C
32 1
blok 6
les 1 en 2
Hoelang is het houdbaar? in de winkelwagen
zaterdag
22 C
januari 2011
2
3
consumeren binnen
03–02–11
12 dagen
Ongeopend: 22–01–2014
3 jaar
Ongeopend: 24–04–11
Ongeveer 3 maanden
28–01–11
6 dagen
Reken met tijd. a
C
houdbaarheidsdatum
b
het is nu
over 14 dagen is het
het is nu
over 30 dagen is het
8 april
22 april
8 april
8 mei
22 april
6 mei
30 april
30 mei
6 mei
20 mei
1 juni
1 juli
20 mei
3 juni
29 december 28 januari
Ken de tijd. a Een jaar duurt
52
b Een maand duurt of
31
weken. 28
of
29
of
30
dagen.
c Een jaar duurt
365
d Een jaar heeft
4
of
366
dagen.
kwartalen.
e De seizoenen heten lente, zomer, herfst, winter
f
Als de zomertijd begint, gaat de klok vooruit
g In een jaar met 365 dagen heeft
februari
h Er zijn 2 zomermaanden met 31 dagen, dat zijn juli en augustus
28 dagen.
33 4 CD
Reken uit. a
5 ×
6 ×
4 ×
5 ×
7 8 3 6
4 5 6 5
1 2 1 8
3 7 2 5
5 CD
d
c
b
2 5
3 2
3 0
3 0
1 0 0
4 0
3 6 0
1 5 0
3 5 0 0
8 0 0
3 0 0 0
4 0 0 0
1 5 0 0 0
4 0 0 0
2 4 0 0 0
3 5 0 0 0
1 8 6 2 5
4 8 7 2
2 7 3 9 0
3 9 1 8 0
Reken uit. a
b
128 : 7 = 18 r 2 1 2 8 : 7 = 1 8 r 2
c
924 : 6 = 154 9 2 4 : 6 = 1 5 4
6 4 8 : 4 = 1 6 2
7 0 − 1 0 ×
6 0 0 − 1 0 0 ×
4 0 0 − 1 0 0 ×
5 8
3 2 4
2 4 8
5 6 −
8 ×
3 0 0 −
2
5 0 ×
2 4 0 −
2 4 2 4 −
6 0 ×
8 8 −
4
2 ×
0
0
6 CD
648 : 4 = 162
Kies uit miljoen en miljard.
Te koop
Te koop
a Dit huis kost een kwart miljoen
euro.
Uitbreidingsplan: 2000 woningen en stadspark
b Deze villa kost meer dan
c Dit uitbreidingsplan kost zeker
1
40
miljoen
euro.
miljard
d In Nederland wonen ruim
e Op de wereld wonen ruim
f In China wonen
16
6
1,3
miljoen
mensen.
miljard
mensen.
miljard
euro.
mensen.
C
34 1
les 3 en 4
blok 6
Wat kunnen ze het best drinken? Vul in. Calorieën zijn de brandstof voor je lijf. Hoe meer je beweegt, hoe meer calorieën je gebruikt. Als je meer calorieën gebruikt dan je er binnenkrijgt, val je af. Als je minder calorieën gebruikt dan je er binnenkrijgt, kom je aan. per glas (200 ml)
cola
sinaasappelsap halfvolle melk cola light
water
calorieën
88
90
94
2
0
vetten
0g
0,4 g
3g
0g
0g
eiwitten
0g
1,4 g
6,8 g
0g
0g
suiker
22 g
18 g
9,6 g
0g
0g
INHOUD vruchtensap per 100 ml energie 45 kcal vitamine c 30 mg
a Jasmin wil afvallen. Zij neemt cola light of water. b Max wil aankomen, maar hij wil niet te veel suiker binnenkrijgen. Hij neemt melk.
C
c Sharon wil helemaal geen calorieën binnenkrijgen. Zij neemt water.
2
Hoeveel calorieën is het samen?
C
in kcal
3
60
70
kaas voor 1 boterham
56
chocoladereep
150
chocola.
bakje yoghurt
90
Hij eet
glas appelsap (150 ml)
70
flesje bitter lemon (20 cl)
100
kroket
145
appel
60
mandarijn
16
+
90
+
70
+
56
=
276
calorieën.
b Daniël neemt een boterham met kroket, een flesje bitter lemon en een reep
70
+
145
+
100
+
150
=
465
calorieën.
c Schrijf op wat jij eet en reken de calorieën uit. Meer antwoorden.
Hoeveel zit er in vruchtensap?
calorieën vitamine c
4
Ze eet
bruine boterham
hoeveelheid
C
a Ilse eet een appel, een bakje yoghurt en een bruine boterham met kaas.
100 ml
200 ml
300 ml
500 ml
1000 ml
1l
45
90
135
225
450
450
30 mg
60 mg
90 mg
150 mg
300 mg
300 mg
Hoeveel meel heb je nodig voor de pannenkoeken? aantal gram meel kg meel
8
16
32
320
3200
32 000
250 g
500 g
1000 g
10 000 g
100 000 g
1 000 000 g
0,25 kg
0,50 kg
1 kg
10 kg
100 kg
1000 kg
35 5 CD
6 CD
Reken uit. a
4 3 2 1
5 6 7 8
9 8 7 6
8 0 9 0
6 7 8 9 +
4 3 2 1 +
6 5 0 8 –
7 4 4 2 –
1 0
9
– 2
– 2
1 0 0
9 0
7 0
5 0
1 0 0 0
9 0 0
3 0 0
– 4 0 0
1 0 0 0 0
9 0 0 0
3 0 0 0
1 0 0 0
1 1 1 1 0
9 9 9 9
3 3 6 8
6 4 8
Schrijf de getallen in cijfers. 4
7 CD
miljoen = 4 000 000
6
4,5 miljard = 4 500 000 000
0,1 miljoen =
100 000
0,9 miljard =
900 000 000
0,5 miljoen =
500 000
0,5 miljard =
500 000 000
Hoeveel is de 8 waard?
De 8 is
b 18 345 80
waard.
De 8 is
c 34 872 8000
waard.
De 8 is
d 34,8 800
waard.
De 8 is
Zet in de goede volgorde. Van klein naar groot. a
b 2,5
25
2,05
340
3,40
3,04
2,05
2,5
25
3,04
3,40
340
c
9 CD
miljard = 6 000 000 000
3,5 miljoen = 3 500 000
a 1689
8 CD
d
c
b
d 0,001
1,00
0,10
99,1
99,01
9,9
0,001
0,10
1,00
9,9
99,01
99,1
Reken uit. a 230 + 46 = 276
b 380 – 44 = 336
c 2 × 25 = 50
d 490 : 7 = 70
590 + 45 = 635
420 – 44 = 376
4 × 25 = 100
360 : 9 = 40
360 + 520 = 880
840 – 75 = 765
6 × 25 = 150
350 : 50 = 7
270 + 520 = 790
500 – 92 = 408
8 × 25 = 200
280 : 70 = 4
8 10
waard.
C
36 1
blok 6
les 5 herhalen
Hoelang is het houdbaar? in de winkelwagen
dinsdag
22 C
mei 2012
2
3
consumeren binnen
28–05–12
6 dagen
Ongeopend: 22–05–2016
4 jaar
Ongeopend: 14–09–12
Ongeveer 4 maanden
25–05–12
3 dagen
Reken met tijd. a
C
houdbaarheidsdatum
b
het is nu
over 14 dagen is het
het is nu
over 30 dagen is het
10 mei
24 mei
1 mei
31 mei
28 februari
13 of 14 maart
28 februari
29 of 30 maart
31 december
14 januari
1 juli
31 juli
30 juli
13 augustus
30 december
29 januari
Hoeveel hebben Linde en Niels nodig? Vul de tabel in. Linde moet in het zomerkamp voor 90 personen koken. Niels geeft een etentje voor 12 personen. aantal personen
6
12
9
90
andijvie
1 kg
2 kg
1,5 kg
15 kg
aardappelen
1 kg
2 kg
1,5 kg
15 kg
rundergehakt
400 g
800 g
600 g
2 kopjes
4 kopjes
3 kopjes
melk
6000 g =
6 kg
30 kopjes
C
les 5 oefenen 4
37
Hoeveel meel heeft de toneelvereniging nodig voor 8000 pannenkoeken? Vul in. aantal pannenkoeken
5 CD
blok 6
10
20
40
80
800
8000
gram meel
300 g
600 g
1200 g
2400 g
24 000 g
240 000 g
kg meel
0,3 kg
0,6 kg
1,2 kg
2,4 kg
24 kg
240 kg
1 stukje is 10%.
Maak het cirkeldiagram af. gemiddeld gewicht in Nederland
6 CD
ernstig ondergewicht
0%
ondergewicht
5%
normaal gewicht
55%
overgewicht
30%
ernstig overgewicht
10%
ondergewicht normaal gewicht overgewicht ernstig overgewicht
Vul de goede percentages in. Kleur daarna het cirkeldiagram voor de Borgmanschool. Op de Borgmanschool is een enquête gedaan onder 250 kinderen. De vraag was: hoeveel fruit eet je? 25 kinderen eten een paar keer per week fruit. Dat is
10
%.
100 kinderen eten 2 keer per dag fruit. Dat is
40
%.
paar keer per week fruit
125 kinderen eten 1 keer per dag fruit. Dat is
50
%.
2 keer per dag fruit 1 keer per dag fruit
7 CD
Reken om van breuken naar procenten. a b 1 1 deel = 25 % 4 5 deel =
20
%
1 10
deel =
10
%
2 4
40
%
4 10
deel =
40
%
%
6 10
deel =
60
%
3 4
8 CD
deel =
50
deel =
75
%
2 5
%
3 5
c
deel = deel =
60
Kleur het goede deel. Vul het goede aantal blokjes in. a Kleur 1 5
1 5
deel.
× 15 =
b Kleur 3
blokjes
1 4
1 4
deel.
× 16 =
c Kleur 4
blokjes
2 3
2 3
deel.
× 12 =
8
blokjes
C
38 1
blok 6
les 6 en 7
Hoe ver is het rijden?
Amsterdam
Arnhem
Den Haag
Groningen
Maastricht
Rotterdam
Utrecht
105
65
188
216
79
43
a De afstand van Amsterdam naar Arnhem is b Van Amsterdam naar Rotterdam is het
105
79
km.
km.
c Naar welke stad is de afstand het kortst? Utrecht d Naar welke stad is de afstand het langst? Maastricht e Boris rijdt op de snelweg gemiddeld 100 km per uur. Naar welke stad is het bijna 2 uur rijden vanaf Amsterdam? Groningen
C
f
2
Naar welke 2 steden rijdt hij in ongeveer een half uur? Utrecht en Den Haag Weet je nog? De snelheid is het aantal kilometers dat je per uur rijdt.
Wat is hun snelheid? Kruis het goede antwoord aan. a Milan afstand: 150 km reistijd: 2 uur de snelheid is:
b Lars afstand: 240 km reistijd: 2 uur de snelheid is:
c Janine afstand: 180 km reistijd: 3 uur de snelheid is:
▫ 120 km/u ▫ 100 km/u ▫ 115 km/u ▫x 75 km/u
▫x 120 km/u ▫ 100 km/u ▫ 115 km/u ▫ 75 km/u
▫ 120 km/u ▫ 100 km/u ▫x 60 km/u ▫ 75 km/u
C
d Wie rijdt er op de snelweg? Zet een rondje om de goede naam. Milan – Lars – Janine
3
Teken de ritten in de grafiek. Gebruik je liniaal. a Sophie heeft na 3 uur 60 km afgelegd. Teken dat met een rode lijn.
km 60
b Manja heeft na 3 uur 40 km afgelegd. Teken dat met een blauwe lijn. 50 Sophie
c Julia heeft na 3 uur 30 km afgelegd. Teken dat met een groene lijn. d Wie heeft de hoogste gemiddelde snelheid? Sophie
40 Manja
e Julia rijdt 10 km per uur. Rijdt zij in het echt de hele tijd precies even
30
hard? ja/nee
Julia 20
10 0
1
2
3 uur
39 4 CD
Weet je nog? 156 + 39 = 156 + 40 – 1
Reken handig. a
5 CD
b Nu in 1 keer.
156 + 39 =
156
+
40
–
1
= 195
234 + 49 = 283
212 + 29 =
212
+
30
–
1
= 241
373 + 79 = 452
738 + 49 =
738
+
50
–
1
= 787
485 + 69 = 554
654 + 59 =
654
+
60
–
1
= 713
579 + 89 = 668
345 + 49 =
345
+
50
–
1
= 394
324 + 49 = 373 Weet je nog? 133 – 19 = 133 – 20 + 1 = 114
Reken handig. a
6 CD
b Nu in 1 keer.
156 – 39 =
156
–
40
+
1
= 117
234 – 49 = 185
262 – 29 =
262
–
30
+
1
= 233
373 – 79 = 294
738 – 49 =
738
–
50
+
1
= 689
485 – 69 = 416
654 – 59 =
654
–
60
+
1
= 595
559 – 89 = 470
334 – 19 =
334
–
20
+
1
= 315
233 – 79 = 154
Zet de komma op de goede plaats. a
b
c
€ 3 1 2,0 0
€ 2 3 5 0 0,0 0
e
f
7 2 , 0 kg
d
8 4 0 , 0 0 kg
7 CD
Hoeveel is de 5 waard? a 750 De 5 is waard.
50
4 8 0 , 0 0 kg
b 31500
1 , 2 5 0 m of 12,50 m
c 34,5
De 5 is 500
De 5 is
waard.
waard.
d 235 000 5 10
De 5 is 5000 waard.
C
40 1
les 8 en 9
blok 6
Bekijk het bankafschrift. Zet een rondje om de goede antwoorden. a 15−4−2011 is: 1. wat erbij gekomen is 2. wat er uitgegeven is 3. het nummer van de rekening 4. de datum
Afschrift betaalrekening Datum
Betaalrekening
Pagina
Volgnr.
15−4−2011
1234567
1 van 2
2
Totaal bijgeschreven bedrag
Vorig saldo
75,00
4,67
Totaal afgeschreven bedrag
Nieuw saldo
83,45
–3,78
b 4,67 is: 1. de datum 2. hoeveel er uitgegeven is 3. wat er de vorige keer op de rekening stond 4. wat er nu op de rekening staat
C
c 75,00 is: 1. de datum 2. hoeveel erbij gekomen is 3. wat er de vorige keer op de rekening stond 4. wat er nu op de rekening staat
C
2
3
Wat wordt het nieuwe saldo? Reken uit. vorig saldo
bijgeschreven
nieuw saldo
4,50
25
4,50 + 25 = 29,50
9,95
10,05
9,95
+ 10,05
= 20
26,75
3,25
26,75
+ 3,25
= 30
Wat wordt het nieuwe saldo? Let op: je begint met een tekort. vorig saldo
C
4
d –3,78 betekent: 1. dat er te weinig geld op de rekening staat 2. dat er geld teruggegeven moet worden 3. dat er geld over is 4. wat er uitgegeven is
bijgeschreven
nieuw saldo
−4,50
25
25 − 4,50
−10,75
25
25
– 10,75
= 14,25
−30,75
40,25
40,25
– 30,75
= 9,50
= 21,50
Hoeveel is het samen? Gebruik je rekenmachine a
b
c
d
€ 2,22 € 3,33 € 4,44
€ 2,43 € 3,36 € 1,80
€ 12,22 € 11,51 € 13,60
€ € € €
4,16 5,84 3,99 1,45
€ 9,99
€ 7,59
€ 37,33
€ 15,44
41 5 CD
Vriezen en dooien. Kleur de thermometer tot de goede hoogte. Zet een rondje om het goede antwoord. a −6 °C
b −14 °C
155
155
155
10 0
10 0
10 0
5
5
5
0
0
0
-55
-55
-55
-10 -10 0
--10 10 0
--10 10 0
-15 -155
-155
--15 155
-20 0
-20 0
-20 -2 20
Het dooi/vriest.
6 CD
Het dooit/vriest.
Vul in. a
Het dooit/vriest.
b 5
11 6
12
c 16
30
7
29
14
13
7 12
27
42
13
15
15
50 23
32
11
8
37
7
20
23
h 18
46
26
71
55
g 18
48
80
38
f 19
d
27
e
7 CD
c 2 °C
28
33
44
17
50
26
33
54
57 40
73
Wat is evenveel? Geef die vakjes dezelfde kleur. a 3 4
4 5
0,3
0,8 5 10
2 5
0,6
0,5
0,2
3 5
0,4
1 5
3 10
0,75
b 1 4
25%
2 5
4 5
60%
20%
3 5
50%
5 10
40%
3 10
80%
1 5
30%
C
42 1
blok 6
les 10 herhalen
Hoe ver is het?
Groningen
Amsterdam
Arnhem
Den Haag
Maastricht
Rotterdam
Utrecht
188
170
235
349
249
188
a Welke stad ligt het verst van Groningen? Maastricht b Welke stad ligt het dichtst bij Groningen? Arnhem c Anouk rijdt op een dag op en neer van Groningen naar Maastricht. Hoeveel kilometer is dat ongeveer?
700
km
d Ze rijdt gemiddeld 120 km per uur. Hoelang zit ze ongeveer in de auto? bijna 6 uur bij continue 120 rijden e Rachid rijdt gemiddeld 100 km per uur. Naar welke steden kan hij in ongeveer 2 uur rijden?
C
Amsterdam, Arnhem en Utrecht
2
Bereken de reistijd in uren en minuten. a De afstand is 210 km. De gemiddelde snelheid is 70 km per uur.
b De afstand is 150 km. De gemiddelde snelheid is 75 km per uur.
c De afstand is 880 km. De gemiddelde snelheid is 110 km per uur.
d De afstand is 200 km. De gemiddelde snelheid is 80 km per uur.
Reistijd:
Reistijd:
Reistijd:
Reistijd:
3
uur.
2
uur.
8
uur.
en
C
e Kijk bij c. Zou iemand dat rijden zonder onderweg te stoppen? ja/nee
C
3
4
Wat wordt het nieuwe saldo? Reken uit. vorig saldo
bijgeschreven
nieuw saldo
14,10
25,90
14,10
+ 25,90
= 40
28,85
11,15
28,85
+ 11,15
= 40
17,25
12,75
17,25
+ 12,75
= 30
26,45
23,55
26,45
+ 23,55
= 50
Wat wordt het nieuwe saldo? Let op: je begint met een tekort. vorig saldo
bijgeschreven
–24,05
25,55
–101,75
125
–200,50 –2,25
nieuw saldo 25,55
– 24,05
=
125
– 101,75
= 23,25
400,75
400,75
– 200,50
= 200,25
100
100
–
= 97,75
2,25
1,50
30
2
uur minuten.
les 10 oefenen 5 CD
blok 6
43
Hoeveel kosten de tuinen? Schrijf de som op en reken uit. a Tuin 1 kost:
1 1 m2 kost € 2,50
De som is: 10 × € 2,50 = € 25
3 b Tuin 2 kost: De som is: 10 × € 2,50 = € 25 2 c Tuin 3 kost: De som is:
4
8 × € 2,50 = € 20
d Tuin 4 kost: De som is: 26 × € 2,50 = 13 × € 5 = € 65
6 CD
Hoeveel dozen graszaad heb je nodig? Let op de rest. Je mag je rekenmachine gebruiken. a
= 1 m2
b De oppervlakte is: 8
×
12
=
96
:
30
= 3,2
De som is: 96 De oppervlakte is: 5
×
Je hebt dus
13
De som is:
65
Je hebt dus
3
= :
65 30
dozen nodig.
m. = 2,17
GRASZ
AAD
dozen nodig.
voor ca. 30 m²
c Iris heeft een grasveld van 284 m2. Ze koopt 10 dozen. Heeft ze genoeg? Zet een rondje om het goede antwoord. ja/nee
7 CD
4
2
Hoeveel liter water gaat er in dit aquarium? Vul in. a Het aquarium wordt tot 1 dm van de bovenrand gevuld.
4,5 dm
Er gaat
5
×
Dat is
35
liter.
2
×
3,5
=
35
b Na een tijdje is de helft verdampt. 2 dm 5 dm
Hoeveel liter water moet er dan bij?
17,5
l.
dm3 in.
m 2.
C
44 1
les 11 en 12
blok 6
Heeft Sanders nieuwe computer genoeg ruimte op de harde schijf? Vul in. Sander laadt eerst een programma van 3 gigabyte. 1000 megabyte (MB) = 1 gigabyte (GB) Daarna laadt hij een spel van 1000 MB, een spel van 800 MB en een cd-rom van 1200 MB. a Dat is samen totaal 3
20 gigabyte harde schijf
+
1
+ 0,8
+ 1,2
=
6 gigabyte.
b Zet een rondje om het goede antwoord.
C
Sander kan dit allemaal wel/niet laden.
C
2
3
Maak vast wat bij elkaar hoort. driehonderdduizend
500 000 000
twee miljoen
1 400 000 000
vijf miljard
2 000 000
een half miljard
2 000 000 000 000
1,4 miljard
5 000 000 000
twee biljoen
300 000
Hoeveel procent is er al geladen? Hoeveel kB is dat? Vul in. a
b
Programma laden Al geladen -
50 c
X
% van 120 kB =
60
kB
Al geladen -
e
% van 600 kB =
240
kB
g
kB
X
% van 1 GB =
500
MB
kB
X
% van 1000 kB =
800
kB
Programma laden
25 h
Al geladen -
150
Al geladen -
Programma laden
50
80
X
1400
% van 500 kB = Programma laden
f
Programma laden
% van 2000 kB =
X
Al geladen -
X
Al geladen -
70
30 d
Programma laden
40
Programma laden Al geladen -
X
% van 1000 kB =
250
kB
Programma laden Al geladen -
10
X
% van 1 GB =
100
MB
45 4 CD
Zichtlijnen. ichtlijn begint bij De stippellijn is de zichtlijn. De zichtlijn chutting. Max het oog en gaat precies over de schutting. en Famke zien het stuk van de flatt boven hun zichtlijn.
a Famke ziet de bovenste 5 verdiepingen. Wat ziet Max? De bovenste
4
verdiepingen.
b Wie staat het dichtst bij de flat? Max c Julian ziet de bovenste 6 verdiepingen. Hij staat dichter bij/verder weg dan Famke. d Bram ziet de bovenste 2 verdiepingen. Hij staat dichter bij/verder weg dan Max.
5 CD
Waar stond de spion? Zet in de tekening een rondje om het goede nummer.
Spionage in Nederland Een spion heeft een foto gemaakt van de uitkijktoren op de militaire basis Volkel. Deze foto werd bij de spion thuis aangetroffen.
6 CD
Wat zien de camera’s?
C
a Camera
A
maakte dit beeld.
A
b Laat camera B de duiker van de voorkant of van de achterkant zien? achterkant c Laat camera C de duiker van de voorkant of van de achterkant zien? voorkant d Laat camera A de duiker van bovenaf of van onderaf zien? van onderaf
B
C
46 1
les 13 en 14
blok 6
Vergroten en verkleinen met cm. Vul de tabellen in.
15 cm
10 cm
Niels heeft een plaatje gescand. Hij wil het formaat aanpassen. Als hij rechtsonder trekt aan het plaatje, worden de lengte en de breedte groter of kleiner.
C
a Wat wordt de hoogte als Niels het plaatje vergroot?
2
b Wat wordt de hoogte als hij gaat verkleinen?
breedte
10 cm
20 cm
40 cm
35 cm
breedte
10 cm
5 cm
2 cm
7 cm
hoogte
15 cm
30 cm
60 cm
52,5 cm
hoogte
15 cm
7,5 cm
3 cm
10,5 cm
Vergroten en verkleinen met procenten. Vul de tabellen in. Niels kan het plaatje ook vergroten en verkleinen met percentages. 100% is het normale formaat. a Wat worden de breedte en de hoogte als hij het plaatje vergroot? %
100%
200%
150%
breedte
10 cm
20 cm
15 cm
hoogte
15 cm
30 cm
22,5 cm
C
b Wat worden de breedte en de hoogte als hij gaat verkleinen?
3
%
100%
50%
40%
80%
breedte
10 cm
5 cm
4 cm
8 cm
hoogte
15 cm
7,5 cm
6 cm
12 cm
Hoeveel procent van de harde schijf is vol? Het grijze stuk is vol. a
b
15
%
c
40
%
d
55
%
85
%
47 4 CD
5 CD
6 CD
Reken handig. Schrijf de lange som als je dat makkelijk vindt. a 248 + 49 =
248
+
50
–
1
= 297
b 468 – 79 =
468
–
80
+
1
= 389
474 + 59 =
474
+
60
–
1
= 533
395 – 39 =
395
–
40
+
1
= 356
346 + 49 =
346
+
50
–
1
= 395
645 – 89 =
645
–
90
+
1
= 556
739 + 79 =
739
+
80
–
1
= 818
424 – 79 =
424
–
80
+
1
= 345
Reken uit. a 6 × 700 = 4200
b 5 × 600 = 3000
c 800 : 10 = 80
d 100 : 25 = 4
6 × 70 = 420
5 × 60 = 300
850 : 10 = 85
125 : 25 = 5
6 × 770 = 4620
5 × 660 = 3300
260 : 10 = 26
150 : 25 = 6
6 × 771 = 4626
5 × 661 = 3305
340 : 10 = 34
200 : 25 = 8
Zet de komma op de goede plaats. a
b
6 3 , 5 0 0 kg
c
€ 6 1 2 4,5 0
d
e
1 4 0 0 , 0 0 kg
5 8 0 , 0 0 0 kg
g
h
1,0 0 0 l
€ 8 5 6 3 4,0 0 f
2 , 5 0 kg i
1 0,0 0 l
1,5 0 0 l
C
48 1
les 15 herhalen
blok 6
Heeft Fatima’s computer genoeg ruimte op de harde schijf? Vul in. Fatima laadt eerst een programma van 3 gigibyte. 10 GB harde schijf
Daarna laadt ze een spel van 1600 MB, een spel van 1200 MB en een cd-rom van 1800 MB. a De som is:
3
+
1,6
+
1,2
+
1,8
= 7,6
b Zet een rondje om het goede antwoord:
C
Fatima kan dit allemaal wel/niet laden.
2
Hoeveel procent is er al geladen? Hoeveel kB is dat? Vul in. a
b
Programma laden Al geladen -
50
X
% van 160 kB =
c
80
3
15
280
90
kB
Programma laden Al geladen -
X
% van 700 kB =
X
% van 600 kB =
d
Al geladen -
C
kB
Programma laden
40
Programma laden Al geladen -
kB
70
X
% van 1100 kB is
770
kB
Vergroten en verkleinen. Vul de tabellen in. a Wat wordt de hoogte als je het plaatje vergroot? breedte
20 cm
40 cm
30 cm
60 cm
hoogte
30 cm
60 cm
45 cm
90 cm
C
b Wat wordt de hoogte als je het plaatje verkleint?
4
breedte
20 cm
10 cm
5 cm
15 cm
hoogte
30 cm
15 cm
7,5 cm
22,5 cm
Hoeveel procent van de harde schijf is vol? Het grijze stuk is vol. a b
20
%
60
c
%
d
25
%
75
%
les 15 oefenen 5 CD
6 CD
Reken uit. a
d
c
b
blok 6
5 4 8 2
6 3 8 1
9 4 7 6
8 5 9 7
3 2 7 4 +
2 5 3 9 +
6 5 2 4 –
7 4 4 2 –
6
1 0
2
5
1 5 0
1 1 0
5 0
5 0
6 0 0
8 0 0
– 1 0 0
1 0 0
8 0 0 0
8 0 0 0
3 0 0 0
1 0 0 0
8 7 5 6
8 9 2 0
2 9 5 2
1 1 5 5
Reken uit. a
b
3725 × 6 = 22 350
1218 × 9 = 10 962
c
1078 : 7 = 154 1 0 7 8 : 7 = 1 5 4
3 7 2 5
1 2 1 8
6 ×
7 CD
7 0 0 − 1 0 0 ×
9 ×
3 7 8
3 0
7 2
3 5 0 −
1 2 0
9 0
2 8
4 2 0 0
1 8 0 0
2 8 −
1 8 0 0 0
9 0 0 0
0
2 2 3 5 0
1 0 9 6 2
5 0 ×
4 ×
Zet de klok vooruit of achteruit. a oude tijd vooruit zetten
01.25
03.15
10.45
23.45
30 minuten
3 kwartier
1 uur en 15 minuten
2 uur
11.45
03.45
11.45
01.45
30 minuten
3 kwartier
1 uur en 15 minuten
2 uur
nieuwe tijd
b oude tijd achteruit zetten nieuwe tijd
c Als je om half 9 ’s avonds gaat slapen en om 7 uur ’s morgens wakker wordt, hoelang heb je dan geslapen?
10
uur en
30
minuten.
49
C
50 1
les 16 en 17
blok 6
Op elk dak wordt 13 deel van de oppervlakte gevuld met zonnepanelen. Kleur de zonnepanelen op de daken en vul de tabel in. 1
2
3 1 m²
4
5
6
dak
1
oppervlakte
C
oppervlakte zonnepanelen
2
Reken uit. a Het dak van de familie Krol is 50 m2 groot. 1 5 deel bestaat uit zonnepanelen.
C
Dat is
3
10
2
3
4
5
6
12 m2
27 m2
48 m2
9 m2
21 m2
75 m2
4 m2
9 m2
16 m2
3 m2
7 m2
25 m2
b Het dak van de familie Van Osch is 75 m2 groot. 1 5 deel bestaat uit zonnepanelen.
m 2.
Dat is
15
c Het dak van de familie Sweers is 120 m2 groot. 1 6 deel bestaat uit zonnepanelen.
m 2.
Dat is
m 2.
20
Gasverbruik in Nederland. Bekijk de grafiek. Vul in of zet een rondje om het goede antwoord. a Hoeveel m3 gas werd er per inwoner m³ per inwoner 1000
verbruikt in 1984? 800 m3 b In 1992 werd meer/minder/bijna evenveel gas verbruikt.
800 600
c Er wordt steeds meer/steeds minder gas verbruikt.
400 200
d In welk jaar werd er het meest verbruikt?
0
1980
1984
1988
1992
1996
2000
2004
2008
C
1980
4
Weet je nog? Schaal 1 : 2000 betekent dat 1 cm in het echt 2000 cm is. Dat is 20 m.
Hoe hoog zijn de windmolens? De schaal is 1 : 2000.
cm op het plaatje cm in het echt m in het echt
5 cm
4 cm
3 cm
2 cm
10 000 cm
8000 cm
6000 cm
4000 cm
100 m
80 m
60 m
40 m
jaar
51 5 CD
Rond af. a Rond af op hele euro’s.
€
348,36 wordt € 300
€ 528,96 wordt € 529
€
764,63 wordt €
800
€ 799,36 wordt € 799
€
3658,00 wordt €
3700
€ 1899,76 wordt € 1900
€ 62 429,73 wordt € 62 400
€
6 CD
b Rond af op honderdtallen.
26,65 wordt € 27
Maak de kaartjes op de goede plaats vast. a 0
1000
500
900
b 0
100 000
35 000
75 000
c 0
1 000 000
700 000
500 000 d 0
1 000 000
250 000
7 CD
750 000
Eerlijk verdelen. a Kijk naar het plaatje. Verdeel eerlijk. Ieder krijgt
1
13
pannenkoek.
b Klopt deze som? 4 : 3=1
1 3
Zet een rondje om het goede antwoord. ja/nee c Reken uit. Denk aan pannenkoeken verdelen. 4 : 2=2
5 : 2 = 2 21
3 : 3=1
4 : 3=33
8 : 4=2
9 : 4=24
10 : 5 = 2
11 : 5 = 2 5
24 : 6 = 4
25 : 6 = 4 6
1 1 1 1
C
52 1
les 18 en 19
blok 6 Kleur de vakken.
A
Vak A1 is al gekleurd.
a Kleur B3 en C4 rood. b Kleur C2 en C1 blauw. c Kleur D6 en F5 groen.
B
C
D
F
E
1
1
2
2
3
3
4
4
5
5 6
6 A
C
2
B
C
D
Welke vakken zijn gekleurd? a A
B
C
D
E
F
E
b
F
A
C
D
E
F
1
1
1
2
2
2
2
3
3
3
3
4
4
4
4
5
5
5
5
6
6
6
6
B
C
D
E
F
A
Deze vakken zijn gekleurd:
3
B
1
A
C
rood blauw groen
B
C
D
E
F
Kleur zelf een patroon en schrijf op welke vakken
A1
B2
C3
D4
E5
F6
je hebt gekleurd. Meer antwoorden.
Waar staan de figuren? a Het rondje staat in vak
A
C2
b De driehoek staat in vak F4
B
C
D
E
F
1
1
2
2
3
3
4
4
5
5
6
6
c Het vierkant staat in vak A2 d De ster staat in vak C1 e De rechthoek staat in de vakken f
E3
en F3
Teken nu zelf 3 figuren. Schrijf op in welke vakkken ze staan Meer antwoorden.
A
B
C
D
E
F
Zwolle
4 CD
53
Wat is de afstand in het echt? Meet op en vul in. De schaal is 1 : 500 000. Dat betekent dat 1 cm op de kaart in het echt 5 km is.
a Van Zwolle naar Apeldoorn is Dat is in het echt
35
7
km.
b Van Apeldoorn naar Arnhem is Dat is in het echt
22,5
4,5
cm.
3
cm.
km.
Apeldoorn
c Van Arnhem naar Nijmegen is Dat is in het echt
5 CD
cm.
15
km.
Hoe groot is het reclamebord in het echt? Gebruik je liniaal.
Arnhem
Een reclameontwerper maakt dit bord. De schaal is 1 : 80. a De letters zijn 80
×
0,5 0,5
b Een pak melk is 80
×
×
2
3
×
5
cm.
160
Nijmegen
cm.
cm hoog. Dat is in het echt cm =
5
40
cm hoog. Dat is in het echt cm =
3
d Het hele bord is 80
cm = 2
c Het hele bord is 80
cm hoog. Dat is in het echt
240
cm.
cm lang. Dat is in het echt cm =
400
MET MELK MEER KANS
cm.
melk melk
e Is het reclamebord groter dan of kleiner dan of ongeveer even
1 liter
groot als jullie schoolbord? Ongeveer even lang maar minder hoog
6 CD
Wat hoort bij elkaar? Maak vast.
€ €
4,75
734,99
€
0,95
€
24 500
€
34,95
€
224 649
1 liter
C
54 1
les 20 herhalen
blok 6
Op elk dak wordt 14 deel van de oppervlakte gevuld met zonnepanelen. Kleur de zonnepanelen op de daken en vul de tabel in. 1
2
3 1 m²
4
5 6
dak
1
oppervlakte
C
oppervlakte zonnepanelen
2
Reken uit. a Het dak van de familie Van Dam is 120 m2 groot. 1 4 deel bestaat uit zonnepanelen.
C
Dat is
3
m 2.
30
2
3
6
12 m2
20 m2
40 m2
16 m2
28 m2
48 m2
3 m2
5 m2
10 m2
4 m2
7 m2
12 m2
b Het dak van de familie Meertens is 120 m2 groot. 1 6 deel bestaat uit zonnepanelen. Dat is
20
c Het dak van de familie Nijs is 63 m2 groot. 1 3 deel bestaat uit zonnepanelen.
m 2.
Dat is
21
B
C
D
E
F
A
B
C
D
m 2.
F
E
1
1
1
1
2
2
2
2
3
3
3
3
4
4
4
4
5
5
5
5
6
6
6
6
A
B
C
D
E
F
A
B2
C2
D2
E2
E3
E4
E5
D5
C5
B5
B4
B3
Wat zie je? Een vierkant met een gat erin.
Teken een hartje in vak B2. Teken een driehoek in vak F3. Teken een rondje in vak E5. Teken een ster in vak E2. Bedenk zelf nog 3 figuren. Teken ze en schrijf op in welke vakken ze staan: en Meer antwoorden.
C
D
F
E
je hebt gekleurd. Meer antwoorden. A 1
2
Teken de figuren. a b c d e
B
b Kleur zelf een patroon en schrijf op welke vakken
a Deze vakken zijn gekleurd:
4
5
Welke vakken zijn gekleurd? A
C
4
3
4
5
en 6
B
C
D
E
F
les 20 oefenen 5 CD
6 CD
Hoeveel euro is het? a 1 3 × € 30 = € 10
b 1 4
× € 40 = € 10
1 5
× € 50 = € 10
1 3
× € 15 = € 5
1 4
× € 24 = € 6
1 5
× € 40 = € 8
1 3
× € 24 = € 8
1 4
× € 32 = € 8
1 5
× € 35 = € 7
8 CD
Wat is meer? Kleur dat vakje groen. b 1 liter
of
110 cl
1 liter
of
11 dl
10 liter
of
110 cl
10 liter
of
11 dl
20 liter
of
2100 cl
23 liter
of
234 dl
10 liter
of
110 dl
43 liter
of
480 dl
Reken met liters en dm3. a 10 dm3 = 10 l
1 dm³ = 1 liter 1 dm³ = 1000 cm³ 1 liter = 1000 ml
b 100 cm3 =
0,1
l
c 1 dm3 =
1000
cm3
d 100 cm3 =
0,1
dm3
0,8 dm3 =
0,8
l
400 cm3 =
0,4
l
5 dm3 =
5000
cm3
500 cm3 =
0,5
dm3
1,5 dm3 =
1,5
l
2500 cm3 =
2,5
l
6 dm3 =
6000
cm3
1500 cm3 =
1,5
dm3
Weet je nog? 1 kg = 1000 gram 1 ton = 1000 kg
Wat weegt het meest? Kleur dat vakje rood. a
9 CD
55
c
a
7 CD
blok 6
b 1 kg
of
110 gram
2,3 kg
of
2034 gram
1 kg
of
1100 gram
1000 kg
of
1,1 ton
1,5 kg
of
2000 gram
43 000 kg
of
4,8 ton
Zet op volgorde van groot naar klein. a
b
110 cm
1m
2100 cm
1200 cm
2,3 m
2034 cm
2100 cm
110 cm
1m
2,3 m
2034 cm
1200 cm
c
d 899 cm
10 m
9000 cm
2,1 km
2000 m
3200 m
9000 cm
10 m
899 cm
3200 m
2,1 km
2000 m
C
56
C
1
2
les 21 en 22
blok 6
Hoeveel kubussen zitten er in deze piramide? Schrijf op hoe je rekent.
3
b
×
7
=
49
blokjes.
b De tweede laag is
6
×
6
=
36
blokjes.
c De derde laag is
5
×
5
=
25
blokjes.
d De vierde laag is
4
×
4
=
16
blokjes.
e De vijfde laag is
3
×
3
=
9
blokjes.
f
De zesde laag is
2
×
2
=
4
blokjes.
g De bovenste laag is
1
blokje.
h De hele piramide is
140
blokjes.
c
d
Hoe moet je zagen om deze blokken doormidden te delen? Het kan steeds op 3 manieren. a
4 CD
7
Deel de figuren doormidden. Teken steeds 2 spiegellijnen. a
C
a De onderste laag is
b
c
d
Vul in. Let op: het zijn keersommen. Je mag je rekenmachine gebruiken. a
b 3456
34 560
×
1
×
48
72
360
×
×
×
96
×
4
12
6
30
12
8
×
×
×
×
×
×
4
3
2
5
6
2
4
57 5 CD
Eerlijk verdelen. a Kijk naar het plaatje. Verdeel eerlijk. 1
Ieder krijgt
15
pannenkoek.
b Klopt deze som? 6 : 5=1
1 5
Zet een rondje om het goede antwoord. ja/nee c Reken uit. Denk aan pannenkoeken verdelen. 4 : 3 = 1 31
5 : 2 = 2 21
1
1
3 : 2=12
7 : 3=23
1
1
9 : 4=24
13 : 4 = 3 4
1
1
11 : 5 = 2 5
6 CD
7 CD
Reken uit. Let op de nullen. a 905 + 30 = 935
b 325 – 20 = 305
657 + 40 = 697
867 – 60 = 807
823 + 70 = 893
288 – 90 = 198
547 + 60 = 607
524 – 30 = 494
Passen deze blokjes in de doos? Schrijf op hoe je rekent.
16 : 5 = 3 5
c 4200
d 2580
: 10 = 258
70 × 600 = 42 000
258
: 100 = 2,58
258
: 10 = 25,8
60 ×
800 ×
70 =
30 = 24 000
8 × 3000 = 24 000
25,8 : 10 = 2,58
1 blokje is 1 dm × 1 dm × 1 dm = 1 dm3
4 dm
5 dm 6 dm
a De doos is b Er staan
5 10
× ×
6 12
× +
4 6
dm = =
126
120
dm3.
blokjes.
c Zet een rondje om het goede antwoord. De blokjes passen wel/niet in de doos.
8 CD
1 liter = 10 dl = 100 cl = 1000 ml 1 liter = 1 dm³ = 1000 cm³ 1 cm³ is dus hetzelfde als 1 ml.
Reken om naar liters. a 1000 cm3 = 1 liter
b 1500 cm3 =
1,5
liter
c 150 cl =
1,5
liter
2000 cm3 =
2
liter
2500 cm3 =
2,5
liter
250 cl =
2,5
liter
4000 cm3 =
4
liter
6500 cm3 =
6,5
liter
550 cl =
5,5
liter
9000 cm3 =
9
liter
8500 cm3 =
8,5
liter
750 cl =
7,5
liter
C
58 1
blok 6
les 23 en 24
Een dubbele trap.
a Hoeveel hokjes is de hoogste trede breed? 6 hokjes b Hoe breed is de laagste trede? 1 hokje c Hoe breed zijn de andere 4 treden? 5, 4, 3, 2 hokjes
C
d Teken nu de trap aan de andere kant.
2
In de spiegel.
C
Maak aan de rechterkant precies zo’n figuur, maar dan gespiegeld. Het eerste hokje staat er al.
3
Kleur de schilderijen. Maak er een mooi patroon van. a
b
Meer antwoorden. c
d
59 4 CD
Zand voor de zandbak. Vader heeft een zandbak in de tuin gemaakt. Hij wil de zandbak tot de rand vullen. Hoeveel m3 zand moet vader kopen? Hoe vaak rijdt hij op en neer? Reken uit. Je mag je rekenmachine gebruiken. a In de zandbak past b In de aanhangwagen past 1,2
×
2,5
×
0,4
m=
m 3.
1,2
2
×
0,3
×
1
m=
0,6
1m 0,3 m
0,4 m
1,2 m
2,5 m
c Vader moet
5 CD
6 CD
7 CD
8 CD
1,2
:
0,6
2m
=
2
keer op en neer rijden.
Hoeveel zand past er in de zandbak? Gebruik je rekenmachine. lengte
breedte
hoogte
inhoud
1,50 m
0,80 m
0,20 m
2m
0,80 m
0,30 m
2
×
0,80
×
2,20 m
1m
0,40 m
2,20
×
1
2,50 m
1,20 m
0,40 m
2,50
×
1,20
1,50
×
0,80
0,20
=
0,24
m3
0,30
=
0,48
m3
×
0,40
=
0,88
m3
×
0,40
=
1,2
m3
×
Reken met kommagetallen. a b 2,5 + 2,5 = 5 4,8 – 2,4 = 2,4
c 3 × 1,5 = 4,5
d 1,2 : 2 = 0,6
6,2 + 3,4 = 9,6
8,5 – 3,4 = 5,1
5 × 1,5 = 7,5
1,4 : 7 = 0,2
7,5 + 7,5 = 15
3,5 – 3,4 = 0,1
4 × 2,5 = 10
3,6 : 6 = 0,6
2,4 + 2,6 = 5
9,2 – 0,4 = 8,8
6 × 2,5 = 15
4,5 : 5 = 0,9
Reken om. a € 3,85 =
385
cent
6,50 m =
650
cm
3,75 l =
375
cl
€ 17,43 =
1743
cent
4,86 m =
486
cm
12,25 l =
1225
cl
€ 25,25 =
2525
cent
23,23 m =
2323
cm
25,25 l =
2525
cl
€ 101,01 =
10 101
cent
101,01 m =
10 101
cm
101,01 l =
10 101
cl
b
c
Schrijf steeds 2 dingen op die je zou kunnen kopen. Meer antwoorden. a Wat koop je voor € 1? b Wat koop je voor € 10? c Wat koop je voor € 100?
m 3.
C
60 1
les 25 herhalen
blok 6
Hoeveel blikken appelmoes zijn het? Schrijf op welke som je maakt. a Er staan
10
+
9
+
8
+
7
+
6
+
5
+
4
+
3
+
2
+
1
b Hoeveel kosten deze blikken samen?
MEk. li RECceLnA t per b
Schat eerst hoeveel het ongeveer is. Reken het
nu 49
daarna precies uit met je rekenmachine.
C
2
Teken van elke figuur het spiegelbeeld.
C
3
Kleur de figuren. Maak er een mooi patroon van. a
Ik schat:
50
×€
0,50
= € 25
Het is precies:
55
×€
0,49
= € 26,95
Meer antwoorden. b
c Teken eerst zelf lijnen.
=
55
blikken.
les 25 oefenen 4 CD
Maak zelf getallenmuurtjes. Meer antwoorden.
5 CD
Maak zelf rekendriehoeken. Meer antwoorden.
6 CD
blok 6
Bedenk een rekenverhaal bij het plaatje. Maak de som erbij. Meer antwoorden.
7 CD
Maak er rekensommen bij. a
Meer antwoorden. b
c Bedenk zelf plaatsen en afstanden.
61