft u een idee hoe dat komt?
Keuze voor specifieke dagopvang Nu zou ik het graag willen hebben over uw keuze voor deze dagverzorging. -Wat is de reden dat u specifiek voor deze dagverzorging heeft gekozen en niet voor een andere? -Wat had u gedaan als deze dagverzorging hier niet was, bijvoorbeeld te ver van uw huis? -Hoe had u het gevonden in een dagopvang met mensen van Nederlandse afkomst? (ofwel impliciet beeld reguliere zorg)
Verleden zorggebruik/ander zorggebruik Voordat we het verder gaan hebben over de dagverzorging wil ik het graag nog even hebben over zorg en over hulp. Sommige mensen hebben naast dat ze naar een dagvoorziening als deze komen behoefte aan hulp of zorg thuis van thuiszorg of familie: bijvoorbeeld in het huishouden of in de verzorging bij wassen, aankleden of maaltijden klaarmaken, andere hebben dat niet nodig. -Maakt u gebruik van hulp of zorg thuis (thuiszorg of mantelzorg) of doet u alles zelf? -En zo ja; sinds wanneer maakt u gebruik van die hulp?
121
En: -Spreken zij de taal die u wilt spreken? -Heeft u eerder gebruik gemaakt van een andere dagverzorging of is dit de eerste dagverzorging die u bezoekt?
Belang dagopvang voor de deelnemer Met dit onderzoek wil ik erachter komen of dagvoorziening zoals deze ook invloed heeft op hoe mensen zich voelen. U komt nu al een tijdje hier, naar de dagverzorging. -Kunt u vertellen hoe u zich hier voelt /hoe vindt u het hier? -Wat vindt u belangrijk hier? -Bent u zich anders gaan voelen sinds u hier komt of is er niets veranderd? (bijv. minder eenzaamheid, minder somber, minder piekeren) Zo ja: Waardoor komt dat?
Activiteiten die wel of niet goed zijn voor de gezondheid -Zijn er hier activiteiten/bezigheden op de dagverzorging waar u zich beter door voelt? -Zijn er hier ook dingen bij de dagverzorging waar u zich niet goed bij voelt
Ontbrekende zaken -Is er iets wat u nog mist hier op de dagverzorging? (Waarvan u zegt goh dat zou ik hier anders willen zien?)
Activiteiten hier en thuis en belang voor de deelnemer Ik heb nu gehoord van u wat u zoal doet bij de dagverzorging op een dag. Nu zou ik graag wat willen vragen over hoe het bij u thuis is. -Voordat u naar de dagverzorging kwam, zat u toen veel thuis of was u veel op pad? -Hoe vindt u het om thuis te zijn? -Wat doet u op de dagen dat u niet naar de dagverzorging komt? -Kunt u beschrijven wat er anders is aan een dag hier dan aan een dag thuis? (doorvragen op waarde-oordeel daarover en belang voor welbevinden) Eventueel het volgende introduceren: -Piekeren/afleiding Sommige mensen piekeren veel over hun klachten als ze alleen thuiszitten, en kunnen dat loslaten als ze bezig zijn in een dagverzorging. Voor andere mensen geldt de dagverzorging niet als een afleiding en zij blijven tobben. Hoe is dat bij u?
122
Topics
Sociale omgeving (sociaal contact hier en thuis) Ik wil het nu graag hebben over de contacten die u hier heeft met anderen. U ontmoet hier andere mensen, u kunt met elkaar praten, samen eten en samen dingen doen. -Hoe voelt u zich in de groep? -Wat betekent het contact met de deelnemers van de dagverzorging voor u? (gezelligheid, zorgen delen, (hart luchten), steun, informatie uitwisselen, , ervaringen delen,) Kunt u ook zorgen en problemen met elkaar delen? -Spreekt u wel eens met andere deelnemers van de dagverzorging af? Wat betekent dat voor u? -Met welke mensen heeft u contact in uw dagelijks leven buiten de dagopvang? Zijn dat vooral Javaanse/Hindoestaanse mensen of mensen met een Nederlandse achtergrond? -Sinds u naar de dagverzorging komt, is er iets veranderd in het aantal bezoeken wat u thuis krijgt? Waardoor komt dat? -Heeft u wel eens behoefte zich even terug te trekken uit de groep? Zo ja is daar gelegenheid voor? -Vindt u het wel eens te druk op de dagverzorging of komt dat niet voor?
Sociale omgeving taal en cultuur U bent hier bij elkaar met allemaal Javaanse/Hindoestaanse mensen en kunt de taal spreken die u wilt. U heeft uw Javaanse/Hindoestaanse achtergrond met elkaar gemeen. Voor de een is dat belangrijk. Een ander vindt dat misschien niet zo belangrijk, die zou ook wel tussen mensen van Nederlandse afkomst willen zitten. -Wat vindt u hiervan (dat u een aparte groep heeft voor alleen Javaanse/Hindoestaanse mensen)? -Kunt u vertellen wat u daar belangrijk aan vindt? -Welke taal spreekt u onderling? Hoe is dat voor u? -En afgezien van het taalverschil, zijn er nog dingen die u belangrijk vindt aan een javaanse/hindoestaanse groep?
Personeel Nu zou ik het graag even over het personeel van De dagverzorging willen hebben. -Wat betekent het personeel van de dagverzorging voor u? (steun, informatie uitwisselen, gezelligheid, ervaringen delen) In andere dagvoorzieningen werkt vaak personeel met een Nederlandse achtergrond. Het personeel op de dagverzorging hier is ook Javaans/hindoestaans en spreekt de taal en heeft begrip van de cultuur. Iedere deelnemer kan daar anders over denken over hoe belangrijk hij dit vindt. -Hoe belangrijk vindt u dit?
123
Gezondheidsvoorlichting en signalering gezondheidsproblemen U krijgt op de dagverzorging ook af en toe informatie over gezondheid: over gezond leven en over gezondheidsklachten(naar aanleiding van wat gezegd is door begeleiders). -Wat vindt u daar van? -Gebruikt u die informatie ook? -Zijn er onderwerpen waar u meer over zou willen horen? Indien er geen voorlichting gegeven wordt op de dagverzorging: In eerdere interviews gaven een aantal mensen aan dat ze behoefte hebben aan voorlichting over gezondheid: over gezond leven en over bepaalde gezondheidsproblemen. Bijvoorbeeld over gezonde voeding, over hoe veilig medicijnen te gebruiken, over omgaan met somberheid of over specifieke gezondheidsklachten die veel bij vrouwen voorkomen (zoals menopauze of blaasproblemen)? Soms wordt dit op dagopvang gegeven aan deelnemers. -Wat vindt u daarvan? Indien positief: waarover zou u informatie willen krijgen? Er zijn personeelsleden die een opleiding hebben gehad in de zorg. -Gaat u ook wel eens naar hen toe als u informatie wilt over gezondheid of over een probleem? -(Maakt u gebruik van medische voorzieningen in het zorgcentrum? Fysiotherapeut, pedicure oid.) Wat vindt u hiervan?
Beweging/zitgedrag: Bij de dagverzorging kunt u meedoen aan gymnastiek/beweging. U kunt natuurlijk zelf bepalen of u zin heeft om daaraan mee te doen. -Wat vindt u van deze activiteiten? -Hoe vaak doet u mee? -Hoe belangrijk vindt u het dat er iets aan beweging wordt gedaan op de dagverzorging? -Hoe voelt u zich door het bewegen, maakt dat verschil voor u? (of: Gaat u zich ook anders voelen door het bewegen?) Evt.: Krijgt u bijvoorbeeld meer of juist minder last van bepaalde klachten door de beweging?
Geloof Ik zou u nu een aantal vragen willen stellen over geloof. -Speelt geloof een rol in uw leven? -Maakt u gebruik van voorzieningen om te bidden op de dagverzorging? -Hoe belangrijk vindt u het dat u kunt bidden als u op de dagverzorging bent? -(Vindt u het belangrijk dat u niet de enige bent die gaat bidden op de dagvoorziening?)
124
Voeding U eet hier tussen de middag met zijn allen. -Wat vindt u van het eten hier? -Eet u hier op een dag hetzelfde als thuis of anders?(Zo nee;Kunt u zeggen wat er hier anders is dan thuis? -Vindt u dat u hier gezond eet of kan dat beter? -Kunt u hier wel eens zelf koken of wordt het altijd voor u klaargemaakt? Wat vindt u daarvan?
Veiligheid route Nu wil ik wat vragen stellen over de manier waarop u hierheen komt. -Hoe komt u naar de dagverzorging; (loopt u of maakt u gebruik van vervoer)? -Wat vindt u van de bereikbaarheid van de dagverzorging? (impliciet: zou dit beter kunnen?) -Wat vindt u van de veiligheid van de ruimte? (Voelt de route veilig voor u of niet)?
Sfeer ruimte/inrichting ruimte Nu zou ik u tot slot wat vragen willen stellen over hoe u de ruimte van de dagverzorging vindt. -Wat vindt u van de ruimte? -Hoe voelt u zich in deze ruimte? -Wat vindt u van de inrichting van de ruimte van de dagverzorging? -Wat vindt u van de sfeer op de dagverzorging?
Zorg in de toekomst Tot slot: Hoe ziet u de toekomst wanneer u meer zorg nodig heeft?
Afsluiting van het gesprek -We zijn aan het eind gekomen van het interview. Heeft u nog vragen of opmerkingen over de dagverzorging of over wat anders? -Wat vond u van de vragen? -Ik weet nu een heleboel en wil u heel hartelijk danken voor het interview.
125