1
Dagboeken kamp Amersfoort 20 maart 1942- 29 mei 1942 Dirk Willem Folmer (Kees 310) Deel 1
Amersfoort 20 maart 1942 Gisteravond tikte mijn vriend en lotgenoot tegen de muur van de cel -we waren namelijk gasten van het beroemde of beruchte Oranjehotel in Scheveningen- door, dat hij op transport zou gaan en wel de volgende dag al. Ik schrok hiervan; wat vreemd dat ik daar nog niets van gehoord had! Een revisie van het vonnis dat vier maanden geleden over mij geveld was -n.l. levenslange tuchthuisstraf- stond me nog steeds voor de geest. Ik vermoedde het ergste; dat ik achter zou blijven om nogmaals berecht te worden samen met de andere zware gevallen. ’s Ochtends om negen uur begon het op de gang druk te worden. Ik hoorde verschillende celdeuren open en dicht slaan. Na enige tijd werd mijn celdeur geopend en daar klonk na al die maanden -het waren er ruim vijftien!- eindelijk het: ‘Fertig machen zum Transport!’. Ik maakte me reisvaardig en kreeg ondertussen alles terug wat ze me hadden afgenomen. Wat is het prettig om al die bekende voorwerpen weer bij me te hebben! Ik nam vast afscheid van mijn celgenoot Dost. We hebben het samen goed kunnen vinden. Daar gingen de deuren open. We moesten allen voor de cel blijven staan. Nog even keek ik naar binnen om Dost een afscheid toe te roepen. Toen ik door het kijkglaasje keek zag ik hem net mijn portie melk opdrinken. Dat is hem gegund! Ik zal de heerlijke krankenkost missen die hij altijd broederlijk met mij deelde. Ik merkte dat dit transport buitengewoon groot zou worden. Wat mij het meest verwonderde, was dat ik mensen zag van verschillende organisaties, o.a. mensen van de affaire Mekel van de Ordedienst en van de bekende distributiediefstal uit Amsterdam. Bij het aantreden hoorde ik dat de stoet 180 man sterk was; het grootste transport dat ooit uit Scheveningen vertrokken is! We stapten in overvalwagens beschermd door de Grüne Polizei en daar tuften we Scheveningen uit. Een eigenaardig gevoel om dit oord te verlaten. Hoe vreemd het ook mag klinken, de cel was voor velen van ons in de zwaarste beproevingen een beschermend plekje. Hoe veilig is het om na een zwaar verhoor weer in je cel te mogen zitten! Ik zal je nooit vergeten cel 644! We reden richting de Haag. Onder de mannen was het een gissen waar we heen gebracht zouden worden. Eindelijk kwamen wij met omwegen op het emplacement van Hollands Staatsspoor. Onder zware bewaking werden wij in een oude D-trein overgeladen. Acht man in één coupé. We waren in een eigenaardig opgewonden stemming. Voor ons was deze tocht een uitje, zo weinig
2 waren we immers gewend. Ik deelde mijn coupé met Meinema Voges Heinekamp Coenradi Geerling Hoefsloot en van der Lee. We hadden geen brood meegekregen en dat betekent: géén reis over de rode streep, waarmee we de Duitse grens bedoelen. Door de richting Utrecht en door het grote transport werd door ons de diagnose ‘Amersfoort’ gesteld. Dus naar dat beruchte concentratiekamp, waar we al zoveel gruwelverhalen van gehoord hebben! Maar wat moeten wij daar doen? Wij zijn toch veroordeeld tot tuchthuisstraffen? Allemaal vragen waar nog geen antwoord op gegeven kon worden. Al spoedig kwamen de verhalen los over het proces en over de zogenaamde verraadkwestie. Het werd een over en weer beschuldigen, waarbij de een zich achter de ander probeerde te verschuilen. Omdat er ook zo over mij geroddeld was wilde ik deze zaak afdoen. Maar omdat de mensen die hiervan afwisten vrij rondliepen, stelde ik voor om de zaak naderhand te bespreken. Dan zouden we bovendien wat meer tot rust zijn gekomen. Als het enigszins kan zullen we na de oorlog 2-1 wel eens bij elkaar komen om deze zaak grondig te bespreken. Op het ogenblik leek het mij zinloos om er over te praten; daarvoor was de stemming veel te opgewonden Wat een sensatie om na al die maanden in een trein te zitten! Hoe vaak heb ik dit traject niet voor de organisatie afgelegd! De mensen die sigaretten bij zich hadden, verdeelden dit onder ons allen. Wat was dat een genot! Hard en diep werd er aan de sigaret getrokken. De meesten voelden zich duizelig worden na al die maanden van onthouding. Het roken werd in Scheveningen plotseling verboden. Dan maar op illegale wijze, dat waren we toch al gewend. Even voor Utrecht moest de trein op de zo bekende plaats stoppen. Zou ik nu niet kunnen proberen om weg te komen? Maar stel je eens voor dat ze iemand van mijn familie pakken? Hoe vaak heeft deze overweging in Scheveningen ons niet weerhouden van een poging om weg te komen. Nee laat ik maar liever afwachten!Misschien…misschien gaat het nog goed… In Utrecht was het perron afgezet! We zijn toch wel erg gevaarlijk! Sommigen proberen nog iets bij een buffetboy te organiseren. Vooral via het W.C.raampje begon een veelbelovende handel te ontluiken!. Maar al snel kwam er een Mof tussenbeide. De tocht naar Amersfoort viel me wel moeilijk omdat we langs al die bekende plekjes reden. Toen we daar aangekomen waren, werden wij en masse op het emplacement bij de heuvel in kleine vrachtwagens overgeladen. Het was belachelijk zoals wij in die wagens gestuwd werden. We zaten zó op elkaar gepropt dat we voorin in het àbsoluut duister zaten. Niemand kon zich bewegen. De wagen was overladen zodat bij de bochten de banden tegen de spatborden schuurden. De weg zag ik niet maar ik hoorde de Laan 1914 noemen. Zou het kamp op de Leusderheide liggen? Na een laatste draai stopten wij en we werden zo snel mogelijk uitgeladen. Eerst werden er twee rijen gevormd, maar na het opnoemen van onze namen kregen we een nummer. Mijn nummer was 310. De eerste indruk was ontstellend!Een troosteloos grauw plein waar smerige barakken op staan. We stonden met onze ruggen naar het revier. De ziekenafdeling, zoals ik al gauw hoorde. Voor het raam stond een wezenloze kerel met een rode baard. Het enige wat hij kon stamelen was het gebedel om sigaretten. Toen hij er een gekregen had, verschenen er dadelijk andere uitgemergelde wezens om hem heen. Een ellendig gezicht zoals die mensen er uitzagen! Volkomen verslapt en vermagerd. Het waren net een stel aasgieren zoals ze om onze groep heen draaiden, steeds schooierend om sigaretten. Ze werden af en toe door een Mof met een stok verjaagd. Maar steeds kwamen ze weer terug, als vliegen bij een paardenhoop. Bàh, wat zagen ze eruit! Een aanlokkelijk idee om daarmee onder één dak te leven! Een van de kerels kreeg een half doosje sigaretten, onder voorwaarde dat hij die met zijn maten zou delen maar daar kwam niets van terecht. Hij ontkende waar wij bijstonden dat hij iets gekregen had, toen zijn vrienden om hun deel vroegen. Kameraadschap zal hier wel niet zo makkelijk te vinden zijn, dit staaltje wijst er tenminste niet op. Wat zien die lui er hopeloos uit in die smerige oude Nederlandse uniformen! Zullen wij er straks óók zo uitzien? Ik begreep niet hoe het kwam dat ik zo weinig gevangenen in het kamp zag. Zouden er op dit ogenblik hier niet méér zijn. Aan een van die
3 mannen vroeg ik of dit al de gevangenen waren. ‘Nee’ zei hij, ‘Maar de anderen zijn nog aan het werk’.(3-1) Wij waren stil geworden door deze eerste indruk. We hadden allemaal een lichte shock te pakken. Het is ook een beroerd idee om in zo’n kamp opgesloten te zitten! Maar enfin kop op: ‘Waar de weg mij brengen moge mij geleidt des Heren hand!’ Toen we allemaal van een nummer voorzien waren, werden we naar een lokaal gestuurd om onze kleren in te leveren. Daarvoor in de plaats kregen we dan een uniform. Eerst moesten we in een douchelokaal onze waardepapieren afgeven. Ik kon nauwelijks van mijn foto’s, brieven, bijbeltje en gezangenboek afscheid nemen. Hoeveel moed en kracht heb ik daar niet uit geput! Het zijn mijn intiemste vrienden! Maar enfin, ik moet hier met een schone lei beginnen! Mijn Scheveningse strafrapport was wel wat àl te vol beschreven. Vervolgens gingen we naar de zgn. ‘Bekleidungszimmer’. In de kou moesten we ons helemaal uitkleden en toen we naakt stonden, kreeg elk van ons een papier in zijn handen gedrukt. Op mijn beurt ging ik naar binnen terwijl iemand mij nariep: ‘Kees, daarbinnen is damesbediening!’ Aan de Unterscharführer liet ik mijn papier zien en plotseling kreeg ik van achteren een aanval met een hondenzweep. Deze eerste slag verdoofde mij gelukkig meteen, maar deze verrassing kostte mij een tand en een kies. Mijn onmiddellijke reactie was; meteen naar buiten hollen. Daar kreeg ik nog een andere kaart, want ze hadden mij per ongeluk één inplaats van twéé kaarten gegeven. Nu weer naar binnen en na een paar minuten stond ik buiten in ons erekleed! Ik had een oud sergeantsuniform aan (radiotelegrafist). Nu moesten we naar de kapper. Overal waar wij kwamen was het een geweldige bedel- en steelpartij. Ze hadden Beckman bij het omkleden al een pakje sigaretten gerold. Iedereen wilde je wel een goede raad geven voor wat sigaretten, en de meesten van ons vlogen daarin. Vooral bij de kapper en zijn handlangers! Later hoorden wij dat dat een gebruikelijke vorm van ‘organiseren’ d.i. stelen was. In ieder geval hadden we al snel in de gaten dat het eerlijkheidspeil hier ver onder nul is. Hierna werden we over de diverse barakken verdeeld. Zo kwam ik met de meesten van ons in barak 2a te liggen. Ondertussen was het al vier uur geworden en we hadden nog steeds geen eten gezien. Zo langzamerhand gingen de meesten van ons een slaapplaats zoeken, dat moest je maar zelf doen. De kribben zijn hier driehoog opgebouwd. Je kon aan diverse opschriften zien dat dit alles ons leger had toebehoord. De timmerlui waren nog niet eens klaar met het aftimmeren van de kribben. Een timmerman verstapte zich door de drukte en viel van driehoog achterover op de grond. Hersenschudding! We schrokken. Iemand zei tegen ons: ‘Op dit gebied zullen jullie nog wel andere dingen beleven!’ Hij bedoelde hiermee: het zien liggen van een gewond lichaam. Alle plaatsen waren haast bezet. Beckman en ik vonden bij de ingang driehoog nog een krib vrij. We luisterden hier naar de nummers 3a en 5a. We inspecteerden onze slaapplaats maar de eerste indruk viel niet mee. Mijn bed, een kogelronde strozak zonder kussen, was erg stoffig en mijn kast was intens vervuild. Maar ja, dat kan nog wel veranderd worden. Om vijf uur moesten alle Scheveningers aantreden en hierbij maakten we kennis met collega Häftling Jan Hurkmans, een communist die de Mof had aangesteld als ‘Blockälteste’, een soort opzichter. Een man die te erg in de gratie van de Mof wil komen, weinig psychologisch inzicht heeft en heel hard vloekt en schreeuwt. Aan dit stom gedrag hebben de gevangenen al heel wat ‘ringelpieszen’ te danken. Ringelpieszen is een vorm van exerceren. Ringelpieszen mit Handfassen is hiervan een zwaardere vorm, de tijdsduur wordt hierbij niet opgegeven.4-1 Je kunt de tijd dan als het ware niet aftellen, waardoor het zo eindeloos lang duurt. Dit moet een vreselijke straf zijn. Nu maakten we kennis met de regels van het appèl en leerden wij hoe onze houding moest zijn tegenover de Moffen. De Moffen worden hierin aangeduid als ‘Witte Muizen’. Wij leerden nu het ‘Stillstand’; ‘Die Augen links’; ‘Augen rechts’; ‘Mützen auf’;
4 ‘Mützen ab’; ‘Rührt euch’; ‘In die Barakken weggetreten, marsch, marsch!’; ‘Auf die befohlene Arbeitsplatze’. Dit zijn allemaal onderdelen van het appèl. Ook werd ons uitgelegd wat ‘Am Tor’ betekent. Dit is een straf waarbij de gevangene aan de poort komt te staan, meestal zonder eten. Deze straf kan voor een bepaalde tijd gegeven worden, maar het kan ook eindeloos duren. Bij dit oefenen wordt hevig door de Moffen gebulderd, maar verder viel het nogal mee. Om zes uur mochten wij met het appèl mee doen. Men had blijkbaar consideratie met ons, het ging nogal vlot en het heerlijke bevel: ‘In die Barakken marsch marsch!’ klonk spoedig. Op dit sein is het iedereen geraden om in tempo de barakken in te stormen, anders begint de parade opnieuw. Nu kregen we eindelijk koffie en brood, wat ook wel nodig was, want we rammelden van de honger. Jammer genoeg was voor ons nog geen kaas ingekocht. Nu zagen we ook hoe de honger van mensen beesten maakt; ze gunden elkaar niets! Zelfs de kruimels werden van elkaar weggegrist. De broden werden verdeeld met een meetlat, onder een steeds heftiger ruzietoon waarbij vooral een paar man de boventoon voerden. Het gehalte van de gevangenen is slecht, en dat zal de stemming ook niet ten goede komen, want die is hier buitengewoon beroerd. Ik miste Scheveningen nu al, want daar was het geestelijk leven veel sterker. Vooral de onontwikkelde communisten hebben hier geen hoogstaande houding; zelfs onder elkaar zijn ze verre van vriendschappèlijk. Deze mensen zijn door het geestelijk lage peil waarop ze staan zeer materialistisch ingesteld, en hun gedragingen zijn ook veel meer ongeremd. Veel erger is het als de mensen uit de intellectuele klasse zich niet kunnen beheersen. Ik weet dat het heel moeilijk is wanneer de honger knaagt om dan jezelf te blijven, maar door onderlinge steun moet toch een weg te vinden zijn om geen beesten de worden! Na het eten hebben we poolshoogte genomen van de algehele situatie in het kamp. Zo kwamen de kampverhalen los, en we merkten dat we hier in een hel terechtgekomen zijn! Vooral de Joden en de Russen hebben het hier heel zwaar. Ook de winter heeft tot dat alles het zijne bijgedragen. Veel mensen zijn door mishandeling en ondervoeding kapot gemaakt. Het schijnt hier allemaal beulswerk te zijn. Zo werd ik door de mensen ook gewaarschuwd om niet te vertellen waarvoor ik hier zat, want aan organisaties hebben ze een broertje dood en dan nog wel ‘levenslang’! Vanavond hoorde ik dat mijn vriend uit Scheveningen, Ds.Bosch die hier al enige maanden zat, vandaag overleden is. Toen het al te laat was hebben zelfs de Moffen er alles aan gedaan om dit leven te redden, omdat zijn dood àntipropaganda zou betekenen. Zijn nagedachtenis zal in mijn hart steeds levend blijven! Het gezang 300a heeft altijd zoveel kracht gegeven. Wat hebben wij in Scheveningen niet veel met elkaar over dit thema gesproken! Het was toen al net of hij voorvoelde dat hij het eind van de oorlog niet zou halen. Toen we samen in een luchtcel stonden vertelde hij mij dit:’Je géést Kees, blijft bij je, voor àltijd!’ 5-1 Om half negen werd het tijd om ons klaar te maken voor het slapen gaan, want om negen uur gaat de bel en dan moet alles onder de dekens liggen. Ondertussen maakten Beckman en ik kennis met onze buren. Tegenover ons liggen: Eras, Jan Edens, Eras sr., Van Mierlo, van Zeestraten, van de Mortel, Geert de Jong en een zekere Koop. Onder en naast ons liggen: Jan Hurkmans, Joop Voorhelm, W.Smeets, G. van Mourik, Tritt, Pech, Willem van Buuren en Dick Gerritsen. De Stubeälteste Oldekamp ligt ook onder ons. De leden van onze organisatie de Oranjewacht liggen verspreid, al liggen de meesten in déze barak. Door Eras worden we gewaarschuwd dat we de eerste nacht wel niet zullen slapen, doordat de deur om de minuut open en dicht gesmeten wordt. Dit is de zgn. piesparade, de voortdurende optocht naar de w.c.’s. We zijn doodop en denken na de bel heerlijk te kunnen slapen. Maar de kou zorgt ervoor dat dit niet gebeurt. De wind waait ons letterlijk om het hoofd. Handdoeken, mutsen, alles wordt gebruikt om wat warmte te scheppen. Wat moet dat van’t winter vreselijk geweest zijn toen het werkelijk koud was! We boffen toch nog dat we nu pas naar dit oord getransporteerd zijn.
5 Naast het open en dicht slaan van die vervloekte deur krijgen we er nog een ander hinderlijk geluid bij, namelijk, dat vréselijke hoesten! Het is haast niet te geloven dat mensen zó benauwd kunnen blaffen en halen, ik werd er zelf benauwd van! Een hopeloze en eindeloze nacht, deze eerste nacht! Het naar de w.c. gaan in het halfduister is ook zo’n pretje! Je moet dan slaperig eerst iets warms zoeken, want in de w.c.’s is het tochtig en koud. En dan die afdaling en beklimming van die stellages langs de slapenden! Het is ook meestal vol voor de w.c.’s, want voor de driehonderd man zijn ’s nachts maar twee hokjes. 21 maart 1942 Het is vannacht ontzettend koud geweest en ik kon moeilijk in slaap komen, vooral door dat voortdurende lawaai.’ Jullie wennen daar wel aan!’ riep Eras. We hebben daar maar geen antwoord op gegeven. Om vijf uur werd ik wakker door de kou. Mijn dekens waren weggegleden. En dan dat liggen zonder hoofdkussen! Een rampzalig gevoel. Beck was ook klaarwakker van de kou. Ik kon daarna ook niet meer warm worden en was blij toen de bel om 6.30 eindelijk klonk. Wassen, en de helft van het brood wegwerken met een kroes hete koffie. Na het appèl moesten wij met 180 man het plein schoonmaken Een stom werk zonder enige leiding, waarbij iedereen zich druk maakte. Ik voelde me fit en ben met Beck vuil gaan wegdragen over een afstand van ongeveer driehonderd meter. Dat dragen gebeurt met een berucht foltermiddel: een soort draagbaar waarop zand betonblokken hout en dergelijke geladen wordt, en door zijn voortdurende loodzware gewicht tenslotte niet meer te houden is. Ongeveer 40 man moesten nu dat vuil in de ‘Kieschgrube ’, een grote kuil, storten. Daar kwamen de witte Muizen hun belangstelling tonen. In het begin was dit werkje prachtig gegaan, maar toen de Mof er zich mee ging bemoeien werd het moeilijker. We moesten op de terugweg zware stobben op de draagbaar laden. Na enige tijd begonnen we onze ruggen te voelen. Toch vonden we de behandeling nog wel meevallen, ik veronderstelde daarom ook dat de gruwelverhalen wel wat overdreven waren. 6-1 Ik vroeg de voorman of wij van werk mochten wisselen met de opschepploeg, want onze ruggen deden pijn. Nu dat mocht. Zo kwam ik terecht bij een stel lijntrekkers; zij aaiden de aarde wat bij. Na een poos kwam er een Mof op ons afgestoven waarvan ik later hoorde dat dàt de beruchte Berg was. Er volgde een lange reeks scheldwoorden. Ik stond het dichtst bij hem en ik moest mee. Achter de barak kreeg ik er flink van langs met een stok. Ondertussen probeerde ik hem te vertellen dat ik blij was dat ik buiten mocht werken, maar dat ik door het langdurige celleven niet meer voldoende kracht over had voor dit zware karwei, en ook dat de President van het Kriegsgerecht gezegd heeft, dat wij als heren en niet als Verbrecher behandeld zouden worden. Hij kalmeerde. Hoogentoorn werd nu geroepen. Hoogentoorn komt uit de Haag en hij zit in de Mekel-affaire. Samen moesten we nu een zware hor halen. Ik moest met mijn handen de hor ophouden en schudden, terwijl Hoogentoorn het vuil er op gooide. Het ellendige gaas was aan alle kanten gescheurd, dus in een mum van tijd waren mijn handen kapot maar die sadist vond het zo prachtig gaan. Hoogentoorn en ik wisselden elkaar af en we hebben het volgehouden. Het viel op het laatst niet mee, we waren doodmoe en jammer genoeg eindigt het werk ’s zaterdags pas om twee uur. Ik heb nu de tweede dag ook al een pak slaag gekregen. Het is te hopen dat dàt geen gewoonte wordt! Ik was tot nu toe de enige van onze groep die kennis gemaakt had met de stok. Ons was verteld dat we na tweeën vrij zouden zijn; was het maar vast zo ver! Het werktempo bleef hetzelfde. Ik werd gewoon misselijk van de honger, maar we konden ons niet drukken omdat Berg steeds bij ons bleef staan. Die ellendige hor bleef het middelpunt van het werk. Hoe dan ook, ik moest erdoor. Ik voelde dat Berg mij opnam en ik wilde de eerste indruk goed maken, want ik heb gehoord dat er een groot verschil in behandeling is en vrijheid van bewegen, als je in de smaak valt. Eindelijk twee uur! Tjonge, wat heeft dat lang geduurd! Het appèl was vrij langdurig omdat de mutsen niet gelijk opgingen. Na het appèl kregen we erwtensoep. Wat smaakte dat heerlijk! Ik maakte nu kennis met de beroemde overschep; een schep extra als er
6 nog wat over is. Ik bezat nog een paar sigaretten die we toen maar meteen opgerookt hebben. Het roken onder al die begerige blikken is geen genot, tabak is hier de gouden standaard en voor één sigaret wordt ƒ1 00 tot ƒ2 50 betaald. Daar ging de bel, het was weer drie uur en we moesten aantreden. Nu maakten we onze eerste exercities; het was niet zwaar, maar het duurde zo lang. Je kon zien dat iedereen nog fit was, al voelde ik na die ochtend mijn body toch wel. Om zes uur appèl, en nu maakten we het beruchte ‘Am Tor’ mee; na het appèl werden diverse nummers afgeroepen en met schoppen en trappen werden die mannen naar de poort gedreven. Vooral voor de zwakkeren is dit een vreselijke straf, zonder eten te moeten staan na zo’n zware lange dag. Eindelijk klonk weer het reddende; ‘In die Barakken marsch marsch!.’ Het brood uitdelen is weer een dagelijks terugkerende ruzie. Het is een walgelijk gezicht en toch zo begrijpelijk. We werden gewaarschuwd voor brooddieven; het is beter geen brood te bewaren, want 50% van de gevangenen doet aan deze sport, als ze er de kans toe krijgen. Het instinct tot zelfbehoud trekt hier de mens tot het dierlijke neer. Vanavond kregen we boter bij het brood. Dit rantsoen is groter dan in Scheveningen. Ik ben best tevreden met de menage, al is het dan wat weinig. Hierna ben ik weer in het kamp gaan rondslenteren. Eerst heb ik de Russen een bezoek gebracht. Hun Stube ziet er vrij behoorlijk uit, maar de mensen zelf zijn in een deplorabele toestand. Ze zijn lichamelijk te zwak om iets te doen; hoogstens vijf man kunnen nog iets uitvoeren. Ze werken ook niet meer, en dat wil wat zeggen als zelfs de Mof inziet dat deze mensen niet meer in staat zijn om iets te doen. Van de honderdéén man zijn nu nog maar vierenzestig over: ‘Kultursache’…! Wat heb ik verder een kennissen ontmoet uit het gewone leven en uit Scheveningen! Natuurlijk werden er direct oude en Scheveningse herinneringen opgehaald. Degenen die een week eerder uit de gevangenis vertrokken zijn hebben nu al een belabberde indruk over dit kamp. Ze vertelden mij, dat ze sterk de indruk hebben dat de Mof alles in het werk stelt om de stemming in het kamp volledig te verpesten. Niets mag, niets is mogelijk, en als er dan eens gunsten toegestaan zijn worden ze nog ongelijk verdeeld. Dit doel hebben ze voor 100% bereikt. Er lopen hier zelfs gevangenen rond die alles aan de Mof doorgeven; een volledig spionagesysteem is het geworden. Zo wordt van die slechte stemming door de Duitsers gebruik gemaakt! Op het plein zag ik Adri Pakvis terug. Een man van de O.D., maar wat zag hij er uit! Ik herkende hem nauwelijks, zó vermagerd was hij! Hij voelde zich dan ook doorlopend vermoeid. Hij vertelde me nu enkele dingen, o.a. hoe zij uren lang in de hevige kou ‘Mützen auf und Mützen ab’ hadden moeten oefenen. En dan het staan ‘Am Tor’ in die felle kou! Nee, de winter is ontzèttend geweest. Daarna heb ik Blockhuis, Prof. Schoenmaker, Westerveld, Duchateau, en enkele anderen gesproken en met Schoenmaker en Westerveld een heel gesprek gehad over onze affaires. Ik had met beiden in verbinding gestaan al was deze verbinding gelukkig niet direct. Met Westerveld zouden daartoe in januari 1941 besprekingen plaats gehad hebben. Al pratende viel mij bij sommige gevangenen iets bijzonders op. Er liepen namelijk enkele mensen rond met dikke koppen en gevulde wangen. Ze zagen er werkelijk patent uit! Dit waren onder anderen Gerritsma (O.D.) en Theo van der Stap (O.D.), de verplegers uit het revier, en enkelen met een baan als Hurkmans zagen er ook abnormaal goed uit. Ik trok hieruit de conclusie dat deze mensen op een of andere manier aan extra voeding kwamen. Deze mensen moest ik in de gaten houden, en daarom informeerde ik waar zij werkten. En zo weet ik nu dat Gerritsen in de Bekleidungszimmer en van der Stap in het Duitse magazijn werkt. Ook kreeg ik te horen dat het Schweinen commando buitengewone perspectieven biedt, en dat de stokers ook aan hun portie komen. Vannacht zal het wel weer koud worden; iedereen scharrelt met zakken en overjassen om het maar zo warm mogelijk te maken. Ik heb toch zo’n last van mijn gemillimeterde hoofd. De deur
7 blijft geen minuut dicht, en ook dat hoesten is niet van de lucht. Het liggen is ook geen genoegen, want door de harde onderlaag van planken krijg je hier zo’n punt in je heupen. De kribben aan de andere kant zijn van ijzer, die schijnen veel beter te liggen. Ik begin nu ook last van mijn mond te krijgen, ook dat nog! Gelukkig heb ik nog wat aspirine bij me, dat helpt wat. Die slagen zijn wel goed raak geweest! Ik realiseer me buitengewoon goed dat je hier ongelukkig bent als je met je lichaam begint te sukkelen, al is het dan maar met je gebit. Gelukkig, ik voel dat ik weer indommel. 8-1 22 maart 1942 Zondagmorgen. Officieus is zondag een vrije dag; we hoopten dan ook met rust gelaten te worden, want ik voel mijn body wel. Al had ik nog niet zoveel gedaan in verhouding tot het normale werk dat hier onder druk gepresteerd moet worden. Maar de overgang is wel wat groot! Na het appèl werd ons opnieuw gecommandeerd om stenen te sjouwen Met die massa viel dat werk wel mee. Nu begreep ik ook, dat men hier zo blij is met ieder nieuw transport. Hoe groter hoe liever! Een groot transport geeft de Mof handen vol werk, waardoor de aandacht van de oude Häftlingen wordt afgeleid. Ook worden door de grote massa de slagen wat meer verdeeld. In een lange rij gingen de stenen van hand tot hand. Veel toezicht was er niet, waardoor alles even sloom ging. De familie Drukmans werd langzamerhand hoe langer hoe groter. De meesten gingen stiekem de barak in of zaten achter de w.c.’s. Maar door eigen schuld konden we na het eten weer aan het werk om de stenenhoop af te maken. Het is ook zo dom, want natuurlijk heeft de Blockführer gerapporteerd dat wij ‘faul’ geweest waren! Na het eten stelde de sliert zich weer op en daar gingen de stenen van hand tot hand. Het was niet eens zo’n ongezellig werkje. Je kon er staande bij slapen of er een gezellig praatje bij maken. ‘Wat hebben wij in Scheveningen niet gesnakt naar werk! En nu er gewerkt moet worden drukt iedereen zich. Een raar wezen is een mens! Vanavond hadden we vrij. We zochten elkaar weer op en zo langzamerhand kwamen de verhalen los over de beestachtige behandeling van de gevangenen. Waar blijft de zgn. ‘Duitse Militaire eer’, als ze twee weken geleden een Russische soldaat samen met een dood varken in hetzelfde graf hebben begraven? Veel mensen zijn hier door ondervoeding slaag en kou overleden. De verhalen over de Joden en de Russen zijn ontzettend! Voor ons zijn deze verhalen haast niet aan te nemen, want bij ons was op mijn ondervinding na nog niets gebeurd. De Russen zijn in hoofdzaak afkomstig uit de gevangenis van Kief. Waaronder ook, naar men zegt, acht soldaten. De mensen, die in de gevangenis van Kief zaten, zagen in de Moffen notabene hun bevrijders! Al slenterend kwamen we bij de barak van de Russen en we knoopten een gesprek met hen aan. Dat viel niet mee Het beste kon ik nog met de Russische voorman praten, een machinist van de Kaukasische Spoorwegen, waarmee ik heel eenvoudig Duits sprak. Het zijn allemaal heel jonge jongens met een gemiddelde leeftijd van twintig jaar. Na een reis van veertien dagen zijn ze hier in Amersfoort aangekomen. Voedsel hebben ze haast niet gehad en hun kleding was, op hun schoenen na, in een deplorabele staat. Na hun aankomst moesten ze als propaganda door Amersfoort lopen. Hun aanwezigheid hier was bedoeld als voorbeeld hoe smerig en slecht de Russen nu wel zijn. Zo werd mij verteld dat alle bezette gebieden zo’n portie Russen gekregen hebben. Jammer genoeg voor de Moffen is deze reclame volkomen mislukt. Deze propaganda heeft zich juist tégen de Moffen gekeerd. Toen dit dan ook werd ingezien werden de Russen als oud vuil behandeld. Behalve bij het werk werd verder haast niet naar hen omgekeken. ‘Beesten zijn die Russen!’, dit moest de propagandaleuze zijn. In het kamp was voor hen een cirkel afgeschoten met prikkeldraad eromheen. De inventaris bestaat uit een soort w.c. en strozakken. Dekens hebben de Russen niet nodig, dat zijn ze in hun achterlijk land toch niet gewend, vinden de Moffen!
8 9-1 Bij hun aankomst was de zgn. propagandacompagnie aanwezig om deze Russische cultuur op film vast te leggen. Om wat ‘Bewegung’ te verkrijgen smeten onze cultuurbrengers een stuk of vijftien broden tussen de Russen, in de hoop dat hierdoor een geweldige vechtpartij zou ontstaan. Maar… niets daarvan! De Herren stonden verstomd! Hoewel ze volkomen uitgehongerd waren, verdeelden de Russen de broden heel kalm onder elkaar. Drie dagen lang hebben deze mensen in de buitenlucht gebivakkeerd! Dit zou uitstekend zijn om het ongedierte te doden. Na drie dagen moesten ze gewassen worden en ontluist. Dat was natuurlijk weer een prachtige taak voor de Joden. Er was voor de Russen een tolk aanwezig, een lange lugubere vent, een Wit-Rus, een bééstmens. Hij en de beul van het kamp, dr. Nieuwenhuizen die gelukkig naar het oostfront vertrokken is, hebben alleen al wat de Russen betreft een ondragelijk leed op hun geweten. Op een gegeven moment b.v. werden de Russen,als zij zich gemeld hadden in de spreekkamer door deze heldhaftige beulen afgeranseld. Wat moeten dergelijke typen een haat in zich dragen of zijn ze psychisch volkomen vergiftigd? Of bezitten ze een abnormale aanleg en hebben ze zich, om hun sadistische neigingen te kunnen bevredigen, speciaal voor dit werk aangemeld? Het werk dat de Russen hier moeten presteren staat gelijk aan dat van het beruchte strafcommando; dus het langzaam laten uitmoorden. Zo moeten ze b.v. in looppas over een afstand van 400 meter zware boomstammen dragen. Om de vijftig meter staat een beschermer met een stok om hen, hoe ze ook lopen, af te ranselen. Het eigenaardige van dit Aziatische volk is het flegmatische in hun bewegingen. Of ze afgeranseld worden of niet, hun tred blijft hetzelfde, waar de Mof zich dóód aan ergert. Hun houding is volkomen gelaten, er zit geen greintje levensmoed meer in. Alles bij elkaar, ook het beruchte ‘Am Tor’ staan in de hevige kou, heeft hun gelederen sterk uitgedund. Russen zijn het eigenlijk niet, tenminste de meesten van hen voelen zich niet als zodanig. Ze komen uit een gebied ten oosten van de Kaspische Zee. Sommigen hopen zelfs dat Moskou en Leningrad zullen vallen, want dan kunnen ze weer naar huis is hun gezegd. Mijn zegsman is echter een gevangene uit Kief en geen soldaat, die zullen wel anders praten. Een van de soldaten vertelde mij, dat ze en masse waren ingezet om de Duitse stootkracht te verzwakken. Maar de grote broers, die in depots achter Moskou en in de Oeral zitten moeten nog beginnen. Het mensenmateriaal schijnt onuitputtelijk te zijn! Deze Russen zijn typische kerels met sterk Mongoolse inslag. Sommigen doen ook sterk aan Turken denken. Ze hebben prachtig verzorgde gebitten, die zijn blinkend wit en als extra versiering zijn ze bezaaid met stukjes goud. Ze vinden het prettig dat door ons gebeden wordt, maar hoe hun eigen geloof is kan ik nog niet begrijpen Ze doen mij sterk aan Inlanders denken door hun houding en hun gang en ook door hun spreken. Evenals de Inlanders willen ze je uit beleefdheid steeds gelijk geven, en alles voor je zo prettig mogelijk voorstellen. In het begin werden ze tussen de andere gevangenen ondergebracht! Hier bleken het ware organisatoren en bietsers te zijn (een bietser is een snuffelaar in vuilnisbakken). Naderhand zijn ze allemaal verhuisd naar barak 4. In de avond, zoals ook nu, komen ze naar het revier voor behandeling. Dit wordt in stilte door de gevangenen, verplegers en doktoren, gedaan; ze mógen namelijk niet meer behandeld worden.10-1 En daarom is hen de toegang tot het revier ontzegd. Ze zien eruit als levende skeletten. Hoe deprimerend is het zicht op die avondtocht naar barak 1 in die langzame slepende tred… Ik ben vanavond ontzettend somber, al die ellende moet eerst nog verwerkt worden. En we hadden nog wel gedacht dat we door Scheveningen gehard waren! Ook de slechte stemming onder de gevangenen werkt zo drukkend. Niets, totaal niets mag hier gedaan worden voor de geest, en er wòrdt ook niets gedaan. Ja, onder elkaar worden lezingen gehouden, wat buitengewoon goed is, maar alles gaat in stilte. Ik kan er nog niet toe komen om naar zo’n lezing te gaan, ik moet eerst maar eens op de hoogte zijn van de kamp- en werksituatie. Ook heerst hier
9 zowaar nog een klassenstrijd! Het geloof in de mensheid zou je hier wel verliezen, al mag je hier niet volgens de oude norm oordelen omdat alles gebaseerd is op de honger. Het gevangen zijn drukt hier veel zwaarder dan in Scheveningen. Vooral door deze voor mij zo bekende omgeving en het zo dicht bij huis zijn. Ook het ontzettende verlangen om mijn vrouw te zien drukt me zwaar. Maar enfin, we moeten ons harden en onszelf blijven. Ik weet dat ieder zo zijn eigen problemen heeft. Hoe vaak ben ik hier niet geweest in mijn diensttijd?. Ik heb op dit terrein met de padvinders geoefend, met de rijvereniging deze streek doorkruist. O, dat ellendige gevoel zó dichtbij en toch zó ver van vrouw en kinderen te zijn. Ik heb het gevoel het niet te zullen halen, en ik begrijp niet hoe de mensen het zó lang volhouden. Ik voel mij, ondanks mijn vrienden, zo hópeloos eenzaam! Ook het idee die stakkers hier niet te kunnen helpen is iets vreselijks. Het is zelfs gevaarlijk om iemand te helpen die in elkaar gezakt is, vooral als het een Jood is. Wij werden hier speciaal voor gewaarschuwd, maar gelukkig heb ik het nog niet mee hoeven maken. Met Beck heb ik al deze problemen behandeld, ook hij voelt dit alles zo aan. Ik zie erg tegen de nacht op en tegen morgen, want Berg heeft ons beloofd dat hij ons op frisse wijze zal aanpakken. Hij zou ons eens flink opvoeden, want dat hadden wij ‘Die verdammte Holländische Saboteure’ nodig. Ik stelde me maar weer in op psalm 42: ‘O mijn ziel, wat buigt ge U neder. Waartoe zijt Gij in mij verontrust?’ Dit is ook de enige weg, om alles over te geven aan Gods leiding. Géén fatalistisch overlaten, maar een actief streven naar het goede. Morgen zullen we in de diverse arbeitscommando’s ingedeeld worden. Men heeft mij wel gewaarschuwd om te trachten uit de gevaarlijke commando’s weg te blijven. In ieder geval ben ik goed ingelicht en zo’n buitencommando lijkt me toch niet zó onaangenaam. Ik ben dan heerlijk buiten en ik ben toch jong en sterk? Tjonge, wat zal het vannacht weer koud zijn! Ha, wat zijn die Engelsen weer vroeg! Eras zingt al: ‘Zoem zoem zoem zoem -Ha Die Ho zoem zoem zoem zoem- There they go!’. Onze Vader die… 23 Maart 1942 Ik ben erg benieuwd wat deze dag ons brengen zal! Dit is een dag van buitengewoon veel betekenis, want het ligt in hoofdzaak aan het commando of je het kunt volhouden of niet. Ná het appèl moeten de nieuwelingen blijven staan. De Arbeidsführer riep nu de verschillende beroepen af, en je kon je dan voor een of ander beroep bij hem melden. Degenen die nog overbleven, werden dan door hem bij een of ander commando ingedeeld. De vakmensen hadden dus geluk! De Arbeitsführer is een zeer ongunstig type. Hij lijkt sprekend op Hermann Göring. Het is een sadist die doorlopend aan de drank is, en zichzelf steeds bij zijn vrienden in de garage drukt. Hij is het type van de Edelgermaan.11-1 Allereerst worden de timmerlieden opgeroepen. Hoefsloot en Vleeschhouwer meldden zich. Ik wist niet of ze ooit iets met timmeren te maken hadden gehad, maar het is in ieder geval verstandig om een vakbaantje te krijgen. De behandeling is dan veel beter. Toen werden de tuiniers opgeroepen. Nou, daar waren zeer veel liefhebbers voor! Ik wist niet dat we zoveel tuinarchitecten in ons midden hadden. Ik had me de vorige avond voorgesteld dat ik me voor het tuinwerk op zou geven, maar nu zou ik dolgraag als Sanitäter in het revier te werk gesteld willen worden. Daarom bleef ik maar staan. Voor de tuin meldden zich van de Oranjewacht (de organisatie waarin we gezeten hadden): Van de Burcht Van Buuren en Gerritsen. De kappers werden nu afgeroepen. Dick Boerigter meldde zich. Hij is scheikundig ingenieur, maar in Scheveningen heeft hij ook geknipt en geschoren. Vol trots vertelde hij mij dat hij toen het hoofd van Generaal Hasselman geknipt heeft. Dank zij het in bezit hebben van een tondeuse is Dick nu als kapper aangenomen. Zo werden diverse beroepen aangekondigd, maar voor mij was er niets bij. Nu, dan maar in zo’n buitencommando. Ik ben toch sterk en gezond, het zal heus wel meevallen.
10 Ik werd nu met honderdtwintig man ingedeeld bij het Schiesstandcommando. Onze voorman is een beste vent, een kapelaan luisterende naar de naam Kees. Hij zit voor de Bisschoppelijke brief. Ik hoop hem later nog eens te zullen ontmoeten. Ondertussen probeerde ik nog wat te bereiken door naar de Arbeitsführer te gaan en mij bij hem op te geven als Sanitäter. Het enige wat ik hiermee bereikte, was het noteren van mijn nummer. Wij kregen nu onze Arbeitscommandoplaats aangewezen. Elke morgen moeten wij ons tegenover de Blockhut opstellen. Nadat we aan alle kanten waren geteld en opgeschreven moeten we gereedschappen gaan halen. Na dit gedaan te hebben ging het in ‘Gleichschritt vorwährts’. Onze voorman meldde ons bij de Blockhut af en daar gingen we naar de schietbaan, omringd door posten bestaande uit landverraders, namelijk de Nederlandse S.S. Onderweg kwamen we langs een diepe kuil waarin het Jodencommando al aan het werk was. Zo nu zijn we op de schietbaan! Wat is het toch een prachtige omgeving en wat is het heerlijk weer! We kregen eerst instructie wat we moesten doen. Met een zware bijl moesten repen in de hei gehakt worden, en deze repen daarna met een schop uitgestoken. De uitgestoken plaggen moesten we nu aan de rand van het kreupelhout optasten. In dit commando zitten wel de meeste mensen van de Oranjewacht. Ik zag hier o.a.: de Brauw, Voges, Meinema, Van der Lee, van der Wal en Coenradi. Beckman was vanwege zijn leeftijd in het aardappelcommando geplaatst. Daar boft hij bij! De Witte muizen komen daar nauwelijks kijken. Het is natuurlijk wel enorm eentonig, dat hele dagen schillen, maar toch moet het daar wel genoegelijk zijn. In dit commando schijnen diverse mensen te zitten waar je goed mee kunt praten. Ik ben nu eerst gaan hakken en heb ter afwisseling plaggen weggedragen. Wat heerlijk is het om weer in de natuur te zijn! Ik voelde mij sportief opgelucht. Ik heb geweldige zin om eens flink aan te pakken. Heerlijk, om weer in de aarde te wroeten. De heidegrond is voor mij, door het dorp Wiessel waar ik indertijd gewoond heb, zo overbekend! Aan de eikenstobben komen alweer de jonge twijgen uit. Deze zijn heerlijk om het honger en dorstgevoel te stillen. Daar zie ik een hagedisje lopen...tjonge, wat houd ik van dit land en deze liefde is door de aanwezigheid van de Duitsers zo oneindig veel groter geworden. Vlak bij mij werkt een zekere Schepers uit de Haag, een berucht type. Ik kende hem al uit de gevangenis. Het is een zwendelaar en een gevaarlijke fantast, die zeer zeker na de oorlog opgepakt moet worden, 12-1 al was het maar om zijn Scheveningse daden. Hij trachtte nu met mij aan te pappen. Hij zou mij wel helpen, want hij kon invloed uitoefenen bij de Moffen. Het was dan ook verwonderlijk, in hoe’n korte tijd hij een soort voormanbenoeming kreeg. Een van de mannen schold hem uit dat hij geen poot verzette, en hij antwoordde dat hij niet hoefde te werken. Héél vreemd, terwijl de Scharführer er bij stond wandelde hij rustig rond. Ik ben maar wat uit zijn buurt gegaan. Nu sloot ik mij bij een Arnhemmer aan, een bijbelvorser, van beroep violist bij de Arnhemse Orkest Vereniging. Ik vond het prettig om met hem te praten, vooral omdat hij net gepakt was, een prachtige nieuwe bron dus! Onder het werk vertelde hij me het opbeurende nieuws. Zo langzamerhand begon ik mijn rug te voelen en last van blaren aan mijn handen te krijgen. Het is ook zo vervelend dat ik nog geen klompsokken heb, waardoor mijn rechterwreef begint open te gaan. Daarom ging ik maar een kalmer werkje zoeken en onder protest van een van de optasters stelde ik mij naast hem op. Dit was een prachtplaats! Je kon hier alles overzien en als je de dragers vroeg om de plaggen op bepaalde plaatsen neer te gooien, dan had je niets anders te doen dan te vragen en aanwijzingen te geven en hoefde je verder geen hand uit te steken. Door het grote aantal gevangenen en door de lange rij die we vormden, kon het toezicht nooit 100% zijn. Er waren maar twee muizen voor deze lange rij. Dat lijntrekken valt niet mee en je wordt er dan ook behoorlijk moe van. Bovendien voel je daardoor de honger veel meer. Toch is dat Moffenbaantje, om toezicht op ons te houden, minstens even zwaar. Maar ja, zij zijn beter gevoed. Wij hebben uiteindelijk twee man in de
11 gaten te houden en zij honderd en twintig. Het is toch zo’n komisch gezicht: als de Moffen naar links gaan, draaien alle achterwerken naar rechts en omgekeerd! Eindelijk 12 uur. Het eten smaakt weer heerlijk! Hierna ben ik wat gaan liggen. Ik voelde me zó gloeierig; mijn hele lichaam straalde warmte uit, terwijl ik toch niet eens zo héél hard gewerkt heb.Om één uur moeten we weer beginnen. Dit is een nare tijd, de tijd van een- tot zes uur; het duurt zo ontzettend lang, en als het daarna nu maar afgelopen was. Het appèl van zes uur geeft maar al te vaak onaangename verrassingen! Ik merk nu wel, dat je hier zuinig met je lichaamskracht moet omgaan! Gelukkig dat het weer zo mooi is en dat het overdag niet regent! Onder het optasten kon ik de omgeving zo’n beetje verkennen. Het zag er zo verleidelijk uit om een ontsnappingspoging te wagen. De schietbaan is ongeveer tachtig meter en loopt met een lange helling van het kamp af. Deze hele baan moet vanaf het begin afgegraven worden. Het niveauverschil is ongeveer acht meter en dat moet genivelleerd worden. Een prettig vooruitzicht is dat! De baan ligt tegenover het kamp. Het is te hopen dat de Moffen raak zullen schieten als ze oefenen, anders krijgen wij de kogels in het Lager. Maar het is te hopen dat ze zullen ophoepelen vóór de baan klaar is! Wat is hier anders het natuurschoon nodeloos verknoeid; er wordt maar raak gekapt! Maar we zullen hen naderhand de rekening wel presenteren! Aan de kant van het Lager ligt een rand kreupelhout; aan de linkerzijde grenst een vrij groot dennenbos. Rechts ligt een prachtig kreupelbos en daarachter weer een dennenbos. Dáár moet Laan 1914 zijn! In de verte op de heuvel staat het uitgebrande huis van Jhr. Wrangel, een Duits vliegtuig is er indertijd tegenaan gebotst. De posten staan hier ongeveer vijftig meter uit elkaar. Ontsnappen is mogelijk maar de kans om weg te blijven is klein, want de S.S. houdt van drijfjachten en ze sluiten je zó in.13-1 In ons commando zag ik een paar mannen met een rood lapje op hun rug lopen. Dit zijn de zgn. vogelvrijen. Zodra ze een verdachte beweging maken, mag er op hen geschoten worden. Alsof de Mof niet op ons zou schieten, als we een verdachte beweging zouden maken! In ieder geval wordt er bij de minste beweging zonder waarschuwing op de roodlappen geschoten. Ik zal eens informeren, hoe ze geprobeerd hebben te ontsnappen. Oh, wat schoot die tijd langzaam op! De Moffen probeerden ons nog op te jagen maar het tempo bleef hetzelfde. Het wachten op de bel leek nog vermoeiender dan het werken maar dit kwam door de honger. Ginds bij de Kieschgrube werkte het Jodencommando, ze droegen die beruchte bakken met zand. Ik hoorde de Moffen wel vreselijk tegen ze tekeer gaan, maar zag niet dat er geslagen werd. Het slome tempo bij het dragen van de bakken is een vreselijk gezicht. Je kon zien dat die mensen uitgeput waren. Ik begon mijn rug ook te voelen, en toen ik de anderen vroeg hoe zij zich voelden bleken ze ook niet meer fit te zijn. De lange Polman voelde zich hopeloos, hij had een geweldige diaree en moest telkens even weg. Hij is zó lang dat niets hem past. Zelfs zijn schop is te kort, maar hij zal wel te lang zijn voor elk normaal gereedschap. Hij stond steeds met zijn handen in zijn lendenen. Het zou voor hem een zegen zijn om in een ander commando geplaatst te worden! Elk ogenblik verdween hij in de bosjes waar hij een forse fanfare blies! Hij werd nog door een post gewaarschuwd niet te ver in het kreupelhout te verdwijnen. Polman is een fijne vent, ik ben blij hem te hebben leren kennen! Hij zit in de zaak Mekel, een spionnage-affaire. Ik had medelijden met hem, want buikloop zwakt zo af en dat is hier een te grote luxe. Er heerst in het Lager een voortdurende en niet te onderdrukken dysenterie, voorzichtig zijn is dus geraden! Eindelijk liep het tegen zessen. Stiekem deden we vast onze overjassen aan en maakten het gereedschap schoon. Daar ging eindelijk die ellendige bel! Wat laat dat ding toch altijd lang op zich wachten. Als extraatje mochten we ieder twee stobben mee naar het kamp nemen. Ik had dadelijk twee lichte exemplaren te pakken. Gauw hadden we vier rijen gevormd, en daar ging het ‘Met blijdschap voorwaarts, een verbastering van: ‘Im gleichschritt vorwährts’. Zo snel mogelijk meldde Kees, de voorman van de Schiesstand, ons bij de Blockhut aan. In looppas werden de stobben neergegooid en zo snel mogelijk het gereedschap ingeleverd. Daarna zochten we haasje-repje onze Appèlplaats op. Ik ging maar steeds in het midden staan in de hoop
12 daar wat minder op te vallen. Hurkmans was weer aan het brullen; het is toch zo’n kolder dat geschreeuw elke dag bij het Appèl, dat gevloek en getier is zó nodeloos. Als het dan nog maar hielp, maar hij maakt het voor de gevangenen steeds moeilijker. De mensen zijn toch al slap en dodelijk vermoeid door de honger en dan deze dagelijkse kwelling er nog bij! Nooit is het goed! Het vóór- en zijwaards richten van de massa viel niet mee maar eindelijk stonden we goed. Na het appèl moesten we blijven staan en daar kwam Berg met een briefje in zijn hand. Nu werden er nummers afgeroepen. De afgeroepene moest: ‘Hier!’ antwoorden, en dan was het zaak om in looppas naar de poort te rennen. Enkele zwakke broeders konden niet meer hard lopen; zij werden toen naar de poort geschòpt, waarbij natuurlijk telkens enigen tegen de grond kwakten door al te slappe benen. Enfin, na dit opwekkende gezicht mochten we inrukken, een stuk of twintig gevangenen ‘Am Tor’ achterlatend. Het brood smaakte best en we kregen er vandaag nog een stuk worst bij. Bovendien nog een halve liter rauwkost, een beste avond dus!14-1 Het valt niet mee om je halve broodje te laten staan voor de volgende ochtend, maar dat moet wel anders houd je het dan niet uit! Na het eten ga ik mij helemaal wassen. Ik heb de gewoonte aangenomen om dat iedere avond te doen, het helpt om dat vervelende koortsachtige gevoel weg te nemen. Zo, het is avond, het meest prettige gedeelte van de dag. Ik ben eigenlijk wel heel erg moe, maar het lijkt me beter om nu rustig te gaan wandelen. Ik heb niet teveel last van mijn gebit en ik hoop dat dat zo blijft totdat ik behandeld word. Het is anders wel prettig, dat ik dank zij dat pak slaag nu naar huis mag schrijven om geld voor de tandarts te vragen! Zo kan mijn vrouw tenminste te weten komen dat ik hier zit. De tandarts behandelt hier niet voordat hij het geld ontvangen heeft. Vanavond wil ik géén gruwelverhalen aanhoren. Ik wil nu tot mezelf komen en al die ellende even uit mijn gedachten bannen. Beckman loopt met mij op, en ons gesprek gaat over de internationale politiek. Ook vertelt hij mij over zijn ervaringen uit zijn Indische officiers loopbaan. Nu kom ik langzamerhand wat tot rust. In de barak ondervinden we veel steun van onze slaapgenoten, in het bijzonder van Groothelm en Smeets. Die jongens zijn ons steeds met alles behulpzaam. Vanavond kan ik haast niet van mijn brood afblijven, het ligt zó verleidelijk in mijn kast. Ik heb een geweldige honger en ook mijn dorst is niet te lessen, ik drink de hele avond door. Hoe zal nu de nacht zijn? Ik hoop dat we beter kunnen slapen. Ik heb het raam bij mijn hoofd zo goed mogelijk met een handdoek dichtgestopt. Welterusten allemaal! We krijgen nog de waarschuwing geen overjassen als dekens te gebruiken, want de ‘Rooie’ komt controleren en die is allang blij als hij er iemand bij kan lappen! De ‘Rooie’ is een Duitser die jarenlang onze gastvrijheid in Rotterdam genoten heeft. 24 Maart 1942 Het slapen ging vannacht iets beter. We hebben ook weer het overvliegen van de Tommy’s gehoord. Iedereen is vol van een eventuele invasie. Het lijkt mij ook de enige mogelijkheid om bevrijd te worden. Ik heb nog steeds geen vertrouwen in de Engelsen, ik reken liever op Rusland, daar wordt tenminste niet zoveel gepraat! Ik heb een grote bewondering voor dat land. We werden na een rustig appèl weer naar de schietbaan gebracht. Ik ben maar direct gaan optasten, dat baantje beviel me nog het beste. Vlak bij mij stond een van de posten. Ik probeerde met hem een gesprek te beginnen, maar daar durfde hij niet op in te gaan. Er zijn vrij geschikte mensen onder deze soldaten, maar over het algemeen is het Schorriemorrie en we weten dat de stemming onder deze ‘Nederlanders’ vrij beroerd is. Maar ik heb nog geen ondervinding op dat gebied. Na een paar uur vroegen anderen of ze in mijn plaats mochten opstapelen. Ik ben toen stronken gaan rooien; heel kleine stronken, want ik voelde wel dat ik veel te hard van stapel
13 gelopen was. Het meest vermoeiende van dit werk is het in de gaten houden waar de Moffen uithangen. Daar verderop werkten mannen die een mooie baan hadden, ze moesten namelijk het terrein opmeten. Dat zou ook wat voor mij zijn! Ik heb er wel helemaal geen verstand van, maar het was duidelijk dat die mannen dat ook niet hadden. Geen wonder, de leider van het groepje bleek kapelaan te zijn. Daar mijn schoonvader landschaparchitect is, vond ik dat voldoende reden me hier als landschaparchitect uit te geven. De Mof die dit werk moest uitvoeren, had ook niet veel inzicht in de zaak. 15-1 Ik ging eens met de man praten en probeerde hem duidelijk te maken dat er eigenlijk niets van deugde. Hij legde me uit wat hem was opgedragen en met een air van kenner vertelde ik hem enkele technische fantasieën die hij blijkbaar voor waar aannam, hij zag door mijn verhalen een expert in mij! Natuurlijk had ik hem eerst wel gevraagd welk beroep hij thuis uitoefende. Nu dat beroep had iets met koeienverkoop te maken, dat kwam dus goed uit! Vervelend genoeg kreeg ik concurrentie. Er bleken meer liefhebbers voor dit mooie baantje te zijn, ook anderen konden liegen en fantaseren! Onder elkaar ontstond een geweldige ruzie! Ja, wie had het meeste recht op dit inspecteurschap van fortificatie. Iemand vroeg mij welk beroep ik had. Ik keek hem dom aan en zei: ‘Landschaparchitect’. ‘Hoe is het mogelijk!’ zei hij ‘Gisteren heb je je opgegeven als Sanitäter’ ‘Is die combinatie dan niet mogelijk?’ vroeg ik hem. In ieder geval werd mijn nummer ook opgeschreven als landschaparchitect! Daar ging de bel gelukkig weer. Het eten was heerlijk: gortenpap Jammer, dat het zo weinig was. Ik had me er al over verwonderd dat het eten hier zo smakelijk was toebereid, maar dat bleek niet zo verwonderlijk. We hebben als kok Frans van de Berg, een vroegere kok van ‘Royal’ uit de Haag! ‘s Middags gingen we in groepjes naar de ‘levensloop’. Op de Schreibstube moesten we onze persoonlijke levensloop vertellen. Een prettige bezigheid was dat, en het duurde zo heerlijk lang. Natúúúúrlijk was ik niet anti-Duits! Jammer genoeg kon ik hier niet opgeven dat ik voor ‘koper en tin’ zit. Wanneer een Mof je vraagt waarvoor je zit, zeg je anders altijd: ‘voor koper en tin’ d.i. het clandestien verhandelen van koper en tin. Zoiets doen ze zelf, daar kunnen ze inkomen, maar een organisatie…. O wee dat is ‘Staatsgefährlich’! De behandeling is dan veel slechter. Onder de ‘levensloop’ vroeg ik de beide roodlappen die in ons commando zitten, hoe ze geprobeerd hadden om weg te komen. Nou, dat hadden ze wel héél eenvoudig gedaan! Onder het motief hun behoefte te moeten doen onder het werk, zijn ze in het kreupelhout gaan zitten. Toen er even niet op gelet werd hebben ze de benen genomen. Dit is wel de eenvoudigste manier, maar het is dan ook wel héél weinig doeltreffend! De Moffen liepen vanmiddag met vervaarlijke stokken rond waarmee ze enkele klappen uitdeelden. Ze werden veel scherper in hun optreden. Na enige tijd kregen we bezoek van Berg, waardoor het werktempo aanzienlijk verhoogd werd. Hij scheen ons van verre geobserveerd te hebben, want hij liep regelrecht op een van de roodlappen af. Een afranseling volgde en het ging net zo lang door tot de man tegen de grond sloeg. Ik stond te trillen van woede! Moet een wéérloze zó behandeld worden? Is dat nou de eervolle Duitse houding waar ze zo prat op gaan? De roodlap lag daar op de grond en wij moesten gewoon doorwerken. Er werd zelfs om hem heen gewerkt maar niemand mocht hem aanraken. Hij bleef wel heel lang liggen, bewusteloos na die afranseling. Of zou hij, na weer bijgekomen te zijn, bewusteloosheid simuleren? Dat simuleren is anders levensgevaarlijk, want de Mof geeft ter controle een schop tegen de geslachtsdelen. Ik moet daarbij denken aan een boekje van de E.H.B.O. Aan het hoofdstuk: ‘Hoe merk ik of iemand bewusteloos is?’ Zou deze Moffenmethode bij een nieuwe uitgave opgenomen kunnen worden? Het was gewoon een beestachtig toneel! Deze middag ging gelukkig wat sneller voorbij. Ik mocht nog een boodschap doen in het Lager. Nu, dat breekt weer een stuk van de tijd. 16-1 Toen ik terugkwam ging meteen de bel voor het appèl, dat was mooi uitgemikt! Bij het appèl maakte ik kennis met ‘Mal herunter’. Een
14 van onze beschermers, een loeder! Tot in het oneindige moesten de mutsen af- en opgezet worden. Dit gebeurt alleen als er een hogere bij staat. Hij moet toch kunnen laten zien dat hij een goede opvoeder is! Vandaar zijn benaming: ‘Mal herunter’. Ha, eindelijk was het goed. Na het appèl moesten we blijven staan en daar ging het weer ‘Am Tor’! Deze voorstelling was erger dan gisteren. Nu werden twee Joden niet alleen geschopt, maar volledig afgeranseld. Een bloedde uit zijn oor. Hij werd bewusteloos ‘Am Tor’ gelegd. De vangst was vandaag zesendertig man. Arme kerels, geen eten na zo’n dag van opgejaagd zijn! O, daar gebeurt weer iets! Een Limburger heeft een paar aardappels in zijn zak, en dat is door een Arbeitsführer ontdekt. De piepers kunnen niet anders dan gestolen zijn, georganiseerd heet dat hier. Hij moet zich in de kou naakt uitkleden en daar krijgt hij er van langs. Tjonge, wat gaat dat hard! Als een slang kronkelt dat naakte lichaam onder de slagen, steeds maar gaat het door. Eindelijk zakt hij door zijn knieën. De Mof houdt niet op met slaan. Half versuft kruipt de stumper op handen en knieën naar de poort. Dit is een automatische beweging, want deze Limburger staat praktisch elke avond ‘Am Tor’. Halverwege de poort zakt hij eindelijk door polsen en knieën. Daar ligt hij uitgestrekt1 Uitstekend gedaan ‘Mal herunter’ ! Daar waren móóie slagen bij, man! Zijn collega’s staan erbij te lachen! Deutsche Erziehung! Vanavond ben ik met Beck naar een voordracht gegaan over het mijnwezen, een heel interessant onderwerp. De spreker was een zekere Hermans, een mijnwerker van de Maurits die een heel aardige voordracht hield. Na de lezing gingen we nog een stukje omlopen. Het valt mij op dat de Russen zo weinig buiten komen, ik zie ze alleen maar op hun avondlijke wandeling naar het revier. We wandelen niet zo lang, want ik voel me niet zo heel erg lekker. Ik houd nog steeds dat gloeierige gevoel, het zal wel overspanning zijn. Ik geloof ook dat ik dat drinken overdrijf, maar ik heb ook zo’n reusachtige dorst. In de barak maak ik kennis met Jan Edens, een boer uit Almelo, een communist. Hij was me al eerder opgevallen door zijn typische houding en zijn aapjes gezicht. Het is ook net een aap zoals hij naar zijn krib klimt en er zich weer af laat zakken. Hij lijkt mij een héél prettig iemand toe! Ik ga nu naar huis schrijven om ƒ.11.-- voor de tandarts op te sturen. Mijn vrouw weet dan tenminste dat ik hier zit! Met mijn mond gaat het vrij goed, de pijn is in ieder geval niet erger geworden. Daar verderop in de barak is een geweldige ruzie ontstaan. Er wordt zelfs gevochten! Hoe langer hoe meer mensen bemoeien zich er mee. O, ze hebben een brooddief gepakt! In triomf gaat het naar de Blockhut. Als de Blockoudste dit doorgeeft is de man nog niet gelukkig! Het geval wordt niet doorgegeven, de Blockoudste straft hem met onthouding van toespijs. Hij krijgt dan veertien dagen geen kaas worst of jam bij zijn brood. Na een paar dagen organiseert de Stubeoudste dan toch wel weer de toespijs voor hem., want hoevelen zullen geen brood stelen als ze de kans krijgen! De honger is machtig. Daar gaat de bel voor de laatste ronde. Het is weer erg tochtig. Wat vervelend dat de kachel elke avond om acht uur uit moet zijn! Mijn humeur is beneden peil! Ik ben nog lang mijzelf niet. Ik bid om kracht en vertrouwen. Maf ze allemaal. 17-1 25 maart 1942 Vóór het ochtendappèl nog probeerde ik enige steun te krijgen voor mijn benoeming als Sanitäter. Daarom heb ik met de beide Bannings gepraat. Dick Banning is de dictator van het revier, de andere Banning is zijn Vader. Beiden zijn communist. Dick beloofde dat hij me met deze benoeming zou helpen. Dat is tenminste al wat. Nu nam ik een paar doktoren in de arm. Deze zitten hier voor een of andere aktie van de Vereniging der Geneeskundigen, maar ik merkte wel dat ze in het revier niets te vertellen hebben. Ze moeten voor Sanitäter spelen, dat is in de Haag gedecreteerd. Ik zag al gauw dat de doktoren niet in een gunstig blaadje staan, dus alleen Banning zou iets voor mij kunnen doen.
15 Op de schietbaan merkte ik iets vervelends op: ons commando was kleiner geworden, verschillende mensen hadden kennelijk een ander baantje gekregen. Dat betekent een verscherpte controle op ons door het verminderde aantal. Ik ben met hulp van voorman Kees weer bezig geweest om landschaparchitect te worden. Maar uiteindelijk moest ik toch aan het werk. Ik had niet veel werklust en loerde steeds naar een gelegenheid om aan dat baantje te komen. Schepers, die schoft, liep te commanderen. Hoe heeft hij dat voor elkaar gekregen? In Scheveningen heb ik eens hooglopende ruzie met hem gehad, waarbij ik hem bijna ben aangevlogen. Ik moet voor dat heerschap oppassen! Vooral, omdat hij met mij in dezelfde barak ligt. Plotseling moesten degenen die nog geen nummer op hun tuniek hadden naar de kleermaker. Ik trok mijn nummers er maar gauw weer af, dan heeft de kleermaker wat te doen en ik kan er een uurtje tussen uit. Bij de kleermaker besprak ik met Kees de weg om de benoeming op een of andere manier te forceren, want het duurde veel te lang. Ik kon toch niet eeuwig met die Mof aan het praten blijven? Toen we terugkeerden liepen we tegen de opmeetploeg op en ze vielen mij meteen aan: ik viste in troebel water, zeiden ze. Voor mij was het als landschaparchitect een klein kunstje om hen uit hun baantje te wippen, terwijl zij juist zo blij waren met dat werk. Ze vonden het buitengewoon onsportief van mij om zo te handelen. Ik kon me hun redenatie best voorstellen en ik wilde absolúút geen ruzie! Daarom bood ik ook direct mijn verontschuldigingen aan… Baantje weg, géén Sanitäter, géén landschapsarchitect ! Ik voelde me zwaar tekort gedaan.! Ondanks het lijntrekken schoten we toch veel te hard op, want ons voorland is nou niet zo heel prettig! Immers, dat is het sjouwen van zware zandbakken over een lange afstand. Wat zal dat een marteling worden! Als ik me nou nog fit voelde, maar ik had wat last van diarree. Dat zal wel van de kou komen. Mijn eetlust is anders nog best, de maaltijd van twaalf uur smaakte weer heerlijk. Ik was met Beck ketellikker. Dit schoonmaken van de ketel gaat op het rijtje af, soms haal je nog wel een halve kilo uit de ketel! ’s Middags werd het werk onderbroken om de laatste ploeg te keuren. Ik was daar ook bij. We moesten ons in de badkamer uitkleden. De keuring zelf is kolder! Totaal overbodig! Er is dan ook nog nóóit iemand afgekeurd. Wat zouden ze met zo iemand moeten doen? Wij moesten in de houding voor de dokter gaan staan, op bevel rechtsomkeer maken en een spreidstand aannemen. Daarna vooroverbuigen en de keuring is gebeurd. Een paar naïevelingen hoopten nog afgekeurd te worden! De kamparts is een N.S.B.er, maar hij is menselijker dan zijn voorganger Nieuwenhuizen. Hij heet Klomp en komt uit Hoevelaken. Ik heb gehoord dat hij zich nogal angstig maakt voor een invasie, maar dat doet elke waarachtig N.S.B.er! 18-1 Wat moeten deze mensen toch in angst leven, ze zijn immers volkomen afhankelijk van de Moffen en die zullen hen bij een invasie heus niet helpen. De keuring nam dank zij onze voorman de halve middag in beslag. Ik sprak Banning nog maar hij gaf me niet veel kans als Sanitäter, ze hadden genoeg mensen. Nou ja, ik moet maar rustig afwachten, het voornaamste is dat ik mij fit houd. Het is zo jammer dat ik geestelijk nog niet in evenwicht ben, maar het is hier ook zó ontzettend zwaar! Overal ontmoet je ellende en het is de grote kunst om je te verharden! Zo werd net het ‘Kleinholzcommando’, mensen die in het Lager werken waar ze niets anders te doen hebben dan houtjes hakken, door een Arbeitsführer uit elkaar geslagen. Gewoon, omdat er te weinig ‘bewegung’ in zat. Wat voel je bij zo’n afranseling die slagen zèlf! Nu nam die schoft notabene een schop om daarmee de mensen te lijf te gaan! Een van de mensen werd in de nierstreek getroffen en zonk in elkaar. Wat laat God deze gruweldaden toch vèr gaan! Maar we hebben niet te vragen naar het ‘Waarom?’! Op de schietbaan was het vrij rustig. Maar het was oppassen geblazen, want het werd hoe langer hoe gevaarlijker! Het middag appèl was ook al zo onsmakelijk. Ik volgde nu bij het appèl een andere tactiek.Ik ging vooraan staan in de eerste rij. Ik had namelijk ontdekt dat de eerste rij het minst last had van Berg en Nelis. Ik stond nu naast de langste man van het kamp: Jan de Vries,
16 een architect uit Amsterdam. Van hem hoorde ik nieuws! In Rusland blijkt het goed te gaan en in Libië is alles nog rustig. Waarom slaat Engeland daar niet toe? Zo krijgt Rommel weer een kans om zijn legers te reorganiseren. Birma staat er niet zo goed voor, maar Japan zal wel in de ruimte verzinken. Hij vertelde mij dat je aan de handelingen van de Moffen kunt zien of het slecht met ze gaat. Hiernaar te oordelen moet het wel beroerd voor de Herren gaan! Als het slecht gaat zijn het net beesten! Elke avond genieten we van dezelfde onfrisse vertoningen. Zo zag ik nu weer, zoals haast elke avond, dezelfde vent aan de poort. Een griezelig type! Door de honger gedreven bietst hij de meest smerige afval. Het is onbegrijpelijk dat dergelijke lui niet doodziek worden van die rommel! Hij ziet er wel beroerd uit, de T.B. staat op zijn gezicht te lezen. Om te kunnen bietsen lopen ze van hun commando weg en worden dan maar al te vaak gegrepen. Zo ook nu, als bietsteken moet hij een eind vanaf de poort op een mesthoop gaan staan. Berg schreeuwt hem toe dat vuil op de mesthoop thuishoort. Bàh, wat een leven is het toch hier! Bij het brood kregen we wat boter en jam! Heerlijk, die boter en zoveel meer dan in Scheveningen! Het is grappig om te zien op welke verschillende manieren de mannen hier hun brood opeten, hoe tragisch het ook is. De een verkruimelt zijn brood in de koffie tot pap. Hij heeft dan 8/10 liter soep. De ander snijdt met een vlijmscherp mes het brood in ontelbare stukjes. Ze zijn een en al aandacht bij deze operaties. Ik heb vanavond een broodplank kunnen organiseren. Dat is geen overbodige luxe, want de tafels zijn smerig en je moet hier oppassen voor infecties. Ik voel me niet zo lekker, zeker door de buikloop. Vannacht zal ik maar andersom gaan liggen met mijn hoofd van het raam af. Dat gloeierige gevoel blijft ook steeds. Als ik nu maar niet ziek word! Een heerlijk vooruitzicht om hier behandeld te worden! Met de Bijbelvorser uit Arnhem had ik afgesproken dat hij vanavond bij mij zou komen om mij uit te leggen hoe zijn leer nu eigenlijk is, en daar komt hij dan ook aan met een schrijven over de ‘Jehovabeweging’. 19-1 Dat ga ik nu lezen, maar het valt me niet mee. Ik vind deze beweging zó’n muggenzifterij en alles klinkt zo pedant. Nee, het is niets voor mij! Ik ga maar in bed liggen met wat aspirine. De ligging verander ik niet, want ik heb van Smeets een Baskisch mutsje gekregen en dat is heerlijk warm. Jan Edens wenst mij beterschap, nou ja, zo erg is het ook weer niet. Het zal allemaal wel aan de grote overgang liggen, of misschien is het ook wel een vorm van overspanning. Maar enfin, we moeten het toch doormaken. Wel te rusten allemaal! 26 Maart1942 Beroerd geslapen, want ik moest er verschillende malen uit. Die buikloop is vreselijk! Ik heb vannacht nog ruzie gehad met de mensen die voor mijn w.c. moesten wachten. Het duurde ook erg lang, maar ik kon er niets aan doen. Ik zag wel erg tegen deze dag op. Soms ben ik bang het niet te zullen halen, want zo velen vóór mij zijn ingestort. Toch geloof ik dat het vooral een geestelijke kwestie is. Het valt ècht niet mee om jezelf te blijven. Vooral als je ook anderen in een klein hoekje met hun verdriet ziet zitten. De Oranjewacht begon ook wat onrustig te worden. We hadden gehoopt dat we na al die maanden van spanning eindelijk iets definitiefs zouden weten, maar nu blijkt dat ondanks de vonnissen er nòg geen zekerheid bestaat. Wij weten, terwijl we doen of er niets aan de hand is, dat er nog van alles met ons kan gebeuren. Toch moeten we trachten onze houding en onze geest rustig te houden! Ik hoorde nu pas dat Generaal Wesselink een paar weken geleden overleden is. Ook deze keer was het een geval van slechte behandeling en verwaarlozing! Wat zouden de Moffen er toch aan hebben om vooral in zo’n DurchgangsLager zo’n slechte reclame te maken? Ze stoten het Nederlandse volk op deze manier toch hoe langer hoe meer van zich af? Voor dit soort praktijken heeft het Nederlandse volk een geweldige minachting! Op de schietbaan heb ik vanmorgen allerlei werkjes door elkaar gedaan. Wat was dat achter je aanlopen van de witte muizen toch weer hinderlijk. Vermoeiend voor beide partijen!
17 Onze oppasser was anders wel een héél geschikte Mof. Toevallig hoorde ik zijn naam. Het was de Scharführer Mayer. Hij is een héér in de werkelijke zin van het woord! Ik zal zijn houding tegenover ons niet vergeten. Hij zei namelijk; ‘Wenn ich laut schreie dann machen Sie mehr bewegung, sonst gibt’s dicke Luft!’ Hij zou dan slag bewegingen maken en wij moesten schreeuwen alsof we flink geraakt werden. Na een poosje konden we deze komedie uitvoeren voor de Untersturmführer Stöver, die in de wandeling Nelis genoemd wordt. Van de Artbeitsführer Mayer had ik al meer goede dingen gehoord. Gelukkig zijn het niet allemaal van die beesten; maar het regime waaronder deze mensen leven deugt niet. Zelfs de goeden kunnen er door worden vergiftigd! In de middag hoorde ik dat een groot transport in het begin van de volgende week naar Duitsland zou vertrekken. In stilte hoopte ik dat we daarbij zouden zijn, dan hebben we tenminste zekerheid en zouden onze straffen eindelijk eens bevestigd zijn. Aan de andere kant hoopten wij voor de ter dood veroordeelden dat de zaak eindeloos gerekt zou worden. We weten zelf niet eens wat nu eigenlijk het beste voor ons is, we moeten alles maar overgeven en in het vertrouwen leven dat we geleid worden door Gods hand al zou deze weg ons naar de dood voeren. In Scheveningen waren we hier al zo vertrouwd mee. 20-1 Maar die onzekerheid maakt ons vaak zo onevenwichtig, vooral de levenslangen. We staan zo aan het eind van de plank. Kon ik maar contact met huis krijgen, dan hoorden we wel wat van onze advocaten. Vanmiddag ben ik weer naar de kapper geweest. Daarvoor moest ik eerst verlof vragen aan mijn Arbeitsführer, die mij dit dan ook gaf. Nu mogen er bij de deur van de kapper niet meer dan vijf man staan, al heb je verlof gekregen om er naartoe te gaan. Staan er meer dan vijf mensen voor de Stube dan heb je kans door de eerste de beste Mof afgeranseld te worden. Toen ik er aan kwam stonden er al vijf mensen. Ik moest dan maar wat rondlopen en trachten op de vijfde plaats te gaan staan zodra nummer een naar binnen zou gaan. Maar ja, er zijn voor deze vijfde plaats altijd meer liefhebbers die zich ergens verdekt hebben opgesteld. Toen ik nummer één naar binnen zag gaan rende ik naar de vrijgekomen plaats. Van alle kanten schoten toen de liefhebbers te voorschijn. Maar ik was de eerste die in de rij stond. Ik stel mij een claimrush in Zuid-Afrika ook zo voor. Vaak ontstaat er bij deze ren een geweldige ruzie en door de hartstocht waarmee hier alles gebeurt wordt niet aan de Mof gedacht. Die geniet van zo’n ruzie en het liefst ziet hij dat er zich een echte vechtpartij ontwikkelt, zodat hij er na verloop van tijd met een stok een eind aan kan maken. De kappers houden er een apart organisatie systeem op na. Het is een echt uitbuiterszaakje! Degene die niets geeft wordt snel en slecht afgehandeld. Maar geef je een fooi of wat peukjes, dan duurt de behandeling héél lang. Ik had niets aan te bieden, maar Boerrigter is een van de kappers dus ik werd goed geholpen. Het kappersbaantje schijnt door de grote praktijk erg vermoeiend te zijn, maar het is toch nog geen buitencommando! Wat jammer dat het baantje van landschapsarchitect mijn neus voorbijgegaan is, een akelig idee! Maar enfin, er zijn er veel die niet het geluk hebben een goed baantje te krijgen Voor zo’n buitencommando moet je fit zijn en geen last hebben van buikloop waardoor je telkens het kreupelhout in moet duiken zoals mij vanmiddag overkwam, toen ik weer aan het werk moest na de kapper. Bij het appèl merkte ik dat er weer nieuwe gevangenen aangekomen zijn. Dat geeft nieuws! Als ze tenminste niet uit Scheveningen komen, want dan is het nieuws altijd zeer onbetrouwbaar. We leerden bij het appèl iets bijzonders: na het ‘Am Tor’ schoppen en slaan mochten we een uur extra ‘ringelpieszen’ d.i. onder àlle omstandigheden dóórexerceren. Je mag bijvoorbeeld niet naar de w.c. en als je het niet langer kunt ophouden, dan moet je het maar laten lopen. De Moffen hebben er extra plezier in om je in je eigen vuil te laten wentelen! Dat exerceren na een lange werkdag is meestal niet vol te houden. Vooral omdat verschillende gevangenen hun ruggen voelen van de slagen. Een uur pieszen valt nog mee, maar als we pieszen mit Handfassen
18 moeten, zijn we nog niet gelukkig. Dan wordt er geen tijdsduur opgegeven en gaat het eindeloos door. Waarom het ‘Pieszen mit handfassen’ heet is me nog steeds niet duidelijk. Maar nu hadden we ‘Pieszen’ zonder ‘handfassen’, en wisten we dat we over een uur eten zouden krijgen. Gelukkig gingen de heren dineren! Maar nu kreeg Hurkmans de leiding! Tjonge, wat ging het beroerd! Iedereen was te moe en te hongerig om zijn best te doen. Enkelen konden het tempo niet volhouden. Ze liepen net zolang mee tot ze bewusteloos op de grond vielen. Eindelijk mochten we inrukken. Ik voelde mijn maag maar toch had ik geen trek in mijn boterham. Bàh, vanavond weer rauwkost! Gelukkig kon ik dit inruilen tegen wat boter. Alleen al de lucht van de rauwkost maakte mij misselijk. Jan Edens gooide mij een stuk brood toe! Wat allemachtig aardig van hem! 21-1 Dit extraatje heb ik met Beck gedeeld, want hij heeft het ook hard nodig. Vanavond ga ik na het douchen naar een lezing van Hoor een van de Amsterdamse gijzelaars. Het is een voordracht over Vondel die me erg boeit. Wat zijn die lezingen toch prettig en wat worden ze door iedereen geapprecieerd! Werkelijk opgefrist ga ik naar de barak terug, waar ik kennis maak met een nieuweling die tegenover mij in de barak zijn slaapplaats heeft. Hij stelt zich voor aan mij als Prof. Brandsma, de secretaris van de aartsbisschop van Utrecht. Een buitengewoon man! Hij doet mij vooral zo sympathiek aan omdat hij zo sterk op mijn schoonmoeder lijkt. Hij vertelt mij nu over zijn ervaringen met de Moffen en hoe kranig ons Katholieke volksdeel zich houdt! Deze kennismaking doet mij goed! Wat heeft deze man een prachtige sprekende handen! Hij is helemaal het type van een geestelijke. Na de kennismaking heb ik met hem een wandeling gemaakt. Hij heeft zo’n Godsvertrouwen dat hij mij kracht en moed geeft. Ik ga maar weer op tijd naar bed, mijn lichaam blijft zo gloeierig en ik snak naar water, zowel in- als uitwendig. Als het slapen nu maar wat beter gaat! 27 Maart 1942 De buikloop zal zijn hoogtepunt nu wel bereikt hebben, ik voel me tenminste volkomen leeg. Vanochtend at ik mijn brood niet op, misschien zal ik vanmiddag wat meer trek hebben. Het is geen pretje om zo de dag te moeten ingaan. Toch was ik geestelijk beter dan gisteren. Mijn brood gaf ik aan Beck die het eerst niet wilde aannemen, maar het wel aannam toen ik zei dat het anders zou blijven liggen. Na het appèl moesten we de gereedschappen weer in ontvangst nemen. We stonden in rijen van vier en zo gaf de een aan de ander het gereedschap door. Opeens kwam daar de Arbeitsführer aan. Wij hoorden dat er een nieuw commando gevormd zou worden om een zware betonnen schuilkelder te demonteren. Deze grote massieve ringen moeten dan over een zwaar terrein naar de Duitse Schreibstube gerold worden en van dit beton wordt daarna voor de Herren een ‘Heldenkeller’ gebouwd, een schuilkelder voor de ‘helden’ over welke benaming de Moffen zich vreselijk nijdig maakten toen ze het hoorden. Het commando,dat hiervoor zorgen moet, en waarvan de beruchte Schepers voorman is, moet nu gevormd worden. De mensen werden voor dit doel een voor een uit onze rijen gehaald. Ik hoopte nu maar dat ik overgeslagen zou worden. Steeds bleef ik vrij, maar waarachtig als laatste man werd ik er nog net uitgehaald! Ik probeerde nog op mijn plaats te blijven door net te doen of mijn buurman aangewezen was, maar dat mislukte. Daar stond het nieuwe commando. De Arbeitsführer was even weggeweest, maar daar kwam hij alweer aan en vroeg ons wie Heitzer van beroep was! Dus daarvoor was hij weggeroepen! Bliksemsnel stond ik bij hem. Dat kon iets goeds zijn! Het enige wat hij zei was: ‘Sie sind ja Universalarbeiter!’ Hierop gaf ik maar geen antwoord. Ik moest bij de poort gaan staan en wachten tot de commando’s afgemarcheerd waren. Toen de Arbeitsführer terug kwam moest ik met hem mee. Onder de wandeling vroeg ik hem of het een centrale verwarming was, maar kreeg geen antwoord. Hij bracht mij in een kelder waar een centrale verwarmingsketel stond. Een gevangene was bezig temidden van de rommel naar peukjes te zoeken in een
19 vuilnisbak. Meteen had hij dan ook een flinke schop te pakken, maar verder werd er nog niets gezegd. Het bleek nu, dat hij uit zijn functie gezet werd omdat hij als Heitzer de zaak verwaarloosde. De Arbeitsführer vertrok en mijn collega moest mij aanwijzingen geven over het onderhoud van de kachels. Hij maakte daar echter helemaal geen haast mee en kalm ging hij nog eerst de bak nakijken of er nog iets te bietsen viel. ‘Bàh’ dacht ik, ‘Tot zoiets smerigs zal ik toch nóóit kunnen komen!’ Het bleek dat ik twee kachels moest onderhouden, een grote van de garage en een kleine van het arrestantenlokaal. Na een half uur werd de ex-heitser weggehaald en ik was alleen. Onbegrijpelijk! Ik had het gevoel of ik vanuit de hel in het Paradijs gekomen was: stel je voor vanuit een buitencommando in een vrij baantje, wat een zegen! Ik kon me nog steeds niet goed realiseren hoe snel dit alles was gegaan! Eerst hield ik in beide kelders een inspectietocht. Overal heerste een geweldige wanorde en daarom was mijn eerst werk om de grote kelder een flinke schoonmaakbeurt te geven. Alles moet door een ringetje te halen zijn zodat het de Moffen opvalt. Dit is voor mij van het grootste belang! Maar wat was het een werk! Alles lag dik onder het stof. Peukjes, waar de tabak uitgehaald was, lagen overal verspreid. Emmers met verf, waar de klodders uitgedropen waren, stonden achter de kachel. Onder het werk kwam mijn directe chef eens kijken. Het is Oberscharführer Nielandt die mij wel een geschikte vent toe lijkt. Als ik in de toekomst wat hebben moet kan ik bij hem terecht, zei hij mij. Toen ‘s middags de grote kelder schoon was kwam de Hauptscharführer Tito, een nog hogere chef van mij en baas van alle binnencommando’s zoals de smederij de timmerwerkplaats enz. ‘Sie haben einen schönen Posten, halten Sie alles sauber und richtig’ zei hij. Daar zal ik hier voor zorgen Tito, dit is de enige mogelijkheid dat ik hier met rust gelaten wordt! De Moffen lijken nu veel geschikter, of zou dat maar zo lijken? Door de emotie vergat ik mijn buikloop, het warme eten ging er best in, maar helaas spoot het er even later ook net zo hard weer uit net als bij het paard van Münchhausen. Vrijdags en Zaterdags eindigt het ochtendwerk pas om twee uur, er wordt dan meteen appèl gehouden. Om drie uur moet weer aangetreden worden. De binnencommando’s gaan dan weer aan het werk en de buitencommando’s kregen een taak toegewezen. Toevallig hoorde ik van Jan Edens, die zelf in het Schweinencommando zit, dat hij zich op vrijdag en zaterdag bij het aardappelschilcommando laat indelen. Je schijnt daar rustig te kunnen zitten en Jan vertelde dat je daar zelfs rustig een slaapje zou kunnen doen! Nu ik had behoefte aan rust en liet mij door van der Putte de Lageroudste, een Geus die vroeger ook in Scheveningen gezeten heeft en via Büchenwald hier terechtgekomen is, in het schilcommando plaatsen. Beck keek vreemd op toen ik daar binnenkwam. Ik ging bij hen in de kring zitten en zo maakte ik kennis met Prof. Jan Romijn een gijzelaar en Geesink een communist uit Enschede. Een prachttype, wat een Amsterdammer een ‘linke’ jongen zou noemen. Van hem hoorde ik mooie verhalen over het organiseren van aardappels en van zijn ervaringen in het kamp te Haren. Vergeleken met Amersfoort schijnt Haren een soort Kuroort te zijn. Geesink is voor straf weer naar Amersfoort getransporteerd, hij had in het Harense kamp zeven kilobussen leverpastei georganiseerd. Wat de aardappels betreft, deze verdwijnen op diverse manieren uit dit lokaal. Toch blijft de prijs hoog: een middelgrote aardappel kost in het Lager toch al gauw fl 0 75. De aardappels kunnen verdwijnen via het raam, waar een collega ze opvangt. Ze kunnen verspreid over het lichaam mee naar buiten genomen worden, maar de ‘Safest way’ is via de w.c.: de aardappels worden in de toiletpot gelegd en met het spoelwater weggevoerd door de afvoerbuis. Waar deze buis in de open beerput verdwijnt worden ze door een collega netjes opgevangen. Het voordeel van deze methode is dat je precies weet hoeveel aardappels je compagnon straks af te rekenen heeft; je kunt dan niet door je collega beduveld worden! 23-1 Velen van de schillers komen hier alleen om te eten. Sommigen zijn zelfs zo brutaal om een doosje met zout mee te nemen; rauwe aardappel smaakt best met zout. Het koken van de
20 aardappels op de kachel in dit lokaal kan de voorman zelf niet toestaan. De voorman in dit commando is Hermans, dezelfde die een paar dagen geleden een voordracht gehouden heeft. Nu worden de aardappels niet gekookt, maar in dunne schijven gesneden en deze schijven worden tegen de kachelwand geplakt. De kachel ziet er dan uit als gestoken in een maskeradepakje. Voor het geval een Mof binnenkomt, kunnen door een vernuftige ijzerdraadconstructie alle schijven in één haal verwijderd worden. Na een uurtje geschild te hebben zochten Jan en ik een rustig plaatsje op, en toen we dat gevonden hadden achter het sokkenstopcommando zijn we heerlijk in slaap gesukkeld. Dit sokkenstopcommando heeft haar bescheiden plaats in een hoekje van het schillokaal. Om vijf uur naar de tandarts waar zich al vele liefhebbers bevonden. De behandeling bleek nogmaals een consult te zijn, zeker omdat het geld er nog niet was. Jammer, want ik zou graag van de pijn afgeholpen zijn, al is het best te dragen. Het revier zag er vrij zindelijk uit al was het overvol, maar de patiënten zijn vreselijk om aan te zien, net levende skeletten! Ik maakte hier kennis met Smit van het O.D. die nog maar kort geleden uit Scheveningen is gekomen. Wat ziet die man er al ontzettend slecht uit! Na mijn bezoek bij de tandarts ben ik weer mijn slaapje gaan voortzetten, beschut door de ruggen van het kousencommando. Opeens was er buiten wat te doen, een geweldig lawaai en gedraaf. Gestalten vlogen langs de ramen! Wat bleek? In plaats van te werken waren haast alle gevangenen achter de barak heerlijk in het zonnetje gaan zitten! Plotseling schoot ‘Mal herunter’ te voorschijn terwijl hij links en rechts slagen uitdeelde. De massa stoof weg en hij erachteraan! Dat was een prachtig gezicht! Op een gegeven moment wist hij, toen hij aan de viersprong tussen de barakken kwam, niet meer waar hij achteraan moest lopen! ‘Dat wordt ringelpieszen’ zei Jan Edens en hij kreeg gelijk! Na het appèl gingen hopeloos veel mensen ‘Am Tor’. Er gebeurde nu iets vervloekt vuils! Berg liep achter de mensen aan met schijnbewegingen alsof hij schoppen wilde, net zolang tot ze haast bij het prikkeldraad waren. Dàn pas gaf hij hen een schop in de lendenen, zodat het slachtoffer in het prikkeldraad vloog. Dit draad, dat om het hele kamp heen loopt, heeft een geraffineerde constructie. Van binnen naar buiten is het op de volgende wijze gespannen: eerst losse rollen prikkeldraad die uit elkaar wijken als je erin valt! Dit gedeelte is ongeveer anderhalve meter breed. Dan een haag van drie meter hoogte waarop een rooster volgt die ongeveer 20cm. boven de grond gespannen is waar overheen kleinere rollen zijn gelegd, dan volgt weer een haag van drie meter. In dat losse gedeelte nu kwamen de mensen terecht en omdat ze geheel omgrepen werden door het prikkeldraad kostte het de grootste moeite om er weer uit te komen. Toen ze er eindelijk uit waren, bloedden de gezichten en handen en waren de kleren gescheurd. Zoals Jan Edens voorspeld had kregen we ringelpieszen, gelukkig maar voor een uur. Berg heeft zeker met zijn meisje afgesproken, zodat hij nu geen tijd heeft. Bij het pieszen vielen twee Joden uit. Kalm laten liggen Gelukkig maar dat Berg er niet was, anders had hij ons rustig over die lichamen laten wandelen. Wat vreselijk is het om een mens te zien liggen in het stof met dat vervloekte prikkeldraad op de achtergrond! 24-1 Na het uur vol gemaakt te hebben konden we gaan eten. We kregen kaas bij het brood maar trek had ik toch nog niet. Met Smeets kon ik een stuk brood ruilen tegen wat boter. Ik voel me niet zo beroerd meer als gisteren, maar die gloed blijft nog steeds hinderlijk. Ik moet nu als Heitzer iedere avond naar mijn kachels kijken; dit gebeurt ongeveer om zeven uur. Vanavond heb ik kennis gemaakt met mijn collega Heitzer, een communist en een van de bekende bietsers. Hij vertelde mij dat mijn voorganger geweldig geboft had doordat hij elke ochtend de asbakken had moeten legen van de hoofdwacht die tegenover de grote kelder ligt. In die asbak schijnen veel peukjes te zitten en zelfs brood moet erin te vinden zijn. Nu voel ik niets voor dat bietsen! Ik hoop ondanks alles, steeds ‘heer’ te zullen blijven. Ik voel ook niets
21 voor dat bukken naar peukjes, laat staan als er een Mof bij staat! Nee, dat vind ik een te grote vernedering! Hierna ga ik met Beck naar een lezing van Prof. Schoenmaker over ‘ventilatie’. Het onderwerp, dat zeer eenvoudig wordt voorgedragen, interesseert ons niet zo erg maar we kunnen niet meer weg. Na afloop maak ik met Jan Edens en Jan de Jong een genoeglijk praatje en ik vertel hen van mijn buikloop en dat ik haast niets naar binnen kan krijgen. ‘Nu’ zegt Jan Edens ‘Ik kom morgen om ongeveer 10 uur bij je en zal dan wat meenemen dat goed is voor je ingewanden’ Hij raadt mij ook aan om het brood te roosteren, dat is makkelijk genoeg nu ik Heitzer ben. Ik vraag hem nu wat die voorstelling met die Rus toch elke avond te betekenen heeft. Deze voorstelling is als volgt: na het eten komt de voorman van de Russen in onze barak- loopt naar Jan- neemt zijn muts af- geeft Jan een hand- geeft zijn muts aan Jan- Jan doet er iets in -de inhoud gaat in een zak- muts op zijn hoofd en een hand tot afscheid -elke avond hetzelfde protocol zonder woorden. Jan vertelt dat de Rus een slaapgenoot van hem is geweest, hij krijgt nu elke avond als vanouds een stuk brood van hem. Vanavond ben ik héél opgewekt en mijn vrienden feliciteren mij met dit mooie baantje. Ik heb dan ook geweldig geboft vooral met zulke collega’s als de beide Jannen! Voor het naar bed gaan moet ik nog even weg voor de buikloop. Wat een geluk om juist nú zo’n baan te krijgen, want door dat slappe gevoel zie ik wel heel erg tegen de toekomst op! Maar nu is alles goed en ik heb werkelijk een dankbaar gevoel! Welterusten allemaal! 28 maart 1942 Wat is het heerlijk om geen ochtendappèl meer mee te hoeven maken! Ik werd vanochtend ongeveer een half uur vóór het appèl met mijn collega het Lager uitgevoerd. Hij werd in zijn kelder opgesloten en ik moest in mijn kelder wachten tot de bel voor het appèl gegaan was; dit is dan het teken dat de postenketen geplaatst is. Toen ik mijn kelder binnenkwam, zag ik dat mijn kachel uitgegaan was. Ik maakte alles schoon maar nog trok hij niet. Dus de rookkanalen maar eens nagekeken en ja hoor, ze waren volkomen verstopt. Ik merkte aan de wanorde dat er vannacht bezoek in mijn kelder geweest was: SS soldaten, die op wacht gestaan hebben, komen zich hier dan even warmen. Om tien uur zag ik Jan aankomen. Ik was benieuwd wat hij mee zou brengen, want ik voelde mij verre van fit en ik kon mijn eten haast niet naar binnen krijgen. Jan had ter camouflage een paar emmers meegenomen waarin ik water moest doen. Na zijn emmers gevuld te hebben kreeg ik vet en zout van hem om daar bouillon van te maken, en hij beloofde mij dat hij elke ochtend met iets zou komen 25-1 Gisteravond, na de bel, had ik met hem de mogelijkheid besproken om contact te krijgen met mijn vrouw. Hij vertelde mij nu dat dit contact mogelijk is en hij zou mij daartoe met iemand uit het kamp in contact brengen. Tjonge, wat zou dat heerlijk zijn om alles weer eens van huis te horen en om mijn moeilijkheden aan mijn vrouw te kunnen vertellen. In Scheveningen hield het contact met mijn vrouw me ook zo fit! Wat heb ik het toch getroffen met zo’n vriend en wat ben ik hem dankbaar! In mijn beker deed ik wat vet en zout en daaroverheen wat heet water, ik had zo een heerlijk soepje. Daarbij wat geroosterd brood! Heerlijk! Dat smaakte best! Ik heb in Jan een uitstekende kampdokter getroffen, en als ik dat gloeiende gevoel nu maar weer kwijtraak dan ben ik weer het ventje! Nu kon ik een slaapje doen totdat ik wakker gemaakt werd van de bel van twee uur. Een prettig idee om helemaal niet gestoord te worden! Ik wist dat Tito terwijl ik sliep in mijn kleine kelder was geweest, maar ik hoefde mij niet ongerust te maken, want alles was om door een ringetje te halen.
22 Om halfdrie bracht Jan me in kennis met Theo van der Stap. Deze man, die opgepakt was voor de O.D, was me al eerder opgevallen door zijn dikke kop. Ik kon een brief schrijven en deze morgen aan hem afgeven. In het Duitse Lager ligt een magazijn waar hij af en toe moet zijn om de inventaris op te maken. Daar komt ook steeds een burger. Nu hebben zij in de schoorsteen een plaats waar geregeld de post vóór en van huis wordt neergelegd; ook ontvangen zij op die manier levensmiddelen van huis. Dus ik had wel gelijk dat die dikke koppen een betekenis hadden! Maar ik begrijp toch niet dat Berg die dikke hoofden niet in de gaten heeft, want het verschil met de andere hoofden is wel èrg groot!Dit contact lijkt mij anders wel héél geweldig toe! Om drie uur gingen Jan en ik weer naar het schilhok. Het is hier bijna een naaikransje, want er wordt geweldig gekletst! Ik word een beetje beu van de praatjes hier, het is een echt roddelparadijs! Met prof. Romijn had ik een interessant gesprek. Hij is communist, wat ik eigenlijk nooit had kunnen denken bij het bestuderen van zijn boeken! In Scheveningen heb ik zijn werken ongeveer allemaal gelezen. Omdat ik vooral geïnteresseerd ben in de Engelse oorlogen, raadde hij mij aan om het volledige dagboek van Pepy te lezen. Na een uurtje zijn Jan en ik weer achter de sokkenstoppers gekropen. Hier hield een oud heertje een communistische rede. Hij beheerste zijn onderwerp niet en vond het blijkbaar prettig om zijn eigen stem te horen. Nu maakte ik kennis met een Jood uit Almelo, een opdringerige vervelende vent. Met de kapitalisten was hij kapitalist en met de communisten was hij volksbeschermer. Jan vertelde mij dat hij voor een geregeld extra stuk brood, hem het volgende aangeboden heeft: Hij zou zodra hij vrij zou komen als tegenprestatie Jan’s vrouw iedere maand f 400 geven. Maar met dergelijke dingen moet je niet bij Jan aankomen. Kon ik toch maar goed tekenen, vooral schetsen. Het is hier soms vermakelijk! Neem nou bijvoorbeeld dit: aan de tafel bij de sokkenstoppers zit een pastoor.Hij eet de hele dag aardappels, en als hij dit eens niet doet repareert hij horloges. De oude communist probeert hem steeds in het gesprek te mengen door de kerk aan te vallen. Maar onze pastoor is onverstoorbaar, hij is door niets van zijn stuk te brengen. Vanmiddag om vier uur moest ik nog even naar mijn kachels, die beide in een uitstekende conditie bleken te zijn. Bij de grote kachel lag een halve sigaret op de grond, zeker van een SS man. Ja wat moet ik nu doen? Ik wilde immers niet meer roken omdat ik anders zou moeten bietsen! Hè, maar die sigaret zag er zó heerlijk uit…zou ik toch maar niet…? Ik raapte hem op en stak hem aan! Wat smaakte dat héérlijk! Ik werd er duizelig van. Buiten werden nieuwen met exerceren onderhanden genomen. Die kerels zien er nog goed uit. Het zijn voornamelijk Joden. Zou dit kamp dan zo langzamerhand toch een Jodenkamp worden? Het lijkt er wel op. Het gerucht doet ook de ronde dat dit kamp een tuchthuis zal worden voor de zware gevallen. Dat is voor ons te hopen, want de behandeling zal in dat geval beter zijn. Er is vandaag weer een Rus overleden. Vanmiddag werd hij al begraven. In een ruwe kist ging het lijk het kamp uit. De Joden zijn weer ere-escorte. Een zak met kalk een paar schoppen de kist scheef over de handwagen geschoven en daar ging een mens! Wat hebben er al velen in die kist gelegen! Het is een vreselijk gezicht om een lichaam op een dergelijke manie behandeld te zien worden! Het appèl om zes uur viel niet mee er klopte iets niet en Berg werd hoe langer hoe nijdiger. Nu volgde het schoppen en slaan van mensen die ‘Am Tor’ moesten vandaag beestachtiger dan ooit! Het is of je de slagen op je eigen lichaam voelt…! Hoe kan een mens dat uithouden? Een van de mannen werd dwars over zijn gezicht geslagen. Waanzinnig van angst en pijn liep hij met de handen voor de ogen rond. Daar geraakte hij waarachtig in het prikkeldraad en viel languit tussen die ellendige rollen. Stil bleef het lichaam liggen. Maar de Mof had er kennelijk nog niet genoeg van. Aan zijn benen werd de bewusteloze uit het prikkeldraad getrokken! Het ging me door merg en been! Het was me of ik zelf die wrede stekels door mijn
23 vlees voelde scheuren. Wat zag die man er uit! Gelukkig bleek het niet mogelijk om hem uit zijn bewusteloosheid te halen. Wat is bewusteloosheid hier vaak een zegen! Wijzelf moesten ringelpieszen: steeds links en rechts zwenken met rijen van notabene tien man. Beroeps militairen kunnen dit haast niet foutloos doen, laat staan deze hongerende skeletten. Het was gewoon belachelijk; dit was de eerste keer dat ik me de lachlust van de Moffen kon voorstellen. Ik kon mijn lachen ook haast niet bedwingen bij de meer dan zotte situaties die hierbij ontstonden. Ondertussen waren Berg c.s. gaan eten zoals altijd in de keuken, waar ze onder de maaltijd ons doen en laten kunnen zien. We mochten na een half uur al inrukken. Ze konden het zeker van het lachen niet meer aanzien? Wat zijn ze toch humaan! Om zeven uur moesten de beide Jannen en ik op de Blockführer wachten om uit het Lager gevoerd te worden. We hebben afgesproken om elke avond, omdat we toch altijd wachten moeten, elkaar minstens één mop te vertellen om de goede stemming erin te houden. Vanavond heb ik me náár gelachen om Jan de Jong die ik Bolle (stier) noem, omdat zijn meeste boerenmoppen met stieren te maken hebben. Tijdens het eten ontstond op Stube B naast ons een geweldig tumult. Een Jood werd daar afgetuigd en daarna op de tafel geslingerd waar hij het volgende moest roepen: ‘Ik C… nummer 524 ben een dief! Ik heb van Mante gestolen en opgegeten: 15 chocoladerepen een zakje suiker een zakje chocoladepoeder enz.’ De man moet daar wel een maagvergroting van gekregen hebben; het was tenminste een heel kruidenierslijstje. Arme Mante, hij had dit voorraadje bewaard om tijdens zijn proces of tijden een eventuele tocht naar Duitsland fit te blijven. Mante zit in de affaire Mekel een zwaar geval dus. Het is toch onbegrijpelijk dat die C…dat gedaan heeft. Je moet hier dubbel voorzichtig zijn vooral als Jood! Als de Moffen dit te weten komen is de man verloren. Hij is reserve-officier komt uit een behoorlijke familie en zit in dezelfde zaak als Mante. Het is allemaal de schuld van die vervloekte honger die iedereen aantast en tot dergelijke dingen brengt. Vanavond een lezing bijgewoond door prof. Brandsma. Het was een uitstekende voordracht! Wat is hij toch een prachtmens! Maar hij moet heus voorzichtiger met zijn woorden zijn, anders krijgt hij er zeker last mee! Hij voelt zich niet zo heel fit, eigenlijk vanaf het begin. Hij heeft ook al last van zijn ingewanden. Zo langzamerhand wordt het weer tijd voor de laatste ronde. Daar gaat de bel al! Welterusten mannen! In bed hoor ik nog dat de man die aan de poort zo geslagen is, om negen uur het revier is binnengebracht na eerst de hele avond op de grond gelegen te hebben. Zijn ogen schijnen volledig dichtgeslagen te zijn. Arme jongen! 29 Maart 1942 Deze dag, Zondag, is voor de mensen een werkelijk vrije dag geworden. Alleen het aardappel commando moest doorwerken. Ik had vanmorgen al heel weinig te doen: om acht uur naar de kachels, om negen uur appèl, en tot halfelf een beetje suffen bij mijn oven. Wat is dit toch een héérlijke baan! Ik had voor deze ochtend nog wat vet en wat brood bewaard, wat me heerlijk smaakte. Gek, dat ik dat zware vet zo gemakkelijk opneem. En daar lag op de grond weer een vrij lange peuk. Zoiets smaakt toch wel heel lekker na die bouillon! De SS was aan het oefenen onder luid gezang. Wat klinkt dat Duitse zingen ons toch onaangenaam in de oren! Ik weet heel goed dat het uitstekende Marsliederen zijn, maar ze doen me steeds aan onze capitulatie en onze knechtschap denken. Vanmiddag hebben we een heerlijke douche genomen waar we van genoten! Dat baden gaat met vijfendertig man tegelijk. Wat zien die mensen er naakt smerig uit, het zijn lopende geraamtes. Mijn benen beginnen ook al dun te worden, maar dat is geen wonder met zo’n buikloop! Het douchelokaal is een gevaarlijke plaats; daar wordt ontzettend gestolen, in de eerste plaats zeep. Grosman, een van ònze affaire (Oranjewacht) is hier badmeester; een buitengewoon prettig
24 iemand. De man heeft last van diaree en begint er slecht uit te zien; hij voelt zich dan ook erg slap. Voor degenen die zich voor de douche drukken, hebben ze hier een pracht straf. Deze kerels komen de volgende dag allemaal onder de strafdouche, een koude douche van tien minuten. Dit is dan ook de reden dat door niemand het wekelijkse bad verzuimd wordt, want de mensen die deze straf ondergaan hebben zijn ook allemaal flauwgevallen zo weinig weerstand hebben ze hier. Na het bad krijgen we schoon ondergoed, maar daarmee is het treurig gesteld, want iedereen organiseert zakdoeken uit hemden en broeken. Daardoor krijg je dan ook meestal onvolledig ondergoed; hemden met een mouw of broeken zonder pijpen. Maar hoe dan ook, in ieder geval is het schoon! Vanmiddag werd er aangekondigd dat er geen eten was voor de gevangenen. Dat was me wat het gekanker hield niet op! Aan een kant een geluk dat dit op zondag gebeurde, dan is er geen zwaar werk gedaan en heb je minder eten nodig. 28-1 Voor mij met mijn buikloop was het trouwens helemaal geen ramp maar de anderen schrokken hevig! Van de Berg, de kok, stelde iedereen gerust; vanavond zouden we brood en warm eten tegelijk krijgen. Nou dat heeft ook zijn voordeel! Vanmiddag heb ik met Boerrigter en Hoogentoorn heerlijk in de zon gezeten. Opeens zag ik Berg met een paar hoge SS officieren aankomen. Ik zag hen toevallig het eerst en riep: ‘Achtung’ wat kennelijk een goede indruk maakte, want ze vroegen mij waarvoor ik hier zat. Met Berg in de buur kon ik onmogelijk het bekende: ‘Koper en tin’ noemen en ik vertelde hen dus maar de ware reden. Het antwoord na mijn uitleg was alleen een uitgerekt ‘Ach sóóóóó ’ Dat beviel de heren zeker niet. Het was ons nu toch een beetje te onrustig geworden en daarom stonden we op om een eindje te gaan wandelen. Toen we bij de SS-kantine kwamen zag ik dat er tussen onze barakken en de kantine een rietmat gespannen werd. Waar zou dat nu weer voor zijn? Zou de SS dat doen om niet zoveel inkijk meer te hebben? Het is anders hun eigen schuld, want die verraders gaan voor ons hongerigen, speciaal met een glas melk in de ene hand en een stapel koeken in de andere hand, te kijk staan. De mensen worden daar woest en prikkelbaar van; sommigen kunnen zich dan niet in bedwang houden en beginnen te bedelen. Waarschijnlijk dat ze daar niet op gesteld zijn. Ik heb kennis gemaakt met de Hartog, lid van de Vrij-Nederlandfamilie. Hij is veroordeeld tot twee jaar tuchthuisstraf wat niet veel is voor een Jood. Hij is in hetzelfde proces geweest als Jacobs, Wansink, Bosschart, Rosenboom enz. Wat ligt dat al weer een tijd achter ons en wat hebben we toen in spanning gezeten wat de uitslag van dat proces betrof! Den Hartog heeft al in een tuchthuis in Duitsland gezeten. Hij had het daar best, het eten en de verzorging was prima. Voor de gevallen die meer dan drie jaar tuchthuisstraf hebben is een speciale opleiding voor de landbouw,, waarbij de gevangenen worden ingedeeld op boerderijen. Met de weekenden zitten ze dan in het tuchthuis. Hij hoopte daarom weer spoedig naar Duitsland gebracht te worden. Een aardige vent deze de Hartog. Het deed mij goed weer eens een flinke Jood te ontmoeten! De indruk die ik hier van de Joden heb gekregen is minder prettig, maar er zijn veel zwarthandelaren tussen en dat zullen nu wel niet de besten zijn. Voor zwarthandelaren hebben wij een grote minachting, evenals voor sommige gijzelaars. Het is net of die mensen heel anders zijn, veel nerveuzer en minder collegiaal. Bij het appèl kwam niemand ‘Am Tor’ doordat Berg en c.s. niet aanwezig waren. Nou dan gaat het geweldig snel. De minderen geloven het dan wel die zijn zondags doorlopend aan het bier Vanavond zijn we naar een lezing geweest over het vliegwezen. Een heel interessant onderwerp en goed voorgedragen. De naam van degene die de lezing hield ben ik vergeten. Eigenaardig, ik betrap me er tegenwoordig telkens op dat de namen mij zo weinig zeggen en dat ik in nummers begin te denken.
25 Na de lezing heb ik wat gewandeld met overste Versteegh Westerveld en Quarles van Ufford. Alle drie mensen van de O.D. Ons gesprek ging over het aanstaande proces en we vergeleken hun zaak met de onze. Veel verschil zit er niet in. Wat ook niet mogelijk is, daar onze organisatie in hoofdzaak door de O.D. overgenomen is. Dit is, gelukkig voor ons, niet bekend geworden anders zouden we in het O.D.proces ingeschakeld worden. 29-1 Westerveld neemt in de O.D. dezelfde plaats in als ik in de Oranjewacht. Het is jammer dat er zoveel beroepsofficieren in betrokken zijn, want voor hen wordt in dergelijke gevallen onmiddellijk de doodstraf geëist Deze tijd is ook ongunstig om een proces te voeren nu de Moffen gaan verliezen. Wat dat aangaat hebben wij geboft. Er is weer brood gestolen uit onze Stube, dat geeft opnieuw geknok! De bel voor de laatste ronde maakt er een einde aan en we kruipen in ons bed. Slaap lekker jullie allemaal Zo ’s avonds als het donker is zijn mijn gedachten weer thuis. Ik loop daar overal rond en voel mij dan zo dicht bij mijn vrouw! Wat een heerlijkheid als het weer vrede is en wat zal het familieleven dan hecht zijn! Als er maar geen revisie van het proces komt, want dan val ik van de wip. 30 Maart 1942 Zoals Jan beloofd heeft komt hij nu elke ochtend bij me om me iets te brengen! Heerlijk, zo’n vriend! Deze eenvoudige boer doet hier in het kamp in stilte zulk oneindig mooi werk; zwakken en zieken steunt hij en ook voor anderen doet hij zoveel goeds! Mijn petje af voor dat eenvoudige edele karakter! We hoorde naderhand dat bij het appèl tachtig man zijn afgeroepen voor een transport naar Duitsland, dus het gerucht is bewaarheid! Het transport gaat naar Buchenwald; dat is even erg als Amersfoort of nog erger. Maar het eten schijnt daar beter te zijn. Dat werd me tenminste verteld door Dirk Penning, een Geus die in Scheveningen naast mij zat. Een aardige vent! Hoe vaak hebben we elkaar geen moed ingesproken, wat lazen we elkaar niet -door de muur heenvoor uit mijn bijbeltje en wat genoten we niet van het gezang: ‘Waar de weg mij brengen moge…’.! Hoe zwaar ook, het is een mooie tijd geweest. Hij vertelde mij nu dat hij voor mij op de doodstraf gerekend had. Zelf is hij niet vóórgekomen, maar zó naar Buchenwald afgevoerd waar hij een vreselijke tijd heeft meegemaakt; het is daar beestachtig! Ik ben benieuwd wie er meegaan, wij zijn er in ieder geval niet bij. Nadat Jan mij om negen uur vet zout en aardappels had gebracht kreeg ik bezoek van Piet -mijn collega- aan wie ik mijn aardappels afstond, omdat ik ze toch niet op kon eten. Hij vroeg me hoe het met de asbak uit de hoofdwacht ging en was stomverwonderd dat ik die goddelijke biets liet schieten; hij was diep verontwaardigd! Wij spraken af dat we elkaar wederzijds iets zouden geven als we eventueel wat georganiseerd zouden hebben, dus een soort compagnonschap! Hoofdschuddend ging hij weg. Vanochtend maakte ik kennis met de gevangenen in het arrestantenlokaal waar nu vier man in zijn. In de eerste cel zit een Jood die een ontvluchtingpoging gedaan heeft; hij zit op half rantsoen en zijn raam is dichtgetimmerd zodat ik hem niet bereiken kan. Hij zit dus in volslagen duisternis en praten durft hij niet. In de andere cellen zitten drie Nederlandse SS mannen. Ik heb met hen een vriendschappèlijk gesprek aangeknoopt en zij vertelden mij het volgende: ‘Wij zijn uit Nationaal Socialistische overtuiging tot de SS toegetreden in de mening dat we voor de kustbewaking zouden worden ingezet; dat was ons tenminste verteld. Bij de opname in de SS moesten we een stuk tekenen voor hoelang we dienst wilden nemen. We hebben in de Bosch een opleiding gehad van vier weken en zijn toen naar Amersfoort getransporteerd om dit kamp te bewaken. Bovendien worden we min of meer gedwongen om naar het front te gaan! We merken in ieder geval wel zo langzamerhand dat we volkomen bedonderd worden!. Zo moeten we de eed van trouw afleggen voor de Führer en die eed zit zo goed in elkaar dat het niet mogelijk is- al heb je nu maar voor een jaar getekend- om je terug te trekken uit de SS . In de eedsformule staat een clausule waarin bepaald wordt dat de Führer ten
26 allen tijde van je diensten gebruik kan maken. Zeer velen van ons zouden zich dolgraag terugtrekken. Bovendien is de stemming in de Nederlandse SS heel slecht, omdat ook hier alles op verraad berust. Op een gegeven moment kregen we er zo genoeg van, dat we na ons avondverlof meteen naar huis zijn gegaan. Dat heeft ongeveer 36 uur geduurd, dus de Moffen kunnen het opvatten als desertie ’ Ik zei hen dat ik niet begreep hoe ze zo stom konden zijn om al die komedie en fanfaregeblaas van de Moffen te vertrouwen; of ze niet inzagen dat de Duitsers het Nederlandse volk trachtten te misleiden! Ja, dat zagen ze nu ook wel in en daarom wilden ze proberen om weg te komen. Straf, vooral een oneervolle straf, was voor hen het middel om uit de SS gesmeten te worden! Het deed me goed om dergelijke verhalen te horen en ik merkte nu wel dat ik het zaad van onrust -al is het ook maar zó weinig- ook in de Nederlandse SS kan laten groeien. Naast Theo van der Stap heb ik misschien nog een andere mogelijkheid om contact met huis te krijgen. Elke morgen komt er een burgerwerkman in mijn kelder om hout te halen en die zal ik toch eens aanklampen, het lijkt mij wel een geschikte vent. Wat heerlijk om een brief naar huis te mogen schrijven en dan nog wel ongestoord! Ik kon haast geen letter op papier zetten en opeens kreeg ik een huilbui. Wat verlangde ik naar mijn vrouw en naar de kinderen! Ik voelde mij nu zo dicht bij hen en toch weer zo ver af. Die tranen luchtten mij op! Vooruit weg met dergelijke emoties. Wij moeten er door, en nu heb ik toch zeker niet meer te klagen! Hoeveel zwaarder hebben anderen het niet? Ik zie hier teveel ellende en bovendien voel ik me nog erg slap, vandaar deze reactie. Het grote transport gaat morgen pas weg. Eras, mijn overbuurman gaat ook mee. Het is beroerd voor hem omdat zijn broer hier blijft. De reservekapitein M…. verdwijnt ook, wat voor enkelen wel een opluchting zal zijn. Hij is een gevaarlijke fantast, een zwendelaar die zich uitgegeven heeft als kapitein van de Generale staf. Hij was zogenaamd verbindingsofficier van de orde dienst en tegelijkertijd zorgde hij voor de financiën. Dit geld heeft hij in hoofdzaak ten eigen bate gebruikt. Zelfs hier in het kamp vertelt hij nog dat hij officier bij de generale staf is geweest, terwijl hij in werkelijkheid als reserve-officier oneervol ontslagen is! Ik geloof dat die man niet normaal is, hij lijkt wel een psychopaat! Duchateau,, een van de mensen van de ordedienst, is hem na het eten te lijf gegaan waar iedereen bij was en heeft M…. volkomen over de hekel gehaald. Duchateau vond het voor zichzelf als werkelijk officier van de Generale staf een belediging dat zo’n vent er zich voor uitgeeft. Een pijnlijke en zielige kwestie! Ik kan tegenwoordig erg slecht tegen dit soort ruzies al is het soms hard nodig dat iemand de waarheid gezegd krijgt. Vandaag zijn de Moffen weer flink bezig geweest met het Joden- en het strafcommamdo. Het ‘Heldenkellercommando’ onder Schepers wordt berucht; Schepers heeft van Berg kennelijk een vrijbrief gekregen dat hij alles met de gevangenen mag doen. Ik begreep er al niets van toen Berg ons gisteren tijdens het appèl waarschuwde dat er geen klachten doorgegeven mochten worden over de voormannen. Schepers loopt nu zelf met een stok rond en ook zijn collega-voorman is in het bezit van een knuppel. Dat zal wat moois worden! De Moffen weten hun mannetjes wel uit te kiezen! Die Teun, de collega van Schepers is notabene een communist! Vanmiddag zag ik het strafcommando met hun bakken voorop lopen waarin ze zware betonblokken moesten dragen. Ze mochten hun singels niet omhebben. 31-1 Deze singels worden gebruikt om het gewicht over de schouders, en daardoor over het hele lichaam, te verdelen en het is een straf, een zware straf, om de gevangenen hun singels af te nemen. Ikzelf heb de tweede dag toen ik met Beck de bakken moest dragen geen singels kunnen gebruiken omdat we die toen nog niet hadden, maar na een paar ritten was het haast niet meer uit te houden. Vlak bij de poort konden twee gevangenen hun bak niet meer houden en kletterend viel het martelwerktuig uit hun handen. De Oberscharführer, een beulstype die mij al eerder was
27 opgevallen door zijn potige lichaam en de wrede uitdrukking op zijn gezicht, begon te slaan. Ze pakten de bak weer op maar na een paar passen zakten ze opnieuw in elkaar. Berg c.s. stond te brullen van het lachen, het is dan ook een bijzonder grappig gezicht! Daar gaf Berg enkele aanwijzingen, een paar gevangenen kregen de opdracht nog wat zand in de bak van de slachtoffers te doen. Nu moesten ze die extra zware bak weer optillen. Door de slagen stonden zij op maar na een paar passen sloeg de hele zaak weer tegen de grond. Dit fraaie spel herhaalde zich een paar maal. Berg ging nu zelf mee slaan net zolang totdat de beide lichamen als gortzakken ‘Am Tor’ gesleept werden. Hoe is het toch mogelijk dat dergelijke dingen gebeuren en dat mensen tot zo’n beestachtigheid komen! Zou dit een gevolg zijn van de nieuwe orde? Zouden Anton Mussert en zijn kliekje dit weten en als ze het weten zouden hun zenuwen daartegen bestand zijn? Het is haast ondoenlijk om alle martelingen hier te beschrijven. Wat een aanklacht zal alleen al dit kleine stukje grond, deze Amersfoortse heide, tegen de overweldiger vormen! Het strafcommando moest na deze Erziehung in looppas verder gaan. Op het plein sloegen weer een paar mensen tegen de grond. Ook het Jodencommando heeft het vandaag extra zwaar gehad. Zou het misschien slecht gaan met de Moffen? De Sondermeldungen laten tenminste alleen maar ‘Bruto-registertonnen’ (dus het tot zinken brengen van schepen van zo- en zoveel registerton) horen, dus ze hebben niets anders te melden. Ook het lied ‘Wir fahren gegen England’ is voor ons al een opluchting, want dat wil zeggen dat er niets gebeurt en dat is op het ogenblik nog het beste wat we verlangen kunnen, want het is voorjaar en de Duitse offensieven zijn op komst De middag ging verder kalm voorbij. Eerst een slaapje (wat een baan heb ik toch) en daarna kolenrijden wat niet meevalt als je je zo slap voelt. Ik begin hoe langer hoe meer trek in sigaretten te krijgen! Wat jammer dat ik tegen Piet zo hoog van de toren geblazen heb dat ik in geen geval die smerige peukjes op zou rapen! Nu heb ik er gelukkig wat gevonden; een gedeelte daarvan is verhuisd naar Smeets en Pech, die er erg blij mee waren. Vanavond heb ik de hele avond op mijn bed zitten schrijven. Wat is het heerlijk om weer helemaal met je gedachten thuis te zijn! Toch gaat het schrijven niet vlot; het is ook zo moeilijk, alles draait bij ons om de onzekerheid van de toekomst en mag ik nu mijn vrouw in die onzekerheid laten delen? Vermoedt of weet ze al dat wij niet safe staan? Ondertussen is er kabaal om Schepers; deze figuur begint zich geweldig te voelen. Hoe meer hij zich voelt hoe groter hekel wij aan hem krijgen en hoe meer we het met hem aan de stok krijgen. Hij heeft nu ruzie met de Stubeoudste, een zekere Henk een slimme Amsterdammer die hier altijd toezicht heeft. Hij –Schepers- zal hier de boel eens reorganiseren! Het brooduitdelen moet anders gedaan worden.32-1 Hij zal de leiding wel eens even overnemen. Opgeblazen en vol ijver begint hij het werk te verdelen. Het gekke is dat de Joden om hem heen blijven draaien en met hem praten; dit is zeker zelfbehoud. Door ons wordt hij volkomen genegeerd en dat voelt hij. Hij heeft zelfs gedreigd maatregelen te zullen nemen tegen de Oranjewachters, die vuile kapitalisten! Kalm laten praten en hem blijven negeren. Daar gaat de bel weer voor de laatste ronde! Slaap lekker jongens! Hè, deze bedden bevallen me toch niet; ik moet toch zien een andere plaats te krijgen. Ga je dan mee Beck? Nee, Beck wil met het oog op de naderende zomer hier blijven liggen, maar als ik wegga zal hij wel meegaan, want ik organiseer haast elke dag eten voor hem en dat is een voornaam punt. Morgen zullen er lege bedden genoeg zijn, want dan gaan velen naar Duitsland, vooral uit deze Stube. Wat zal het hier dan stil zijn! 31 Maart 1942 Vannacht om vier uur was er een geweldig lawaai,want het transsport moest zich klaarmaken. We werden allemaal wakker. Tjonge, wat was het koud! Om te bevriezen! Niemand kon slapen. Door Smeets heb ik een kop koffie georganiseerd. Dàt smaakte! Om half vijf moesten de mensen buiten aantreden. Met praten hebben we de bel afgewacht, want van slapen
28 kwam niets meer. Het was een handjesdrukkerij van belang! Van hoeveel vrienden hadden we niet afscheid te nemen! Voor mij was het vooral sneu dat Eras wegging, ik mag hem toch zo graag. Tijdens het appèl stonden die mensen nog in de kou. Verscheidenen met hun dunne zomerpakken aan. Ze stonden te trappèlen om warm te worden. Ja ja, de behandeling is hier toch maar zo best mogelijk! Vanochtend heb ik in de w.c. mijn brief aan Theo overhandigd. Een heerlijk idee dat contact met huis! Het is wel eigenaardig dat -hoe streng de controle ook is- er altijd wel lekken te vinden zijn, maar ik ben dan ook voortdurend bezig die lekken te zoeken. Ook denk ik hoe langer hoe meer aan ontvluchten, maar hiervoor moet ik eerst goede vrienden met de Moffen worden. Ze moeten er aan wennen mij overal te zien rondlopen, al is dat haast een onmogelijkheid. Om 8.15 kwam de werkman weer in mijn kelder om hout te halen. Na even een inleidend praatje met hem gemaakt te hebben, vroeg ik hem of hij de groeten aan mijn vrouw wilde doen. Nou, dat wilde hij wel! Hij vertelde mij dat er verschillende werklui uit Zeist buiten het Lager werken. Hij zou aan een van hen in ieder geval de boodschap overbrengen. Ik zei hem dat wij -als de Moffen aanmerkingen zouden maken over ons praten- zeggen moesten, dat wij het over de verwarming hadden. Zie zo, aan die weg wordt ook gewerkt! Met mijn kelders ben ik om negen uur al klaar en dan is alles mooi schoon. De Duitsers komen nooit meer kijken; er zijn dan ook geen klachten binnengekomen over de verwarming. Bij mijn voorganger was elke nacht een van de kachels uit, maar zoiets kan ik niet gebruiken als ik een grotere bewegingsvrijheid wil krijgen. Wacht maar Moffen, tot ik die heb! Vanmorgen ben ik van mijn standplaats als ‘Héér’ gevallen! Ik heb gebietst! Ik ben naar de hoofdwacht gegaan en heb daar de vuilnisemmer geleegd. Tjonge jonge, wat een peukjes! Ik had een doos vol tabak! Nu ben ik een rijk man! Dat komt goed uit, want er komt een kantine en daar kunnen we koeken voor tien cent per stuk krijgen. Nu kan ik wat tabak verkopen om aan geld voor de koeken te komen. In de bak zat ook veel brood. Dit gaf ik aan mijn collega, want om dàt nou op te eten vond ik toch wel een beetje àl te smerig!33-1 Maar Piet zag daar geen probleem in. Hij maakte er een papje van; eerst werd het brood schoongemaakt en daarna langdurig gekookt tot het een stevige brei was. Hij nodigde mij uit om over een paar uur mee te dineren, maar dáár voelde ik niets voor. Ik heb al gegeten Piet, dank je wel hoor! Met het oog op het bietsen durfde ik nu niet al te hard van de toren te blazen! Piet vond het prachtig dat ik toch nog normaal werd! Hij vertelde mij dat ze allemaal bietsen, en dat zelfs Generaal Wesselink zich bukt voor een peukje! Ik hoorde van Piet dat er verscheidene mensen naar huis zijn gegaan, waaronder ook Eras jr. Héérlijk voor hem; waren wij maar vast ook zo ver dat we deze ellende niet meer hoeven aan te zien, want het lijkt wel of het hoe langer hoe erger wordt. Zo vertelde Piet, dat no. 61 Schepers als een beest tegen de gevangenen optreedt; hij ranselt net zo hard als de Moffen. Hij heeft nu een mooie prestatie geleverd; drie Limburgers zijn door hem buiten westen geslagen. Twee van hen kwamen weer bij bewustzijn en konden op de een of andere manier wegkruipen, maar de derde is blijven liggen. De Arbeitsführer heeft verboden dit lichaam weg te dragen en bevel gegeven dat het werk zou doorgaan. Dit werk is…betonafval in de kuil van de Kieschgrube storten, waar dat lichaam in ligt. Het gevolg is dat zware betonblokken op de arme man neergestort zijn. Naderhand is hij naar het revier gebracht. Ik ben benieuwd of hij het zal halen. Het is haast niet mogelijk om deze gemeenheden onder woorden te brengen, laat staan om ze te moeten beschrijven!, want de grootste marteling was niet voor de man die daar bewusteloos drie meter naar beneden op de stortplaats viel, maar voor zijn vrienden die onder vloeken duwen en ransel gedwongen werden om die betonblokken op dat lichaam te gooien. Het is zó intens zielig om te zien hoe ze er alles voor over hebben om dat lichaam te vermijden! Oh, wat jeukten mijn handen! Wat is het moeilijk om tegen deze beulen toneel te spelen, maar ik moet dat doen, want
29 ik heb ze nodig. Schepers zullen we nog wel eens krijgen! Hij hoopt door een dergelijk optreden vrijgelaten te worden. IJdele hoop, want hij staat heel slecht aangeschreven bij de Moffen Hij wordt -zoals de hele N.S.B.- door hen gebruikt. Bij zijn ‘levensloop’ heeft hij geweldig gefantaseerd en verteld dat hij Hauptman bij de SS geweest was. ’s Avonds moest hij voor de troep verschijnen en daar werd zijn doopzeel gelicht. Een fraai heerschap en in alle opzichten een maatschappelijk gevaar. Om twaalf uur hebben we heerlijk gegeten! Gortpap! Het eten gaat nu iets beter, behalve het brood, dat gaat er nu helemaal niet meer in. Na het eten ontstond er een geweldige ruzie. Iemand had twee pannen op tafel gezet en zodoende twee maaltijden genoten. Beck en ik wisten wie het was. Het leukste van de zaak was dat hij als een van de grootste aanklagers optrad! Hij zou daar wel eens een eind aan maken, zei hij! Prachtig, om zo de aandacht van je persoon af te leiden! Jan Edens had hem ook door en vroeg hem zachtjes na tafel ‘Henk, wil je misschien nog een half pannetje hebben?’ Hij kreeg géén antwoord. Ik hoorde dat de Brauw, die er de laatste tijd al slecht uitzag, naar barak vier is weggebracht: dysenterie Jammer, dat we niet zo goed met elkaar kunnen opschieten, want het is een beste vent. Hij heeft mij veel kwaad gedaan met zijn verhalen over mij en dat doet hij hier nòg. Ik weet dat hij mij onrecht aandoet, maar het is eigenaardig, ik kan er niet toe komen om hem alles uit te leggen. Als hij naar mij toekomt is het tijd genoeg en anders maar ná de oorlog, als we dan tenminste nog in leven zijn.34-1, want ik voel een revisie in de lucht hangen; dus er zijn op’t ogenblik belangrijker dingen te doen dan bezig zijn met roddelpraatjes. Ik ben er bovendien vast van overtuigd dat ze zo langzamerhand allemaal weer naar mij toe zullen komen. Met Gerritsen is het toch ook weer in orde en wat heeft die niet over mij gepraat! Die dingen moeten niet geforceerd worden. Na het eten heb ik uit mijn voorraad wat peukjes gegeven aan Smeets, Voorhelm en Pech. Wat waren ze daar blij mee! Het is een genoegen om anderen iets te kunnen geven1 Ik voel me als de goede Sint! Tenminste ik stel me voor dat de oude heer zich zo voelt. Beck krijgt nu elke middag en avond iets extra’s en als er wat veel geweest is de anderen ook. Onder het appèl, dat weer niet mals is, vertelt Jan de Vries mij goede berichten over de oorlog; die schijnt hij van een burger te krijgen. De Engelse radio spreekt veel over invasieplannen, al zullen de Engelse steekproeven op de Normandische kust wel niet veel uitmaken. Ze moesten nu maar eens komen, de praatjesmakers! Ik zal Jan de Vries te vriend houden; misschien is via hem contact mogelijk, you never can tell! Steeds weer dezelfde mensen ‘Am Tor’, vooral de beide nummers 550 en 570 vallen mij op; het zijn twee Limburgers die op deze manier wel vermoord zullen worden. Ze zijn niet meer om aan te zien, de dood staat hun op het gezicht geschreven. Een transport zou hen misschien kunnen redden, zoals indertijd 1016 door een transport naar Duitsland uit deze hel is kunnen ontkomen. Die man werd elke dag zo afgeranseld, dat de dood wel had moeten volgen als hij hier gebleven was. 550 is hier in het kamp een berucht type. Het is een geestelijk gehandicapte, die eigenlijk in een inrichting thuis hoort. Het is net of hij het gevaar opzoekt; als er een groepje Moffen bij elkaar staat te roken blijft hij er om te bietsen omheen scharrelen, net zolang tot hij er weer van langs krijgt. Hij loopt voortdurend te zoeken; alle vuilnisbakken, hoe smerig ook, worden door hem leeggegeten en vaak peuzelt hij iets op wat volkomen oneetbaar is. 570 is van hetzelfde slag, ook een woonwagenbewoner. Hij steelt geweldig, zelfs het keukenmagazijn is voor hem niet veilig. Dit is nog niet ontdekt, en omdat ik graag iets leren wil zal ik toch eens vragen hoe hij dat doet. Nu worden ze door Berg en Tito naar de poort gedreven. Beiden zijn afgezwakt en met een lichte schop zijn ze al tegen de grond te slaan. Nu kwakken ze tegen het prikkeldraad. 550 blijft liggen, maar ‘Mal herunter’ komt een handje helpen en trekt hem er uit. Dat gaat je door merg en been, want de stekels van het prikkeldraad zijn extra lang en scherp en bij het onzachte eruit trekken halen ze de huid diep open. 570 loopt in zijn angst weg, maar wordt bij het revier
30 ingesloten. Het regent weer slagen en daar zakt hij in elkaar. Zo, nu liggen er twee lichamen ‘Am Tor’. De andere gelukkigen staan er al en wij mogen inrukken. Bij het binnenkomen van de barak walg ik al van de lucht van de rauwkost, ik word er gewoon misselijk van. Een eigenaardige aandoening heb ik! Mijn vriend Verschure verruilt mijn rauwkost tegen wat boter en worst en met Smeets ruil ik brood tegen wat boter. Vandaag is het een echte dodendag; de man uit de Kieschgrube is overleden; er is weer een Rus dood en een Jood ligt op sterven. De laatste is buiten het Lager elke dag afgeranseld. Ik heb zó’n intens medelijden met de Joden! Het is jammer, dat ze het voor zichzelf veel erger maken, want ze schijnen elkaar niet te vertrouwen! Een hypernerveus volk, wat wel te begrijpen is! 35-1 Vanavond na het verzorgen van de kachels ga ik naar een lezing van Hoorweg, een hoofdonderwijzer, over de psychologie van de man. Hij doet het werkelijk uitstekend. Zelfs dr. Gunning staat versteld over dat inzicht en die helderheid van betoog. Dergelijke lezingen doen je goed! Je wordt met je gedachten weer eens in een andere wereld betrokken. Na de lezing ga ik alleen wandelen. De natuur wordt zó mooi! De bomen beginnen uit te lopen en de bossen krijgen van die wazige tinten. Kijk, in die richting moet ons huis liggen! Daar loopt het oude rijwielpad en dat is het mooie welbekende beukenbos van Oud-Leusden. Wat een kleurenspel door de ondergaande zon! Die wolk zal zo ongeveer boven ons huis staan! Wat zou ik graag op die wolk zitten en ongemerkt een kijkje in ons huis nemen! Ik loop daar in gedachten zó vaak rond en leef dan helemaal met mijn gezin mee. In Scheveningen was ik eens zover in gedachten verzonken, dat ik droom en werkelijkheid niet van elkaar kon onderscheiden. Ik was vreselijk aan het prutsen aan het Ultra-kortegolfapparaat, maar wist niet meer hoe hij afgesteld moest worden. Hardop riep ik toen mijn vrouw bij haar naam, waardoor ik weer tot de werkelijkheid terug kwam Daar komt Hamakers aan. Ik wil hem toch even spreken over de Orde Dienst waartoe hij behoort. Ik vertelde hem, dat onze organisaties hetzelfde doel nastreefden, namelijk een burgerwacht te zijn zonder geheime opdrachten. Hamakers nam in de Orde dienst dezelfde plaats in als ik in de Oranjewacht. Eerst heeft hij in de strafgevangenis gezeten en nu is hij drie dagen geleden door de Marechaussee naar Amersfoort vervoerd. Volkomen onbegrijpelijk! Ze zijn van Utrecht over Zeist met de tram gegaan en in Zeist hebben ze in ‘Het Wapen van Zeist’ een kop koffie gedronken! Zijn begeleiders waren goede Nederlanders!. Zo kon hij mij nog heel wat nieuws vertellen, o.a. dat de mensen buiten geweldig optimistisch zijn. Ik vroeg hem of hij geen kans gezien had om ertussenuit te gaan? ‘Jawel’, zei hij ‘Maar ik voelde er weinig voor, omdat ik niets tegen de Moffen gedaan heb en dan zal de straf heus niet zo groot zijn; die kan ik dan maar beter uitzitten’. Maak je maar geen illusies Hamaker, want wat dat betreft staan we gelijk. Jij zult ook wel een flinke straf krijgen, want al kunnen ze volgens jou geen anti-Duitse handelingen bewijzen dan weten ze de zaak nog altijd zó te draaien dat ‘Feindbegünstigung’ aangenomen wordt, dat heb ik zelf ondervonden. Verder praten we over van alles en nog wat en tegen half negen gaan we de barak in, want het is weer flink koud. Daar wordt Hamakers nummer afgeroepen. Hij krijgt een mooie baan; nachtwaker in de dysenteriebarak! Hij moet nu meteen de nachtdienst in. ‘Is zoiets nou niet gevaarlijk voor besmetting?’ vraagt hij mij. Ik stel hem gerust; ‘Dat zal wel meevallen jòh, als je maar steeds je handen met lysol schoonmaakt.’ Hij boft geweldig! Om negen uur is weer de laatste ronde. Daar komt van der Putte aan met een lange lijst: ‘Alle O.D.ers morgenochtend om zes uur aantreden!’ Het O.D.proces gaat beginnen! Zesentachtig man moeten voorkomen en dat in deze tijd nu het de Moffen niet zo goed gaat! Als er nu maar niet teveel spaanders vallen. Het is zo eigenaardig dat ze de mensen hier vrij hebben laten rondlopen, zodat ze onder elkaar hebben kunnen afspreken wat ze eventueel terugtrekken van de diverse verklaringen. Of zou de Mof dat niet veel meer kunnen schelen? Bij ons waren ze zo bang voor onderling contact! Ik vind dit alles maar een verduveld slecht teken. Als het maar
31 geen schijnproces wordt! Het begint er wel op te lijken. Dit bericht geeft een begrijpelijke consternatie; veel gepraat en een benauwde stemming. 36-1 Ook de Oranjewacht wordt onrustig; wat zal ons nu boven het hoofd hangen? Zullen we hier een revisie krijgen?, want ook Mekel c.s. wachten in dit kamp hun proces af. Dat gaat nooit goed! Zodra ik iets over een revisie hoor, moet ik toch proberen ertussenuit te gaan. Ik ga een plan opmaken! Nou jongens sterkte! Het is een dag vol emoties geweest, maar we moeten toch proberen in te slapen. Jammer, dat de dood altijd om het hoekje blijft gluren; we voelen het knekelhuisachtige hier veel sterker dan in Scheveningen, omdat de methoden om iemand te vermoorden hier veelzijdiger zijn. Beckman zit over zijn zoons in, en is in de war! Ellendige tijd!! Onze Vader……. 1 april 1942 Slecht geslapen. De barak is onrustig door het O.D.proces. Het hele proces zal wel een poppenkast worden en hoe meer je er over denkt hoe belachelijker het wordt!. Alle verdachten hebben hier ongeveer vier weken de tijd gehad om alles te bespreken. Hoe is een objectieve procesvoering dan mogelijk? Nee, het wordt iets hopeloos. Ik ben erg onrustig, maar de oorzaak is niet ver te zoeken: ik heb zoveel vrienden in de O.D.! Enkelen zijn waarachtig zwaar ziek o.a. Vogtelo en Smit, die in het revier ligt met dysenterie. Vogtelo heeft hoge koorts, maar dat geeft niets, want het recht moet zijn loop hebben. Nout is ook niet fit! Hoe vaak gaf hij ons geen sportlessen in Scheveningen en hoe vaak stopte hij mij daarbij niet wat sigaretten toe? En Vogtelo als kapper in Scheveningen met zijn scheermesjes. Nog horen wij ‘De mesjes goed schoonmaken heren, en niet te vast aandraaien!’ Hij rekent op vijf jaar, maar ik heb er een hard hoofd in; hij had nogal veel schieterij in zijn bezit. Ook mijn oude buurman Blysie wens ik nog even succes; een staalharde kerel is dat, met een geweldige moed! Prof. Schoenmaker is haast te onverschillig. Een buitengewoon man; het type van ‘Don’t show your feelings!’. Dan is er dr. van Slooten, steeds hetzelfde, altijd even druk en opgewekt. Ik wens hem sterkte en hij zegt: ‘Je weet, er moet een wonder gebeuren wil de kogel mij missen!’. Blockhuis is zenuwachtig, maar ja, hij is beroeps-officier dus de kogel ligt ook voor hem klaar; dit is vooral zuur voor hem omdat hij nog maar zo weinig gedaan heeft. Bij de beroepsofficieren is dat een kwestie van erewoord-verbreken en dat zullen de Moffen heus wel weten te bewijzen. Blusé vertelde mij dat hij radeloos zou worden als hij de doodstraf zou krijgen. Onder elkaar zijn we er zo langzamerhand aan gewend om er geen doekjes om te winden; het is ook veel beter om elkaar de waarheid te zeggen, want je voelt direct aan of het loze woorden zijn! Kolonel Versteegh staat gelukkig bij dit gesprek en zegt: ‘En wat dan nog? Wij hebben tenminste iets gedaan, maar hoe moeilijk is het niet voor degenen die te goeder trouw zijn meegelopen en nu ter dood veroordeeld zullen worden op grond van het zogenaamd verbreken van het erewoord, zoals bijvoorbeeld bij Calkoen het geval is!’ Allen moeten zich buiten verkleden om als burger naar Amersfoort vervoerd te worden. Het proces zal gehouden worden in het Berghotel. Wat is dat voor ons een bekende plaats! Hoe vaak zijn we daar geen kopje thee gaan drinken als het mooi weer was! Om half acht zit ik weer bij mijn kachel met een flinke diarree. Om acht uur haal ik de vuilnisbak leeg; de oogst is weer goed, er zit veel brood in! Nu kan ik Piet trakteren. Ik neem maar geen brood mee het Lager in, want bij een eventuele controle vlieg ik tegen de lamp. Beter is het om vóór etenstijd zóveel te eten dat ik wat van mijn portie in het kamp kan weggeven. Ik had nog gehoopt dat de werkman vandaag zou komen, maar hij komt blijkbaar niet. Nu morgen dan maar! 37-1 Kijk daar gaan de transporten naar het Berghotel. Een luguber idee die overvalwagens! Wanneer komt er aan deze zware druk toch een einde? Het is haast niet te dragen, die lichamelijke en geestelijke marteling! God laat veel toe totdat Hij zegt: ‘Tot hier toe en niet verder!’ Hij alleen kan aan alles een einde maken.
32 Daar komt Jan aan. Als ik hem zie krijg ik zo’n blij gevoel! Het is ook zo’n prachtmens; hij is oerlelijk, maar wat heeft die man een charme! Waren we allemaal maar zo! Hij heeft nu brood meegenomen om een papje van te maken met wat vet er in. Dat smaakt best! Dank je wel Jan! Als ik jou niet had gehad, had ik niet geweten wat te beginnen! Vandaag heb ik niets buitengewoons gemerkt. Bij verschillende Blockführers hoef ik me niet meer af te melden als ik buiten het Lager moet zijn! Ik moet namelijk wel eens buiten het Lager zijn om sintels te storten. Nu ga ik er weer uit en het mooiste is dat er helemaal geen postenketen staat. Als ik bij de Kieschgrube sta, sta ik in de vrijheid! De oorzaak is dat het Schiezsstandcommando niet meer bestaat, er zijn daar te weinig gevangenen voor. Wat een kans zou dit zijn om weg te komen, maar daarvoor moet ik eerst een burgerkostuum hebben! Als ik dat heb bestaat de mogelijkheid -vooral op Vrijdag of Zaterdag- om de benen te nemen, want dan zouden ze mij pas om twee uur missen! Het is geen ‘kattenpis’ zegt men hier om een voorsprong van zes uur te hebben! Ik begin nu bij het idee alleen al te transpireren! Eerst maar eens aan de slag voor een kostuum. Ik heb van Smeets al een Baskisch mutsje dat ik ’s avonds draag tegen de kou. Ik ben nu toch buiten dus laat ik eens bij de nieuwbouw gaan kijken met mijn kruiwagen. Onder het motief van kachelhout zoeken kan ik overal komen. Een raar idee dat ik dat nu zo makkelijk kan doen; in een van de commando’s zou dit absoluut onmogelijk zijn! De nieuwbouw bestaat uit nieuwe barakken, die naast ons Lager gezet worden. Het zijn zeven grote gebouwen, die gebruikt zullen worden door ongeveer 5000 Häftlingen, een hele uitbreiding dus. Hier werkt een gedeelte ven het Jodencommando en het Heldenkeller-commando. Wat hebben de gevangenen een plezier gehad toen het woord ‘Heldenkeller’ op een van de betonringen geschreven stond! Hier staan om de 25 meter posten. Vreemd dat er niets bij de Kieschgrube staat; dat zal wel niet de bedoeling zijn,want ik zou zó weg kunnen tippelen als ik beter voorbereid was. Tijdens het eten is het aanmerkelijk stiller nu er zoveel mensen weg zijn. Maar er komen nieuwen, er schijnt een transport aangekomen te zijn van vijfentwintig man. Ik zal eens aan Boerrigter of MiddelBerg vragen of ze als kappers al iets van de nieuwen gehoord hebben. Als ik bij hen kom vertellen ze me dat het weer Scheveningers zijn, dus jammer genoeg géén nieuws. Van de nieuwen horen wij dat Wachtmeister Seitz gearresteerd is wegens diefstal. Ik hoop voor die sadist dat dat waar is! Verder vertellen zij dat Brandon en Pax de Loup zijn gevlucht; dat schijnt overdag te zijn gebeurd; ze hebben heel kalm een ladder tegen de muur gezet en zijn zo ontkomen. Wat zullen die Moffen boos op Brandon zijn; ze waren zo goed voor hem en dat nog wel ondanks het feit dat hij Jood is! Hij is een uitstekende kleermaker en had in de gevangenis een hele kleermakerij voor de Moffen en hun vrouwen. Joch de gevangenisdirecteur zou gevangen genomen zijn in dit verband. Na het eten wordt elke dag om kwart over een vóór mijn kelder de wacht afgelost. Na die aflossing krijg ik steeds Nederlandse SS soldaten op bezoek. Dit bezoek duurt een half uur, waarbij ik hun koffie op de kachel warm. Het is zo’n rare verhouding, want ze voelen duidelijk dat ik ze veracht. 38-1 Vandaag had ik maar twee man, vrij geschikte knapen. Mijn gesprek met hen gaat over het Nederlander zijn en - blijven en over de Duitse politiek. Dat is best gevaarlijk, maar ze nemen het blijkbaar aan. Laat de onrust in hun gelederen maar zo groot mogelijk worden! Ik krijg van hen wat sigaretten, dus dat is wel in orde! Hun gezichten moet ik goed onthouden, de volgende keer ga ik ze dan weer bewerken. Bij het arrestantenlokaal maak ik nog een praatje met de gevangengezette SS soldaten, en beloof hun aan een van de juristen in het Lager te vragen wat ze moeten zeggen als ze voor de krijgsraad komen. Dit doe ik en de jurist mr. Kan, een lid van de Mekelgroep, raadt mij aan om ze de verkeerde dingen te laten zeggen; maar het lijkt me beter om dergelijke kerels niet de dood in te jagen; Ze zijn eer- en karakterloos en omdat het hier om de orde en de tucht van de SS gaat moeten dergelijke kerels er juist in blijven om het
33 systeem te verzwakken. In ieder geval houd ik een heel betoog waarbij ze in ieder geval mijn mening krijgen. Ik moet bij al dat praten oppassen voor de Witte Muizen, maar ik doe net of ik de trap naar de stookplaats schoonmaak en dan valt het contact niet zo op. Ze vragen me nu om lucifers. Die heb ik bij me, maar hoe moet ik die hun in handen spelen? Ik vind er wat op; de lucifers stop ik tussen de haren van mijn bezem en dan ga ik met mijn rug naar het celraampje staan met de bezem over mijn schouder. Ik kan zo alle eventuele gevaar makkelijk zien aankomen en als het terrein veilig is haalt de gevangene de lucifers uit mijn bezem. Daarnaast zit nog steeds die Jood in het donker! Arme man, kon ik maar wat voor je doen. Achter Stube 3 is het ‘Heldenkeller’commando bezig een betonring te rollen. Mensen, wat een zwaar werk! Je kunt hier die Schepers horen brullen; hij zingt een duet met de Arbeitsführer. Coenradi is er ook bij en van der Lee. Van der Lee moet oppassen; hij is door zijn omgang met de Limburgers een echte scharrelaar geworden. Ik heb hem er al voor gewaarschuwd, want als je eenmaal bij Berg opvalt dan ga je de helling af. Bij het draadcommando is weer wat vreselijks gebeurd! Gelukkig heb ik het zelf niet gezien. Er is namelijk een gevangene afgetuigd met een stuk prikkeldraad. De man kon meteen in het revier opgenomen worden. Dikke Willie- een Mof uit Enschede, waar hij jarenlang een cafeetje had en die nu in de garage werkt- vertelde me dit. Hij zegt er lachend bij dat de schoft tot gieter is geslagen en dat zo’n aframmeling beter werkt dan een stok. ‘Dikke Willie, jij gaat na de oorlog mèt of nog beter zònder jouw kroegje terug naar het Moffenland, als je dan tenminste nog in leven bent! Ons parool moet zijn ‘Geen Mòf meer in Nederland!’ Het O.D.is teruggekomen en het arrestantenlokaal is voor hen ontruimd; ook de Jood moest weg. Hé, een paar mensen van het O.D. worden cellulair gezet. Het zijn Westerveld, Molt, Schoenmaker, Hamaker, Ubbens en nog twee anderen die ik niet van naam ken. Waarvoor ineens dat opsluiten terwijl die mensen al zolang bij elkaar gehokt hebben? De Mof zit vol verrassingen en mogelijkheden! In ieder geval zullen we er voor zorgen dat ze het best hebben! Ik ben benieuwd wat ze de eerste dag meegemaakt hebben! Als ik om vijf uur kolen ga halen krijg ik een toneeltje te zien waarvan ik geniet! De Nederlandse SS moet strafexerceren en strafzingen! Toch klinkt het opgewekt, maar dat is de tucht. Ja Unterscharführer, vloek ze maar flink uit, het zijn toch maar eerlozen! Het is net of het appèl hoe langer hoe wreder wordt. De O.D. moet apart aantreden. Ik ben bang dat het proces mijn contact met huis zal verbreken, want Theo mag nu natuurlijk niet meer uit het Lager komen. 39-1 Na het appèl hetzelfde smerige spel; 550 en 570 staan weer bij de gestraften en ook van der Lee moet ‘Am Tor’ 550 begint al oedeembenen te krijgen en 570 heeft dikke oogleden. Dit zijn allemaal voortekenen van de naderende dood! Tjonge, wat gaan de heren weer te keer en het ellendige is dat de mindere Goden ook mee willen doen. Vanavond wil het richten maar niet lukken. Toch krijgen we na het ‘Am Tor’ geen ringelpieszen, maar controle op gestolen aardappels en andere waren. Rij voor rij moet een stap voorwaarts doen en man voor man wordt afgetast. Ik heb gelukkig niets bij me, maar vele anderen hebben pech en de buit is groot. Gelukkig dat er zovéél zondaren zijn, anders zou de enkeling doodgeslagen worden! Nu moeten de organisatoren ‘Am Tor’ en als het daarbij blijft mogen ze van geluk spreken, want de hoeveelheid gevonden aardappels schat ik op een kilo of vijf! Het is eigenlijk om je náár te lachen! Maar waarachtig, we mogen inrukken; wat is de Mof toch grillig! Of gaan ze soms beginnen als wij weg zijn? Ik blijf nog even kijken en waar ik al bang voor was gebeurt; de daders worden ‘Am Tor’ afgeranseld, terwijl ze niet van hun plaats mogen gaan. Het enige wat je in dat geval zou kunnen doen, is zogenaamd bewusteloos op de grond vallen maar als controle schopt de Mof dan tegen de geslachtsdelen en dat is levensgevaarlijk! Wat moet je hier nou tegen doen? Wij kunnen niets, we moeten afwachten en daarom snakken
34 wij naar het eind van deze waanzin! Het resultaat van deze afranseling ‘im Stillstand’ zijn vier bewustelozen. Daar heb je de controleschoppen al! De schoften! Gelukkig reageren de lichamen niet meer. Bij het brood krijgen we wat jam, maar omdat ik nog geen brood verdragen kan ruil ik het tegen boter. Kijk eens aan, een maaltje boter met jam! Het kan slechter! Ik voel me lichamelijk al wat beter worden, maar geestelijk ben ik mijzelf niet meer. Het is ook zo verdraaid moeilijk om je goed te houden! Terwijl we staan te wachten vertellen we elkaar moppen. Jan de Jong weet een reuze mop en we brullen van het lachen! We zijn toch al aardig verhard, dat we om moppen kunnen lachen terwijl die vier lichamen ‘Am Tor’ liggen! Na de verzorging van de kachels maak ik met Beck en Polman een flinke wandeling om het plein en de barakken. Beck heeft het steeds over een dominee Overduyn die zo’n buitengewoon mens moet zijn Daar zal ik binnenkort wel kennis mee maken. Bij het naar bed gaan is het vrij onrustig omdat iedereen bezig is met het proces. Vandaag was het proces over de algemene aanklacht en de ‘levensloop’ van de aangeklaagden. Alles werd in flink tempo afgewerkt. Wat zullen die arme jongens in spanning zitten! Vlak voor de bel verhuis ik naar de overkant en lig nu vlak naast Jan Edens. Aan mijn linkerkant heb ik het beschot. Beck wil niet overkomen, al is er onder mij nog een plaats leeg. Dit komt door de verhuizing van het Katholieke groepje onder leiding van van der Mortel naar de andere kant van de zaal. We nemen hen dat wel een beetje kwalijk, want het is juist zo goed om wat gespreid te liggen en niet bij elkaar te hokken. Het is héél jammer dat ook prof. Brandsma mee is gegaan; ik ben graag met hem samen! Het is eigenaardig, zo’n rust als van hem uitgaat! Met Jan Edens ga ik een weddenschap aan dat Beck morgen onder mij ligt. Nu mensen, slaap en vergeet. Vader zegen allen die het zo moeilijk hebben! 2 april 1942 Het is alweer donderdag, wat gaat de tijd toch snel! Gewoonlijk vallen de dagen ons lang wanneer we veel emoties te verwerken hebben en de ene gebeurtenis op de andere volgt. In ons geval zouden de dagen zich dus moeten voortslepen, maar dat is niet het geval; misschien komt het wel omdat de ene dag zo op de andere lijkt. Er zijn nu maar enkele mensen voor het proces opgeroepen. Dat wil zeggen dat nú al de verhoren beginnen. De Moffen hebben haast! Ons proces had tenminste nog een toneelmatige entourage en het leek op een objectief proces (al heb je niets aan deze objectiviteit als de meeste processen toch in revisie komen omdat Berlijn meer bloed wil zien!). Daar heb je de werkman! In de kelder vertelt hij mij, dat hij nog wat meer voor mij zou kunnen doen; maar hij heeft nu weinig tijd omdat hij naar Amsterdam moet en daarom zal hij morgen of overmorgen de zaak met mij bespreken. En met deze belofte vertrekt hij. In een opgewekte stemming ga ik mijn kachels schoonmaken bij mezelf overleggend wat hij allemaal voor me zou kunnen doen! Daar komt plotseling Nelis aan. Hij wenkt mij en ik ga naar hem toe achter de garage. Hij buldert dat ik contact heb met huis, dat ik brieven geschreven en levensmiddelen ontvangen heb. Ik ontken àlles!. Zijn woede stijgt en uit zijn grauwen begrijp ik dat de werkman voor deze feiten in de bunker opgesloten is en dat een SS soldaat alles gehoord heeft wat er besproken is. Ik vertel hem dat dit een vergissing moet zijn, want die werkman komt elke dag bij mij in de kelder om hout te halen en vanmorgen hebben we over de centrale verwarming gesproken. Ik moet nu mee. ‘Weet je wat je boven het hoofd hangt als je liegt en als je contact hebt met de buitenwereld?’ ‘Jawel, de kogel’ zeg ik eigenlijk voor de grap ‘Ja sicher!’ stemt hij toe. Na dit gesprek word ik ‘Am Tor’ gezet. Daar sta ik nu! Boerrigter kijkt belangstellend en vragend uit het raam van de kappersstube. Mijn mooie baantje zal ik wel kwijt zijn. Het staan begint me nu al lang te vallen en mijn buikloop voel ik ook weer opkomen. Ik word misselijk en warm. Plotseling zie ik de heleboel
35 draaien. Ik word boos op mezelf dat ik het al zó gauw opgeef! Ik schaam me dood en wat erger is, ik ben bang dat ik die buikloop niet langer meer kan bedwingen! Verder weet ik niets meer… Na een poosje ben ik weer wat opgeknapt en daar sta ik weer. Ik schaam me ontzettend, vooral omdat ik mezelf bevuild heb. Om twaalf uur mag ik plotseling van de poort weg, zonder verhoor, maar dat zal nog wel komen. Ik hoor nu dat ik bij de poort achterover in het prikkeldraad gevallen ben en dat een paar gevangenen verplegers mij eruit getild hebben. Nou, dan heb ik geluk gehad, want anders had ik de kans gelopen dat de Moffen mij eruit getròkken hadden! Ik hoop dat die flauwvallerij het gevolg is van mijn lichamelijke slapheid, want anders heb ik blijkbaar geestelijk niet veel weerstand. Als ik nu maar niet mijn baantje kwijtraak! Als ik na het eten naar mijn kachels ga, zie ik de werkman gelukkig weer lopen maar we durven elkaar niet meer te benaderen. Die weg is nu ook kapot, dat is jammer, maar we zoeken wel weer een andere! Het blijkt nu dat de wacht ons alleen heeft doorgegeven omdat hij ons met elkaar zag praten, dus ik moet nòg voorzichtiger zijn! Door dit intermezzo ben ik het extraatje van Jan misgelopen. Hij is erg bang voor mijn baantje. ‘Als ze je verdenken’ vertelt hij ‘dan stoppen ze je dadelijk in een of ander streng commando. We moeten nu maar afwachten, want dat zal dan wel bij het avondappèl bekend worden.’ Wat een spanning! Om een uur ga ik zo gauw mogelijk naar mijn kachels, want klachten kan ik nu zeker niet gebruiken. Mocht ik dat baantje verliezen, dan moet mijn werk van dien aard zijn dat ze me terughalen. 41-1 Om kwart over een krijg ik ongeveer tien SS mannen op bezoek. Het koffiedrinken schiet er vandaag bij in, maar ze steken allemaal een sigaret op. Ik ook, met een groots gebaar, ik heb genoeg bietstabak. Na een praatje over hun karabijnen breng ik het gesprek op Engeland en via dat land op Rusland. Ze scheppen geweldig op dat Rusland er deze zomer áán zal gaan en dat dan de oorlog afgelopen zal zijn! Ik stel hun verschillende vragen over de kracht van het Russische leger, over zijn reserves, over de industrie enz. Ik probeer hen steeds in mijn gedachtegang te leiden totdat ze zelf gaan twijfelen. Tenslotte zijn ze wel erg bang voor de Russen, dat heb ik wèl gemerkt!. Maar ik moet voorzichtig zijn met mijn woorden. Daar gaan ze weer, de heren verraders! Het plein in het MoffenLager wordt met sintels bedekt over een grote oppervlakte: er komt 20 cm sintels op een heel werk dus. De gevangenen zien eruit als beesten en worden flink opgejaagd! Wat een krankzinnig idee dat ik hier nu maar kalm rondwandel zonder dat een Mof me op de hielen zit! Stel je voor dat ik mijn baantje kwijt raak, dan is het uit met de vrijheid! Bij het bikcommando is een hevig rumoer ontstaan. Het is een licht commando waar de halve lijken in gestopt worden. Ze zitten op de grond en doen niets anders dan stenen bikken. Het is een naar gezicht dit commando te zien werken; als je het stel bekijkt komt het beeld van het beruchte Frans Guyana naar boven: het lijken volkomen uitgeteerde dwangarbeiders, alles gaat even sloom en vermoeid. Zelfs de tik op de stenen klinkt afgemat. Nu zit er een gevangene tussen die tussen het bikken steeds in slaap valt; dat is een ziekteverschijnsel door ondervoeding. De man is zo mager als een lat maar heeft een gezwollen gezicht. Als er Witte Muizen aankomen moet hij wakker gemaakt worden, maar om hem goed wakker te krijgen moet je hem een flinke schop geven. Nu gebeurt het wel eens dat een Arbeitsführer achter een boom gaat staan om slachtoffers te zoeken voor het ‘Am Tor’. Hij schrijft dan rustig de nummers op en ’s avonds weten de mensen dan niet waaròm ze ‘Am Tor’ moeten. Nu echter is hij op dit commando afgestormd en slaat en schopt links en rechts. Zo bespringt hij ook de slapende die geen tijd krijgt om wakker te worden. Zijn collega’s moeten hem aan zijn benen ‘Am Tor’ slepen. Het hele bikcommando wordt gestraft met vanavond ‘Aan de poort’. Het valt niet mee al die ellende te moeten aanzien: het eigenaardige is dat de mensen niet opstandig worden, maar gelaten. Dat komt door de honger en de vermoeidheid! Het verhoor van de O.D. is voor vandaag afgelopen; vijftien man zijn verhoord. Nou, met dat tempo zijn ze in een week door alles heen; onze verhoren zijn pas op de derde dag begonnen en op die dag zijn er maar vier verhoord. Een móóie vertoning, dat proces! Vandaag zijn o.a.
36 voor geweest: Westerveld, prof. Schoenmaker en Molt. Het zijn in hoofdzaak degenen die in de ‘Bunker’ -het arrestantenlokaal- zitten. Hun cellen zijn belachelijk klein, je kunt je er haast niet in bewegen. Ik kan Westerveld nog even te spreken krijgen en op mijn vraag hoe het gegaan was antwoordt hij; ‘Het is allemaal nonsens! Ik heb nog niet eens met mijn advocaat gesproken! Als ik iets wilde uitleggen werd er al door de President met het hoofd geschud’ Ik heb die werkman weer gezien. Nu had ik hem graag willen spreken en mijn spijt betuigen, maar zodra hij mij in de gaten kreeg verdween hij. Gelijk heeft hij! We zijn vast nog niet van dit zaakje af! 42-1 Ik knijp hem geweldig voor het appèl, vooral als Nelis zelf mocht komen. Bovendien sta ik ook nog zo vreselijk vooraan. Nou ja, laat ik me geen zorgen vóór de tijd maken. Langs deze weg kan ik ook al geen contact meer maken met huis en dat is beroerd genoeg! Van Piet mijn collega hoor ik dat er koeken te krijgen zijn! De man negen stuks. Wat een bof! Minder leuk is, dat we contant moeten betalen en op onze conto hebben we geen geld. Waarvoor we eigenlijk een conto krijgen is me een raadsel, want hoewel we dadelijk naar huis geschreven hebben om geld en de familie dat zeker opgestuurd zal hebben, hebben we nog niets ontvangen. Maar enfin, ik heb tabak en kan daarvoor zoveel geld ontvangen dat ik makkelijk koeken kan kopen;, want tabak is hier het toverwoord. Het is nu avond en ik heb geluk gehad; het appèl is als gewoonlijk verlopen en mijn nummer is niet afgeroepen!. Dus geen baantje kwijt en niet ‘Am Tor’! Jan Edens komt mij dadelijk feliciteren. De anderen zijn minder gelukkig: naast 550, 570 en van der Lee moet het hele bikcommando ‘Am Tor’; de slaper wordt ook hier weer afgeranseld en ploft in het prikkeldraad neer. Hoe houdt zo’n man het uit! De halve middag op de koude grond gelegen nu weer zo’n afstraffing en dat alles zonder eten. Ze laten hem rustig in het prikkeldraad liggen. Nog gelukkig dat ze hem er niet uitrukken! Kom, laat ons nu maar gaan Berg, het is weer genoeg geweest met je ‘Erziehung’. God vergeve je dit alles! Na de kachels verzorgd te hebben maak ik kennis met Wiets, de oud-oorlogscorrespondent van de Maasbode en een buitengewoon interessant mens. Hij heeft voor Duitsland na 1918 een hele studie gemaakt van de minderheden van de Duitse volksgroepen, in de andere landen van Europa. Daar zie ik gelukkig Theo nog. Hij vertelt mij dat hij de brief heeft laten neerleggen op de geheime plaats; we zullen nu maar hopen dat de brenger zo vriendelijk wil zijn om de laatste post te bezorgen. Maar veel hoop heb ik niet,omdat de man er geldelijk voordeel van wil hebben. Hij rekent geweldig veel voor het bezorgen van brieven, en het terugbrengen van brieven en levensmiddelen. Dat laatste heb ik nu niet zozeer nodig, maar wel brieven daar snak ik naar! Er moet toch een weg te vinden zijn! De koeken komen straks pas, maar ze moeten nu betaald worden. Dat is me wat! Er moet geld in het kamp zijn maar hoe komen wij nieuwelingen daaraan, want wij hebben niets! Ik heb mijn tabak maar bij wie moet ik zijn om dat te verkopen? Ik neem nu Geesink in de arm, want dat is mijn makelaar, voor elke transactie krijgt hij wat tabak van mij. Nu moet hij voor vier man geld voor koeken zien te krijgen. De koeken kosten tien cent en omdat we -vreemd genoeg- niet minder dan zeven koeken tegelijk kunnen bestellen moet hij voor fl. 2.80 tabak voor me zien te verkopen. In een wip heeft hij hier liefhebbers voor, zodat we voor vier man koeken kunnen bestellen. Pech heeft ook nog geen geld kunnen organiseren, dus Geesink moet nog voor fl.0.70 tabak verkopen en dat lukt ook. Ik heb nu koeken voor: Jan Edens, Beckman, Pech, Gerritsen en mijzelf. Het zijn een soort kranskoeken, voor ons een hele maagvulling. Ze gaan dan ook meteen op! Eigenaardig dat ik die dingen er zo vlot ingekregen heb, want in een mum van tijd komen ze er weer aan de verkeerde kant uit! Beck stelt de diagnose: ‘Gulzig!’ Hij is haast een beetje boos, doodzonde vindt hij zoiets! Wat een vent!
37 We gaan weer de laatste ronde in. Welterusten allemaal!. Ik zal heus wel slapen nu ik mijn baantje niet verloren ben! De weddenschap met Jan Edens over Beck heb ik gewonnen, want Beck ligt nu onder mij. 3 april 1942 Elke avond worden de nummers afgeroepen van de O.D.ers, die de volgende dag moeten vóórkomen. De behandeling is vreselijk: s Ochtends moeten die kerels vroeg opstaan en dan moeten ze in de kou wachten op de Unterscharführer van de Bekleidungszimmer om hun burgerkleding aan te trekken. Dit aan- en uitkleden gebeurt buiten in de kou. En dan maar wachten op de vrachtauto’s! De overvalwagens zijn te mooi voor hen; het groepje dat nu dagelijks voor moet komen wordt vervoerd met de kleine Chevrolet vrachtwagen uit de garage, waar niet eens zitplaatsen in zijn! Als de wagen terug komt wordt hij gebruikt om sintels in te rijden. Wat een eervolle behandeling voor onze oud-officieren! En dat terwijl de Duitser zo vaak het woord ‘Ridderlijk’ uitbazuint! Vandaag komen o.a.: Vogteloo en Versteegh voor. Vogteloo heeft hoge koorts; hij is werkelijk ernstig ziek. Ik heb zielsmedelijden met hem, want al deze dingen heb ik zelf meegemaakt en hoeveel makkelijker was dat niet te dragen vanuit Scheveningen, vanwaar we elke dag naar de Haag werden vervoerd. Alles hier maakt je geestelijk kapot; het is zo ontzettend hard voor die kerels! Ik bewonder daarom hun goede stemming zo, al is die stemming mij te gelaten; ze voelen wel dat dit alles zal leiden tot de dood. De Mof moet nu voorbeelden stellen aan het Nederlandse volk. Kapitein Boers is er ook bij. Hij is de man van de Zuiderzeedijk, een flinke vent uiterst kalm en beheerst. Hij heeft nog geprobeerd om Vogteloo ziek te melden maar dat is natuurlijk niet gelukt. Ziek of niet, de mensen moeten verhoord worden. Na een tijdje denken we er niet meer aan; een éénling telt hier zó weinig! Om een beetje tabak wordt meer drukte gemaakt dan om een mensenleven. Na het appèl krijgen we aanwijzingen wat ons te doen staat wanneer de bel alarm slaat. Het signaal is: drie slagen achter elkaar, om de tien seconden. Dat kan natuurlijk ook ‘snachts gebeuren, laten we hopen dat dat laatste niet het geval is! Vannacht heb ik voor het eerst de terreincontrole -die vanuit de torens komt- gezien. Felle lichtbundels schieten over het Lager. De torens staan 75 meter uit elkaar om het kamp heen en zijn bewapend met een M 20 mitrailleur en een zoeklicht. Het is interessant om te zien hoe de ene lichtbundel aansluit op de andere voordat de eerste uitgaat. Zo’n licht is net een slang die over het Lager glijdt. Héél mooi, maar ja dat zijn ontploffende granaten in het donker óók. Mijn liefde hebben ze tenminste niet! Ik heb vannacht een kleine inspectietocht gehouden of de mogelijkheid bestaat om uit de barak te komen. Dit gaat gemakkelijk! Ik moet me dan door het tuimelraam laten zakken, dat natuurlijk van tevoren wat soepeler in zijn scharnieren gemaakt moet worden, en daarna wachten tot die lichtslang voorbij is. Langs de barak op de grond loopt een goot waarin je beschut bent tegen de zoeklichten. De enige weg is dan om achter de barak 3 op de w.c. te klimmen. De handige Moffen hebben dat gebouwtje vlak tegen het prikkeldraad aan gezet! Het dak ervan staat even hoog als de prikkeldraadomheining. Maar achter deze haag staat een tweede, ongeveer 2 meter ervan verwijderd. Nu zou ik hier een plank klaar moeten hebben om over beide hagen heen te leggen. Deze oversteekplaats ligt tussen twee torens in, die links en rechts op een afstand van ongeveer veertig meter staan. Deze poging zou alleen kans van slagen hebben bij onweer, want anders horen die kerels het. Het zou nog niet zo erg zijn als ze het geluid pas zouden opmerken op het moment dat ik over de plank zou lopen, want dan zouden ze diverse handelingen moeten doen die véél tijd kosten. Ze moeten dan het zoeklicht aandraaien en instellen en hun karabijn grijpen die in een hoek tegenover het zoeklicht staat. 44-1Gebruiken ze die karabijn niet dan zouden ze naar de mitrailleur moeten gaan en dat zijn nog altijd twee passen naar rechts. In die tijd zou ik de plank niet aflopen maar een sprong wagen, dan kom ik in het mulle zand terecht. De mitrailleurs zijn zodanig opgesteld, dat ze me niet meer zouden bereiken
38 als ik 25 meter van de omheining af ben. De situatie is hier mooi, omdat men bezig is met de nieuwe barakkenbouw, en tien meter van de haag zou ik al dekking hebben van de betonnen ringen van de oude Heldenkeller. Ik begrijp niet dat nog niemand uit dit kamp is weggekomen en dat deze weg nog nooit geprobeerd is! Het is natuurlijk riskant, maar dat is het hele leven in een concentratiekamp! Deze weg heb ik met Jan Edens besproken. Het is altijd te proberen, maar alleen bij stormweer, want ik heb groot ontzag voor onze oude M 20 die wij in het leger hadden. Deze apparaten zijn ook Deutsche Kriegsbeute! Trouwens, wat is géén Kriegsbeute? Het is een rekbaar begrip, dat ook nog steeds van kracht is, al is de oorlog in de bezette gebieden zogenaamd afgelopen. Na het appèl wens ik Westerveld en de anderen goede morgen en vertel hun -in gedeelten- de ondervinding van de anderen. Dit moet wel bij stukjes en beetjes gebeuren omdat bij het arrestantenlokaal een post is gezet. Deze post is wel een koffieklant van mij, en hij staat ver weg, maar oppassen blijft het parool! Ze maken het goed in de bunker en dat wil bij ons zeggen dat ze alles overlaten en kalm de toekomst tegemoet zien. Dit is niet een soort filmheldendom, nee, we blijven hier mèns met al onze moeilijkheden. We denken nu ook niet in de eerste plaats aan Volk en Vaderland, we denken hier aan onze vrouwen en kinderen en aan het feit dat velen van ons nog zo jong zijn. Dat wij door deze beproevingen onszelf hebben leren kennen en dat wij dolgraag dit ‘beter kènnen’ in de maatschappij zouden willen gebruiken! De levenswaarden zijn voor ons op een veel hoger peil gekomen en wij hebben de Christusfiguur leren kennen en weten dat Hij dicht bij ons is. Hij is voor ons een realiteit en daarom zijn wij kalm; daarom zijn enkelen van ons voor de buitenwereld misschien helden. Maar het is het Geloof dat ons kracht geeft om zelfs de dood rustig af te wachten, want we weten dat we dan niet alléén staan! Maar ondanks dit zeker-weten is het heel moeilijk en zwaar om al die banden die je aan het leven binden één voor één af te breken.. Om dan maar één band -de band die ons met het Goddelijke bindt tot het einde- vast te blijven houden. Om negen uur krijg ik van Jan iets bijzonders! In een kom brengt hij mij een heerlijk diner! De Moffen hebben gisteren een feestdineetje gehad en wat daarvan overgeschoten is gaat naar de varkens. Nu, daar weten wij van te profiteren! Ik weet niet wat het precies is, maar er zitten zelfs citroenschillen in! Het smaakt heerlijk met dat pittige citroensmaakje! Na dat heerlijke ontbijt probeer ik weer het Lager uit te komen zonder mij af te melden en het lukt best! Bij de Kieschgrube zijn ook nu geen posten neergezet. Op de terugweg naar de kelder hoor ik ineens de bel luiden. Dat is zeker iets bijzonders! Waarachtig, het is alarm! De gevangenen rennen naar de appèlplaats; de wacht komt in het geweer en de sirene bij de hoofdwacht loeit. Nu komen er nog meer SS soldaten in het geweer en de Germanenkoppen worden bedekt met de staalhelm. Daar stáán we nu! Bij sommigen gaat de fantasie zo ver dat ze aan een invasie denken. O hemel, het Jodencommando is te laat! Daar komen ze de poort in gerend. Berg zit met een stok achter ze aan. Zo, eindelijk is alles compleet. De Moffen zien er in uniform bepaald onprettig uit! Ze schijnen er een speciaal uniformgezicht op na te houden, maar met zo’n staalhelm is het net of ze geen menselijke trekken meer hebben. Ze zien er allemaal even nors uit. 45-1 Het alarm blijkt een oefening te zijn. Dan hoop ik dat er elke dag alarm is, want het is nu bij enen en we mogen naar de barakken terug om te gaan eten, terwijl we anders tot twee uur moeten werken om dan weer vanaf drie uur rond te hangen met een bezem of een hark Van twee tot drie eten wij. Ik merk dat ik beter word, want het begint me hoe langer hoe meer te smaken. We hebben nieuwe buurlui gekregen: twee dominees en een boer. Het zijn Ds. Nijland, Ds. Miedema en Tuisinga. Nijland en Miedema hebben voor de Koningin gebeden en Tuisinga is opgepakt omdat hij verteld had dat de Duitsers de Joden gebruiken als proefkonijnen voor hun gifgassen. Ze hebben wel goed nieuws maar geen feiten. Dat laatste is zo
39 jamme, want we zouden zo graag willen weten hoe het Russische front nou eigenlijk precies loopt! Enfin, het gaat goed, al zeggen we dit al zo lang! We maken hen nu wegwijs en helpen ze met kleine dingen. Het zijn aardige kerels, waarvoor je dadelijk sympathie voelt. Wat boffen de mensen toch als ze hier in kleine groepjes binnenkomen! Ze gaan dan meteen met de massa mee. Kom je hier in grote groepen, dan voelt Berg zich verplicht om zich met je bezig te houden. Nu hoeven ze niet te exerceren. Om twee uur inplaats van drie uur gaat de bel weer voor het aantreden op de bevolen Arbeidsplaatsen. Alle commando’s moeten vrijdagsmiddags in het Lager werken; na tweeën mogen we niet meer naar buiten gaan. Ik heb dan mijn vaste baan bij het aardappelschilcommando, dus vanmiddag piepers jassen!. Het blijkt nu waarom we op vrijdagmiddag niet meer buiten het Lager mogen komen; het hele SS.- bataillon heeft dan bioscoopvoorstelling in de kantine In het aardappelschilcommando is de eenheid wat doorbroken door het zich afzonderen van de Katholieken. Wat jammer toch dat samenhokken; leren wij Nederlanders het dan nooit?! We moeten toch wel héél hard gestraft worden voor we tot eenheid komen! Het praatje gaat hier rond dat er volgende week een transport naar Duitsland vertrekt. Ik hoop dat we ook zullen gaan, want wat zou het fijn zijn om eindelijk eens houvast te hebben! We bespreken deze zaak onder elkaar terwijl we de weermachtspiepers schillen die om vier uur klaar moeten zijn. Het is leuk om te zien hoeveel bakken achterover gedrukt worden om ze straks bij onze aardappels te doen. De rauwe aardappels die hier gegeten worden zijn in hoofdzaak weermachtsaardappels, want het is je niet geraden om van de gevangenisporties te organiseren, daar wordt onderling veel te veel op gelet! Vooral de oude communist van het sokkenstopcommando maakt zich daar erg boos over. Na één bakje geschild te hebben gaan Jan en ik liggen. Ik heb voor ons beiden een sigaret meegenomen die ik al van tevoren gedraaid heb, want om dat hier te doen is een hopeloos vervelende zaak. Al die aasgieren kijken naar iedere beweging bij het draaien. Ook nu kijken ze de sigaret uit je mond en steeds is het ‘Mag ik het peukje?’ Nee, het is eigenlijk geen pretje om hier te roken! Maar aan de andere kant rookt het toch ook wel weer prettig als een ander het niet kan doen! Zó word je hier nou! Ik rook de sigaret voor de helft op en geef hem dan aan Polman. Zijn ogen draaien van genot! ‘Heerlijk!’ zegt hij ‘Vooral dat lekkere duizelige gevoel!’ Hij laat zijn omgeving ook meegenieten; het is een aardige vent, die lange! We gaan nu slapen tot het appèl en het is alsof onze droom wordt voortgezet. Binnen vijf minuten zijn we in de barakken en er staat niemand aan de poort. Als de grote muizen er niet zijn zijn de kleine muizen niet zo beroerd! Vogtelo is na zijn terugkomst van het verhoor weer naar bed gegaan. Hij heeft het zwaar gehad en is nu doodop. 46-1 Het zijn steeds dezelfde verhalen: positieve tegenbewijzen worden door de rechter genegeerd. Een móói proces! Elke avond kunnen we -net als vroeger bij de bioscoopvoorstellingen- buiten een keuze doen uit diverse lezingen. Vanavond zijn er zelfs drie voorstellingen! Beckman en ik gaan naar een lezing over Mexico. Hierna ga ik eens een kijkje nemen bij de Russen. Een van hen heeft een boekje met sigarettenvloeitjes en dat biedt hij mij tegen betaling aan. Ik moet er fl 1,25 voor geven terwijl er bovendien al verschillende papiertjes uit zijn. De man begrijpt er niets van dat ik hem fl 1,50 geef en er niets voor terug hoef te hebben. Typische mensen deze Aziaten, ze zijn zó dankbaar voor elke kleine daad van medeleven! In hun barak liggen er vier die heel erg ziek zijn, die zullen het wel niet halen! Tot het naar bed gaan speel ik voor het eerst met Jan patience: ‘lange zeven’. Het valt niet mee om tegen hem te spelen, het pientere ventje is zo bliksemsvlug! Bij de laatste ronde worden weer namen van O.D.ers voor morgen opgeroepen. Wat zullen die mensen een moeilijke nacht ingaan, vooral nu ze van de anderen weten dat het
40 onderzoek zo zwaar is. Nout is er ook bij, maar ik geloof wel dat hij het redden zal, want ze weten betrekkelijk weinig van hem. We hebben nu een prettige straat; zo wordt de ruimte tussen de bedden genoemd. Alleen onder links ligt een zekere Joop, die is niet te vertrouwen. We liggen nu van boven naar beneden: Jan Edens - Tony Nijland - Aan de Stegge dan Folmer - Beckman -Joop. Die laatste moet nu maar opduvelen! Jongens, maf ze! 4 april1942 Alles wordt gewoonte, zelfs het afroepen van de O.D.ers voor de volgende dag. We zijn er weer zo aan gewend, dat we er niet eens meer op letten. Het is ook verwonderlijk hoe belangrijke dingen die een ander betreffen, jezelf zo weinig zeggen. Het O.D. proces bijvoorbeeld is een deel van ons, maar de communisten en de gijzelaars zegt het zo weinig. Ze vinden het wel erg beroerd, maar ze leven niet mee. Als ze de kans zouden krijgen zouden ze graag de portie eten van de O.D.ers weg organiseren!. Alles is hier op het eigen ‘ik’ ingesteld; het leed van anderen wordt door eigen zorgen en door zelfbehoud zo weinig gevoeld. Het is aan één kant wel goed, maar het doet zo hard en koud aan. Vanochtend heb ik een geweldige uitbrander van de wachtcommandant gehad! Gedachteloos ben ik voor achten -dus voor het appèl en dus vóór er een postenketen staat- naar de tegenover mij liggende hoofdwacht gegaan om de vuilnisbak te halen. Ik hoefde niet eens aan te kloppen! Als een stier vloog de wachtcommandant met zijn revolver op mij af. Een van de soldaten riep hem toe: ‘Es ist blosz der Heitzer!’, maar hij bulderde mij toe dat hij mij zum Haufen zou schiessen als ik nog eens vóór het appèl mijn kop buiten de deur stak! Om acht uur -toen de postenketen opgesteld- was klopte ik netjes aan en bood mijn verontschuldigingen aan voor die stommiteit! In mijn onschuld was ik werkelijk geschrokken, ik begrijp nog niet hoe zoiets mogelijk was; zeker een opkomende seniliteit! Zulke dingen mogen niet voorkomen. Ik moet de Moffen te vriend houden wil ik enige kans maken om weg re komen! Om negen uur blinkt de bel en is er geen stofje meer te bekennen als Jan komt. Hij heeft een dubbele portie meegebracht. Dat is voor de zondag, want dan wordt ook het Schweinencommando gesloten. Het smaakt weer best! Zo langzamerhand gaat het goed met mij en de diaree is lang zo erg niet meer. 47-1 Bij het arrestantenlokaal krijg ik diverse berichten van Westerveld en zijn lotgenoten op om aan hun vrienden door te geven. Ik zal het meteen opschrijven, want het is vrij ingewikkeld. Bovendien heb ik wat sigaretten voor hen gerold. Het overreiken daarvan gebeurt op dezelfde wijze als bij de SS.mannen, namelijk met mijn trouwe bezem. Ik hoef de sigaretten en de lucifers maar aan één van hen af te geven. Het is me niet erg duidelijk hoe de anderen aan hun deel moeten komen, maar hij legt het me uit De cellen zijn te klein om er een ton in te zetten en daarom mogen de gevangenen twee keer per dag naar de w.c. Degene die het pakje in zijn bezit heeft seint door hoeveel sigaretten en luciferstokjes en strijkertjes voor iedere man ontvangen zijn. In gedeelten gaan deze schatten in de w.c.rol en zo komt ieder aan een paar sigaretten plus vuur! Ik moet nu het zwaarste werkje van de dag doen, namelijk kolen halen. Dit keer voor twee dagen, want morgen is het Zondag. Elke dag gebruik ik ongeveer anderhalve kruiwagen. De kolen breng ik in de kelder en met mijn lege kruiwagen ga ik een wandeling maken naar de tuinderij. Het is een flinke lap grond. Daar werken Van Buuren en Dick Gerritsen, twee onafscheidelijke kameraden; leuke kerels! ‘Ha die Kees!’ klinkt het al ‘Heb je nog iets te roken?’ ‘Bemoeien jullie je nou maar met die halfvergane sla waar ‘smorgens de konijnen op piesen, er zitten nu al rouwrandjes om!’ Dit plaaggesprek gaat nog even door. Het zijn mannen die de stemming erin weten te houden. Vanavond zal ik ze wat tabak brengen!
41 Een paar dagen geleden is hier een geweldige herrie geweest. Een van de jongens had van de Arbeitsführer een stuk Duitse kuch gekregen; Hij had dat grote stuk brood mee het kamp ingenomen en getracht het op de w.c. op te eten zonder dat de anderen het merkten. Maar de aasgieren hadden het direct in de gaten en omzwermden zijn zitplaats. Het werd zó’n spektakel, dat een toevallig voorbijkomende Arbeitsführer het stuk brood heeft afgenomen omdat het de anderen de ogen zou uitsteken. Met het houthakken ben ik zo handig geweest om me in mijn hand te hakken en nu ga ik maar direct naar Banning in het revier, want je moet hier oppassen voor infectie. Hij doet er een dot jodium op. Omdat ik er toch ben, vraag ik hem om wat aspirine omdat ik wat hoofdpijn heb. Hij vraagt mij of dat noodzakelijk is, want hij heeft nog een stuk of twintig tabletten voor zevenhonderd man. Nou, dat is niet te veel! De verzorging van de zieken is, dank zij de verplegers -die gewoon gevangenen zijn- en de gevangengenomen doktoren, goed! Maar de ruimte is veel te klein en het eten te weinig. De mensen kunnen haast niet opknappen en van aansterken is geen sprake. De bedden liggen hier twee hoog boven elkaar. Er zijn hier op het ogenblik vrij veel ernstig zieken. Mijn petje af voor het revierpersoneel; met heel weinig middelen maken ze ervan wat ze kunnen en de boel ziet er schoon uit. Er zijn hier veel te weinig medicijnen en instrumenten, zelfs een stethoscoop is er niet! De meubelmaker heeft er een gemaakt en daarmee worden de patiënten onderzocht als dokter Klomp de legerarts er niet is. Die neemt de zijne blijkbaar steeds mee naar huis. Wat ze hier wel in overvloed hebben zijn draagbaren. Voor korte afstanden gebruiken ze die niet, dan slepen ze liever de mensen aan hun benen mee. Maar voor lange afstanden hebben zij ze geregeld nodig. Ik heb er over nagedacht wat met mij zal gebeuren, als straks met het mooie weer mijn kachels uitgaan.48-1 Voor een commando voel ik niets! Misschien is er in de garage nog plaats; ik heb daar al een paar keer even meegeholpen. Ik zal Maandag Tito -de baas van de garageeens vragen of ik daar mag komen werken. De garageploeg bestaat uit drie man, twee communisten en een zwart-handelaar. Alle drie zijn beruchte types; ze zijn buitengewoon oneerlijk en stelen alles wat los en vast zit. Maar het ergste is dat ze elkaar bestelen. Nou ja, bij een eventuele overplaatsing zou ik me van die lui niets aan hoeven trekken. Ik word nu al beroerd bij het idee van mijn geliefde kachels afscheid te moeten nemen! Het is haast niet te geloven hoe rustig het vandaag is in het kamp! Dat is niet verwonderlijk Berg en Nelis zijn er niet en de kleinere Witte Muizen trekken de lijn! Nu is Tito hoofd, maar dat lijkt me wel een geschikte vent! In ieder geval is het niet zo’n schoft als Berg. En dan te bedenken dat diezelfde Berg in Schoorl de ideale kampleider is geweest! Tja, de Mof is wonderlijk! Alleen het Bikcommando heeft van de Arbeitsführer met de stok gehad, maar je kon aan de Arbeitsführer merken dat hij er vandaag ook geen zin in had. Gisteren hebben ze genoeg gedaan; de schone slaper ligt nog steeds in het revier en ook de man die met het prikkeldraad is afgeranseld. Door zijn verwondingen heeft hij hoge koorts gekregen. Het is te hopen dat ze nog wat weerstand bezitten! Als ik het Lager inga zie ik twee Joden bewusteloos op de grond liggen. Wat zien ze eruit! Dus het is toch geen ranselvrije dag geweest! Geen Berg en geen Nelis op het appèl. Fijn jongens, dan zal het wel snel gaan! Daar komt Tito voor het eerst op het appèl aan. Het richten gaat slordig; de Rapportführer zegt tegen de Blockoudste: ‘Schieten jullie wat op, het hoeft niet zo netjes!’ Maar daar heb je het gedonder al en hier heeft toch alléén de Rapportführer de schuld! Wij mogen van Tito ringelpieszen voor onbepaalde duur omdat het richten slordig was. Hij laat zich niet door ‘Den verfluchten Holländer bescheiszen!’ We kunnen hem moeilijk zeggen dat zijn eigen Rapportführer hem aan het ‘bescheiszen’ is! Enfin, dan maar ringelpieszen. Hoewel ik dat héél makkelijk kan zeggen, omdat ik natuurlijk heel toevallig naar mijn kachels moet die plotseling weer verzorgd moeten worden. Het valt nog mee dat we eerst mogen eten. Gelukkig is het ‘Am Tor’ leeg! Ik heb weer wat peukjes verdeeld onder de mannen. Dat is een geweldige traktatie.
42 In het Lager heb ik al de naam van kapitalist. Voor de medebietsers ben ik een gruwel, want het uitdelen van peukjes en het verkopen van tabak onder de prijs om koeken te kunnen kopen drukt de markt en dat is voor de heren onvoordelig! Ik bof geweldig, want het aardappelcommando hoeft niet mee te ringelpieszen, anders zijn er voor morgen géén aardappels. Ik schijn nu met Jan officieel voor halve dagen in het aardappelcommando te zitten. Ik zal Hermans wat tabak geven, want dat danken we aan hèm! Hij is de voorman van dat commando. De anderen moeten om drie uur allemaal aantreden voor de exercities terwijl Jan en ik rustig kunnen gaan schillen! Wat loopt het mij toch aan alle kanten mee, want dat ringelpieszen en masse voor onbepaalde tijd is iets vreselijks! Vooral als het ‘hinlegen und aufstehen’ achter elkaar gegeven wordt! We zitten nu rustig bij elkaar en door het raam zien we onze vrienden zwoegen. En dàt is nu weer zo opvallend: ik hoor niemand zeggen: ‘Wat beroerd voor die kerels!’. Het is haast allemaal: ‘Nou, daar zijn we mee gematst!’.Het is hier overal het egoïstische: ‘ikke-ikke’. We zijn nu allemaal druk bezig en er wordt zelfs haast niet gegeten, want iedereen is bang voor een inval. We hebben allemaal ontzag voor het ringelpieszen, vooral nu het met ‘Handfassen’ is.49-1 Zorg er vooral voor dat je naar de w.c. bent geweest als je aan deze sport doet, want je mag er niet uit om wat voor reden ook. Het meeste plezier heeft de Mof als er een paar met diaree tussen lopen, want op een gegeven ogenblik moeten ze hun broek laten zakken en dan is het ‘hinlegen und aufstehen’ Het is een hele kunst om dan uit de vunzigheid te blijven! De Mof heeft dit ringelpieszen bedoeld als een soort soldateske opvoeding van de gevangenen om hen het exerceren te leren, maar hier is het een straf geworden en wel een helse straf! Na een lange dag, als de mensen doodop zijn en een vreselijke honger hebben is het ringelpieszen een prachtmiddel om de laatste 10% kracht eruit te halen, wat natuurlijk ook de bedoeling is! Vooral is dit het geval bij ringelpieszen voor onbepaalde tijd. Dat werkt psychisch zo goed; de gevangenen leren hierdoor geduld uitoefenen. Vooral als het broeiend warm is, of als het regent is het zo goed om je rug- en buikspieren wat te oefenen! De Mof houdt van lichaamscultuur en omdat hij bovendien zo’n goed soldaat is laat hij de gevangenen onmiddellijk na de exercities een kledinginspectie ondergaan. Ze hebben dan iets te doen! Ledigheid is des duivels oorkussen! De mensen mogen er voor hun behoeften niet uit, en dat is nu vooral mooi omdat er zoveel buikloop heerst. Dat noemt de Mof een oefening van de wil. Net of de mensen nog een wil hebben als ze haast flauwvallen van de honger en van vermoeidheid. Iedereen houdt zich zo lang mogelijk overeind om een schop te vermijden, maar er zijn altijd mensen die opeens in elkaar zakken. Het ringelpieszen heeft al heel wat levens op zijn geweten; vooral bij de ouderen bestaat kans op een beroerte of een hartaanval. Hier is nog geen medische sportkeuring! Voor de mensen die in elkaar gezakt zijn is het tenslotte niet meer zo erg, tenminste als ze geen controleschop tegen de geslachtsdelen krijgen en dat wil niemand riskeren! Maar het exerceren in zo’n belabberde toestand, met een stel bewustelozen om je heen, werkt geestelijk niet al te opwekkend vooral als het ‘hinlegen’ gecommandeerd wordt òp die lichamen! Het hinlegen bij de militairen gebeurt op dubbele afstand van de gelederen onderling. Maar hier is het juist niet de bedoeling om elkaar niet te raken, maar om elkaar te hinderen of om te gooien, want niet iedereen is even snel en niet iedereen is even vermoeid. Op het laatst ga je -als je doodop bent- pas op je knieën als het commando aufstehen is. Zo ontstaat verwarring en wanorde. De mannen worden nu helemaal afgemat en zo langzamerhand vallen er hoe langer hoe meer! ‘Zo maken wij soldaten van jullie!’ zegt Berg. Één ding heeft hij werkelijk goed gezien! Hij schreeuwde ons eens toe: ‘Als ik jullie nu niet kapot maak, ga je later de Engelsen helpen om tegen ons te vechten!’ Ja Berg, je weet niet hoe’n waarheid dit is man! Ik ben met Geesink en Jan voor het raam gaan zitten om deze schone parade te zien. Het is nu kwart voor vijf en ongeveer vijfentwintig man zijn uitgevallen. Dit valt nog mee; dat komt omdat ze om twee uur nog hebben gegeten en nu niet zo’n knagende honger hebben. Ondanks het ellendige gezicht moeten we af en toe toch lachen om de situaties die daar buiten ontstaan, al
43 word je soms misselijk van de vernederingen die moeten worden ondergaan. Door de lange duur staan er verscheidenen hun plas te doen; een mooi gezicht als er dan ineens ‘looppas’ gecommandeerd wordt! Maar de mannen zijn zelfs te vermoeid om te vloeken. Na enige tijd moeten zij ‘Im Stillstand’ staan. Een man in de achterste rij gaat stiekem zitten met zijn broek op zijn knieën. Opeens wordt er looppas gecommandeerd en daar zit hij alleen op de wereld. 50-1 Hij kan zich redden door zo snel mogelijk de massa weer in te halen. Plotseling klinkt het ‘rechtsomkeert’. Nu, je kunt het je verder wel voorstellen! Het is belachelijk om te zien, maar het is bitter, ontzèttend bitter zelfs! Het appèl is gelukkig kalm. Degenen die uitgevallen zijn moeten ‘Am Tor’ ter opvoeding. Eindelijk is het nu toch zaterdagavond; morgen is het gelukkig weer een rustdag,als er tenminste geen verrassingen komen! Het is tijd om naar bed te gaan. Nu welterusten maar weer! Slaap en vergeet! Daar zie ik dat Tony een gezangenboek heeft. Ik mag het even lenen! Heerlijk, deze vriend weer in mijn handen te hebben! Alleen moet je een Bijbel of een gezangenboek onder je dekens lezen; het verraad is groot, vooral van Schepers. Als de Mof dit merkt ben je nog niet gelukkig! Zij beschermen immers de Godsdienst! Volgens hen is God nu weer in Rusland maar natuurlijk niet bij de Russen! Het is net of Hij als propaganda door Hitler naar het Oostfront gestuurd is! 5 april 1942 Het slapen gaat nu iets beter. We liggen hier prettiger dan aan de overkant. Het bed veert, want onder de strozak zijn metalen banden gespannen; dat scheelt veel, ik heb tenminste geen last meer van mijn heupen. Het is hier ook veel ruimer. Je kunt hier tenminste op je bed staan. Het O.D.proces gaat vandaag door, de Moffen schijnen haast te hebben! In Scheveningen was de Zondag voor ons tenminste een rustdag. Dit proces maakt zo’n rommelige indruk. Ik heb nog geïnformeerd of diegenen opgeroepen zijn waarvoor ik de boodschap van Westerveld c.s. heb, want dan zou ik ze nu dadelijk moeten afgeven. Maar ze blijven hier, dus dat kan ik dan rustiger vanmiddag doen. Het is al over tienen en de Blockführer is nog niet geweest om mij naar mijn kleine kachel te brengen. Daarom ga ik naar de wachtcommandant en verzoek hem om een speciale schildwacht met mij mee te sturen. Ik voel me heel gevlijd met die knaap achter mij aan! In de kelder verorber ik het extra rantsoen van Jan! Heerlijk! Om elf uur word ik weer naar het Lager gebracht. Fijn, zo’n rustige zondag! En wat me nu opvalt; het wordt buiten zo móói! De bomen beginnen sterk uit te lopen en de drie mooie eiken bij de bel worden al groen. De bossen krijgen door het fijn uitlopende groen van de berken iets wazigs, prachtig is de natuur! We gaan nu onze wekelijkse douche nemen. Wat is dat een gedrang met die vijfendertig man! Ik ben erg vies van al die naakte lichamen, bovendien hangt in de kleedkamer een bedompte zwangere lucht. Daarom ga ik me maar in het douchelokaal verkleden. Hier is Grosman badmeester. Hij ziet er ontzettend slecht uit, maar hij is bang dat hij zijn badmeesterbaantje zal verliezen als hij gaat liggen. De douche is iets heerlijks! Als ik zo eens rondkijk valt mij op hoe slecht die lichamen eruit zien. De benen zijn tot op het bot vermagerd en de heupen vertonen een holte in plaats van hun natuurlijke ronding. De huid is verdord en geeft een vreselijke stank af! Nou ja, ikzelf word er ook niet dikker op! Na het douchen trekken we schoon goed aan. Ik druk Henk de Stubeoudste een sigaret in zijn handen. Hij zorgt er nu voor dat Beck, Jan en ik héél ondergoed krijgen. 51-1 We mogen nu naar huis schrijven! Wat een eigenaardig briefpapier is dat met die dikke lijnen! Veel schrijven is niet mogelijk met al die beperkingen. Het mooiste is dat àlle brieven van de Stube verscheurd worden als er één brief niet in orde is. Daarom leest de Stubeoudste de brieven eerst door voordar ze ter controle in Moffenhanden komen. Je hebt hier nog mensen die het niet prettig vinden dat Henk de brieven controleert, die idioten!
44 Wij mogen niet schrijven over het Lager, niet over het werk, niet over de kleding. Laten ze ons dan maar zeggen waar we wel over mogen schrijven! Onder het schrijven komt weer het heftige verlangen naar de vrijheid op, en ik zie in mijn gedachten opnieuw dat moment dat ik in de Kieschgrube stond zonder Postketen, maar ook zonder burgerpak. Daar moet ik nu meteen maar eens voor gaan zorgen! Ik ga naar Voges en vraag hem of hij mijn pantoffels en mijn tennisbroekje uit mijn koffer kan nemen. ‘Ja ‘ zegt hij, ‘Dat zal wel gaan.’ Ik dank hem bij voorbaat en geef hem vast een sigaret. Als ik buiten kom zie ik Verschure en ga naar hem toe om een praatje met hem te maken. Hij is een procesgenoot van mij en werkt in de smederij; hij schijnt daar buitengewoon werk te presteren. Hij krijgt extra eten, maar de hele dagen aan het vuur staan valt niet mee! Vannacht schijnt hij het te pakken gehad te hebben. Hij was erg onrustig geweest vertelde hij mij en na huilbuien gehad te hebben wilde hij naar buiten, naar huis! Maar het ontvluchtingsplan wat hij in zijn hoofd had was krankzinnig, dat blijkt ook wel uit zijn overspannen toestand. We gaan maar een eindje lopen en steken daarbij een heerlijke sigaret op; voor vanavond beloof ik hem nog een sigaret. Ik raak zelf ook enigszins overstuur door zijn toestand, maar ik mag hem daar niets van laten merken. Rustig bespreken we alle gevoelens, en ik wijs hem daarbij op het veel zwaardere lot van de anderen. Ik beloof hem een weg te zoeken om hier weg te komen, maar dan moet hij eerst wat rustiger zijn. ‘Het heeft geen haast!’ zeg ik, ‘Het duurt nog een hele tijd voordat we naar Duitsland worden afgevoerd!’ ‘Maar reken je dan niet op een revisie?’ vraagt hij. ‘Nee!’, zeg ik ‘Ben je bedonderd! Ons proces is volkomen uitgerafeld, er zijn geen duistere punten voor de Moffen meer bij! We blijven hier totdat het onderzoek naar de achtergebleven mensen in Scheveningen is afgerond. Ze worden er namelijk van verdacht samengewerkt te hebben met de O.D.’ Ik geloof deze smoes op het laatst haast zelf, zó overtuigend vertel ik het hem en het lucht hem op. Hij is op het moment niet in een toestand om reëel te zijn. We hebben allemaal wel eens dergelijke inzinkingen, maar Verschure heeft het dubbel moeilijk omdat hij zijn last niet kan overgeven. Ik raad hem aan om een cursus te geven in zijn vak, dat geeft een geweldige afleiding. Dit idee maakt hem enthousiast, hij gaat er direct mee beginnen! Nou hij krijgt zeker cursisten genoeg! Toevallig laat hij mij een ring zien, die hij gemaakt heeft van een kwartje en een 21/2 centstuk. Het is een gladde ring, goed afgewerkt en ik bestel er meteen een! Het is zo’n geschikte kerel, die Verschure! Hij is niet zo jong meer, en dan is het dubbel zwaar om dit alles te moeten ondergaan. Mijn brief naar huis is goedgekeurd. Ik heb er ook niets bijzonders in kunnen zetten. Kon ik nu maar op een andere manier contact krijgen! Mijn brief via Theo zal wel niet bezorgd worden, eigenlijk reken ik daar niet meer op. Na het schrijven kunnen we heerlijk in het zonnetje gaan zitten. Het is een prachtige dag vandaag. Ik hoop aan één kant dat het overdag wat kouder zal blijven, anders verlies ik zo gauw mijn baantje. Morgen moet ik maar eens naar Tito gaan. Bij de voorman heb ik al geïnformeerd of er veel werk in de garage is, maar dat onaangename sujet antwoordde dat er geen bal te doen was! 52-1 Nou dat is niet erg hoopvol, maar daarom de moed niet opgegeven. Ik moet morgen een gunstig moment afwachten om mijn kans te wagen. Het mooiste zou zijn als Tito mij bezig zou zien met een of ander werkje voor de garage; dan zou ik het hem daarna kunnen vragen. In ieder geval maar tot morgen wachten. Het is vanmiddag zó rustig, dat ik op mijn gemak Westervelds boodschap aan van Sloten kan overbrengen. Van Sloten moet diverse mensen even langs gaan om hen enige zaken nog eens extra op het hart te drukken. Wat lijkt dit allemaal op ons proces! Ik hoef morgen alleen maar tegen Westerveld te zeggen dat het verder vrij goed gaat, maar dat het moeilijk zal zijn om de Orde Dienstgedachte vast te houden omdat enkele afdelingen op eigen houtje gesaboteerd en gespioneerd hebben. Maar over het algemeen hoopt men dat Feindbegünstigung van het grootste
45 deel van de organisatie niet aangenomen zal worden waardoor de beroepsofficieren gered zijn, dat is tenminste te hopen! Ik leef weer volkomen in een processtemming. Zo hoorde ik nu pas van Dick Gerritsen, dat hij in Scheveningen een van onze Duitse advocaten gesproken heeft, die hem vertelde dat de oorzaak van het nog niet bevestigen van onze vonnissen is, dat Berlijn bij ons, Feindbegünstigung niet bewezen acht. Mocht de zaak daardoor in revisie komen, dan zou dit over het algemeen een verlichting van de straffen betekenen. Ja, Berlijn is gek! Zo vriendelijk zal onze Führer wel niet zijn, vooral nu die Goede Heinrich onze zaak in handen heeft! Nee Dick, we zullen ons niet laten bedonderen door die Moffen! Tegen Hoefsloot heeft de directeur van de gevangenis- Joch- geruststellend gezegd, dat we naar Amersfoort zouden gaan om daar de bevestiging van onze vonnissen af te wachten en dat we niet in de gevangenis konden blijven omdat het daar te vol werd. Het duurde zolang voordar de straffen bevestigd werden omdat de Führer het zo druk had in het Oosten! Praat maar aan Joch, je wilt ons rustig houden! Maar opeens krijgen we dan de klap en zijn wij zulke rustige gevangenen geweest! Nee, jullie zijn Moffen, en op geen enkele manier te vertrouwen! Met Bleysie, een Haagse politieagent, heb ik een heel gesprek. Op èlk gebied heeft hij wat tegen de Duitsers gepresteerd, maar vooral wapensmokkel is zijn specialiteit geweest. Het is een rustige prettige baas. Hij wéét dat hem de kogel niet zal ontgaan. Onder anderen vertelt hij mij dat van der Vliet uit Scheveningen en Mulder uit de Haag contact met hem en dus met de O.D.gehad hebben en praktisch ook in de O.D. zaten. Hij heeft ze er buiten kunnen houden omdat hij de enige schakel vormde. Jullie hebben geluk gehad Jaap en Koos, dat je in zulke handen gevallen bent! Hij vertelt mij ook van de uitstekende houding van de Haagse politie, die ook nu nog prima is! ‘Als ze eens wisten -die ellendige Moffen- wat er in dat corps allemaal nog gedaan wordt!’ riep hij uit Alleen al bij deze heerlijke gedachte barstte hij uit in een echte Bleysie-lach. Hij heeft een grote bewondering voor zijn oude celgenoot prof. Boeke. Het proces lapt hij aan zijn laars, dat is toch onzin! ‘Ik blijf hopen op een wonder ’ zegt hij ‘En als het niet anders kan, dan moet het maar. Ik hoop alleen maar dat mijn werk- hoe klein ook- niet nutteloos is geweest!’ Theo van der Stal is wel héél erg onverschillig. Hoe dan ook, hij rekent op drie jaar. Maar jammer genoeg zit hij in de groep Schoenmaker. Hij vertelt mij dat hij alleen maar besprekingen heeft gehad. Ja jong, dat hebben de meesten van ons óók alléén maar gedaan! Blockhuis gelooft niet in de doodstraf.53-1 ‘Ik kan me echt niet voorstellen, dat ik zó zwaar gestraft zal worden ’ zegt hij mij ‘Maar ja, bij mij gaat het om die kwestie van dat erewoord.’ Blockhuis is mijn commandant geweest in dienst. Hij was een goed organisator, maar het merendeel van zijn officieren deugde niet. We hebben nog hele gesprekken gehad over de geneeskundige troepen en over het Militair Hospitaal met zijn onbetrouwbare elementen, zoals de röntgenoloog dr. Botinga. Deze man deed geweldig anti-Duits, maar bij de intocht van de Duitsers in Rotterdam heeft hij van de Majoor op zijn ziel gehad vanwege zijn schaamteloze houding! Een sieraad van de Nederlandse officieren! Vogtelo is erg beroerd, hij ligt met 39.9 in bed. De koorts is wat afgezakt; het was eerst nog erger, maar het is vreselijk om nu juist ziek te zijn! Hij wil dolgraag een sigaret hoewel die hem niet smaakt, maar het idee om hier een sigaret te kunnen roken bevredigt al! Ik laat hem nu maar met rust Nout is erg stil, hij zondert zich af. Ik vraag hem mee te gaan naar Smit in het revier, die ik beloofd heb vanmiddag even langs te komen. Nout gaat gelukkig mee en als hij ziet hoe moeilijk Smit het heeft steekt hij hem zelfs een hart onder de riem! Typisch is dat bij de mensen, als ze iemand zien die het nog zwaarder heeft worden ze zelf flinker! Smit is ontzettend zwak! Hoe is het mogelijk, dat zo iemand zó voor zijn rechters moet verschijnen? Hij kan nauwelijks lopen en als hij loopt moet hij zich vasthouden aan tafels en stoelen! Allen al déze man zou een aanklacht tegen het Moffentuig zijn! Het gebod ‘Hebt Uw
46 vijanden lief!’ weegt soms wel héél zwaar! Smit is bitter gestemd, maar vol goede moed. Niet wat de uitslag betreft, daarvoor zit hij te zwaar! Wat zijn het toch over het algemeen flinke kerels! Mensen die nog alle hoop hebben en zich volkomen op het leven instellen, maar zich toch vol vertrouwen overgeven hoe hun weg ook zijn zal en hoe hun lot ook beslist wordt! Het is zo’n zegen dat ze -hoe zwaar het hen persoonlijk ook treft- dit alles zien als een onderdeel van de totale oorlog, waarin ook zij een rol spelen om het goede te doen overwinnen! Het appèl om vijf uur is heel kalm, niemand hoeft ‘Am Tor’. Maar de Blockführers zijn Zondags vaak in de beste stemming, want dan hebben ze een kist bier in de Blockhut staan. Hun kater komt pas tegen het avondappèl om negen uur. Maar dan is het ook ‘opgepast’! Vaak zwaaien ze dan een Stube binnen en beginnen stomweg tegen iets of iemand te donderen. Het is een keer gebeurd dat de ‘Rooie’, een roodharige Blockführer, onder invloed van bier en jenever ’s avonds de kachel ging bevoelen of die al uit was. Helaas, de kachel was nog gloeiend! Hij moet wel om acht uur uitgemaakt worden, maar door de kou wordt hier natuurlijk de hand wel eens mee gelicht. Zijn dronkemansreactie was prachtig! De hele Stube moest een half uur in zijn ondergoed voor de bedden staan. Hij verdween, waarop iedereen weer gauw in zijn bed kroop; hij zal het wel vergeten zijn bij zijn bier in de warme Blockhut! Dat gebeurde dan ook en na een half uur werden de lichten uitgedraaid en deze straf zat er weer op! Vanavond heb ik met prof. Brandsma een lang gesprek gehad over allerlei levenskwesties! Het is een fantastisch mens om je met je geestelijke moeilijkheden te helpen. Ons gesprek ging o.a. over het Katholieke geloof en hij legde mij verschillende dingen uit. Dit geloof heeft zoveel mooie dingen in zich. De kerk met haar parochianen wordt hier voorgesteld als een Moeder met haar kinderen. Bij ons is veel minder éénheid. Wat is dat toch jammer, die verdeeldheid in de Godsdienstleer, het einddoel is toch voor ons allen gelijk? Na dit gesprek heb ik met Jan Edens over zijn leven gepraat.54-1 Hij heeft het als grondwerker niet gemakkelijk gehad! Hoe is het mogelijk dat deze goedwillende mensen, die zoveel kunnen presteren, indertijd zo’n klein loontje kregen in de werkverschaffing? Te weinig om te leven en te veel om te sterven! Heeft onze oude regering dan nóóit begrepen dat dergelijke lonen de arbeiders naar de revolutionaire kant jagen? Jan is daardoor communist geworden en als zodanig is hij dan ook opgepakt. Interessant zijn zijn verhalen over zijn werk als ploegbaas bij de Zuiderzeewerken. Ik leg nog even een kaartje, maar dat vervelende spelletje krijg ik nooit uit. Dan maar naar bed, het is trouwens tijd! Welterusten allemaal! Er worden morgen weer O.D.ers afgeroepen. Hoe lang zal dat nog duren? 6 april 1942 We beginnen weer met een nieuwe week! Wat zal deze week ons weer brengen? Er zijn vanavond weer enkele namen afgeroepen voor een nieuw transport naar Duitsland. de Hartog is er ook bij. Ik ben nog even bij hem geweest om hem sterkte toe te wensen, hij is een flinke Jood! Nu zie ik ook waartoe die rietmat dient die tussen ons Lager in de kantine gespannen is. Het O.D.proces wordt namelijk in de kantine gevoerd! Het is wel een prettige omgeving om te procederen! Waarom zou dat proces toch niet in de Haag gevoerd worden? Ook met de Steikelmensen is het zo eigenaardig gesteld. Ik hoorde dat zij naar Berlijn zijn vervoerd om daar te procederen, maar een ander vertelde mij dat hun proces in Maastricht gehouden zal worden. Zou de Mof wat onrustig worden van al die zware processen? Het is een slechte reclame voor hem! Zijn propagandaleuze ‘Europa vecht tegen het communisme!’ verliest door al deze dingen zoveel van zijn waarde en het komt nu zo prachtig uit hoe hard héél Europa tegen Duitsland vecht. En de Moffen voelen deze realiteit heel best! Om half acht word ik weer uit het Lager gevoerd. Ik moet nu een plan maken om Tito te spreken onder gunstige omstandigheden Daarvoor moet ik straks in de buurt van de garage
47 blijven. Weet je wat, ik heb een mooi idee, ik ga voor mijn deur hout zagen dan heb ik een prachtig uitzicht op het hele terrein! Om acht uur ga ik de afvalbak van de hoofdwacht legen en haal een hele buit binnen. Behalve tabak en brood zitten er de nieuwe Deutsche Zeitung en wat geïllustreerde bladen in. Dat is altijd welkom, dan hebben we weer wat te lezen. Het enige boek dat ik hier in handen gekregen heb gaat over de ontsnapping van een der officieren van de ‘Eemden’ uit een Engels concentratiekamp te Singapore. Daar komt een stoet keurig aangeklede Moffen aan. Het zijn de rechters van het O.D.proces. Wat lopen er toch een jonge broekjes bij! De Anklager-vertreter lijkt wel vóór in de twintig! Wij hebben andere rechters gehad, alleen de tolk is hetzelfde. Er lopen wel twintig advocaten achter; allemaal Duitsers; de Hollandse advocaten worden niet meer toegelaten. Toch zal dat weinig uitmaken al is het een strop voor de Nederlandse advocaten, want deze voor het Nederlandse volk zo’n beroerde tijd levert voor hen nog wat extra’s op! De kantine is helemaal afgezet door de Nederlandse SS. Ik zal straks eens proberen of ik iets van de O.D.ers kan zien, want ik moet daar langs lopen als ik voor mijn kachels moet zorgen. Het plein voor de kantine is voor het proces prachtig schoon gemaakt. Het Bikcommando heeft een andere plaats gekregen, want dat zou voor de leden van het Kriegsgericht een te armzalig gezicht zijn! Vóór ik ga zagen neem ik nog even een kijkje bij de Kieschgrube en wéér zie ik dat er geen posten staan! 55-1 Deze weg blijft dus vrij! Jammer, dat mijn kostuum nog niet in orde is! Het kan helemaal geen kwaad dat ik me hier zo vaak aan de posten vertoon. In tegendeel, op die manier gaan ze het gewoon vinden dat ik hier loop. Nu maar aan het zagen! Tjonge, dat valt me niks mee! Ik schijn wel erg verzwakt te zijn door die buikloop! Nee, laat ik maar liever wat klein hout gaan hakken. Zo kan ik evengoed de situatie overzien. Nu maar hopen dat Tito gauw komt! Na een uur zie ik mijn kans! Er worden bij de garage benzinevaten opgeladen onder toezicht van Tito. Een pràchtkans, ik ga gauw meehelpen. Als Tito weg wil gaan, vraag ik hem of ik in de garage mag meehelpen omdat er te weinig werk bij de kachels is. Daarbij verzeker ik hem, dat mijn kachels en kelders prima in orde zullen blijven! Hij kijkt stomverbaasd; dit is hem nog nóóit overkomen. Ik moet mij dan maar vanmiddag in de garage melden! Zo, dat is een pak van mijn hart! Vol vreugde neem ik mijn kruiwagen op en ga een vluchtig kijkje nemen in de kantine. Kijk, daar zitten ze! Met zoveel beklaagden ziet de kantine eruit als een bioscoopzaal. De Anklager-vertreter staat net heftig iets te beweren. Alles ziet er zo onwezenlijk uit! Ik bid om een goede uitslag voor de mannen! Zou deze komedie nou werkelijk tot de dood leiden? Er gaan al stemmen rond ,van de Duitsers zelf afkomstig, dat de straffen héél zwaar zullen zijn. Berg heeft nog gezegd dat al die zaken Ausgerottet zullen worden; eindelijk moet het Nederlandse volk maar eens voelen dat het de Duitser ernst is! Ja Berg, ons is het óók ernst! Het gaat er ons om de Duivel en zijn Moer te weren! Hierna ga ik door naar de Bekleidungszimmer waar ik zonder veel moeite een paar klompsokken krijg. Door mijn baan valt het mij zó makkelijk om aan allerlei spullen te komen! Ik maak meteen een praatje met de Unterscharführer en herinner hem eraan dat hij mij naakt afgeranseld heeft toen wij hier aankwamen. Ja, het spijt hem heel erg, maar als het zo druk is dan wordt hij wel eens nerveus vertelt hij mij. Prettig voor anderen om zulke nerveuze uitingen te hebben! In ieder geval heb ik nu een vriendelijke relatie met hem; ik mag zelfs mijn trui uit mijn koffer nemen! Ik neem er meteen maar alles uit wat ik hebben wil. Dus Voges heb ik niet eens meer nodig! De Unterscharführer is zo bereidwillig en vriendelijk dat hij niet eens de moeite neemt om de voorraad te controleren. Ik duik daarom nog maar even in de koffer. Zo, nu heb ik alles voor een eventuele vlucht; een paar schoenen, lange kousen, een wit broekje, een trui en een baskisch mutsje. Ik kan dan als sportsman -als hardloper- langs de straten rennen. Hartelijk
48 dank Unterscharführer! Ik werk nu ook in de garage, dus als je eens wat georganiseerd wilt hebben -benzine of zo- dan kun je bij mij terecht, brave kerel! Af en toe zal ik je band doorprikken, maar ik zal hem steeds weer netjes voor je plakken zodat onze relatie nog wat steviger wordt! Achter de Duitse barakken gooi ik mijn kruiwagen halfvol met kolen vooral niet te zwaar, want ik ben van plan om mijn tocht nog voort te zetten. Ik kom Meinema tegen die ook bij onze Oranjewacht hoort. ‘Zeg Kees wat denk jij ervan? Waarom zouden ze ons hier houden? Ik vind het vooral voor jullie levenslangen zo’n ellendig idee!’ zegt hij. Hij begrijpt er ook niets van dat van der Zouwe, Manting en Twijnstra in Scheveningen gebleven zijn. Drees is achtergebleven vanwege briefjessmokkel via een Hollandse bewaker; en wat Hullemans betreft, we weten het niet. Hij heeft geen beste naam, ook al omdat hij een gevangene -die bezig was te ontvluchten- heeft verraden, waarna de gevangene naar de strafgevangenis vervoerd is. De Arnhemmers zeiden tegen mij, dat mòcht hij voor zijn diensten vrijgelaten worden, hij toch kapot gemaakt zou worden. Ik kan over die feiten niet oordelen! Hoe is er niet over mij geroddeld en wat is er niet over elkáár verteld! We zullen dit later wel uitzoeken. Nu Meinema, sterkte! Toch niet prettig om aan al die dingen herinnerd te worden; we hebben hier al genoeg te verwerken! Nu kom ik bij de tuinderij. Tony Nijland, de dominee, staar heerlijk te spitten in gezelschap van van der Mortel en Zeestraten. De tuinderij is een prachtig lekenspel, zelfs de Arbeitsführer weet er weinig van. De voorman Van der Burgt steunt op de wetenschap van van Buuren, die daarom in het warenhuis en de kas mag werken De verhalen van de tuinders zijn vaak kostelijk omdat haast niemand er enig verstand van heeft. Toen ze bij voorbeeld stokken moesten maken voor de bonen leken het wel bomen, zo groot waren ze. Ze moesten veel kleiner gemaakt worden. Toen werden het wandelstokken. Daarvoor moesten de tuinders ’s avonds ‘Am Tor’, want dat was arbeidssabotage. De bedoeling van de tuin is groenten te leveren voor de SS.keuken. Nu, ze mogen daarmee gestraft worden! Ik ben nu buiten het Lager gekomen en loop nu langs de postenketen. Bij het Schweinencommando zie ik ineens een paar gevangenen wegrennen. Die zijn natuurlijk weer in het varkenshok geweest. Jan Edens en zijn collega moeten elke dag voer en afval halen uit de Duitse keuken. De deur naar het varkenshok wordt dan wel gesloten, maar je kunt er dan nog inkomen via de troggen. Nu hebben kennelijk een paar mannen hun buik volgepropt met rommel uit de troggen en zijn daarbij betrapt door de Arbeitsführer. Ze komen uit het commando van Schepers! Nou, dat wordt wat! Ze hebben die gevangenen direct gemist. De Arbeitsführer is linksom de barakken geslopen en dat hebben de bietsers gemerkt. Het zijn drie man; hij kreeg de Arbeitsführer in de gaten en nu is het rennen wat je rennen kunt! Dat is ontzettend dom! Ik zie Schepers van de andere kant al aankomen, zodat de mannen ingesloten zijn Ze lopen toch maar de minste weerstand tegemoet en dat is Schepers. Ondertussen loopt de Mof ook deze kant uit. Schepers krijgt er een te pakken en ranselt hem gemeen af!. Hij probeert ook de anderen nog te grijpen, maar dat mislukt. Het slachtoffer krijgt er van langs! Jonge, wat gaat dat hard! Die andere stomme honden blijven waarachtig niet staan maar lopen door langs het prikkeldraad. De Arbeitsführer vliegt naar de wacht en daar komen de soldaten aan. Ze rennen het plein af en zo worden de twee ingesloten. Nu proberen ze ertussendoor te glippen. Zijn die kerels gek geworden, straks wordt er geschoten! Ze blijven nu staan, want ze zien wel dat er geen uitweg is. Die aframmeling door zes man is beulswerk. Na een paar minuten worden drie lichamen ‘Am Tor’ gesleept. Die mannen zien er vreselijk uit en dan komt Berg straks nog! Het is nog betrekkelijk vroeg en er staat hun nog zó veel te wachten! Eerst mogen ze blijven liggen tot ze weer op kunnen krabbelen. Als Berg dan heeft ingegrepen kwakken ze weer neer en dan moeten ze in liggende of in staande houding de avondbel van negen uur afwachten. Vaak krijgen deze mensen nog een aframmeling bij het middagappèl, want dan is de stok toch al in beweging en een extra portie schoppen kan geen kwaad. Berg noemt dit
49 ‘Erziehung’. Maar dergelijke primitieve naturen als deze Limburgse woonwagenkampbewoners gaan alleen hun instinct te rade en dat is in dit geval; hun ontzettende honger te stillen! Langs de hoofdwacht buiten de omheining loop ik door om naar de andere ingang de zogenaamde Arbeitstor te gaan, en zo kom ik op weg naar de kelder die drie lichamen tegen die aan hun benen worden voortgesleept. Nu, zo prettig is deze wandeling nou niet geweest! 57-1 Na het eten ga ik eerst naar de kelder. Bij de uitgang van het Lager staat een van de drie slachtoffers weer op zijn benen. Dit zal wel degene zijn die is blijven staan. In de kelder krijg ik weer visite van de SS. Een van hen geeft mij zijdelings een waarschuwing dat ik mijn mond moet houden, want er zijn er twee bij die voor een rang studeren, en die zijn gevaarlijk. Ik snap toch niet dat ze in mijn kelder mogen komen. Om twee uur meld ik mij bij de garage bij een zekere Burgers, de Arbeitsführer van de garage. Het is een N.S.B.er in burger. Hij is stomverbaasd als ik mij meld. Het enige wat ik kan zeggen is, dat Tito mij gecommandeerd heeft. Hij heeft er echter nog niets van gehoord. Nu, ik moet dan maar een motor gaan schoonmaken. Dat is heerlijk! Ik geniet weer van het oppoetsen van een motor en dan nog wel een Norton! Binnen een half uur glimt het apparaat aan alle kanten. Ondertussen maak ik kennis met de garageploeg: Willie, een communist uit Enschede, Gerrit ook een communist en Willem een zwarthandelaar. Aan een tafel zit een radiotechniker apparaten te herstellen. Heerlijk, weer eens muziek te horen ik geniet van het werk! Tegen drie uur komen de O.D.ers uit de kantine, maar ze moeten in het gelid blijven staan met een postenketen om hen heen. Zo worden zij het Lager ingevoerd. Straks zal ik wel horen hoe het gegaan is. Als ik me helemaal verfrist heb en een sigaret gerookt gaat de bel en op weg naar het appèl zie ik kans om het bericht van van Slooten over te brengen. ‘Am Tor’ ligt nog één man, de beide anderen staan nu. Wat is dat toch een geweldige marteling vooral nu de grond nog zo koud is! Het appèl zal wel weer fris zijn! Nou, we hebben genoten van ‘Mal herunter’ en daarna was het weer ballet! De Joden kregen weer een extra beurt: het hele Jodencommando moest ‘Am Tor’. Wanneer zal deze druk eindelijk eens van ons afgenomen worden? Vreemd leeg zijn onze gelederen, maar ik hoor net dat de hele O.D. naar barak 4 is verhuisd! Wat zou daar nou de bedoeling van zijn? Vanavond heb ik gehoord dat Grosman naar de dysenteriebarak is gebracht; ik vermoedde al dar hij dat onder de leden had, hij zag er aldoor al zo vreselijk slecht uit! Ik maak nu kennis met de techniker uit de garage, die mij dadelijk vol vuur toevertrouwd dat de anderen volkomen onbetrouwbaar zijn en dat ik me maar aan hem moet houden. Hij zal misschien een verbinding naar huis voor mij weten, want hij komt overal! De man bevalt me niet erg; hij is alleen op organiseren ingesteld en alles is ook hier ‘ikke ikke’. De ontevredenheid staat hem op het gezicht geschreven. Ook hij is communist. Ik geloof eigenlijk dat het pseudo-communisten zijn; meelopers, ontevredenen., want de echte communisten zijn allemaal direct naar Duitsland vervoerd. Het blijkt wel dat ik in de garage op mezelf ben aangewezen, maar dat hindert niet, dat ben ik gewend. De avond breng ik verder met Jan Edens door. Hij geeft me les in landbouw; vanavond behandelt hij de roggeteelt. Dat is zeker een associatie met het dagelijks potje heerlijke roggepap. Verschure is nu ook een cursus begonnen met zes leerlingen. Zo heeft ieder van ons zijn afleiding. Daar gaat de bel. De derde man van de bietsers ligt nog steeds op de grond en als hij zich na een controleschop niet verroert, wordt hij naar de barak gedragen. Het is nu wel erg stil nu de O.D.ers weg zijn! Het geeft een vreemd gevoel. Hoe zou het hun nu wel te moede zijn? Laten we gaan slapen en de hele rotzooi vergeten!
50 58-1 7 april 1942 Vanavond heb ik van Verschure mijn P.D.A-ring gekregen. P.D.A. betekent: Polizei-DurchgangsLager-Amersfoort. De ring is goed gemaakt. Ik heb Piet gevraagd om mijn naam erin te graveren. Dat zou hij doen, maar op dit moment heeft hij er nog geen instrumenten voor. Gisteravond is er weer een Rus overleden! Het Jodencommando krijgt nu dus extra werk: het begraven van de dode met schoppen en kalk. De man van de prikkeldraadafranseling zal het ook niet lang meer maken! De Mof moordt goed! Zouden de mensen in Rusland ook zo beestachtig behandeld worden? Met de O.D. is het contact verbroken, niemand heeft meer toegang! Vreemd, héél vreemd, ik zal toch proberen vanmiddag even bij hen te komen: ik ga dan wat hout brengen voor hun kachel. De kans is wel klein dat ze me toelaten, maar het is te proberen Met mijn gezondheid gaat het best. Jan vindt mij er veel beter uitzien en mijn buikloop vermindert al. Vanochtend heb ik bij het bietsen geweldig geboft. Ik kreeg van de wacht -behalve de afvalbak- een schaal met eten! Erwtensoep met vlees! Ik heb er heerlijk van gesmuld en Piet mijn collega heeft méégenoten. Jan kwam tegen negen uur met mijn extra portie, die ik nu maar voor vanmiddag bewaar. Dat zal ik voortaan blijven doen; een deel van het eten voor ’s middags bewaren, want die middagen zijn zo verschrikkelijk lang! Ik heb zelfs bietsbrood -dus brood uit de vuilnisbak gekookt-, mijn honger was enorm! Gelukkig maar dat ik niet al te smalend over dat brood ben geweest tegen Piet! Daar komen de inquisiteurs weer aan een akelige optocht! Had ik maar een mitrailleur! Ach, ik weet het wel, allemaal fantasie! Maar wat zou ik graag eens òp willen tornen tegen dat hele zootje! Een geweldige pret schijnen ze te hebbenn die juristen in militaire uniformen van de luchtafweer. Al hun koppels zitten scheef! Je kunt duidelijk zien dat het geen militairen zijn, maar helaas doen ze even veel kwaad!. Ik kan niet uitstaan dat het zulke broekjes zijn! Buiten zie ik nog even de O.D. staan. Wat is dat toch een massa, die zesentachtig man bij elkaar.! Ik ga maar naar Piet mijn collega; zijn kelder ligt tegenover de kantine en daar kan ik alles zien. Het is eigenaardig, maar het is net of dit proces mij biologeert; het liefst zou ik erbij willen zitten. Zo heb ik een overzicht van de hele zaal. Van schragen is een hoefijzer gevormd. Hetzelfde protocol als bij ons gaat beginnen. Alle beklaagden staan op als het ‘Hohe Gericht’ de kantine binnen marcheert en ik hóór de president haast zeggen: ‘Die Sitzung wird heute fortgesetzt!’. Dit wordt dan voorafgegaan door de Hitlergroet. Na deze inleiding gaat het gerecht zitten en de beklaagden mogen daarna ook weer plaatsnemen. Nu beginnen de verhoren! Calkoen is vandaag de eerste die onder het mes genomen wordt. De indruk van het geheel is erg rustig. Mijn kachels zijn weer klaar en mijn kelders schoon, maar ik ga vanmiddag pas naar de garage. Ik kan toch voor een eventueel winterseizoen niet laten merken dat er voor de Heitzer eigenlijk geen bal meer te doen is! Mijn collega doet praktisch helemaal niets meer. Hij wordt alleen maar moe van het bietsen en hij vindt het onbegrijpelijk stom om zo’n bijbaan aan te pakken! Voor de garage is er nog tijd genoeg, zegt hij. Maar hij heeft makkelijk praten, want door de SS-keuken en door de douche-inrichting houdt hij zijn baantje óók tijdens het zomerseizoen. Op weg naar de kelder merk ik een geweldige opwinding in en om de wacht. Een man staat klaar met de sirene. Ik moet maken dat ik in mijn kelder kom, anders word ik ‘Sofort entschossen!’ Daar komen nog meer soldaten aan, de geweren klaar in de aanslag en op vuren gereed! Er is een geweldige herrie! 59-1 Ik ga in mijn raam zitten om te kijken wat er te doen is. Het strafcommando zie ik op de weg staan, twee aan twee met de ruggen tegen elkaar. Er is zeker iemand ontvlucht maar waarom is er dan geen alarm? Wel hoor ik ze vloeken en elkaar toeroepen. Mijn raam heb ik opengezet zodat ik alles kan horen! Elke bijzonderheid en elke opwinding bij de Moffen is voor ons een attractie! Na een paar minuten komt de stoet binnen. Tussen onze beschermers loopt waggelend een gevangene. Hij heeft geprobeerd tussen de postenketen door te sluipen, maar een van de posten heeft hem gezien! Nou, dan is het verder
51 een klein kunstje om hem in te sluiten. De stoet gaat naar de Schreibstube, naar Berg of Nelis. De man houdt zich goed, ondanks dat hij weet wat hem te wachten staat: de bullepees! Hij schijnt nu al flink groggy te zijn of zouden dat de zenuwen zijn die hem parten spelen? Berg heeft de gevangene met de bullepees afgeranseld en hij is bewusteloos in de bunker gebracht. De cel waarin hij komt moet donker gemaakt worden. Dergelijke ontvluchtingpogingen betekenen zo ongeveer zelfmoord, maar de mensen die zoiets doen zijn dan ook volkomen overspannen. Ik heb er zelfs een gesproken die zóveel slaag gehad had en zó gesard was, dat hij net gedaan heeft of hij wilde vluchten om een kogel in zijn rug te krijgen, maar toen werd er natuurlijk net niet geschoten! Hij heeft niet eens de bullepees gekregen, alleen een doorlopend abonnement in het strafcommando. Deze man heeft later dysenterie gekregen en is daardoor overleden. Ik heb iets geweldigs gevonden; ik bezit een safe-inrichting! Ik ben achter de grote kachel eens gaan snuffelen en daar zat onder het stof een klein metalen deurtje met een sleutel in het slot. Het slot ging gemakkelijk open en daarachter zat een prachtige ruimte, waar niemand in kan komen! Het is het onderstuk van de rookafvoerpijp. Geweldig! Ik heb hem goed schoongemaakt en vanmiddag zal ik mijn burgerkleding erin leggen. Ook georganiseerde dingen kunnen hierin verstopt worden! Nu mag zelfs Berg een inspectietocht houden, maar vinden doet hij niets! Het witte broekje heb ik aan Jan gegeven en hij zal de kleur wat minder opvallend maken. Daarvoor wordt het mooie broekje een week lang met het varkensvoer meegekookt, dus de broek zal in ieder geval een andere tint krijgen. Jan de Jong kan misschien aan een lange broek komen en dat zou nog beter zijn en hij had het zelfs over een hoed! Straks wandel ik nog als Gestapo het Lager uit! Berg schijnt in de Bunker nog bezig te zijn met de man van de ontvluchtingpoging Ik begrijp niet dat het mogelijk is dat er nog plaats is in de bunker! Er zijn maar zes cellen en nu zitten er negen man in. Sommige moeten dan dubbel bezet zijn en dat in die kleine ruimte! De Arbeitsführer heeft de waarschuwing gekregen dat er om de kantine niet geschreeuwd mag worden! Dat wil zeggen ook niet geslagen, want de Mof moet brullen bij het slaan! Zo wordt er nu een bietser eerst achter het revier gebracht om een afranseling in ontvangst te nemen. Het slachtoffer is een van de rode Leidenaars. Een mooi stel broers zijn dat! Ze zitten hier voor zwarte handel, en ze bestelen wie ze bestelen kunnen, zelfs elkaar. Ze hebben zoveel zwijnerij gegeten dat ze na een hevige dysenterieaanval beiden zo mager zijn geworden als latten. Hun haar ziet eruit of de mot erin zit. De jongens zijn nog geen vijfentwintig jaar maar lopen hier rond met oude-mannetjes gezichten. Jan vroeg mij hun leeftijd te schatten! Ik schatte hen op plusminus vijftig jaar. Het zijn wandelende skeletten en ze kunnen ook niets meer verdragen; één zetje en ze liggen tegen de grond. Toen ze hier in het najaar kwamen moeten het potige kerels geweest zijn. Ongelofelijk! 60-1 De Arbeitsführer hoeft niet eens zo hard te slaan om hem bewusteloos in elkaar te doen zakken. Met het oog op het ‘Hohe Gericht’ mag hij niet ‘Am Tor’ liggen. Nu leggen ze hem achter het revier. Deze kerels hebben een straf van zes maanden gekregen. Ze moeten nu nog ongeveer twee maanden zitten, maar ik geloof nooit dat ze het halen en als ze het halen zullen ze het buiten niet overleven. Dit zijn twee mensen, die gedeeltelijk door eigen schuld kapot zijn gemaakt. Diezelfde weg gaat van der Lee op en ook dat stelletje Limburgers en nog enkele anderen. Nu kan ik wel gemakkelijk praten, want ik heb wel genoeg te eten: werkelijke honger heb ik nog niet gehad! Maar deze kerels lopen uit hun commando, vaak onder het mom van naar de kapper te gaan of iets dergelijks en dan scharrelen ze het Lager door op zoek naar iets eetbaars. Vaak wordt dan zelfs in de keuken, de magazijnen of in het varkenshok ingebroken. Dat gaat goed, tot je in de gaten begint te lopen en via ‘Am Tor’ gaan ze dan verder de helling af. Bij het eten heb ik een groot gedeelte van mijn portie aan Beck gegeven; ik heb al zo’n heerlijk diner gehad en vanmiddag is er nog wat te eten! Nee, te mager zal ik hier wel niet
52 worden! Om kwart over een heb ik weer bezoek gehad van mijn SS. klanten en het gesprek ging weer over Rusland. Sommigen hebben de Balkanveldtocht meegemaakt. Het lijkt wel gemakkelijk te zijn gegaan, zoals zij het vertellen. Maar behoren zij niet tot de onoverwinnelijken? Er was er een bij, die Smolensk meegemaakt heeft. Nou, die vertelde er maar niet teveel van! Ze waren doodsbang voor de Partizanen; nóóit werden ze met rust gelaten. De Nachschub werd geregeld onder vuur genomen, en wel zo, dat de mensen van de N.S.K.K. waar veel buitenlanders inzaten, de zgn. werkloze N.S.B.ers of hoe ze in het buitenland ook mogen heten, het verdomden om verder te tuffen, want dat was hun bedoeling niet! Als ze rustig mijlen achter het front reden klonk er plotseling een knal en een wagen reed aangeschoten de colonne uit! En zo ging dat steeds maar door, het was veel te gevaarlijk om naar de meisjes te kijken, want de meesten waren ‘Flintenbeiber’. En dan die straatgevechten; de Rus schijnt daar expert in te zijn. Alles bij elkaar klonk het niet echt enthousiast! Het is twee uur en ik ga weer naar de garage. Daar moet ik nog wennen aan de vijandige sfeer tussen mijn collega’s en mij. Ik voel, dat ze me liever zien vertrekken. Waarom? Weet ik niet! Op mijn vraag of er iets voor mij te doen is krijg ik als antwoord dat ik beter bij mijn kachels kan blijven. Daarom negeer ik ze maar en gewapend met een poetsdoek begin ik een van de wagens schoon te maken. Kalm doorwerken, er is genoeg te doen, want alles ziet er smerig uit. Ik zal me hier heus niet uit laten gooien Als ik enige tijd gewerkt heb komt de Arbeitsführer binnen; degene die we altijd vergelijken met Herman Göring. Hij ziet me bezig met een wagen. Komt op me toelopen en geeft me een tik in mijn gezicht die ik nog half ontwijken kan, denkend dat hij grappig wil zijn. Maar dan een gebulder: ‘Was haben Sie hier herum zu hangen?’ Ik vertel hem het verhaal en hij schreeuwt: ‘Ich habe nichts mit dem Hauptscharführer Tito zu machen! Raus und schnell!’ Nou daar sta ik dan met mijn goeie gedrag! Ik zal de boel maar aan Tito overlaten om de boel in orde te maken en zal vandaag maar liever niet meer in de garage komen! Ik voel me diep beledigd, maar ik snap wel hoe het in elkaar zit. Deze Arbeitsführer regelt het werk van de gevangenen en nou had ik hèm éérst moeten vragen of ik wel in de garage mocht werken, nú voelt hij zich gepasseerd.61-1 Ik begrijp niet hoe zoiets mogelijk is; Tito is Hauptscharführer en deze vent is helemaal niets, hij heeft niet eens een stréép! Daar zie ik Tito gaan; ik ga erop af. Als ik alles verteld heb zegt hij dat ik morgen maar weer gewoon komen moet en de rest zal hij wel in orde maken. Ik probeer meteen die vervelende Arbeitsführer zwart te maken, door te wijzen op zijn uitlating dat hij niets met de Hauptschafführer te maken zou hebben, maar dat mislukt. Tito lacht alleen; onbegrijpelijk! Er komt net weer een groot transport aan. Nu, we mogen wel wat aanvulling hebben; van de ruim negenhonderd man zijn er nu nog maar zeshonderd over! Er zijn weer veel Joden bij, maar er lopen ook geestelijken tussen; de laatsten zijn een barometer van het steeds toenemend geestelijk verzet buiten! De onderwijskwestie over de benoemingen bij het bijzonder onderwijs is door de onzen gewonnen, dank zij de voorbeeldige houding van de afdeling Arnhem, want dat benoemingsrecht is op de lange baan geschoven. Wat een strenge bewaking over de nieuwe gevangenen! Nu kunnen we niets van hen horen, maar dat komt straks wel. Alleen is het jammer dat er zóveel Joden komen: de behandeling wordt dan nog veel zwaarder, al is een slechtere behandeling haast niet mogelijk! ` De O.D. wordt weer afgevoerd, ze gaan direct naar barak 4. Ik zal proberen er nog even bij te komen. Gauw mijn kruiwagen opladen! ...Gelukkig, Nout kan ik nog een ogenblik spreken. Er valt niets van te zeggen of men Feindbegünstigung aan zal nemen of niet, maar de algemene indruk is niet zo optimistisch. Het vreemde is dat de meesten hun advocaten nog niet eens gesproken hebben. Dat wordt niets! Ook in de garage had ik al van Burgers gehoord dat er
53 volgens Tito zwaar gestraft zal worden! Is dàt nu rechtspraak als de strafbepaling van tevoren al bekend is? Vandaag krijgen we worst en boter extra. Ik begin ook mijn brood weer meer te appreciëren. Toch kost het me geen zelfoverwinning om Beck een flink stuk mee te geven; als ik meer honger krijg, zal dat wel moeilijker worden. Vanavond ben ik even in barak 4 geweest. Je krijgt de indruk dat je nog zieker wordt wanneer je daar moet liggen! De bedden staan drie hoog op elkaar. Véél toezicht is er niet omdat de Mof veel te bang is voor eigen infectie. Als de Stubeoudste een vuilpoets is zijn de zieken nog niet gelukkig! De zieken zelf krijgen geen extra voeding. Nee, het is geen verbetering om hier opgenomen te worden, eerder een achteruitgang! Wat zien de mensen eruit! Volkomen apathisch en uitgeteerd! Het is een wònder dat er nog zo velen uit barak 4 komen! Grosman ziet er beroerd uit! Naast zijn dysenterie heeft hij last van zijn rechterlong gekregen. Het is te hopen, dat hij genoeg weerstand heeft om er overheen te komen. Bàh, wat heerst hier een sòmbere sfeer! De Brauw slaapt. Aan een kant vind ik dat best prettig, nu hoef ik nog niet met hem te spreken! Nu ik heb hier genoeg gezien! Nog even druk ik Levison uit Amsterdam de hand; hij is een oudleerling van me uit Haarlem. Ik ben weer blij om buiten te zijn al is het daar ook somber genoeg! Het liefst werk ik maar weer! Een bof, dat ik in de garage mag werken, dat kan nog interessant worden. Ik hoor nu net dat de Russen géén kantine krijgen. Zelfs die stomme koeken zijn dus nog tevéél voor hen! Je zult zien dat voor de Joden zoiets ook nog komt, want hun behandeling wordt zienderogen slechter. Met Wiertz -de journalist- breng ik nog een interessant uurtje door. Hij vertelt mij zijn ervaringen uit de vorige oorlog. Een belangwekkend vak, de journalistiek, maar wat een geweldige ontwikkeling moet je daarvoor niet hebben! 62-1 Hij zal me de volgende keer een overzicht geven van de Balkanpolitiek uit de periode van1910-1920. Wat heeft hij veel interessante mensen ontmoet! Voordat we naar bed gaan spelen Jan en ik nog een spelletje. Hij vertelt mij het een en ander over de garage, zodat ik nu van alles op de hoogte ben. Daar schijnt men van hoog tot laag te organiseren! ‘Dikke Willie heeft een kroeg in Enschede’, vertelt hij mij, en Willie de communist is vroeger vaste klant bij Dikke Willie geweest. Dikke Willie is een vriend van Burgers, en deze laatste koopt samen met Tito materiaal en levensmiddelen in. Daarbij wordt hij geholpen door een burgerchauffeur waarvan ik de naam nog niet ken. In ieder geval zijn dat uitstekende gegevens, dat kan nog héél interessant worden! Als we in bed liggen krijgen we last met de Rapportführer omdat we de jassen over ons heen hebben gelegd. Maar ook dat gaat weer voorbij. Jongens, wat verlang ik naar huis naar mijn vrouw en de kinderen! Soms kan alles zo dubbel zwaar drukken. Welterusten mannen! 8 April 1942 Het oordeel van Westerveld is dat het O.D.proces deze week beëindigd zal worden, zo hard gaat het. Contact met hen is niet meer mogelijk, want ook de bunker wordt streng bewaakt. Ze hebben zelfs mijn kleine kelder nagekeken of ik misschien binnendoor contact met de gevangenen kon hebben. Ik heb wel eens geseind, maar dat is heel zachtjes geweest. Dat zachte tikken is duidelijk hoorbaar voor de gevangenen, maar van buiten is het niet te merken en binnen bij de wacht zou men er speciaal op moeten letten om het te horen. Maar ik weet wel zeker dat ze niets gemerkt hebben.
54 Vanochtend ben ik naar mijn kelder gebracht door Scharführer Mayer. Het is me opgevallen dat hij buitengewoon vriendelijk tegen mij is. Vanmorgen maakten we een praatje en ik vroeg hem terloops wat voor tabak hij rookte. Nou, dat waren boekweitdoppen. Ik zei hem ‘Als je mijn vrouw in Zeist eens wilt bezoeken dan kun je tabak krijgen, maar neem dan ook wat voor mij mee!’ Wonder boven wonder zei hij mij dat hij dat zou doen! Onbegrijpelijk, om nu ineens contact te hebben en dat nog wel via een Duitse SS.man! Ik vertelde hem enkele dingen van huis en hoe hij moest reizen. Uit dankbaarheid drukte ik zijn beide handen; ik kon hem wel om zijn hals vliegen! Hij begon me al op het hart te drukken om geen briefjes mee te geven, maar ik snoerde hem de mond door te zeggen: ‘Ik zal U een introductiebrief meegeven, anders weet mijn vrouw niet hoe ze U moet ontvangen!’ Nou, dat was best, een andere ontvangst mogelijkheid zag hij ook niet. Hij zal zondag al naar huis gaan en morgenochtend brengt hij mij wéér weg om dàn dat briefje mee te nemen. Ik voel me de koning te rijk; wat loopt het mij aan alle kanten toch mee! Nou Mayer, tot morgen! Snap je daar nou wat van? Die man is een vurig Nationaal Socialist en tòch doet hij zulke dingen. Maar ik zal me maar niet in dat probleem verdiepen! Ik bof! Als dit contact doorgaat hoef ik niet eens meer te bietsen, want dat kan ik nog steeds maar niet prettig vinden; in mijn hart heb ik een geweldige hekel aan het schooien in vuilnisbakken al camoufleer ik het zo goed mogelijk. Ik neem de bak mee naar mijn kelder, gooi het ding uit over de grond en breng dan de schone bak terug. De ànderen zoeken de bak uit in het zicht van de wacht. Tenslotte heb ík als Heitzer een stand op te houden! Toen Jan kwam heb ik hem het geval van Mayer verteld. Stomverwonderd keek hij me aan.63-1 ‘Nou ’ zei hij ‘Je wordt hier nog een kampioen-organisator! Het is haast verdacht maar voor wat echte tabak doe je een heleboel!’ Ik vind het fijn dat ik Jan nu straks ook wat tabak zal kunnen geven! Die jongen heeft zoveel voor mij gedaan! Als het goed gaat roken wij Maandag al onze pijpjes Niemeijer! Maar wat belangrijker is, is het contact met mijn vrouw! We zijn dan in gedachten weer zo dicht bij elkaar en dat geeft zo’n stimulans in deze hel! Daar komt de rechterlijke optocht weer aan. Hoeveel dagen zouden we deze parade nog te zien krijgen? Konden we toch nog maar wat doen, maar we zijn hier volkomen machteloos! We krijgen hier zoveel zwarthandelaren en zo weinig saboteurs! Is de Hollander dan niet tot iets beters in staat, of is alles nog steeds op zakendoen ingesteld? Ik voel mijn onredelijke redenatie maar het is allemaal zó bitter en zó hard, die smeerlapperij! De ochtend heb ik verder doorgebracht met rondhangen bij de kachel. Ik was geweldig onrustig terwijl ik nog wel zó geboft heb vanmorgen, maar misschien is het wel daardóór. Ik kreeg nog bezoek van Piet -mijn collega- en samen hebben we twaalf uur afgewacht. Hij vertelde mij van zijn leven, een écht vagebonderen door de wereld. Vooral Amerika trok hem erg. Een gróót land noemde hij het met een breed gebaar. Om twaalf uur hebben we weer eens heerlijk genoten van de gortpap! Wat is dat lekker! Net room zo dik is de melk! Ik bof weer met de ketellik, maar die mogen Tuisinga en Nijland delen. De overschep krijgt Beck. Iedereen is dol op die gort, het is werkelijk héérlijk! De nieuwelingen zijn Engelandvaarders! Dit is een zaak die mij altijd geïnteresseerd heeft! Wat had ik zelf geen mooi systeem met het Makassarsiaanse ontwerp; een Canadese kano met aan weerszijden een vleugel (lippa-lippa.) Dit systeem is niet meer door te voeren, nu strand en omgeving verboden terrein is. Deze mensen zijn hun tocht met een motorboot begonnen vanuit de Zeeuwse wateren. Even buiten de kust werden ze door een marinevaartuig opgemerkt. De nacht was ook veel te helder, en ze zijn te vroeg gestart. Ik ben benieuwd hoe groot het percentage is dat overkomt! De meesten struikelen door onvoldoende voorbereiding, net zo als hier. Bij de wachtaflossing heb ik vijf nieuwe SS.mannen in mijn kelder gehad, heel jong spul. Het soort van losse arbeider. Ik heb het met hen nog over het O.D.proces gehad. ‘Die moeten allemaal kapot!’ zeiden zij ‘Want anders nekken ze ons straks!’ Dàt is tenminste een reële opvatting! Zou dit ook niet de Duitse opvatting zijn? De angst voor latere represailles door de
55 leiders van de diverse organisaties is groot! Ook zijn ze erg bang voor de Russen, al hebben ze daar nog geen kennis meegemaakt Ze vertelden me wel van vrienden, die invalide terug waren gekomen van de kou zonder met de vijand in contact te zijn geweest. Ook klonken hun uitlatingen over hun Duitse meerderen nou niet bepaald waarderend! Ik begrijp die kerels ook niet dat ze zich maar alles laten zeggen, want de behandeling die ze krijgen is niet bepaald aangenaam en dat beginnen ze nu ook te merken, terwijl ze nog maar veertien dagen hier zijn! Uitdrukkingen als ‘Die en die Scharführer is een rasploert!’ getuigen toch ook niet van de zogenaamde Duitse kameraadschappelijke onderlinge band! Ook zijn ze erg boos op de Amersfoortse grieten -zoals ze die noemen-, want alleen de snollen gaan nog met ze mee. Het is zo eigenaardig, dat deze jongens er toe aangezet worden om met vrouwen 's avonds de bossen in te gaan. Dit is een onderdeel van het cultuurprogramma: afdeling ontspanning. Een fráái stel dit alles bij elkaar! 64-1 Een prettig idee dat Amersfoort deze kerels zo negeert, vooral omdat ze dat best voelen. En ze hadden nog zó op succes gerekend met hun goedzittende uniformen! Ook is het bij de Nederlandse SS zo opvallend -en dit is bevestigd door verscheidene SS-soldaten- dat de Duitsers zelf deze verraders niet vertrouwen. Dit uit zich bijvoorbeeld in de rangsverhoging, haast geen enkele Nederlander krijgt een rang, alleen zij die lid zijn van de N.S.B. hebben een kleine kans. Op mijn vraag waarom ze geen rang hadden antwoordden ze dan ook: ‘Daar hebben we nu net geen zin in, dat is veel te lastig!’ En op mijn opmerking, dat een Nationaal-Socialist steeds naar het hoogste moet streven en al zijn krachten moet inspannen om volk en vaderland te dienen, gaven ze mij liever maar helemaal geen antwoord. Het slag mensen dat hier bij de SS- rondloopt heeft over het algemeen geen waarde. Het zijn karakterloze mensen die van dag tot dag leven en het gemakkelijk vinden om op deze wijze te parasiteren. Vanmiddag heb ik mijn eerste kleine reparatie verricht waarop ik geweldig trots ben; de lichtschakelaar van de motor was gebroken en nu is het weer in orde. Tito kwam erbij staan en toen ontwikkelde zich een gesprek op politiek terrein. Tito gaf een overzicht van de Duitse cultuur en de invloed daarvan op Nederland en het oosten van Europa. Dit was dan ook het motief -naast de bloedverwantschap- om Nederland te beschouwen als een onderdeel van Duitse Rijk, wat bovendien de geschiedenis ook al zou bewijzen. De Nederlanders of liever de NederRijnlanders zijn dus eigenlijk Duitsers; ‘Jullie zingen toch zelf dat jullie van Duitsen bloede zijn?’ Nu heb ik in de Scheveningse gevangenis ruimschoots de tijd gehad om de door Tito aangehaalde problemen grondig te bestuderen in de boeken van prof. Jan Romijn.! Ik vroeg hem dan ook héél bescheiden of ik hem ons Nederlandse standpunt uit mocht leggen, en toen dat grootmoedig werd toegestaan, diende ik hem met namen getallen en jaartallen van repliek! Dat zou niet zo erg zijn als we alleen geweest waren maar nu stonden Burgers, Dikke Willie, een N.S.B.chauffeur en drie gevangenen er bij. Opeens moest ik mijn mond houden, want Tito kreeg er genoeg van en zei mij dat ik hier geen propaganda mocht maken. Hij ging meteen weg na mij gevraagd te hebben waarvoor ik hier zat en hoeveel straf ik gekregen had…… Tja, daar sta ik nu! Ik heb me veel te veel laten gaan, maar ik voelde me ook zó beledigd door zijn dom betoog! Kijk, daar beent hij al naar de Schreibstube, naar Nelis of Berg om naar mij te informeren! Ik zie mijn baantje alweer verdwijnen; wat nú! Wat ben ik onvoorzichtig geweest, stommerd die ik ben, ik begin meteen een vrachtwagen te repareren waarvan het achterlicht kapot is en wacht verdere gebeurtenissen maar af. Daar komt Tito weer aan en ik moet bij hem komen. Hij vertelt mij dat ik héél gevaarlijk ben, ja stááts-gevaarlijk! Maar hij zal het toch met mij proberen omdat ik mijn werk steeds in orde heb. Ik betuig mijn spijt, dat ik mij heb laten gaan in bijzijn van anderen en ik zeg er maar bij dat -ondanks mijn andere mening- ik het Duitse standpunt heel interessant gevonden heb! Nu moet ik maar zorgen dat mijn garagewerk niet te verbeteren is. Maar ik moet oppassen, want het motief ‘Koper en tin’ gaat in de garage niet meer op, al ben ik er prachtig doorheen gerold! Nu het goed afgelopen is kan ik er nog wel om lachen;
56 ik heb zelfs kunnen bewijzen dat de Nederlanden de cultuurvormers van Duitsland zijn geweest en dat deze invloed zich deed gelden tot diep in de Baltische landen. De vrachtwagen, waar ik mee bezig ben, zou ook een middel kunnen zijn om buiten het kamp te komen. 65-1 Hij is er prachtig voor gebouwd! Maar ik zal morgen alles eens beter bekijken, want ik moet nou een boodschap doen voor Tito. Daar komen de O.D.ers weer uit de kantine. Wat zullen die kerels het nu moeilijk hebben! Bij het langslopen steken velen van ons de duimen in de lucht ‘Thumbs up!’, ons teken van kop op en moed houden! Het is vandaag een vrij rustige dag geweest wat betreft het afranselen. Hier en daar werd wel een mep verkocht maar niet de moeite waard om te memoreren. Daar wordt weer een Rus begraven. Een intens zielig gezicht, zo’n kist scheef op een kar met een zak kalk ernaast. Zijn familie zal nooit weten wat er van hem geworden is. Later zal hij tot de vermisten gerekend worden. We zullen proberen naderhand iets voor jullie te doen kameraad, al is het maar een eenvoudig gedenkteken hoe jullie hier geleden hebben! Het appèl van zes uur is vrij rustig en met het oog op een kalme dag verwacht ook eigenlijk iedereen een leeg ‘Am Tor’, maar het is haast belachelijk zoveel nummers er voor deze sport worden afgeroepen Berg c.s. hebben zeker de commando’s weer beslopen en daarbij de nummers opgeschreven van degenen die op dat moment niets stonden te doen. Heus de Mof zit vol verrassingen! Het Joden commando moet ringelpieszen mit handfassen -dat zal wat fraais worden- onder persoonlijke leiding van Berg. Ze mogen eerst eten ,wat een goedheid. Het is eigenlijk ook geen voordeel dat ze eerst mogen eten, want dan duurt het ook weer zoveel langer vóór ze flauwvallen. Ze zijn de volgende dag dan helemaal kapot, wat weer een reden voor de Mof is om dat ‘Krengentuig’ méér op te jagen. Om zeven uur moet het Jodencommando aantreden en als we na enige tijd uit het Lager komen om de kachels te controleren staan ze daar nog steeds ‘Im Stillstand’. Het valt niet mee om dat tien minuten goed vol te houden! Wat zien sommige van die mannen eruit! Enkelen lopen niet meer op klompen die te klein zijn geworden omdat hun voeten teveel zijn opgezwollen. Er zijn erbij die met eigengemaakte zwachtels om hun voeten lopen; een mooi stel om te exerceren! Jan Hurkmans geeft de bevelen op aanwijzingen van Berg. Hij wil een goed figuur slaan, maar daardoor maakt hij het voor de gevangenen zoveel erger. Het is een geschop, geduw en gevloek van jewelste omdat het uitrichten niet goed gaat. Steeds is het nog ‘Im Stillstand’. Na een half uur gaan ze lopen. Enkelen beginnen al de bekende onregelmatige passen te vertonen. Je kunt van tevoren zien wie uit gaat vallen. Het is zo eigenaardig dat zo velen naar dit beulswerk blijven kijken! Hebben we dan nog niet genoeg gezien? Is dit nieuwsgierigheid? Fascineert beulswerk soms? Ik weet het niet maar velen van ons blijven kijken naar deze dauer-martelingen. Het enige resultaat is een groeiende afschuw van alles wat Mof is en een vreselijk haatgevoel en dat laatste geeft ons blijkbaar bevrediging! De Joden gaan nu in looppas steeds maar door, het houdt niet op. Een van de mannen met die smerige windsels zakt door zijn knieën maar hij moet verder. Hij kan niet meer en nu bewerkt Berg de gevallene met een stok om te zien of er gesimuleerd wordt. Daar komt het ‘Hinlegen und aufstehen’. Nummer twee valt uit met een gil. Hij krijgt meteen een schop. Twee vrienden nemen hem onder de arm. Hij moet verder omdat hij slechts een maagaanval heeft. Steeds gaat het Hinlegen und Aufstehen door in looppas. De man met de maagkwaal is niet te houden. Hij is achterovergevallen en maakt vreselijk benauwde geluiden; hij schopt en krabt in het zand. 66-1 Toe Berg is het nog niet genoeg geweest? Als je wilt moorden zet ze dan tegen de muur! Kogels heb je toch genoeg, niet? Of zou dat volgens jullie nog te humaan zijn? Na een poosje ligt nummer twee stil, hij schijnt het alleen nog maar benauwd te hebben. Ik ga weg, ik kan het niet langer aanzien. Om half negen ligt het grootste deel van het Jodencommando tegen de grond. Berg kan tevreden zijn over het resultaat! De Joden mogen zelf hun vrienden naar de diverse barakken
57 brengen. Zo voor vandaag hebben we weer genoeg gehad De Joden hebben weer een opvoedend lesje gekregen. Morgen krijgen we wel vervolg. Mijn briefje voor morgen is klaar. Ik durf niet te veel te schrijven, maar dit kleine stijve briefje is een inleiding voor een langere en hartelijkere. Mayer moet er eerst maar een beetje aan wennen. Een vreemd idee, dat contact door een SS-man! Daar komt Kan, een bankdirecteur uit Amsterdam. Hij heeft het ringelpieszen vanavond uitgehouden, maar hij wordt de laatste tijd zienderogen slechter! En dan te bedenken dat deze man in een makkelijk commando zit n.l. het aardappelschilcommando! Hoe zwaar hebben zijn vrienden die àltijd door in het Joden- en strafcommando zitten het niet? Slaap maar lekker allemaal en vergeet die zwijnerij! Hoe zou die Jood met die maagaanval het maken? Ik hoorde van de anderen dat hij Malowitz heet en een bekend telepaat is. Maf ze jongens! 9 april 1942 Gisteren is Hoefsloot beroerd geworden. Hij heeft weer last van zijn been; het is acute gewrichtsreuma, een nasleep van een hevige gordelroos die hij in Scheveningen had. Ik heb hem wat extra brood gegeven meer kan ik niet doen. Het is zuur wanneer je hier begint te sukkelen. Zo gaat Dons er ook hoe langer hoe slechter uitzien; hij is een open T.B-lijder en loopt in beugels. Ik geloof nooit dat hij zo’n leven vol kan houden. Gelukkig wordt hij -dank zij zijn geweldige tekenprestaties- goed behandeld! Hij doet niets anders dan portretten maken van de hogere en minder hogere Germanen. Op ’t ogenblik is hij met Tito bezig. . Er wordt gefluisterd dat morgen de eis tegen de O.D.ers uitgesproken zal worden. Dat lijkt me toch wel héél snel, maar ja, bij de Mof is alles mogelijk. Ook schijn het proces tegen Mekel voor te zullen komen. Dat is helemaal een spionagezaak, daarbij zullen héél wat spaanders vallen! Mekels zit hier met ongeveer vijftien man op het proces te wachten. Het bezwarende in deze zaak zal ook het betrekkelijk grote aantal Joden zijn die hierbij zijn betrokken! Het is een slecht ding, dat samenwerken met het Internationale Jodendom, dat maakt de zaak geweldig verdacht! Maar ja, als het de Joden niet zijn dan worden er wel weer andere motieven gevonden waarop de Moffen zwaar weten te straffen. De houding van de beide Joden Katan en Kan die bij de Mekels horen is buitengewoon flink, het zijn kranige Nederlanders die beide knapen! Mayer brengt mij weer om half acht weg. Heerlijk, om met iemand te praten die straks naar huis zal gaan! Ik wil zelfs weten hoe láát hij Zondag gaat, dan kan ik hem in gedachten gezelschap houden! Ik weet dan precies wat mijn vrouw op dat uur doet! Mayer schrikt even van dat briefje dat wat langer is dan hij bedoeld heeft, maar daar help ik hem vlug overheen. Hij beweert dat hij uit Gotha komt en ik beloof hem na de oorlog eens bij hem te komen, maar ik kan me niet voorstellen dat -als ik het eind van de oorlog haal- ik voor mijn genoegen in Duitsland zal gaan reizen! Maandagmorgen komt hij met het antwoord en met rookgerei. Lastig om nu kalm die dag te moeten afwachten; het is vandaag pas Donderdag. 67-1 Als ik bij de poort kom zie ik daar een Jood staan met een bord om zijn nek waarop geschreven staat: ‘Ik ben de meest smerige Jood uit dit Lager….’ de rest kan ik niet lezen omdat ik niet mag blijven staan. Deze man heeft Wehrmachtsaardappelen georganiseerd en wel in zulke hoeveelheden, dat hij ze zelf niet kon opeten. Hij is toen een handeltje begonnen en dat is zijn strop geworden. Hij staat nu zonder eten twee dagen achterelkaar ‘Am Tor’. Maar dat ‘zonder eten’ valt wel mee! De Stubeoudste zorgt ervoor dat hij wat voor hem organiseert. Als hij s’avonds na het ‘Am Tor’ binnenkomt, krijgt hij alles wel stiekem toegestopt. Maar de tweede dag moet hij wel een beetje komedie spelen anders merkt de Mof dat hij te fit is na zo’n straf. Het helpen van Joden is gevaarlijk en het is dan ook een prachtdaad van die Stubeoudste! Het eten geven gebeurt meestal één uur na het avondappèl: de Jood gaat dan naar de w.c. en op de terugweg ligt alles klaar bij de Stube-oudste. Voor een niet-Jood is het niet zó
58 gevaarlijk om zijn georganiseerde potje eten op te eten om negen uur, maar de Jood die er op betrapt wordt is te beklagen! Deze daden worden dikwijls verraden door enkele personen die door de Moffen misbruikt worden. Ze denken door zo’n houding eerder ontslagen te worden. Maar wij zullen deze heren niet vergeten! Bij het eten verzoekt Schoutens om stilte om een kameraad -die gisteren overleden is- te herdenken. Hij doet dat altijd, wat werkelijk een heel sympathiek gebaar is! Hij is communist en houdt graag discussies over verschillende onderwerpen; zo heeft hij diverse malen geprobeerd met mij te debatteren, maar daarvoor is hij me eerlijk gezegd te eigenwijs. Het is een klein mannetje met een geestig gezicht, hoewel hij absoluut geen gevoel voor humor heeft. Alles weegt bij hem even zwaar! Wanneer je zijn snuit ziet, begin je vanzelf iets dubbelzinnigs of een steek onder water te lanceren in de vaste overtuiging dat er iets geestigs op zal volgen. Maar nee hoor, alles wat er uit komt is gortdroog! Ik kan moeilijk met hem opschieten, maar het is toch een flinke vent! Hij durft iets te zeggen, al loopt hij de kans dat hij daardoor zijn baantje verliest. Hij werkt op de Duitse Scheibstube. De lezingen in onze Stube worden door hem georganiseerd; daarom hebben we hem maar ‘O. en O.’ genoemd. Schepers wordt aan alle kanten in de gaten gehouden omdat hij hoe langer hoe gevaarlijker wordt! Hij tracht een hogere functie te krijgen en daartoe papt hij steeds aan met de Block- en Lageroudste. Voortdurend zit hij op de Hollandse Schreibstube. Iedereen is voor hem op zijn hoede. Hij gaat zelfs zó ver dat hij -behalve dat hij de mensen afranselt- ’s avonds vóór het appèl Berg een briefje afgeeft met de nummers van degenen die ‘Am Tor’ moeten komen. Overdag loert hij overal rond en schrijft dan die nummers op. Die vent terroriseert het hele kamp. We moeten daar iets tegen doen, maar pas op voor verraad! Jammer, dat de Joden zo om hem heen draaien, wat wel laf is, maar ook een vorm van zelfbehoud! Ik heb vandaag bij het bezoek van de SS-soldaten aan mijn kelder iets interessants meegemaakt! Twee mannen kregen met elkaar ruzie over de N.S.B! De een was geen N.S.B-er, de ander wel. ‘Mussert is géén leider en de verhouding Mussert- Ros van Tonningen is héél slecht. De Duitsers wéten, dat Mussert een prul is en zouden daarom graag van Tonningen aan het hoofd van de N.S.B. plaatsen. Maar dit zal een veel te grote ophef binnen de partij geven en daarom is van Tonningen vervangend leider geworden inplaats van Van Geelkerken, die paradepop!’ Ik heb dat vuurtje flink aangewakkerd! 68-1 Jammer, dat ze moesten aantreden het liefst waren ze elkaar te lijf gegaan! Zo is nu de stemming bij die mensen! In de garage ben ik aan één stuk bezig geweest -al is er niet veel te doen- maar overal zijn wel van die kleine werkjes te vinden. Ik heb vandaag de Citroên-vrachtwagen geïnspecteerd. Het is de ideale wagen om mee weg te komen; je kunt prachtig -boven op de as- op een paar dwarsbalken zitten. Van opzij ben je volkomen onzichtbaar door het chassis en van achteren wordt de inkijk belemmerd door twee reservebanden onder de bak. Een pracht idee om er zó tussenuit te knijpen! Ik zal dit plan eens uitwerken en een plan de campagne opmaken. Ik weet echter niet wanneer ik de sprong zal wagen, ik ben namelijk altijd bang voor de gevolgen: wat zullen ze met mijn gezin doen? Vooral nu die kerels in mij zo’n gevaarlijk persoon zien! Maar ook -dat zal ik maar overgeven- als mijn weg naar het leven leidt, dan zal dit zeker aan mij geopenbaard worden, mijn Godsvertrouwen is een realiteit. Daarom weet ik ook dat deze oorlog géén Duitse overwinning zal worden hoe somber de internationale toestand ook mag lijken, want een dergelijke verwòrding als er door de Duitse overheersing is ontstaan kan onmogelijk blijven voortbestaan! De revisiegedachte is nu wel een wéten geworden! Tito vroeg mij namelijk of ik er enig vermoeden van had wat er met ons -en met mij in het bijzonder- zou gebeuren.
59 Nu, dat wist ik niet, het enige wat ik zeker weet is dat ik eervol tot levenslange tuchthuisstraf veroordeeld ben. Hij antwoordde mij: ‘We zullen maar hopen dat dat geen eervolle doodstraf wordt!’ Nou, zó eervol wordt er niet eens met de eervol ter dood veroordeelden omgesprongen! De stemming in de garage is bepaald onaangenaam. Burgers valt nog mee, maar de anderen lopen geheimzinnig rond, het is net of er voortdurend wat te organiseren valt. Jan Edens heeft mij op het hart gedrukt me niet met de garagemensen te bemoeien en me vooral niet in te laten met onregelmatigheden van anderen. Nou, ik geloof ook wel dat het hier erg gevaarlijk is, maar een heel klein beetje sabotage op eigen houtje is toch niet zo heel erg? Daarom heb ik vanmiddag de achterband van de Chevrolet met de vijl bewerkt, maar dat is alleen maar voor eigen bevrediging! Er is hier altijd wat te doen in de garage, er is zelfs gelegenheid tot véél werk! De w.c. hier is doorlopend bezet door de drie gevangenen; als er een afkomt komt er ook een dikke rookwolk mee. De tabak is hier een teer punt: drie mannen moeten leven van de peukjes die in de diverse afvalbakken te vinden zijn. Willie is degene die de kamers moet schoonhouden, de andere twee controleren hem bijna voortdurend of ze misschien nog een extra peukje kunnen vinden. Zodra ze ‘s morgens in de garage komen zijn het net een stel losgelaten kippen die overal heenrennen om een graantje te pikken. Als dat afgelopen is gaat Willie de kamers langs en dan worden de asbakken een voor een naar buiten gebracht om te worden verdeeld. Elke ochtend is het ruzie, en soms is het echt knokken geblazen! De radio-technieker mag niet meedelen in de buit omdat hij niet bij de garageploeg hoort en omdat hij het geluk heeft om vijf minuten eerder uit het Lager te mogen gaan. Hij bietst dan een groot deel van de buiten de garage liggende peuken weg. Het plein voor de garage levert altijd een rijke buit door de samenscholingen van de SS. Het is belachelijk hoe groot de spanning rond die peukjes is bij deze mensen! Ik mag al helemaal niet meedoen omdat ik Heitzer ben en al genoeg tabak heb. Dit is ook de reden dat de radio-man aldoor met mij wil aanpappen vooral toen ik vanmiddag demonstratief een héle sigaret opstak. Door dit gebaar kregen de twee anderen ruzie met de radio-man en zeiden dat hij zich niet met mij te bemoeien had! 69-1 Ik deed zo dom en kinderlijk mogelijk! Terwijl de radio-man er zelf bijstond werd ik door de drie anderen voor hem gewaarschuwd: ‘Die vent is zo ontzèttend slecht! Hij besteelt òns zelfs! Hij is volkomen onbetrouwbaar en een gemeen sujet!’ Nou, de radio-man had mij de eerste avond al een doekje gelicht over de handelingen van deze drie vrienden. Een móói stel! Hier is ‘mondje dicht en ogen en oren open’ goud waard! Ik ga de onnozele spelen; de volkomen ongevaarlijke, de bange die niets durft te organiseren en zijn mond niet durft open te doen! De radioman is een kameraad-communist van de anderen; jammer, dat deze politieke keus voor zulke mensen een utopie blijft. In de garage staan achter in de hoek twaalf zakken met aardappelen. De drie heren hebben een zak genomen en deze gevuld uit de voorraad, dus eigenlijk staan er nu nog maar elf zakken! Het zijn werkelijk rasorganisatoren! Ik heb zelf een stuk of twintig piepers georganiseerd, maar ik heb het ze niet laten merken. Na een poosje kwam Willie naast me werken en zei:’Zeg Heitzer, we hebben heerlijke pootaardappels en ik zal je er vijftig geven die moet je dan op je kachel koken, we delen dan alles in vieren!’ ‘Maar krijgt de radio-man dan niets, dat is toch een kameraad van jullie?’ ‘Die? Die kan barsten!’ ‘Ja, maar zoiets durf ik werkelijk niet te doen; ik ben veel te bang voor mijn baan!’ Stomverwonderd over zóveel lafhartigheid is hij vertrokken. Toen kwam Gerrit, die stelde wat anders voor namelijk dat ze zelf de ketel met aardappels zouden opzetten dan hoefde ik er verder niets van te weten, maar dan zou mijn aandeel natuurlijk niet zo groot zijn. Eerst heb ik dat aandeel weer tot de normale proporties teruggebracht maar toen durfde ik plotseling weer niet. Er volgde weer een heftig geconfereer, maar na herhaalde weigering zijn ze niet meer bij me geweest.
60 Enige tijd later stond ik bij de radiotafel te werken. De radio-man was er niet, maar aldoor hoorde ik van dat eigenaardige gesis. Hé, wat een vreemd geluid! Ik keek zelfs de Ford even na of er misschien iets met de ontsteking niet in orde was maar het geluid kwam meer van de kant van de radiotoestellen af. Willie stond daar doodonschuldig bij te prutsen. Het gesis werd hoe langer hoe sterker en ja, daar vond ik het, onder dreigend protest van Willie. Ik moest maar opsodemieteren en mijn bek houden! Wat was het geval: ze zijn zelf gaan koken! In een half gedemonteerd radiotoestel hebben ze een electrische kookplaat gezet en daarop kookte rustig een pannetje met aardappels. Het was werkelijk een pràcht camouflage! Jammer genoeg kwam nu net de radio-man binnen, en die eiste meteen zijn deel op, want anders moest die boel uit zijn radiokast weg! Hevige ruzie, heftig geconfereer! De radioman zou zijn deel krijgen, maar voor alle zekerheid ging hij op de radiokast zitten met het sissende geluid onder zich! Die kookplaat behoort aan Dikke Willie, maar die was er niet en als hij het zou merken zou dat niet zo erg zijn omdat hij verplichtingen heeft tegenover de gevangene Willie. Eindelijk waren de aardappels gaar en nu ontstond er een ingewikkelde verdeelpartij. Wat zijn de mensen toch kleingeestig, want het motief ‘Honger!’ geldt in dit geval niet. Hier valt immers elke dag wel wat te organiseren, al zouden het dan alleen maar aardappels zijn. Er is een nieuw commando in het leven geroepen; namelijk het sigarenmakerscommando. Dit commando is vier man groot en deze maken nu elke dag Corona’s 70-1 We dachten eerst dat het Amersfoortse tabak was, maar nee hoor, het is echte Sumatraanse.!Dit is een partij van veertigduizend gulden,die in beslag genomen is. Alle materialen zoals kistjesonderdelen, papier om de kistjes te versieren, de hele bups is ingepikt en nu worden er sigaren van gemaakt, keurig verpakt voor de Duitse SS. Ik heb toevallig wat tabak kunnen organiseren en het smaakt vrij goed. De garageploeg moet nu -als er tijd over is- sigarenkistjes in elkaar timmeren. Een lekker werkje om de tijd te doden! De O.D.ers komen weer uit de kantine. Kon dit spel maar voortduren tot het eind van de oorlog, want ik ben erg bang voor de uitslag. De stemming onder de Duitsers, zoals blijkt uit Tito’s houding, is ‘Rücksichtslos’. Ze zullen het Nederlandse volk wel in bedwang houden, en dat lukt jullie toch niet, Moffen! Bij de ingang van het Lager is algemene controle; dat kan voor velen gevaarlijk worden! Ik meld me bij de Blockhut voor het middagappèl aan. Mayer zit daar en laat me zonder controle het Lager ingaan. Wel een nobel gebaar maar ik heb nooit iets bij me wat gevaarlijk kan zijn. Enkelen staan al op de appèlplaats maar de grote groep moet nog binnenkomen. Nelis, Berg en Tito staan al met hun stokken klaar voor deze controle. Groep na groep worden gecontroleerd en de ongelukkigen waar wat op gevonden wordt moeten apart gaan staan. Het zijn er heel wat en wat hebben die Moffen er nog veel op gevonden! Een had zelfs vijf pakken sigaretten bij zich en het vervelende is dat die sigaretten het kamp zijn binnen gebracht door burgers! Zo’n controle is een mooi middel om lekken op te sporen! Ik hoop maar dat Mayer nu niet bang zal worden! Op de slachtoffers na staan we nu allen op het appèl en nu volgt er een aframmeling van de zondaren! Tjonge jonge, wat gaat dat hard en gemeen! Met acht of tien man wordt er op die mannen ingeslagen! Ze zijn volkomen ingesloten en kunnen niets doen! Het gaat zó hard, dat ‘Mal herunter’ languit met een gevangene op de grond tuimelt. Terwijl hij daar ligt schopt en slaat hij als een gek naar de kerels die bij hem in de buurt staan of liggen. Is die vent nou helemaal gek geworden? Het lijkt er wel op! Op een gegeven moment is het afgelopen en nu moeten ze eerst ‘Am Tor’ om vanavond verder behandeld te worden. Dat wordt een prettig appèl en een mooie avond! Het appèl is gelukkig weer achter de rug en het viel nog wel mee voor de grote massa; alleen de mensen die ‘Am Tor’ moesten werden in het prikkeldraad geschopt. 550, 570 en van der Lee waren weer van de partij. Van der Lee ziet er toch nog goed uit. Hij schijnt contact te hebben met huis via een werkman van de nieuwbouw. 550 is er vreselijk aan toe; gezwollen benen en een
61 volkomen dichtgeslagen gezicht. Wat zijn die kerels taai! Hun martelingen zijn haast onhoudbaar. De Jood met het bord om zijn nek staat er ook nog steeds. Een groot aantal Nederlandse SS ers staan om hem heen en dwingen hem zich om te draaien om het geschrevene te kunnen lezen. Wat hebben ze een pret en wat een heerlijke beledigingen kunnen ze uitkramen! Ze spugen de Jood vol! ‘Ein Deutscher ist ja vol edler Blut’ en de Nederlandse SS.-man behoort blijkbaar tot dezelfde categorie! Ik heb vanavond het scharnier van het tuimelraam wat soepeler gemaakt, zodat ik nu makkelijk door de opening heen kan komen zonder opgemerkt te worden. Vanavond ga ik eens buiten kijken. Ik heb eerst terrein verkend en vooral de mogelijkheden nagegaan om gezien te worden door zo’n hoge torenpost als ik in de goot lig, nu dat is absoluut onmogelijk. 71-1 Ik weet eigenlijk niet waarom ik het wil, want het is riskant en ik ben toch niet van plan om deze weg te gebruiken voor een vlucht. Eindelijk klinkt de bel voor de laatste ronde. Na een half uur komt waarachtig de Blockführer zich beklagen dat de achterdeur van de barak niet op slot kan! Dat moet morgen direct in orde gemaakt worden, want vanavond is het te laat! Wat een bòf, nu hoef ik geen risico te nemen door het raampje te gebruiken, want die achteruitgang wordt gedekt door de badlokalen en de w.c.’s. Ik heb mijn broek aangehouden zonder puttees, mijn trui aangetrokken en het baskisch mutsje opgezet om mijn schedel te camoufleren. Om half twaalf ga ik naar de w.c. maar dan staan er nog teveel mensen. Maar ik vermoed dat bij het opengaan van de achterdeur het licht -hoe sterk ook getemperd- naar buiten zal uitstralen. Maar het is geen kunst om straks als niemand er bij is het lampje stuk te maken; al zal dat later wel een heel gevloek geven! Het valt ook niet mee om in het donker met een slaperig hoofd de w.c. te vinden! Eindelijk krijg ik om een uur de kans. De deur klapt zacht achter mij dicht en daar sta ik in het duister. Ik kruip zo snel mogelijk in de goot en hier blijf ik een hele tijd liggen. Twee posten spreken in de verte met elkaar en de post tegenover mij fluit ‘Lily Marleen’. Mijn hart bonkt geweldig; ik ben erg zenuwachtig! Typisch is dat, terwijl er toch geen direct gevaar is. Ik wil nu alleen de lichtslang afwachten en dan in ieder geval tot het waslokaal achter blok 3 kruipen. Het waslokaal ligt vlak tegen de haag prikkeldraad. Wat duurt het lang voordat die lichtslang komt! Eindelijk flitst ver weg een zoeklicht aan. Door dat ene apparaat wordt het terrein fel verlicht. Daar neemt de volgende post het licht al over. Had ik Jan maar meegenomen, dan zou ik wat rustiger zijn. Ik kan dan wat leiding geven en dat drijft het angstgevoel weg. Daar komt de slang aan! Ik lig plat in de goot en na een poosje is deze spannende situatie voorbij. Maar het is me niet meegevallen; toen mijn plaats belicht werd transpireerde ik van opwinding. Nu zal het voorlopig wel donker blijven. Langzaam kruip ik in de goot naar voren. Maar wat is dat? Plotseling komt het licht weer terug! Dáár heb ik niet op gerekend; ik heb niet aan de mogelijkheid gedacht dat de laatste post het licht kan laten teruggaan inplaats van het door te geven naar de eerste post. Nu komt het licht dus véél eerder bij mij terug! Weer gooi ik me plat op de grond en weer strijkt de lichtbundel langs de barak. Eindelijk bereik ik het einde van de barak en hier moet ik het pad oversteken om in de goot van barak 3 te komen. Maar dit risico durf ik niet te nemen. Ik kruip terug naar de deur en ik ben werkelijk blij dat ik weer binnen ben! Wat is het dáár donker! Er is gelukkig niemand op weg naar de w.c. maar daar zal nu ook wel niet zoveel animo voor zijn nu je geen hand voor de ogen kunt zien. Jan is wakker. Belangstellend vraagt hij me waar ik zolang gebleven ben. ‘Diarree’, zeg ik. Gek, dat ik zó in angst gezeten heb, zouden mijn zenuwen zwakker geworden zijn? Ik heb hierna nog wat wakker gelegen, en mijn fantasie nam mij mee naar vrouw en kinderen! 10 april 1942 Ik heb heerlijk geslapen na die tocht en fijn gedroomd! Dit is vast een verlengstuk van mijn fantasieën geworden. Dromen zijn voor mij een afreageren van onbewuste gevoelens!
62 Als ik droom, droom ik van vrouw en kinderen, van de Physische Therapie-inrichting in Zeist en van vrijheid. Dit zijn de dingen waar mijn geest voortdurend mee bezig is! Als ik dan ook -na gewerkt te hebben- in mijn kelder ga zitten, dan komen deze dingen weer direct in mijn geest. Op zulke momenten is het net of mijn geest passief is en door mijn fantasie wordt meegesleept. 72-1 Jan probeerde nog uit te vissen wat ik vannacht heb uitgespookt, maar ik wil hem liever niet laten merken dat een pogen tot ontvluchten bij mij hoe langer hoe meer vaste vorm gaat aannemen. Er is een nieuwe order gekomen: de commando’s die iets met gereedschappen te maken hebben moeten deze om half acht ophalen en klaarzetten. Ze kunnen dan om kwart over acht direct beginnen, terwijl het tot nog toe kwart voor negen uur was vóór het werk begon. Alsof er al niet lang genoeg gewerkt wordt! De biets was weer geweldig! Er lag notabene een halve Duitse kuch in! Ik dacht dat de Nederlandse SS. ook niet al te veel brood meer kreeg, maar ja ze vreten koeken. Ik hoorde dat het bataljon per week 25000 koeken opeet! Een behoorlijke hoeveelheid! Wij krijgen vanavond ook weer koeken. Dit is altijd een welkome buikvulling voor de mensen! Mijn diarree is praktisch over en ik voel me fit. Ik heb een doorlopende honger, vooral door het werk in de garage. Jan brengt nu dagelijks wat meer dus ik kan makkelijk een portie voor de middag afhouden. Hij is net bij me geweest en vertelde me dat de tennisbroek nog niet heel erg veranderd is. Hij zal hem nu in een ander kookmengsel stoppen Daar komen de heren rechters weer aan met hun advocaten. Hé, daar zijn ook diverse mensen van de Gestapo bij! Ik ken hun namen niet maar er zijn Sachbeambten bij die ik wel in Scheveningen gezien heb. Wat zou dat nou weer te betekenen hebben? Maar dat horen we straks wel. Op weg naar het Lager kom ik Smeets tegen. Hij vraagt mij wat ik er van denk om vannacht Schepers eens flink af te ranselen! We kunnen dit makkelijk met drie man doen; eerst knevelen met een prop in zijn mond en dan op de corridor een flink pak rammel geven! Maar ja, wie moet die derde man zijn? Liefst iemand die bij Schepers in de buurt ligt. Enfin, we zullen dit plan vanavond wel bespreken. Smeets vertelde mij ook nog dat het Jodencommando het zwaar te verduren heeft; ze moeten nu die zware betonblokken met hun handen dragen de bak is nog te gemakkelijk voor hen! De Oberscharführer en Berg zijn erbij.Arme mensen! Het resultaat zien we straks wel. Er is vast iets bijzonders met het O.D.proces! Ik heb namelijk de cellen van de bunker schoon moeten maken. Het schijnt dus dat Westerveld en c.s. niet meer in de bunker komen, Van Tito hoorde ik nu dat vandaag al de eis uitgesproken zal worden! Oh, vandaar die Gestapobelangstelling! Deze belangstelling hebben we bij ons proces ook gehad. Als het nu maar meevalt! Ik zal straks eens infomeren bij Piet mijn collega, want die hoort alles direct van de kantinebaas. Piet weet nog van niets, behalve dat vandaag de eis uitgesproken zal worden. Ik blijf nog even kijken en zie dat de Anklager-Vertreter nog steeds staat te oreren. Het is nog zo’n jong broekje; een belachelijk idee dat zo’n ventje de doodstraf zal gaan uitspreken over Nederlanders; en over hoevéél!? Bàh, wat ziet zo’n Kriegsgericht er luguber uit! Ik kan niet zolang bij Piet blijven, want ik moet vóór tweeën in de garage zijn; na tweeën mag niemand het Lager uit. Piet belooft mij direct te waarschuwen als de eis bekend is. Ik leef geweldig in spanning! Wordt Feindbegünstigung aangenomen? Dat zou niet billijk zijn tegenover het grote aantal mensen, want de meesten hebben niets gedaan. Maar ja, daar trekt de Mof zich niets van aan! Het is een rustige middag geworden in de garage was niet veel te doen; Tito en Burgers waren weg. De drie van de garageploeg wisselden elkaar op de w.c af. Toen die rooksalon een ogenblik vrij was ging ik er op mijn beurt naartoe en om hun aandacht te trekken stak ik mijn sigaret -een èchte van een SS-man gekregen- vóór de w.c. op! 73-1 Die ógen… wat een belangstelling! Langzaam trok ik aan mijn sigaret en eindelijk beet mijn prooi: ‘Wáár heb jij die
63 vandaan?’ ‘Oh’ zei ik nonchalant ‘De Duitse kapper komt ook uit Zeist en die geeft mij soms wat extra eten en sigaretten!’ Toen ben ik de w.c. ingekropen. Als ik nu van huis sigaretten krijg weten ze nooit hoe ik eraan kom. De Duitse kapper heeft zijn salon schuin tegenover mijn kelder. Frans van de Berg heeft mij eens gevraagd of ik de Duitse kapper niet kende omdat die ook uit Zeist kwam. Maar terwijl ik in de w.c. mijn sigaret rookte schoot het door mijn gedachten dat ook deze man misschien te gebruiken was als contact. Wat een prachtige aanleiding zou het kunnen zijn voor een gesprek als ik hem brutaalweg zou vragen of hij mij nog herkent uit Zeist! Frans had mij er nog bij verteld dat hij als burger, vóór hij bij de SS. kwam, een lange baard gedragen had. Nou, dat kan niet missen ik zal hem morgen eens aanspreken! Om deze kappersfiguur is een soort legende ontstaan. Dat komt omdat hij de maaltijden regelt van de Nederlandse SS. een soort van hofmeesterschap dus. Hierdoor associeer je het woord ‘Duitse kapper’ met het begrip ‘Eten!’. Daarbij loopt hij een paar keer per dag met een schaal vol kostelijk voedsel door het Lager. Nu, deze man speel ik maar vast uit tegen de garageploeg ,dat is meteen goed om Jan Edens met zijn extra porties te camoufleren, want anders zijn die lui niet van het varkenshok àf te slaan. Ook heeft de kapper een blijkbaar onuitputtelijke hoeveelheid rokerij en al die dingen maken hem tot een legendarische figuur! Toen ik de w.c. weer uitkwam was ik het middelpunt van de belangstelling, maar ik sneed hun vragen verder af door te zeggen dat ik deze nieuwe relatie niet wilde verpesten dat àls er wat over zou schieten ik ze het zou geven, maar dat ik niet wilde ruilen of verkopen. Daar komt Piet de garage binnen en roept mij toe: ‘De eis is voor àllemaal de doodstraf!’. Vreemd, ik schrik niet eens! Ik ga met hem naar de kelder en daar vertelt hij mij dat er 72 mensen ter dood veroordeeld zijn, dus niet allemaal al scheelt het niet veel. Tegen de overgeblevenen is nog niets geëist Wat raar dat het me toch rust geeft dit eindelijk te weten. Dus toch Feindbegünstigung! Dus toch een voorbeeld willen stellen! Hoe zal het volk buiten erop reageren? Nou ja, het is nog maar de eis. Het zal wel schrikaanjagen zijn! De O.D.ers staan weer klaar om afgevoerd te worden. Als we er langskomen gaan de duimen omlaag! Een zielig gezicht! Westerveld en de zijnen gaan met de massa mee; gelukkig voor die kerels, ze hebben dan steun aan elkaar. Daar gaat het Gericht! Wat háát ik die eeuwig glimlachende kerels in hun mooie uniformen! Wat een wáánzin dit alles! Piet weet ook te vertellen dat de straffen morgen worden uitgesproken. De Mof heeft haast, het Nederlandse volk moet afgeschrikt worden! En wanneer volgen wij? Het appèl is doodstil, iedereen is onder de indruk van deze eis. Toch kunnen we moeilijk aannemen dat dit allemaal doodstraffen worden, al lijkt het wel of de Mof nooit te verzadigen is. Hoe ongelofelijk veel slachtoffers zijn er al in de bezette gebieden neergeknald of in concentratiekampen overleden? Daar stormt de cavalerie weer binnen., Smeets heeft gelijk ze hebben een zware dag gehad. Één wordt er in een draagbak naar binnengebracht, bebloed en bewusteloos. Een tweede hangt tussen zijn vrienden in die proberen hem naar binnen te krijgen. Nee,, ze halen het niet en doodvermoeid laten ze hem vallen. Nu krijgen ze van Berg met de stok. De uitgeputte man wordt aan zijn armen naar binnengesleept. Een derde waggelt de poort in. 74-1 Kaarsrecht, met stijve benen komt hij hier heen; een idiote lach op zijn gezicht. Zijn grijns wordt hoe langer hoe akeliger. Hij loopt nu de verkeerde kant uit. Plotseling valt hij achterover. Tjonge jonge, wat zijn die beesten weer tekeer gegaan! De meesten lopen niet meer op hun klompen zo zijn hun voeten opgezwollen. Zelfs deze mensen mogen na het appèl ‘Am Tor’ dat wil zeggen tot vanavond negen uur in deze toestand zonder eten, staan of liggen. 550 en 570 worden ook ‘Am Tor’ geschopt; van der Lee wordt niet afgeroepen, dat valt nog mee! Na het eten om acht uur ga ik met Jan naar het aardappelschilcommando. ‘Am Tor’ staat en ligt dat zielige stel nog. Het is een akelig gezicht. Bij de schillers hoor ik dat de man, die in de
64 Kieschgrube geslagen is, overleden is! Schoutens heeft nog niet om stilte gevraagd, maar dat komt vanavond wel. Er is weer een nieuw transport binnengekomen, die zijn nu aan het exerceren. Wat zullen die mensen geschrokken zijn van de behandeling van de Joden! Maar er zit een voordeel bij, ze zijn nu meteen ontgroend. Bij de schillers is een geweldige deining; iemand is een doosje met wat tabak kwijt. Een ander heeft het doosje in vreemde handen gezien Woedend worden de mannen, ze zijn niet tot bedaren te brengen. Zo word je hier nou! Bij het minste of geringste vlieg je op en kun je je niet meer beheersen! Gelukkig wordt de doos snel gevonden en de dief krijgt een pak slaag. Een van de mannen wil hem zelfs met een mes te lijf en dat allemaal om zes peuken! De peukjes worden tot drie sigaretten gedraaid en door de drie vrienden opgerookt. De dief, een magere stille jongen met de beruchte T.B.wangen en glanzende ogen, kijkt begerig naar dat roken. Ik heb medelijden met de vent, waarom weet ik niet. Stiekem geef ik hem een sigaret. Dankbaarheid toont hij niet, maar de sigaret wordt gewoon weggezogen. De drie vrienden denken nu dat hij toch nog kans heeft gezien iets uit de doos weg te ratsen, maar voordat ze kunnen ingrijpen kom ik tussenbeide. Wat is het een genoegen om Polman te zien roken. Héérlijk joh, vooral die duizeligheid! Zijn ogen draaien erbij! De gesprekken zijn vervuld van de sombere eis tegen de O.D.ers. Het wordt haast niet au serieus genomen. Hoeveel zwaarder waren indertijd de daden van de Geuzen niet?. En ook de Oranjewacht werd door de advocaten gememoreerd als véél gevaarlijker! Een prettig idee voor ons! Nu begrijp ik pas dat Wachtmeister Fischer in Scheveningen tegen Dick Gerritsen gezegd heeft dat hij moest proberen er tussenuit te knijpen. Fischer is een vriend van Dick en deze raad gaf hij bij Dick’s vertrek naar Amersfoort. Van dit alles word ik erg beroerd en ook Beck en Polman hebben het zwaar te pakken. Polman zal eerdaags voor de affaire Mekel voor moeten komen. Zijn geval lijkt me niet zwaar, maar ja, dat heb ik van mezelf ook gedacht. De kwestie is hoe de Mof jouw geval bekijkt. Jan en ik hebben vandaag niet veel zin in schillen en we kruipen maar gauw achter het sokkencommando.Hier vinden we wat rust bij een sigaret. Er speelt zich weer een vermakelijk toneeltje voor onze ogen af; kon ik toch maar schetsen! De pastoor namelijk, die altijd en eeuwig horloges repareert als hij geen aardappels eet, bevindt zich in een pijnlijke situatie; hij moet een horloge repareren voor een collega; daarvoor heeft hij een onderdeeltje genomen uit een ander horloge dat ook gerepareerd moet worden en nu is dit schroefje onder tafel gerold. Onze pastoor zit nu op zijn knieën met een horloge loepje in zijn oog onder de tafel de grond af te zoeken. Jan en ik hebben een prachtig gezicht op dat toneeltje; tussen de benen van de sokkenstoppers kunnen we hem zien scharrelen op de grond. 75-1 Tot het appèl kunnen we heerlijk luieren al ben ik verre van rustig. Het appèl is vrij kalm ‘Am Tor’ is het al druk genoeg. De liggende Joden worden tot opstaan gedwongen maar enkelen kunnen niet meer gedwongen worden; ze liggen buiten bewustzijn. Wat zijn die controleschoppen toch onmenselijk! Berg roept af dat het strafcommando moet ringelpieszen het is maar voor een uur, dat kunnen ze tenminste aftellen! Na het appèl moeten ze direct beginnen. Daar moet waarachtig het Jodencommando ook meedoen! Arme kerels ook dat nog, wanneer zal voor hen de lijdensbeker eindelijk vol zijn? Een stuk of tien mannen blijven ‘Am Tor’ liggen. Nu daar gaat het weer! Gelukkig verdwijnt Berg om te gaan eten, al is dat soms geen voordeel, want vaak wordt de tijd daarna wat verlengd. Het is een vreselijk gezicht al die invalide Joden. Geef ze toch liever de kogel! Bàh, wat is dit een geknoei met lichamen! De mensen slingeren en waggelen en zakken in elkaar als gortzakken. Vanavond ben ik in barak 4 geweest zo dicht mogelijk bij de O.D.ers. Ik had enkelen nog zo graag willen spreken. De stemming onder hen moet uitstekend zijn ze zingen zelfs ‘Wie de
65 koek krijgt, wie de gard!’ Zo zijn ze ervan overtuigd dat het nog wel mee zal vallen. Het is onmogelijk om bij hen te komen. Ik hoop van harte dat ze zo flink zullen blijven! Hierna wil ik prof. Brandsma opzoeken, maar hij ligt in het revier. Gelukkig voor hem is hij uit barak 4 -de dysenteriebarak- gebleven. Nu heb ik maar wat moed gehaald bij Ds. Nijlandt en we hebben een prettig gesprek gevoerd, al ben ik het lang niet altijd eens met zijn gereformeerde opvattingen. Wat dat betreft kan ik beter praten met Ds. Miedema. Ik mis hier zo het type van Ds. van de Bosch. Wat kon hij vaak heerlijke geestelijke injecties geven! Deze figuur staat mij altijd voor ogen; een prachtmens was het! Nu gaan Jan de Jong en ik nog even buiten zitten en Beck komt er ook bij. Jan de Jong is communist, maar ook hij heeft hier leren geloven. Beck en ik zijn nu wat lastig voor elkaar; het gesprek stokt steeds. We durven voor elkaar geen kleur te bekennen en ook hij heeft het vanavond overal gezocht. Kom Beck, we moeten onszelf blijven en ons aan één hand vasthouden! Jammer dat je deze hand soms niet ziet; toch is hij er en het ligt maar aan jezelf of je hem kunt blijven vasthouden. Jan heeft vanavond iets heerlijks meegenomen, namelijk kunsthoning waar we allemaal van genieten. Een grappige smaak is dat! Het is weer bedtijd. Morgen de vonnissen van de O.D.: Wie de koek krijgt wie de gard! Nu mannen, slaap wel. 11 april 1942 Dit is de zwartste dag in mijn kampleven geworden. Maar ik zal eerst nog even vertellen wat er gisteravond na het avondappèl gebeurd is. Smeets kwam bij me toen alles donker was. Hij had iemand gevonden die in de buurt van Schepers ligt en die er best voor voelde om die ploert een aframmeling te geven. ‘Hoe laat denk je te beginnen?’ vroeg hij mij ‘Ik heb alles klaar liggen, zelfs een soort ploertendoder!’ Ik had er nou helemaal geen zin in, het O.D.proces drukte me teveel neer. ‘Nee Willem, dat doen we maar op een andere nacht. Ik ben vanavond niet fit genoeg en we mogen geen fouten maken’ zei ik hem. Hij vond het eeuwig zonde, maar enfin, dan maar een andere keer. De schoft zal niet weglopen! Wat heeft deze man al veel op zijn geweten en wat háten we hem! We zullen toch ééns met hem afrekenen en is het nú niet, nou ja, dan maar later!. Maar ééns zal hij zijn gerechte straf ondergaan. War blijft het weer toch goed! ’s Nachts is het nog wel koud, maar overdag wordt het al vrij warm. 76-1 Ik ben benieuwd wanneer de kachels uit moeten zullen gaan, maar dat hindert niet meer, ik ben nu gedekt door de garage. Bij het wassen vanmorgen is mijn zeep georganiseerd; het is mijn eigen schuld. Bij het scheren heb ik het stuk zeep achter mij laten liggen en zoiets kun je je hier niet veroorloven. De koeken -die ik gisteravond gekregen heb- neem ik gedeeltelijk mee voor de koffie. Het is zo eigenaardig dat we nog steeds het conto niet uitbetaald krijgen terwijl we toch de koeken voor geld moeten kopen en dit geld is er ook nog steeds, dus dat moet nog steeds in het Lager circuleren. Het merkwaardige is dat vooral die armoedige Limburgers zoveel geld bezitten. Maar ja, de één verwondert zich steeds over de ànder. Er moeten wel veel lekken in het kamp aanwezig zijn, anders is de aanwezigheid van geld onmogelijk te verklaren. Geesink- mijn makelaar- heeft gisteren wat van mijn tabak verkocht zodat we voor vrij veel mensen koeken kunnen krijgen. Nu kon ik ook Pech helpen die zo vriendelijk was geweest Beck en mij in het begin geld te lenen. Van der Putte -de Lageroudste- vertelde mij dat de Mof de koeken contant laat betalen om op die manier het geld uit het kamp te krijgen. ‘Maar ’ zei hij ‘Het lijkt wel of de gevangenen er een drukkerijtje op na houden, want steeds blijkt er nog geld in omloop te zijn.’ De biets was vanochtend weer uitstekend: naast de krant vond ik een propagandaboekje van de Nederlandse SS waarvan de inhoud verlucht was met naaktfiguren van Edelgermaanse mannen
66 en vrouwen. Zo stond er ook in dat een SS-man toestemming moest hebben van zijn commandant om met een bepaalde vrouw te mogen trouwen! Een jammerlijk voorbeeld dit boekje vooral als je hier de werkelijkheid ziet, want de body’s van onze Nederlandse SS.-soldaten zijn over het algemeen slecht! Het ras moet zeker verbeterd worden door teeltkeuze! Daar komt de Gerichtsparade weer voorbij. De groep is nu nog groter geworden. Ik begrijp de belangstelling niet voor de uitspraak nu de strafbepaling toch al van tevoren bekend is, de procesvoering op zichzelf lijkt mij veel interessanter. Zoekt de Mof nog steeds sensatie, of komt de Gestapo kijken naar de uitslag van hun werk? Dan kunnen ze beter bij het vuurpeloton gaan staan; maar ja, dan moeten ze zo verdomd vroeg opstaan! Het kamp is vandaag erg stil; het is net of over alles een zware druk hangt, maar dat zal ook wel aan mijzelf liggen. Ook Jan Edens is somber gestemd; hij leeft vooral met Theo mee, ze zijn hier in het kamp zulke goede vrienden geworden. Jan vertelt mij hoe vaak hij er niet bij Theo op heeft aangedrongen om een ontvluchtingspoging te wagen, maar ja, Theo rekende hoogstens op drie jaar. Wel een verschil met deze eis! Ik kan maar niet uit mijn bedrukte stemming komen en al houd ik mijzelf voor hoe dankbaar ik nog moet zijn, ik kom hoe langer hoe dieper in de put. Als Jan weggegaan is krijg ik een flinke huilbui. In hoofdzaak door het machteloze gevoel niets te kunnen doen, voor anderen niet en voor mezelf niet. Nu ga ik maar naar de garage om de situatie op te nemen voor een eventuele vlucht onder de Citroên. Met de vetspuit gewapend kruip ik onder de wagen en ga op de dwarsbalk zitten. Dat zit best. Ik zou me hier al rijdende kunnen verkleden, vooral als ik van tevoren het sportkostuum onder mijn uniform aangetrokken zou hebben. Er moet dan ook iets gemaakt worden om de uniformstukken en de klompen in op te bergen, want de Mof moet voor een raadsel staan hoe ik eruit gekomen ben. In ieder geval lijkt me dit een uitstekend plan! Nu moet ik nog zien op welke wijze ik zelf de wagen tot langzaam rijden of stoppen kan dwingen.77-1 Misschien kan ik met een stuk ijzerdraad de gas en luchttoevoer van hieruit regelen. Er is niet veel werk in de garage. Mijn collega’s zitten rustig aan de sigarenkistjes te timmeren en ik ga er bij zitten. Tjonge jonge, wat een gezelligheid onder de gewapende vrede! Zelfs de radioman zit erbij en dat allemaal onder een gezellig muziekje. Wij mogen naar de radio luisteren en zelfs naar de Duitse nieuwsberichten. Op een gegeven moment wordt er aangekondigd dat er nieuwsberichten zullen volgen in het Engels en ik vraag de anderen om dit aan te laten staan. Onder de uitzending komt Tito binnen en hij kijkt verwonderd naar het toestel. Ik stel hem gerust en zeg dat dit Bremen is; een zekere Lord How-How. Hij kan er geen aanmerking op maken maar blijft om ons heendraaien. ’t Is ook vervelend voor zo’n hoge chef als hij daar niets van verstaat en dat niet voor een Häftling durft toe te geven; een moeilijke situatie! Ondertussen timmeren wij ijverig door. Op het laatst kan Tito zich niet meer inhouden, dat Tommyspraakje klinkt hem veel te onsympathiek in de oren. ‘Abstellen!’ buldert hij en verdwijnt. Morele overwinning! Burgers moet even glimlachen. Als Tito even later terugkomt, spreekt hij me aan met ‘Das Intelligenz’! Zeker in vergelijk met mijn collega’s in de garage: in het land der blinden is éénoog koning! Onder het werk gaat het gesprek over eten en tabak. Weer komt de Duitse kapper ter sprake maar ik doe heel geheimzinnig over deze man Vanochtend heb ik weer wat te eten gekregen en een paar sigaretten. Maar ja, je moet voorzichtig zijn. De kapper wil absoluut niet dat ik het eten meeneem. Ik moet alles bij hem op de Stube naar binnen werken!’ Hun ogen worden hoe langer hoe groter. ‘Zo heb ik vanmorgen een bord heerlijke havermoutpap gehad met stroop. Hij had geen suiker meer maar dat was niet zo erg, want ik prefereer stroop bij de havermout. Toen heb ik nog een roggebroodje met kaas gegeten. Heerlijke kaas, je weet wel, van die oude Duitse schapenkaas. O, ken je die niet? Erg jammer dat ik niets kan meenemen, anders zouden jullie
67 natuurlijk ook iets gekregen hebben. Elke dag alleen maar aardappels eten valt tenslotte ook niet mee!’ Langzamerhand leef ik mijzelf die verhalen over al die heerlijkheden helemaal in! Mijn fantasie tovert allerlei smakelijke gerechten te voorschijn. Mijn collega’s zitten te likkebaarden. Ze zijn stil geworden door de havermout en al die andere heerlijkheden. Wat heb ik een plezier, en het mooiste is dat Willie me vraagt of er geen weg voor hèm is om met die goede kapper in relatie te treden. ‘O ja!’ zeg ik ‘De fiets -je weet wel, die gele die altijd bij de ingang van het kantoor van het bouwbureau staat- die fiets is van de kapper. ’t Is nu Zaterdag en dan gaat de kapper steeds naar Zeist. Als je kans zou zien om zijn band te repareren, dan heb je zijn vriendschap èn de relatie!’ Gerrit zal dat zaakje wel even opknappen en in minder dan geen tijd is de achterband dan ook plat. Na een kwartier komt niet de kapper, maar de wachtcommandant vloekend naar de garage met zijn gele fiets aan de hand. Welke ellendeling heeft aan zijn fiets zitten knoeien? Voor alle zekerheid ga ik maar gauw de achterdeur uit. Na een half uur kom ik maar weer eens terug in de garage om verder aan de kistjes te timmeren. Ik zucht, en vloek over de stommiteit om de verkeerde fiets te pikken. Maar toch schijnen ze me niet te vertrouwen, al blijf ik steeds de aanvallende en teleurgestelde partij. Als gekken moeten ze dat bandje plakken onder de woedende uitlatingen van de wachtcommandant. Binnen tien minuten moet het bandje in orde zijn, want dan begint zijn controletocht langs de posten. Na dit incident gaan we allemaal weer aan het timmeren. Er wordt niet veel gesproken alleen de radioman geniet nog van de vergissing van Gerrit, maar dat is leedvermaak. Ik wacht nu op één uur, want dan zou volgens Tito een extra weermachtsreportage-uitzending zijn. Tito blufte tegen mij: ‘Um eins gibt’s Wehrmachtsappèl, und dann geht’s wieder los gegen de Russen!’ Net wilde ik Bremen aanzetten of daar klinkt buiten het oprijden van vele wagens. Ik loop met de anderen naar buiten om te zien wat er aan de hand is. Een groot aantal overvalwagens rijdt het plein op geflankeerd door motorrijders en bemand met Grüne Polizei. Wat een wagens, wel tien stuks tel ik! Zouden de O.D.ers na het proces direct weggevoerd worden? Ik wordt ontzettend angstig en onrustig! Wat gaat er in Godsnaam allemaal gebeuren? Misschien heeft Piet al bijzonderheden gehoord, ik ga gauw naar hem toe. Piet staat al achter zijn raam naar de kantine te kijken en ik kom bij hem staan. De kantine is omringd door Nederlandse SS-soldaten. Zijn de O.D.ers nu opeens zo gevaarlijk geworden? In de kantine heeft de president het woord. De O.D.ers maken van hieruit gezien een rustige indruk. Een enkeling houdt zijn hoofd tussen zijn handen gesteund. Ik weet nu dat het vonnis al uitgesproken is; bij ons is het toch allemaal ook zo gegaan! Eerst wordt het vonnis uitgesproken en daarna de feiten genoemd waarop de straf gebaseerd is en daarna wordt een tirade gehouden ‘Dat de Führer dergelijke dingen niet kan toestaan en dat Duitsland de plicht op zich genomen heeft om de beschaving te redden en dat daarom het Gericht genoodzaakt is om streng te straffen enz. enz….’ Bij ons eindigde de betoog van de spreker met een gemompel, zo stevig was zijn rede gefundeerd. Wie weet wat een onzin die man op dit ogenblik verkondigt! Laat die ellendelaren er toch voor uitkomen dat ze bang zijn voor een invasie en daarom voorbeelden willen stellen aan het Nederlandse volk. Ik sta te trillen op mijn benen. Daar komt waarachtig zo’n Nederlandse SS-man op ons toe en vraagt wat wij hier uitvoeren. ‘Wir sind Heitzer und also kommandiert’ Ik spreek tegen de landverraders altijd Duits, behalve tegen degenen die in mijn kelder komen. Het antwoord schijnt de man te bevredigen hij laat ons tenminste verder met rust. In de kantine staan allen plotseling op. Het gericht staat daar nu met de Hitlergroet terwijl de president nog iets mompelt. Dit gemompel is het eind van elk proces en er zal het volgende geklonken hebben: ‘Hiermit ist das proces gegen die Ordedienst beëndet!’ Het Gericht verdwijnt nu door het etenszaaltje van de kantine naar buiten. Daar gaan de rechters! De O.D.ers moeten blijven staan. Soldaten gaan nu de kantine binnen en nu worden de O.D.ers naar buiten gebracht. Vóór de kantine moeten ze weer aantreden. Héél stil is het!
68 Vriend en vijand zijn onder de indruk. De uitspraak is gelijk aan de eis! 72 mensen zijn ter dood veroordeeld en de overigen zijn abgetrennt. Ik weet niet wat dat laatste betekent, zeker weer een nieuwe vorm van rechtspraak om een slag om de arm te houden om later opnieuw te kunnen berechten. De 72 ter dood veroordeelden worden direct naar barak 4 afgevoerd, omringt door Nederlandse SS-soldaten met het geweer in de aanslag1 Wat een komedie, wat is dit alles belachelijk! Daar staan wij nu op het appèl en naast ons de Abgetrennten. Adri Pakvis is er ook bij, de anderen ken ik niet van naam. Het appèl loopt heel snel af en voor het ‘Am Tor’ is vandaag geen liefhebberij. 79-1 De Mof schijnt door de uitslag van het proces bevredigd te zijn! Er ligt een lugubere stilte over het kamp. Wij staan maar te wachten en niemand begrijpt waarom we niet mogen inrukken. Daar komt de Grüne Polizei met knetterende motoren het terrein oprijden, daarachter rukken de overvalwagens op. Het is een indrukwekkend gezicht! De wagens zijn met zeil afgesloten. Na enige tijd heen en weer gereden te hebben stellen de overvalwagens zich voor ons op. Bij elke wagen worden nu twintig politiemannen ingedeeld, bewapend met revolvers, geweren en mitrailleurs. Wat een koude drukte! Verschillende officieren komen er nu bij en er worden aanwijzingen en tegenaanwijzingen naar elkaar toegeschreeuwd. In elke wagen moeten tien veroordeelden vervoerd worden. Er is dus voor elke gevangene twee man bewaking waarbij de veroordeelde tussen twee politiemannen in komt te zitten. Strenger kan het haast niet! Ook wordt het volgende bevolen: de politiemannen met de mitrailleurs moeten tijdens het vervoer achter in de wagen gaan zitten, de revolverafdeling in het midden en de gewerenploeg krijgt een plaats aan de kant toegewezen. Wij staan nog steeds verwonderd te wachten. Zou deze komedie speciaal voor ons opgevoerd worden? Er wordt al gemompeld in onze rijen; zo’n afscheid zou toch te beestachtig zijn? Nee, we zullen zo meteen zeker wel moeten inrukken. Ondertussen gaat het spel van bevel en tegenbevel maar door. Eindelijk lijken de wagens dan toch goed te staan. Ze staan nu vlak voor ons met een onderlinge afstand van vijf meter. Nu moeten de mannen van de Bekleidungzimmer uittreden en de koffers van de O.D.ers -die van tevoren al op de Schreibstube waren neergezet- naar buiten brengen. Het gemompel in onze rijen wordt hoe langer hoe duidelijker. Opeens klinkt rechts van ons het gebulder van een Grüne officier: ‘Maul halten, verdammtes Zeug!’ en een man uit de voorste rij krijgt, om deze woorden te onderstrepen, een slag met de karwats over zijn gezicht. Steeds staan we maar te wachten op het bevel in te mogen rukken. Aan Hurkmans, de Blockoudste, die langs mij heenloopt vraag ik wat dit alles te betekenen heeft. ‘Erewacht voor de O.D.ers!’ fluistert hij mij toe. Onbegrijpelijk, dat ze de veroordeelden en ons zo diep kunnen kwetsen! Ondertussen moeten wij doorlopend ‘Im Stillstand’ staan. Wat weet de Mof dergelijke tonelen toch prachtig te arrangeren! Het is ongeveer drie uur als de eerste groep van tien man uit barak 4 geleid wordt. Bespottelijk die bewaking! Dáár komen ze aan. Ik ben opeens dankbaar dat ik hier moet staan; wij kunnen onze veroordeelde vrienden nu tenminste tonen dat we met ze meeleven! Daar komen de eersten de hoek van de keuken om: Schoenmaker, Molt, Gerritsma en anderen. We kijken elkaar aan. Hun ogen zoeken de rijen af, om afscheid te kunnen nemen van hun vrienden. De duimen gaan erbij omhoog! Enkelen van ons kunnen het niet langer volhouden en snikken het uit vooral nu in het midden héél zachtjes het trouwe ‘Wilhelmus’ wordt ingezet! Daar volgt de tweede groep: Blokhuis en Blysie zijn erbij. De eerste groep moet nu bij het revier hun koffers in ontvangst nemen en zich dan bij de eerste overvalwagen opstellen. Daar gaan Nout en Hamaker. Hamaker, die nauwelijks veertien dagen geleden nog zo bang was voor een eventuele infectie toen hij als nachtwaker dienst moest doen in het revier! De gebroeders Smit zijn ook in deze groep; één van de broers kan nauwelijks lopen door zijn ziekte. Daar volgen Westerveld, Broers, Calcoen en Theo van der Stap. Westerveld is erg onder de indruk, hij durft niet naar ons te kijken. Bij de volgende groep lopen de van Slootens. De Haagse van Slooten als
69 altijd dezelfde druk en opgewekt. Hij wuift ons zelfs toe en roept: ‘Wij zijn niet bang!’ Flinke kerels zijn het allemaal! 80-1 Geen enkele krijgt een inzinking, niemand krijgt een flauwte. In de laatste groep lopen Versteegh en Ubbens. Versteegh ijzerhard als altijd. Ik word zo vervloekt onrustig! Konden we toch maar íéts doen voor deze mannen. Maar we kùnnen niets doen; zelfs de mitrailleurs van de hoge torens zijn op ons gericht. Ik kan -zoals de meesten- mijn tranen niet meer bedwingen en het kan me ook niet meer schelen! Ik kijk om me heen; wat zien die gezichten ondanks de tranen er verbeten uit! Voor ons Scheveningers is dit ook wel héél hard, de Mof had ons niet scherper kunnen martelen! En dan de Abgetrenten hoe zwaar moet het voor hen niet zijn om op deze manier afscheid te moeten nemen van hun beste vrienden! De veroordeelden worden nu ingeladen. Eerst stapt een Mof in, dan de veroordeelde, dan weer een Mof. De bewaking is prima! Eindelijk is het transport klaar voor vertrek. Het is nu half vier. Daar gaat de O.D.! Wagen voor wagen verdwijnt om de hoek van de garage de poort uit. Nú mogen we inrukken. In de barak zijn velen door de honger dit incident al gauw vergeten, of misschien niet vergeten, -dat is haast onmogelijk- maar zij kunnen er zich overheen zetten en opgaan in de dagelijkse dingen. Er wordt natuurlijk weer ruzie gemaakt over een hapje eten meer of minder terwijl daarbuiten 72 man de dood tegemoet rijden! Mensen zijn hard maar dat is aan de andere kant ook weer een zegen, want dat is de enige manier om je door al deze ellende heen te slaan. Na het eten moeten de commando’s weer aantreden voor de binnendiensten. Op weg naar de schillerij zoek ik Adri Pakvis even op om hem te vragen hoe alles vandaag gegaan is en of hij misschien weet wat ‘Abgetrennt zijn’ betekent. Dat laatste weet hij niet, maar het zal wel niet veel goeds voorspellen! ‘Ik denk ’, zegt hij, ‘dat wij apart nog eens berecht zullen worden en misschien proberen ze nog via ons bepaalde dingen te weten te komen!’ Enfin, de Abgetrennten zijn in ieder geval voor dit ogenblik veilig. Adri heeft zijn Abgetrenntschap aan zijn neef Molt te danken; Molt schijnt Adri schoongepraat te hebben. Op deze manier zijn verscheidenen gered; prachtig is dat! Het leven gaat gewoon door, maar toch voel ik de verslagenheid over het kamp. Dat is ook geen wonder, want het proces wijst toch op een hoe langer hoe drastischer worden van de Duitse maatregelen. Als ik naar mijn kachels ga en langs de wacht kom kan ik heel toevallig Busé, een van de ter dood veroordeelden, nog even spreken. Ik begrijp er niets van wat hij bij de wacht doet. Hij is in gezelschap van een vriend, die ook ter dood veroordeeld is. Mayer is mijn begeleider en ik vraag hem of ik nog even van mijn vrienden afscheid mag nemen en hij geeft zijn toestemming. Dezelfde Busé, die zich geen raad zou hebben geweten als hij ter dood veroordeeld zou worden, is nu de kalmte in persoon. Ze zijn beide op transport gesteld om voor te komen in het proces tegen Steikel c.s. Het is net of ze heel kalm een vakantiereisje gaan maken. Ik wens hem en zijn vriend kracht en moed en hij vraagt mij als -ik het haal- of ik zijn vrouw en zijn familie wil bezoeken om ze te vertellen dat hij als een man zal weten te sterven! Ik vraag hen de Steikelmensen te groeten speciaal Pieter de Koning! ‘Zeg hem maar dat zijn riem trouw gedragen wordt!’ Deze riem had ik van hem als aandenken in Scheveningen gekregen. Nu mannen, God zegene jullie! Goede reis en vaarwel! Wat zijn die mannen kalm! Wat geeft een zeker weten en een vast vertrouwen een rust. Ik kan me niet voorstellen dat dit een afscheid voor eeuwig zal zijn. Mayer is zichtbaar onder de indruk. Ja Mayer, dit zijn nu Nederlanders! Beter dan dat SS-zootje dat jullie gewend zijn! 81-1 Als ik weer in het schilhok ben ga ik met Jan bij Beck en Polman zitten. Het is warm en het raam staat open, we treffen een mooi voorjaar. Terwijl ik bezig ben merk ik een wonderlijk geluid op. Ik weet eerst niet waar het vandaan komt, maar als ik omkijk zie ik Geesink rustig tegen de muur zitten met een gezicht dat ik al dadelijk niet vertrouw. Hij geeft me een vette
70 knipoog en legt zijn vinger op zijn mond. Nu zie ik het! Om de tien seconden vliegt een weermachtsaardappel met een sierlijke boog het raam uit. Buiten worden de aardappels keurig door een collega opgevangen. Dat gaat zo een poosje door tot Geesink er genoeg van krijgt. Ik vraag hem hoeveel hij er georganiseerd heeft. ‘Op de kop af vijftig stuks’ zegt hij ‘Nu moet ik Hermans even vragen om naar de barak te gaan, dan ga ik ze aan de Russen verkopen.’ Hij mag gaan. De Russen betalen niet met geld, maar met dingen die door hen weer zijn georganiseerd. Ze hebben namelijk suiker gestolen uit het magazijn! Suiker is in het kamp haast even duur als sigaretten of tabak. Als hij terug komt krijg ik er ook wat van; heerlijk die zoete smaak! Iedereen snakt hier naar suiker; het lichaam schijnt het toch erg hard nodig te hebben! Heineman zit nu ook in dit commando. Hij heeft last van een dubbele breuk, daarom is hij hier geplaatst. Daar boft hij bij, want zoveel medewerking is hier niet van de kampdokter, al is hij voor de gevangenen heel wat humaner dan zijn voorganger. Het is jammer dat we niet buiten kunnen zitten, want hier voeren we toch niets uit en de stemming is niet erg opgewekt. Een van hen vertelde ons het volgende prachtige verhaal: Toen de O.D.ers naar het Berghotel getransporteerd werden heeft een van hen kans gezien het brood van vier politiemannen te organiseren en op te eten, zodat die vier mannen niets te eten hadden. Jammer dat het ontdekt is, want de O.D.ers werden direct gefouilleerd en toen is er nog een half boterhammetje tevoorschijn gekomen. Ik heb de vorige week wel een O.D.er aan de poort zien staan, maar daar heb ik toen geen aandacht aan geschonken. Deze diefstal is notabene nog doorgegeven aan de president van het Kriegsgericht om te laten zien hoe slecht die Hollanders toch zijn! Na ons slaapje is er weer appèl dat heel rustig verloopt omdat Berg en Nelis er niet zijn. Het is nu Zaterdagavond de prettigste avond van de week, want morgen is het een vrije dag voor de mensen. Ze kunnen dan bijkomen van de martelingen. Na het eten kan ik nog even met Pakvis praten over het proces dat een heel onaangename indruk heeft achtergelaten omdat het niets met rechtspraak te maken had; alles werd voor de beklaagden zo zwart mogelijk voorgesteld Om onze gedachten wat af te leiden zijn Beck Polman en ik naar een lezing gegaan over ‘De organisatie van de K.L.M.’ Een interessant onderwerp. Twee keer moest de spreker ophouden voor Witte Muizen maar alles liep goed af. Jan heeft een paar heerlijke sigaretten gekregen van een SS.-man die in het bouwbureau werkt en waarvan Jan iedere dag het etensketeltje schoonmaakt. Wat smaakt zo’n sigaret heerlijk en wat geeft het een rust! Er is vanavond een hele drukte; er zijn een stuk of tien Franekers boerenjongens binnengebracht. Ze hebben op de een of andere manier de politie geplaagd. In Franeker mogen de jongens na acht uur niet meer op straat, de meisjes wel! Dat vonden de jongens een prachtige aanleiding om de politie te plagen.82-1 Het resultaat is Amersfoort. Ze hebben een geweldig plezier; dat zal na een paar dagen wel veranderen. Wat zien die jongens er fris en gezond uit, een prettig gezicht is dat! Na de bel blijft het rumoerig onder de nieuwen, maar eindelijk is alles rustig. Slaap lekker mannen! 12 april 1942 Het heeft lang geduurd voordat ik in slaap viel. Tenslotte heb ik Jan wakker gemaakt om samen een sigaret op te steken en een koekje te eten; een koekje is een boterham met iets extra’s er op. Jan denkt steeds dat hij vanzelf wakker wordt. Nou, laat hem dat maar denken, anders wordt hij nog boos. Ik schud zachtjes tegen zijn bed en ongemerkt wordt hij dan wakker. ’t Is tenslotte gezelliger om met z’n tweeën te genieten. Wat hebben we een zware dag gehad! Dat afscheid was onmenselijk! Dit zullen we nóóit vergeten, Führer! We hebben van jullie geleerd wat een Duitser onder een eervolle behandeling verstaat! Toen ik vanmorgen vóór het appèl weer naar mijn kachels gebracht werd zag ik dat de Blockführer -die mij wegbracht- geweldig hinkte. Ik vroeg hem of hij ruzie met zijn vriendin had
71 gehad, maar hij zei: ‘Nee, wij oude knarren moeten weer aan lichaamsoefening gaan doen! Dat gaat zó hard dat de helft invalide geworden is’. Nelis gaf les. Hij heeft ze zeker voor Häftlingen aangezien! In de kelder is inspectie geweest en alles is overhoop gehaald! Wie zou dat gedaan hebben? Ze hebben toch niets kunnen vinden,alles zit in de safe! Op weg naar de kleine kelder wachtte me een verrassing! Voor een van de cellenraampjes van de bunker zag ik notabene het hoofd van kapitein Luyten uit Groningen. Hij was in Scheveningen gangloper. In December jl. is hij ontslagen omdat hij niets met de O.D. te maken had. We konden elkaar nu alleen maar een knipoog geven. Morgen hoor ik alles wel, misschien dat Pakvis de reden weet waarom Luyten hier zit. Wat duurt het appèl lang vanochtend! Ik had eten opgezet en het is al haast aan de kook en ze zijn nog bezig. Vreemd dat appèl, het is nu al negen uur. Of zouden de heren aan het ringelpieszen zijn? Ja hoor, Jan Hurkmans schreeuwt al van: ‘Hinlegen’! Wat hebben die kerels nou weer op hun geweten? Ik bof maar! Nu maar net zo lang hier blijven tot het pieszen is afgelopen. Komt de Blockführer eerder, dan zeg ik dat de kachel uit is geweest. Zo zie je dat een rustdag plotseling kan veranderen in een dubbele werkdag! De roggepap smaakt buitengewoon; ik heb het hier best! Wat een verschil met de jongens daarbuiten! Nee ik heb niets te klagen! Mijn kelder ziet er werkelijk gezellig uit. Op de vensterbank heb ik een paar planten staan, een azalea en een soort varen. Ik ben er erg trots op! De ruwe banken heb ik als brandstof gebruikt en als zitplaats heb ik twee stoelen weten te organiseren. Een voor mij, en een voor eventuele visite. Om 11 uur -dus voordat het pieszen is afgelopen- komt inderdaad de Blockführer, maar ik vertel hem dat de kachel is uitgegaan en dat ik er nog minstens een uur bij moet blijven. ‘Aha!’ zegt hij ‘Sie sind sehr schlau! Sie lieben das pieszen nicht!’ ‘Ik wist werkelijk niet dat ze daar nu mee bezig waren, maar als U pieszen voor mij nodig vindt dan kijk ik vanmiddag wel even of de kachel nog brandt’ ‘Nein, das braucht nicht Auch ich liebe die Ruhe!’ ‘Ach so,’ zeg ik: ‘Dann können Sie hier auch ein wenig Ruhe bekommen.’ De vent komt werkelijk binnen. Die manke is nog niet zo beroerd, hij slaat ook minder dan de anderen.83-1 Ik bied hem een bietssigaret aan en hij accepteert hem. Ik moet even lachen bij de gedachte dat ik deze vent ook nog naar Zeist zou kunnen sturen! Dat zou in Zeist wel een beetje verdacht worden. Stel je voor dat ze elkaar daar zouden ontmoeten! Hij vertelde mij van zijn ervaringen en van zijn leven; hij is een oud frontsoldaat en heeft al heel wat meegemaakt. Dit oord vindt hij vreselijk! Überhaupt alles wat naar concentratiekampen ruikt! Maar ja, es ist notwendig!. Heel vriendelijk beaam ik alles. Ik zeg hem dat ik het zo waardeer dat ze mij zo goed behandelen en zo vertrouwen: ik hoef me bij twee Blockführers al niet meer af te melden! ‘Das brauchen Sie bei mir auch nicht mehr zu machen!’ zegt hij. Zo, dat is nummer drie! Ook hem bied ik aan zijn fiets te onderhouden en als hij wat benzine nodig heeft voor zijn aansteker of zo dan hoeft hij maar bij mij aan te kloppen. Ja, daar maakt hij graag gebruik van. Hij zal mij morgen de aansteker even geven. Uitstekend, je kunt met alles op mij rekenen! Desnoods organiseer ik iets voor je, Blockführer! Hij zal mij af komen halen als het ringelpieszen afgelopen is. Hartelijk dank voor alles Blockführer! Nein, nichts zu danken. Ik krijg een halve sigaar van hem en als dank beloof ik hem wat tabak van de voorraad van fl. 40.000-. Zo zijn we quitte! Weer een vriend erbij! Om half elf komt hij mij halen; heel stijf loopt hij achter mij aan, want niemand mag dergelijke vriendschappen opmerken. De reden voor het ringelpieszen was dat de massa zich te weinig gehaast had om op het appèl te komen. De Häftlingen moeten goed begrijpen dat de Zondag een vrije dag is voor de bewakers maar niet voor de gevangenen. Ja, dat hadden we nog niet begrepen! Hoe dom van ons om anders te denken! Het resultaat van dat oefenen is een sterfgeval: een Jood uit Groningen bleef met een hartverlamming liggen. Na het eten kunnen we weer baden, maar we moeten eerst nog een tijd wachten, want ze hadden het lichaam in het badlokaal gelegd. Eindelijk is het vrij; wat doet dat warme water goed!
72 Ik zet het raam stiekem open, want zoals altijd is de lucht hier onverdraaglijk Kijk, daar neemt onze lamme vriend ook een bad! Dat is een prachtig voorbeeld van simulatie. In Scheveningen zat dat heerschap steeds op het sportveldje toe te kijken. Door verlamming in beide benen kon hij zogenaamd niet lopen. Hierdoor genoot hij vele voorrechten en dat nog wel als zwarthandelaar. We zagen in hem een zielige figuur, maar dat ging snel over toen zijn houding verre van sympathiek bleek te zijn. Hier in Amersfoort is hij in handen gevallen van prof. Borst, een medegevangene, die hier verschillende gevallen behandeld heeft met veel succes. Borst zag al gauw wat er aan de hand was. Hij liet hem op krukken weggaan naar de keuken die een heel eind van het revier afligt. Daar werden hem de krukken afgenomen en onmiddellijk zakte hij gracieus in elkaar. Ze hebben hem daar stilletjes laten zitten. Na etenstijd is hij naar de barak gewandeld en zo is hij genezen. Een onsympathiek mens en een gevaarlijke handlanger van Schepers. Hier hoor ik dat de man van de prikkeldraadaframmeling is overleden! Beroerd voor de familie om zo’n lichaam thuis te krijgen! Ik begrijp niet dat de Mof zo’n slechte indruk durft te maken. In Duitsland merkt de familie niets van het begraven, maar hier mogen de lijken door de familie opgehaald worden. En dan zien die lichamen er meestal vreselijk uit! Bij het gaan naar de barak merk ik op de stoep van het revier een oude Jood op die in tranen is. Hij is me al meer opgevallen door zijn taaiheid; hij zit in zó’n zwaar commando en lijkt steeds flink en fit.84-1 Ik vraag hem wat zijn moeilijkheden zijn en hij vertelt dat het zijn broer is die bij het ringelpieszen een hartaanval heeft gekregen. Arme man, maar wat moet je in zo’n geval zeggen? Er valt zo weinig te helpen. Is het eigenlijk geen zegen om zo uit deze hel genomen te worden? Ik loop met plannen rond om op Zondagmiddag een of ander kalm spel hier in het kamp in te voeren- een soort van croquet- een spel dat geen inspanning kost. De Friezen hebben hier gekaatst, maar de spelbreker was weer de honger. Ik bespreek het eens met de timmerman maar die wees op zijn voorhoofd. ‘Als je dat hier begint ’ zegt hij ‘heb je kans dat wij elke avond mogen ringelpieszen, want dan zegt Berg ‘Hebben jullie nog niet genoeg sport? Mooi, dan elke avond ringelpieszen!’ Nee, dat vond hij veel te gevaarlijk! Nou dan geen spel; ik had dat eigenlijk wel kunnen voorzien. Vanmiddag hebben we na het dutje een preek gehad van Ds. Nijlandt. Wat geeft dat altijd weer een geestelijke opkikker! Deze samenkomsten worden met drie of hoogstens vijf man gehouden omdat het anders te gevaarlijk is. Er mag hier in geen enkele vorm over Godsdienst gesproken worden, laat staan gepreekt. Wij zitten daarom met slecht weer heel nonchalant op een paar matrassen van de bovenste bedden en bij mooi weer gaan we achter de w.c.’s zitten. Als er iemand aankomt wordt er gauw een ander onderwerp aangeroerd. Deze uurtjes zijn fijn, we voelen ons dan weer één en we worden weer rustig. Soms worden zulke bijeenkomsten door de posten uit de torens uit elkaar gejaagd, maar dan gaan we wel ergens anders heen. Binnen in de barak stinkt het. Gek, dat met dit mooie weer nog zoveel mensen binnen zitten! Er wordt hier nog stevig gegokt, vooral door de Limburgers en onze vriend van der Lee zit er natuurlijk ook weer bij. Veel mensen slapen nu om te herstellen van de véél te zware arbeid in de straf- Holtz- Schnitt- beton- en Jodencommando’s. Zo kwam ik eens op een zondag iemand tegen die mopperde en vloekte dat de Zondag haast weer voorbij was zonder dat hij er van genoten had omdat hij aldoor had liggen slapen. Het ringelpieszen vanochtend is wel héél zwaar geweest, verscheidene mensen hebben er last van. Dit valt juist door de Zondag zo op. Ik heb vaak een schuldig gevoel tegenover de anderen omdat ik het zo goed heb. De meesten hebben last van benauwdheid gekregen door de grote massa en het stof. Beckman is er gelukkig ook goed doorgerold, de schillers hoefden niet mee te doen. Vanmiddag is van Mierlo -de gasdirecteur uit Tilburg- ziek geworden; hij is naar het revier gebracht. Die man is zo mager als een lat. Dit zijn allemaal van die trieste dingen, want kans op herstel is er haast niet.
73 Buiten heb ik een gesprek aangeknoopt met een stel Limburgers. Buitengewoon interessant is dat smokkelen over de grens. Op 10 mei -de dag van het uitbreken van de oorlogwaren ze in de bossen bij Vaals, met tien koeien die naar Duitsland gesmokkeld moesten worden. Ze waren stomverbaasd geweest over het lawaai van de vliegtuigen, maar toen ze begrepen dat de oorlog uitgebroken was gingen ze verder heel kalm de grote weg aflopen. De Duitsers hadden toch geen tijd om te controleren en bovendien werden ze aangezien voor vluchtelingen. Alleen bij de grens zijn ze toch maar een blokje om gegaan! Mooie kerels zijn het! Al draait bij hen alles om geld, waarbij het verschil in ‘mijn’ en ‘dijn’ in zoverre bestaat dat het dijn graag tot het mijn gemaakt wordt. Het zijn echte vagebonden. Na het eten zijn we weer naar de Bioscoop gegaan: zo worden de lezingen hier genoemd. Er was nu een lezing over ‘De Nederlandse cultuurinvloeden in Amerika’ 85-1 Dat moest Tito eens horen! Het zou dat heerschap een enigszins andere kijk geven op de invloed van Nederland op het wereldgebeuren. De lezing was goed, al stotterde de spreker af en toe. Soms kreeg ik de neiging om hem bij sommige moeilijke woorden over de tongval heen te helpen. Vooral het woord ‘Cultuur’ vormde een hinderpaal. Een van de lummels raadde hem aan om het woord ‘Dinges’ te zeggen inplaats van ‘Cultuur’, want het woord ‘Dinges’ gebruikte de spreker toch al bij iedere gelegenheid. Na de lezing ben ik met Jan nog wat gaan wandelen en ik vertelde hem van de grap met de fiets die ik had uitgehaald met de garagemensen. Jan haat -voor zover hij haten kan- de garagemensen. Ze zijn ook zo ontzettend onbetrouwbaar en onsympathiek Jan heeft van de Blockführer gehoord dat de O.D.ers naar Utrecht zijn gebracht naar de gevangenis op het Wolvenplein. Gelukkig hebben ze nu nog ongeveer drie maanden de tijd, want doodstraffen worden pas drie maanden na het vonnis voltrokken en in deze tijd kan er nog zoveel gebeuren! Samen hebben we nog een kaartje gelegd en toen werd het weer tijd voor de laatste ronde. Jan had voor ons straatje nog wat kuch meegenomen. Zoiets verhoogt toch de gezelligheid. Welterusten allemaal! 13 april 1942 Vannacht zijn de Engelsen weer boven SoesterBerg geweest. Ze moesten nou toch maar eens komen, die Tommy’s! Naar de verhalen te oordelen zijn er in Engeland zo langzamerhand meer Amerikanen dan Engelsen. Maar ja, ze moeten natuurlijk op het juiste moment wachten om een invasie te beginnen. Ik hoop toch zó dat het mij gegeven mag zijn om dat te mogen meemaken! Wat een prachtig ogenblik zal het zijn als we onze Koningin kunnen binnenhalen! Sommigen hier hebben het gevoel dat ze dat moment niet zouden kunnen overleven; de overgang zou dan àl te groot zijn. Het is hier haast niet voor te stellen dat we ooit weer vrijkomen; dit alles hier is haast ons normale leven geworden. Zouden we werkelijk weer vrij kunnen rondlopen? De meesten hier denken dat ze nog normaal zijn, maar is dat wel zo? Hebben we niet allemaal een tik van de molen gekregen? Want hoe is het dan mogelijk dat de meesten zo kalm voor het executiepeloton gaan staan? Enfin, laten we de ogen gericht houden op de toekomst! Wie weet wat die ons nog brengt; alles is toch mogelijk? Het valt anders niet mee om een nieuwe week te moeten beginnen. En kon je nu maar aftellen, dan was het niet zo erg. Maar nu gaan de dagen, weken en maanden zo eindeloos door! Ik ben erg benieuwd wat Mayer voor mij mee zal brengen, want nu ligt het vooral aan mijn vrouw wat hij voor ons zal willen doen. Het voornaamste is vooral de schrijverij! Dat geestelijk contact met huis is goud waard. We gaan nu het Lager uit en kijk, in de verte komt Mayer aan! Hij neemt ons van de Blockführer over. Ik ben ontzettend in spanning wat hij voor mij bij zich heeft. Hij brengt nu eerst het Schweinencommando weg en daarna komt hij bij mij binnen. Ik sta gewoon te trappelen van spanning! Hij geeft mij een brief en twee pakjes sigaretten en bovendien belooft hij mij om a.s. zondag weer te gaan! Jammer, het briefje is nog maar kort, maar wat ben ik gelukkig met dat voor mij zo bekende handschrift!
74 Mayer is verrukt over de kinderen en gelukkig heeft hij het heel prettig gevonden om bij ons thuis te zijn!. Natuurlijk heeft hij eerst ruzie gemaakt met mijn vrouw over het Jodenvraagstuk… ,mijn vrouw die de Joden door dik en dun verdedigt! Maar ook deze twist heeft geen afbreuk gedaan aan het koerierschap van Mayer. 86-1 God wat heerlijk dit alles! Vooral die brief, al is het nog maar een kort episteltje! Ik mag ook niet meer verwachten; de mijne was nòg stijver en voorzichtiger opgesteld. Ik lees de brief verschillende malen over voor ik hem verbrand. Nu de sigaretten… echte oude North State! Ik steek er meteen maar een op; het is net fluweel op je tong. Wel een groot verschil met ons merk ‘Lagerbiets’ Wat zal Jan ook genieten, ik zal hem vanavond alles vertellen en hem een sigaret geven. Nu vertel ik het hem nog niet, want het zou zonde zijn om zo’n mooi verhaal te moeten afraffelen als hij straks komt. Vooral omdat hij bij het eten brengen altijd zo onrustig is. Ik vind hem buiten het Lager toch altijd heel anders dan binnen het Lager. Het is net of hij hier buiten in een voortdurende spanning leeft. Hij is dan erg voorzichtig en stil en er is dan nauwelijks een lachje op zijn gezicht te krijgen. Binnen is hij totaal anders; onbegrijpelijk! Nu maar weer gauw aan het bietsen! Door mijn pakjes sigaretten hoef ik nou geen bietstabak te roken. Daar kan ik de anderen een groot plezier mee doen. Op Maandag is de biets altijd geweldig! Veel brood, veel tabak en een massa lectuur We kunnen vanavond plaatjes kijken, want ik heb een ‘Signaal’ en twee ‘Adlers’ gevonden! Altijd wel interessant die foto’s. Vóór ik gevangen genomen werd was ik een verzameling begonnen van het weekblad ‘Signaal’ om na de oorlog een hele Duitse reportage te hebben, maar mijn vrouw zal dat Moffenblad wel weggegooid hebben. Ik mis vanmorgen de parade, we waren zo gewend om die glimlachende smoelen en vette nekken te zien. Hoe zouden de Moffen toch aan zo’n typische nekvorm komen? En met zo’n nek willen ze beweren dat de Nederlanders en de Duitsers van één ras zijn! Dit voel ik als een belediging van ons volk! Voor ik aan het werk ga zie ik kans om nog even een praatje met Luyten te maken. Hij is weer opgepakt omdat de verklaringen van Ubbens voor de krijgsraad niet met de zijne klopten die hij indertijd voor de Gestapo heeft afgelegd. Nu zit hij er lelijk in omdat tegen hem zeer bezwaarlijke dingen aan het licht gekomen zijn. Ik vind het onbegrijpelijk dat hij niet ondergedoken is! Hij wist toch dat het een fout van de Gestapo was om hem te laten gaan?. Maar ja, dat is allemaal nakaarten. Buiten gaat het goed al is er geen belangrijk nieuws. Maar de hoop is op Rusland gevestigd en het gaat er op lijken dat Rusland het initiatief overneemt. Luyten denkt dat het in ieder geval dit jaar wel zal aflopen. Nu Luyten, ik zal proberen zo goed mogelijk voor je te zorgen! Tot straks! Mijn kachels zijn in orde, dus verder ben ik voor vanochtend klaar. Ik ga nu een heerlijk ontbijt klaarmaken. Tegenwoordig kook ik het roggemeel met brood en doe daarbij wat vet en zout. Heerlijk smaakt het zo! Mijn inventaris in de kelder is heel wat uitgebreider dan in de barak. Ik bezit een vork en een Chinese kom waar minstens een halve liter ingaat. Ik heb er nog serieus over gedacht om in de kelder een paar vogels te houden, want de tuinders kunnen die af en toe met netten vangen. Maar dit plan heb ik losgelaten, want dat zou toch gevaarlijk kunnen worden. De Moffen zouden zoiets brutaals waarschijnlijk niet toestaan. Voor alle zekerheid heb ik vandaag een flinke plank op het dak van de w.c. achter barak 3 gelegd. Tegenover de torenposten heb ik net gedaan of het dak gerepareerd moest worden. Je kunt nooit weten of ik deze weg niet plotseling zal moeten gebruiken! De plank valt helemaal niet op, het is net of de hoogste punt nu wat meer afgewerkt is. Toen ik terug ging was het andere Lager in rep en roer: ik zag een geweldig gedraaf van Arbeitsführers en soldaten om de barakken heen. Toen ik daar in de buurt kwam werd ik ineens gefouilleerd. 87-1 Wat bleek? Er was een polshorloge, een vulpen en een half pakje sigaretten uit de SSSchreibstube gestolen! Hoe hebben die kerels dàt nu weer voor elkaar gebokst?
75 De SS-Schreibstube was in ons voormalig leger het conpagniebureau! Daar zitten dan ook àltijd mensen. Toch gebeuren dergelijke diefstallen hier meer. Het zijn handige kerels die dit op hun geweten hebben. Ik weet wel hoe ze in deze Stube’s komen, dat heeft van der Lee me eens verteld. De bietsers lopen dan ‘s morgens vroeg onder een of ander voorwendsel uit hun commando weg en nemen dan als camouflage een mand of een schop mee. Ze gaan dan zo snel mogelijk naar een van de bureaux en melden zich keurig als ‘Aschenkübelcommando’. Uit het bureau nemen ze de asbak en de vuilnisbak mee en zoeken daar alles uit wat eetbaar, rookbaar en bruikbaar is. Als de gelegenheid zich dan voordoet wordt in één moeite door alles wat de moeite van het meenemen waard is georganiseerd. Zo moest ik eens Rosier hebben, een N.S.B.er met een apart bureau. Ik ging een paar gangen door, tikte aan een deur en ging direct naar binnen. Opeens zag ik een schim uit het raam verdwijnen maar toen hij mij zag kroop hij weer naar binnen. Meneer de bietser had een prullenmand geleegd en toen hij de mand op z’n plaats wilde zetten bleek niemand op het bureau aanwezig te zijn. Zijn zakken zaten nu vol met bloknootjes en pennen. Al deze dingen zijn in het Lager verkoopbaar. Voordat hij wegging wilde hij graag nog een paar potloden hebben en daarom vroeg hij mij of ik naar buiten wilde kijken of er gevaar dreigde. Nou, dat dreigde van alle kanten, want de andere kamers waren allemaal hoorbaar bezet. Ik ben toen maar zo gauw mogelijk weggegaan na eerst mijn collega weggejaagd te hebben en voor eigen gebruik een paar bloknootjes in mijn zak gestoken te hebben. Dit noemen we geen ‘stelen ’ maar ‘saboteren’. Voor deze bloknootjes wordt in het Lager fl.1.- tot fl.2.50betaald. Potloden zijn niet zo duur, die kunnen vrij eenvoudig georganiseerd worden. Op deze manier komen vaak de meest vreemde voorwerpen in het Lager. Zo werd mij eens een mooie reisnecessaire aangeboden voor een paar sigaretten. De soldaten en de Blockführer vingen nu bot; ze waren natuurlijk veel te laat. Ik kreeg meteen de opdracht om alle gevangenen die op verdachte wijze om de barakken zwierven te noteren en aan te geven. Dat zouden jullie wel willen, Moffentuig! Knappen jullie je eigen zaakjes zelf maar op! Daar ging de wachtcommandant naar Berg om zijn beklag te doen. Ik voorzag al dat het een slechte dag voor de gevangenen zou worden! Berg stond al voor de Duitse Schreibstube met de Arbeits- en Blockführers te confereren. Voor alle zekerheid waarschuwde ik de beide Jannen van het Schweinencommando, Piet de Heitzer, het bikcommando en de betonrollers géén contrabande bij zich te hebben, want hoogst waarschijnlijk zou de controle straks héél scherp zijn. De garageploeg waarschuwde ik niet; in mijn hart hoopte ik steeds dat ze eens tegen de lamp zouden vliegen en daardoor uit de garage gegooid zouden worden. Het zijn ook zulke ellendelaren! Na zijn conferentie ging Berg de verschillende commando’s langs. Vooral de betonrollers genoten zijn belangstelling en hier zou de dader dan ook wel te vinden zijn. De grootste bietsers zitten in dit commando o.a. 550, 570 en van der Lee, om de andere nummers nog maar niet eens te noemen. Toen Berg aan Schepers over de diefstal vertelde begon deze als een idioot de mensen op te jagen en af te ranselen. Die duivel liet zijn ploeg de kleren uittrekken, maar er was niets te vinden. Onder het aankleden kon Berg zijn lust niet langer bedwingen om zijn stok eens neer te laten komen op die naakte lijven. Een van hen riep in doodsangst dat iemand uit het bikcommando de diefstal gepleegd had. 88-1 Zonder een bevel van Berg af te wachten vloog de Arbeitsführer naar dat commando en begon met een dikke knuppel er op los te slaan. Wat belachelijk! De Moffen konden toch wel begrijpen dat de bikkers dat nooit gedaan konden hebben? Die kerels zijn veel te slap en te beroerd om zo’n prestatie te volbrengen. De bikkers vlogen over- en door elkaar en in het midden stond dat beest -‘Der Maxe’- er maar op te ranselen. Een paar mannen bleven liggen en één trachtte er weg te lopen, maar der Maxe gooide met alle kracht de knuppel naar zijn benen. Als een aangeschoten dier vloog het slachtoffer over zijn hoofd en bleef liggen. Der Maxe had nu blijkbaar genoeg; het was dan ook een Meisterwürf geweest!
76 Als de beulen eenmaal zo’n bui hebben gaat het meestal de hele dag door. In dit geval liepen de buitencommando’s gevaar om het hard te verduren te krijgen. Voor hen is zo’n rammelpartij altijd veel harder dan voor de binnencommando’s. Deze kunnen zich nog altijd in veiligheid brengen omdat ze niettegenstaande het prikkeldraad een zekere vrijheid hebben. Als er gevaar dreigt bestaat er op de een of andere manier altijd de gelegenheid -hoe klein ook- om je daaraan te onttrekken. Maar deze kans hebben de buitencommando’s niet, die staan altijd tussen de postenketen te werken. Ondanks alle slaan en schoppen bleef de dader onvindbaar. Iedereen verwachtte nu om twaalf uur een scherpe controle, maar dat gebeurde niet. Onder het eten kon ik mijn verhaal over de ontmoeting met Mayer niet langer voor me houden en ik vertelde Jan wat er gebeurd was. Na de maaltijd staken we elk zo’n lekkere sigaret op! Heerlijk was dat! Alleen verpestte Jelle -een van de Franekers- ons plezier bijna door als een jonge hond naar al onze rookbewegingen te kijken. Ook onze overburen begonnen hoe langer hoe meer een aasgierenhouding aan te nemen. Vooral hielden zij elkaar in de gaten zodat de ander er niet met het peukje vandoor zou gaan. Ik riep ze nu toe dat ze tot vanavond geduld moesten hebben; ik zou dan wel wat tabak voor ze meenemen. Jelle bleef echter onverstoorbaar naar Jan’s sigaret kijken en hij incasseerde dan ook de peuk; de mijne ging naar Groothelm. Voor de anderen zou vanavond wel wat komen. Jan en ik hebben van de North State genoten! We konden er nog steeds niet over uit dat notabene een SS-Unterscharführer zich voor een dergelijk contact leent! Maar het is ook haast niet te geloven! Onze briefwisseling moet echter nog op een ander peil komen; ook in mijn vrouw’s brief stond zo weinig. Maar ja, je moet voorzichtig beginnen, je weet tenslotte maar nooit waartoe zo’n man in staat is! Toch ben ik er heimelijk van overtuigd dat Mayer te vertrouwen is. Met het schrijven ben ik, net als in Scheveningen, geweldig ongeduldig. Wat mij betreft moet de schrijverij nu maar meteen voor 100% doorgezet worden. Toch weet ik aan de andere kant heel goed dat ik uiterst voorzichtig moet zijn en dat het stom zou zijn om te veel van Mayer te eisen. Die fout heb ik in Scheveningen gemaakt met de loodgieter op het dak die altijd als koerier dienst deed voor mijn vrouw en mij. We noemden hem in onze brieven altijd ‘Engel’ omdat hij voor mij boven mijn hoofd de rol van engel vervulde! Op het laatst wilde ik teveel van hem zodat hij bang werd voor ontdekking. Vooral omdat ik er zo op aandrong dat hij bij mijn raam zou blijven praten en alles over thuis vertellen. Door zo’n kans op contact met huis zou ik in staat zijn om roekeloos te worden. Zo zal ik nu ook zeker weer veel onrustiger worden, net zolang tot het contact geleid heeft tot een normale geregelde schrijverij.89-1 Dat wil zeggen totdat Mayer eens in de week naar huis gaat en lange inhoudsvolle brieven heen en weer brengt. God, wat verlang ik naar mijn vrouw! Kon ik nu maar eventjes bij haar zijn al was het maar voor een uurtje! Ik word zo ellendig onrustig! Bàh, kan mijzelf haast niet onder controle houden! Toen het SS-bezoek achter de rug was -het waren er vandaag een heleboel zodat ik mijn mond niet open deed, want er konden eens verklikkers bij zijn- meldde ik mij om twee uur weer in de garage. Daar droeg Burgers mij op om met hem naar de benzinebunker achter de garage te gaan om 300 liter over te pompen. Onder het werk ging Burgers weg, zodat ik mooi de gelegenheid waar kon nemen om een beetje te saboteren; nu kwam de benzine gedeeltelijk in de goot terecht in plaats van in het vat. Wat zou deze bunker een prachtige fakkel zijn als we op een of andere manier de kans kregen om de fik er in te zetten! Toen alles overgepompt was moest ik de Ford van het opperhoofd schoonmaken. Hé, daar kwam mijn manke vriend aan! hij wilde graag zijn aansteker gevuld hebben. Nou, dit was gauw voor elkaar. ‘En hoe staat het nu met de tabak?’ vroeg hij mij, maar ik had daar niet meer aan gedacht. ‘Ik zal er voor zorgen dat U vanmiddag uw tabak heeft’ zei ik hem, en: ‘Waar moet ik het heenbrengen?’ ‘O, geef het maar gewoon aan mij af in de Blockhut’ ‘Komt in orde Blockführer!’ Toen ik met de Ford klaar was ben ik ongemerkt de kamer ingeslopen waar de tabak lag. Gauw stak ik een paar handen vol in mijn broekzak. Niemand had iets gezien en tegen mijn collega’s deed ik net of ik Burgers aan het zoeken was. Met mijn zakken vol tabak keerde ik naar mijn
77 kelder terug. Daar deed ik het kostelijke blad in een sigarenkistje en op die manier heb ik deze belofte kunnen vervullen. Wat was de Manke er blij mee!’ ‘Sie sind ja fabelhaft!’ Een mooiere uiting van waardering kon ik niet krijgen! Burgers -die ik hierna werkelijk nodig had- vond ik in Tito’s kamer. Toen ik binnenkwam waarschuwde hij mij dat een gevangene zonder bewaking niet in deze kamer mocht komen. ‘Waarom mag dat niet?’ vroeg ik hem. ‘Hier staat een telefoon die direct met de buitenwereld verbonden kan worden’ zei hij en stak een pijp op. ‘Ook georganiseerd?’ vroeg ik hem ‘Ja’ zei hij ‘Die tabak moet vanmiddag weggebracht worden naar de sigarenmakers’. Prachtig dat ik dat wist! Zou Burgers dit gezegd hebben als een gentle hint? Het is toch geen kwade kerel! We praatten nog wat door over tabak in het algemeen en ik vertelde hem over mijn geweldige voorraad tabak thuis. Heerlijke oude Lieftinck en Golden Shag! ‘Zou je niet eens wat tabak van huis kunnen halen Burgers, de helft is dan voor jou’ ‘Jawel, maar dat is zo donders gevaarlijk!’ ‘Nee hoor, met mij niet! Niemand zal er iets van te weten komen en er gaat geen korrel tabak het Lager in. Maar denk er eens over na en als je tabakshonger krijgt geef me dan maar een seintje!’ Met deze kerel zal ook nog wel iets te beginnen zijn. Jammer dat de man zo’n fantast is, maar ja daarvoor is hij N.S.B.er. Voor alle zekerheid dook ik nog maar even in de tabakskamer en toen ik klaar was waarschuwde ik mijn collega’s van de garage ploeg dat de tabak op transport zou gaan. Dit deed ik niet in hun belang maar omdat ik de Mof niets gun. Naderhand lachte ik mij náár om de voorraad die zij ingepikt hadden. Dat is goed gedaan jongens! Ze hadden zoveel dat ze mij ook iets wilden geven als beloning voor de waarschuwing;de goeierds! 90-1 Dat aanbod sloeg ik af. Ik durfde dat niet aan te nemen. Néé, dat was te gevaarlijk! als Tito dàt zou merken was ik mijn baantje kwijt. Ze raken anders al aardig gewend aan de nietsdurvende Heitzer en dat is precies wat ik moet hebben! Tito moet vooral van mij denken dat ik ‘harmlos’ ben. En deze gedachte zal hem heus wel bereiken door het geklets van de garageploeg! Tito moet ervan overtuigd zijn dat ik niets zou durven dat tegen de Duitse belangen ingaat; dus eerlijk uit lafheid! Daardoor zal ik van Tito de grootst mogelijke bewegingsvrijheid krijgen omdat ik zogenaamd te vertrouwen ben. Die telefoon in Tito’s kamer zou dan voor mij ook te bereiken zijn. Vooral omdat ik hier óók voor glazenwasser speel. Zó kom ik vanzelf een keer op Tito’s kamer. In ieder geval zal ik die telefoon niet vergeten; je weet tenslotte nooit waarvoor zo’n apparaat goed is! Wat zijn er in dit kamp toch veel mogelijkheden om met de buitenwereld in contact te komen, al is het dan ook een héél werk om ze te vinden! Van Burgers hoorde ik nog iets fraais! Tito heeft in de gaten gekregen dat er voortdurend aardappels georganiseerd worden en is toen op een insinuatie van Willie -dat de Heitzer het wel gedaan zou hebben- mijn kelder gaan nasnuffelen. Natuurlijk ving hij hier bot. Toen ik dit hoorde ging ik direct naar Tito om me te beklagen over deze verdachtmaking die ik via Burgers gehoord had. Ik zei hem dat Burgers hem wel zou kunnen vertellen dat ik hier nóóit iets organiseerde en dat ik mij nooit met de garageploeg bemoeide. Maar wie had het dan gedaan, vroeg hij mij. Daar had ik natuurlijk geen idee van! Braaf zei ik: ‘En als ik het wel wist zou ik het U toch niet zeggen!’ Wat een flinke vent was ik toch! Ik wist drommels goed hoe ik Tito moest aanpakken. ‘Maar U ziet er nog zo goed uit’, zei hij argwanend ‘Hoe komt dat dan?’ ‘Dat is geen wonder, want elke dag biets ik brood uit de vuilnisbak van de Hoofdwacht en elke dag zitten er in die bak ongeveer twee broden!’ ‘Aber das ist doch schmützig, das machen Sie doch nicht!’ ‘Nein ich mache das nicht,sondern der verdammte Hunger!’ Even later kreeg ik van Tito een halve kuch die hij speciaal uit de keuken gehaald had. Arme Heitzer, die zo moet bietsen! Hoe velen snakken er niet naar om ook eens een enkele maal een goed gevulde vuilnisbak in handen te krijgen! Zou Tito het grote leed in dit kamp niet zien? Waarom zou hij dan met mij
78 medelijden moeten hebben? Zou persoonlijk contact zóveel doen? Ik wist nu dat ik desnoods bij Tito een potje kon breken. Om half vijf ging ik nog wat kolen rijden en toen ik langs de sintelstorters kwam vroeg een van hen hoe laat het was. Ik vertelde hem dat het over half vijf was. ‘Goddank’ zei hij ‘Ik kan het haast niet meer volhouden. Ze zijn vandaag als wilde beesten tegen ons tekeer gegaan. Eerst gingen de Arbeitdführers ons afranselen en toen dat nog niet genoeg was gingen ze met brokken sintels naar ons gooien terwijl ze het bevel gaven om gewoon door te werken tijdens dat gooien’. De Arbeitsführer kwam onze kant uitgelopen en ik maakte dat ik wegkwam. De gevangene waarmee ik had staan praten werd met een flinke striem weer aan het werk gezet. Het wordt hoe langer hoe mooier met de behandeling! Zou de Mof af en toe kortsluiting in zijn hersens hebben waardoor hij zó krankzinnig doet? Toen ik omkeek stonden ze weer met sintels te gooien Wàlgelijke kerels! Frááie cultuurproducten 91-1 Op de terugweg moet ik even om het volgende toneeltje lachen! Voor mij uit liep een leverancier met worst en twee met geweren gewapende SS-mannen konvooieerden deze heerlijke vracht, want anders konden deze manden wel eens half leeg de plaats van bestemming bereiken! Alle menage artikelen worden hier trouwens onder streng konvooi vervoerd. Dat is maar goed ook, want elke diefstal van artikelen uit de SS-menage moet door de gevangenenkeuken bijgepast worden. In het begin van dit kampleven schijnen op dat gebied heerlijke fouten te zijn gemaakt! De Nederlandse SS- wist toen nog niet precies welke houding ze aan moesten nemen tegenover de gevangen landgenoten en bij het brood afladen hielpen dan nog wel eens gevangenen mee. Dit werd oogluikend toegelaten omdat het zo’n langdurig werkje was. Het brood werd daarbij naar elkaar toegeworpen tot het op de bestemde plaats aankwam. De laatste man was maar al te vaak een gevangene die af en toe een broodje verder gooide naar een collega die met een bak klaar stond om dat brood in bewaring te nemen. Zo verdwenen nog wel eens drie of vier broden. Stomverwonderd waren de SS-kerels dat zoiets mogelijk was en dat nog wel bij zó’n telcontrole! Daar ging de bel voor het middagappèl. Het is nu wel duidelijk te zien dat deze dag vooral voor de buitencommando’s heel zwaar is geweest. Het uitrichten ging heel slecht met al die slappe kerels! Daar kwam de cavalerie de poort weer binnenrennen. De achterste mensen trokken in looppas een kar voort. Kijk Berg eens lollig zijn! Hij zat warempel achter op de kar en liet zich zo het Lager inrijden! Ik hield op dat moment mijn hart vast, want de Joden moesten de bocht steeds in looppas nemen. Mocht er eentje vallen dan zou het een chaos worden en het leed niet te overzien! Alles ging gelukkig goed en zelfs het appèl verliep vrij vlot. Wat we daarna te zien kregen was weer ontzettend! De mensen werden ‘Am Tor’ geschopt en geranseld. Het waren in hoofdzaak alle bekende bietsers die vandaag het gelag moesten betalen. De Moffen renden de rijen langs en elk als bietser bekend gezicht werd naar de poort gedreven. Zo werden er hoe langer hoe meer uit de gelederen gehaald; dat was gewoon belachelijk omdat die mannen niet eens gecontroleerd werden! De slachtoffers kregen nu een prettige taak toegewezen; ze moesten voor straf het terrein met de wals gaan rollen. Dit is een zwaar apparaat waarop een bak gemonteerd is en hierin wordt al naar gelang de straf extra hoeveelheden zand of beton geladen. Dit walsen is een ellendige bezigheid vooral als het al een paar uur geduurd heeft. Deze keer zal het wel meevallen omdat er vanavond niet veel controle is. De een of andere voorman krijgt dan ook de leiding toegewezen. Maar wat is het een beestachtige marteling als -zoals zovaak gebeurter een Mof naast loopt met een stok in zijn handen! De mensen worden dan geslagen als karbouwen. Zo’n schouwspel heb ik gelukkig nog nooit meegemaakt. Toch merk ik dat ik al aardig verhard ben tegen het gezicht van al deze martelingen. Terwijl we in het begin al schrokken van een pak slaag lopen we nu heel kalm langs een massale ranselpartij! De mens schijnt toch wel een gewoonte dier te zijn!
79 Nu mochten we inrukken en dat viel me erg mee! Nu de Mof nog niets van het gestolene teruggevonden had, had ik werkelijk gedacht dat we allemaal véél zwaarder gestraft zouden worden! Maar Berg heeft kennelijk zijn vrije avond dus daar boffen we bij! Toen ik in de vooravond bij mijn kachels kwam, zag ik dat alles overhoop gehaald was. Het leek wel of ze heel speciaal naar iets gezocht hadden; er stond letterlijk niets meer op zijn plaats! Wie zou dat gedaan hebben? Ik zou graag willen weten wie mij ondanks mijn komediespel niet vertrouwt! De enige weg om daar achter te komen is om mij officieel te beklagen dat iemand in mijn kelder geweest is en daar huisgehouden heeft! 92-1 Ik maakte er direct werk van. Nu bleek dat de wachtcommandant mij met een benzineblik had zien lopen. Het was een leeg blik dat ik had willen gebruiken om er groenten in te koken. Met die SS-kerel had ik niets te maken en zo wist ik dat het géén, wantrouwen van de kampleiding was. Zo’n wachtcommandant verdween na 24 uur toch weer. Maar het is een teken om voortaan nog voorzichtiger te zijn! De minste onvoorzichtigheid kan voor mij een commando betekenen en dan is het uit met dit zoete leventje! Vanavond besprak ik met Hoogentoorn zijn plaats in het aanstaande proces tegen Mekel c.s. waarvoor hij voor moet komen. Hij vertelde precies zijn doen en laten in deze organisatie en wat hij voor de Gestapo heeft verklaard. Ik had gedacht dat ik hem misschien met mijn proceservaringen zou kunnen helpen, maar jammer genoeg is dit een zwaar geval; het enige dat ik hem kon aanraden was om te trachten het gerecht ervan te overtuigen dat hij passief in deze spionage affaire terechtgekomen was en verder uit nieuwsgierigheid gehandeld had zonder te beseffen dat hij zich op gevaarlijk terrein bevond. De berichten die hij in zijn bezit had en die hij indertijd aan Cohen had doorgegeven waren immers al verouderd en het leek mij dat ze op dat moment al waardeloos waren. In mijn hart beschouw ik Hoogentoorns geval toch al als hopeloos! Enfin, moed verloren alles verloren! Probeer maar ‘levenslang’ te fokken dan ben je gered! Hoogentoorn is een buitengewoon mens! Hij weet ook donders goed wat hem boven het hoofd hangt. Nu zei hij tegen mij: ‘Ik vind het zo donders moeilijk om straks de intocht van de Koningin te moeten missen! Ik heb steeds de hoop gehad dat die oorlog vroeg genoeg voor mij zou eindigen om dat heerlijke moment te mogen meemaken!’ Wel merkwaardig dat voor de meesten het symbool voor de komende bevrijding de intocht van de Koningin is, terwijl men na al die onderdrukkingen zou mogen verwachten dat iedereen het idee ‘Vrijheid’ zou verbinden met het terùg zijn bij vrouw en kinderen! Majesteit, door zùlke mannen zal Oranje eeuwig leven! Moge hun geest ons eeuwig blijven sterken! We bespraken nog de andere leden van deze Mekel organisatie, maar Hoogentoorn had in hoofdzaak te maken gehad met twee mensen. ‘Enfin ’ zei hij ‘I have lost the game! Maar ik zal me als een goed verliezer weten te gedragen’ Ik legde hem nu mijn plan uit om een ontvluchtingspoging te wagen en bood hem aan om hem hierbij te helpen. Dat moet toch mogelijk zijn vooral met hulp! Hij wilde er echter niets van weten! Hij vertelde mij dat een kennis van hem met succes ontvlucht was uit een kamp; de Moffen hadden toen zijn Moeder in ‘Schütshaft’ genomen en deze is in gevangenschap overleden. Hij zou het tegenover zijn ouders een onverantwoordelijke daad vinden om hen op te offeren. Tenslotte heeft hij geen vrouw achter te laten. Behalve aan zijn ouders is hij aan niemand gebonden. ‘Ik wist van tevoren wat er op het spel stond! Ik hoop alleen dat het beetje dat ik gedaan heb om het land te dienen de moeite waard is geweest!’ Zo langzamerhand wordt het tijd om weer naar binnen te gaan. Nog even namen we een afzakkertje in de vorm van een sigaret! Welterusten Hoogentoorn en kop op! Een geweldige vent, die Hoogentoorn! Onze eerste werkdag van de week is gelukkig weer voorbij. Onze Franekers zijn opvallend stil. De meesten slapen waarachtig al, zo afgebeuld voelen ze zich en dit is nog maar de eerste werkdag voor ze geweest! De meesten van hen zijn in het Holzschnittcommando geplaatst.
80 Jan is bezig een kaartje te leggen en Beck slaapt al. Van Tony Nijlandt leen ik nog even het gezangenbundeltje. Wat is het Christendom toch mooi maar wat is het moeilijk en vaak zwaar om deze leer te kunnen volgen! Slaap lekker jongens! 14 april 1942 Gisteravond bij het appèl werden de namen afgeroepen van degenen die vandaag voor moeten komen voor het proces tegen Mekel. Ik wil mij niet weer door zo’n proces laten meeslepen. Het O.D.proces had mij helemaal in zijn ban! Steeds tobde ik erover en s’nachts had ik ieder moment angstdromen. Maar ja, daar zaten ook zóveel vrienden van mij bij! Ik moet als zelfbehoud de komende zaken langs mij heen laten gaan, want het schijnt nu toch wel zeker te zijn dat Amersfoort een vóórportaal is van de dood! 93-1Wat kan er allemaal nog gaan gebeuren en wat krijgen we te slikken? Ik wil nu mijn aandacht van dit proces afleiden ook al zitten er vrienden van mij bij! Het proces Mekel zal wel met een week afgelopen zijn; er zijn ook maar zestien aangeklaagden. Van mijn kennissen moeten voorkomen: Mekel, Piet Pronk, Hoogentoorn, Mante, Polman, Katan, Cohen en Mr. Kan. Op het plein, waar ze vanmorgen klaarstonden om in burger te worden gestoken, kon ik nog enkelen van hen even spreken. De meesten verwachtten vooral na het O.D.proces vanzelfsprekend het ergste. Maar allen waren héél rustig. Ik beloofde Polman nog een sigaret als hij vanmiddag terug zou komen. Nu mannen, make the best of it! Het Schweinencommando en ik werden door Mayer naar ons werk gebracht. Ik hoopte maar dat Mayer even in de kelder zou komen om een praatje te maken, maar hij kwam niet. Ik vond het jammer, want het is prettig om deze man bij me te hebben terwijl ik toch zo weinig contact met hem heb, want véél kunnen wij samen niet bepraten. Maar het is net of de sfeer van mijn vrouw en haar omgeving om deze figuur hangt. In ieder geval zal hij aanstaande zondag weer naar huis gaan! Bij het bietsen uit de vuilnisbak bij de hoofdwacht zag ik waarachtig een vent uit Zeist als SS-er! De vlégel! Nou, als déze vent bij dat keurkorps is aangenomen dan kun je wel nagaan wat voor tuig er bij de Nederlandse SS. zit! Deze man was door zijn eigen schuld altijd en eeuwig werkloos en stond indertijd bekend om zijn zwendelaarspraktijken! Ik feliciteer de Führer aller Germanen hartelijk met zulke onbetrouwbare elementen als soldaten! Moet door dergelijke kerels Nederlands toekomst worden opgebouwd? De biets viel vandaag tegen maar dat komt door het mooie weer. De SS-ers gooien hun peukjes nu door het open raam naar buiten. Ik zal vanmiddag wat propaganda maken om de peukjes in de asbak te gooien, want als dat zo doorgaat wordt het een te grote schadepost! Daar zag ik het Mekeltransport gaan! Bij dit kleine aantal was het voor de heren van het Kriegsgericht niet de moeite waard om hierheen te komen. Één wagen is al voldoende voor dit vrachtje aangeklaagden en nu zaten ze in mijn Citroën. Ik probeerde of ik onder de wagen kon kijken maar dat lukte me niet terwijl ik hier toch heel laag stond. Vanochtend heb ik met de Duitse kapper kennis gemaakt. Ik stapte op hem toe en vroeg hem of hij niet uit Zeist kwam. In uitstekend Hollands antwoordde hij: ‘Ja, en U komt ook uit Zeist’. Daar somde hij een heel relaas op wat hij allemaal van mij wist. Ik vroeg hem nu waarom hij zijn mooie baard afgeknipt had. Nou, dat stond te weinig soldatesk. Aan het einde van het gesprek zei hij: ‘Nu tot vanmiddag!’ Daar kan van alles mee bedoeld zijn! Ik hoop nu maar dat mijn fantasieverhalen tegen de garageploeg een reële vorm zullen aannemen, want ik heb echt wel trek in havermout met stroop! Ik krijg hier hoe langer hoe meer honger en ik moet oppassen geen egoïst te worden. Het begint me nu zwaar te vallen om iets te moeten weggeven. Ik dacht nog wel dat ik zo goed was en zo veel voor een ander over had! De oorzaak van al die goedheid was mijn buikloop! Gisteren bijvoorbeeld vond ik het heel vervelend om mijn overschep te moeten weggeven. Helaas, daar heb ik nou eenmaal een gewoonte van gemaakt en daar kan ik
81 nou toch niet meer mee stoppen; de teleurstelling van de anderen zou te groot zijn! Ook tegenover Jan moet ik zorgen niet te inhalig te worden; Onbewust eis ik van hem hoe langer hoe meer extra eten. Zelfs heb ik hem gisteren voorgelogen om aan meer eten te komen; ik vertelde hem namelijk dat tijdens het koken mijn ketel was omgevallen en vroeg hem of hij mij die middag wat extra’s kon brengen! ’s Middags bracht hij mij werkelijk een emmer met eten! Niet leuk -dergelijke dingen- mijn karakter wordt nu wel op de proef gesteld vooral nu mijn lichaam na al dat vasten naar voedsel snakt! Maar hoe oneindig veel meer krijg ik niet dan de andere gevangenen? Deze karaktertrek valt mij van mijzelf vies tegen, maar ik zal proberen het te corrigeren. Jan vertelde mij dat er vanmorgen weer bij hem was ingebroken op het ogenblik dat ze even weg waren om varkensvoer te halen. Bij hun terugkomst hebben ze de drie daders tijdens hun strooptocht te pakken kunnen krijgen. Die kerels hadden notabene bij hun inbraak het brood laten liggen terwijl dat zo makkelijk mee te nemen was geweest!94-1 Inplaats daarvan vreten ze uit de ketel met varkensvoer en je moet eens weten wat voor rommel dàt is! Maar ja, de honger is niet erg kieskeurig. De overval zelf was een reuzemop geweest. Alle uitgangen waren geblokkeerd en toen ze probeerden door de troggen naar buiten te kruipen riep Jan de Jong hen toe zo snel mogelijk naar binnen te komen omdat er een Arbeitsführer aankwam. In het hok hebben ze de bietsers zó bang gemaakt dat van der Lee in snikken uitbarstte; en dat nog wel van der Lee! Ze mochten echter blij zijn dat deze inbraak niet door de Moffen ontdekt was. Vlak na Jan kreeg ik notabene bezoek van Willie uit de garage, waar ik helemaal niet zo op gesteld was. Hij kwam zo maar eens kijken maar ik deed zo angstig voor de hoofdwacht dat hij maar gauw weer wegging. Dergelijke kerels moeten maar uit mijn heiligdom blijven, want anders zou mijn kelder in minder dan geen tijd door de heren van de garage voor van alles en nog wat gebruikt worden! Ik was nog even in de gelegenheid om Luyten te spreken en hem de nieuwsberichten door te geven. Hij maakte het best. Iets extra’s geven in de vorm van brood is echter te gevaarlijk omdat er de laatste tijd een dubbelpost staat en het naar twee kanten tegelijk kijken heb ik nog niet in mijn macht. Luyten vertelde mij dat hij buren gekregen had.Er was namelijk weer een lek ontdekt door verraad en de voorman van de smeden was er hierdoor ingevlogen. Gelukkig is de burger, die hem alles bezorgde, tijdig gewaarschuwd. De man is zo snugger geweest om zich tijdens het werk uit de voeten te maken en was nu onvindbaar. Die wist tenminste dat je beter niet in Moffenhanden terecht moet komen! Een verstandige kerel! Tito en Berg hebben nog geprobeerd met de motor de man bij zijn huis op te vangen maar gelukkig was hij onvindbaar! De voorman is vanochtend in de bunker gezet; hij schijnt het ontzettend zwaar gehad te hebben! Vooral die vervloekte bullenpees is iets ontzettends! De Moffen kunnen met dit apparaat verschillende handelingen uitvoeren. Ten eerste kunnen ze er alle stadia van slaan mee doorlopen ten tweede kunnen ze er mee over een bepaald lichaamsdeel gaan zagen waardoor binnen een paar minuten een bloedende wond ontstaat of ze wrijven je met dat martelwerktuig over je rug en dan is al gauw je hele rug open. Bovendien is het ding geschikt om je binnen het half uur aan het praten te krijgen; om dit te bereiken krijgt het slachtoffer voortdurend slagen in zijn nek. Deze slagen komen dan in een vrij snel tempo op zijn nekspieren neer. Bij deze laatste operatiemzit het slachtoffer met zijn rug naar zijn beschermer toe en deze doet niet anders dan de bullepees van links naar rechts zwaaien! Het lijkt warempel wel op de beruchte Chinese martelmethodes. De bullepees schijnt net gesproken te hebben, want op mijn roepen krijg ik geen gehoor en ook Luyten had niets anders gehoord dan wat steunen en kreunen. Gelukkig dat die burger ‘m gesmeerd is! Wij hebben in onze barak ook drie kerels die zoiets gedaan hebben. Ze konden het niet langer aanzien en hebben geprobeerd het lot van de gevangenen wat te verzachten; daarvoor namen ze levensmiddelen van buiten mee. Enkelen hebben dit smokkelen met hun leven moeten bekopen! Niet dat ze de kogel voor een dergelijk vergrijp kregen, nee, ze werden hier
82 doodgemarteld. De drie mannen die het bovenstaande gepresteerd hebben zijn: Pech, van Mourik en Groothelm. Er schijnen er nog een paar geweest te zijn, maar hun namen ken ik niet. Van Mourik is nog vrij fit maar ik geloof nooit dat Pech en Groothelm het zullen halen. Beiden hebben door ondervoeding dikke benen en een opgezet gezicht gekregen. Het lijken mij hopeloze gevallen toe en dat voor zo’n menslievend vergrijp! Ook zij zijn door verraad tegen de lamp gelopen en in het begin zorgden de mensen er nog niet voor om onder te duiken; iedereen dacht dat het nog wel mee zou vallen. Maar het volk heeft de Moffen nu wel degelijk in de gaten en in de meeste gevallen zijn de daders dan ook niet meer thuis als de Grühne of de Gestapo op huisbezoek komt. Het zou toch ook goed zijn als het volk eens een kijkje bij de Gestapo of in zo’n kamp mocht nemen! De meesten zouden dan niet meer -zoals vroeger- met een zogenaamd schoon geweten rustig de politie afwachten! Er is een nieuw Jodentransport binnengekomen. Het wordt hier een echt Jodenkamp, wat nu niet bepaald prettig is, want door hun aanwezigheid wordt de behandeling natuurlijk weer zwaarder. Natuurlijk kunnen die stumpers daar niets aan doen!95-1 Bij het appèl wordt de grote hoeveelheid Joden vooral merkbaar doordat de Cavalerie hoe langer hoe langer wordt. Nee, geen prettig idee deze grote hoeveelheid Joden! Het schijnt dat ze buiten ook steeds meer verdrukt worden. We hebben gehoord dat ze zelfs gedwongen worden om weer in getto’s te leven! De Mof zal deze klem wel langzaam zover draaien dat de Joden het leven onmogelijk gemaakt wordt. Op het laatst zullen ze als honden opgeruimd worden zoals Tito laatst verkondigde. Wat is het toch allemaal laag en vuil! Hoe is het mogelijk dat een volk massaal tot een dergelijke waanzin kan komen? De sintelstorters troffen het slecht, want die potige Oberscharführer stond bij hun commando; dit beulstype moet altijd en eeuwig ranselen. Het is voor de gevangenen vreselijk om van 8 tot 12 en van1 tot 6 in die stofrommel te moeten werken. Ze werden daarbij doorlopend door die kerel opgejaagd en zodra een van die mannen even ophield kreeg hij meteen een snauw of een haal. De mannen zaten onder het stof! Ik moet er niet aan denken dat straks deze laag van twintig centimeter gewalst zal moeten worden! Wat zullen er dan een slachtoffers vallen! Na het eten waren we gedwongen om onze sigaretten buiten op te roken, want hoewel ik de overkant en Jelle peukjes gegeven had waren de heren onderling weer bang dat een ander er juist met dit peukje vandoor zou gaan; van een peuk is tenslotte weer een sigaret te rollen. Ik heb een paar mensen verteld dat ik deze sigaretten van de Duitse kapper gekregen heb anders zou er gepraat kunnen worden over contact met de buitenwereld en dit zou door Schepers en zijn handlangers makkelijk doorgegeven kunnen worden. De legendarische figuur van de kapper staat echter borg voor elk verraad ,want een gevangene zal het wel uit zijn hoofd laten om een Mof te verraden! Ik had vanmiddag maar drie SS-mannen op bezoek. Een van hen -die haast altijd in de kelder present was- legde stiekem een pakje sigaretten neer. Ik kon aan zijn houding merken dat de anderen dat niet mochten zien. Ons gesprek kwam op de O.D. en zij vertelden me dat het proces buiten een hoop stof had doen opwaaien! Ze vonden het zelf ook een héél onplezierig idee, dat ze aan de Duitse kant moesten staan en het toejuichen dat het gevaar ‘ausgerottet’ werd waar Nederland éénstemmig protesteerde tegen een dergelijk vonnis! Maar dergelijke dingen hadden ze eigenlijk nóóit verwacht! Wat zijn het toch een stommelingen om zich zo te laten meeslepen door onverantwoordelijke leiders! Toch zal het Nederlandse volk nóóit van een generaal pardon mogen spreken als deze mensen op hóógverraad berecht worden, want daarvoor hebben ze alleen al in dit kamp een te groot leed op hun geweten! Zij zouden eigenlijk niets anders verdienen dan een zelfde lot te moeten ondergaan, want de kogel zou voor hen een te gemakkelijk eind betekenen! Het is soms moeilijk om je oordeel niet te laten beïnvloeden door persoonlijke sympathieën zoals bij deze drie mannen die niet ongeschikt zijn, maar later moet er recht geschieden; er is al te lang willekeur geweest!
83 Ik vroeg hen of ze hun peukjes niet meer uit het raam wilden gooien, anders zou ik nog verplicht zijn om een asbak in het wachtlokaal te zetten met het opschrift;’Denk aan de Heitzer!’ Ze vertelden mij dat op 20 april er een groot feest zal plaatshebben in de kantine. Er zullen dan SS.-soldaten beëdigd worden in verband met hun vertrek naar het front! Hoe meer er gaan hoe liever het mij is, dan hebben we later niet zo veel werk om die kerels te moeten berechten! Daar kwamen de Mekels al weer terug! Eigenaardig, niemand van hen werd in de bunker opgesloten. De bewijzen tegen hen zijn zeker meer dan voldoende al zouden ze ook alles tegenspreken. Kom, nu niet aan het proces denken. Vanavond spreek ik ze toch en dan hoor ik alles. In de garage was het erg druk. Eindelijk was er weer een reparatiewerk. De wagen van het bouwbureau -een Renault- lag uit elkaar. Wat een ontzettend slecht materiaal! Ik moest nu direct de vrachtwagens schoonmaken een vervelend idee om zo direct te moeten meehelpen in het belang van de Moffen. Maar ik zal ervoor zorgen dat de balans van het nuttige effect naar het negatieve zal omslaan! Hierna moest ik meehelpen om het motorblok uit de wagen te tillen. Daarvoor moest ik in de wagen kruipen en kijk daar was de boffer weer! In een van de dashboardlaadjes vond ik twintig pakjes zelfrijzend bakmeel! Dat rook naar eten en wie weet wat je er niet van zou kunnen maken! Ik had wel geen idee wat je ermee kunt uitspoken maar je kunt toch proeven nemen. 96-1 Het motorblok wilde er niet uit en veel gereedschap hadden we hier niet. De grote takel paste niet en de kleine takel moest ergens in of buiten het Lager zijn. Iedereen gebruikte het ding en niemand bracht het terug. Ik moest nu van Tito dat ding maar eens gaan opzoeken en ijverig ging ik op weg en bracht overal een bezoek maar zonder resultaat; niemand had dat apparaat gezien. Ik ging toen maar buiten het Lager wandelen. Misschien zou dat ding wel bij de nieuwbouw liggen maar ook hier was niets te vinden. Al vond ik de takel niet, het loopje was erg prettig. Ik stond hier nog maar tweehonderd meter van de Leusderweg af! Jammer dat vlak achter mij zo’n torenpost stond maar ik kende de man, een vrij geschikte man uit Deventer. Na even een verboden praatje gemaakt te hebben -ik vroeg hem hoeveel hij nu eigenlijk van het kamp kon zien, maar hij wilde geen antwoord geven- wilde ik weer terug gaan, maar net had ik mij omgedraaid of bij de torenpost klonk een telefoon. Nadat hij geluisterd had en de telefoon opgehangen had schreeuwde de man mij toe: ‘Donder nou maar zo gauw mogelijk op! Een collega van mij op een andere torenpost heeft jou doorgegeven en gevraagd wat je hier uitspookt!’ Ik liep gauw terug en mengde mij zo snel mogelijk tussen de anderen, want je kunt nooit weten of ze dit niet na gaan zoeken en ik kon moeilijk zeggen dat ik zo ver weg een takel aan het zoeken was. Eigenlijk was deze tocht dom van mij, maar soms lijkt het allemaal zó makkelijk te gaan dat het gevaar vergeten wordt.! Op de terugweg zag ik het Joden- en het strafcommando samenwerken. Ze moesten stenen sjouwen en opstapelen. Het zag er nogal kalm uit, alleen lag er een eindje verder een lichaam op de grond. Het was 570. Man, hoe is het mogelijk dat jij nog leeft! Ik herinner mij hem meer liggende dan staande! Zonder takel kwam ik terug in de garage maar die was niet meer nodig, want het blok was er uitgelicht. Ik maakte nu in de garage een zogenaamde stille ruzie mee. De kwestie werd daarbij onder het werk door beslecht omdat er bijna voortdurend Moffen in de buurt rondliepen. De gemoederen waren echter teveel verhit om een gunstiger gelegenheid af te wachten. De radioman had namelijk de door Willie georganiseerde koffie met suiker opgedronken. Het was een vermakelijk gezicht! De radioman werkte rustig door, zich veilig voelend door de voortdurende aanwezigheid van de Moffen. De anderen lagen onder het werk op de loer of de radioman weg zou gaan om hem in dat geval snel achterna te lopen. Maar de radioman zat hier veel te veilig om weg te gaan!, want hij wist dat er dan onherroepelijk een gevecht zou ontstaan waar hij vast niet als winnaar uit zou komen! De radioman dacht er dan ook niet over om weg te
84 gaan hoogstens even naar de w.c. om een peukje te roken. De spanning tussen de beide partijen was kostelijk! Gerrit kon het echter niet langer volhouden; hij liep achter een paar wagens om en gaf de radioman een klap in zijn nek. Zonder door de Mof opgemerkt te worden rolde de man van zijn bankje af. Hij liep nu naar de klerenkast, haalde Gerrits muts er uit en legde die heel kalm in een oliebad! Het waren net kleine kinderen die elkaar sarden, alleen was het hier tragischer; het betreft hier mannen van middelbare leeftijd! Tegen half vijf ging ik naar mijn kachel om mijn middagpotje te koken. Ik deed nu in de roggepap wat zelfrijzend bakmeel. Vol verwachting keek ik steeds naar mijn ketel maar er gebeurde niets dat op rijzen leek. Alleen toen de pap kookte liep ze over, maar dat deed ze tenslotte altijd! In ieder geval zou de voedingswaarde nu wel verhoogd zijn en het smaakte best. Mocht ik naderhand weer thuiskomen, dan wil ik óók roggepap hebben! Of zou ik het dan niet eens meer zo lekker vinden? Gek, dat vroeger zoiets nooit gegeten werd. Het is toch krankzinnig dat je je gasten geen bruine bonen kunt voorzetten? Dat was niet deftig genoeg, stel je vóór! Een rare wereld; tegenwoordig snakt iedereen naar die voedzame bonen Bij het appèl was er iets bijzonders aan de hand. Iedereen werd gecontroleerd en ook ik werd aan een volledig onderzoek onderworpen! Nee heren, bij mij is het ‘louw loene’ zoals Geesink het uitdrukt. Maar de vangst was groot zodat we weer feest verwachten konden. Het enige dat me plezier deed was dat de hele garageploeg op Willem na er ingestonken was. Willie en Gerrit waren zwanger van de aardappels! Ze moesten gelijk ‘Am Tor’ maar zelfs nu werden die kerels in vergelijking met de anderen goed behandeld. De meesten zouden in dat geval toch een geduchte aframmeling gekregen hebben, maar zij konden rustig ‘Am Tor’ staan. De anderen hadden het moeilijker! Het was of de wilde beesten op hen losgelaten waren! Schoppen slaan in het prikkeldraad smijten. Het lijkt wel of het elke dag erger wordt! 97-1 De bietsers waren er natuurlijk weer bij en een van de Limburgers werd daar geweldig afgeranseld. Foei, wat duurde dat lang! Zakt die vent nou nooit door zijn knieën? De man bleef tot het eind van de afranseling staan, maar toen bleek dat hij door afranseling niet op de knieën te dwingen was kreeg hij met gehandschoende vuist een kaakslag, waardoor hij eindelijk tegen de vlakte geslagen werd. Onze manke Blockführer stond ook iemand met een rietje te bewerken maar door zijn been moest hij oppassen niet zelf tegen de grond te slaan. Hij hield daarom maar op; het valt tenslotte niet mee om met een pijnlijk been te moeten slaan! Het is alweer avond en het eten is achter de rug. We kregen bloedworst -zo noemden ze het tenminste- maar ze hadden beter léér kunnen zeggen. Maar het helpt de maag te vullen en dat is toch het belangrijkste! Het kostte mij zelfoverwinning om een deel van mijn portie af te staan en daarom koos ik voor de gulden middenweg. Ik gaf de rauwkost weg, al wordt die voor mij hoe langer hoe aantrekkelijker Op het ogenblik is het een lawaai en sensatie onder de mensen; er zijn brieven van huis gekomen! Wat een teleurstelling voor diegenen die geen brief gekregen hebben! Ik behoor tot de gelukkigen! Ondanks de censuur heeft mijn vrouw een fijne brief geschreven! De beschrijving van de kinderen is énig. In Scheveningen genoot ik daar ook zo van! Wat verlang ik nú naar huis! Het idéé om bij vrouw en kinderen te zijn! Het schijnt allemaal zo onwezenlijk en ver weg een utopie! Het is nu doodstil in de barak! Velen kunnen -verblind door de tranen- nauwelijks lezen en je kunt tegenover de anderen toch niet laten merken dat je om zo’n brief húílt! Ze genieten nu maar van heerlijke visioenen, want lezen kunnen de meesten nu toch niet. ‘Thuis!’ wat is dat toch een heilig begrip voor ons geworden! Na het lezen van de brief gaan Hoogentoorn en ik buiten zitten onder het genot van een sigaret en daar vertelt hij mij het volgende: Vanochtend na het voorlezen van de algemene aanklacht zijn ze direct met de verhoren begonnen. De aanklacht was niet mis en het ellendige was dat de Moffen zoveel bewijzen in handen hadden. Er schijnt roekeloos met de gegevens omgesprongen te zijn zodat er veel te veel bekend is geraakt. De aanklacht was echter veel zwaarder dan wat hen ten laste kon worden gelegd; misschien heeft Mekel met de Secret Service
85 in contact gestaan maar ook in dat geval is hij slechts een onderagentje geweest. Het Kriegsgericht maakt er echter een heel drama van, al wisten ze best dat ze de mensen waar het tenslotte om draaide niet te pakken hadden gekregen. Verder leek alles wel op een film, vooral door de entourage: Hoogentoorn vond dàt prachtig en in het bijzonder de filmachtige figuur van de President die op Willy Fritsch de filmheld leek. Hij schijnt uiterlijk werkelijk een bijzonder knappe vent te zijn! Jammer, dat het geen echte film was! Het was Hoogentoorn ook opgevallen dat de leden van het Kriegsgericht allemaal even blij doen. Ze hebben een eeuwig durende glimlach op hun tronies! Als dat lachen voor ons maar niet zo’n dodenmasker was, want ook voor de Mekels zal er wel niet veel uitkomst meer zijn! ‘Maar ja ’, zei Hoogentoorn ‘Hoevelen zijn er vóór ons al niet gevallen? Het zal misschien best meevallen om neergeknald te worden, ik zou heus veel meer angst voor pijn hebben! Ik denk nu maar net als van Hamel die zei altijd: ‘Jong, het is net als bij de tandarts! Je schrikt en huivert even voor al die tangen! Bij de tandenpik voel je dan nog ‘krak’, maar voor het múúrtje merk je daar niets van en dan is het al gebeurd. Een beste verdoving!’ We maken er maar een lolletje over maar we zijn ook al zó lang bevriend met de dood en Hoogentoorn rekent voor mij ook op deze gang. Daarom schijnt hij zo makkelijk met mij te kunnen praten. Toch vind ik het niet prettig om daar steeds aan herinnerd te worden en ik vertel hem dan ook dat ik de benen ga nemen zodra revisie van mijn vonnis vaststaat. Àls ze mij dan op de vlucht neerschieten… nou ja, dan is dat toch heel wat sportiever dan zo flauw voor een muurtje te gaan staan. Ik probeer hem weer over te halen om een ontvluchtingpoging te wagen, al zou het vannacht misschien minder geschikt zijn. Ik bied hem weer aan om te helpen en ik stel hem voor ogen hoe prachtig het zou zijn, als de schakel Hoogentoorn plotseling voor het Gericht zou ontbreken zodat er misschien weer uitstel van het proces zou komen. Maar hij wil niet, hij zou het graag proberen maar hij durft niet voor zijn familie. ‘Het is voldoende dat ìk dit alles moet meemaken, maar laten ze mijn familie er in Godsnaam buiten houden!’. Wat een prachtvent is hij en wat zou het een voldoening geven om dergelijke mensen uit de Moffenklauwen te redden! Wat is het toch jammer dat juist deze mensen als slachtoffer vallen! 98-1 Wat zal Nederland straks deze helden missen die op zo’n onbaatzuchtige wijze bewezen hebben hun land te willen dienen! Moge dit bloed de basis zijn van Nederlands opbouw! Toch moeten er buiten nog veel sterke karakters werkzaam zijn, want bijvoorbeeld de mannen van ‘Vrij Nederland’ zijn nog steeds bezig. Deze mensen hebben -ondanks de bezetting- een soort van gezag gekregen! Kranig werk! Van hieruit ons éresaluut! Na Hoogentoorn ga ik nog even met Polman praten. Hij is nog niet verhoord. Het valt mij mee dat hij zich zo kalm houdt, want hij is een nerveus type. Hij heeft weinig op zijn geweten maar dat is voor hem geen geruststelling, want je kunt nooit weten wat de Moffen ervan maken. De zware gevallen weten tenminste waar ze aan toe zijn! Polman had wapenbezit maar dat was een verzameling die hij al jaren in bezit had. De wapens zijn door een vriend op een voor hem onbekende plaats verborgen zodat hij er zelf niet bij kan komen. Verder werd hij ervan beschuldigd verscheidene Mekelmensen met elkaar in relatie te hebben gebracht maar dat zijn toevalligheden geweest Als tegenwoordig maar niet alles als Feindbegünstigung werd uitgelegd! Hier Polman, neem maar een lekkere sigaret en geniet van je duizeligheid! Als ik in de barak terugkom zijn de meesten al klaar voor de laatste ronde. Daar gaat de bel. Ik kruip gekleed en al onder de dekens, dan kan ik me na het appèl rustig uitkleden. De mannen die ‘Am Tor’ gestaan hebben strompelen nu binnen; ze gaan er ook maar gekleed onder, want hoe onlogisch ook; het ‘Am Tor’ wordt nooit als excuus aangenomen om niet tijdig onder de dekens te liggen. Soms begint de Blockführer zijn avondappèl al tijdens het belgerinkel terwijl de ‘Am Tor’-mensen pas mogen inrukken als de bel gegaan is. Het zijn niet anders dan plagerijen die dan ook zo ver mogelijk doorgevoerd worden. Liggen de mensen niet onder de dekens dan bestaat er een grote kans dat ze de halve nacht ‘Am Tor’ moeten staan!
86 Bij het appèl worden de Mekelnummers weer opgeroepen….! Vader geef hen die het zo héél héél zwaar hebben kracht en vertrouwen in Uw leiding Hoe zou het toch met de O.D.-ers zijn? In de garage hoorde ik dat de executie al vrij gauw zal plaatsvinden. Ik hoop zó dat ze zich goed zullen houden! Misschien gebeurt er nog tijdig een wonder! Gòd, wat zou dat héérlijk zijn! De nacht wordt hier tegenwoordig ingegaan op z’n Schevenings: de vrienden en buren schreeuwen elkaar een welterusten toe! Ook welterusten lui! 15 april 1942 Het proces Mekel zal wel gauw afgelopen zijn. Ze gingen vandaag tenminste allemaal weer op transport. Dit proces is nog niet eens beëindigd of er gaan alweer geruchten rond dat ook het proces tegen de Amsterdamse distributiedieven binnenkort zal voorkomen. De mensen van deze affaire worden door ons nou niet direct vriendschappelijk behandeld. Een man ken ik er persoonlijk van, een zekere B…. ,die de laatste tijd in Scheveningen naast mijn cel zat. Deze mensen schaamden zich tegenover de anderen en deden uitkomen of de hele diefstal gepleegd was met het doel een flinke sabotage daad te plegen om de economische situatie in Amsterdam te doen vastlopen. Maar al spoedig bleek -hoe prachtig dergelijke daden ook zijn om het normale leven in de war te laten lopen- dat deze daad een diefstal was met het doel alleen zichzelf te verrijken! Wij kunnen nooit veel sympathie voelen voor dergelijke lui! Het schijnt overigens wel een flinke kraak te zijn geweest, want de heren spraken van vele duizenden guldens of het niets was. Nee, dan staan mensen als Mekel c.s. voor ons in een héél ander daglicht! Wat zullen er trouwens véél slachtoffers vallen bij het Mekelproces men is zelfs bang dat het hele stel ausgerottet zal worden. Hun houding is -ondanks het feit dat ze het wetenuitstékend! Ze stonden nu weer buiten klaar om hun burgerkleding aan te trekken. Het wachten daarop is iets vreselijks; je bent uiterst gespannen om een gevecht te kunnen leveren tegen de rechters en inplaats van dat ze daar fit kunnen aankomen, worden de mensen dodelijk vermoeid door dat lange wachten met al die rompslomp! Dan hadden wij in Scheveningen een betere service! Om half acht werden we naar onze kelders gebracht waar alles bij mij in orde was. Sinds mijn Heitzerschap zijn er gelukkig nooit meer klachten binnengekomen. De enige bezoeken die ik ontvang zijn die van mijn vrienden en de SS-soldaten; geen enkele Witte Muis vertoont zich meer in mijn gezellige kelder! 99-1 Toen ik uit het raampje keek zag ik het transport voorbij gaan. Een akelig idee, die vrachtwagens met die mannen erin! Wat worden wij Nederlanders toch geknecht! Hoe is het mogelijk, dat zo’n transport rustig door Amersfoort naar het Berghotel rijdt! Hoeveel moet een volk geleden hebben om eindelijk eens te ontploffen? Maar ja de Moffen overmacht is nog zo verdomd groot en ze zijn zo zeker van hun zaak dat ze zich door niets van hun gewelddaden laten afhouden al proberen ze het wel te verdoezelen. Maar eenmaal komt de tijd dat het anders zal zijn! God geve dat we dan onze haat in bedwang kunnen houden, want dan zal de mof weer een heel schuchtere onderdanige Duitser zijn waaraan geen eer meer te behalen is. Wat zij ons hier aandoen -en al aangedaan hebben- kunnen wij Nederlanders toch niet in praktijk brengen. Bij het bietsen kreeg ik van de wachtcommandant een extra stuk brood. Wat een vriendelijkheid! Onbegrijpelijk die Moffen! Of zou de garagebaan al vruchten afwerpen door zijn benzinebevoorrading en bandjesplakkerij? Zo langzamerhand ken ik al heel wat mensen van de S.S. Nou, dat kan geen kwaad! Vanuit mijn kleine kelder kon ik nog even contact krijgen met de gevangenen in de bunker. De voorman van de smeden was weer wat opgeknapt. Hij vertoonde zijn gezicht voor het raampje; een paar prachtige pleisters versierden zijn hoofd. Dat viel me geweldig mee, want ze zijn hier razend zuinig met Leukoplast Het moet al heel erg zijn voordat ze daarmee een wond bedekken. Wat een geluk dat die burger verdwenen is, anders was de kans groot geweest dat nog
87 meer Häftlingen door de mand zouden vallen. Hij vroeg mij nu om enkele mensen in de smederij te waarschuwen tegen de assistent-voorman die nu waarschijnlijk tot voorman benoemd zou worden. Hij vermoedde dat deze het verraad gepleegd had. Wat is het toch vreselijk dat gevangenen dit onder elkaar doen, alleen maar om bij Berg in een goed blaadje te komen en daardoor wat eerder naar huis gestuurd te worden en dat natuurlijk ten koste van anderen. Luyten maakt het goed, maar die was ook Scheveningen gewend. Ik had hem net het laatste nieuws verteld-voorzichtig met het oog op die dubbele post- toen Willem de garageman eraan kwam met de boodschap dat ik op bevel van Tito direct in de garage moest meehelpen ,omdat de beide anderen met veertien dagen tuinierwerk gestraft waren. Ze komen dus weer terug, jammer! Een ander zou veertien dagen strafcommando krijgen om daarna in een of ander zwaar commando geplaatst te worden. Daar zat een luchtje aan! Als ik nu direct met Willem mee zou gaan, zou ik het bewijs leveren dat ik eigenlijk helemaal niets te doen had. Bovendien moest Jan nog komen met het eten. Ik zei dan ook dat ik onmogelijk plotseling van de kachels weg kon lopen maar dat ik direct zou komen als de ovens op temperatuur zouden zijn, anders zou ik last met Tito krijgen Toen Jan kwam waarschuwde hij mij dat ik niet meer bij hen in het varkenshok moest komen omdat de Unterscharführer van de wapenkamer -die tegenover het varkenshok achter een raam aan het werken was- iedereen controleerde die een bezoek gebracht had aan het Schweinencommando. Die vent is idioot! Hij bemoeit zich met dingen die hem niet aangaan! Jan vertelde dat hij zo fanatiek was dat hij zijn prooi uit het raam besprong. Ik ben toen -om het verhaal te controleren- naar het varkenshok gegaan en ja hoor op de terugweg werd ik ook besprongen maar natuurlijk zonder resultaat. Om tien uur ging ik naar de garage. Er was niet eens zo veel te doen, maar om een goede indruk te maken ging ik maar direct aan het werk. Ja, ik heb toch wel een ideale baan, want als het werk in de garage mij begint te vervelen kan ik altijd naar mijn kachel gaan onder het motief dat mijn ovens niet in orde zijn. Mijn baantje is niet te controleren. Tito droeg mij op om zijn kamer een schone beurt te geven. Dikke Willie moet er bij blijven staan om de alleenstaande telefoon te beschermen. Willem de garageman was jaloers op mij en mijn baantje omdat er zoveel peukjes lagen. Wat was het toch jammer dat die dikke er bij stond, want wat was hier niet veel te organiseren. Het stond hier vol met zakken zaaigoed. Tito is namelijk ook chef van de tuinderij. Jonge jonge, wat een zak met heerlijke bonen stond daar in de hoek! De Dikke moest nu eigenlijk even opdonderen! Hij verloor mij echter geen ogenblik uit het oog. Toen ik in de garage terugkwam was de Renauld weer gemonteerd en ik had nu de taak om het vehikel schoon te maken. Dat is hier mijn specialiteit geworden al ben ik er niet verrukt 100-1 over om allen maar voor wasjongen te spelen. Ik zou graag wat meer van de autotechniek willen weten, dat kan nooit kwaad! Willem had nu in de garage het rijk alleen en organiseerde alles wat los en vast stond. Hij begon vanmorgen met een maaltijd rauwe aardappels met zout. Daartoe wikkelde hij de aardappels in een doek en ranselde er met een stuk hout op zodat een soort puree ontstond dat met wat zout nog niet eens zo gek smaakte. Toen de Renault schoon was ging ik de wagen van Heinrich de kampcommandant schoonmaken. Het zonnetje scheen heerlijk, zonde om binnen te blijven. Ik ging daarom in mijn blote bovenlijf de wagen buiten oppoetsen. Aan de andere kant van het plein werden de sintelstorters onder handen genomen en er lagen al een paar man op de grond, maar na enige tijd kwamen ze weer overeind en begonnen weer met hun werk. Het uithoudingsvermogen van een mens moet wel verbazend groot zijn, want als je de behandeling in aanmerking neemt verwacht je hier een veel groter aantal sterfgevallen. S.S.kerels in burger -zeker een nieuwe lichting landverraders- stonden vol belangstelling naar de sintelstorters te kijken. Wat moeten déze mensen wel van dit alles denken? Is dit nu het ideaal
88 waarvoor ze gaan strijden? Sommigen gooiden hun peuken in de sintels en ondanks het verbod van hun Arbeitsführer glipten de gevangenen van hun plaats om deze kostbaarheden te bietsen. Enkelen kregen daarbij een haal van de karwats, maar dat hadden ze er voor over, want van twee peukjes kun je een sigaret maken en wat een genòt zou dat straks niet geven! Wat een schitterend weer was het toch en wat een genòt om met een naakt bovenlijf te werken zonder die vervelende muts op mijn hoofd! Nu kan ik meteen mijn herinnering aan mijn Scheveningse periode -de brandplekken op mijn rug- door de zon laten bestralen. Het zijn bruine vlekken waarvan ik hoop dat ze door geregelde zonnebaden zullen verdwijnen, want ik ben er niet op gesteld om mijn hele leven met Gestapovlekken te moeten rondlopen. Daar kwam Willem naar mij toe. Hij eiste de helft van de Tito’s peukjes op. Want, -zo vertelde hij- het was eigenlijk zijn taak geweest om Tito’s kamer schoon te maken. Tito had zich vanmorgen blijkbaar vergist, want hij bewaarde altijd zijn peukjes voor hem, Willem. Ik antwoordde hem dat ik dit Tito zou vragen en ging rustig door met mijn werk. Nu probeerde hij met andere fantastische verhalen de peukjes uit mijn zak te troggelen, maar elke aanval mislukte. Ik mag deze vervelende en oneerlijke zwarthandelaar niet en hij krijgt van mij niets. Ik kan betere en flinkere mensen met tabak gelukkig maken. Ondertussen werkte hij mee met het schoonmaken van de wagen en langzamerhand ontwikkelde zich een gesprek. Ik probeerde hem uit te horen over de toestand in de garage en vooral over alles wat zich achter de schermen afspeelt. Hij is bevriend met Gerrit -voor zover hij tot vriendschap in staat is- en die twee spoken heel wat uit! Ik gaf hem nu toch maar een paar peukjes maar vertelde hem erbij dat hij op zijn nek zou krijgen als hij nog eens met zulke fantastische leugens aan zou komen. Hij probeerde me nu over te halen om samen te gaan organiseren vooral op het gebied van roggemeel en aardappels. ‘Nee’, antwoordde ik hem, ‘Met dergelijke dingen durf ik toch niet te beginnen en die dieverijen heb ik toch niet nodig door mijn relatie met de kapper’ Toevallig kwam de kapper voorbij met een bak vol eten bij zich. Ik groette hem vriendelijk en vroeg of al dat eten voor de kippen bestemd was. ‘Ja’ zei hij ‘De kippen moeten ook eens wat extra’s hebben.- hij houdt er werkelijk een toom van ongeveer veertig kippen op na- Willem keek stomverbaasd naar mijn relatie en zuchtte bij de gedachte aan al dat kostelijke voedsel dat nu zomaar naar de kippen gebracht zou worden. Ik beloofde hem dat hij -zodra ik er de kans toe zou krijgen- ook eens zou proeven van al die kappersheerlijkheden. Zo langzamerhand werd zijn tong wat losser. Hij begon met zijn collega’s en de radioman te belasteren; dat waren geen mensen. Hij vond ze eigenlijk te slecht om over te praten. Maar zijn collega’s interesseerden mij eigenlijk ook niet zoveel. Hij moest mij eens vertellen wat hij van de ‘staf’ wist, dus van de ‘garageheren’ onder leiding van Tito. Veel wist hij hiervan niet te vertellen, maar wel wist hij dat dikke Willie en de burgerchauffeur de boel bestalen. Van Burger en Tito wist hij mij niets te vertellen maar het scheen dat onder de voorganger van Tito -een zekere Hauptscharführer Franz -ontzettend werd georganiseerd. Daarom was die kerel hier verdwenen. Deze geschiedenis had hij van Gerrit en Willie gehoord. Dikke Willie, Franz en enkele 101-1 anderen waren hier voornamelijk bij betrokken. Het ging in hoofdzaak om een handeltje in steekpenningen bij leveranties en het achterhouden van gedeelten van voorraden die geleverd moesten worden. Zo’n gedeelte -meestal aardappels of roggemeel- ging dan dadelijk de zwarte handel in. Jan Edens had me hierover al het een en ander verteld, zodat deze verhalen niet helemaal nieuw voor mij waren. Het was ook zo goed als zeker dat deze zaakjes gewoon waren doorgegaan toen Tito de leiding kreeg, maar hij scheen er zichzelf niet mee te willen bemoeien en had -zoals men vermoedde- aan zijn minderen aangeboden om buiten hem om voor zichzelf te zorgen. Hiervan schenen Gerrit en Willie te veel te weten; Willie had zelf wel eens Dikke Willie geholpen bij het organiseren van aardappels voor de zwarte handel. Dit zou dan ook wel de reden zijn waarom ze zo licht gestraft waren, want hun zaak was meteen door Tito in handen genomen waardoor ze dus ook door hem konden worden gestraft. Het wordt hoe langer hoe interessanter! Zouden de Moffen in Berlijn al die rotte plekken in hun systeem niet zien? Of zou dit organiseren -in het
89 groot dan- onder de persoonlijke leiding van vriend Göring staan? Die heeft tenslotte laten zien wat organiseren is! Hoe is het toch mogelijk dat zo’n systeem zich zolang kan handhaven als zelfs de partijbonzen niet vies zijn van dergelijke praktijken? Zouden deze praktijken als het ware vanzelf groeien uit hun ‘inpik’systeem? Àlles drukken ze achterover. het is dieverij op grote schaal! Het hele MoffenLager is gemeubileerd met ‘beschlagnahmte’ of zeg maar liever ‘gestolen’ goederen. Ze kunnen hier net zoveel radiotoestellen krijgen als ze maar wensen en de mooiste clubfauteuils staan op de diverse bureaux. Een Mof stéélt niet, hij organiseert slechts! Dat is mij door Tito verteld! Ik wist wel dat Berg -onze eerste beul- ook van diverse leveranties profiteert, want ik heb zelf gezien dat hij een mand met eieren aannam toen een boer hier een paar zakken met rogge bracht. Hij en Tito verdeelden toen de eieren onder elkaar. De wagen was nog niet klaar toen Tito mij kwam roepen. Ik moest voor hem een grote handwagen zien te krijgen voor het vervoeren van de tabak. Ik had gisteravond al gehoord dat de tabak toen nog niet weg was maar dat het transport pas vandaag zou zijn. Daar de handwagens meestal in gebruik zijn heb ik op mijn manier er maar eentje besproken. We hebben namelijk twee wagens op rubber banden en van de beste wagen haalde ik het ventiel eruit; sissend ontsnapte de lucht. Dit is de zekerste manier om een wagen te reserveren, want dan denken de anderen dat de band kapot is en daarom laten ze de wagen staan. ‘Mal herunter’ kwam mij in mijn werk storen maar ik vertelde hem dat dit ‘commandiert’ was en dit toverwoord opent meestal alle deuren. Toen ik klaar was liep ‘Mal herunter’ met mij mee en vroeg of ik tijd had om de achterband van zijn fiets eens na te kijken. De band liep namelijk steeds langzaam leeg. Natuurlijk had ik tijd om hem te helpen. De meeste van deze fietsen zijn op de een of andere manier georganiseerd en meestal gebeurt dit fietsenmeepikken na een huiszoeking waarbij de bewoners gearresteerd zijn. Ik nam zijn fiets mee en vroeg hem waar ik hem kon vinden om de fiets weer af te geven. Nee, dat was niet nodig; hij zou over een uur wel langskomen dan zou de band zeker wel nagekeken en gerepareerd zijn? Ja zeker, dan zou het werkje klaar zijn! Ik begon dadelijk het bandje na te kijken maar de binnenband was volkomen verrot en praktisch viel er niet veel aan te repareren. Nu had ik van Willie gezien dat hij zon band eenvoudig doorsneed om dan de einden over elkaar heen te plakken. Dat zou ik ook wel kunnen doen! Maar hoe ik ook werkte, het lukte me niet Op het laatst zat ik onder de kleefstof en als de band nog geheeld had kunnen worden zou hij misschien alleen maar om een kinderfietsje passen, want door steeds slechte plekken weg te knippen was de band veel te kort geworden; hij zou nu zeker niet meer om ‘Mal herunter’s ‘ wiel passen. Wat moest ik nu doen? Ik wilde in ieder geval ‘Mal herunter’ te vriend houden! Hoe dan ook, dat bandje moest in orde komen. Daar viel me wat in! Dikke Willie had op zijn kamer een stuk of zeven binnenbanden liggen die voor de zwarte handel bestemd waren. Met stoffer en blik gewapend heb ik nu een inbraakje gepleegd in Dikke Willie’s kamer en het resultaat was dat ‘Mal herunter’ een spliksplinter nieuwe binnenband om zijn wiel kreeg. Ik durfde hierna de fiets niet bij mij te houden en ging daarom de eigenaar opzoeken. Eindelijk vond ik hem in de smederij en daar vertelde ik hem van zijn slechte band en dat ik een pracht van een binnenband op de kop had kunnen tikken. Fabelhaft was dat! Hij zou natuurlijk niets vertellen en hij was er ook niet toe verplicht, want in de garage waren ze zelf niet te vertrouwen; ze102-1 hadden daar indertijd een nieuwe binnenband van hem omgeruild tegen een oude band, wat ze natuurlijk hadden ontkend. Ja, zo waren de praktijken uit de garage. Ik had zelf eens gezien dat Stuivenberg de chauffeur de binnenbanden organiseerde van ‘Der Maxe’ en hij was toen zelfs zo brutaal om er niet eens andere banden in te doen ‘Mal herunter’ was zelfs verontwaardigd dat ik kon denken dat hij zou gaan praten terwijl ik hem zo goed geholpen had! Nu moest ik even met hem mee achter de smederij en daar kreeg ik drie sigaretten van hem. Toen vertrouwde hij mij plotseling niet meer
90 ‘ Es ist gewisz eine Luge. Sie haben keine neue Hinterreifen umgelegt!‘ Maar nadat ik hem toegezegd had zijn oude band te zullen tonen, of zijn buitenband er hier af te halen, werd ik geloofd. Bij mijn terugkeer naar de garage klonk de bel van twaalf uur. Samen met Piet -mijn collega Heitzer- wandelde ik het Lager in. We stonden nog steeds op een Arbeitszettel en moesten ons daarom gelijk af- en aanmelden. Onder het eten hoorden wij dat er waarschijnlijk een transport naar Duitsland in voorbereiding is. We hopen nu zo dat we daar eindelijk eens bij mogen zijn zodat het onzekere van ons afgenomen wordt; dit zenuwslopende wachten begint bij vele ‘Oranjewachters’ de geestkracht te breken. Wat kwam daar in’s hemelsnaam aan? Een man kwam de barak met een verdwaasd gezicht binnenstrompelen Wij kenden hem niet, want hij hoorde niet in deze barak thuis. Nu bleef hij wijdbeens voor de ingang van onze barak staan. Zijn gezicht zat onder het bloed en zand en zijn uniform was beschadigd en smerig. Ondertussen stond hij daar maar te grijnzen. Ik liep met een paar man naar hem toe, maar hij reageerde met afweerbewegingen. Hij riep nu maar zachtjes voor zich heen; ‘O God, niet doen!’ Het was een hele toer om hem te kalmeren. Maar hoe moest die man in drie kwartier zo opgeknapt worden dat hij straks weer naar zijn werk kon! Want over een uur begon het werken immers weer. Zou het niet veel beter zijn om hem maar ergens te laten liggen of konden we hem niet naar het revier brengen. Maar het revier mag alleen maar op Moffenaanwijzingen opnemen of er moest een ongeluk gebeurd zijn Deze man was echter gestraft. We namen hem nu zelf maar onder handen. In het waslokaal kleedden we hem uit en wasten hem met water af. Ondertussen werd hij gevoerd en ook daar knapte hij merkbaar van op. Tussen de huilbuien door kwam zo langzamerhand het hele verhaal los. Hij kon vanochtend niet meer, doodop was hij van het betonrollen. Het was ook zo’n hels werk om die zware ringen door slecht terrein te rollen. Plotseling werd hij afgeranseld omdat ze de indruk kregen dat hij niet wilde werken. Voor de betonring zakte hij in elkaar. De Arbeitsführer gelastte nu de anderen de ring verder te rollen en als het moest dan maar over dat lichaam heen. Het slachtoffer was niet bewusteloos, alleen hij had niet meer de kracht om op te staan. De rol kon haast niet door het zand getrokken worden; laat staan als daar een lichaam voor lag. Het werd een marteling van ongeveer een kwartier. De man had doodsangsten uitgestaan. Af en toe kwam hij in de knel maar door sabotage van zijn vrienden schuurde de rol meestal alleen maar tegen hem aan. Deze sabotage werd weer de oorzaak van een ranselpartij in het groot. Toen de man eindelijk bewusteloos was scheen de martellust van de Mof bevredigd te zijn en bovendien werd het tijd om met het werk op te houden, want het was al tegen twaalf uur. Een mooi staaltje van wat jullie kunnen, ellendige Germanen! Wij hadden hem nu weer vrij goed opgeknapt, al stond hij nog over zijn hele lichaam te beven. Daar klonk de bel en onze patiënt ging weer naar zijn Arbeidscommando Good Luck en houd je taai! Ik was erg benieuwd of hij goed door de middag zou komen, want de middagen zijn veel zwaarder dan de ochtenden. Het is een hele ruk van een tot zes uur, en een uur om iemand te laten herstellen van een dergelijke behandeling is wel wat heel weinig! Nu moest ik weer voor de kachels gaan zorgen. Wat heb ik er in deze periode toch al een hoeveelheid kolen doorgejaagd! De andere Heitzers zijn trouwens ook niet zuinig. Alles wordt hier zo veel mogelijk verspild! Sabotage, wat een venijnig woord maar wat een prachtig wapen is het niet! Dat is nog het enige wat je hier kunt doen al is het op beperkte schaal. En het mooie is dat de Mof ons een handje helpt. De wacht werd afgelost en daar kwamen de S.S.helden binnen. Ze vertelden mij dat er weer nieuwen gekomen waren, waarvan de meesten uit de W.A. en de Arbeidsdienst kwamen. Ik dacht wel dat de Arbeidsdienst als Nationaal-socialistisch voorportaal dienst moet doen! 103-1 Er heerste wat onrust onder de heren van de S.S.: 20 april a.s. zullen de meesten van hen de eed van trouw aan de Führer moeten afleggen en dit betekent meestal een aftocht naar het
91 Front. Het grootste gedeelte voelt hier blijkbaar niet veel voor! Een heerlijk spelletje vond ik het om dat angstvuurtje wat op te rakelen, vooral omdat velen van hen daar gevoelig voor waren. Na dit bezoek moest ik dadelijk naar de garage omdat mijn hulp daar dringend nodig was nu twee man voor straf verdwenen waren. Mijn eerste werk was om alles klaar te maken voor het tabaktransport. De gereserveerde wagen -die daarvoor moest dienen- stond al gereed op het plein, maar er was niemand bij; de andere commando’s hadden hem maar wijselijk laten staan, want de banden waren leeg en het is niet bepaald een genoegen om daarmee te moeten rijden! Nu Tito, we zijn klaar kom nu maar op met je tabak!. Ik was benieuwd of er voor ons nog wat tabak zou afvallen al hadden we meer dan genoeg. Nog een beetje erbij kon nooit kwaad en daarom trokken we bij het opladen nog een paar handenvol uit de balen. Tijdens het transport lette Tito angstvallig op dat er niets verloren ging. Wees maar niet bang man, onze voorraad is nu groot genoeg; de rest mag je houden. Op de terugweg zagen we de Mekels langskomen die als beesten in vrachtwagens vervoerd werden. Ze zagen er erg vermoeid uit. Het valt voor hen ook niet mee, vooral met het hopeloze voorbeeld van de O.D.erds voor ogen! Wat een geluk dat ik wat objectiever tegenover dit proces kan staan anders zou het niet vol te houden zijn! Nu moest ik de vrachtwagens schoonmaken. Alsof er wat schoon te maken viel….er waren toch geen varkens in vervoerd! Enfin, Befehl ist Befehl zeggen de Moffen, dus zette ik de wagen in het zonnetje trok mijn bovenkleding uit en begon de wagen op te poetsen. In de verte kwam al schreeuwend het Jodencommando aan. Ze sleepten een zware wagen opgeladen met zand over de pas gestrooide sintels. De potige Oberscharführer liep erbij te slaan en te brullen geholpen door ‘der Maxe’ of ‘Hermann Göring’ zoals we hem hier noemen. Van hieruit zag ik al dadelijk dat het een extra marteltocht was, want deze zware vracht kon net zo goed over de betonnen weg getrokken worden. Maar dat zou te gemakkelijk zijn geweest voor die door der Führer vervloekte Joden! Die krengen moesten hier toch maar zo gauw mogelijk afgemaakt worden! Wat een eer is het eigenlijk, om zo door de Mof gevreesd te worden! En waar is die vrees op gebaseerd? Zeker, er worden genoeg redenen opgenoemd; al het kwaad dat door de mens gedaan is wordt de Jood in de schoenen geschoven. Hoe men het weet te draaien of te keren, altijd heeft de Jood het gedaan. Of zou het een voortwoekeren van de Göbelspropaganda zijn die in het begin van het Nazidom een vijand moest trachten te vinden om te bestrijden. En wat was toen eenvoudiger en succesvoller dan de Jood van alles de schuld te geven! Die heeft geen land achter de hand om hem te beschermen. Het hondengebroed werd nu weer opgevoed of zoals de Mof zegt; ze kregen hun ‘Erziehung’. De wielen van de zware wagen liepen steeds in de sintels vast en toen na diverse pogingen de wagen niet verder kon, begonnen de twee helden een ware slachting onder de Joden te houden. Ze moesten buiten het Lager ook al afgebeuld zijn, want een lichaam lag dwars over het zand van de wagen. Als de man daar bewusteloos lag zou er grote kans zijn dat hij stikte, want hij lag voorover in het zand. Allen spanden zich nu in om de wagen weer op gang te krijgen maar de enige beweging die erin te brengen was, was het voor- en achteruit brengen van de voorwielen door het heen en weerrukken aan de disselboom. Links en rechts vielen de klappen maar niets hielp. Het leek mij anders wel toe dat er genoeg mensen waren om die wagen te trekken, maar ja, wat kan zo’n halfverhongerde groep nu eigenlijk presteren! De meesten konden niet veel anders doen dan op de spaken leunen. Hoe langzaam kroop hun wagen vooruit op de betonnen weg, laat staan nu in die laag ruwe sintels! De Moffen probeerden nu een nieuwe methode; allen kregen aan de wagen een andere plaats toegewezen zodat de krachtsverdeling nu misschien beter was. Op het teken dat ze zich moeten aanzetten regende het tegelijkertijd slagen op hun ruggen en wee degene die het waagde zijn handen van de wagen terug te trekken! De wagen zat muurvast, er was geen beweging meer mogelijk. Zelfs het heen en weer rukken aan de disselboom ging erg
92 zwaar. Nu kon ik het niet langer aanzien; uit de garage nam ik een paar lange planken en een schop en met Piet, die ook had staan kijken, ging ik naar de vastgelopen wagen. Toen we daar aankwamen werden we eerst weggejaagd, maar nauwelijks waren we weer terug bij de garage of we werden weer geroepen. Met de schoppen maakten104-1 we twee gleuven voor de planken die we onder de voorwielen legden. De Moffen zagen nu zelf wel in dat het hun eigen stommiteit was. Ik genoot toen de Arbeitsführer van de sintelstorters zijn beklag ging doen omdat zijn collega’s over de sintels reden. In ieder geval kregen we nu de opdracht om de wagen zo snel mogelijk weer op de weg te brengen. Het duurde nog een uur voordat we weer op de betonnen weg stonden en dat nog wel met behulp van anderen! De bewusteloze moesten we nu van de wagen afhalen en ‘Am Tor’ brengen, maar omdat de poort vanaf de wagen niet te zien was werd hij stiekem naar het revier gebracht en daar in de gang gelegd. Zijn brengers durfden hem niet verder te dragen, want anders zouden ze daar teveel last mee krijgen. Nu kon tenminste gezegd worden dat hij ‘Am Tor’ gelegd was en dat niemand wist hoe hij in het revier terechtgekomen was. De opdracht om de man te vervoeren kon wel door een andere Arbeitsführer aan een paar willekeurige gevangenen gegeven zijn. Het revier zou het wel begrijpen en de man verder helpen. Het zaakje was goed voor elkaar en verder werd er niet meer over gesproken. Na het eten staken Jan en ik een sigaret op. Voor de overkant had ik wat tabak meegenomen maar ondanks die gift lieten die roofvogels ons niet met rust. Wat roken betreft zit je nergens veilig en de meesten schamen zich niet om van tevoren vast het peukje te bespreken en dat is dan nog heel netjes, want maar al te vaak komen ze bij ons staan om een trekje mee te genieten. Hoever ik me soms ook voel afgezakt, aan dat ‘om een trekje vragen’ of ‘een trekje geven’ heb ik nog nooit meegedaan. Maar ja, wie weet wat je doet als je helemaal niet meer aan tabak komen kunt. Jan en ik hebben nu maar afgesproken om s’nachts te roken na de avondbel. De Mekels lopen hier vrij rond dus kon ik zonder moeite Katan te spreken krijgen en hem vragen naar de belevenissen van die dag. Hij vond het proces een verloren spel en rekende vast op de doodstraf. Ik trof bij hem dezelfde houding aan als bij de O.D.ers; het kon hem niet zoveel schelen als al het werk maar niet voor niets was geweest. ‘ Het is wel moeilijk zo jong te sterven, maar het is toch de moeite waard geweest als het een klein onderdeeltje aan de eindoverwinning geholpen heeft!’ zei hij. Daar kwam mr. Kann ook aan. Evenals Katan was hij heel rustig, ondanks het weten wat hem te wachten stond. Het zijn prettige rustige mensen, zo heel anders dan de meeste van hun geloofsgenoten. Ik vroeg hen of hun ‘Jood zijn’ geen beletsel was om zich Nederlander te voelen. Verontwaardigd wezen zij deze gedachte af ‘de Joden’ zei Kann: ‘-of liever gezegd een heel groot gedeelte van hen- zullen nooit hun plaats in een volk weten te vinden omdat er altijd een spanning zal blijven bestaan tussen twee rassen. Maar dit hoeft nog niet te betekenen dat we ons geen Nederlander zouden voelen Ik voor mij voel mij volkomen Nederlander maar ik ben mij wel bewust van mijn Joodse afstamming. Het mooiste zou zijn als we weer tot een volk konden verenigd worden, maar de bezwaren daarbij zijn geweldig groot!’ Prachtmensen zijn deze beide Joodse Nederlanders! Evenals voor de O.D.ers is het voor hen een pijnlijke gedachte dat ze waarschijnlijk de intocht van de Koningin niet meer zullen meemaken. Zij betekent voor ons allen het symbool van de vrijheid. Piet Pronk, de schoonzon van Mekel, kwam nu ook bij ons staan. Ook voor hem wordt op de doodstraf gerekend maar misschien valt hij door zijn jeugdige leeftijd in de termen om gratie te verkrijgen. Ik schat hem op ongeveer negentien jaar, maar ondanks zijn leeftijd is Piet een man. Er is bij hem geen spoor van angst te ontdekken alles doet hij even kalm en rustig! Een krankzinnig idee dat deze mensen er over een paar maanden misschien niet meer zullen zijn! En wanneer volgen wij? Want wij blijven toch niet voor niets zo in dit vervloekte kamp hangen! Voor het avondappèl zoek ik Hoogentoorn nog even op om hem een sigaret te brengen. Samen gaan we alles na wat hij het beste voor het Kriegsgericht zou kunnen verklaren, want hoogstwaarschijnlijk moet hij morgen al voorkomen. Er zal een massa afhangen van de verklaringen van Cohen, want die is degene geweest die van Hoogentoorn de spionagegegevens
93 in ontvangst genomen heeft. Ik zie verder geen uitkomst voor hem. Het enige wat hij zou kunnen doen is zich domhouden en net doen of hij niet ingezien heeft wat hij eigenlijk deed Maar zo’n houding past al heel weinig bij Hoogentoorn. Hij zegt dan ook: ‘Nee, zoiets zou ik nooit willen doen! De kogel krijg ik toch en dan maar liever op een eervolle manier’ ‘Maar’-raad ik hem aan‘Vraag in ieder geval aan Cohen of hij zijn verklaringen omtrent jou in die richting zou willen doen’. ‘Och, laat nu maar’ zegt hij ‘Ik heb deze wedstrijd nu toch verloren’. 105-1 Maar na enig praten belooft hij mij nog met Cohen te zullen spreken. Cohen zelf komt er toch niet meer onderuit, want daarvoor hebben de Moffen teveel bewijzen in handen dat hij actief gespioneerd heeft. Ik ben erg benieuwd hoe Cohen zich zal houden. Zijn gedrag tegenover Mante -wat het organiseren van die levensmiddelen betreft- was wel wat vreemd maar het is best mogelijk dat hij zich in dit proces heel anders gedraagt. Hij wéét dat hij het toch niet meer halen zal. Ik word misselijk bij het idee dat al die kerels met één been in het graf staan. Daar komt de onzekerheid nog bij waarin wij zelf verkeren; de kans op behoud is maar héél klein geworden. Vooruit Tommies, komen jullie zo snel mogelijk! Er zou hier nog zóveel te redden zijn. Soms is alles verdomd moeilijk te dragen. Konden we maar tegen deze terreur in opstand komen. We laten ons eigenlijk maar als vee afslachten!. Niets maar dan ook niets wordt er tegen gedaan. Maar zou ik nu zelf een paar Moffen om zeep kunnen helpen als bij mij het doodvonnis is uitgesproken? Ach nee ik, geloof het niet. Toen ik nog in Scheveningen was en er heilig van overtuigd was dat ik ter dood veroordeeld zou worden waren mijn gedachten ook ver van moordgedachten. Maar enfin, laten we er maar niet teveel over praten er is toch geen bal aan te doen, we zullen wel zien hoe het afloopt! Het is nu donker en Jan en ik genieten van onze sigaret. Zo langzamerhand raak ik door mijn voorraad heen, vooral omdat er zoveel weggegeven is. Maar ik heb nog genoeg losse tabak al valt het niet mee om weer over te moeten gaan op bietssigaretten. Maandag komt Mayer weer, wie weet wat hij dan allemaal meeneemt! Ondanks dat heerlijke vooruitzicht heb ik vanavond behoorlijk de pest in! Maf ze Jan! 16 april 1942 De Mekels moeten zich vanochtend weer voor het transport naar het Berghotel klaarmaken. Ik heb ook gehoord dat het vonnis a.s. zaterdag uitgesproken zal worden. Ook dit proces drukt mij en de andere Oranjewachters wel erg zwaar. Ik had mij er van tevoren nog wel zo goed mogelijk tegen gewapend, maar ik word er weer vanzelf ingetrokken. Vooral de onzekerheid, wat er met onszelf gaat gebeuren, werkt erg deprimerend. Ik moet nu zo langzamerhand definitieve maatregelen nemen om als het plotseling nodig is te kunnen ontvluchten. Desnoods kan ik in dezelfde nacht dat onze nummers afgeroepen worden voor transport een poging wagen. Ik moet dan maar hopen dat het weer wat meehelpt. Het Lager uitwandelen over de Schieszstand lijkt mij wel het beste vooral omdat ik op deze tocht vrij eenvoudige burgerkleding zou kunnen meenemen. Daarna komt de Citroên in aanmerking, al is hierbij het bezwaar dat ik van tevoren niet kan weten welke kant hij uit zal rijden. In ieder geval kan ik bij acuut gevaar de nachtelijke tocht over de prikkeldraadhaag maken, al moet ik er dan rekening mee houden dat er alarm geblazen zou kunnen worden. Maar het voordeel van deze methode is dat het dan donker is en dat ik het terrein op mijn duimpje ken! In ieder geval ben ik van plan deze kwestie vandaag nog te onderzoeken; het geeft mij een enigszins rustig gevoel dat ik in een eventueel noodgeval iets zou kunnen doen en niet willoos aan dat Moffentuig overgeleverd zou zijn. Voordat ik met het Schweinencommando het Lager uitgevoerd word kan ik nog even met de Mekels spreken. Polman moet vandaag voorkomen. Nou, naar zijn spreken te oordelen zal het voor hem nog wel meevallen. De mensen zien er afgetobd uit. Hoe kan het anders! Ik vind het een onmenselijkheid om vanuit deze omgeving te moeten procederen! Na hun sterkte toegewenst
94 te hebben stellen we ons bij de poort op om naar ons werk gebracht te worden. Wacht, daar heb je Jan. ‘Zeg Jan zou ik een lange broek van je kunnen krijgen? Jan Edens dacht dat je er wel een voor mij had’ Tot zijn spijt kon hij me er niet meer aan helpen, maar misschien had hij nog wel een hoed voor mij. Graag, alles is welkom vooral nu ik zo’n prachtige bergplaats heb! Mijn kelder ziet er smerig uit; zeker weer nachtelijk bezoek gehad van de NederlandseS.S.! Het voordeel is dat het er wemelt van de peukjes. Terwijl ik aan het opruimen ben zie ik de Mekels voorbij gaan. Dikke Willie zit aan het stuur. Wat haat ik op dit ogenblik die ellendige Moffen en hun satellieten. Ik maak nu zelf mee wat voor tuig het is. Als het werkelijk mannen van karakter waren die alles deden uit idealistisch oogpunt nou ja, dan was er niet veel van te zeggen, maar achter deze zogenaamde orde en tucht heerst een geweldige corruptie en ze bedriegen hun eigen zaak. Ik heb nu toch bewijzen te over dat ze in de zwarte handel zitten ten koste van de Wehrmacht! Hoe is 106-1 het in’s hemelsnaam mogelijk dat zo’n stelsel een dergelijke macht kan vormen en dan nog wel voor zo’n lange tijd! Alles is toch slechts schijn bij de Moffen! Hoe gruwelijk zal straks hun ineenstorting niet zijn! Maar laat dan in gòdsnaam de mensheid er voor zorgen dat de Duitser wèl leven kan, maar dat het militarisme de kop ingedrukt wordt! Geef ze geen kans meer om zich te bewapenen! Bij de kleine kachel maak ik nog een praatje met Luyten. Waarom zou hij nog steeds cellulair zitten terwijl het O.D.proces toch allang afgelopen is? Als ze maar niets gevonden hebben dat zwaar tegen hem kan getuigen Om negen uur komt Jan weer met diverse heerlijkheden opdagen. Zo langzamerhand is mijn honger haast niet meer te stillen; het schijnt dat ik veel in te halen heb! Maar hoe moeten de anderen zich dan wel niet voelen die na een ziekte niets extra’s krijgen! Jan vertelde mij dat Gerrit en Willie uit de garage -die voor straf in de tuinderij moeten werken- nu de hele dag om het varkenshok heen hangen; ze zijn er haast niet weg te slaan! Het zijn nu echte bietsers geworden, overal zie je ze naar voedsel zoeken. Het valt voor die knapen ook niet mee om uit de garage gezet te worden waar ze elke dag genoeg aardappels konden eten! Ze rammelen nu zeker van de honger, want hun vriend Willem die alles nu voor zich alleen heeft denkt er niet aan om zijn collega’s te helpen. Maar ze moeten het nu maar veertien dagen volhouden; dergelijke types zullen hun kostje heus wel bij elkaar scharrelen! Tito vindt het anders onaangenaam dat hij die twee moet missen. Ik heb wel gemerkt dat hij alleen strafte omdat de overtreding te officieel was geweest. Hun straf was dan ook belachelijk licht vergeleken met die van anderen die soortgelijke overtredingen hebben begaan. Ik hoor nu in de garage het gerucht bevestigd dat er een groot transport naar Duitsland vertrekken zal. Burgers weet niet of wij erbij zijn maar hij denkt van niet, anders zou het in de garage zeker bekend zijn. Ik hoop dat hij het mis heeft, want wat zou het heerlijk zijn om zekerheid te hebben! Het knaagt zo langzamerhand toch wel heel erg dat niets-weten. En daarnaast krijg ik schoon genoeg van deze hel met zijn verschrikkingen. Iets zwaarders dan Amersfoort bestaat er dunkt mij niet en het lijkt mij dat elke verandering alleen maar verbetering kan zijn. Het is haast niet vol te houden om elke dag in zo’n hel te moeten leven. Op mijn manier heb ik het erg druk. Begint het mij in de garage te vervélen dan moet ik hoognodig naar mijn kachels kijken. Ik krijg vanmorgen de speciale taak toegewezen om de wagen van de kampleider de Obersturmfuhrer Heinrich te onderhouden. Elke ochtend moet de wagen ‘fahrbereit’ zijn. Deze Ford heeft een prachtig ontvangapparaat aan boord. De ultrakorte golf is zeer duidelijk door te krijgen. Zou Heinrich af en toe naar de Engelse stations luisteren, want een vorige keer stond de radio op de 31-meterband toen Heinrich met de wagen terugkwam. De auto is een mooie in -beslag genomen- Ford, de oude nummerplaten lagen nog achter in de bak. Na de wagen vanonder tot boven schoongemaakt te hebben ga ik met mijn kruiwagen het Lager in om een kleine inspectietocht te houden achter barak drie. Mijn plank ligt er nog, dus bij stormweer of -in geval van nood- bij helder weer kan ik de kans wagen. Het zou prachtig zijn als
95 ik nu voor de achterdeur van onze barak een eenvoudige loper had, dan hoefde ik mij niet uit het tuimelraampje te laten zakken. Dat raam zou veranderd moeten worden, anders kan ik er niet door. Bovendien is het gevaarlijk om je uit zo’n raam te laten zakken, want tijdens het zakproces kun je niet zien of er eventueel gevaar op komst is. Nee, beter het raam vermijden! Achter onze barak is niemand te zien en ongemerkt neem ik de grootte van het sleutelgat op. Nu naar de smederij, misschien kunnen ze daar een loper voor mij maken. Maar bij de smederij zie ik voor het raam Tito staan. Nou, die moet natuurlijk wel buiten het complot blijven! Het lijkt me een goed idee om nog even een kijkje bij de Schieszstand bij de Kieschgrube te nemen. Ik hoop dat alles daar nog vrij is! Warempel, nee, het is mis! Deze prachtige weg is voor mij afgesloten. De Mof schijn een nieuw Schieszstandcommando in elkaar gezet te hebben. Typisch, dat ik daar niets van gehoord heb. Er zijn daar nu ongeveer zestig man aan het werk met een postenketen om hen heen. Vreselijk jammer, dat deze weg afgesloten is maar enfin, niet over getreurd; tenslotte heb ik al een andere weg en misschien zijn er nog wel meer mogelijkheden. Ik zal me nu maar op de vrachtwagen concentreren en er direct aan beginnen vooral nu de vrachtwagen op zo’n prachtige plek in de garage staat. Maar laat ik eerst even met die loper beginnen. In de smederij kan ik nu niet komen, daar is teveel oppas. Weet je wat, ik ga het zelf proberen. We hebben immers een slijpsteen die per minuut een paar duizend toeren maakt! En stukken hard metaal 107-1 zijn er genoeg te vinden. Na enig zoeken krijg ik zo’n stuk te pakken en op de slijpsteen werk ik hem bij. Het resultaat ziet er werkelijk vrij solide uit. Ik kan nu elke dag de loper in het slot passen en als het niet past dan slijp ik hem bij! Hierna kruip ik gewapend met een poetsdoek en een oliepomp onder de vrachtwagen. Het ziet er werkelijk ideaal uit. Van de zijkanten kan ik niet gezien worden en de inkijk van achteren is heel moeilijk, want die wordt belemmerd door twee zware reservebenden. Bovendien geloof ik niet dat iemand de neiging zou hebben om onder de wagen te kijken Dit heb ik de wacht nog nóóit zien doen. Nee, uit psychologisch oogpunt is dit een absoluut veilige plaats. Tijdens de tocht zou ik op de ijzeren bogen moeten zitten die de chassisbalken onderling verbinden, maar dat is me te laag. Het zou beter zijn om tussen de balken een stevige plank vast te zetten. Tijdens de rit zou ik daarop kunnen zitten, al is het in sterk gebogen houding. Mijn voeten zou ik daarbij op de ijzeren boog kunnen zetten. Op de een of andere manier zou ik mij natuurlijk moeten verkleden. Dit zou zittend wel gaan maar, om mijn kleren weg te kunnen hangen moet ik aan mijn rechterhand een soort kapstok hebben. De kunst van zo’n ontvluchting is, dat de Mof mij de eerste uren niet mist en dat ze er geen idee van hebben op welke wijze de ontvluchting tot stand gekomen is. Het beste lijkt mij dat ik -op mijn pantoffels of schoenen na- alles onder mijn uniform aantrek. Onder het werk in de garage heb ik mijn uniform nooit aan dus daarvoor hoef ik geen plaats te reserveren. Ik zou alleen haken nodig hebben voor mijn broek, mijn klompen en de puttees. Zodra het dan tijd zou worden om de wagen te verlaten zou ik mij in sportkostuum op straat vertonen. Nu bekijk ik de situatie eens of de mogelijkheid bestaat om de wagen langzamer te laten rijden of te doen stoppen. Ja, die mogelijkheid bestaat! Burgers komt aangewandeld en vraagt of alles in orde is. Zeker, alles is klaar en doorgesmeerd. Ik raak met hem in gesprek; hij schijnt mij wel te mogen en het gesprek leidt vanzelf naar onze zaak. Ik leg hem uit wat een ellendig leven het voor ons is om maar steeds niet te weten wat ons te wachten staat. ‘Zeg Burgers, zou je me een plezier willen doen en mij dadelijk waarschuwen zodra hier een bevel komt voor een transport van de Oranjewacht?’ Ik vraag hem dit, want zo’n transport wordt meestal een week van tevoren besproken om de wagens hiervoor vrij te houden. Het verwondert mij wel dat hij niet vraagt waarvoor ik dit wil weten. Hij mag niets vermoeden, dus ik zeg; ‘Burgers, kan ik je wat toevertrouwen?’ ‘Zeker, ga je gang.’ ‘Kijk, de zaak zit zo; de Duitse kapper is zo vriendelijk om mijn vrouw te waarschuwen zodra er wat gebeurt. Die kan dan dadelijk naar mijn advocaat gaan. Maar je zult hier niet over spreken hè?’ Hij begrijpt alles en hij zal me dan ook waarschuwen zodra hij iets hoort. Ik heb de Duitse kapper maar op goed geluk te berde gebracht omdat ik dat heer nog nóóit in de garage gezien heb. Toch ben ik er van overtuigd dat Burgers zijn mond zal houden. Ik dank hem hartelijk voor dit bewijs van medeleven en breng het gesprek nu op het roken. ‘Heb je er al eens over nagedacht of je naar mijn huis
96 wilt gaan om wat rokerij te halen?’ vroeg ik ‘Ja, maar dat is zo donders gevaarlijk; kijk maar eens naar de bunker! Meestal komen die lekken uit en dan zou ik als Nationaal Socialist het nog veel zwaarder hebben dan een gewoon iemand.’ Ik coupeer het verdere gesprek hierover door te zeggen dat hij er dan nog maar eens over moet denken. Opeens zegt hij; ‘Waarom vraag je dergelijke dingen niet aan de Duitse kapper?’ ‘Nee’, antwoord ik hem ‘Als oude kennis uit Zeist wil hij wel af en toe eens naar mijn vrouw gaan om te zeggen dat ik het goed maak; en in het geval dat ik hier weg moet wil hij haar ook wel waarschuwen, maar iets meer dan dat wil en kan hij niet voor mij doen’. ‘Ja ‘ zegt Burgers ‘Dat kan ik me voorstellen!’ Een geschikte vent deze Burgers, maar het is een volkomen fantast en daardoor natuurlijk ook lid van de N.S.B. Ik weet al haast niet meer wat hij allemaal geweest is, hij heeft ook zoveel verhalen over zijn dapper leven verteld! Tot de capitulatie zat hij bij de Inlichtingendienst en wist mij daardoor vele dingen te vertellen over onze G.S.III. Diverse uitvindingen heeft hij op zijn naam staan, o.a. de geluidloze toiletafvoer! Hij was erg gepikeerd toen ik hem eens vroeg of -inplaats van het lawaai- het zesde couplet van het Wilhelmus begint te spelen. Een andere keer vertelde hij me dat hij met Prof. Klopper uitvindingen 108-1 gedaan had. Hierbij schijnt de professor volkomen afhankelijk van hem te zijn geweest. Maar ondanks zijn superioriteit was hij door die kapitalist weer in zijn nek gekeken. Wat natuurlijk erg dom was met zo’n slimme N.S.B.er. Ik zal maar niet al te hatelijk doen en hem te vriend houden, want er schuilen vele mogelijkheden achter dit heerschap. Misschien zou via hem ook contact met huis gemaakt kunnen worden! Dat zou minder gevaarlijk zijn dan met Mayer, want Burgers spreek ik altijd in de garage en als we elkaar iets willen geven zal niemand daar iets achter zoeken. Met Mayer is het veel gevaarlijker om in het openbaar te spreken; De vorige keer heb ik de militaire houding aangenomen en hem gevraagd of hij in mijn kelder wilde komen.
Daar komt ‘Knipperoog’ aanrijden of wel de Obersturmführer Heinrich. Stuivenberg de chauffeur, die ook de wagen uitkomt vraagt mij alles nog even af te stoffen Zeker, dat komt direct in orde! Wat ziet die wagen er smerig uit. Het is net of ze dwars door de hei zijn gereden! Voor zover het bij de Germanen mogelijk is kan ‘Knipperoog’ onder hen de titel van ‘heer’ dragen. Hij houdt niet van martelingen; hij wil ze in ieder geval niet zien. Als een of ander commando te zwaar gemarteld wordt en hij loopt er toevallig langs dan moeten meestal de beulen ophouden. Het is echter jammer dat hij zo weinig aanwezig is. Maar hoe is het dan mogelijk dat zijn minderen tot in het oneindige door mogen martelen als hij het niet goed vindt? Of zou Rauter hiertoe bevel hebben gegeven ? De naam Rauter, die identiek is met het woord ‘beul’? Heinrich is betrekkelijk weinig in het kamp aanwezig. Hij gaat meestal drie keer in de week naar Amsterdam waar hij met zijn vriendjes in ‘Storia’ een borreluur heeft. Dit vertelde Stuivenberg -zijn chauffeur- mij. Tegen mij is Knipperoog altijd even vriendelijk. Een keer heb ik zelfs zijn kamer mogen schoonmaken. Ik keek mijn ogen uit naar al die prachtige door de Moffen georganiseerde meubels. Op enkele stukken prijkte nog het papiertje ‘beschlagnahmt’ In de garage is een heftige deining ontstaan! Dikke Willie heeft blijkbaar wat verloren. Ik doe nu net of ik daar in de buurt moet zijn. En ja hoor, hij is een binnenband kwijt. Ze zijn nu bezig alle fietsbanden in de garage na te kijken of daar misschien de binnenband in gestopt is. Ze vertrouwen elkaar voor geen cent. Woedend is Willie! ‘Hoe is zoiets hier mogelijk? -De vraag! ‘Kunnen die verdomde verrekkelingen met hun klauwen nou nergens afblijven! Heitzer, weet jij er iets van; heb jij soms iemand met een binnenband zien lopen? Het was een nieuwe Dunlop binnenband, prachtig verpakt in een soort cellofaanpapier’.’Nee, ik heb niks gezien’ ‘Wie zijn hier dan gisteren geweest om banden te laten plakken?’ ‘Dat weet ik niet precies meer maar de chauffeur van ‘der Storch’ is hier gisteren veel geweest (der ‘Storch’ is de commandant van het Nederlandsche S.S.battaillon. Hij heeft niets met de gevangenen te maken maar zorgt alleen voor de postenketen en het opleiden van de S.S.soldaten tot volkomen verraders.) ‘Ja’ zegt dikke Willie ‘Die schoft loopt hier de laatste tijd veel te veel rond. Die heeft het vast gedaan, want hij handelt in rijwielen en rijwielonderdelen’. Dikke Willie is geweldig boos. Hij zal dit en hij zal dat maar veel valt er voor hem niet te doen, want ook hij moet een beetje voorzichtig zijn.
97 Deze fraaie scène eindigt met het zoeken van dikke Willie naar ‘de schoft’! Wat boft ‘Mal herunter’; in de haast om het bandje om het wiel te leggen heb ik niet eens gezien dat het een Dunlop-band was! Eigenlijk veel te mooi voor zo’n vent. Ongemerkt is een gevangene de grote deuren van de garage binnengeslopen om ook wat aardappels te kunnen organiseren. Hij behoort tot het veegcommando. Die kerels doen niet anders dan de hele dag het kamp bijvegen maar desondanks ziet de boel er toch smerig uit. Ik had hem helemaal niet gezien maar dikke Willie -op zoek naar de schoft- betrapte hem. De gevangene wilde op dat moment net wegsluipen met zijn zakken vol aardappels. Vandaar dat heidense spektakel in de andere garage waar ik gauw naar ga kijken! De gevangene treft het niet dat hij juist op dit ogenblik in handen van Dikke Willie valt! Daar komt toevallig ook ‘Der Maxe’ aan Het slachtoffer weet niet beter te doen dan zijn zakken leeg te gooien. Op dit ogenblik wordt hij door de helden besprongen. Ze gaan ontzettend te keer en in minder dan geen tijd is de man tot bloedens toe geslagen en bewusteloos wordt hij ‘Am Tor’ gesleept. Dikke Willie heeft nu meteen zijn woede wat kunnen koelen. Het wordt weer tijd om mij in de kelder terug te trekken. Die wordt hoe langer hoe gezelliger. Ik heb nog een plant kunnen organiseren, een varensoort uit de kamer van Stuivenberg. Hij merkt daar 109-1 toch
niets van. Ook heb ik mijn aardappelvoorraad wat aangevuld. Nu ga ik vanmiddag eens proberen gebakken aardappels te maken. Daar hebben we het een paar avonden geleden nog over gehad, het onderwerp van gesprek was toen weer eens: lekker eten. Zulke gesprekken eindig ik dan meestal met het aanbevelen van rijsttafel als summum van heerlijkheid. De meesten kunnen daar niet over oordelen en dan schetst mijn fantasie de meest goddelijke spijzen voor hun ogen. Als Beckman dan mijn concurrent wordt en mee gaat vertellen, ga ik maar over naar de Chinesche keuken. Deze keuken is voor mij wel grotendeels onbekend terrein, maar niet voor mijn fantasie!. Zo hebben wij eens om Prof. Schoenmaker moeten lachen toen we na een dergelijk onderwerp moesten gaan eten. Hij ging maar niet mee; hij had geen honger meer na deze gesprekken! Het is ook zo eigenaardig, zoveel afspraken als er gemaakt worden om naderhand eens gezamenlijk lekker te gaan eten. Het is alleen maar jammer dat de meeste van deze afspraken niet eens meer door kunnen gaan; hoevelen zijn er dan al niet gefusilleerd! Toch is het prachtig al die opgetogen verhalen over eten en de adressen waar dit of dat alleen maar te krijgen is. Het eten is hier toch ook al een heel gewichtig ding. De mensen verlangen niet alleen maar naar dezelfde voedingstoffen; de een snakt naar vet, de ander naar vlees en weer een ander naar zoetigheid. Ik zelf zou zo dolgraag suiker willen hebben, daar snak ik gewoon naar! Over een half uur gaat de bel pas, dus ik heb nog volop de tijd om een sigaret te roken waarvan ik er nog maar twaalf over heb. Jammer dat ik er zo gauw doorheen ben geraakt, want eigenlijk heb ik maar zes stuks over, want Jan en ik roken gelijk op. Het is wel een heel verschil met een bietssigaret, vooral als je bij gebrek aan sigarettenpapier zoiets als boterpapier moet gebruiken! Het boterpapier stinkt wel een beetje maar wie daarop let is een kniesoor! Daar gaat de bel. ‘Am Tor’ staat de veger die in de garage de bui van Dikke Willie geïncasseerd heeft. Hij vraagt ons de Stubeoudste te willen waarschuwen om zijn eten te bewaren. Hij zegt erbij: ‘Vertel maar dat ik kommandiert ben’. Een lollige vent! Ik heb helemaal vergeten te vragen hoe het gisteren met de betonroller was afgelopen. Het is een man van barak 2c en dit was de oorzaak dat ik hem volkomen vergeten was. Je stompt hier zo af en alles waar je niet direct in betrokken bent gaat zo makkelijk langs je heen. Ik hoorde van zijn Stubeoudste dat hij met hoge koorts in het revier opgenomen is. Hoe komt de man aan zulke hoge koorts? Bij het eten kan ik mijn honger niet meer stillen. Potdorie, wat is het moeilijk om nu wat af te staan, maar het is nu eenmaal een gewoonte geworden en daar kan ik niet mee breken. ‘s Nachts heb ik zelfs last van dat knagende gevoel terwijl ik door Jan toch heus wel genoeg te eten krijg. Het zal wel een reactie zijn op de buikloopperiode. Om een uur ga ik de poort uit en daar ligt onze veger op de grond. De afranseling schijnt dan toch wel hard aangekomen te zijn!
98 Of is het misschien de honger? Een van de ergste dingen die je hier in het kamp kunt meemaken is het misselijk worden van vermoeidheid en honger. Steeds krijg je dan braakneigingen en deze worden zo heftig dat het net is of al je ingewanden eruit gebraakt worden. Zo’n aanval leidt op’t laatst tot geweldige maagkrampen. Dit loze overgeven heb ik wel eens zó erg bij iemand meegemaakt, dat hij tenslotte bloed opgaf. Wij weten maar al te goed dat iemand in zo’n braakstadium niet eten mag; het beste reageert hij op water en rust. Als de aanval dan afgelopen is mag de patiënt weer gaan eten. Na Luyten het dagelijks nieuws uit de Duitse radio te hebben meegedeeld, ga ik naar mijn kelder waar ik mijn S.S.gasten aantref. Vandaag zijn het er maar vier. Hoe minder hoe liever! Tegen een of twee man kan ik altijd een propagandaspeech afsteken maar bij meer is dat gevaarlijk. Een van hen vertelt mij dat ze elkaar op de torens telefonisch kunnen bereiken zodat ze gewaarschuwd zijn als er controle komt opdagen. Ik vraag hen of je met zo’n zoeklicht de dingen duidelijk kunt zien. Ja, dat gaat prachtig alleen is het wat lastig om in geval van nood meteen de mitrailleur te moeten bedienen. Ik vraag hun vriendelijk of ze niet op mij willen schieten als ik ‘s nachts eens over de haag kruip; ik zal dan als herkenningsteken een witte lap meenemen. Nee, schieten doen ze zeker niet maar ze zullen mij terugdrijven, want ze willen hun Heitzer niet missen! Wat hebben we toch een heerlijke verstandhouding! 110-1 Ik informeer nu wanneer door de wachtcommandant de rondjes gelopen worden. Nou, dat is onbepaald. De wachtcommandant die ter controle de postenketen langs moet draagt steeds een brede witte band om zijn bovenarm. Beide partijen zijn ’s nachts wel eens bang voor elkaar geweest. Er schijnt zelfs op een wachtcommandant geschoten te zijn! Op mijn vraag of ze raak geschoten hebben schudden ze van nee. Slechte schutters zijn jullie! Ik zou voortaan maar raak schieten ten slotte kan iedereen met zo’n witte band om ’s nachts gaan rondlopen! ‘Hoelang moeten jullie op wacht staan?’ ‘ De vaste posten zoals de torenposten moeten twee uur staan en krijgen daarna vier uur rust. De postenketens staan alleen tijdens de werkuren en meestal worden ze daarbij niet afgelost.’ ‘Kunnen jullie ’s nachts wel eens een tukje doen?’ ‘Jawel, maar niet voor twaalf uur, want dan is de controle te streng.’ ‘Waarom na twaalf uur dan wel?’ ‘O, dat schijnt zo de gewoonte te zijn’ Prachtig om al die dingen te weten. Ik ga nog van alles vragen en ze zijn zo vriendelijk om veel te vertellen. ‘Hebben jullie beschutting als het regent of waait?’ ‘Een beetje, we moeten dan in de hoek gaan staan die gevormd wordt door de beide dichte glazen wanden.’ ‘In dat geval kunnen jullie net zo goed naar je krib trekken, want dan zou je toch niks kunnen zien!’ ‘Dat zou niet zo erg zijn, want de Haftlingen komen toch niet over de haag heen!’ In stilte bedank ik hen voor de waardevolle inlichtingen, want nu weet ik tenminste dat ik niet voor twaalf uur de poging moet wagen. Nu trekken ze weer weg -mijn vrienden van de S.S.- en laten wat tabak en vloeitjes voor mij achter als dank voor de warme koffie. Wat een leven heb ik toch! Nu moet ik wel weer naar de garage. Dikke Willie staat nog steeds voor het onbegrijpelijke raadsel wie die schoft nu wel geweest kan zijn die zijn binnenband gejat heeft!. De chauffeur van ‘der Storch’ heeft de beschuldiging ontkend maar ondanks dat wordt hij toch gewantrouwd. Voor straf mag hij niet meer van Dikke Willie op zijn kamer komen waar vaak samenkomsten gehouden worden. Er is verder niet veel te doen in de garage. Ik ga maar wat sigarettendoosjes in elkaar timmeren; een vreselijk saai werkje maar je kunt zo goed naar de radio luisteren. Het is een paar minuten voor tweeën en de garage is leeg op Willem en mij na. Ik vraag Willem of hij
99 even wil uitkijken dan kan ik de radio op Londen zetten voor de nieuwsberichten. Jammer, ik kan het station niet goed krijgen, een volgende keer dan maar beter! Daar komt Tito binnen. Ik moet met hem mee naar een benzinebunker ver buiten het Lager. Met de Chevrolet rijden we er heen. De benzine wordt uit de drums -die op de Chevrolet liggenovergeladen in tanks die in de bunker staan; ik moet dit waarachtig met een handpomp doen! Dat wordt een langdurig werkje! Er zijn notabene zes drums leeg te pompen. Enfin, ik heb de tijd. Na alles zo goed mogelijk vastgekoppeld te hebben ga ik kalm aan het pompen. Tito verveelt zich nu al dódelijk. Ik sta al ruim een uur te pompen en nog ben ik maar aan mijn tweede drum bezig! Ik zeg tegen Tito dat hij gerust naar de garage kan gaan. Met zijn spleetoogjes kijkt hij mij lachend aan en zegt niets. ‘Ik zal nóóit weglopen ’ vertel ik hem, ‘daarvoor heb ik het hier véél te goed!’ Hij lacht alleen maar en het enige antwoord dat hij geeft is; ‘Das Intelligenz!’ Ik pomp ondertussen maar domweg door en Tito gaat nu in het gras zitten. Als de derde drum eindelijk leeg is heeft hij er schoon genoeg van. Ik koppel alles af en met z’n beiden gaan we de halfdonkere bunker in. In het duister staan we daar in gesprek. Ik heb een zware hamer in mijn hand en sta daarmee tussen Tito en de deur. Het gesprek stopt terwijl ik onwillekeurig naar de hamer kijk. Plotseling brult hij; ‘Raus mit dem Zeug!’ Op dit ogenblik raadt hij blijkbaar mijn gedachten. Had ik het nu maar doorgezet! Hoe makkelijk had ik kunnen wegkomen in Tito’s uniform en dan nog wel met een vrachtwagen bij de hand! Maar het zou wel een verrèkt laffe handeling zijn geweest. Ik ga nu naar buiten en Tito volgt mij lachend. Nu stuurt hij mij alleen de bunker weer in om de tanks dicht te slaan. In de wagen moeten wij beiden om het voorval lachen. Ik vraag hem of hij mij wèrkelijk zo weinig vertrouwt. ‘Ja’ zegt hij: ‘Kein Hollander ist zu vertrauen’. 111-1 ‘Dat is zo’ zeg ik, ‘Maar weinig Hollanders zullen in staat zijn om een
làffe aanslag te doen!’.Dat gelooft hij niet. Ondertussen erger ik mij dóód dat ik deze zeldzame kans heb laten schieten. Terwijl ik steeds met moeilijke ontvluchtingpogingen bezig ben, laat ik waarachtig zó’n gelegenheid voorbijgaan! ‘En de Geuzen dan’ zegt hij : ‘Ze hebben de Duitse soldaten toch verzopen?’ ‘Ja’, zeg ik, ‘Maar dat is wat anders. Als ik in een organisatie zou zitten met zo’n Geuzendoel, dus om een soort front te vormen tegen de Wehrmacht, dan zou ik zoiets kunnen doen bij een bevel van boven af. Maar niet zómaar als de gelegenheid zich eens voordoet’. Tito toont zich niet ongeschikt en als bewijs van erkentelijkheid geeft hij mij een halve sigaar. Maar zoiets wordt hier nooit rechtstreeks gedaan, dat is een onmógelijkheid. Stel je voor dat iemand mij zou aanhouden en vragen waar ik die sigaar geklauwd heb! Dan zou ik moeten zeggen dat Tito hem mij gegeven heeft en dat zou voor hem te gevaarlijk zijn. De enige manier is dat hij de sigaar op de grond gooit dan kan ik hem oprapen en niemand kan zeggen dat ik hem gekregen heb. Zo ook nu: Tito bekijkt de halve sigaar aandachtig en met een kuch laat hij het ding op de grond vallen. Ik doe net of ik niets merk. Na een poosje vraagt hij mij of ik niet rook. ‘Jawel’ zeg ik ‘Als mij een sigaar wordt áángeboden!’ Het gesprek stokt en na een poosje wordt mij een hele sigaar in de hand geduwd. De halve blijft liggen; dàt stuk raap ik naderhand natuurlijk ook op. Na deze rit maak ik de wagen meteen schoon en berg de halve sigaar op. Anderhalve sigaar! Je moet maar weten te organiseren! Als ik met wassen klaar ben en van mijn sigaar genoten heb gaat de bel van zes uur. ‘Am Tor’ is het al weer vrij vol. Onze veger is van een liggende houding in de zittende houding overgegaan. De man schijn er toch wel erg beroerd aan toe te zijn! Ik ben stomverbaasd als ik ook Willem van Buuren ‘Am Tor’ zie staan! Wat doet hij raar! Hij staat in een idiote houding over een bakje gebogen. Ik begrijp er niets van, zou hij zich niet goed voelen? Hij ziet er vreselijk slecht uit en wat is hij vermagerd! Een groot verschil met Scheveningen! Het is ook net of de mensen hier hoe langer hoe kleiner worden.
100 Het appèl zet weer in met een vreselijke ‘Cavaleria Judea’. De Joden moeten voordat ze de poort ingaan evenals de andere commando’s eerst wachten op het afmelden van de diverse voormannen. De andere commando’s wandelen dan in militaire houding -voor zover dat tenminste mogelijk is- het Lager in, maar de Joden moeten weer in volle ren de bocht door. Het is een ellendig gezicht. Een paar verzwakte broeders struikelen en degenen die erachter lopen slaan er met bakken en gereedschappen overheen. Enkelen schieten door het gedrang in het prikkeldraad en blijven er slap in hangen. De kerels zijn te vermoeid om op te staan maar in de verwarring worden ze toch nog door een paar vrienden geholpen. Het ergste bij deze rennen is de wagen die achter het commando aangetrokken wordt. Een pracht uitvinding van Berg is dat! Die ellendige wagen doet zoveel kwaad en maakt zulke gemene verwondingen! In hoofdzaak zijn de Joden er dan ook bang voor dat ze bij een eventueel vallen onder de wagen terecht zullen komen. Eindelijk is deze charge voorbij. Ik verwonder mij er toch steeds over dat er bij dit rennen om de bocht nog zo betrekkelijk weinig ongelukken gebeuren Het appèl duurt weer heerlijk lang. Van Buuren staat daar nog maar steeds voorover gebogen. Wat zal die man zijn rug voelen! Elke Mof die langs hem loopt geeft een tik om hem tot dieper voorover buigen te dwingen. Ik vraag Jan de Vries die weer naast mij staat wat van Buuren heeft uitgespookt. Hij weet het echter ook niet. In plaats van dat we nu mogen inrukken moeten we allen in groepen gaan staan; de Joden apart, daarnaast de zwarte handelaren, dan de Bijbelvorsers en daarna komen wij aan de beurt, de politieken. We krijgen nu te horen dat morgen iedereen voorzien moet zijn van een driehoek op de linkerborst. Wij nieuwen hebben dit teken nog steeds niet ontvangen. De Joden hebben hier de meest kleurige tekens. Is een Jood om zijn Joodzijn opgepakt dan krijgt hij hier de gele Davidsster te dragen: zit hij hier voor een politiek geval dan draagt hij twee driehoeken over elkaar heen 112-1 waarvan de onderste rood en de bovenste geel is. Is hij vertegenwoordiger van de zwarte handel dan is de onderste driehoek zwart om dan weer met de gele driehoek de Davidsster te vormen. De niet-Joden dragen als zwart handelaar zwarte driehoeken, de bijbelvorsers paarse en de politieken rode driehoeken. Dus morgen zullen we eindelijk onze eretekens in ontvangst mogen nemen! Hierna mogen we nog niet inrukken, want het spel schijnt nu pas goed te gaan beginnen. Velen worden ‘Am Tor’ gejaagd en geschopt. Weer valpartijen waarvan sommige in het prikkeldraad. Er wordt zelfs een gevangene -die ze vanmorgen het revier ingeslagen hebbendaar weer uitgehaald en ‘Am Tor’ gesleept. De helden hebben het druk! Als attractie mogen we nog een uur Ringelpieszen omdat het ‘Mützen ab’ niet gelijk ging; Hurkmans heeft ons dit weer bezorgd door zijn dom optreden! Hoe kan iemand nou zo stom zijn! Enfin, de Mof vindt dat optreden natuurlijk prachtig! Voor mij is zo’n uurtje ringelpieszen niet erg, ik heb net een maaltijd achter de rug en ik voel me opgefrist door het wassen. Voor de anderen die een zware dag achter de rug hebben is het vreselijk. Maar het ergste is het voor de Mekels die nu midden in een zwaar proces zitten. Zelfs zij worden niet van het ringelpieszen vrijgesteld en dat is toch eigenlijk onmenselijk! Er vallen maar een paar man uit, we hebben het wel eens zwaarder gehad. Zie toch die lompenhoop marcheren, een somber en naargeestig gezicht! Het valt anders werkelijk mee, we hoeven niet eens ‘Hin zu legen und auf zu stehen’! Steeds maar door moeten we links en rechts zwenken. Het gaat natuurlijk meer dan slecht en de achterste rijen kunnen onmogelijk meekomen. Géén gezicht, het begint haast op een komische film te lijken! Als we getoond hebben onze mutsen gelijk af te kunnen nemen mogen we inrukken. Gelukkig, want enkelen beginnen al onregelmatig te marcheren. Bij de ingang van de barak vraag ik Dick Gerritsen:’Wat heeft van Buuren toch op zijn geweten dat hij ‘Am Tor’ moet?’ ‘Oh, Tito snapte hem terwijl hij in de kas van de tuinderij zaaibonen aan het roosteren was.
101 Vanaf de tuin tot aan de poort is hij aan een stuk door door Tito afgeranseld en morgen komt hij in het strafcommando terecht’ ‘Maar waarom staat hij zo voorovergebogen in dat bakje te gluren?’ ‘Dat is een onderdeel van de straf. Hij moet nu de hele avond zo staan. In dat bakje schijnen de bonen te zitten die hij geroosterd heeft. Het geheel is natuurlijk als Tantaluskwelling bedoeld!’ Wat jammer is het dat hij nu in het strafcommando moet zitten! Van Buuren is een prettige flinke vent en zo’n strafcommando is niet erg bevorderlijk voor de gezondheid! Maar wij zullen hem wel helpen door deze zware periode heen te komen door hem extra eten te geven! Dit is de enige manier om goed door zo’n strafperiode heen te komen. Dick Gerritsen en ik gaan meteen aan het werk om voor van Buuren iets extra’s voor elkaar te krijgen. Dit lukt wonderwel door de medewerking van Jan Edens en de Stubeoudste Henk. Ieder staat wat van zijn portie af. Onder het eten ga ik mijn loper passen. Dit is de geschikte tijd en ik ben er zeker van dat ik nu niet gestoord word. De loper is nog iets te groot dus morgen maar weer aan het veilen! Als het Schweinencommando en ik uit de barak komen om uit het Lager te gaan zien we van Buuren nog steeds voorover staan. Terwijl we op de Blockführer wachten verzekeren we Willem dat hij vanavond kan rekenen op een extra diner. We moeten wel lachen om van Buuren. Tussen zijn benen door kan hij de Blockhut in de gaten houden en als hij ziet dat alles veilig is graait hij gauw een aantal bonen uit de bak. Dit verdeelt hij dan ook nog onder de andere slachtoffers. Ik heb de mensen ‘Am Tor’ nog nooit zo kalm en voldaan zien smikkelen!. Anders is het altijd een doorlopend verzoek aan de Blockfuhrer om naar de W.C. te mogen gaan; nu denken ze daar niet aan. Niemand wil weg anders zou hij zo’n heerlijk boontje missen! Na de verzorging van de kachels zoek ik de Mekels op om te vragen hoe het gegaan is. Ze hebben het vandaag zwaar gehad. Hoogentoorn vertelt mij dat de Mof ontzettend veel bewijsmateriaal in handen gevallen is: hij vindt het een hopeloze zaak. Cohen -die zich indertijd zo geblameerd had met het organiseren van levensmiddelen uit het kastje van Mante- heeft zich buitengewoon voor het Kriegsgericht gedragen. Een mooie rehabilitatie! 113-1 Polman heeft wel een heel zware dag gehad al was het voor hem niet zó ongunstig geweest. Hem werd gevraagd hoe hij in aanraking met de Mekels gekomen was en hij werd ervan beschuldigd in zijn huis verschillende mensen met elkaar in contact te hebben gebracht. Toen hij verklaarde dat het een toevallige ontmoeting bij hem aan huis geweest was werd plotseling zijn vrouw naar binnen gebracht om dit te bevestigen. Door de plotselinge schok is zijn vrouw flauwgevallen maar gelukkig was de confrontatie succesvol. Zijn verklaring moest daarom wel aangenomen worden. Mekel zelf is heel somber. Het drukt hem zó, dat ook zijn schoonzon de kogel waarschijnlijk niet zal ontlopen. Maar over het algemeen is hun houding buitengewoon flink! Ze realiseren zich wat ze gedaan hebben en weten de consequenties te dragen. Wat lopen er toch een pràcht mensen in de diverse organisaties rond! Alle kleinzieligheid is hun vreemd geworden. Hun visie op de dingen is zó zuiver vooral wat betreft het haatgevoel, de bijltjesdag en de ordening van de Nederlandse Staat na dit oorlogsgebeuren. Vaak doet het mij zo onbegrijpelijk aan dat dergelijke mensen -die toch zoveel geleden hebben onder het Duitse juk- zo zuiver al deze problemen kunnen bezien, zelfs nu ze weten dat de dood aan het einde van hun weg staat! Ik zal proberen deze gesprekken en gedachten tot een groter geheel uit te werken. Ik zou het dan ‘Een láátste wilsbeschikking van vele stoere Nederlanders!’ willen noemen. Zondag is daar een mooie dag voor, dan gebeurt er betrekkelijk weinig. Morgenochtend komt Mayer weer dus ik ga nu een briefje naar huis schrijven. Wat is dat contact toch een zegen en wat ben ik rijk in vergelijking met de anderen! Ik voel me werkelijk een Zondagskind. Het briefje wordt iets langer dan het vorige maar ik stel me nog héél voorzichtig op. Tenslotte moet ik er nog aan wennen dat de postbode een Duitse
102 S.S.fanatiekeling is! Ik vraag vooral naar nieuws;mijn vrouw moet dat dan maar voor alle zekerheid in het Engels schrijven. Er zijn vanavond weer lezingen gehouden maar ik heb geen tijd gehad om er naartoe te gaan. Ik voel mij gelukkig! Mijn brief ligt onder mijn hoofdkussen. Welterusten allemaal! Slaap lekker! 17 april 1942 Gisteravond heeft Willem van Buuren zijn buik vol gegeten maar dat had hij dan ook hard nodig! Hij hield zich echter flink al zag hij er ook verschrikkelijk slecht uit. Het ellendige is voor hem nu dat hij veertien dagen in het strafcommando moet zitten. Dat zal niet meevallen maar we zullen hem zoveel mogelijk met extra voeding helpen! Toen hij gisteravond binnenkwam was de ontvangst nu niet zo heel erg vriendelijk! Ik schold hem uit voor stomme idioot! Wie gaat er nou waarachtig tuinbonen in een kas roosteren? Ergere stank is niet denkbaar. Maar die ellendige honger is ook hier de oorzaak van alle pech! Vol trots vertelde hij mij nog dat ‘Am Tor’ minstens de helft van het bakje leeggegeten was. De Moffen hadden hem bang proberen te maken dat al het zaaigoed vergiftigd was, maar dat deed onze Willem niets;daar kon zijn maag wel tegen. De Mekels moeten zich weer klaarmaken. Het is haast te wensen dat dit proces gauw afgelopen zal zijn, want de mensen lijden wel heel erg vooral doordat ze door de honger geen weerstandsvermogen meer hebben. Ik begrijp toch al niet hoe de lui het kunnen volhouden om op deze manier voor de rechters gesleept te worden! Maar enfin, Krieg ist Krieg en er schijnen nu andere wetten te gelden dan in vredestijd. Zou het in andere landen óók zo zijn? Wat een leed is er toch ontstaan door deze oorlog; het is niet te overzien! Tony Nijlandt voelt zich vanochtend beroerd; Anders staat hij altijd zo vroeg op maar hij blijft nu nog even liggen. Beck en hij doen of ze elke ochtend de trein moeten halen zo vlug rennen ze weg als de bel klinkt. Maar vanochtend heeft Tony het flink te pakken; het is hem natuurlijk te veel geworden. Lichamelijk zal het voor de geestelijken ook wel niet meevallen, al houden ze zich in deze hel kranig. Tony staat nu toch maar op, al voelt hij zich verschrikkelijk moe. De algemene toestand is hier wel beneden peil vooral van degenen die de winter hebben meegemaakt. Voorhelms gezicht wordt hoe langer hoe dikker; vooral ‘s morgens bij het opstaan is het akelig om te zien. Met Pech is het ook niet veel beter gesteld. Allen hebben een vunzige 114-1 lichaamslucht. De oorzaak zal wel een stofwisselingsstoornis zijn.
Smeets is zo mager als een talhout. Het valt juist bij hem zo op omdat hij zo lang is. Geert de Jong heeft voortdurend ‘Bettruhe’. Hij kan haast niet meer lopen en ook zijn body is volkomen vermagerd. Grosman heeft een aangetaste long die hij overgehouden heeft van een bronchitis gecombineerd met dysenterie. Prent ligt zolang als wij hier zijn al in zijn bed. Hij is door ondervoeding volkomen verzwakt en vermagerd en ik geloof niet dat hij het nog lang zal maken. Het is een vreselijk gezicht om hem te zien lopen als hij naar de W.C. moet. Het gaat dan uiterst langzaam en voorzichtig, steunend op alle mogelijke voorwerpen en vaak zakt hij daarbij nog door zijn knieën. Hoefsloot heeft weer een aanval van acute gewrichtsrheuma; zijn been begint al aardig te verstijven. De Boer heb ik nog nooit zien lopen, slap en uitgemergeld ligt hij op zijn bed. Hij is indertijd door dr. Nieuwenhuizen genezen verklaard en uit het revier ontslagen. Prof. Brandsma heeft ‘Bettruhe’ omdat zijn ingewanden doorlopend in de war zijn. Dons gaat er hoe langer hoe ongezonder uitzien. Hij heeft een open tuberculose en ligt daarmee tussen de anderen in! De Wilde heeft een haarziekte. Zijn hoofd ziet er akelig uit, het is helemaal bedekt met korsten. Kann -van Lis en Kann- moet hoe langer hoe meer gaan liggen; het is net of de dood hem al onder zijn huid zit! Van de Burcht begint last van zijn ingewanden te krijgen. Hij is sterk vermagerd en zijn hoofd zit hem al echt als op een houtje. Hij moet oppassen, want hij eet alles wat los en vast is. Van Mierloo ligt nog steeds in het revier; zijn gewicht moet daar aankomen maar hij gaat hoe langer hoe meer achteruit.
103 Zo gaat het maar door. Haast iedereen heeft iets door ondervoeding of gebrek aan vitaminen. De meesten hebben hier gezwollen oedeembenen. Ikzelf begin wat last te krijgen van lichtere plekken in mijn haar, het is net of daar kale plekken zullen komen. Maar ja we zullen hier allen wel getekend worden en als ik het maar bij een paar kale plekken houd dan ‘mazzel’ ik zoals ze het hier zeggen! Je kunt je voorstellen wat er aan ziekte en narigheid in het hele kamp heerst nu ik alleen maar enkele voorbeelden genoemd heb uit onze Stube waar we met 68 man liggen. Ik lees mijn briefje voor thuis nog even door; het is wel erg stijf maar mijn vrouw zal zeker wel begrijpen dat het zo geschreven is met het oog op Mayer. Voordat ik het Lager uitgevoerd word wens ik nog even de Mekels sterkte toe. Wat is hun stemming gelaten! Maar hoe kan het ook anders; de oorzaak is niet ver te zoeken. Het is de honger en daardoor de lichamelijke slapte. De mensen zijn hier vermoeid; dood vermoeid door honger, te zwaar werk en lichamelijke en geestelijke marteling. Ik zou het soms uit kunnen schreeuwen van woede! Is dit nu Krieg? Is dit nu het ideaal van die godvergeten sadisten? Moet dit nu een onderdeel zijn van hun opvoeding tot soldaat? Misschien past het wel bij de Mof maar voor ons Nederlanders deugt het niet! Daarom staan we zo volkomen niet-begrijpend tegenover die Nederlanders die zich tot een dergelijk stelsel voelen aangetrokken. Wat is de mensheid toch verrot! Laten we hier echter nooit in berusten maar laat ons -op welke manier dan ookdoorvechten voor het goede doel al zou dat alleen maar tot uitdrukking komen in onze houding. Wat waren we nog naïef toen we in onze beginperiode in handen vielen van de Gestapo!. De meesten van ons hadden nog geen houding bepaald, en wilden teveel met die kerels onderhandelen. We hadden onze mond moeten houden hoe zwaar het ons ook mocht vallen, dat was de enige goede houding ten opzichte van die mensen. Ik voel nu zo goed de waarde van de woorden van ds. Eykman van de A.M.V.J. in Amsterdam. Hij zei mij; ‘Op geen enkele manier is met de Duitsers samen te werken! We mogen niets met hen doen maar alles tegen hen en monden dicht!’ Gelukkig daar komt Mayer aan. Eerst brengt hij het Schweinencommando weg en daarna komt hij bij mij binnen. Hij geeft mij mijn trouwring, een pijp, twee pakjes sigaretten, wat rooktabak en last but not least een briefje! Dolgelukkig ben ik! Mayer vertelt mij dat alles thuis goed gaat, de kinderen schattig zijn en de Inrichting naar wens loopt en hij belooft mij de volgende week weer te zullen gaan. Wat ben ik blij met al deze schatten en vooral met mijn trouwring! Het doet mij goed om hem weer om mijn vinger te voelen. Deze ring leg ik nu niet meer af! Als Mayer mij alleen gelaten heeft ga ik de brief lezen. Deze valt een beetje tegen al is het een heerlijk gevoel dit contact met huis te hebben. Nieuws is er niet, schrijft ze. Onbegrijpelijk, 115-1 hoe is dat mogelijk! Mijn vrouw durft zeker niet teveel te schrijven. De volgende keer gaat er van mij een dikke brief naar huis misschien krijg ik dan ook een lange terug. De brief stop ik in mijn horlogezakje al zal ik hem jammer genoeg moeten verscheuren, want het is te gevaarlijk om hem bij mij te houden. Dat zal ik dan maar tegen de middag doen. Als ik Luyten goedemorgen ga wensen merk ik dat de cel naast hem leeg is. De voorman van de smederij is blijkbaar weggehaald; die zal nu wel met het strafcommando mee mogen doen! De Jood zit nog steeds in het donker; hoe lang zou de man zo moeten zitten? Ik heb hem zelfs nog nooit zien luchten! Wat weten de Moffen toch kwaadaardig te straffen!. Ik moet vanochtend weer wat vroeger naar de garage. Het gaat er werkelijk op lijken dat ze me niet meer willen missen! Bij mijn komst in de ‘Fahrbereitschaft’ de Germaanse garage, vind ik Willem en de radiotechnieker in de hoogste opwinding. Ze staan in een hoek te bekvechten en elkaar af en toe te duwen. Het blijkt dat ze samen palingen hebben georganiseerd uit de kast van Stuivenberg maar de moeilijkheid zit hem hierin dat er een oneven aantal van is. Hoe moet de verdeling nu zijn? De radioman heeft het plan ontworpen maar Willem heeft georganiseerd. Het zijn net kinderen, ze gunnen elkaar niets!. Eerst neem ik de Fordwagen van de baas onderhanden. Het is mooi weer en daarom kan ik heerlijk in de zon werken. Wat doet mij dat goed! Ik ga mij een heel ander mens voelen met die
104 zon op mijn blote lichaam1 Het is anders weleigenaardig dat ik er geen aanmerking over krijg, vooral omdat het vorig jaar verboden was om rond te lopen met naakt bovenlijf en zonder muts. Na de Ford komt de motor aan de beurt. Ik haat deze machine: dat ding wordt altijd gebruikt om mensen op te sporen of om gevangenen weg te brengen die snel afgevoerd moeten worden. Mijn haat koel ik nu wat af door staalslijpsel in de olie te doen. Natuurlijk niet teveel, anders zou die machine te snel wegslijten. Ook in de oliespuiten van de wagens zit wat van dat venijnige goedje. Ik moet er namelijk voor zorgen dat alle olie- en vetspuiten steeds gevuld zijn; nu daar zorg ik goed voor! Ginds bij de kapper is weer deining. De Arbeidfuhrer voelt zich in zijn element. Het gaat natuurlijk om een gevangene die zich bij de kapper gedrukt heeft. Een mooi gezicht! Het lijkt wel of de hele kapperswinkel eruit gegooid wordt. Alle klanten stromen naar buiten en daar achter stormt al slaande ‘Der Maxe’ Het slachtoffer is net ingezeept. Wat reageren de mannen nog snel in zo’n acute schrik, maar dat is maar voor een ogenblikje, ze vallen er zo gauw weer bij neer. Daar bedenk ik mij ineens dat ik Jan Edens helemaal vergeten ben die nu natuurlijk met mijn hapje voor niks gekomen is! Dat komt omdat ik zo vroeg in de garage moest zijn. Ik zal straks dadelijk naar hem toegaan, want hij moet niet denken dat ik zijn hapje niet apprecieer! Tito komt mij nu halen om de laatste drie vaten benzine over te pompen. Dit is geen onprettig werkje. Ik heb tenminste het idee een ogenblik in de vrije natuur te zijn het doet mijn geest goed eens geen prikkeldraad te zien. Dat draad werkt toch zo deprimerend! Het geeft mij steeds de associatie met wreedheid en gevangenschap. Onder het werk bedank ik Tito nogmaals voor de heerlijke sigaar. ‘Die worden nu hier gemaakt’ zegt hij ‘Maar hoe komt U aan al die tabak?’ vraag ik hem ‘Zwarte handel’ antwoordt hij. ‘Ik begrijp niets van die zwarte handel’ zeg ik ‘De Duitsers en N.S.B.ers werken er toch aan mee?’ Hij is verontwaardigd: ‘Dat is niet waar’, zegt hij: ’Over de N.S.B. kan ik niet oordelen maar wij Duitsers kopen af en toe alleen van de zwarte handel omdat enkele artikelen in de gewone handel zo moeilijk te krijgen zijn’. Ik kijk hem nu maar lachend aan. Het is anders wel interessant om zo eens alleen met Tito te zijn. Natuurlijk wordt er ook over de politiek gesproken maar tegen dat beperkte inzicht is haast niet te praten. Ze zijn altijd bang om voor minder te worden aangezien en daarom prijzen ze zich als supermensen aan onder wier leiding Europa voor altijd geordend zal worden. Wie dit tegenwerkt is a-sociaal en moet daarom opgeruimd worden. Alles is wel zeer eenzijdig belicht! Er verder op ingaan is onmogelijk omdat ik om 116-1 mijn positie moet denken. Ik weet nu echter dat ik bij Tito in de gunst sta en desnoods een potje bij hem kan breken. Eigenaardig is zijn antwoord op mijn vraag waarom de communisten -of liever gezegd de zogenaamde communisten- hier in dit kamp een vrij goede behandeling ondergaan. ‘De communisten’ legt hij uit ‘zijn mensen die wij nog kunnen gebruiken. De meeste van hen -voortkomende uit de Lagere standen- voelden dat er iets niet in orde was met de bestaande toestand, maar bij hun zoeken naar verbetering hebben zij de verkeerde weg ingeslagen. Na enige tijd merken ze wel dat ze door hun leiders bedrogen worden en dan bestaat er grote kans dat wij hen tot goede Nationaal- Socialisten kunnen opvoeden’. Wat vergist hij zich daar nu weer in, want naar de verhalen te oordelen zijn het vooral de communisten die buiten uitstekend georganiseerd zijn om dat Moffentuig tegen te werken. Het is wel eigenaardig dat de Mof over het algemeen bang is voor de intellectuele klasse; in de eenvoudige man ziet hij niet zo’n groot gevaar. Maar hoe vergist hij zich ook hierin! Hoor maar naar de stemmen in het kamp! Na dit werk krijg ik een eigenaardige opdracht: ik moet de gegevens halen over het aantal Russen en hoeveel daarvan ziek zijn. Eerst ga ik naar de Duitse Schreibstube. De gegevens zijn: negenenvijftig man aanwezig waarvan tien ziek te bed en zes tot enig werk in staat. Een droevige
105 lijst! Deze gegevens moeten nog even gecontroleerd worden op de Hollandsche Schreibstube bij de Blockoudste van der Putte. Hier zie ik dat er niet tien mensen te bed liggen, maar twaalf. ‘Maar’ zegt van der Putte ‘Ga even naar de Russen toe, want de getallen wisselen steeds. Zo nu en dan vertrekt er eentje en de meesten zijn toch ziek’’ Ik ging naar de Russen in barak 4. Met hun voorman houd ik een heel onbegrijpelijk gesprek. Hij schrikt geloof ik als ik hem vertel dat er zes man tot werken in staat zouden zijn. Ik meen te begrijpen dat hij de enige is die nog iets zou kunnen doen en dat de anderen tot niets meer in staat zijn. Zou ik dan een oude lijst hebben of wilde hij mij maar wat wijs maken? Ik ga maar even met hem mee, dan kan ik met eigen ogen zien hoe de zaak ervoor staat. Het is een ontstellend gezicht, deze afdeling van barak vier! De meesten liggen lusteloos op hun krib; de anderen die nog lopen doen dat in een heel langzaam tempo. Het lijkt wel een oude mannenhuis! De twaalf zieken zijn niet van de anderen te onderscheiden, alleen liggen sommigen met hoge koorts in bed. Een benauwd gezicht is het al die uitgeteerde lichamen te zien. Ik heb het gevoel alsof ik in een spookhuis ben. Mijn verslag aan Tito is niet erg volledig. Het enige getal dat vaststaat zijn de negenenvijftig nog aanwezige Russen. Wat zou Tito hier nu mee te maken hebben? Op mijn mededeling dat er niemand bij is die zou kunnen werken antwoordt hij: ‘Die Herren Asiaten sind nur faul!’ Zou Tito hun ellende werkelijk niet zien? Wat is haat tegenover de vijand toch geweldig groot! Of zou dit niet anders dan angst zijn; angst voor de afrekening die straks eenmaal komen moet? Ze schijnen mij niet nodig te hebben, dus ik benut de gelegenheid om naar de kapper te glippen. Ik hoef mij niet eens aan te melden bij de Blockhut ‘Mal Herunter’ beduidt mij met een hoofdknik door te lopen. Bedankt ‘Mal herunter’! Er staan al vijf mensen voor de kapper dus eigenlijk moet ik wachten tot er een naar binnen gegaan is voor ik mij bij de rij mag aansluiten. Maar ik ben weer zogenaamd ‘commandiert’ en glip naar binnen. Zoals ik al schreef, schijnt er vanmorgen een heel kabaal te zijn geweest in de ‘drukkerij’ zoals wij de kapperszaak noemen omdat zovelen zich hier drukken. De Arbeidsfuhrer had een van zijn gevangenen gemist en was hem onder anderen gaan zoeken in de kapperszaak. De gemiste was net ingezeept zodat de Arbeidsfuhrer zijn beschermeling niet eens herkende. Pas bij zijn tweede bezoek dat hij de ‘drukkerij’ bracht, nadat men hem nadrukkelijk bezworen had dat de gevangene daar moest zijn, heeft hij zijn slachtoffer ontdekt ondanks zijn masker van zeep. Woedend was hij dat de vent zijn bek niet geopend had toen zijn nummer afgeroepen werd bij het eerste bezoek! Ik word weer prima behandeld. Het duurt mij haast te lang maar het is hier ook zó onbegrijpelijk dat er iemand zou bestaan, die zich eens niet hoeft te drukken om de kapper een bezoek te brengen dat ze mij een extra beurtje geven. De voorman van 117-1 de kappers is van beroep eigenlijk horlogemaker,
zodat ik van de gelegenheid gebruik maak om hem mijn horloge te geven voor reparatie; de secondenwijzer draait niet meer mee. ‘Nu heren, bedankt voor de behandeling. Het is maar goed dat jullie alleen maar hoeven te millimeteren, want anders waren we niet gelukkig’. Met een hartelijk ‘Verrek!’ dat mij naklinkt loop ik de zaak uit. Zoals ik nu ga loop ik naar de Blockhut waar ik mij zou moeten afmelden. Maar als ik dat nu eens niet doe? Wat zou er gebeuren als ik mij eens niet afmeld? Laat ik het eens proberen!. Als ze nijdig worden kan ik altijd nog een excuus verzinnen. Ik loop dus kalm door en- er gebeurt niets! Wonder, o wonder! Hoe is dat mogelijk! Heb ik soms zo’n eerlijk gezicht? Van Tito krijg ik nu de opdracht om a.s. maandag de kleine kachel uit te laten gaan. Het arrestantenlokaal hoeft niet meer verwarmd te worden, want het weer is te zacht en de arrestanten krijgen door de warmte maar dorst; dat geeft maar onnodig geloop. Het komt in orde Tito! Dus zo langzamerhand raak ik dit baantje kwijt maar dan zal ik zeker wel in de garageploeg opgenomen worden. Ik weet dat mijn werk door Tito goedgevonden wordt. Daarom zal ik mij maar niet ongerust maken dat ze me nu nog in een buitencommando zullen plaatsen. Na het kolenrijden ga ik mij heerlijk mandiën. Ik kleed mij helemaal uit en giet dan met een blik
106 met water over mijn hoofd. Indien gewenst kan zelfs met warm water gebaad worden. Ik heb immers mijn kachel. Een genot is het! Ik heb nog een uur de tijd voordat de bel gaat en deze tijd besteed ik aan het overlezen van mijn brief van huis. Nadat ik hem van buiten geleerd heb moet ik het epistel weg doen want het zou te gevaarlijk zijn om zo’n ongecensureerde brief in mijn zak te houden. Daar zou ik haast vergeten om mijn loper nog wat bij te werken! In de garage is het stil als ik daar binnenkom. Rustig ga ik bij de draaibank aan het werk zonder door iemand lastig gevallen te worden. Het is hier ook zo weinig opvallend als iemand aan de draaibank met iets bezig is. Iedereen knoeit aan die bank. Ziezo, mijn loper zal nu wel voldoende bijgewerkt zijn. Jonge, wat heb ik een honger! Gauw naar de kelder om wat eten klaar te maken. Ik probeer nu gebakken aardappels te fabriceren, maar dat is een kunst die ik hier niet goed kan beoefenen. Er is te weinig vet om te bakken. Het duurt verschrikkelijk lang voordat ik zien kan dat het gebakken aardappels worden. Onder het werk gebeurt er een ongeluk: mijn bakblik valt uit elkaar. Het lood is natuurlijk door de hitte gesmolten. Met een tang kan ik de aardappels nog net redden. De smaak valt mee, maar erg gaar zijn ze nog niet. Het is maar het beste om nog even naar Jan te gaan en bij hem wat te halen. Prettig dat ik nu in staat ben om wat terug te geven, namelijk tabak. Met de kruiwagen en de mand erboven op ga ik op stap naar het varkenshok waar ik mijn excuses aanbied dat ik om negen uur niet aanwezig was. Mijn portie wordt nu snel in de kruiwagen gezet en zonder gevaar steven ik langs het raam van de wapenkamer. Het hapje smaakt uitstekend. Ik heb nu heerlijk en veel gegeten en kan straks de anderen weer gelukkig maken. Daar gaat de bel! Wat ben ik toch een geluksvogel om verzadigd en verfrist op zo’n appèl te kunnen verschijnen! Ik heb alles wat ik hier maar hebben kan, zelfs contact met huis. Jammer dat mijn brief nu weggegooid is maar enfin, de volgende week krijg ik er weer een. Daar komt ook lange Jan de Vries al aan. Wat een eind van een vent is het toch! Wat zou zo iemand gehandicapt zijn bij een ontvluchting! ‘Is er nog wat nieuws Jan?’ ‘In Libië schijnt het weer te beginnen en bij Charkoff hebben de Russen vorderingen gemaakt. Op de Krim begint het ook te spoken. Ik ben benieuwd of de Moffen nog meer successen zullen behalen, maar we moeten daar rekening mee houden. Ook in Indië wordt practisch nog op alle eilanden gevochten. Over het algemeen komt er nog niet veel schot in’. Zo langzamerhand vult de appèlplaats zich. Daar komt ook weer de cavalerie aanrennen. Het gaat vandaag werkelijk vrij goed. Een paar mannen die gelukkig achter aan lopen krijgen van een Mof een duw; ze vliegen over de grond. De wagen scheert vlak langs de lichamen. Maar verder is het nogal kalm, het is zeker een rustige dag geweest. Maar kijk, uit de wagen worden twee lichamen getild en ‘Am Tor’ gelegd. Zó rustig is het dus niet geweest. Ook zie ik van Buuren aankomen in het strafcommando. Zie je wel, daar loopt de ex-voorman van de smederij ook bij. Een troosteloos gezicht dit stelletje verouderde en vermagerde zwoegers. Dirk Penning zit nu ook voor straf in zo’n zwaar commando; er schijnt met hem iets gebeurd te zijn door briefjes die hij in bewaring had gekregen van een van de O.D.ers; het rechte weet ik er niet van. Hoe zou de straf toch zijn tegen de Mekels. Ik heb er Jan naar gevraagd maar hij wist het niet. Maar daar hoor ik al iets; ongeveer bij de helft luidt de eis: doodstraf. Dat valt erg mee: ik had verwacht dat ze allen ter dood veroordeeld zouden zijn! Na het appèl gaat het weer fris toe. Een walgelijk gezicht Dat dìt Berg niet gaat vervelen en tegenstaan! Het is allemaal zó’n eerloos gedoe. Bàh, wat een leven! Daar ginds krijgt er een een afranseling op zijn blote voetzolen omdat hij twee paar kousen over elkaar aanhad. De man ligt op de grond te kronkelen; terwijl er één zijn been vasthoudt slaat de ander er met een stok op. Het slaan en schoppen ‘AmTor’ is niet van de lucht. Zou er wat gebeurd zijn dat ze zo boos doen? De Joden en de nieuwelingen moeten vandaag ‘Ringelpieszen’ en de anderen worden aan het werk gezet. Er zal streng gecontroleerd worden, zegt Berg en dat zal hij zelf doen. Werkelijk een prettig vooruitzicht!
107 Verder geeft hij opdracht dat vanmiddag alle driehoekjes opgenaaid moeten zijn. Dat zal voor de mensen een mooi motief zijn om zich te drukken en de kleermakers zullen de handen vol hebben, want de meesten tornen dat driehoekje wel een paar keer los! Eindelijk mogen we inrukken ‘En Willem, hoe ging het vandaag?’ ‘Zwaar, verdomd zwaar en die krengen hebben ontzettend geranseld. Zelfs de voormannen worden hoe langer hoe ruwer!’Onbegrijpelijk dergelijke dingen. Tegenwoordig krijgen alle voormannen extra eten zeker om opgeleid te worden tot halve of hele beulen! Na het eten ga ik eerst naar de kleermakerij. Zo, ik heb mijn rode driehoek op mijn borst. Dat betekent ook het einde van mijn koper en tinperiode. Nu naar het schilcommando, misschien dat ze daar wat meer van de Mekels afweten. Het schilcommando is leeg. Ze moeten allemaal naar de kleermakerij en dat is voor de meesten werkelijk een geweldige afleiding. De eis tegen de Mekels is nog niet met zekerheid bekend. Ik kan het me moeilijk voorstellen dat ze er zo goed afkomen . De helft zou zelfs vrijspraak hebben! Nou ja, tenslotte is alles mogelijk. Laten we maar hopen dat het waar is! Jan en ik hebben een pijpje meegenomen om eens heerlijk te kunnen roken onder het schillen, maar het wordt geen pretje. Elk ogenblik komt er iemand om wat tabak te vragen en het is zo zielig om te zien hoe enkelen -geprikkeld door de heerlijke tabakslucht- ‘hun’ peukje nu maar vast oproken. Ik mis Polman hier heel erg! Hoe zou hij het er afgebracht hebben?. Ik zal straks eens aan onze Schreibstube vragen of ze iets gehoord hebben. Het schijnt dat morgen de vonnissen uitgesproken zullen worden. De gijzelaars zijn in een opgewonden stemming! Op een of andere manier is hun ter ore gekomen dat zij binnenkort naar huis zullen gaan. Maar ons interesseert de kwestie Mekel meer. Ik stap maar meteen op om eens te gaan informeren. De nieuwen en de Joden zijn aan het Ringelpieszen. Bij de Joden liggen er al een paar op de grond. Wat een wonder, dergelijke lijken houden het ook geen vijf minuten vol. Van der Putte is gelukkig alleen op de Schreibstube. Zeker van de gegevens is hij niet, maar de volgenden hebben in ieder geval als eis de doodstraf: Mekel, Katan, Cohen, Hoogentoorn en mr Kann. Dus Hoogentoorn is er ook bij. Jammer van deze man! Al is de eis natuurlijk nog geen uitspraak. Polman wordt niet genoemd en van Huting weet men ook niets. Zou Piet Pronk als eis geen doodstraf hebben? Jan vindt het ook vreemd dat er zo weinig bekend is. Zo zachtjes aan sukkelen we in slaap, maar na enige tijd worden we door Hermans gewekt, want Berg staat voor de deur de Joden af te blaffen. Hij mocht zich per ongeluk eens omdraaien! Het valt niet mee om dat slaapje te moeten loslaten. We gaan maar weer wat schillen. De stemming is opgewonden door de gijzelaars. Steeds maar weer vragen ze elkaar, uit wat voor bron dat gerucht zou kunnen komen. Buiten duurt het Ringelpieszen voort. Van de Joden zijn er al een stuk of acht uitgevallen, maar de 119-1 nieuwelingen merken natuurlijk nog niets. Die zijn fit, maar over een paar dagen zal dat natuurlijk wel anders zijn. Hoe druk waren de Franekers niet? Die beschouwden het gaan naar dit kamp als een grapje. Nu praten ze wel anders. Van hun dikke koppen is niets meer over, maar hun haat tegenover de Moffen is groter geworden. Ze zijn vast van plan om als ze weer thuis zijn eens werkelijk iets tegen de Moffen te ondernemen. Dat is nou het resultaat van deze ‘Erziehung’! Ik krijg geheimzinnige tekens van Geesink. Hij beduidt mij mee naar buiten te gaan. Daar gekomen vraagt hij mij of ik hem wat tabak kan geven. Het hoeft niet zoveel te zijn maar daarvoor kan hij een kiloblik met jam krijgen dat op een of andere manier uit de keuken georganiseerd is. Het is te gevaarlijk om die kilobus in het Lager te houden en of ik dus morgen die bus in mijn kelder zou kunnen verstoppen? ‘Uitstekend, maar als je er invliegt noem mijn naam dan niet!’ Geesink is diep verontwaardigd. Ik geloof ook dat dit een overbodige vraag bij hem is, want indertijd bij die diefstal in Haren heeft hij de hele schuld op zich genomen. Ik zou dan morgen met mijn kruiwagen naar het Schilcommando gaan; op dat moment zou hij een kist buiten brengen die ik mee zou nemen en uit het Lager rijden. Geesink zou de helft uit de bus
108 nemen en mij de andere helft laten. Ondertussen blijkt dat hij de helft van zijn deel al opgegeten heeft zo vertrouwt hij erop dat de transactie door mij goedgekeurd zou worden. Tenslotte is hij mijn makelaar, nietwaar? En zo iemand moet af en toe de vrije hand hebben. Dus we zullen ons aan de afspraak houden. Geesink is zo berucht om zijn organisatievermogen dat we op de terugweg naar het schilhuis door Berg worden aangehouden. Geesink wordt even gefouilleerd, maar er is niets op hem te vinden. Hij doet vreselijk verontwaardigd over die onsympathieke geste van Berg. Toch schijnt deze een soort hoogachting voor Geesink te hebben, dat klinkt tenminste in zijn: ‘Und jetzt Abmarsch, verdammter Organisator!’ Mij vraagt hij ‘Was machen Sie hier mit Geesink?’ Ik vertel hem dat Geesink een mes van mij geleend heeft en daarmee niet teruggekomen was. ‘Passen Sie mal auf, der ist ja schlimmer wie ein Hyäna!’. Dit gezegde van Berg kost mij een sigaret omdat Geesink het een afbreuk van zijn goede naam vindt en ik hem sussen moet. Ondertussen gaat Berg maar door met de Joden. Die kerel schijnt daar nooit genoeg van te krijgen. Het ‘Hinlegen und aufstehen’ blijft maar aanhouden. Eigenaardig, dat zoveel mensen door het Ringelpieszen maagkrampen krijgen; ze liggen dan op de grond te rollen van de pijn. Ik heb er genoeg van, van het schillen en van alles! Om het ringelpieszen te ontwijken ga ik achterom naar de barak. Het appèl is weer ‘Frisch en vrolijk’. Het hele Jodencommando moet ‘Am Tor’ en dat nog wel na zo’n middag ringelpieszen. Schiet die kerels dan toch kapot, vervloekte Moffen! Of hebben jullie ze nodig om jullie sadistische neigingen op bot te vieren? Enkelen zakken bij het horen dat ze ‘Am Tor’ moeten van schrik in elkaar; dit doet bij hen de maat overlopen. 550 en 570 zijn er ook weer bij. 570 krijgt een geduchte afranseling omdat hij zich vanmiddag teveel gedrukt heeft. Eindelijk klinkt het ‘Weggetreten, marsch, marsch!’ Gelukkig, deze kwelling is tenminste voorbij. Als we na het eten ‘Am Tor’ komen liggen er negen man op de grond. Een Jood ligt daar maar met een zielig gezicht te huilen, het is haast een dierlijk snikken. Ik kan niet horen wat hij onder het huilen vertelt, maar ik begrijp dat hij om water roept. De Manke zit in de Blockhut en de hogere Goden zijn weg. Ik raap nu al mijn moed bijeen om de Manke te vragen of ik die kreunende wat water mag geven, want hij heeft -vertel ik- een maagbloeding. De Manke blijft gelukkig in de Blockhut en zegt dat ik even mag helpen als het geen Jood is. Nee, het is geen Jood. Jan en ik gaan water halen, ieder een kan. We zeggen tegen de niet-jood, die naast de reutelende Jood staat, dat hij op de grond moet gaan liggen dan kan hij ook wat water krijgen. Maar de Manke verbiedt ons absoluut om de tweede kan rond te laten gaan. In ieder geval hebben we ons doel bereikt. De Jood is werkelijk wat rustiger geworden. Stel je eens voor dat Berg dit gezien had, dan zou het ons ons baantje gekost hebben! Maar soms wordt het je wel eens teveel en dan zet je door zonder aan de 120-1 gevolgen te denken. Vanavond zijn er drie lezingen. De laatste tijd heb ik haast geen gelegenheid gehad om naar een lezing te gaan en daarom heb ik vanavond met genoegen een voordracht gehoord over ‘Sumatra’. Ik moet toch eens informeren hoe die man heet die deze lezingen geeft. Het is dezelfde stotteraar als de vorige keer. Hij is daarbij zo geestig, juist omdat hij geen gevoel voor humor heeft en daardoor wel eens boos wordt op zijn toehoorders. Maar ja, bij de meesten houdt het gevoel voor humor zich schuil wanneer er gezinspeeld wordt op een afwijking, en dat is heel begrijpelijk!
Voor het naar bed gaan maken Beck en ik nog een wandeling. Hij vertelt mij dat hij bezig is aan een dagboek. Dat wil ik graag eens lezen. Zelf maak ik alleen maar aantekeningen over de gebeurtenissen. Mocht ik er naderhand uitkomen dan zal ik ze wel uitwerken. Deze aantekeningen nemen ook niet veel ruimte in beslag. Ons gesprek gaat lange tijd over zijn zoons. Het drukt hem wel heel zwaar dat hij niet weet wat Hans en Rob eigenlijk overkomen is. Als ze nu maar niet de weg van Charles Pahud opgaan. Beck is bang dat ze het land verlaten hebben omdat ze in verbinding stonden met Jan Meyer die op eigen houtje een hele spionage affaire schijnt opgebouwd te hebben. Ik heb zelf Meyer in Scheveningen nog even ontmoet maar hij kon mij toen niet alles vertellen daarvoor was de tijd tekort. ‘Ja Beck, wanneer zal deze rotzooi eens afgelopen zijn? Wanneer zullen wij onze vrouw en kinderen zien?’ Beck gelooft niet in een revisie; hij doet tenminste alsof. Op welke gronden kan hij niet zeggen. Maar ik ben er heilig van overtuigd dat we die weg opgaan.
109 ‘Zouden we niet eens proberen er tussenuit te gaan, Beck? Dat prikkeldraad irriteert mij zo. Zeg Beck, we zijn hier zo dicht bij huis en overal hebben we kennissen wonen, zou jij het niet willen proberen?’ ‘Nee ik voel er niets voor’ zei hij, ‘laten we liever afwachten wat er met ons gebeuren gaat; je kunt beter niet de toestand forceren. Ik voor mij heb alles in Gods handen gelegd en ik heb daar vrede bij gevonden.’ ‘Zeker ,wij moeten alles in Gods handen leggen. Maar zou het Zijn wil zijn dat wij ons in al deze dingen passief zullen houden? Nee jòh, dat geloof ik niet.’ ‘Ik zal je eens in relatie brengen met ds. Overduyn misschien kan hij dit thema voor ons uitwerken.’ Het is best mogelijk dat ook Overduyn passiviteit predikt, maar ik voel deze kwestie anders aan. Ik voel het hele Christendom als actie -als activiteit dus geen gelatenheid- maar wel berusting. Niet een erbij gaan zitten maar zoeken naar een weg. Geen somberheid of lusteloosheid maar opgewektheid. Voor mij is het Christendom iets positiefs anders zou ik het als waardeloos ervaren. Toch wil ik graag eens kennismaken met ds. Overduyn. Hij heeft ook voor de koningin gebeden! Foei toch! Zo langzamerhand is het weer tijd voor de laatste ronde. Straks als het donker is steken Jan en ik een heerlijke sigaret op. Ik zal Geesink die achter mij op zaal 2b ligt er ook een geven. Ik roep hem en meteen komt hij er al aan. Hij heeft een uitstekende neus!. Soms wordt hij geroepen en dan hoort hij niets al bulderen ze nog zo hard. Maar zo diep kan hij niet slapen en iemand fluistert iets over organiseren of de varkensoogjes van Geesink gaan open. De sigaret vindt hij geen kattenpies ‘Waar heb je die vandaan/’ vraagt hij mij. Stomverwonderd kijk ik hem aan verbaasd en gekwetst door deze vraag. Hij trekt zich beschaamd terug en zegt ‘Pardon!’ Dergelijke vragen stel je hier niet, dat is hoogst ongepast. Daar komen onze Joden binnen. Ze zien er afgemat uit. Kann is er wel heel slecht aan toe! Hoe lang zal hij het nog maken? Nu gaat ook de bel. Welterusten allemaal en vergeet deze zwijnerij! 18 april 1942 Gisteravond ontstond er in het donker een geweldige ruzie tussen de groep Schepers en de anderen. Schepers werd hierin gesteund door De Nijs -een zwarte handelaar die indertijd door prof. Borst werd ontmaskerd toen hij dubbelzijdige verlamming simuleerde-. Ook hoort bij de groep Schepers een zekere Smit een half-Duitser. Wat zal van deze knapen terechtkomen als Schepers eens weg zou gaan. Ellendelingen zijn het. Ik hoopte in stilte dat de anderen er op los zouden slaan. Ook onze achterburen onder leiding van Geesink mobiliseerde ik 121-1 nu om het vuurtje wat aan te wakkeren. Als het eenmaal een vechtpartij zou worden kon ik persoonlijk met Schepers afrekenen. Maar jammer genoeg kwam de Blockführer net binnen. Schepers ging direct naar hem toe en deed zijn beklag. Een volgende keer zùllen we hem wel eens! De Mekels stonden al weer buiten toen we het Lager uitgevoerd werden. Jammer genoeg was contact onmogelijk. In de kelder heerst een geweldige wanorde; de heren van de S.S. zijn vannacht zeker weer aan het stoeien geslagen. Maar ik mag dat wel, het geeft veel te bietsen. Van de wachtcommandant kreeg ik de opdracht om een etensketel schoon te maken. Toen ik er mee terug kwam, lag er een stuk kaas voor mij klaar. Buitengewoon aardig en wel bedankt! De kleine kachel was uitgegaan, maar dat kwam goed te pas. Nu heb ik hem maar uitgelaten al moest dit maandag pas gebeuren. Luyten luisterde gretig naar het nieuws. Hij vond het vooral zo fijn dat er in Indië nog gevochten wordt. Konden wij maar meedoen, Kapitein! Dat zou beter zijn dan hier te zitten. God, wat zou ik graag in Indië willen meedoen met zo’n guerrillatroep! Ik heb toch als jongen zoveel in de Indische bossen rondgezworven. Maar stop met dergelijke fantasieën. Naast Luyten zijn de beide cellen door anderen bezet. Ik ken ze niet; het zijn zeker nieuwen tenminste naar hun haardos te oordelen Ze groeten ook heel stijfjes. Maar Luyten zal ze wel
110 inlichten. Het valt voor de nieuwen de eerste dagen ook niet mee. De overgang is wel heel groot vooral hier in die kleine cellen! Maar ze zijn tenminste nog fit en dan kun je meer verdragen. Dit kan ik merken aan mijzelf, ik begin me hoe langer hoe beter te voelen. Wat een wonder met zo’n leven! Soms schaam ik me wel eens tegenover de anderen die het zo zwaar -zo ontzettend moeilijk- hebben. Hoe zou het toch gaan met degenen die in Scheveningen gebleven zijn? Met van der Weyer, van der Ploeg en van de Berg? Zouden zij nog steeds in de strafgevangenis zitten? Wat moeten die kerels het toch zwaar hebben, want voor hen is er zo weinig hoop meer. Er zijn bij een revisie wel eens doodstraffen veranderd in lichtere straffen, maar dit zal bij hen zeer zeker niet het geval zijn. De straffen worden tegenwoordig hoe langer hoe zwaarder nu de Mof merkt dat hij op een vulkaan zit met zijn hele nieuwe orde. Ik hoop nu maar dat ons proces op de lange baan geschoven zal worden. Onze enige kans op redding is een spoedig einde van de oorlog. Daarom snakken we hier naar nieuws. Ik luister in de garage steeds naar de Duitse uitzending en ik heb wel gemerkt dat de Mof in ieder geval in het Oosten niet verder komt. Maar ik begrijp wel dat dit nog niet het einde van de oorlog betekent. We moeten alles doen om onze geest rustig te houden, want mocht er dan iets gebeuren in de toekomst dan zijn we tenminste geestelijk paraat. Hoewel ik bang ben dat er kans bestaat dat de Mof het hele kamp zal neerschieten als hij in gevaar komt. Uit gesprekken met Nederlandse S.S.soldaten is wel gebleken dat daar niet alleen door ons aan gedacht wordt. Zoiets kun je van de Mof wel verwachten! Misschien zullen ze -als het eenmaal zover komt- terugdeinzen voor de gevolgen van dergelijke daden maar aan de andere kant hebben ze al zoveel misdaden op hun geweten dat een dergelijke daad er voor hen niet veel toe of af zal doen. Vanochtend ben ik begonnen met het wassen van de wagens. Heerlijk, om die fijne druppels van de spuit op je huid te voelen! Het was anders een heel werk om die drie wagens goed schoon te krijgen. Je raakt er zo’n tijd mee kwijt en vandaag wilde ik graag de plank en de kapstok onder de wagen aanbrengen. De timmerman had mij een mooie plank op maat beloofd en een paar kapstokhaken. Dit heeft mij twee sigaretten gekost maar ik heb nu tenminste goed materiaal. Er staan mij in ieder geval twee wegen open om weg te komen. Eén met behulp van de wagen en één over de prikkeldraadversperring via de achterdeur, waarvan ik de loper gisteren op maat gevijld heb. Tussen het wassen van de wagens door wachtte ik Jan met zijn extraatje op. Hij had vandaag nota bene kunsthoning bij zich; dat goedje smaakt nog heel lekker! Jan gedraagt zich buiten het Lager altijd heel anders dan binnen, Hier is hij doorlopend de sluwe smokkelaar en ik heb hem nooit anders dan op zijn qui vive gezien. Met mijn kruiwagen en de mand ging ik nu het Lager in voor de 122-1 afspraak met Geesink. Vandaag moet ik mij weer afmelden, de ‘Rooie’ zat in de Blockhut. Terwijl ik langs het raam van het schilhok liep met de mand in mijn hand alsof ik hout aan het zoeken was, stopte Geesink vanuit het raam de jampot in mijn hand. Hiermee ging ik direct naar mijn kelder. Even proefde ik van de jam. Heerlijke smaak, ik geloof van frambozen en bessen! Na een paar keer flink geproefd te hebben zette ik de jam achter slot en grendel. In mijn safe had ik nu zitten: de jam, wat tabak, anderhalf doosje sigaretten, vijftig tot zestig aardappels, een zakje roggemeel, een beetje kunsthoning, wat zout, een prachtige ploertendoder en enkele stukken van mijn sportkostuum. Mijn blauwe schipperstrui heb ik aan Jan de Jong gegeven om de gaten te stoppen,, hij doet dat keurig! Alle Block-en Arbeitdsführers laten hun wollen sokken en kousen door de Jong stoppen. Daar verdient hij natuurlijk wat aan. Hoeveel? Het gaat hier tegen de goede vormen in zoiets te vragen. Ik werd weer naar de garage geroepen; er was net een aardappel transport binnengekomen waarbij ik helpen moest. Het was een hele zending, ongeveer 5500 kilo en dat alles moest gewogen worden. Er scheen iets niet in orde te zijn. Na een paar telefoontjes werd de familie
111 ‘garage’ hoe langer hoe onrustiger. Ze waren zelfs zo dom om er niet op te letten dat ik alles kon horen. Elk ogenblik stonden de heren met elkaar te confereren Steeds hoorde ik de naam Dikke Willie noemen, maar deze was met verlof gegaan. Hij moest en zou dan maar even terug komen. De N.S.B.chauffeur belde nu Enschede op. De spanning onder de heren was zeer groot, er moest wel iets ergs gebeurd zijn. Ik begreep er het volgende uit: Dikke Willie was de chef van de afdeling ‘onregelmatigheden’ van de garage, terwijl Tito alle inkopen voor het kamp deed en ook voor het vervoer zorgde. Met deze inkopen werd op de een of andere manier geknoeid waarbij ook de leveranciers betrokken waren. Door een fout was blijkbaar een brief met bestellingen op een ander bureau terrecht gekomen. Dat komt ervan als de baas er niet zelf bij is! Nadat de eerste spanning geweken was kwam er een diepe neerslachtigheid over de heren. Tito ging nu zelf op de motor de boer -die deze leverantie gedaan had- ophalen. Er volgde weer een drukke conferentie in Tito’s kamer. Och och, wat waren de heren van de Nieuwe Orde somber gestemd! Ik hoorde de N.S.B.chauffeur nog zeggen: ‘Als die verdomde Willie maar gauw komt is alles wel gered.’ Dit zijn nu de praktijken van de Nieuwe-Orde-Idealisten! De boer trok zich niet veel van het zaakje aan. Hij ging lachend weg ondanks het gezegde van Burgers; ‘Als er wat van komt, ga jij er aan en niet wij!’ De aardappels moesten nu maar in de garage gezet worden. Toen dit gedaan was begonnen de heren de zakken te tellen, maar het scheen maar niet tot een oplossing te willen komen. Prachtig, zitten jullie maar eens flink in de knoei! Toch hoop ik niet dat zij door de mand zullen vallen, want dat zou niet in het belang zijn van de goede zaak; hoe meer corruptheid in de S.S. hoe beter. Schepers was in zijn Heldenkeller een wraakoefening aan het houden voor de aanval van gisteravond. Hij ranselde er op los en de Arbeidsführer deed er hartelijk aan mee. Het gaf niets of de Häftlingen nu vlugger of langzamer werkten. De heren hadden weer eens een mooi spelletje uitgevonden; al ranselend duwen zij het slachtoffer in het diepe gat waar de schuilkelder in gebouwd moest worden. Vreselijk leuk ging dat, zo leuk dat Berg en c.s. er ook naar kwamen kijken. Tuig is het! Ik wilde het niet langer zien en ging maar weer aan het werk. Uit nijd liet ik een paar banden van de Chevrolet leeglopen en strooide daarin wat staalslijpsel. Bah, dat je nu niets meer kunt doen, dat je altijd en eeuwig maar moet toekijken! Toen ik wat kolen ging halen voor de Zondag kwam ik bij de Bekleidungszimmer Geerling tegen. Hij zit in het draadcommando; dit commando is steeds bezig de haag van prikkeldraad te versterken en te verbeteren. Geerling houdt zich goed, het is een flinke vent; alleen heeft hij erg last van opengehaalde handen. Maar dat is geen wonder als je met dit Concentrationsdraht moet werken! De prikkels zijn hierbij wel twee keer zo lang als bij gewoon prikkeldraad. Je kunt beter in een ander commando zitten. Neem bijvoorbeeld Meinema die tegenwoordig in het Bekleidungszimmer werkt; het is geen zwaar werk en hij ziet er keurig uit. De mannen van het Bekleidungszimmer zitten trouwens allemaal zo goed in de kleren, ze zoeken de buitenmodeluniformen uit. Ik moet ook wat beters zien te krijgen. Maar och, wat kan het me eigenlijk schelen 123-1 als het warm wordt doe ik desnoods alles uit. De Mof houdt toch zoveel van Nacktkultur? Voordat ik mij weer in mijn kelder terugtrok vroeg ik Burgers mij in ieder geval te willen inlichten zodra het resultaat van het Mekels proces bekend zou zijn. Maar kijk, daar kwamen de mensen van Mekel net terug! Ik rende de garage uit maar op hun gezichten was niet veel te lezen. Burgers informeerde voor mij hoe het afgelopen was. Ik had hem gevraagd vooral de namen te onthouden. Daar kwam hij al terug. Mekel, Hoogentoorn, Katan, Cohen en mr. Kann de doodstraf, Mante en Pronk abgetrennt en Huting vrijgesproken. Dat viel me erg mee. Wat dat ‘abgetrennt’ toch kan betekenen? Natuurlijk zullen de Abgetrennten wel opnieuw berecht worden, maar in ieder geval zijn ze voor het ogenblik gered. Als de Engelsen nu toch maar gauw kwamen! Voor dergelijke kerels zou een invasie de moeite waard zijn. Nu ja, zo voelen wij het
112 die dit alles hier meemaken maar we begrijpen ook wel dat een te vroeg ingezette invasie een mislukking zou betekenen Maar wat is dat afwachten een kwelling! De Mekels werden direct naar barak 4 gevoerd. Arme kerels! Toen de bel ging slenterde ik naar het appèl. Ik haast mij tegenwoordig niet meer. Je moet dan zoveel langer staan en als je om je heen kijkt zie je niets anders dan ellende. De Joden hoeven vandaag geen cavalerie te spelen. Hé, wat vreemd, zouden de Moffen soms onder de indruk zijn van de doodstraffen? Ik kan me zoiets niet goed voorstellen. In ieder geval was het appèl vrij kalm. Weliswaar langdurig, maar alleen op Zondag hebben wij kans op een kort appèl. Ellendig, daar klopt weer iets niet! De Blockoudste miste er eentje; hij werd er zenuwachtig van. Na lang tellen werd de fout gevonden: een oud Joodje -een nieuweling- was per ongeluk in het verkeerde Block gaan staan. Om voortaan wat beter te leren opletten kreeg hij met een zweep een striem over het gezicht; het oude kereltje gilde het uit van angst en pijn. Ja, dat vond Berg juist leuk, daar kreeg hij er nog een en nog een. De oude baas wist niet waar hij het zoeken moest en in zijn doodsangst klemde hij zich om de benen van Berg vast. Dat was wat! Zoiets was de hoogste vorm van heiligschennis! Met een flinke slag van de zweep rolde de oude man bewusteloos weg. Kranig Berg, dat kon je je moeilijk laten welgevallen! ‘Das war ja ungehört1’ De bewusteloze mocht ‘Am Tor’. Berg klopte met zijn handschoenen demonstratief zijn broek af, een werkelijk heldengebaar. Straks mag het slachtoffer naar huis schrijven: ‘Ik maak het hier uitstekend, jullie hoeven over mij niet ongerust te zijn.’ Hij hoeft niet te proberen iets anders te schrijven, want dan komen de brieven niet door. Het middagmaal werd een debacle. Het rook zo heerlijk! Stamppot met vis en iedereen verheugde zich er al op. Maar het werd een hopeloze strijd tegen de graten; er zaten meer graten dan eetbare delen in. Arme Beck kon het allemaal niet appreciëren. Hij hield helemaal niet van vis! Het werd een hopeloos gekanker en overal ontstonden hoopjes graten. Je moest een hap leegzuigen om de graten niet naar binnen te krijgen. Nog nooit heb ik zo onsmakelijk zien en horen eten. Toch waren er enkelen die de graten verzamelden om er straks nog een soepje van te kunnen trekken. Na het eten staken Jan en ik een lekkere sigaret op. Wat smaakte dat verrukkelijk! Jelle -een van de Franekers die naast Jan lag- kreeg er tranen van in zijn ogen. Zelden heb ik ogen smachtender zien kijken dan de zijne. Straks krijg je onze peuk, hoor Jelle. Schepers was ginds weer bezig. Er bleek brood gestolen te zijn en dat zaakje zou hij wel eens opknappen. We waren benieuwd hoe hij dat zou willen doen. Die man was volkomen gek; als een krankzinnige rende hij de barak op en neer en eiste dat er een krijgszaak van gemaakt zou worden als de dader zich niet direct melde. Het is zo jammer dat wij voor dit heerschap zo moeten oppassen. Alles brengt hij aan en het ergste is dat Berg er op ingaat. De Stube naast ons maakte aan Schepers tirade een eind door hard te gaan zingen en daar kon hij niet tegenop. Daar worden de ter dood veroordeelden van het proces Mekel afgevoerd; ze moeten wachten op de Chevrolet die hen zal wegvoeren. Zouden ze ook naar Utrecht gebracht worden? En hoe zou het met de O.D.ers gaan, zouden die al neergeschoten zijn? Gerechtelijk kan het niet, want tussen de uitspraak en het voltrekken van het vonnis moeten drie maanden verlopen, maar de Mof heeft haast en dan zal wel niet zo op oorlogs- en volkerenrecht gelet worden. 124-1 Ik hoor nu ook dat de Russen gaan verdwijnen; het heet dat ze naar Bordeaux gebracht worden. Men zegt dat ze naar een ander land getransporteerd worden omdat ons klimaat niet voor hen deugt. Dat hadden ze dan wel eerder kunnen doen, nu is ongeveer de helft door de strenge winter en de behandeling omgekomen. Het lijkt mij een beetje onwaarschijnlijk maar de voorman van de Russen heeft het mij zelf verteld. Zou ik daarvoor de gegevens hebben moeten verzamelen? En zou die lange reis wat met Tito te maken hebben? Er schijnt met de vrachtwagen waarmee de Mekels afgevoerd zullen worden iets niet in orde te zijn. Ik moet mij even over mijn schroom heen zetten om naar de Schreibstube te gaan.
113 Misschien kan ik hen nog spreken. Maar zou ik het voor hen niet nog zwaarder maken? Toch ga ik! Ze staan nu met hun koffers voor de Duitse Schreibstube. De mannen zijn volkomen kalm. Het lijkt of ze alleen maar op reis zullen gaan om straks terug te keren Hun bewaking is niet eens zo heel streng. Wel eigenaardig dat ze in een van de kampwagens vervoerd moeten worden, anders gaat zo’n vervoer altijd in overvalwagens. Het is bij dat aantal zeker niet de moeite waard. Ik fluit het Scheveningse oproepteken en daar draaien alle hoofden mijn kant uit. ‘Moed houden mannen! En sterkte!’ ‘Hetzelfde ’ klinkt hun antwoord. Het verdere spreken wordt door de Grüne Polizei verboden en ik word van de haag weggejaagd. Voor de garage moeten ze in de wagen stappen. De dekzeilen zijn neergelaten om deze last te bedekken. De Grüne Polizei moet ook in de wagen kruipen. Dat zijn de heren niet gewend die zaten altijd in nette comfortabele overvalwagens! Ook de motorfiets -bereden door Stuivenberg- moet er weer bij zijn. Daar gaat het. We wuiven hun nog een laatste vaarwel toe. ‘Waar de weg ons brengen moge mij geleidt des Heren hand.’ Trouw gezang, wat heb jij al niet rust en sterkte gegeven aan hen die hun laatste gang gingen. De Abgetrennten zijn gelukkig weer losgelaten uit barak 4 zodat we ze kunnen spreken. Ik merk wel dat het ontzettend zwaar is geweest. Wat heeft dit proces de mensen sterk vermoeid! Hoe lang heeft het bij mijzelf niet geduurd voor ik wat op mijn verhaal gekomen was na mijn proces. En dan te denken hoe mensen zich moeten voelen die zoiets moeten ondergaan vanuit deze hel! Ik feliciteer Piet Pronk met zijn abgetrennt-zijn. De jongen is wel heel erg onder de indruk van het lot dat zijn schoonvader -professor Mekel- zal moeten ondergaan. Trouwens iedereen is onder de indruk van dit gebeuren, vooral na het manlijke afscheid van de ter dood veroordeelde vrienden. Dankzij de houding van Mekel was er kennelijk niet voldoende bewijsmateriaal om Piet te veroordeelen. In ieder geval is hij nu gered. Ieder uitstel is een kleine kans op behoud. Tommy’s komen jullie toch, er valt hier zoveel te redden! Huting is werkelijk vrijgesproken, maar desondanks moet hij in Schutzhaft blijven. Het Hohe Gericht betuigde zijn spijt hierover maar dat verandert de zaak niet voor Huting. Hij is een en al rust. Ik kan aan hem merken dat hij zich volkomen in bedwang houdt. Het ideale type van officier! Mante is ook abgetrennt. Ik vind het heerlijk voor mijn oude overbuurman waarmee ik in Scheveningen zoveel heb doorgemaakt. Hoe vaak hadden we elkaar niet iets toe te schreeuwen! Ook hij heeft zich kranig gehouden. De lange Polman heeft acht jaar tuchthuisstraf gekregen. Hij ziet er dodelijk vermoeid uit. Het is heerlijk om hem weer terug te hebben! Fijn Polman, daar krijg je een lekkere sigaret voor. Je komt zeker vanmiddag weer schillen? Ja natuurlijk, al zal van dat schillen wel niet veel terechtkomen. Maar hij heeft zijn rust dubbel en dwars verdiend! Nu is dit drama ook voorbij. Het: ‘Heden ik morgen gij’ schijnt hier op elk gebied een lijfspreuk te worden. Nog zie ik prof. Mekel met tranen in de ogen staan bij het vertrek van de O.D.ers. Hoogentoorn was toen één van hen die het Wilhelmus zong. En wanneer komen wij -de ‘Oranjewachters’- aan de beurt? Zouden onze vrienden die in Scheveningen zitten nog hierheen getransporteerd worden? Of zouden we naar Scheveningen gaan? Bij de schillers is de stemming gedrukt. Dit is meestal bij een groot gedeelte van hen het geval, want de schillers zijn gevangenen die door lichaamszwakte of ouderdom in dit commando gezet zijn De lichaamszwakken zitten om veel te kunnen eten van de aardappels en toch niet gezien te worden tegenover het raam aan de andere125-1 kant van het lokaal. Je hoort die kerels haast niet praten, alles gaat bij hen ook even langzaam. Aan de raamkant zitten; Polman, Beckman, prof. Jan Romijn, Geesink, Heinekamp, dr. Casparis, ik en nog enkele anderen. Hier wordt meestal gesproken en heftig gedebatteerd maar nu is alles stil. We zijn natuurlijk blij dat niet allen weggerukt zijn, maar de dood weer zo dichtbij te voelen maakt de mens stil. We hoeven hier niet te zeggen ‘Memento mori’; de dood heerst hier op alle mogelijke wijzen, want het aantal
114 slachtoffers die een zogenaamd natuurlijke dood gestorven zijn is veel groter dan het aantal ter dood veroordeelden. Toch maken de laatsten een veel diepere indruk. Het avondappèl gaat heel kalm; de hogere Goden zijn er niet en daarom wordt alles snel afgewikkeld. Er moeten slechts een paar ‘Am Tor’. De oude Joodse baas die vanmiddag zo’n afstraffing kreeg zit nu op handen en knieën. Hij heeft zich nog niet hersteld van de afranseling. Konden wij je maar helpen man! Maar dat is hier onmogelijk. Wat zit die kerel trouwens stil, er is totaal geen beweging in. Maar ja je raakt hier gewend aan de meest eigenaardige houdingen. Sommigen kunnen hier zelfs tijdens het appèl staande slapen maar dat zal wel oververmoeidheid zijn. Na het eten worden we weer het Lager uitgevoerd. De oude Jood zit nog steeds in dezelfde houding. Hoe houdt de man dat uit? Bij onze terugkeer wijzen we de Blockführer op de geknielde figuur. Hij reageert met ‘Natürlich wieder Faul, der verdammte Judenhund!’. Hij gaat naar de Jood toe en geeft hem een schop in de zij om op te staan. Langzaam rolt hij om. Dóód! Wij dragen hem het revier in. Hij hoeft nu niet meer naar huis te schrijven. Hij zal het nu eindelijk wat beter maken. Nee, die Moffen zijn geen mensen meer. Wanneer, oh wanneer komt er toch eens een einde aan deze verschrikkingen? Altijd maar afwachten, het is soms om hels te worden. En dan van Jan te moeten horen dat het van ‘t winter nog erger was! Hoe is dat mogelijk! Vanavond zitten we nog even buiten te genieten van de natuur. Het is een schitterend gezicht, die vuurrode ondergaande zon tussen de beuken door. Wat wordt alles in de natuur toch prachtig! Alleen maar jammer dat we dat moois vanachter het prikkeldraad moeten bekijken, zo kun je nooit je gedachten losmaken van deze omgeving. De Russen zijn vanavond zeer actief. Ze willen een heleboel dingen verkopen of inruilen. Ze zijn vooral gesteld op pull-overs en slip-overs, maar die zijn hier niet te betalen. Ze zijn in ieder geval dolgelukkig deze hel te mogen verlaten. Zo langzamerhand wordt het toch koud en we trekken naar binnen. Met het leggen van ‘lange zeven’ -dat ik nog nooit uit heb kunnen krijgen- wachten we de laatste ronde af. Willem van Buuren krijgt van ons weer wat extra’s. Hij heeft het vanochtend zo zwaar gehad. Nu is hij bezig singels te maken voor het dragen van die beruchte bakken. Hoor de bel. Straks een lekkere sigaret Jan! Slaap lekker mannen! Tot morgen! Gelukkig voor de mensen weer een vrije dag! 19 april 1942 Toen ik vanochtend wakker werd zag ik al dat het vandaag mooi weer zou worden. De lucht zag er zo helder uit. Wanneer het mooi weer is maak ik vaak een kleine wandeling voordat ik het Lager uitgevoerd word. Altijd tref ik bij deze wandelingen dezelfde mensen aan o.a. Biemont, een gijzelaar uit Amsterdam en Jan de Vries. Zo ‘s ochtends is het altijd het mooiste ogenblik om van de natuur te genieten. Ik hoopte maar dat deze Zondag een werkelijke rustdag zou worden. De mannen hier hadden daar zo’n behoefte aan. Een goddelijke dag om heerlijk in de zon te zitten en te weten dat nog vele uren scheiden van het veel te zware werk en de martelingen. Er kon natuurlijk iets tussenbeide komen, maar in ieder geval hadden we nu nog de illusie van een vrije dag. Een dag die keurig verdeeld zou worden om hem helemaal uit te buiten; een dag om lichamelijk en geestelijk weer wat bij te spijkeren. De een zoekt het in de slaap die alles doet vergeten, de ander in godsdienstige gesprekken maar iedereen tracht zich zo goed mogelijk te ontspannen. Het werd weer mijn tijd om uit het Lager gevoerd te worden. Ik moet mij steeds ‘Am Tor’ melden tegenover de Blockhut. Hier sta ik dan te schreeuwen: ‘Blockführer vom Dienst, der Heitzer meldet sich!’ Op Zondag klinkt dan altijd terug ‘Verdammt noch mal können Sie uns nicht im Ruhe lassen?’ Ik roep dan weer: ‘Dienst ist Dienst’ De kwestie is op126-1 Zondag deze,
115 dat de heren in de Blockhut al heel vroeg aan de nectar zitten, bestaande uit een bak met Phoenixbier. Tegen de avond lopen ze dan altijd enigszins úit de goede richting. In mijn kelder genoot ik van een nieuwe combinatie; roggepap met jam! Als ik zo doorga zal ik gauw door mijn voorraad jam heen zijn! Wat was het nu overal stil in het kamp! Zo nu en dan ging er dan een S.S.man langs mijn raam op zijn zondagsbest. Ook mijn schutspatroon -de Duitse kapper- kwam langs wandelen met een dikke sigaar in zijn hoofd. Ik zag plotseling dat hij in rang verhoogd was; hij had een prachtig nieuw uniform aan met de distinctieven van Unterscharführer. Als later ons leger weer opgebouwd wordt moeten wij ook betere uniformen hebben. Niet meer dat akelige goed en die hobbezaksnit. Nee, de mannen moeten er straks goed uitzien. Wat hadden onze soldaten niet het land aan de puttees en de knietjes in de broek en dan die uitgezakte ruggen! Geesink zou zeggen: ‘Dat nemen we niet meer!’ Met wat socialistische lectuur en sigaretten bracht ik verder de tijd door tot ik om elf uur weer gehaald werd. De Blockführer begon al aardig naar bier te ruiken. Ik vroeg hem of het Hollandse bier smaakte. Nee, het smaakte helemaal niet, het Duitse bier was veel beter. Maar bij hen is het : ‘Deutschland über alles’. Het zou goed zijn om na de oorlog aan de Moffen een ander volkslied te geven, want dit lied sterkt hen maar in hun overtuiging dat ze het recht hebben om andere volken te onderdrukken. Ze geven een andere betekenis aan de woorden dan de bedoeling van dit lied is. Maar de Mof schijnt alles te verdraaien. Onbegrijpelijk een volk dat toch zulke grote geesten heeft voortgebracht! Toen ik in het kamp terug kwam was er weer wat nieuws aan de gang; de schone-was uitdeling ging nu op een andere wijze. Het hele kamp moest op nummer aantreden. Ik stond daarbij als no. 310 in de vijfde rij. Rij na rij moesten we een lange slang vormen met de vuile was in onze handen. De stoet trok naar barak 4; daar moest de slang een lokaaltje in. Hier werd de vuile was op een hoop gegooid. Een prettig werkje voor de mannen die deze was mogen uitzoeken! Toen dit gedaan was kregen we een afgestempeld papiertje met ons eigen nummer erop. Met dit document moesten we een voor een naar het revier waar we uit het raam het schone stel in ontvangst konden nemen. Jammer genoeg raakte deze organisatie weer volkomen in de war. Het werd een slaan en vloeken, want de mannen kwamen niet op nummer bij het revier aan. Hoe kon dat nou? De schuld moest gezocht worden in het lokaal waar de bonnen afgegeven werden. Hier stond n.l. een bascule en een stomme Mof was zo vriendelijk om iedereen te wegen die gewogen wilde worden. Nou, daar stond een hele queue! Deze nummers konden daardoor nooit op volgorde aankomen. Nelis bemoeide zich er mee: Hij zou de kerels wel eens slaan tot ze wakker werden! Het was een prachtig gezicht de vlucht van al die blote benen uit het lokaal. Die arme Mof -die zo dom was geweest zich te lenen voor de wegerij- was nog niet gelukkig. Nelis stond paf over zoiets. Hoe kon een Mof zich zo verlagen om vunzige Häftlinge te gaan wegen en daarbij de hele wasuitdeling in de war te sturen. Arme kleine Mof! Hij werd weggestuurd en Nelis zou het nu wel zelf doen. Maar het revier was ook niet gek, dat wilde nu geen schone was meer afgeven. De mensen moesten maar op juiste volgorde aankomen. Deze slimmerds stuurden de reeds afgestempelden weer terug naar het lokaal waar nu Nelis heerste. Die begreep er niets meer van. Woedend werd hij; hij begon rood aan te lopen, want nu was bij hem de hele administratie in de war. Alle nummers stonden binnen en buiten door elkaar. De gevangenen begrepen er ook niets meer van en met engelengeduld stonden ze daar maar te wachten waarbij de meesten van hun zitvlak gebruik maakten. Nu trok Nelis al briesend naar het revier. Een geweldige conferentie met veel gezwaai van armen die in alle windstreken wezen. Het resultaat van deze belangwekkende bespreking was dat wij nu allen zomaar schoon goed kregen bij het revier. De vuile was werd daarbij doodeenvoudig zonder bon op een hoop geslingerd. Nelis verdween hoofdschuddend stiekem nagelachen door de mindere Goden. De Mof -die ons zo braaf gewogen had- zou vast de kogel gekregen hebben als Nelis dit had kunnen bewerkstelligen!
116 Hoe is het mogelijk dat het Moffenleger zulke grote overwinningen kan behalen als dergelijke kleine organisaties hun al steeds mislukken! 127-1 Na dit schokkend gebeuren ben ik heerlijk onder de douche gekropen. Het raam heb ik onder protest open gehouden; de anderen wilden het weer sluiten, maar ik zou het desnoods met mijn vuisten verdedigd hebben dus het bleef open, anders was het ook niet uit te houden van de stank. Onder het douchen betrapte ik net iemand die bezig was zeep te organiseren. Onder de stralen volgde een kleine worsteling, maar de man was veel te slap om weerstand te bieden. Hij was wel erg boos maar veel durfde hij niet te zeggen. Na het bad heb ik hem een sigaret gegeven en eeuwige vriendschap gesloten. Het elkaar bestelen is iets misselijks. Voor mijn part bestelen ze de Moffen tot die in hun hemd staan maar ze moeten onderling van elkanders eigendommen afblijven. Ik was van plan om deze middag meteen met een brief naar huis te beginnen en alles te vertellen wat ik hier zoal meemaak. God, wat ben ik blij met dit heerlijke contact! Kon ik er anderen ook maar van laten profiteren al zou het gevaar van ontdekking dan weer veel groter worden. In ieder geval ben ik van plan Beck te vragen of hij in de toekomst ook van deze lijn gebruik zou willen maken. Mayer zou daar natuurlijk niets van mogen weten. Beck’s brief zou dan tussen mijn velletjes ingestopt kunnen worden. Zo’n contact gun ik hem van harte, vooral met het oog op zijn zoons. Beck moest jammer genoeg eerst schillen en in die tijd ging ik heerlijk in de zon zitten. De zonneplaats achter het revier was al vrij vol; iedereen wilde genieten van de zon. Wat wordt er toch veel gepraat op zo’n zondag! Over thuis, over de politieke toestand en over hetgeen er staat te gebeuren als de oorlog voorbij zal zijn.
Ik zal nu een uittreksel geven van het laatste een resumé van de gesprekken die gevoerd zijn in Scheveningen en hier tussen de gevangenen. Ik zou het volgende een soort geestelijk testament willen noemen, omdat velen van hen -die hun gedachten over deze problemen geuit hebben- er niet meer zijn of in de naaste toekomst tegen de muur komen te staan. Het zijn gedachten en wensen van mensen die hun Koningin en Vaderland trouw zijn gebleven tot in de dood; mannen die vertwijfeling en berusting gekend hebben; mannen die de moedeloosheid kennen maar die er zich steeds weer boven hebben weten te verheffen. Maar allen mannen die met een fiere houding de dood zijn ingegaan. Degenen, die nu nog in leven zijn weten ondanks alle menselijke zwakheden hun lot dapper te dragen wat ook de verdere weg moge zijn. Het meest merkwaardige zal blijken dat -ondanks alle ellende en verdrukking- hun geest evenwichtig gebleven is. Zij getuigen van een brede kijk op het hele wereldgebeuren met een diepe Christelijke grondslag! Hier volgt dan als het ware de grootste gemene deler van de gesprekken die door de volgende personen zijn gevoerd: Prof.Schoenmaker (O.D.) Prof. Mekel, Prof. Titus Brandsma , (Bisschoppelijk schrijven) ds.van de Bosch, Beckman (Oranjewacht) Hoefsloot (O.W.) Heinekamp (O.W.) Blockhuis (O.D.) Honing (Steikel) de Koning (Steikel) Blysie (O.D.) dr. van Slooten (O.D.) Duchateau (O.D.) Kapitein Broers (O.D.) kol. Versteegh (O.D.) Hamaker (O.D.) Panning (Geus) Polman (Mekel) overste Westerveld (O.D.) Wierz (journalist) Edens (Communist) de Jong (Communist) ds. Nijland (gebed koningin) Ds. Miedema (gebed koningin) de Hartog (Vrij Nederland) mr. Kann (Mekel) katan (Mekel) Overste de Vries (O.D.) Medembach de Rooy (Steikel) en Schwertman (communist) De Nederlandse staat na de bevrijding: graag zouden we zien dat na de rampzalige oorlog de staat grondig gezuiverd zal worden! Vooral het leger, de departementen, de Volksvertegenwoordiging, de school in één woord het héle staatsbestel en ook de wereld van handel en nijverheid. Dit alles dient gezuiverd te worden van slechte elementen, vooral van die gasten die Nederland altijd zo gastvrij geherbergd heeft en die de tiende Mei niet alleen hun
117 vreugde over de overrompeling betoond hebben, maar ook hieraan meegeholpen hebben. Het kiesrecht hopen we te mogen behouden. Het is de hoogste uitdrukking van de democratische gedachte. Het kiesrecht toch getuigt van een zekere politieke beschaving en dit is alleen mogelijk in een democratische rechtstaat. Na de oorlog zijn verdraagzame sterke mensen nodig om de leiding te nemen. In geen geval meer de partijdige fanatici en ook geen mensen die te groot financieel belang hebben bij diverse ondernemingen zoals maar al teveel met onze kabinetten het geval was. Wij moeten krachtige typen hebben en geen egoïstische geld- en baantjesjagers. Dat zijn de mannen en vrouwen die alles ruim weten te zien en die niet vastgeklampt 128-1 zitten aan alleenzaligmakende partijtjes doch die in de partijen ook hun eigen inbreng zien als een middel om het algemeen belang te dienen. We moeten ons richten op de juiste man op de juiste plaats ook in departementaal opzicht. Geen minister van landbouw meer die het volgend seizoen zijn zetel op defensie heeft. Ons parool zal zijn: vakmensen op de leidende plaatsen om de vakbelangen te dienen. Het Leger: dit zal opnieuw opgebouwd moeten worden waarbij men vooral zijn aandacht moet geven aan een juiste opleiding van het kader en een betere vorming van het reserve- personeel. Iedereen zal na zijn schooltijd eerst een arbeidsdienst moeten doorlopen. Alleen hij zal tot het kader toegelaten worden die werkelijke geschiktheid getoond heeft om te leiden. Dus niet meer toegelaten worden op een school voor reserve-officieren, na een Middelbare schoolopleiding, zonder voorafgaande psychotechnische keuring. De Jeugd: deze zal na de schooltijd een arbeidsdienstplicht van minstens zes maanden moeten vervullen waardoor de verschillende volksgroepen elkaar leren waarderen en met elkaar samenwerken. De Kerk: Deze heeft de handhaving van het recht door de staat te erkennen. Ze heeft echter de taak de diepere normen aan de staat voor te houden en de staat te leiden tot de zedelijke norm der dingen. De kerk heeft dus een geestelijk-zedelijke taak in de staat. De kerk zal echter niet misbruikt mogen worden voor politieke doeleinden. Zij zal zich vrij moeten kunnen ontplooien in belang van ons geestelijk religieus leven. De Partijen: De Nederlandse staat zal ervoor moeten zorgdragen dat niet -zoals voorheen- ieder zich een politieke partij kan aanmeten waardoor een overdreven versplintering van ons partijwezen zou ontstaan. Het liefst zouden we zien dat in de nieuwe staat een beperkt aantal politieke partijen zou gevormd worden, waarbij aan de regering goedkeuring gevraagd zou moeten worden om een nieuwe partij te mogen oprichten. Onze houding tegenover de Nationaal-Socialisten: Daar het Nationaal- Socialisme door zijn grondstellingen hier te lande niet anders kan betekenen dan ‘Hoogverraad’ moeten al haar leden ter verantwoording geroepen worden waarbij zij door onpartijdige rechters geoordeeld zullen worden. God beware Nederland voor een zogenaamde ‘Bijltjesdag’. Dit zou een zwarte vlek zijn in de geschiedenis van ons volk. Onze moraal -de moraal van de Democratische Christelijke staat- zal moeten bewijzen dat zij hoger staat dan de Nationaal-Socialistische. Ook tegenover de Joden zal recht gedaan moeten worden. De onrechtmatig verkregen N.S.B.bezittingen kunnen verbeurd verklaard worden ten behoeve van de Joden en anderen wie hetzelfde is overkomen. Dit is nu in het algemeen de tendens van de gesprekken die hier gevoerd zijn. Ondanks de druk hebben de meesten zich weten te verheffen boven haat. Ook tegenover onze beulen wordt niet direct haat gevoeld, maar eerder een afstandsgevoel en een gevoel van niet-begrijpen. Natuurlijk zou men er graag eens op willen timmeren, maar dat is logisch bij het zien van al dat leed. Ons gevoel is meer dat van diepe minachting. De Moffen zijn zichzelf niet meer. Wij vervloeken hun systeem dat schijnheilig, verraderlijk en dierlijk is. Natuurlijk heeft de Mof volkerenrechtelijk zijn rechten als bezetter -al was de hele inval zo wederrechtelijk als het maar zijn kon- maar aan deze bezettingsrechten zijn grenzen en die grenzen worden door het systeem met voeten
118 getreden. Wij haten de Duitsers niet, wij haten het Nazidom en het Nederlandse Nazidom in het bijzonder! Hoe ijverig hebben deze mensen onze Koningin vóór 10 Mei niet in de hoogte gestoken met hun propaganda! Deze karakterlozen zullen zeker trachten hun zedelijke schuld met een ‘Oranjeboven’ te overschreeuwen, maar daartoe mag dat volksdeel de kans niet krijgen. Zij moeten naderhand onschadelijk gemaakt worden in die zin dat hun gif zich niet meer in ons volksbestaan kan dringen. Wij mogen straks geen ogenblik verslappen. Het generaal-pardon zal nooit gebruikt mogen worden. Maar nadat zij hun gerechtelijke straf hebben ondergaan moet het Nederlandse volk hen weer de kans geven door reclassering lid van de maatschappij te worden. Dit alles zal ook wel voor Duitsland zelf gelden waar de Pruisische geest -die ook nu weer zo gevaarlijk is gebleken- in toom gehouden moet worden. Mogen -ter nagedachtenis van alle ter dood veroordeelden-deze positieve beginselen in het nieuwe Nederland onder het door hen zo geliefde Oranjehuis als leidraad genomen worden. Veel hiervan zal 129-1 misschien in de praktijk van het leven niet verwezenlijkt kunnen worden maar laten zij -die dan leven- bij hun werken door deze gedachten bezield zijn, zodat zij veel hiervan tot stand kunnen brengen. Daar gaat de bel alweer voor het middag appèl! Zo’n vrije dag is toch wel jammerlijk snel voorbij! Het appèl gaat heel vlot. De Rapportführer is maar een tikje onder de drank. Hij neemt haast zèlf zijn muts af onder het bevel; ‘Mützen ab!’ maar verder houdt hij zich kranig. Na het avondeten hebben we een bijeenkomst met Ds. Nijlandt. Het doet ons buitengewoon goed om de rust en de kracht te horen verkondigen van de Christusfiguur. Het is zo jammer dat we zelfs in geloofszaken zo verdeeld zijn! Zou dit Gods bedoeling zijn? Of is het meer kleinmenselijk gedoe? Zou straks buiten niet kunnen gebeuren wat hier gebeurt, namelijk samenkomsten van diverse richtingen? Ik bedoel hier niet het Katholieke- en het Protestantse geloof -hoe jammer deze splitsing ook is-, want daarvoor is de ene leer an sich te verschillend van de andere. Nee ik bedoel de verschillende vormen van het Protestantisme. Zijn die moeilijkheden dan niet te overbruggen? Maar enfin, de evolutie van het mensdom gaat langzaam. Hoe dicht staan we in deze tijd niet bij de Middeleeuwen en hoeveel was er na die tijd niet veranderd! Of zou deze verandering maar schijn geweest zijn? Het is een heerlijke dag geweest zonder Ringelpieszen en bijna zonder herrie alleen die bij het was-afhalen. De volgende week zullen ze wel weer een nieuwe vorm van was-afhalen verzinnen; zo’n toestand noemt de Mof ‘Überorganisiert’! Hij weet zich toch altijd zo keurig uit te drukken! Van schrijven naar huis is niets gekomen maar ik heb de tijd.Ik voel mij werkelijk gelukkig en ik ben blij te leven. Als de Engelsen nu nog maar kwamen… Wat zou het heerlijk zijn weer in vrijheid te leven! ‘Ja’ zegt Jan: ‘Dat is zo, maar ik zou straks als arbeider toch graag wat meer willen verdienen en niet zo afhankelijk zijn van de grote boeren!’ Nou wel te rusten allemaal.Slaap maar met je duimen omhoog, misschien komen de Engelsen er dan wel op af. Tot morgen, brrrrr, Maandag is dat!
20 April 1942 Ik hoorde bij het opstaan dat op Stube B naast ons een Majoor is overleden. Voor die oudere mensen is het ook niet om vol te houden! Wij jongeren voelen ons zelf hoe langer hoe meer achteruit gaan, dus de mannen boven de vijftig kunnen het zeker moeilijk dragen! Mijn ochtendwandeling maakte ik in gezelschap van Biemont. Hij dacht binnenkort naar huis te zullen gaan als een der gijzelaars. Was het voor ons ook maar zover! Op weg naar de poort viel het mij op dat in het Duitse Lager de vlaggen uithingen. Ze zullen de oorlog toch niet gewonnen hebben? Maar het bleek dat de Führer vandaag jarig was. De God aller Germanen! Jammer voor de Moffen dat de Führer nog op menselijker wijze ouder wordt ‘Eigentlich etwas ungehörtes!’ Van de Blockführer hoorde ik dat het vandaag Zondagse dienst
119 was. Fijn voor de gevangenen! Maar, O schrik, dan heb ik niet voldoende kolen! Ik vroeg de Blockführer om wat kolen te mogen lenen van Piet de Heitzer. ‘Waarom heb je niet voor voldoende voorraad gezorgd?’‘Ik wist niet dat de Führer jarig was en ons een vrije dag zou bezorgen.!’ Maar nu bleek ik mij te vergissen; de vrije dag was voor de Duitsers en niet voor ons. Omdat zij echter vrij hadden moesten ze ons ook wel vrij geven. Hij werd erg boos op mij dat ik niet wist dat zijn Führer jarig was. Ik moest voor straf met een bak vol kolen ‘Am Tor’. Maar ja, dan zou de kachel niet in orde zijn en Tito is er erg op gesteld dat er voor de verwarming goed gezorgd wordt. Voor deze keer mocht ik dan wat kolen van Piet lenen. Ik zal morgen je fietsband wel eens doorprikken Blockführer, dan lap ik hem weer prachtig op en zo worden we de beste vrienden. De kachel brandde nog uitstekend. Misschien zou ik zelf wel voldoende kolen gehad hebben maar nu was ik met die extra voorraad van Piet er toch zeker van dat ik vanavond niet tekort zou komen. Tot elf uur bleef ik heerlijk bij de kachel dommelen. Ik moest notabene gewekt worden, zo vast zat ik te slapen. Maar de Blockführer was blijkbaar over zijn boze bui heen, hij deed tenminste erg vriendelijk. In het Lager was alles even kalm en iedereen genoot van deze beide vrije dagen. Dat was geen kattenpies! De Russen waren druk bezig met organiseren; ze trachtten alles te ruilen wat ze toch niet mee konden nemen. 130-1 Zo boden zij hun broodplanken aan tegen Gilettemesjes. Wat ze aan die mesjes hadden zonder scheer apparaat begrijp ik niet. Een kwam er bij mij die zijn mes wilde ruilen tegen wat tabak. Dus mijn tabaksroem is zelfs in Rusland (zo wordt barak 4 hier genoemd) doorgedrongen. Ik heb de man toen maar wat tabak gegeven. Hij begreep er niets van dat ik zijn mes niet wilde aannemen. Met een ‘Dank dank!’ verdween het wandelend geraamte weer. Wat zag de man er smerig uit! Hij zat onder de uitslag en zijn huid leek wel perkament zo strak was het over zijn jukbeenderen gespannen Zouden ze nu werkelijk naar Frankrijk gaan? Die kerels stellen zich er ontzettend veel van voor. Maar waarom zou de Mof zo ontzettend veel moeite doen om hun gezondheid te redden? In ieder geval waren de Russen dolblij dit oord van verschrikkingen te kunnen verlaten. Ze hebben het hier ook wel heel erg zwaar gehad. Er is nog maar 50% van hun aantal over en deze rest is zwak en ziek. Die mensen zijn absoluut gedoemd om te sterven. Ze zijn te uitgeteerd om nog een volgende winter te kunnen doorstaan. Bij hun aankomst in het kamp waren het sterke onanisten. Nu is onanie natuurlijk een degenererende daad; maar het motief is om in lichamelijke verrukking de ellende te vergeten. Dit is ook het geval met roken. Over een sigaret wordt meer lawaai gemaakt dan over een stuk brood of zelfs een mensenleven. De menselijke wrakken zoeken op alle mogelijke manieren naar vergetelheid; en hier blijft dan alleen maar het lichaam over. Deze Russen nu zijn zelfs te zwak om tot onanie te komen. Hun lichamen zijn op zoals bij velen van ons ook het geval is. Vroeger begreep ik niet hoe mensen in kampen zo makkelijk tot onanie en homoseksualiteit kwamen -zoals dit in beschrijvingen van krijgsgevangenkampen stond- en ik vreesde al dat dit ook bij ons het geval zou zijn. Maar dit is gelukkig absoluut niet zo! De Russen zijn hier misschien toe gekomen door hun onstuimig bloed en mindere beheersing, maar bij ons hoewel ik daar speciaal op gelet heb- kon ik geen enkel geval ontdekken. Wel is het bij enkelen in Scheveningen gebeurd, waar zij in eenzaamheid en de grootste nood zochten naar een prikkel, maar dit zijn toch vrij zeldzame gevallen geweest. Wat deze driften betreft heb ik een goede dunk van ons volk. Natuurlijk zijn er geestelijk slappen bij, maar over het algemeen toont ons volk ook in dit opzicht gezond te zijn! Het was vandaag werkelijk opvallend. Ik had nog nooit zoveel Russen tegelijkertijd buiten gezien. Overal hielden ze samenspraken met onze gevangenen. De Russische voorman kwam ook bij mij; hij zou zo dalgraag een slipover van mij willen hebben. Hij liet zijn borst zien om mij te tonen dat die alleen bedekt was door een kapot P.D.A.hemd en een uniformjas. ‘Koud
120 brrrr koud, Bordeaux Kraftwagen!’ Hij wist blijkbaar dat ik die slip-over in mijn bezit had. Als ruil bood hij er mij een paar manchetknopen voor aan, gemaakt van onze uniformknopen die op de schouderstukken zaten. Goed, ik zal het doen. Dolgelukkig was hij met mijn oude tennistrui. ‘Lekker heisz,dank dank!’ De trui werd meteen aangetrokken, maar ook direct daarna werd ik door zijn vrienden omringd die het ook zo koud hadden! ‘Nee lui, ik kan mij moeilijk helemaal uitkleden!’. Toen dat niet lukte werd mijn tabak het onderwerp van hun gesprek. Het leek werkelijk wel op Port Saïd met zijn bedelaars. De voorman stapte doodgelukkig met zijn bezit rond. Zijn collega’s moesten steeds weer die warme wol bevoelen. En dan nog wel een witte trui met twee blauwe randen! Dat was een ongekende weelde. De voorman blonk van genoegen. Het was nu ook bekend dat zij de volgende ochtend in alle vroegte zouden vertrekken. Hoevelen zullen deze tocht overleven? Want het zal niet meevallen om in vrachtwagens dwars door Nederland, België en Frankrijk te moeten rijden! En hoe moeten de zieken vervoerd worden? Enkelen van de zieken waren nu ook maar naar buiten gekomen: ze moesten toch nog iets voor die tocht trachten te organiseren. Als een stel zieke ooievaars stonden ze daar maar op een hoekje bij de keuken in de hoop dat de voorbijgangers bij hen zouden komen. Hun uit te wisselen schatten hadden ze in hun hand. Maar wie zou graag van hun plankje willen eten? Of wie zou graag zo’n vork of lepel willen gebruiken? Na een uur daar gestaan te hebben zijn ze dan ook maar weer dodelijk vermoeid en teleurgesteld naar hun barak gegaan.131-1 Arme kerels en moet dat nu nog op reis? Om twaalf uur werd ons bevolen om aan te treden; de Amsterdamse gijzelaars moesten apart vóór komen. Zouden ze naar huis mogen gaan? Wat zal dat een spanning voor hen zijn? Behalve Nelis en Beck -die er vandaag weer krijgshaftig uitzagen- kwamen er twee vreemde officieren binnen. Alles stond ‘Im Stillstand’. De hoogste officier die zich met zijn staf tegenover de gijzelaars had opgesteld begon nu een speech tegen hen. De man stotterde een beetje en dat deed natuurlijk direct al belachelijk aan. Hij moest merkbaar naar zijn woorden zoeken en zijn praten klonk erg onduidelijk vooral door de onrust die in de rijen ontstond. Met adelaarsblik trachtte Nelis deze onrust te onderdrukken, maar toen dat niet hielp riep hij hard: ‘Ruhe!’ waarop de hoge officier zich ook onmiddellijk stil hield en daardoor even de draad van zijn verhaal kwijt raakte. Het viel voor zo’n Mof ook niet mee om daar te moeten praten tegen zo’n stel vervloekt hardleerse Hollanders. Eindelijk hield het gegons op en de spreker kwam er ook wat beter in. De gijzelaars kregen een zedenpreek met de volgende inhoud: door de houding der Amsterdamse bevolking waren zij -de Moffen- verplicht geweest om een honderdtal mensen in hoofdzaak uit de intellectuele kringen als gijzelaars op te pakken om de Amsterdamse bevolking een voorbeeld te stellen dat het de Duitsers ernst was. ‘Wij raken ons geduld kwijt!’ schreeuwde de spreker, die er nu helemaal ìn was: ‘U heeft nu kennis gemaakt met een van onze opvoedingsmethoden om de mensen tot inzicht te brengen hoe men behoort te leven, namelijk in goede orde en tucht. U zult nu voortaan als voorbeeld gelden voor de Amsterdamse bevolking hoe U met de bezettende overheid zult samenwerken. ‘Want dat ’ bulderde hij: ‘eisen wij van U. Wij eisen een loyale samenwerking. Dit is ook in uw eigenbelang, want de toekomst is aan ons. U kunt de Amsterdamse bevolking vertellen hoe wij U opgevoed hebben en hoe Uw kennismaking geweest is met zo’n Concentratiekamp waar onder dwang en scherpe tucht arbeid gepresteerd wordt.’ Verder viel de spreker steeds weer in herhalingen en soms bleek dat hij toch niet zo erg zeker van zijn toekomst was; maar ondanks dat hoorde de toekomst toch aan hen en niet aan ons! Ondertussen begon de onrust weer, want de achterste rijen waren nieuwsgierig geworden doordat de voorsten af en toe hun afkeuring lieten blijken en met elkaar gingen praten. Hun houding toonde in ieder geval zoveel interesse, dat de achterste rijen hierdoor geprikkeld werden en met vragen begonnen. Heerlijk klonk dan ook plotseling in zuiver Amsterdams: ‘Hou je bèk goser! Ik versta dat Russisch toch al zo slecht!’ Als reactie volgde weer een gebulder van Nelis: ‘Ruhe!’ Ook de spreker hield weer op, hij kon geen einde vinden aan zijn speech; het bleef om de toekomst draaien. Tot zover was hij echter steeds consequent geweest. De Amsterdammers
121 moesten zelf hun stadgenoten vertellen hoe hard dit kampleven wel was en dat zij door keurig gedrag ervoor moesten zorgen er zelf niet in terecht te komen. Maar nu volgde de klap op de vuurpijl! ‘Wenn Sie de Mut haben drauszen etwas von diesem Lager zu erzählen, werden Sie sofort wieder verhaftet!’. Met grote nadruk riep de spreker dit uit, dus hij had die grote tirade voor niets gehouden, want nu moesten de gijzelaars toch weer hun mond houden! Waarom sturen die stomme Moffen nu juist zo iemand met zo’n opdracht op ons af? De gijzelaars stonden openlijk te grinniken, maar dat werd hun verboden. Aan het eind van zijn speech hoorden wij de climax. De Führer was zo grootmoedig geweest om de gijzelaars op zijn verjaardag de vrijheid te schenken. Maar daar vlogen wij niet in! Het was ons gebleken dat de gijzelaars een week te lang gezeten hadden. De Mof had hen maar even vast gehouden tot de verjaardag van hun Führer, ter verhoging van zijn glorie. Heerlijk voor die kerels om naar huis te mogen gaan! Beckman had al afspraken gemaakt met dr. Casparis die zijn vrouw in Zeist zou bezoeken en haar alles van ons leven hier vertellen. Ik had gelukkig geen gijzelaar nodig nu ik mijn doorlopend contact had. Wat was er anders een beweging in het kamp; eerst het bericht van de Russen en nu het ontslag van de gijzelaars. Deze kregen van Berg nog de speciale opdracht mee om geen demonstraties in Amersfoort te veroorzaken. Ook mochten ze niet op de goede afloop een borrel gaan pakken bij ‘De Witte’. Ze moesten als nette gijzelaars naar huis terugkeren. 132-1 Na dit appèl ging ik meteen voor de kachel zorgen zodat ik mij er ‘s middags niet om zou hoeven te bekommeren. In de Blockhut was het feest; er stonden nu twee kisten met bier. Je merkt hier altijd aan de radio of de heren wat aangeschoten zijn, want in dat geval staat de radio keihard te bulderen. De Germanen moesten elkaar overschreeuwen om zich verstaanbaar te maken. Toch gedroegen ze zich uiterst beheerst maar dat kwam omdat de hoge gasten en Berg en Nelis nog aanwezig waren. Daar kwam ‘Juffertje’ of ‘Schuddekontje’ al aangelopen om de radio wat zachter te zetten. ‘Juffertje’ is een S.S.soldaat die met een vrouwelijk bewegend achterwerk op het kampterrein rondloopt. Het volgende verhaal is historisch; een Blockführer vroeg aan een gevangene of hij die of die niet gezien had. Nee, de gevangene kende die naam niet. ‘Doch’ zei de Blockführer ‘Sie wissen wohl, die Frau im Uniform’ Ja, die had de Häftling wel ergens gezien. ‘Schuddekontje’ is voor ons geen kwade kerel. Hij slaat nooit. Ik zou willen dat ze allemaal zo waren! Nadat ik een uur bij mijn kachel gezeten had werd ik weer afgehaald. De gijzelaars stonden er nog steeds. Ze moesten eerst omgekleed worden en dan zouden ze waarschijnlijk een stuk moeten tekenen dat ze niets over het kampleven zullen vertellen. Dit heet dan ‘Kultursabotage’, het neerhalen van de goede naam van de Duitse cultuur. Bàh, wat is alles hier toch bedrieglijk! Het is gewoonweg om te kotsen! Eindelijk gingen de eersten naar de Bekleidungszimmer. Maar wat gebeurde daar in ’s hemels naam? Een van de gijzelaars werd onder slagen naar de poort gedreven waar hij er flink van langs kreeg. Wat zou er gebeurd zijn? Het bleek dat ze bij hem briefjes van andere gevangenen gevonden hadden die naar buiten gesmokkeld zouden worden. Het slachtoffer had kennelijk ook nog een paar P.D.A.wanten willen organiseren. Het was een vreselijk lawaai! Elk ogenblik kreeg die arme gijzelaar er van langs. En dan te weten dat het naar huis gaan nu voor hem verkeken is! Een hard gelag voor die man vooral nu zijn collega’s in groepjes de poort uittrokken! Dat briefje? Ach, dat kan iedereen overkomen maar wie riskeert er nu zijn vrijheid door een paar van die stomme wanten te gaan organiseren? Zijn straf was nu voor onbepaalde tijd verlengd en hij kon rekenen op een zwaar commando. Een tragisch geval! Ik had vanmorgen weer wat last van mijn mond gekregen en het was later niet afgezakt. In de hoop dat vader Banning een aspirientje voor mij zou hebben ging ik naar het revier. Hier was het druk! Velen trachtten een extra behandeling te krijgen, maar dat mislukte. De kliniek van dr. Roorda begint ’s avonds om zeven uur pas, anders kunnen de mensen van het revier wel aan de gang blijven! Daar toch al voldoende te doen met die vele liggende patiënten. Bij vader Banning
122 sta ik in een goed blaadje en zo kwam ik in het bezit van twee aspirientjes. In het revier sprak ik van Mierloo nog even Het ging wel met hem maar hij was bezig een ‘anatomisch botpreparaat’ te worden zoals hij het zelf uitdrukte. Hé, 550 is opgenomen! Een geluk voor de vent! Hij lag daar nu te slapen Wat is dat toch een intens tragisch gezicht; een jong leven zó vernield te zien! Zijn armen waren tot het bot toe vermagerd terwijl zijn gezicht geelrood en opgezwollen was. Zijn linkeroog was bedekt door een pleister en beide ogen waren verzonken in oedeembedden het teken van ondervoeding en honger. ‘Zou de man het nog halen Banning?’ ‘Die Limburgers zijn taai.’ antwoordde hij. Een troosteloos gezicht al die zieken vooral als je weet dat dit praktisch het einde betekent. Banning vroeg mij even te helpen dragen en zo kwam ik op het T.B.C.zaaltje. Een kamertje van vier patiënten waar ook onmogelijk meer konden liggen. De T.B.C. stond de mannen op het gezicht te lezen. Deze mensen zouden toch eigenlijk in de frisse lucht moeten liggen in een rustige omgeving. Inplaats daarvan kijken ze uit op het plein. Niet alleen genieten ze van het aangename en opwekkende gezicht van het Ringelpieszen en de andere dagelijkse martelingen, maar ook krijgen ze voortdurend het stof binnen. dat schuin over het plein komt aanwaaien. Een ideale toestand om de mensen zo snel mogelijk op te ruimen. Ze krijgen wel een halve liter meer voedsel maar het soort voedsel is niet beter en wat zit er nu in dit eten! Ze moeten toch vooral vet hebben. Het is dan ook niet voor niets dat ze zo hopeloos vermagerd zijn. Ik bleef even in het zaaltje om een praatje met hen te maken. 133-1 Hun stemming was volkomen gelaten. Een van hen had indertijd -als werkman- pakjes met levensmiddelen binnengesmokkeld. Briefjes wilde hij niet meenemen daarvoor voelde hij zich niet verantwoord tegenover zijn gezin. Maar het resultaat was nu toch hetzelfde; dat bleek wel uit zijn gezegde: ‘Had ik nu maar werkelijk iets tegen die rotmoffen gedaan, want kapot ga ik toch’ Hij vroeg mij hoe het met Pech en Voorhelm ging. ‘Ze volgen mij hier wel gauw op ’ zei hij: ‘Ik zie ze af en toe langs lopen en zo is het indertijd ook bij mij begonnen eerst kreeg ik opgezette benen toen een dikke kop; daarna een bronchitis en nu wacht ik maar op het einde.’ Even later vroeg hij; ‘Zeg, heb je geen rokertje voor mij?’ Maar ik durfde het hem niet te geven. Stel je voor dat daardoor hun toestand zou verergeren! Ze hadden ieder moment longbloedingen en ik was bang dat de prikkel van het roken voldoende zou zijn om hen er weer een te bezorgen. Zijn collega’s die deden of ze sliepen werden wakker bij het woord ‘roken’. ‘Ja Heitzer, geef ons nu een sigaret. Eén voor ons vieren is voldoende!’ Ik vond het een lam idee deze mensen iets te moeten weigeren maar zou het niet te gevaarlijk zijn? En kon ik deze verantwoording op mij nemen? Maar ja, deze knapen gaan toch kapot en ze snakken naar tabak. Ik gaf hun toen ieder een sigaret. Bij ontdekking zouden ze niet zeggen dat ze die van mij gekregen hadden, maar een gijzelaar -die vertrokken was- zou deze sigaretten naar binnen gegooid hebben. Prachtig, genieten jullie maar en word er niet beroerd van. Nee hoor, ze zouden de sigaret niet tegelijk de lucht inblazen maar met z’n vieren zouden ze er elke avond één opsteken. Dolgelukkig waren ze met hun bezit! Zou ik nu wel goed gehandeld hebben? Enfin, de mensen waren er zó gelukkig mee en dat is de hoofdzaak. Ze beloofden mij nog niet te inhaleren -anders kregen ze nooit meer wat van mij- maar aan deze belofte hechtte ik maar niet teveel waarde. In een trieste stemming ging ik terug naar de barak. Wat is het leven hier toch hard en hoe weinig waarde heeft hier een mensenleven! Ik moest mijn hart uitstorten en begon een brief aan mijn vrouw. Alles vertelde ik haar, van ons leven hier in al zijn zwaarte, onze hoop op een goed einde, onze humor die ons nooit zal verlaten en ons vertrouwen op Gods leiding, die ons naar een -door hem bepaald- einde brengen zal. Heerlijk was het om zo mijn geest te kunnen ontlasten. Vooral ook mijn moeilijkheden -waarmee ik zo af en toe te kampen heb, doordat enkelen mij als verrader zien- vertelde ik haar.
123 Hoe had ik toen al kunnen weten dat de Duitsers onze betrekkelijk onschuldige organisatie zo zwaar zouden beoordelen? Zeker, ik had onder alle omstandigheden mijn mond moeten houden maar wie had toen kunnen beseffen dat de consequenties zo vreselijk zouden zijn? Was mijn weerstand tegen de martelingen maar groter geweest! Zo ging het maar door eindeloos door. De woorden schoven vanzelf uit mijn potlood. De regels -die ik had geschreven- las ik niet meer over ondanks taal- en stijlfouten het moest zo maar zijn, anders zou ik gaan corrigeren en het daardoor misschien wat mooier maken dan het in werkelijkheid was. Nee, zo ging het best en ik voelde mij er gelukkig door. Tegen half zes werd de Heitzer opgeroepen. Ik moest mij bij de Blockführer in de Blockhut melden. De flesjes bier stonden gezellig op de tafel en de heren kwamen al aardig in stemming. Wat moesten ze van mij hebben? Zou de kachel niet op temperatuur zijn? Het hek ging open en ik werd naar de garage gebracht. De Chevrolet en de Citroên moesten klaargemaakt worden. In een hoek van de garage stonden een stuk of dertig schoppen en vijf balen ongebluste kalk. Ik moest nu meehelpen de wagens op te laden. In de Chevrolet kwam al het gereedschap te liggen en ook de balen ongebluste kalk. Ik vroeg Burgers waar dit allemaal voor was, maar hij wist het niet. In een half uur was alles opgeladen en moest ik kijken of de banden op spanning waren. Nu dat waren ze. Na dit werkje werd ik het Lager weer ingevoerd. Het appèl miste ik maar dat hinderde niet, ik was ‘commandiert’. Waarom zouden ze mij voor dat werkje gekozen hebben en niet de garageploeg? Na het eten ging ik weer schrijven. Jan vond mij bar vervelend en vroeg of er nu nooit een einde aan kwam. ‘Klets je thuis ook zo lang tegen je vrouw?’ slingerde hij mij toe. Zo, voor vanavond was het genoeg. Nadat Jan ook weer in het Lager teruggekomen was staken we achter de W.C. onze sigaretten op. Ik vertelde Jan van de jam van Geesink en bood hem wat van het134-1 kostelijke goedje aan maar dat was niet nodig, hij had namelijk een heerlijk stuk komijnekaas gekregen. Plotseling zei hij: ‘Wàt! Heb jij die jam van Jan? Potverdorie, die is uit de keuken geratst!. Ze stonden daar voor een raadsel waar die jam gebleven was. Het was als een extraatje bedoeld. De heren zouden vandaag ter ere van hun Führer na een voetbalwedstrijd op broodjes met jam onthaald worden!’ Prachtig vond ik dat, een geweldig idee dat de Germanen hun brood zonder iets moesten eten! ‘Hadden ze niet in de gaten hoe die pot verdwenen was?’ ‘Nee, ik stond net in de keuken toen ze die bus zochten. Niemand begreep er iets van.’ Toch weer een prachtstuk van Geesink! We wandelen nu nog wat rond waarbij Polman en Beckman ons gezelschap houden. Kijk, daar komen onze doktoren ook aan; Ten Cate, Brutel de la Rivière en Roorda. Er schijnt met hen iets niet in orde te zijn. Op de een of andere manier zijn ze met onze beschermers in conflict gekomen. Ik hoorde zelfs vertellen dat ze niet meer in het revier mogen komen. Dat zou een mooie toestand worden! Polman is weer wat opgeknapt van zijn proceskoorts. Het is een geestelijke marteling geweest en nu zit hij weer in spanning wat er met hem gaat gebeuren. Tegenwoordig keurt de Führer -of zijn beruchte adviseur Himmler- toch alle vonnissen af, behalve de doodstraf. Dus Polman zit nu in hetzelfde schuitje als wij! Die onzekerheid valt niet mee! Kom lange, daar steken wij nog even een sigaret bij op. We horen nu dat in de vooravond een van de Russen overleden is. De man schijnt in te grote opwinding geleefd te hebben bij de gedachte weg te gaan uit deze hel. Misschien een geluk voor de kerel! Die Russen zijn niets meer waard; op de voorman na liggen ze praktisch al in het graf Als ik aan een gestorven Rus denk combineer ik dat meteen met het begrip ‘varken’. Dat heeft het Herrenvolk gepresteerd, om een Rus -en dan nog wel een van de soldaten- in een kuil te werpen samen met een varkenskadaver. Hoe zal de Mof straks -als hij weer een doodgewoon burger is- reageren als hij dergelijke gingen te lezen krijgt?. Het zal heerlijk zijn dit alles voor zijn neus te mogen leggen! Of zal hij dan weer zeggen ‘Es ist nicht wahr!’ of het wereld
124 beroemde ‘Das haben wir nicht gewollt!’. Het oorlogsbeeld zal voor de Duitser -ondanks zijn schitterende overwinningen- vertroebeld worden door dit ene beeld: Een Russische soldaat begraven met een zwijn. Dit is dan de militaire eer van het barbaarse Nazidom! In de kantine is feest! Domme Nederlanders zijn daar bezig het symbool van het nieuwe regime toe te juichen, namelijk het portret van de Führer. Het is op een schild geplakt en geplaatst op een standaard met het hakenkruis. Vanmiddag hebben deze jonge edelgermanen de eed van trouw afgelegd aan hun Führer. Wat is er toch een onoverbrugbare kloof die hun wereld en de onze scheidt Dit zal buiten ook wel het geval zijn maar hier wordt het zo duidelijk in beeld gebracht door het prikkeldraad! Zo langzamerhand wordt het tijd voor de laatste ronde. Er is weer veel gebeurd vandaag. De gijzelaars zullen nu wel weer thuis zijn bij vrouw en kinderen. Een heerlijk idee! Wat zullen ze straks voor het slapen gaan veel met hun vrouw te bespreken hebben en wat zullen ze veel vertellen ook al mogen ze dat niet doen. In ieder geval zal het Nederlandse volk wel horen hoe de toestand hier is, want de Hollander kan toch slecht zijn mond houden. De bel klinkt en de laatste ronde wordt door ‘Mal herunter’ afgewerkt. Hij moet zijn geest en lichaam sterk beheersen om niet gek te doen. Dank zij de Phoenixfabrieken en de Führer heeft hij in no time alle barakken gecontroleerd; het gaat met zo’n dronkemanssnelheid dat de Lageren Blockoudste hem nauwelijks kunnen bijhouden. Het zou een mooie nacht zijn om er tussenuit te knijpen… Nu welterusten jongens!
21 april 1942. Tony Nijland was dankzij de paar dagen rust weer wat opgeknapt maar nu had Ds. Zeilstra het te pakken. Hij zag er slecht en koortsig uit. Ondanks deze verschijnselen wilde hij toch maar liever opstaan maar toen ook Dr. Brutel hem aanraadde om in bed te blijven volgde hij dit advies op. Zijlstra heeft ook voor de Koningin gebeden. Hij heeft zich tot dusver flink gehouden maar nu voelt hij zich toch erg beroerd. Zoiets is meestal niet alleen maar een lichamelijke kwestie 135-1 er komt geestelijke oververmoeidheid bij. Hier hebben de meesten er last van gehad; het lijkt dan net of je geest ineens overloopt. Er kan niets meer bij en er schijnt dan een soort kortsluiting te ontstaan. Misschien is dit een afweer tegen de te vele indrukken die je hier -vooral in het begin- niet kunt verwerken. De grootste moeilijkheid in zo’n kamp is wel deze dat men niet de mogelijkheid krijgt tot zichzelf te komen. Eens even afzonderen bestaat hier niet, zelfs op de W.C.s word je niet met rust gelaten. Als men nu maar eenmaal de kunst te pakken heeft alles objectief te kunnen beschouwen zonder al te veel emoties, ja, dan is men er! Toch valt ieder wel eens terug in die desolate geestelijke toestand. Wat voel je je dan onrustig en eenzaam! Maar Zijlstra zal daar zeker wel overheen komen vooral met zijn Godsvertrouwen. Wanneer hij lichamelijk tot rust gekomen is zal het zeer zeker beter gaan. Die twee dagen rust is voor velen verkeerd geweest; het beest moet in het gareel blijven anders krijgt het teveel reacties. En zo is het ook bij ons, wij moeten maar steeds in hetzelfde tempo door gaan dan is het wel vol te houden. Maar geef ons niets extra’s, want dan gaat het mis. Op mijn ochtendwandeling miste ik Biemont. Zou hij weer op zijn directeursstoel zitten? Die gijzelaars zouden toch wel in hun diverse functies gehandhaafd blijven? Dit doet mij denken aan een zekere Bosch uit Scheveningen die bij mij in de cel zat en later bleek hij onschuldig opgesloten te zijn. Toen die man vrij kwam was het eerste wat hij ‘s morgens bij zijn ontbijt vond een ontslagbrief van zijn baas -een bakker- die de gelegenheid waarnam om hem op straat te zetten. Het is namelijk wettelijk geoorloofd dat degene die gevangen gezeten heeft ontslagen kan worden. Maar hier zal het wel een ander geval zijn. Met het Schweinencommando ging ik het Lager uit. Het was weer een geweldige keet in mijn kelder. De S.S.soldaten schijnen s’ nachts over te lopen van activiteit; dat soort kerels zit
125 altijd aan elkaar te klaaien! Maar mijn ergernis over de rommel werd tenietgedaan door de grote hoeveelheid ‘Biets’. Ik was vanmorgen wat laat met het ophalen van de vuilnisbak uit de hoofdwacht en toen ik er kwam was hij weg. Ik begreep er niets van dat de bak al opgehaald was maar ja, het was mijn eigen schuld dan had ik maar wat vroeger moeten gaan. Tenslotte is de bak uit de wacht een zeer begeerlijke prooi! Daar kwamen de heren bietsers al aan. Het bleek nu dat er een nieuw commando gevormd was; een kampreigingsdienst bestaande uit twee man. De hoofdman van die twee was Mante. Ik vroeg hem of hij voortaan de hoofdwacht met rust wilde laten. Er volgde een uitvoerige uitleg dat zij de officiële vuilnisbaklegers waren. Ik antwoordde hem: ‘Zeg maar gewoon bietsers!’ maar daar waren ze het niet mee eens. Het gesprek werd hoe langer hoe scherper. Ik was diep verontwaardigd over Mante. Ik beschouwde hem als een vriend en was met een grapje begonnen over dat bietsen. Ze pakten geweldig uit; ze waren officieel aangesteld en ik moest mij voortaan niet meer met vuilnisbakken bezighouden. Ik had daar geen bevoegdheden toe! Ik zei toen: ‘Prachtig heren, als jullie je zo beroepen op de overheid dan zal ik voortaan mijn vuilnisbak buiten de deur zetten en als die niet piekfijn wordt geleegd, dan stap ik regelrecht naar ‘Der Maxe’! Let wel, dat is een vriendje van mij!’. Het gesprek kon haast niet meer op vriendschappelijke basis teruggevoerd worden. Ook Piet de Heitzer kwam er niet al te best af; volgens Mante bietste hij ‘s morgens alle bakken leeg en gooide de rommel zomaar ergens neer. Nou, dat was niet waar; het vuil werd altijd op een stortplaats gegooid. Dit maakt Amersfoort nu van mensen. We gunnen elkaar op de duur niets meer! Alles wordt ‘Ikke ikke!’. Bovendien raak je door de kleinste kleinigheid op je achterste benen zodat de beste vriendschappen verstoord kunnen worden door dingen die de moeite niet waard zijn. In je verontwaardiging beroep je je op je grootste vijand de Mof die dan als hulp zou moeten fungeren inplaats van je eensgezind tegenover hem te stellen. Dat is dan ook net wat de Duitser beoogt en wat hij probeert te bevorderen; een toestand van prikkelbaarheid tussen de gevangenen onderling Nadat zijn collega van Engelen was weggegaan, nodigde ik Mante uit om bij mij binnen te komen. Het resultaat was, dat ik de hoofdwacht behield en als tegenprestatie zou ik hem af en toe wat brood geven en de lectuur overhandigen als ik die gelezen had. 136-1 ‘Nu het beste met de biets, Mante!’ Maar hij scheen het woord ‘biets’ toch niet te appreciëren. Jan kwam mij zijn roggemeel brengen. Hij vertelde mij dat de Russen op reis waren gegaan, niet naar Bordeaux maar… naar de Leusderhei! Daar aangekomen werden ze voor een kuil gezet en na een paar knallen was de zaak ’Erledigt’. Nee, dat wilde ik niet geloven; dat kon onmogelijk waar zijn! Het zou toch te krankzinnig zijn dat zoiets gedaan zou kunnen worden! Ik zei tegen Jan dat ik dat eerst wilde onderzoeken, voordat ik iets dergelijks kon aannemen. Néé, tot zoiets is toch zelfs de Mof niet in staat om daar achtenvijftig man in koelen bloede te gaan vermoorden. Het zal wel weer een gefantaseerd verhaal zijn, een ‘canard’ Eerst ging ik naar de garage. De beide wagens waren leeg. De schoppen waren er niet meer alleen de lege zakken waar de ongebluste kalk ingezeten had. Onder de spatborden vertoonden zich sporen van heide. Dus Jan zou toch gelijk hebben? Ik was echter nog niet overtuigd. Van de voorman van de Bekleidungszimmer hoorde ik nu dat de Russen hun klompen en sokken eerst hadden moeten inleveren voordat ze naar Bordeaux vertrokken. ‘Weet je’ grijnsde hij cynisch ‘Ze zijn op blote voeten ingeladen om zo naar Frankrijk vervoerd te worden. Nou ja, het klimaat is daar ook veel zachter. Ze hebben daar ook geen klompen en sokken nodig!’ Het was allemaal wel heel vreemd, maar toch voelde ik dit alles als iets onmogelijks aan. De Mof zou toch niet helemaal zijn eer willen vergooien door een dergelijke daad op zijn geweten te hebben? Zo’n onmenselijke daad zou doodeenvoudig òndenkbaar zijn, nee, ik kon het niet geloven!. In de garage zelf was iedereen weer rustig aan het werk. Na een poosje kon ik Burgers te pakken krijgen en ik vroeg hem wat er gebeurd was met de Russen.
126 ‘Je mag er met niemand over spreken maar het is inderdáád zo gebeurd als je gehoord hebt. Ze moesten opgeruimd worden omdat ze allemaal T.B.C. en geslachtziekten hadden. Dergelijke mensen kunnen toch niet in leven gelaten worden? Ze vormen een gevaar voor de andere kampbewoners!’ Ik mocht er met niemand over praten maar zoiets is hier toch al dadelijk bekend. Jan wist het toch ook al! Bedankt voor de inlichtingen, Burgers. Ja, je moet als goed Nationaal- Socialist alles rechtpraten wat krom is. Het heeft ook geen zin om je dat uit te leggen, want je voelt donders goed waar het hier om gaat. Zo worden jullie nu meegesleurd en verpest door dit walgelijke systeem. In je hart ben je niet slecht -niet slechter dan wij- maar je bent evenals je soortgenoten volkomen kritiekloos. Jullie hebben je mond te houden voor alles wat van boven komt. Zo kunnen jullie zelfs moorden rechtpraten. Is dat nu de nieuwe wereldorde, Burgers? Walg je er zelf niet van? Hebben jullie dan zulke slavenzielen? Dat moet toch wel, want ondanks je excuus zie je de ware gedaante van dit systeem wel degelijk in. Ik was zo ontzettend verontwaardigd, dat ik eigenlijk niet meer wist wat ik deed. Ik ging naar Jan om hem te vertellen dat hij gelijk had. Piet de Heitzer wist het ook al. Ik moet mijn mónd houden? Uitschrééuwen zal ik het! Stel je eens voor een dergelijk onrecht te moeten verzwijgen! Dat hadden ze dan maar beter moeten organiseren. En dan te bedenken dat ik mee heb moeten helpen met het opladen van die ellendige vervloekte vrachtwagens! Dat ik daar niet aan gedacht had! Maar wie zou nu aan zoiets walgelijks denken? De hele kwestie had zich op de volgende wijze toegedragen; vanochtend om vier uur moesten alle Russen aantreden, gezonden en zieken. Hier werden hun namen afgelezen; alles klopte. Toen moesten zij hun sokken en klompen inleveren en op blote voeten gingen ze in optocht -bewaakt door de S.S.- naar de vrachtwagens die bij de Blockhut stonden. De zieken werden daarbij ondersteund of gedragen door hun kameraden. Zo werd ook het lijk van de gisteren overledene meegenomen. De vrachtwagens zijn toen naar de Leusderheide gereden waar de arme stakkers als beesten zijn afgemaakt. Wat moeten die mannen in angst gezeten hebben! En wat moet dat een ontgoocheling voor hen geweest zijn! Ze hadden zich toch zó verheugd op het gaan naar Bordeaux. Ze hadden dit natuurlijk al begrepen toen ze op blote voeten op transport gingen. Wat een aanklacht, wat een ontzettende aanklacht! Alweer een teken hoezeer de oude Duitse eer gedaald is; dit zijn toch je reinste gangstermethodes? Ik werd er misselijk van, vooral bij het idee dat ik er indirect aan meegeholpen had. 137-1 Als een lopend vuurtje ging het ontstellende bericht door het kamp. Iedereen hoorde het met ontzetting aan! Hoe was zoiets mogelijk maar wij moesten kalm blijven. al die opwinding hielp niets. Alles ging toch door zonder dat we iets konden doen. We zijn immers doorlopend in stomme verbazing over de handelswijzen van het Moffendom. Hoe stonden we niet ontnuchterd over de eerste martelingen, het O.D. proces en het Mekelproces. Eindeloos stapelen de feiten zich tegen de Nazi’s op. We moeten erin berusten, tenminste in al die feiten. In het systéém -dat deze baart- zullen we nóóit berusten. Het moet de duivel zelf zijn, die dergelijke maatregelen kan voortbrengen! Om mijn gedachten wat te verzetten ging ik maar weer aan het werk, al begon mij dat ook al tegen te staan bij de gedachte dat de Moffen hierdoor geholpen werden. De Duitsers in de garage schenen te voelen dat wij er iets van wisten. Hun houding was zó vreemd, het leek toch of ze zich schaamden. Dat is voor hen te hopen! In de garage begon ik eerst te werken aan de wagen van ‘Knipperoog’. Zou de baas ook naar deze afslachting geweest zijn? Zijn wagen vertoonde sporen van heideplanten. Natuurlijk, want hij zal toch wel de verantwoording gehad hebben dat alles rustig en netjes verliep. Uit nijd deed ik wat slijpsel in de cilinderkop van de Ford, zodat de cilinders wat sneller zouden wegslijten. Hierna ging ik het Lager in. Toen ik mijn uniformjas van de kapstok haalde om hem aan te trekken hoorde ik Berg tegen Tito zeggen: ‘Derjenige, der die Russische Geschichte weiter erzählt wird zofort nach Deutschland abtransportierd!’. Dat zou een groot gevaar zijn, vooral nu allen nog in hoogspanning verkeren. Hoe gemakkelijk zouden types
127 als Schepers ,de Nijs en Smit de mensen niet aan kunnen geven. Mijn eerste actie was zo snel mogelijk naar de kapper te gaan. Natuurlijk hadden de kappers alles al gehoord, anders waren het geen goede vaklui! Ik vroeg hun vooral voorzichtig te zijn omdat degenen -die dit verhaal doorvertelden- direct naar Duitsland gestuurd zouden worden. De kappers beloofden mij iedereen te zullen waarschuwen. Hierdoor werd praktisch het hele kamp in een korte tijd ingelicht; want uit elk commando zou binnen een uur tijd wel iemand naar de kapper geweest zijn. Voor alle zekerheid waarschuwde ik nog de Stube-oudsten, het revier, de smederij, de timmerlieden en het schilcommando. Iedereen wist nu wel wat voor hem klaarlag als hij verraden werd. De woede in het kamp was groot, maar ja, wat konden wij er verder aan doen? Wij moesten afwachten, altijd maar afwachten tot men ons komt bevrijden. En dit ogenblik kan dan alleen komen als de Internationale toestand dit zal toelaten. Het is dus een kwestie van geluk Geluk, zoals de Belg van Laeken dat gehad heeft in Brussel tijdens de vorige oorlog. Van Laeken zat in Scheveningen korte tijd op gang E. Hij is daarna naar Duitsland getransporteerd omdat men geen bewijzen tegen hem had. Hij was vreemdeling en had het plan om naar Engeland te gaan maar dat was na vele omzwervingen mislukt. In de vorige oorlog was hij ter dood veroordeeld, maar voordat het vonnis voltrokken werd moesten de Duitsers hun terugtocht uit België inzetten. Ik heb nog nooit over zó’n heftige Moffenvreter gehoord, want gezien heb ik hem nooit. Hier voel ik de situatie eigenlijk net zo aan; alleen een wonder kan ons redden en dat wonder zal toch wel van Engeland of Rusland moeten komen. Ik was blij dat het tijd werd om me in de kelder terug te trekken, want ik had van alles schoon genoeg. Als troost stak ik een sigaret op en ging bij de kachel zitten. Ik moest mijn gedachten maar van de Russen aftrekken het hielp toch niets. Maar ja, steeds kwam mij het beeld van hun ontzetting voor ogen die ze gevoeld moesten hebben toen ze merkten wat hun te wachten stond. De voorman lag daar nu in mijn tennistrui, die hij zo graag had willen hebben. Wat ben ik blij, dat ik hem die gegeven had! Als herinnering aan hem had ik nu de beide manchetknopen. Toen de bel gegaan was wandelde ik met Piet het Lager in. Er stonden vijf man ‘Am Tor’ Ik hoopte voor hen dat het niet vanwege die Russische kwestie was. In de barak werd niet meer openlijk over de Russen gesproken. Ik hoorde nu dat Schoutens, onze O en O-man, van plan was geweest om voor de Russen een ogenblik stilte te verzoeken. De vent leek wel gek, hij zou daarmee zijn eigen doodvonnis getekend hebben! Gelukkig was hij zo verstandig om dit na te laten. De mensen kookten nog wel over die laffe Moffendaad, maar dat gevoel zal wel weer gauw overgaan. De struggle for life is hier 138-1 een te belangrijke factor en er is hier teveel misère dan dat er lange tijd bij stilgestaan kan worden. In de buitenwereld zullen de mensen er hun aandacht misschien langere tijd op gevestigd kunnen houden maar hier begraven we dergelijke dingen zo diep mogelijk in ons onderbewustzijn. Toen dan ook het eten binnengebracht werd verdween elk gesprek over de Russen. Ieder vocht er weer voor een niet te kleine portie te krijgen. Altijd gaat het etenuitdelen hier gepaard met een geweldig tumult. Het is nooit eerlijk, wat de Stube-oudste ook doet. Velen houden dan ook bij hoog en laag vol dat hij zijn vriendjes voortrekt. Maar als ze eens wat meer krijgen dan is dat de gewoonste zaak van de wereld. Voor ik weer naar de garage ging wachtte ik de heren van de S.S. op om ervoor te zorgen dat zij niet zo’n keet zouden maken in mijn kelder. ’s Nachts mogen ze stoeien maar overdag hebben ze dat te laten. Daar kwamen ze al aan. Het gesprek ging over de aftocht der Russen. Het was hun kennelijk verboden iets over deze ‘pracht’daad te doen uitlekken maar ja, tegenover de Heitzer hoefden ze geen komedie te spelen die zat toch overal met z’n neus bij. Vandaag had ik drie man op bezoek en dat waren geen ongeschikte knapen. Toen we een poosje doorgepraat hadden bleek dat twee van hen het niet eens waren met deze aftocht naar Bordeaux. ‘Nee,’ zei er een ‘hoe je het ook bekijkt, het is niet goed te praten!’ ‘Maar wat zou jij met die halve lijken willen doen?’ vroeg een ander.
128 Daar wist de eerste geen antwoord op. Ik vroeg hen of zij op zulke halve lijken zouden willen schieten. Ja, dat moest wel als het een bevel was…. Zó is dat mensenslag nu! Dit is ook de kern van de Duitse krachtprestaties; het dienaarschap van het volk en wel ònverbiddelijk. Wat zijn deze jongens al verduitst in hun denken! Hoe is het mogelijk dat een volk zich niet van een dergelijk knechtschap kan bevrijden! Noemen ze dit nu de vrije Germaanse geest? Of zouden Hitler en zijn aanhangers er iets anders mee bedoelen? Ik zou het graag eens juist geformuleerd willen zien. Maar ik geloof wel dat de Duitse mentaliteit zich heel goed leent voor een dergelijk Nazistelsel. Na hun bezoek ging ik maar weer naar de garage al was daar niet veel te doen. Maar ik had tenslotte een zichtbaar resultaat van mijn kleine sabotagedaden: de cilinderwand van de Renauld was uitgelopen. Het was ook zulk donders slecht materiaal -verklaarde Burgers- maar waar moesten ze nu een uitboor apparaat vandaan halen? Burgers stelde voor om zo’n ding van een garage te lenen. ‘Wel ja ’ zei Tito: ‘die kerels zijn ook niet gek!’ ‘Jawel’ stelde Burgers gerust: ‘Die kerels zijn N.S.B.ers!.’ Ik schoot in de lach. Stomverwonderd keek Tito mij aan maar toen ik Burgers woorden had uitgelegd moest hij even grinniken: ‘Das Intelligenz wieder’ zei hij. ‘Maar het was toch Burgers die dat buitengewoon goeie politieke mopje lanceerde?’ vroeg ik onschuldig. ‘Ja ’ zei Tito ‘Maar jij misbruikt zijn woorden!’ Burgers zelf vond hem goed, hij bleef tenminste loyaal. Ik vroeg Tito verlof om de kleine kelder schoon te maken. Nee, dat kon niet, dat moest morgen maar gebeuren. Ik moest weer benzine overhevelen. Samen gingen we naar de benzinebunker achter de garage. Ik kreeg nu de opdracht om de cannisters (dit zijn die bekende bussen die de Wehrmachtsauto’s als reserve meenemen) te vullen uit de drums. Een half uur bleef Tito erbij staan maar toen scheen hij er genoeg van te krijgen en hij verdween. Ik had opgemerkt dat hij niet precies wist hoeveel er nog in de drums aanwezig was. Met diep genot heb ik dan ook een groot deel van deze benzine in de goot gepompt! Stel je eens voor dat nu een Mof zijn sigaret buiten in de goot zou werpen! Maar gelukkig waren toen net alle Moffen even verstandig! Ik was een hele tijd zoet met dit werk maar ik hield er toch mee op omdat ik deze middag zo graag een plank onder de vrachtwagen wilde bevestigen. Daarom ging ik na de pomperij het Lager in. Ja hoor, alles stond bij de timmerman al klaar. Op mijn dooie gemak zeulde ik alles over mijn schouder het Lager uit en legde het -toen niemand het zag- achter een paar kisten weg. Ik had eindelijk mijn materiaal in mijn bezit. Nu moest ik de plank en de pennen nog onder de wagen zien te krijgen, natuurlijk zonder argwaan te wekken. Daarvoor had ik mijn vetspuiten nodig. Ik zag in de middelste garage alleen Burgers en Willem die met de Renauld bezig 139-1 waren. Tito was er niet. Zo snel mogelijk stopte ik de planken tussen de chassisbalken. De pennen stopte ik in mijn zak. Nu moesten de grote deuren open, want het was beter dat ik gezien werd. Ik moest wel weten wié mij zag en natuurlijk mocht niemand de plank zien Als die er eenmaal onder zou zitten was er geen gevaar meer. Het viel niet mee om door dat harde hout te komen! Eindelijk zat alles stevig! Ik transpireerde ervan maar ik was geweldig in mijn schik dat het zo goed gelukt was! Nu moest ik nog iets vinden om de snelheid van de wagen in de hand te hebben. Als ik nou de luchttoevoer zo maakte dat ik ze kon regelen! Aan de klep van deze toevoer zou ik makkelijk een touwtje kunnen vastmaken. Ik probeerde dit en het bleek dat ik de toevoer dicht kon krijgen ondanks de druk van de draad vanuit de cabine. Maar onder het rijden -voordat ik eraf zou springen- moest het touwtje grotendeels weg zijn, zodat ze het niet zouden zien als ze de wagen nakeken, anders zouden ze de toedracht van de zaak wel begrijpen en mijn verdere vlucht onmogelijk maken. Na enig overleg kon ik ook dit gedeelte laten verdwijnen. Daarvoor plantte ik een scheermesje in het hout. Als ik de klep dan met een ruk dichtgetrokken zou hebben dan kon ik -als er tenminste tijd voor was- het grootste deel van het touw langs het mesje afsnijden. Het mesje zelf was absoluut onzichtbaar bij een inspectie onder de motorkap. Hier moet ik even de geweldige prestaties van de Blue Gilettemesjes roemen. Zo’n mesje had ik
129 in het begin van 1941 in de gevangenis van Scheveningen georganiseerd en hier op illegale wijze uit mijn voorraad achtergehouden. Ik schoor er mij om de andere dag mee en sneed er mijn brood mee. Natuurlijk had ik een slijpapparaat bij me. Nu zat het dierbare mesje onder de Citroên. Zo, nu was ik helemaal geïnstalleerd. Ik kon me gewoon niet voorstellen hoe het leven in vrijheid zou zijn, maar het idee dat het kamp in alarmtoestand zou komen om mij en dat daarbij de hele S.S.achter mij aan zou zitten, was op het ogenblik genoeg om mij weer in een beste stemming te krijgen. Wat zou ik een plezier hebben als dat lukte! Hierdoor was voor deze middag mijn neerslachtigheid verdwenen; ik had de Russen op mijn manier gewroken. Het enige wat je hier kunt doen is op kleine schaal saboteren zoals vanmiddag het weg laten lopen van de benzine. Maar alle beetjes helpen. Een geluk dat de Moffen mij zo vertrouwen! Hierna ging ik mandiën en toen de bel van zes uur klonk voelde ik mij heerlijk opgefrist ‘Am Tor’ stond het vrij vol.De Mof scheen zijn laffe daad te willen verbergen door ruw op te treden, want onder de buitencommando’s had het weer heftig gespookt Een aantal van hen waren volkomen lam geslagen. 570 had ook weer volop zijn deel gehad. Jan de Vries kwam naar mij toe en vertelde dat hij wat nieuws had gehoord: Het schijnt de Mof toch niet al te best te gaan; Engeland begint nu met het systematisch bombarderen van de Duitse steden. Ik hoop dat dit wat zal helpen! De cavalerie was weer in ere hersteld. Daar ging het er van langs. De wagen botste in de bocht tegen het prikkeldraad wat natuurlijk niet naar de zin van Berg en zijn collega’s was. Die timmerden er dan ook op los. Een akelig gezicht zoals de laatsten over elkaar heen rolden en nu op handen en voeten het kamp in kropen onder een roffel van stokslagen. Eindelijk kwam er wat rust. Nu zag ik dat er een Jood naar binnen was gebracht op een zandbak die door twee mannen gedragen werd. Dezen konden hun last haast niet meer houden en toen ze aan het eind van hun tocht gekomen waren ploften ze met vracht en al ondersteboven. De bewusteloze man werd ‘Am Tor’ gelegd. Daar zag ik opeens Boerrigter bij het strafcommando lopen. Hoe was dat mogelijk? Wat kan hij als kapper uitgespookt hebben om zo’n straf te moeten ondergaan? Ik zal het hem straks eens vragen. Maartens kwam er ook langs. Hij moet wel een ijzeren gestel hebben, want van het begin af zit hij steeds in een zwaar commando en zo slecht ziet hij er nog niet eens uit. Na het appèl werden weer velen ‘Am Tor’ geschopt. Daar zag ik ze gaan: van der Lee, de franeker Jelle, en nog vele anderen. Maar zag ik het goed? Ging daar ook mijn collega Piet? Zoiets had ik niet voor mogelijk gehouden! Dit was voor mij een teken om toch maar uiterst voorzichtig te zijn, want mij moet zoiets niet gebeuren. 140-1 Toen deze frisse vertoning voorbij was moesten we rij voor rij een paar passen voorwaarts doen. De halve lijken werden eruit gehaald. Ze zouden op transport gesteld worden naar St.Michels Gestel. Tjonge, wat een tedere zorg ineens! Nu vroeg Berg aan het Schweinencommando de Jong en Edens of ze ook naar St.Michels Gestel wilden gaan. De Jong aarzelde even maar Jan Edens zei goddank, dat hij liever hier bleef. Ik vond het heerlijk dat ik deze vriend niet zou verliezen. Daar stonden nu ongeveer veertig man bij elkaar. Mijn onderbuurman Joop was er ook bij. Werkelijk, dat is een goede opruiming. We zouden nu een ideale straat krijgen van mensen die elkaar graag mochten. Wat zag dat stelletje er smerig uit! Nu pas -nu dat troepje daar bij elkaar stond- was het goed te zien hoe verschrikkelijk die mannen hier geleden hadden. De figuren waren zo vermagerd en gebogen dat het wel oude mannetjes leken. Opeens schoot een angstige gedachte door ons allen heen: zouden zij misschien óók opgeruimd worden? Want het eigenaardige was dat het uitsluitend communisten waren! Onder de andere groepen waren toch ook nog van die verzwakte individuen?
130 Als een lopend vuurtje ging het dan ook van rij tot rij: ‘Die gaan óók naar Bordeaux!’ De stemming was angstig en gespannen. Toch geloofde ik er niet in, anders zou Berg ze er niet zomaar persoonlijk uit kunnen zoeken en daarbij liet hij toch ook aan het Schweinencommando de keuze of ze mee wilden gaan of niet! Maar zo angstig was nu de kampstemming dat men dadelijk aan de ergste mogelijkheden dacht en dat was ook wel begrijpelijk na alles wat er gebeurd was. Eindelijk klonk weer het: ‘Weggetreten in die Barakken, marsch, marsch!’ Ik vroeg nu Boerrigter waarom hij in het strafcommando zat. Hij wist de oorzaak niet: Hij werd zo -vertelde hij- vanochtend door de Arbeidsführer plotseling in het strafcommando geplaatst. Het was beroerd voor hem. Je krachten raken in dit commando snel uitgeput. Willem van Buuren zag er ook beroerd uit, al kreeg hij wat extra’s. Maar nou ja, er was geen bal aan te doen. Een volgende keer kon het mij overkomen en dan zou ik er ook doorheen moeten. Piet de heitzer was gestraft door de ‘Rooie’! Deze kwam toevallig zijn kelder inspecteren terwijl Piet net bezig was zijn gepofte aardappels uit het vuur te halen. Het was te hopen dat de ‘Rooie’ het geval niet door zou geven en die mogelijkheid was groot, want hij was -na het ‘Am Tor’ zetten van Piet- vrij van dienst. Gerrit -uit de garage- zou niet meer terugkomen, want hij stond bij de groep die naar St.Michels Gestel getransporteerd zou worden Er heerste een gedrukte stemming. De moord op de Russen had toch een diepe indruk gemaakt.Sommigen -die voor het transport gekozen waren- maakten zich ook wat ongerust; de Mof was tenslotte tot alles in staat. Kom, laat ik met mijn schrijverij naar huis doorgaan! Wat is dat toch een heerlijke bezigheid en wat doet het goed om zo je geest te kunnen ontlasten. Ik heb het gevoel of ik aan het schrijven ben aan mijn tweede ‘Ik’. Het zal wel een dikke bundel worden, maar Mayer moet zich daar maar overheen zetten. In twee keer heb ik notabene al twaalf kantjes volgebiecht en wat staat er toch nog betrekkelijk weinig in van het kampleven maar dat zal wel komen. Na zulk schrijverij voel ik me geestelijk heerlijk opgelucht; het is net of mijn last wat verminderd is. Vroeger dacht ik nooit na over het gezegde ‘Dat iemand -door zorgen gekweld- de druk daarvan op zijn schouders voelde’. Dit maak ik nu niet alleen figuurlijk, maar ook letterlijk mee; het is net of voortdurend iets op je schouders drukt. Vooral in Scheveningen in de cel had ik daar zo’n last van. Ik had steeds de neiging om geen jas aan te trekken. De druk die ik op mijn schouders voelde was al zwaar genoeg. Dat kon natuurlijk inbeelding zijn maar ik voelde het toch maar. Het is weer kwart voor negen geworden zolang heeft die schrijverij geduurd. Jan Edens vindt zoiets onbegrijpelijk maar ik kan hem niet uitleggen hoe dit schrijven mij verlicht. ‘Straks steken we een sigaret op Jan, dan zal ik wel weer wat gezelliger zijn’. Daar gaat de bel. Slaap wel mannen! Wat gaat het leven toch snel! Gisteren liepen de Russen en de gijzelaars hier nog rond en nu liggen de eersten in een massagraf en de laatsten zijn bij vrouw en kind. Wel een groot verschil! 141-1 22 april 1942 Gisteravond hoorde ik nog het volgende verhaal: Berg was naar het station van Amersfoort gegaan om te controleren of het vertrek van de gijzelaars wel rustig verliep. De meesten deden net of ze hem niet kenden en liepen daarom een andere kant uit toen ze hem zagen aankomen. Nu schijnen enkelen van hen daarbij op de grond gespuwd te hebben. Deze kerels zijn direct weer opgepakt en zo naar Duitsland ‘abtransportiert’. Het leek mij een canard! Gisteren vergat ik nog te vertellen wat wij meemaakten vóór het vertrek van de gijzelaars. Beck en ik waren rustig aan het wandelen toen een van de gijzelaars zeer geagiteerd met een sigaret in zijn hand op ons kwam toelopen. Hij vertelde dat hij vreselijk zenuwachtig was nu hij naar huis mocht gaan. Gelukkig had hij een sigaret kunnen organiseren en van mij zou hij nu graag wat vuur willen hebben. Het speet me maar ik had het niet. ‘Maar’ zei ik hem ‘Het lijkt me logischer als jij -in die feeststemming- die sigaret aan ons geeft, want wij hebben meer recht op
131 nervositeit dan jij!’. Verontwaardigd liep hij nu naar anderen om wat vuur. Zijn zenuwen moesten wat gekalmeerd worden. De man had nog niet veel geleerd door dit kamp. Maar ja, de meesten worden hier slechter in plaats van beter. Het geestelijk peil zakt wel heel erg door de honger en het zware werk. Deze man was nog wel een intellectueel, wat moeten we dan wel van de meer primitieve naturen verwachten? Nee, het vertrouwen in de mensen zou je hier nog wel eens kunnen kwijtraken en toch welke prachttypen hebben hier niet geleefd en leven hier nog. Het is maar gelukkig dat die er tenminste ook bij zijn. Het is alleen jammer dat juist zoveel van die flínke kerels -mannen die hun lichaam en geest in bedwang kunnen houden- weg zijn! Zo worden de beste mensen van ons volk weggenomen, mannen als Schoenmaker, Blysie, De Koning, Duchateau, Steikel, Mekel en nog teveel om op te noemen. Wat zouden we niet met dergelijke mannen kunnen beginnen! Hun idealisme was zó groot en zij hadden de energie voor het opbouwen van een betere toekomst. Ik herinner mij een gezegde van Pieter de Koning toen wij in de gevangenis in Scheveningen zaten. Hij wist wel dat hij de doodstraf niet zou kunnen ontlopen, al hoopte hij dat een tijdig einde van de oorlog dit zou kunnen voorkomen. Pieter zei; ‘Ik geloof dat de fout van onze democratie hierin school, dat het volk naar de regerende klasse opkeek zonder dat deze klasse de moeite deed naar beneden te kijken. We moeten straks geregeerd worden door mannen van de daad! Democraten die bewust naar beneden weten te zien om het volk omhoog te heffen.’ Het viel deze mensen zo moeilijk dit leven te verlaten omdat ze dan niet het einde van de oorlog zouden meemaken. Typerend was de volgende vraag van Blysie om ook in godsnaam maar mee te mogen genieten van de straks te houden blijde inkomst van onze Koningin; ‘Zeg Kees, als het grote ogenblik mocht zijn aangebroken, en je zou nog in leven zijn, vraag dan aan Hare Majesteit om bloemen en de driekleur op ons graf te leggen. Het klinkt misschien wat sentimenteel maar -verdomd jong- wij kunnen dan niet meer lopen en we zouden zo dolgraag mee willen feesten! Blysie had alleen al bij de gedachte aan dit grote gebeuren een geweldig plezier! Jongens, als hij dàt zou kunnen meemaken; wat zou dat fijn zijn! Hij zou absoluut een week lang vol Oranjebitter zitten. Daarom bepaalden wij dat het toch maar beter voor het algemeen belang zou zijn als de Koningin met een bloempje bij hèm zou komen., want dan zou zelfs Blysie stil liggen!-met voor alle zekerheid een plaat bovenop hem van gewapend beton, anders zou die vervloekte rebellengeest er steeds maar weer uitkomen!‘Jullie kunnen verrekken!’ was het antwoord van Blysie ‘Ik ben lid van de facultatieve lijkverbranding. Jullie kunnen mijn urn bij de intocht voor het raam zetten!’ Zó was Blysie! Er was altijd wat op te vinden! Een buitengewoon mens! Buiten was het weer prachtig al werd alles wat schraal door de droge wind. Zulk weer zal wel een funeste invloed hebben op de groei van het gewas. Als na deze schrale periode een langdurige regentijd komt dan zal de oogst wel weer gedoemd zijn te mislukken. De natuur helpt ons blijkbaar ook bij het vechten tegen het Moffendom. Mayer bracht ons uit het Lager en nadat hij het Schweinencommando opgesloten had kwam hij nog even bij mij in de kelder en vertelde mij 142-1 dat hij aan het einde van de week weer naar mijn huis zou gaan. Heerlijk vond ik dat! De verhouding tussen ons was hoe langer hoe vrijer geworden en ik vroeg hem dan ook hoe het mogelijk was dat die stomme Russen zó afgemaakt werden.‘Dat komt’ zei hij ‘Omdat ze met hun tuberculose. en geslachtsziekten een gevaar voor het kamp vormden!’ Hieruit blijkt maar weer dat alles hun wordt voorgekauwd en dat ze dit alles even gedwee slikken. Burgers vertelde mij immers precies hetzelfde idiote verhaal. Zo gaat het bij hun ook wat de politiek betreft. Hen wordt eenvoudig een lesje geleerd en dat kunnen ze achter elkaar afratelen. Alweer een onderdeel van hun zogenaamde geestelijke vrijheid! Ledenpoppen zijn het allemaal en daardoor zijn ze zulk uitstekend kanonnenvlees.
132 In de garage trof ik een nieuwe man aan, die hier geplaatst is nu Gerrit naar st. Michels Gestel zou gaan. Spoedig bleken we elkaar al te kennen: hij had ook in Scheveningen gezeten en wel als Geus. Na het proces waren ze naar Buchenwald afgevoerd en na enige tijd werden enkelen van hen naar Amersfoort getransporteerd om hier verschillende baantjes te krijgen. Hij heet André en het lijkt mij een prettige kerel toe. In ieder geval van een beter soort dan de andere heren van de garageploeg. Misschien zal door dit nieuwe bloed ook de garageploeg wat verbeterd worden. In ieder geval voel ik dadelijk aan dat André aan mijn kant zou staan en dat zou mijn positie alleen maar verbeteren! Ik wist dat achter mijn rug Willem steeds probeerde mij tegenover Burgers en c.s. in een kwaad daglicht te stellen. Naast het schoonmaken van de wagens moest ik nu ook de garage onderhouden, zowel in- als uitwendig. Zo begon ik vanochtend aan de achterkant van het gebouw met Tito’s ramen. Wat was dat een mooi ogenblik om naar huis op te bellen! Niemand zou mij opmerken als ik door het raam zou telefoneren. De telefoon stond op het bureau vlak bij het raam. Ik schoof het apparaat wat meer naar mij toe. Nu moest ik even in de garage kijken of alles veilig was. Ja, iedereen was aan het werk en Tito stond bij de sigarenmakers. Nu kon ik dus veilig bellen en ik wilde het kengetal van Zeist al draaien. Ik peinsde en peinsde -maar of de duvel er mee speelde- ik kon me dat kengetal niet meer herinneren. Een telefoongids lag er niet, wel een boekje met Wehrmachtsnummers. Ik was gewoon bezeten! Stel je nou eens voor dat ik daar opeens de stem van mijn vrouw door de telefoon zou horen! Na het boek doorgekeken te hebben zag ik dat van hieruit alle nummers via Amersfoort aangevraagd moesten worden. Toch moest het mogelijk zijn direct contact met huis te krijgen. Ik belde nu op goed geluk het doorgangsnummer op en kreeg een juffrouw aan de telefoon. Jazeker, dat kon ik zelf doen. Prachtig, maar wat is het kengetal Juffrouw? K3404 Meneer! Dank U. Ik brak de verbinding af maar nu was ik het kengetal in mijn nervositeit vergeten. Wat was het ook weer? K3404 of K3400? Ik kon er niet meer uitkomen. Toch durfde ik het kengetal niet direct wéér aan te vragen. Ik keek even in de garage en daar stonden Berg en ‘Der Maxe’. Dat betekende gevaar en daarom ging ik maar weer verder met mijn ruiten. Wat was dat lamme kengetal toch, ik kon maar geen zekerheid krijgen. Nou ja, verder maar niet piekeren. In ieder geval wist ik dat een telefonische verbinding van hieruit mogelijk was. Het ramenzemen verveelde gauw; prettiger was het om aan de wagens te knoeien. De Renauld was nog steeds niet in orde en daarom ging ik de anderen helpen met het doortrekken van diverse leidingen. Jammer dat je er zo verschrikkelijk vuil van werd. Alles kwam onder de olie te zitten. Hierna bekeek ik vol belangstelling het uitboren van de cilinders. Op de een of andere manier hadden ze toch zo’n boorapparaat georganiseerd. Er zaten flinke krassen in de cilinderwand dus het staalslijpsel werkte prachtig, vooral als het boven op de cilinders gegoten werd. Ik vond het toch eigenaardig dat ze niet op de gedachte kwamen dat hier sabotage in het spel zou kunnen zijn. Maar ja over het algemeen zijn de gevangenen te lamlendig om aan sabotage te denken. Alleen eten en tabak is van belang. Nu er toch een nieuwe garageman bijgekomen was ging ik weg om mijn kachels weer eens na te kijken. Eerst zocht ik Piet de Heitzer op om hem te vragen hoe het met hem was afgelopen. Alles was best gegaan, hij had er niets meer van gehoord dus het zou wel meevallen.143-1 Piet vertelde mij dat 570 eindelijk overleden was. De man had het toch nog een tijd volgehouden! Wat bofte 550 dat hij net op tijd was opgenomen in het revier, want hij stond op het kantje! Bij het laatste appèl -dat hij meemaakte- zakte hij steeds door zijn knieën. Zijn buurlui hielden hem dan maar vast, want hij dreigde steeds op de grond te vallen. Ook Piet had een gevecht moeten leveren tegen de kampreinigingsdienst. ‘De kwestie is’ zei Piet: ‘dat de heren alles voor zichzelf willen hebben, want beiden verhandelen peukjes; ze ruilen zelfs tabak tegen brood in!’ Nu gaat dat helemaal tegen de kampmoraal in, want zo verleid je de mensen om het beetje brood dat ze zo hard nodig hebben ook nog in te ruilen.
133 Ik vertelde Piet van mijn telefoonervaring. ‘Wees maar voorzichtig Kees, want die lui van de garage zijn absoluut niet te vertrouwen!’.Ja dat wist ik al! Piet had een goede ochtend gehad! Door een bijzonder gelukje was hij in het bezit gekomen van een blikje leverpastei en twee blikken groente. Deze rolden zo ongeveer zijn kelder binnen toen de bestelwagen bij hem de bocht omsnelde. Hij had genoten toen de blikken werden gecontroleerd en aldoor maar weer werden overgeteld. De drie busjes waren weg en bleven weg. Van dergelijke situaties genieten wij; meestal volgt er dan een ruzie tussen de leverancier en de kantinebaas waarbij de laatste -als N.S.B.er bijna altijd gelijk krijgt- en de leverancier het ontbrekende moet bijpassen. Dat vinden we natuurlijk zuur voor de leverancier maar de ruzie geeft toch weer enige afleiding. Ook Piet vond de houding der Moffen hoe langer hoe harder worden. Waar zou dat toch aan liggen? Zouden zij tenslotte in gaan zien dat ze de oorlog gaan verliezen en hun woede nu op de gevangenen koelen? Hun houding is anders ònbegrijpelijk! Om zulk beulswerk dag in dag uit te kunnen doen moet men wel door haat bezeten zijn. Plotseling hoorden we het geratel van een van de torenmitrailleurs! We sprongen op. Zouden ze op iemand geschoten hebben? Het bleek een mitrailleur bij de Arbeitstor te zijn geweest. Daar vloog de wachtcommandant de trap al op. Wat bleek nu? De soldaat had met de mitrailleur staan spelen en ineens waren er een aantal schoten afgegaan. Het mooiste was dat de loop gericht was op Stube 3! Berg en zijn collega’s schenen erg geschrokken te zijn, want ook zij renden naar de post. De S.S.man werd van onder tot boven uitgevloekt! Jammer, dat hij niet wat beter gemikt had, want de kogels waren over Stube 3 op het plein terechtgekomen. Had hij wat hoger gemikt dan had Heinrich -ons opperhoofd- een smadelijke dood gevonden!. Een prachtig gezicht was het om dat vloekende stel op die toren te zien! Het gevaarte schudde ervan zó boos waren ze. Tenslotte zijn de torens op één man berekend en niet op acht vloekende Moffen! Stel je eens voor om als Germaan op een dergelijke manier het Walhalla ingedreven te worden. Toen ik in de garage terug kwam heerste er een gespannen stemming. Dikke Willie was hevig geroerd. De aardappel kwestie scheen nog maar voor de helft te zijn opgelost. Steeds liepen de kerels onder leiding van Tito achter elkaar aan. ‘Het is geméén’ hoorde ik Dikke Willie tegen Burgers zeggen ‘Ik ben de schijtpaal terwijl jullie allemaal meegedaan hebben. Ik moet nu voor straf terug naar de compagnie! Verdomde zwijnerij!’ Burgers zei niet veel, hij haalde zijn schouders op. Willie stond op het punt van huilen. Wèg mooie garagebaan met zoveel speculatiemogelijkheden! Weer moest hij bij Tito komen samen met Burgers en de N.S.B.chauffeur. Na een half uur verdween Tito naar het S.S.Lager. De zaak scheen nu toch in orde te zijn, want Dikke Willie hoefde niet overgeplaatst te worden. Na veel complicaties was de bende dus gered. Ze moesten nu maar wat voorzichtiger optreden. Burgers raakte hierover met mij aan het praten wat mij erg verwonderde omdat hij zich op die manier -al was het vrij oppervlakkig- bloot gaf aan een Häftling. Ik vroeg hem of Tito zelf met deze dingen geen gevaar kon lopen? ‘Nee, die zorgt wel dat hij er buiten blijft. Alles gaat nu van Dikke Willie uit. Tito doet alleen maar net of hij het niet ziet en hij heeft het ook niet nodig’ vertelde Burgers mij ‘Hij doet het namelijk in het groot en hoeft aan dergelijk gescharrel niet mee te doen. Maar ja, hij gunt een ander ook wat’.144-1 Een prachtige geest heerst hier, werkelijk een ware kameraadschap! Zo zullen ze hun eigen zaak wel helpen door elkaar gelegenheid te geven tot diefstal. Onder het eten merkte ik dat het me steeds moeilijker ging vallen om een deel van mijn portie weg te geven en het ging dan ook niet meer van harte. Maar het moest, de mensen waren er aant gewend dat Jan en ik ’s middags en ’s avonds wat weggaven. Bovendien kregen wij steeds bijvoeding en zij niet. Maar ik kijk soms toch spijtig naar mijn benen die zo langzamerhand het houtjesmodel krijgen waar we hier zo aan gewend zijn.
134 Ik kon nog even met Luyten een praatje maken. Hij begreep niet waarom hij zolang cellulair moest zitten. Wat is het toch jammer dat hij na zijn vrijlating niet ondergedoken is, want hij schijnt er nu zwaar in te zitten. Hij verwacht zelfs de kogel. ‘Hoe gaat het buiten?’ vroeg hij. ‘‘Dat gaat wel goed, maar alleen een invasie kan hier een eind aan maken en laten we daar op maar op hopen!’ ‘Weet je ook of de doodvonnissen van de O.D.ers al voltrokken zijn?’ ‘Nee, ik heb nog niets gehoord, maar als dat gebeurd is zal ik het zeker in de garage horen!’ ‘Nou jòh, houd je taai hoor! Thumbs up!’ De Jood zit waarachtig nog steeds in het donker. Misschien vind hij dit wel prettiger dan alsmaar gemarteld te worden. De man van de ontvluchtingpoging was weer vrijgelaten, hij zat nu in het strafcommando met een ronde rode lap op zijn rug. De kleine kachel had ik schoongemaakt en al het vuil gooide ik nu in de Kieschgrube naast de schietbaan. Wat jammer toch dat die schietbaan nu bezet is! Het zou zo’n prachtkans voor een ontvluchting geweest zijn. Waarom heb ik toen toch niet doorgezet? Deed ik dat niet uit angst dat vrouw en kinderen wat zou overkomen? Of was ik misschien toch benauwd om die stap te doen. Ik weet het niet; mijn hoop dat er geen revisie komt is zeker nog te groot en bovendien beloofde Burgers mij in dat geval te waarschuwen. Ik moet mij nu maar op de vrachtwagen concentreren. Mijn uitrusting is helemaal klaar. Ik heb namelijk een zwart broekje van een S.S.man gestolen; of eigenlijk niet gestolen, want hij liet het bij mij in de kelder liggen en toen hij ervoor terug kwam was het er niet meer. Ik wist natuurlijk van niets en hij hoefde mij er niet op aan te kijken, want wat had ik nu aan zo’n broekje! Hij had toen weinig tijd om lang te blijven zoeken, want de soldaten moesten klaar zijn voor het aflossen van de wacht. Alles ligt nu klaar in de kluis. Mijn pantoffels heb ik door de schoenmaker laten veranderen zodat ze nu op spikes lijken. Dit kostte mij zeven sigaretten maar hij had er dan ook een geweldig werk aan. Wanneer Burgers mij nu waarschuwt zal ik meteen een poging kunnen wagen. Als de wagen naar Amersfoort rijdt heb ik daar wel een paar adressen om onder te duiken. Als de wagen de richting van de Heiligerbergerweg neemt kan ik proberen om bij de Glindhorst te komen. In alle richtingen heb ik relaties waar ik me zou kunnen verkleden om dan weer verder te trekken. Ja, dit plan lijkt me ideaal! Alleen moet ik nog een proefrit maken om te zien hoe de reactie van de Citroên zal zijn bij het dichttrekken van de luchttoevoerknop. Misschien kan André me daarbij helpen, ik zal het hem eens vragen. In de garage waren ze druk bezig; een vrachtwagen met roggemeel voor de varkens werd afgeladen onder de strenge ogen van Dikke Willie. Ja Dikke Willie, jij bent schrander met organiseren, maar wij zijn het ook. Toen alles uitgeladen was had ik minstens drie of vier kilo roggemeel in mijn bezit gekregen. Ik moet nu toch eens proberen om een flinke pannenkoek te maken. Er is voldoende meel en wat vet. Zelfs heb ik nog wat zelfrijzend bakmeel, al ben ik wat bang voor dat goedje. Het kan zelf rijzen en zou ik zoiets bij open vuur in bedwang kunnen houden? Maar het is de moeite waard om het eens te proberen. Met André ging ik na het uitladen de wagen schoonspuiten. Ik vroeg hem of hij mij herkend had uit Scheveningen. Ja, hij wist nog wie ik was. Ik had als tonnenstorter in de gevangenis altijd een blauwe schipperstrui aan en dat klopte! Ik vroeg hem hoe de treinreis naar Buchenwald verlopen was. ‘Dat viel erg mee, maar na de reis moesten wij in draf naar het kamp lopen. Soms met de handen omhoog en dat was haast niet te doen; ik dacht dat mijn longen zouden springen. Het kamp zelf was veel groter dan dit 145-1 hier. Het eten was ook wat meer en beter en we hadden een kantine Maar de behandeling was ook heel zwaar! Je merkte door de uitgestrektheid van het kamp de martelingen niet zó als hier, maar daar werd toch ook stevig geranseld.’ Het gesprek kwam vanzelf op ontvluchtingpogingen en ik vroeg hem of in Buchenwald daartoe de gelegenheid was. Nee, voor zover hij wist was dat nog nooit gebeurd. Wel scheen het
135 mogelijk te zijn om uit krijgsgevangenkampen de benen te nemen. Ik vroeg hem wat hij van dit kamp dacht. Het leek hem heel lastig, vooral zonder hulp van buiten. ‘Zou jij er tussenuit willen, André ?’ ‘Jawel, als ik maar zeker wist dat ze mijn vrouw niets zouden doen en dan; ik ben niet gestraf,t tenminste ik loop nu niet meer het gevaar de kogel te krijgen. Het Geuzenproces is lang geleden gevoerd en de vonnissen zijn bevestigd. We zijn gewoon in ‘Schütshaft’ genomen, dus als de oorlog is afgelopen zullen wij wel de eersten zijn die naar huis gestuurd worden!’ ‘Zou jij een weg weten André, om uit dit kamp te komen?’ ‘Eerlijk gezegd heb ik daar nog niet serieus over gedacht. Ik laat mijn fantasie wel eens met het beeld spelen, maar ik heb er eigenlijk nooit werk van gemaakt. Zou jij er dan tussenuit willen?’ ‘Ja natuurlijk, maar ik weet ook niet wat daarvan de gevolgen zullen zijn voor mijn vrouw. Nou we praten er nog wel eens over; misschien gaan we dan wel samen!’ ‘Dat zou fijn zijn ,al was het alleen maar om de Moffen te pesten’. André leek mij wel volkomen betrouwbaar toe, maar nu moest ik toch een paar dagen wachten voordat ik er weer over zou beginnen. Hij moest die ontvluchtinggedachte eerst maar eens overdenken en verwerken. We kregen nu samen de opdracht van Tito om het Lager in te gaan naar de smederij om de as van een aanhangwagen te halen. We moesten ons bij de Blockhut netjes afmelden, dat was ik niet meer gewend! ‘Am Tor’ stond tussen de andere slachtoffers een Jood die een groot bord voor zijn buik droeg waarop met grote letters te lezen stond: ‘Ik -vervloekte Hebreeër- heb mij voor Christen uitgegeven. Wie mij bespuugt doet wel!’ De Mof dacht zeker dat we dergelijke adviezen ook nog zouden opvolgen! Wat kennen deze heren ons Nederlanders toch slecht! In de eerste plaats zijn de meeste van ons geen Jodenhaters en in de tweede plaats bespuwen wij geen medemensen en zeker geen weerloze! Achter het revier was ‘Mal herunter’ weer eens bezig; de gevangenen stoven alle kanten uit. Dat heerschap is altijd gevaarlijk en hij weet van geen ophouden! Hij is in zijn woedende haat in staat om steeds door te ranselen net zo lang tot er geen leven meer in zijn slachtoffer zit. We vroegen de anderen wat er aan de hand was. ‘Ach ’ zeiden ze ‘Ze drukten zich even en toen kwam dat loeder er net aan’ De ‘drukkers’ -het waren er twee- werden ‘Am Tor’ geslagen. Een van hen schoot in het prikkeldraad maar hij werd er meteen weer uitgetrokken. Oneindig gaat hier het ranselen maar door en dan is het in het Lager nog niet eens zo erg als buiten het Lager bij de Joden of bij het strafcommando. Bij de Joden moet het op het ogenblik verschrikkelijk zijn. Die grove bruut -de ‘Opperscharführer’- is bij hen Arbeitsführer en dan weten wij wel wat dit voor de arme stakkers te betekenen heeft. Het is bekend dat hij geen Jodenvlees kan ruiken maar wèl Jodenbloed! Op het appèl konden we hier een staaltje van meemaken. Toen de cavalerie eraan kwam moesten de Joden alle kanten uitschieten om de slagen te ontwijken. Nu gelastte Berg dat het overgedaan moest worden. Verslagen stelden allen zich weer buiten het Lager op. Daar ging de horde! In de bocht van de poort gaf die bruut een van de Joden een trap en weer vlogen ze over elkaar heen met de vervaarlijk rammelende kar achter hen aan. Links en rechts werden er klappen uitgedeeld en wij stonden ons te verbijten. Maar wat konden we tegen die misdaden doen? Het appèl duurde oneindig lang maar eindelijk was daar toch het ogenblik dat Berg met zijn papiertje kwam opdagen. De Moffen stelden zich nu op om ieder die afgeroepen werd met schoppen te ontvangen. Als de mensen nu maar niet zo ontzettend slap waren dan zou dit alles nog wel meevallen maar de meesten zijn te uitgeput om hard te kunnen lopen. Nu moet bij het oproepen van zo’n nummer de opgeroepen persoon in looppas ‘Am Tor’, maar de meesten kunnen dit niet meer. In een heel langzame146-1 schijnlooppas verlaat zo’n man zijn rij. Daar komt nog bij dat door de uitputting de afgeroepene zijn nummer niet hoort en het gevolg is dat hij als een stuk vuil uit zijn rij getrapt wordt. Een droevig gezicht is dat; ìntragisch! Zo’n man weet dan niet langs welke Mof hij het best kan lopen; meestal wordt er dan ook getreuzeld.
136 Lachend wachten de Moffen zo’n wrak op en vaak laten ze dan de gevangene voorbijgaan om dan snel om te draaien en de verzwakte man te haken. Deze kan nauwelijks op zijn benen staan en hij kwakt natuurlijk op de grond. Met de stok wordt hij gedwongen weer op te staan, maar nauwelijks is hij overeind of daar volgt een trap zodat het slachtoffer weer omver tolt. Een vreselijk gezicht is het om de gevangene langzaam te zien opstaan, alles gaat even sloom. Eerst probeert de verzwakte man op zijn knieën te komen dan worden de ellebogen gebruikt daarna de handen en zo wordt zo’n lichaam langzamerhand in staande houding gebracht om dan met een schop weer tegen de grond gekwakt te worden. Eindeloos gaat dit spel door net zolang tot de poort bereikt is of tot het slachtoffer bewusteloos blijft liggen. Verschrikkelijk is het eerste, want dat eindigt meestal in het prikkeldraad. Verschrikkelijk is ook het tweede, want dan volgt meestal de contrôleschop. De Moffen waren wel erg boos vandaag. Als laatste woede-uitbarsting gaven ze het bevel tot Ringelpieszen. Daar ging het dan maar weer. Een uur kunnen de mensen tenminste aftellen. Gelukkig ging Berg weg en we werden aan de zorgen van Hurkmans toevertrouwd. Alles ging sloom en langzaam en Hurkmans maakte zich erg kwaad. Maar iemand riep hem toe dat hij zijn grote bek moest houden.‘Voor jou valt deze rotzooi wel mee Jan! Jij doet de hele dag niets anders dan op de Schreibstube zitten en daar valt nog wat extra’s te vreten. Jij bent niet voor niets zo’n vetkwab geworden!’ Hurkmans kalmeerde wat bij deze woorden. Hij moest er zich maar bij neerleggen dat het niet zo vlot ging. De mensen konden niet meer en een dodelijke vermoeidheid hing over de massa. Nu kregen we nog een uur lang ‘Mützen auf’ en ‘Mützen ab’ en eindelijk mochten we inrukken. Goddank, eindelijk was deze ellende voor de zwakken ook weer voorbij. Wat smaakten brood en sigaret hierna uitstekend! Er waren weer een paar nieuwen bijgekomen die een plaats achter in de barak kregen. Direct werden ze bestormd met vragen, maar veel wisten ze niet. Het waren zwarthandelaren die geen tijd hadden zich met de oorlog te bemoeien. Wat heb ik een hekel aan deze mensen! Ze zijn meestal kopschuw en bang. Eens maakte ik me zó kwaad, dat ik zo’n egoïst bijna een rolberoerte liet krijgen. De man was net aangekomen en wist niets van de internationale toestand te vertellen. Nee, dat interesseerde hem niet veel. Ik vroeg hem toen wat hij gedaan had. Wel hij had bonbons voor een hogere prijs verkocht. Foei, dat was lelijk! Prijsopdrijvers stierven hier allemaal door de kogel! Ik heb niet vaak iemand zó wit en akelig zien worden, maar ik was zó nijdig dat ik hem in zijn benauwdheid alleen liet. Ds. Zijlstra is naar barak 4 gebracht. Nijland vertelde mij dat hij het geestelijk nogal moeilijk heeft. Maar dat zal wel weer terechtkomen. Allen hebben hier die eerste aanval te bestrijden en dat doet ieder met zijn eigen wapens. Ik ben maar in de pen geklommen voor de brief aan mijn vrouw. Dit is werkelijk het grootste genot wat ik mij hier kan voorstellen. De hele avond ben ik met mijn brief bezig geweest ondanks aanmoedigingen van Jan om er nu maar eens mee op te houden. Het is zó heerlijk om je geest te ontlasten Tony vraagt wat ik allemaal opschrijf. Ik vertel hem dat ik met een dagboek bezig ben; gelogen is dat niet, want de brief heeft de vorm van een dagboek. Wat gebeurt hier toch ontzettend veel! Eindeloos kan ik doorschrijven. Als de bel klinkt heeft mijn brief al twintig kantjes. Mayer mag straks wel een aktetas meenemen! Daar komt van Buuren aan. ‘En van Buuren, hoe was het vandaag in het strafcommando?’ ’Het viel niet mee Kees, maar we komen er wel doorheen. Alleen het afranselen van de mensen deprimeert me zo’. Laten we maar naar bed gaan. Bid en slaap! 23 April 1942
137 147-1 De brief aan mijn vrouw rolde ik in de puttees om mijn been. Het was een heel pakket. Stel je eens voor dat zoiets op mij gevonden zou worden! Ik zou niet gelukkig zijn. Vanavond kan ik nog een heerlijk stuk bijschrijven, want Mayer heeft afgesproken om hem morgenochtend mee te nemen. Wat ben ik toch gelukkig met dit contact! Het is haast te mooi om waar te zijn! Vanmorgen is weer een nieuwe order uitgekomen: Niemand -ook de zieken niet- was vrijgesteld van ochtendappèl, behalve degenen die op het revier gecontroleerd waren op koorts. Dit is beulerij, want het wil zeggen dat degenen die koorts hadden wel naar het revier konden gaan, maar degenen die maagkrampen, ischias of andere ziekteverschijnselen zonder koorts hadden naar het appèl moesten en daarna -met toestemming van de Arbeitsführer- naar het ziekenrapport. Voor dit ziekenrapport moeten ze gemiddeld anderhalf uur wachten wat voor velen -die een ernstige aandoening zonder koorts hebben- haast niet te doen is. De Mof wist ons weer goed te treffen. Ook werd bekendgemaakt dat de nummers die aangewezen waren voor St. Michels Gestel zich voor het transport moesten klaarmaken. Joop -mijn onderbuurman- nam als herinnering een groot stuk zeep van mij mee. Dus die vent moest ons tot het allerlaatste bestelen. Ik had zin om zijn bagage te onderzoeken maar Jan Edens hield mij tegen: ‘Laat het nu maar, tenslotte is de vent niet de moeite waard en zeep heb je genoeg!’ Jan houdt niet van ruzies en voor hem liet ik het er maar bij. Toch was ik blij dat de man ophoepelde. Wij spraken meteen af dat de onderste rij door zou schuiven. Zo, nu hadden we een rustige en nette straat. Toen we het Lager uitgingen zag ik Mayer bij de groep staan die naar St. Michels Gestel zou gaan. Hij vertelde dat hij met hen mee moest maar dat het waarschijnlijk maar voor drie weken zou zijn. Ach, wat was dat jammer! Enfin, niets aan te doen. Ik moest drie week wachten en dan zou de zaak weer in orde zijn. Wat een goedheid anders van de Moffen om onze halve lijken een kuur te geven in St. Michels Gestel. Ze zouden daar een baantje krijgen in een nieuw Lager voor gijzelaars. Geesink had ook direct gesolliciteerd bij Berg, maar Berg wilde hem niet missen. Wat onlogisch zijn die Moffen toch! Ik zou zo’n type als Geesink wegsturen, dan was ik hem tenminste kwijt. Zou de buitenwereld misschien gaan reageren op de slechte behandeling in het kamp? Anders zouden ze die mensen toch niet willen redden van de dood! Maar aan de andere kant lopen hier nog genoeg uitgeteerde wrakken rond. Voor ons blijft toch onoverzichtelijk wat de Moffen doen. In het andere Lager was de S.S. druk aan het zingen en dat al zo vroeg! Toen we bij het wegvoeren uit het Lager er langs kwamen, bleek dat de tweede compagnie van de S.S. strafzingen had. Ik stelde me dit al voor in ons voormalig leger! Deze gedachte alleen al bracht een dusdanige stralende glimlach op mijn gezicht, dat de commandant van deze strafafdeling op mij toeschoot en mij een slag in het gezicht gaf. Wat had ik te lachen? Gelukkig liep onze Blockführer door en ik ging er maar gauw achteraan. Nadat mij nog een trap achterna gezonden was behoorde dit spektakel ook alweer tot het verleden. Ondertussen stonden de S.S.kerels rustig door te brullen van: ‘Und die andere heiszt Marie’. De Blockführer begreep er niets van… wat had ik dan toch gedaan? Ik had niets gedaan; ik had alleen maar even moeten lachen. Waarom ik dan gelachen had? Wel, ik stelde mij voor dat -als zóiets in òns leger zou voorkomen- de commandant dan vast zenuwziek zou worden! Daar begreep onze Blockführer niets van; ‘Aber Dienst ist doch Dienst?’ zei hij verwonderd. Hierin ligt nu het grote verschil tussen ons Volk en de Duitsers. Het is in de eerste plaats het verschil in het aanvoelen van humor. Hierdoor zullen wij altijd weerhouden worden van extreme daden. Humor is toch een grote rem voor allerlei excessen en wanneer de Duitser wat meer van deze goede eigenschap had gehad zouden er nooit zulke rampen ontstaan zijn. Verder is er nog dit verschil in karakter; de Duitser is gehoorzaam dienstbaar en gemakkelijk te leiden en de Hollander is vrij individueel ingesteld en moeilijk te leiden. God, laat ons dit mogen behouden, al weten we heel goed dat door deze eigenschappen ook grote fouten zijn gemaakt. Maar in de toekomst moet het mogelijk zijn om deze fouten te corrigeren. Wij waren in het verleden niet ongelukkiger dan het Duitse- of welk volk ook. Maar enkele veranderingen zijn zeker noodzakelijk. 148-1 Tjonge, wat was de Reinigingsdienst toch
138 actief! Ik heb die twee mensen nog nooit zo hard zien werken! Soms zetten ze het zelfs op een hollen met hun vuilnisbakken. Maar ja, de concurrentie van de andere bietsers is groot en daarom trachtten Mante en van Engelen de buit zo snel mogelijk binnen te krijgen voordat het leger van bietsers actief zou worden. Zo ken ik een oud mannetje dat bij de smederij is ingedeeld. Op de een of andere manier heeft de voorman van de smederij kans gezien om deze man elke ochtend als een der eersten het Lager uit te werken. Hij bietst dan de hele morgen naar de peukjes en ’s middags levert hij de helft aan zijn voorman af. Allemaal een kwestie van organisatie. Ik vroeg de voorman eens onder welk motief dat mannetje elke ochtend het Lager uitging. O, dat was eenvoudig: controle van de goten en de waterleidingen. Dat kereltje loopt ook de hele dag met een beitel en een hamer rond. Hij is net een oude mus in de dakgoot. Het liefst worden alle leidingen en goten van de hoofdwacht nagekeken, net zolang tot hij er weer uitgedonderd wordt. Zo komt hij ook steeds in de garage om aardappels te organiseren en dit zal zijn dood wel worden, want de vent is daarbij zo brutaal als de beulen! Voor de garage stonden de wagens opgesteld voor de reizigers van St. Michels Gestel. Daar zag ik Mayer ook staan, ook hij was bepakt en beladen. Ik hoop nu maar dat hij niet zo lang weg zal blijven. Het is toch zó jammer vooral nu er zo’n dikke brief voor mijn vrouw klaarligt. Ik moet proberen een ander contactmiddel te krijgen. Bàh, wat een pèch! Daar vertrekken de wagens met de kuurgasten van St. Michels Gestel. Als de Mof zo doorgaat met onmenselijke handelingen dan kunnen ze om de veertien dagen wel wagens met halve lijken laten vertrekken! Ik ben plotseling in het bezit van een hond gekomen! Toen we in de garage bezig waren kwam Stuivenberg -de chauffeur- met een jonge bouvier aanzetten en omdat ik altijd zijn wagens verzorgde was het logisch dat ik de hond onder mijn hoede kreeg! Ik was geweldig in mijn nopjes! Nu had ik naast mijn planten ook nog een hond. Mijn humeur dat sinds het vertrek van Mayer niet zo best was fleurde weer op. De hond luisterde naar de naam Max, maar dat vond ik veel te Germaans. Ik doopte hem ‘Thumbs’. Niemand in de garage begreep wat die naam betekende. Ik legde hen uit dat mijn hond thuis -die ik niet bezit!- zo heet en dat het zo’n prettige naam is om hard te schreeuwen. André vertelde ik wat de naam te betekenen had en ik wees hem naar mijn duim. Hij vond het geweldig! Ik heb Thumbs er meteen aan gewend om in de kelder te liggen; daartoe vroeg ik Jan Edens om een paar botten, waarmee ik hem in de kelder opsloot. Tito vond het uitstekend dat ik af en toe naar de hond ging kijken. Als Thumbs goed opgroeit wil hij hem wel hebben. Teruggekomen in de garage kregen André en ik de opdracht om vaten naar de tuinderij te brengen. Op het plein waren de sintelstorters druk bezig. Die kerels hebben het beroerd; dag in dag uit moeten ze in de sintels werken. Nu gaat het nog maar als straks die boel erin gewalst moet worden dan zal het wel een beulswerk zijn. Waarom zouden die Moffen steeds zo moeten slaan? Nu ook weer. De Arbeitsführer liep tussen de mannen door en af en toe gaf hij iemand zonder enige reden een striem. Daar zag ik dat de man van de ontvluchtingpoging ook in dit commando zat. Hij zal wel niet gelukkig zijn met die rode lap, want zo’n lap nodigt de Mof uit tot slaan en een rode lap moet dan veel kunnen verdragen. De Arbeitsführer liep daar waarachtig rond met de bullepees uit het arrestanten lokaal. Het bleek nu al gauw dat het om het afbeulen van die rode lap ging; zodra hij even ophield kreeg hij een haal. Het is onbegrijpelijk dat de mensen hier af en toe niet gek worden. Ik heb ze wel eens verdwaasd gezien na een afstraffing maar een werkelijke vorm van idiotisme heb ik hier nog niet meegemaakt. ‘Kom André, we zullen de kruiwagen erbij gebruiken dan leren we Thumbs om netjes met de wagen mee te lopen.’Thumbs lag heerlijk op zijn bot te knabbelen. Hij was woest dat ik het hem afnam. Het bot legde ik in de kruiwagen en daaroverheen werd een vat gelegd. Thumbs liep prachtig mee ondanks het geroep en gefluit van de S.S.soldaten. Die kerels konden het niet uitstaan dat de hond zich niets van hen aantrok. Ik kon veilig met het dier erop uittrekken, want
139 welke Arbeitsführer zou daar een aanmerking over durven maken; de hond was namelijk indirect van Knipperoog. 149-1 In de tuinderij heerste grote belangstelling vanwege lawaai en geschiet dat van buiten het Lager kwam. De Moffen hielden een anti-invasie oefening met tanks en infanterie. Het was werkelijk een imposant gezicht om die kolossen het bos door te zien trekken. De infanterie was er helemaal in en de mannen slopen vlak langs ons kamp. Een van de tuinders -natuurlijk een Amsterdammer- schreeuwde naar een sluipende soldaat: ‘Pas op Piet, daar benne landmène en in die beuke sitte parachutiste!’ De soldaat tikte even tegen zijn voorhoofd, maar plotseling ontdekte hij dat dit geen plagerij was van een S.S.collega maar van een vieze smerige Häftling. Hij richtte zijn mitrailleur op de plager en roffelde een serie schoten af. Alles ging in dekking. We schrokken ons een ongeluk! Het bleken gelukkig maar losse flodders te zijn. Dat ontlokte bij onze Amsterdammer die er ook ingevlogen was: ‘Verrèk, dat was link!’ Er lag toch een appreciatie voor de goede mop in deze woorden. Thumbs was geweldig kwaad vanwege al die herrie in het bos. Was het maar werkelijkheid en konden we maar meedoen, maar dan natuurlijk niet als hulp van de Moffen! We maakten nu heel wat ritjes met de hond voor de kruiwagen; zo leerde hij tenminste netjes meelopen. Zodra het vat van de wagen afviel sprong hij erin en hapte naar zijn bot Bij de sintelstorters had het lawaai enige opwinding veroorzaakt omdat ze aan een invasie hadden gedacht. Wel eigenaardig, zo was dat ook in Scheveningen dat elk vreemd lawaai de hoop deed herleven op een Engelse inval. Ik lichtte André in over het doen en laten van de mensen in de garage en vroeg hem om ook op te letten wat er uitgevoerd werd. Ik vertelde hem nu van de telefoon: ‘Zou jij mij nu niet bij een volgende gelegenheid willen helpen André?’ Dat beloofde hij en als tegenprestatie vroeg hij of ik zo nu en dan iets voor hem organiseren kon omdat hij doorlopend zo’n honger had. ‘Dat komt in orde jong, kom maar dadelijk mee!’ en samen gingen we naar de kelder waar ik hem een homp brood gaf. Thumbs sloot ik meteen op. Hij moet nu leren wat huiselijker te zijn. In de garage werden we aan het schoonmaken gezet. Ineens klonk buiten een geweldig lawaai. Iedereen liep naar buiten om te kijken wat er aan de hand was. Er was een geweldige deining onder de sintelstorters. Der Maxe en de Arbeitsführer hielden een soort veldslag onder de gevangenen. Één lag er al bewusteloos op de grond. Toen eindelijk de rust hersteld was werd de bewusteloze met een brandspuit bewerkt. Er zat zo’n kracht achter de straal dat het lichaam omgerold werd. Maar het bleek niet mogelijk om de man tot bewustzijn te krijgen. Ik wilde weggaan omdat ik dat toneel niet meer wilde zien maar liet evenals André mijn afschuw teveel merken. Dadelijk gelastte de Arbeitsführer ons te blijven kijken. De spuit werd nu voor de grap ook op de anderen gericht. Toen deze ‘mop’ was afgelopen werd de bewusteloze man ‘Am Tor’ gelegd. Ook achter Stube 3 bij het Heldenkellercommando gingen ze hevig tekeer. Ze waren weer bezig, de cultuurhervormers! Daar kwam der Maxe op zijn fiets al aan. Dat feest moest hij als Arbeitsführer toch ook bijwonen! Het was nu half twaalf en ik ging naar Jan Edens om wat voer voor de hond te halen. Hier moest ik wel lachen! Willem uit de garage was al met mijn hondenblik bij Jan geweest om voer voor Thumb te halen en Jan had hem het vuilste varkensvoer gegeven. Dit bleek Willem smakelijk opgegeten te hebben. Ja, geef hem eens ongelijk. Hij denkt natuurlijk ook: ‘de mens gaat voor het beest!’. De meeste zullen net doen als hij en je kunt het hem niet kwalijk nemen. Thumbs at zijn portie smakelijk op terwijl ik mij verfriste. Gezellig om een hond te hebben! Jammer dat ik hem niet in ons Lager mag meenemen. Dat vertrouwt Stuivenberg niet, want hij is bang dat de hond gemept zal worden om als voedsel voor de gevangenen te dienen. Die ervaring hadden ze met katten opgedaan; de keuken had het eens met katten willen proberen om de muizen weg te houden maar de poesjes verdwenen stuk voor stuk na eerst lief te zijn aangehaald door de gevangenen. Ik heb al gehoord dat kattenvlees heerlijk smaakt. Deze kattenmepperij is van ’t winter gebeurd en na die tijd
140 hebben ze maar geen nieuwe katten meer genomen. Bij het luiden van de bel. liepen André Piet en ik het Lager in. Bij de poort lag de rode lap nog kletsnat op de grond. Hij moest wel 150-1 zwaar boeten voor
zijn ontvluchtingpoging! De man zou hier wel kapot gaan, want de wind en de grond waren nog vrij fris en hij moest daar blijven liggen tot vanavond negen uur. Na het eten om één uur gingen we het Lager weer uit. De rode lap zat nu op de grond. In het voorbijgaan vroeg ik hem hoe het ermee ging ‘Gaat wel’ was het antwoord. Konden wij maar iets voor hem doen! Een toonbeeld van eenzaamheid en ellende, die man met als achtergrond dat prikkeldraad! Zou de Mof dit alles nou niet raken? Hoe is het mogelijk dat mensen elkaar dit aan kunnen doen? Is onze hele beschaving dan niets anders dan een laagje vernis? Ik kan me niet voorstellen dat dit alles nog mogelijk is in de twintigste eeuw; de eeuw van de verlichting! Bij het gaan naar de garage hoorde ik van een S.S.soldaat dat ze niet meer in de grote kelder mochten komen. Gelukkig was ik de reden tot dit verbod niet! Vannacht had een van de Schildwachten zich gedrukt en was in de grote kelder gevonden. In de garage was iedereen druk aan het werk en ik ging gauw aan de slag met de wagen van Knipperoog. Daar kwam knipperoog net aanlopen of de wagen al klaar was? ‘Zeker, Obersturmführer!’ Of dit baantje mij beviel? ‘Heel goed, Obersturmführer!’ ‘De wagen ziet er tegenwoordig prachtig uit!’ ‘Jawohl, Obersturmführer’ ‘Van wie is die hond waarmee ik je vanmorgen zag lopen?’ ‘Van U, Obersturmführer.’ Daar begreep hij niets van en ik legde hem uit waarom het eigenlijk zíjn hond was. Ik moest dadelijk Thumbs halen. ‘Hoe heet die hond?’ ‘Thumbs’ ‘Dat ruikt Engels!’ Maar Engels of niet, hij was dermate gecharmeerd door de kleine bouvier dat hij hem wilde hebben. Ik moest hem daarom maar zolang verzorgen. Dat was mijn bedoeling ook! Wie zou mij nu nog iets kunnen doen? Ik was toch duidelijk een soort oppasser van onze hoogste chef geworden. Iedereen -die ik tegenkwam- vertelde ik dat ik de hond van de hoogste baas moest verzorgen. Tito vond het jammer dat de chef zijn oog op Thumbs had laten vallen. Maar ja, dienst is dienst. Alle Block- en Arbeitsführers moesten nu ook gauw ingelicht worden dat ik door de hond in de invloedsfeer van de baas stond. Waar zo’n hond al niet goed voor is! Willem had al hele plannen gemaakt waarin Thumbs het middel was om elke dag aan veel extra eten te komen. Ik werd misselijk bij het idee wat die man gisteren naar binnengewerkt had, want Jan had hem het vuilste van het afval gegeven, wel begrijpende dat het hondje anders een liefelijke hongerdood zou sterven. Ik kon van Willem zelfs sigaretten krijgen als ik mee wilde helpen de hond te exploiteren, maar ik wees alles van de hand ‘Als er wat eetbaars bij is zal de garageploeg niet vergeten worden en anders haal ik wel twee keer eten. Maar beloof me nou één ding; dat je niet met het eten van de hond begint te knoeien. Als ik jou daarop betrap sla ik je dóód!’ In de garage was het rustig en André liep niets te doen. Dit was een mooi moment om de Citroên eens te testen. Ik maakte de draad vast en vroeg André om de wagen te starten dan kon ik eronder kijken. Zogenaamd om te zien wat er zo’n lawaai maakte. André kroop achter het stuur. Ik nam mijn zitplaats in op de plank en wel zodanig dat ik onder de treeplank door naar buiten kon kijken. Toen de motor liep rukte ik aan het touw. Maar er gebeurde niets, de motor liep rustig verder. Er moet dus iets niet in orde zijn. Ik kroop eronder uit en samen keken we de motor na. André die van niets wist- begreep maar niet wat voor gerammel ik nou eigenlijk zocht. Hijzelf had niets gehoord. Ik legde hem nu mijn bedoeling uit, want als automonteur kon hij mij misschien
141 helpen. Het leek hem beter om het touwtje zo te bevestigen dat de gasregeling afgesloten kon worden. Dat deden we en ja hoor, prachtig zakte de motor af om dan weer langzaam op toeren te komen als ik het touwtje los liet. Zó, dat was voor mekaar! ‘Bedankt André en vraag nu maar niets. Heb je al over ons gesprek -om er eventueel tussenuit te knijpen- nagedacht?’ ‘Ja, dat wel en ik zou geen ogenblik aarzelen als ik niet zo bang was dat er iets met mijn vrouw zou gebeuren!’ Het had nog geen haast en hij kon zijn beslissing uitstellen totdat Burgers mij een hint zou geven.151-1 Hij beloofde mij dat hij er met niemand over zou spreken. Natuurlijk, ik wist wel dat ik hem vertrouwen kon! Verder spraken we af dat hij op zijn werk zoveel mogelijk op kleine schaal zou saboteren en dat hij in hoofdzaak gereedschappen zou doen verdwijnen. Het was te gevaarlijk als we per ongeluk eens hetzelfde zouden doen, bijvoorbeeld op één dag benzine in de goot laten lopen. Nee, dat zou gemerkt kunnen worden. Gereedschap is voor hem een uitstekend artikel, want reservemateriaal bestaat niet en aanvulling krijgen ze ook niet. Heerlijk, om iets voor de goede zaak te kunnen doen! André stelde voor om de benzinebunker in de fik te zetten maar dat zou te gek zijn...hij werd nu wel héél erg enthousiast! Het is prettig dat we elkaar gevonden hebben maar we moeten uiterst voorzichtig blijven. Het parool is hier: ‘vriendjes met de Moffen blijven, mondje dicht en de rest wijd open.’ We moesten nu de takel naar de voorman van het strafcommando brengen die buiten het Lager bij de nieuwbouw werkte. Ik nam de takel en André het touw. We meldden ons niet af bij de Blockhut en dat lukte wonderwel! André kwam praktisch nooit buiten het Lager en bij de nieuwbouw was hij nog niet geweest. Hij moest zijn ogen maar goed de kost geven. Alles precies te weten komen! Vooral afstanden kennen is een eerste vereiste wanneer je over ontvluchten droomt. Wij merkten wel dat de buitencommando’s het zwaar hadden. De Joden mochten nu niet eens meer hun bakken gebruiken om de stukken beton te dragen, dat konden ze wel met hun handen doen. Bij de nieuwbouw wees ik André de weg. ‘Kijk, daar achter de nieuwbouw loopt de Leusderweg. Het kamp ligt dus in de vork die Laan 1914 en de Leusderweg vormen. Kijk, van hieruit kun je de mensen zien fietsen’ Nadat we de takel hadden afgeleverd wees ik hem weer verschillende dingen op de terugweg. ‘Kijk André, als je hier -inplaats van rechts- links afslaat kom je langs een boerderij. Achter die boerderij loopt dan weer een pad naar de Leusderweg.’ André kwam hoe langer hoe meer in een ontvluchtingstemming, overal stelde hij nu belang in. In plaats van de Arbeitstor in te gaan liet ik hem nog even de Schieszstand en de Kieschgrube zien. Op de Schieszstand stonden de gevangenen te werken, omsloten door een postenketen ‘Mocht iemand je hier vragen wat we hier uitvoeren, dan zeg je maar dat je hier een kruiwagen met een hamer erin hebt achtergelaten en dat we daarnaar zoeken.’ Am Tor zat nog steeds de rode lap. Wat moest die man daar niet lijden of zou hij nog steeds in een halfverdoofde toestand verkeren? Toen we dichterbij kwamen zagen we dat hij over zijn hele lichaam beefde. We konden helaas niets voor hem doen, we moesten doorlopen. In de kelder werd ik door Thumbs met een heftig gezwaai van zijn staartstomp begroet. Hij moest nu maar even los en ik was benieuwd of hij bij mij in de buurt zou blijven. Voor alle zekerheid haalde ik bij Jan nog een stuk bot, liet hem eraan ruiken en stopte het daarna in mijn zak. Braaf bleef hij nu bij mij in de buurt. Om vijf uur was ik weer in mijn kelder, natuurlijk vergezeld van Thumbs en al gauw kwam Jan met een heerlijk diner aanzetten. Er zat zelfs vlees in! Héérlijk smaakte dat; het was haast jammer dat de hond naast me zat, want die was al haast even hongerig als ik. Voor André bewaarde ik ook iets wat hij dankbaar accepteerde. Hij vertelde mij nu dat hij een gesprek had afgeluisterd tussen Tito en Berg. Het bleek dat Tito bepaalde leveranties zelf kon plaatsen en Berg en hij waren nu samen aan het bestuderen welke voor hen de voordeligste waren. Dus ook
142 Berg zit in het schuitje! Wat een heerlijk corrupte bende is het toch! En Dikke Willie mag dan wat van de leveranties achterhouden en dit zo in de zwarte handel laten verdwijnen. Nu krijgt Thumbs zijn eten en ik sloot hem in de kelder op tot morgenochtend. Wat is het toch gezellig in de kelder met die planten en nu die hond er nog bij! Ik zit hier veel liever dan in die akelige en sombere barak met zijn eeuwige ruzies en zijn niet te verdrijven stank. Toen ik naar de appèlplaats ging zag ik de rode lap nog op de grond zitten. Hij wiegde nu met het bovenlichaam heen en weer zoals ik dat wel eens bij zwakzinnigen en blinden gezien heb. zou de man op het 152-1 ogenblik geestelijk misschien in de war zijn? Hij zag er beklagenswaardig uit met zijn natte bemodderde kleren en bloed op zijn gezicht Daar kwam de cavalerie alweer aan. Steeds ben ik in spanning of die arme drommels het wel zullen halen. Vandaag was het weer hopeloos. De eersten struikelden van vermoeidheid over hun eigen benen en daardoor ontstond er een kluwen van lichamen in de poort. De Moffen haastten er zich naartoe met stokken. Nauwelijks was dit lugubere toneel voorbij of er gebeurde opnieuw wat schofterigs. De Arbeitsführer van de sintelstorters liep naar de rode lap en vroeg hem wat. Verdwaasd keek de rode lap hem aan. Opeens kreeg hij een volle schop tegen zijn borst zodat hij weer bewusteloos achterover viel. Nu werd het lichaam met een stok bevoeld en beprikt. Wat daarvan de bedoeling was begreep ik niet maar wat is hier nu wel te begrijpen? Het appèl ging vandaag vrij goed maar nadat de mutsen goed op- en afgezet waren kwam Berg alweer met zijn briefje aan. Onder de opgeroepen nummers was natuurlijk ook weer van der Lee; ook was er de voorman van een van de buitencommando’s bij, een katholieke geestelijke. Een pas aangekomen Joodje wilde het -tot zijn ongeluk- wat al te militair doen en op een sukkeldrafje ging hij zich melden bij Berg nadat zijn nummer voor het ‘Am Tor’ afgeroepen was. Hoe dom! Voordat het oude mannetje begreep wat er gebeurde lag hij al op de grond met een striem over zijn ogen. Toen hij zich niet zo gauw kon herstellen werd hij door Berg persoonlijk ‘Am Tor’ getrapt. Op het moment dat het Joodje op wilde staan kreeg hij weer een schop en daar sloeg het lichaam opnieuw tegen de grond Dit spel duurde net zo lang tot hij ‘Am Tor’ lag. Zo eindelijk leek het voldoende te zijn geweest, de massa mocht inrukken. We werden echter dadelijk teruggeroepen. Er zat te weinig ‘Bewegung’ in. Als het nu niet direct beter ging zou er ‘Ringelpieszen mit Handfassen’ op volgen. Daar stoof al vloekend de bende weg op het commando; ‘Weggetreten,, marsch, marsch!’ Tijdens het eten hoorde ik van Tony Nijland dat Ds. Zijlstra het vrij slecht maakt. Maar het schijnt toch weer een geestelijke inzinking te zijn. Hij moet dan maar zo gauw mogelijk weer hier komen, want in barak 4 kan hij alleen maar zieker worden. Na het eten werden we weer het Lager uitgevoerd. Thumbs lag heerlijk te slapen in de kelder, maar nauwelijks had hij de open deur in de gaten of hij glipte eruit. Hij was dolblij met zijn vrijheid. Na een kwartier werd ik weer afgehaald en ik probeerde de hond te pakken te krijgen om hem gauw weer in de kelder te stoppen maar daar dàcht hij niet aan! Vrolijk wandelde hij mee in de richting van het Lager. Ik vroeg de Blockführer of ik hem niet mee mocht nemen; ‘Das kommt aber nicht im Frage!’.Zo moest ik dan maar van Thumbs tot morgenochtend afscheid nemen. Hij wilde nog met ons mee maar werd door de Blockführer weggejaagd Om halfacht ging ik naar het revier om wat vaseline te halen voor mijn hand die ik vanmorgen aan de kachel gebrand had. Er stonden al een massa mensen In hoofdzaak mannen van de buitencommando’s en mensen die een afranseling gekregen hadden. Wat zal Dr. Noorda later veel kunnen vertellen over dit dagelijkse spreekuur! Het is een raadsel hoe mannen met dergelijke verwondingen nog door kunnen werken. Vooral de voetwonden gaven zo’n last bij het lopen; er waren hier verschillende gevallen met etterende voetzolen. De ernstigste patiënten waren de Joden; velen werden door vrienden naar het revier gezeuld. Moeten dergelijke stakkers morgen weer aan de slag? Bij het zien van al dat leed kan ik me niet voorstellen dat zelfmoord
143 hier niet voorgekomen is; mij is tenminste nog geen geval bekend. In Scheveningen hadden we toch wel zelfmoordgevallen. Vooral in die beruchte periode van voorjaar 1941, de periode van het Geuzenproces. Het duurde zó lang dat ik maar wegging. Ik had geen zin om nog langer in die ellende te staan, de mensen stonken toch zó ontzèttend! Zou ik zelf ook zo’n lucht bij mij hebben? Nou ja, ik ruik het zelf tenminste niet!. Terug in de barak hoorde ik dat we vis konden krijgen en nog wel vijftien stuks de man. Direct nam ik Geesink in de arm en al gauw hadden we voor vier man visjes. Maar wat was dat een dèsillusie. Het leken wel kleine stekelbaarsjes in het zuur. In één hap gingen alle vijftien naar binnen. Na het eten was mijn eerste werk het verscheuren van de brief. Het is ontzettend jammer dat hij nu niet verstuurd kan worden maar ik moet mij over deze teleurstelling heen zetten. In ieder geval hèb ik contact gehad en er is hier zoveel groter leed dan het mijne dat ik er maar niet te lang bij moet blijven stilstaan. 152-1 Misschien kan ik nog andere wegen vinden en tenslotte komt Mayer over drie weken terug. Ik moet nu maar geduld hebben. Nadat ik de brief in de W.C. vernietigd had gingen Beck en ik nog een eindje wandelen. Velen liepen buiten van het heerlijke weer te genieten. We behandelden het onderwerp hoe de herbewapening straks internationaal geregeld zou kunnen worden; in de eerste plaats door een volkerenbond met zeer vèrgaande bevoegdheden gesteund door een internationaal leger. De landen zouden geen aanvalswapenen meer mogen hebben of maken. Wel defensieve wapenen bijvoorbeeld in de vorm van fortificaties. We waren het er niet over eens wat nou precies aanvals- of verdedigingswapens waren maar ja, dat is niet aan ons om dat te beoordelen Zo langzamerhand werd het tijd voor de laatste ronde. Ik vertelde Beck nog van mijn pech met Mayer. Hij was nog altijd huiverig voor zo’n S.S.man en ik veronderstel zelfs dat hij het maar beter voor mij vond dat deze relatie verbroken was. We zijn net op tijd binnengekomen, want daar gaat de bel al. We kruipen nu maar gekleed onder de dekens anders krijgen we trammelant. In het donker zullen we ons naderhand wel uitkleden. Slaap wel allemaal en blijf hopen op de dag van de bevrijding! 24 April 1942 Vannacht was het even onrustig ik werd wakker van een geweldig lawaai op de corridor. Twee mannen- in hun ondergoed gekleed- waren met elkaar aan het vechten. Ze hadden er ruzie over gekregen wie er het eerste aan de beurt was geweest om naar de W.C. te gaan. Door het kabaal gewekt ging ik naar de corridor en nu zag ik de tragiek van dit alles hier pas goed! Daar stonden -bijna ontbloot- twee mensen met elkaar te vechten die meer op geraamten leken dan op normale lichamen. Het was eigenlijk niet eens vechten, want dat konden ze niet meer. Ze worstelden wat met elkaar onder een stotend gehijg. Doodmoe waren ze toen ik hen scheidde en dat hoefde ik niet eens met kracht te doen. Beiden hield ik ze links en rechts van me en trachtte zo de gemoederen te kalmeren. Ze waren woedend het liefst zouden ze elkaar zo weer aangevlogen zijn! Toch bleek het teveel te zijn geweest, want mijn rechtse man zakte in elkaar. Hij hoorde op 2c thuis en daar hebben we hem op zijn bed gelegd. Toen we weer op de corridor kwamen lag de ander ook op de grond. Hij was niet bewusteloos maar had het vreselijk benauwd. En dat zijn nu de mensen die een half jaar geleden sterke arbeiderslichamen hadden en wat blijft er hier nog van hen over? Ik weet dan ook wel zeker dat velen van degenen die kamp Amersfoort mee moeten maken -en die niet zo gelukkig zijn om een baantje zoals het mijne machtig te worden- hier ten dode opgeschreven zijn en dat zij -die het geluk hebben om naar huis te worden gestuurd- ook dan nog zullen merken dat hun gezondheid voor een groot deel verwoest is! Na het opstaan en het wassen ging ik buiten wandelen en liep meteen even langs het T.B. zaaltje. Ze hadden heerlijk van de sigaretten genoten en vroegen of ik misschien een sigarettenpapiertje voor hen had, want ze bezaten nu vier peukjes. ‘Hadden jullie geen last van het roken?’ vroeg ik ze.
144 ‘Nee, helemaal niet! Merk je niet dat we veel beter zijn?’ Ik zei tegen ze, dat ik geen sigarettenpapier had, alleen maar noodsigarettenpapier. Sigaretten papier is hier haast niet te krijgen. Ik gebruik voor mijn bietstabak altijd boterpapier. Nou, dat was geen bezwaar. Ze waren al van plan geweest om toiletpapier te gebruiken maar dat stonk zo gemeen. Ik gaf hun een stuk papier en ben toen verder gaan wandelen. Op de terugweg zag ik de rook uit het raam van het T.b.zaaltje komen; de heren waren aan het genieten en het kon geen kwaad, want de Witte Muizen waren er toch niet. Wel kwamen Tito en Berg eraan maar ze merkten niets. Die heren gaan elke morgen naar de keuken voor hun ontbijt en dat ze zich volstoppen kun je wel zien; ze zijn niet voor niets zó dik. Op het T.B.zaaltje hoorde ik dat de rode lap gisteravond naar het revier gebracht was. Hij was weer bewusteloos en dat vonden we tenslotte maar gelukkig. ‘Je merkt dan tenminste de kou niet’ was het commentaar van de T.B.afdeling. Het boterpapiertje vonden ze nog wel meevallen, al smaakte de sigaret nou niet bepaald naar een Caravellis. Ze hebben wel last gehad van Piet van Alphen onze zwakzinnige. Deze valt op door zijn rode baard154-1 en je ziet hem altijd in het revier rondscharrelen. Hij zegt geen stom woord behalve als hij sigaretten ruikt; dan krijgt hij plotseling de geest, want als hij dan zijn mond zou houden zou hij nooit iets kunnen krijgen. Zo gek is onze Piet dus blijkbaar niet! Daar kwam het Schweinencommando weer aan en het werd tijd om het Lager weer uitgevoerd te worden. Ik was benieuwd waar Thumbs zou zijn, want hij was niet in de buurt van de kelder. De biets viel niet mee! Meestal is de vuilnisbak dan de vorige dag kennelijk door een handige bietser tegen een uur of vijf ’s middags geleegd waardoor al de peukjes die er tot die tijd ingegooid waren aan mijn neus voorbij gingen. Terwijl ik bezig was kwam Stuivenberg met Thumbs bij mij. De hond was de hele nacht in het S.S.Lager bij hem geweest. Het beest had nog niet gegeten en daarom ging ik even met hem bij Jan op bezoek. Zo kon ik dan tegelijkertijd mijn portie nemen. De Unterscharführer van de wapenkamer keek mij wel heel achterdochtig aan maar voordat hij mij iets vroeg vertelde ik hem dat de Obersturmführer mij bevolen had om voor de hond te zorgen. Het bleek een prachtige pas-partout te zijn. Het was nog veel te vroeg om naar de garage te gaan en daarom bleef ik nog even bij de kachel luieren en ging in gedachten na welke weg ik zou moeten volgen om contact te krijgen met mijn vrouw. Het beste leek mij om de verbindingsman van Theo van der Stadt eens te polsen. Dat moest toch die man zijn die in het Duitse magazijn naast de Duitse kapper werkte. Ik zou vandaag eens kunnen proberen om met die man in contact te komen. Maar hoe moet ik dàt doen? Ik zou hem om poetsdoeken voor de garage kunnen vragen die hadden ze daar trouwens toch altijd nodig! Ja, dat kon ik meteen wel eens gaan doen. Thumbs moest nu maar even in de kelder blijven, al deed hij nog zo enthousiast om mee te gaan. Ik moet de hond naderhand maar eens leren om nijdig tegen de Moffen te doen, dat zou veel prettiger zijn. Hij is nu teveel een allemansvriend. In de garage waren ze nog steeds bezig met de Renault. Burgers vroeg mij of ik de takelsleutel gezien had. Nee, die had ik niet gebruikt. Het bleek erg lastig te zijn dat de sleutel niet te vinden was; je kreeg tegenwoordig ondanks de nieuwe orde niets meer. (Goed gedaan André, om nu maar direct met zo’n veel gebruikte sleutel te beginnen!) Maar de boeren zeggen: ‘Wat beur’n moet moet beur’n’ en dat dacht André kennelijk ook. Ik vroeg Burgers om een bon voor poetsdoeken maar dat vond hij niet nodig. Daarom ging ik maar zonder bon naar het Duitse magazijn maar de man was er niet. Hij zou bij de N.S.B.er Rosier zijn. Het bureau van Rosier was echter leeg. Maar wat lag daar? Drie pakjes vloeitjes! Gauw verdwenen ze in mijn zak. Dat was geen kattenpis, daar konden ze ook in het T.B.zaaltje van meeprofiteren! Was dit nu diefstal? Ja, eigenlijk wel! Maar voor mijn geweten duwde ik de pakjes vloeitjes maar in het laatje ‘sabotage’. Voordat ik het gesaboteerde in mijn kluis opborg gaf ik André een pakje. Hij zette grote ogen op en wilde kennelijk wat vragen maar
145 hield toen wijselijk zijn mond. Dat had hij zo langzamerhand wel geleerd. Ik raadde hem aan het pakje goed op te bergen, want er was een kleine kans dat de bestolene ook hier zijn beklag zou komen doen. Ik werkte nu weer buiten aan de Ford. Heerlijk, dat werken in je naakte bovenlijf. Wat had ik het toch goed! Ik had het gevoel of ik een vrij beroep had in tegenstelling tot de sintelstorters. Die werkten nu vlak voor de garage maar gelukkig hadden ze vandaag een betere Arbeitsführer bij zich. De Manke stond daar nu zwaar op zijn stok geleund. Het was een prettig idee voor de mannen dat hij niet zo hard zou kunnen slaan. Kijk, daar liep de man van het Duitse magazijn. Zijn afdeling lag hier vlak tegenover dus ik liep zomaar naar hem toe. Ja, hij had wel poetsdoeken maar of ik een bon had? Nee, Burgers vond dat niet nodig, het kon wel met de groeten af had hij gezegd. Ik maakte een inleidend praatje over het werk. De man deed niet onvriendelijk. Plotseling zei ik tegen hem dat hij de groeten van Theo van der Stadt moest hebben. Stomverwonderd keek hij mij aan. ‘Het is zònde dat Theo ter dood veroordeeld is,’ zei hij ‘het is zo’n prettige jongen! Maar misschien is er nog een kans op gratie omdat buiten zóveel instanties èn burgers handtekeningen verzamelen om de O.D.ers te redden. Ook de kerken doen daaraan mee. Er is dus wel een kleine kans!’ 155-1 Ik vroeg hem of hij het werk onder dezelfde conditie wilde voortzetten als bij Theo. ‘Jawel, maar U moet geduld hebben, want ik ben voor twee of drie weken te werk gesteld in St. Michels Gestel en in Haren.’ Dat was ontzettend jammer maar we spraken af dat hij in ieder geval -zodra hij terug zou zijn- even bij mij langs zou komen. Intussen had hij een aantal doeken op de grond gegooid. Daarnaast zag ik een pracht van een overall liggen. Snel pakte ik de stapel doeken bij elkaar en greep daaronder naar de overall. Na hem hartelijk bedankt te hebben verdween ik naar mijn kelder. Hier bleek dat de overall wel kapot was maar niet zo heel erg. Als ik op mijn ontvluchtingtocht dat ding aanhad zou ik op een werkman lijken, ook al had ik dat Baskische mutsje op. Wat een voordelen zou deze overall niet op de tocht onder de wagen geven! Ik zou me dan niet eens meer hoeven te verkleden maar op -het jasje na- alles aan kunnen houden, wat een bof! In de garage kreeg ik opdracht om mij aan te kleden. Ik moest mee om benzinedrums van de trein te halen. Dat zou een sensatie zijn om door Amersfoort te rijden en daar iets van het leven buiten te mogen zien! Tito en Dikke Willie gingen mee. Bij mijn aankomst indertijd in het kamp had ik niets van de omgeving kunnen zien omdat ik helemaal voor in de wagen gekneld gezeten had. Nu zou ik eens alles rustig kunnen opnemen, vooral de afstand tussen het Lager en de weg. Tito ging aan het stuur en Dikke Willie moest achter in de wagen op mij passen. Daar gingen we de hoofdwacht voorbij -waar niemand de wagen controleerde- en daar hadden we de straatwacht met zijn tolboom. We reden zonder aangehouden te worden door de tol en sloegen toen linksaf Laan 1914 in. Ik schatte de afstand van de straatwacht tot de hoofdwacht op ongeveer tweehonderd meter. De straatwacht kon alleen Laan 1914 overzien als ze op straat zouden gaan staan, maar meestal zaten ze toch in de Blockhut. Wat gaf het mij een eigenaardig gevoel de mensen zo in volle vrijheid te zien fietsen terwijl ik hier als gevangene mee moest rijden. De wegen waren voor mij zó bekend. Nu kwamen we op de Utrechtseweg en daar gingen we de S-bochten door naar beneden langs de Vlasakkers en het klooster. Dáár hogerop lag het Belgisch monument. We reden langs de Zeister tram en ingespannen keek ik of ik er geen bekenden in zag zitten, maar zo gauw kon ik al die passagiers niet overzien. Daar reden we langs het Gymnasium. Ik kreeg het zo langzamerhand warm van opwinding; ik had nooit gedacht dat ik zó onder de indruk van zo’n tochtje zou komen. Nu draaiden we het stationsplein op. Wat was alles toch overbekend! Ik had het gevoel of ik weer oude vrienden terugzag. Toen we het rangeerterrein bereikt hadden werden de vier drums opgeladen, wat in een ogenblik gebeurd was. Een vreemd gezicht om de mensen ginds op het perron heen en weer te zien lopen. Wat zou het toch fantastisch zijn om dat ook te mogen doen! Hoevaak heb ik daar niet gestaan op onze reizen
146 naar Apeldoorn. Zou ik dat allemaal nog eens mogen meemaken? In dat geval zou Nederland vrij zijn! Wat een geweldig feest zou dàt worden! Maar misschien...misschien...àls zo’n ontvluchtingpoging zou lukken…! Ja, dan had ik kans net als die mensen om daar rond te lopen! We reden nu weer weg en ik had nog steeds het gevoel dat ik droomde. Toen ik weer tussen het prikkeldraad stond kon ik me niet eens precies meer voorstellen hoe het nou geweest was. Het was of ik vanuit een benauwde omgeving even in het Paradijs had mogen kijken. Toch maakte het zien van de buitenwereld me onrustig; het verschil was wel erg groot. Wat zag het er buiten rustig uit! Het leek of er in die anderhalf jaar niets veranderd was. De mensen leken zo kalm! In mijn hart verwachtte ik meer een soort opgewonden drukte, maar dat komt natuurlijk omdat de houding van de buitenwereld voor ons van zóveel betekenis is. We leven hier steeds weer op door berichten over stakingen, onlusten en daden van sabotage. We stellen het ons hier natuurlijk veel mooier voor dan het is. We weten wel dat de mensen buiten met diepe verontwaardiging reageren op processen als de O.D., Steikel en Mekel en we begrijpen best dat de bevolking alleen maar met ons kan meeleven zonder te kunnen ingrijpen. De terreur der Moffen en het verraad der N.S.B.ers is helaas te groot dan dat men er iets tegen kan doen, vooral nu het volk ontwapend is. Als de geestkracht maar nooit gebroken zal worden en als de aanpassers maar niet in de meerderheid zullen komen! 156-1 Maar nee, dit zal nooit gebeuren! We bezitten toch als volk geestkracht taaiheid en geduld en al zijn deze eigenschappen misschien een tijdlang wat te weinig op de voorgrond gekomen, toch bestonden ze en blijven ze nu nog bestaan! Hoe was het niet met mijzelf gesteld! Ik had in het begin toch ook niet genoeg innerlijke vrijheid om mij teweer te kunnen stellen tegen de Gestapo. Ik werd overwonnen door hun methodes, maar toen kende ik mijzelf nog niet. Ik kom uit een gemakkelijk burgerlijk milieu zonder overtuiging en zonder innerlijk vrij te zijn. Deze vrijheid heb ik later pas in de hoogste nood leren kennen. Toen heb ik -zoals velen van ons- de Christusfiguur leren begrijpen en aanvoelen wat de diepere betekenis van deze figuur is. Ik leerde, dat Hij ons vrij kan maken en wie deze vrijheid kent ondergaat de grootste martelingen zonder zichzelf te verliezen. Misschien dat ook deze nood -zoals ook in mijn geval- het volk wakker zal schudden, want een groot deel van het volk is door het makkelijke leven ingeslapen en apathisch. We leefden in de richting van de minste weerstand. Mocht ik deze oorlogsperiode overleven, dan betekent deze tijd voor mij winst! Ik ben er ook heilig van overtuigd dat voor ons hele volk deze noodtoestand winst zal opleveren. Mijn overpeinzingen werden afgebroken door een herhaald bellen; het leek wel een alarmsein. Ja hoor, buiten zag ik de mannen al hun gereedschappen neergooien. Ik maakte mij ook klaar om naar de appèlplaats te gaan. Een Arbeitsführer kwam al naar binnengerend en hij joeg ons naar buiten. We moesten in looppas aantreden. Alle buitencommando’s kwamen er al in draf aan. Het was een groot spektakel. De Moffen hadden hun staalhelm op en de Nederlandse S.S.soldaten renden het kamp uit om het Postenketen in een kring rondom het kamp uit te breiden. De stotterende sirene van de hoofdmacht maakte nu doorlopend alarm. Een fraaie vertoning! In minimum van tijd stond ieder op zijn plaats en nu begon het Appèl. Maar helaas, het bleek slechts een oefening te zijn. Ik hoopte nog zó dat iemand de kans had gezien om weg te komen. Hoe zouden de Moffen er op reageren als dat werkelijk gebeurde? De rijen werden nu afgesteld en wat bleek...er werd werkelijk iemand vermist! Maar wie en waar was die ene? De Moffen werden nu toch wel een beetje onrustig. Steeds moesten we overtellen. De Blockoudsten renden heen en weer, maar de man was niet te vinden. Zou de mop nu toch werkelijkheid worden? De Rapportführer krabde zich eens achter het oor maar dat veranderde niets aan het geval. Nu kwam zelfs Nelis erbij en eindelijk werd de fout gevonden; De Mof had vanmorgen iemand het revier ingeslagen en dat geval was de betrokken Arbeitsführer vergeten!. Het was voor de heren toch een hele opluchting dat het bij een schijnalarm bleef. Het was nu bij half een en zo’n oefening duurt toch wel lang. Zou het ook zo lang duren voor de extra Postenketen op zijn plaats staat? Daar kwam warempel het hele Nederlandse
147 S.S.batallion aan. Het werd zo werkelijk een groots schouwspel. In draf gingen de beide compagnieën de poort uit om een nog grotere kring rondom het kamp te maken en ondertussen werden wij speciaal bewaakt. De torenposten hadden nu hun mitrailleurs op ons gericht, wat door ons minder geapprecieerd werd. Ik kon me nu het feest wel voorstellen dat zou losbreken als er werkelijk iemand tussenuit zou knijpen en ik zag wel dat zonder degelijke voorbereiding een ontvluchting praktisch niet mogelijk was. Na een half uur mochten we inrukken. We hoefden niet eens aan het werk maar werden de barakken ingestuurd. Dat was een strop voor Thumbs, nu moest hij tot de middag op zijn maaltijd wachten. Maar dienst is dienst! Het was nu bij enen en inplaats van drie uur moesten wij om twee uur beginnen. Het ging kennelijk tegen elke Moffenmoraal in om ons een uur extra rust te gunnen. Nee, dat kon niet De Häftlingen zouden maar ‘verdammt faul’ worden van al dat geluier. Na het eten staken Jan en ik een sigaret op en lagen te genieten van deze weelde. Ik lag op mijn buik op mijn krib en keek zo in Stube B. Daar zag ik iets wat mij doldriftig maakte. Van Engelen was bezig om tabak voor een stuk brood te ruilen en dat nog wel van zo’n uitgehongerde Limburger, die het zelf zo hard nodig had om het lichaam enigszins op peil te houden. Ik vloog erop af en schold van Engelen de huid vol en dwong hem het brood terug te geven. Dat waren nu de praktijken van de heren bietsers! Ze ontzagen zelfs de halve lijken niet. Van Jan Edens hoorde ik dat hij dat allang opgemerkt had en nu kreeg ook hij een veeg uit de pan omdat hij er geen stokje voor gestoken had. 157-1 Ik was zó driftig over deze streken -en dat nog wel door iemand die dat niet direct nodig had en zogenaamd uit de betere kringen kwam- dat ik deze uitbuiterij aan van der Putte, de Lageroudste aangaf. Dergelijke toestanden moeten hier maar zo grondig mogelijk uitgeroeid worden. Van Engelen werd op de Hollandse Schreibstube geroepen. Daarna kwam hij bij me en bood vriendschappèlijk zijn verontschuldigingen aan. Gelukkig, de zaak was hiermee afgelopen en we waren weer de beste vrienden! ‘Het is ook zo moeilijk om jezelf te blijven ’ zie hij ‘Vooral nu ik zoveel tabak heb.’ Ik kon nu wel preken dat we moesten trachten de moraal in het kamp zo hoog mogelijk te houden en dat we moesten laten zien wat kameraadschap inhield, maar ik kon dit wel héél makkelijk zeggen waar bij mij de moraal steunde op een volle buik! Het is wel eigenaardig dat dergelijke dingen -die hier in het klein gebeuren en die in de buitenwereld in het groot worden afgehandeld- hier zo’n opwinding veroorzaken. Hoe vaak moeten armen -die geen geld hebben om die dure levensmiddelen te kopen- niet een deel van hun bonnen verkopen om aan geld voor de rest te komen. Daar wordt geen drukte over gemaakt, dat vindt men een normale consequentie van de oorlog. Maar hier leggen we ons daar niet bij neer. Het gekke is dat we juist over dit punt zo vallen! We leven in een emotionele toestand waarbij de woedeaanvallen en driftbuien ongeremd zijn. Een kruimeltje brood kan de aanleiding zijn tot de grootste herrie. Om twee uur moesten de binnencommando’s weer aan het werk en de buitencommando’s werden in het Lager te werk gesteld. Ik meldde mij bij de Blockführer om naar de kelder gebracht te worden om Thumbs zijn eten te geven. Toen ik weer gehaald werd liet ik de deur van de kelder openstaan zodat Thumbs er in en uit kon gaan. Ik was erg benieuwd of hij straks aanwezig zou zijn. Hij liep nu vrolijk met mij mee naar het Lager maar daar moesten we afscheid nemen. Na een tijdje in de barak rondgehangen te hebben ging ik weer naar het schilcommando. Vervelende dagen die halve dagen! Het beste kon ik maar in de barak blijven en tegenover de Mof net doen of ik vreselijk actief was. De schillers waren druk bezig. Jan was er ook al. Heinekamp werkt zich hoe langer hoe hoger op in dit commando. Zo langzamerhand is hij de rechterhand van de voorman geworden. Iedereen tracht nu voorman te worden, want zo’n baantje geeft extra eten.
148 Hoefsloot, die weer wat opgeknapt was zat nu ook hier. Het was zo werkelijk een gezellig stel bij elkaar, waarbij natuurlijk druk gepraat werd! Het Joden- en het Strafcommando zag ik buiten ringelpieszen. Ik was verwonderd omdat ik niets van een strafoplegging gehoord had. Berg vond zeker dat het veel te rustig gegaan was, nu kon hij tenminste weer van de Joden genieten! Vandaag had hij wat nieuws bedacht. Een groep van het strafcommando moest de wals trekken. Ik zou niets kunnen bedenken wat meer deprimerend is dan het trekken van deze zware wals. Dit ding wordt altijd geduwd en getrokken door vijftien tot twintig man. Degenen die trekken lopen daarbij in singels. Het blijft een miserabel gezicht om die mannen in de singels te zien hangen. Het gaat zó sloom; voetje voor voetje wordt het zware ding voorwaarts getrokken en om de gevangenen wakker te houden wordt de wals door betonblokken en zand verzwaard. Het is zo’n tragisch gezicht om die uitgeputte, doodvermoeide mensen te zien zwoegen. Vaak wordt hierbij door enkelen gesaboteerd, want je kunt zó makkelijk in die singels gaan hangen. Je kunt dan haast niet het verschil met het werkelijke trekken zien. Maar als dan plotseling velen gaan rusten staat de wals stil en dan moet de stok de gemeente weer tot arbeid dwingen. Achter ons was de oude communist weer bezig met zijn propaganda-rede, maar niemand luisterde eigenlijk met aandacht naar hem, behalve Beck maar die is altijd beleefd en blijft in iedere situatie héér. Bovendien vond hij het prettig -vertelde hij- om naar de oude man te luisteren. Het is zo jammer dat niemand van ons eigenlijk over het communisme kan oordelen al zijn we er van overtuigd dat dit stelsel zich werkelijk naar het volk richt in tegenstelling tot het Nazidom dat tenslotte een vorm van kapitalisme is. 158-1 Buiten ging het ringelpieszen en het walsen nog steeds door. Enkelen lagen al op de grond. We hoorden hoe ‘Mal herunter’ en Berg hoe langer hoe driester werden en gingen bij de deurpost staan om te kijken hoe dat daar buiten af zou lopen. Moesten die mensen nou potverdorie kapot gemaakt worden? Een van de walsers was gevallen en werd meteen bewusteloos geslagen. De arme kerel werd nu in zijn singels door het stof meegesleept. Zijn vrienden werden met de stok tot grotere trek- en duwkracht aangezet. Het lichaam slierde voorover door het zand en de verwoesting was des te groter omdat deze Amersfoortse hei door de kleine kiezels zo gemeen scherp is. Eindelijk scheen het genoeg voor de arme kerel te zijn. Het lichaam werd uit de singels getild en als overwinningsteken op de bak van de wals gelegd. om de walsdruk nog wat te verhogen. Wat rolde daar nu een prachtig symbool van het Nazidom. Een bewusteloos lichaam -het hoofd de armen en de benen slap neerhangend langs de rollende wals- getrokken door vermoeide en gemartelde vrienden. Ondertussen ging ook het ringelpieszen door. De tijd -die anders zo snel was- kroop nu voorbij en bovendien waren we die middag een uur eerder begonnen. Het ringelpieszcommando moest nu niets anders doen dan ‘Hinlegen und aufstehen’. Over een afstand van honderd meter gebeurde dit wel vijfentwintig maal en als dan toevallig de wals eraan kwam moesten ze doodstil blijven liggen. Natuurlijk gebeurde dat niet maar deze ongehoorzaamheid was dan weer aanleiding om nog wat harder van stapel te lopen. Verschillende Joden lagen nu op de grond. Sommige rustig, anderen in een soort halfbewusteloze hysterische aanval zoals ik die eigenlijk alleen nog maar bij de Joden gezien heb. Maar ja, ze hebben ook een nerveuzer aard dan wij en bovendien is hun behandeling véél zwaarder! Een vreselijk gezicht is het om die mensen over de grond te zien kronkelen onder het uitstoten van de meest benauwde geluiden! Alles wat afviel werd nu ‘AmTor’ gesleept. Dit was tenslotte maar een geluk, want ik zag Berg en de zijnen er best toe in staat om doodeenvoudig over die lichamen heen te laten walsen. Zo, het was genoeg geweest en we kropen maar weer achter de sokkenstoppers om ons wat terug te trekken. Een heerlijke slaap overviel ons en het was al zes uur voor we door Hermans werden gewekt. Wat hadden we het toch makkelijk ten opzichte van de anderen! Na het eten ging ik nog even naar de kachel. Thumbs was er niet. Ik zette wat eten voor hem klaar, want ik merkte aan zijn drinkbak dat hij de weg naar de kelder vinden kon. Toen ik de
149 poort inging zag ik een Jood een heldenstukje uithalen; Hij had wat brood verzameld en heel handig gooide hij het zijn vrienden ‘Am Tor’ toe. Als dit gemerkt werd zou de man doodgeslagen worden. Daar had je het al; de beide Blockführers schoten de Blockhut uit. De Jood liep achter het revier weg en wij kregen de opdracht om hem achterna te gaan. De Blockführers moesten het hek nog openmaken waardoor de achtervolgde en ook wij een voorsprong hadden. Achter het revier riepen we de Jood toe om in de nieuwbouw te kruipen en dat deed hij gelukkig, want anders konden de hoge torenposten zien waar hij heen zou lopen. De man was onvindbaar. Het enige wat de Blockführers konden doen was het toegeworpen brood van de gevangenen in beslag nemen maar het grootste gedeelte was gelukkig al op. Het viel mij mee dat ze er zo gemakkelijk afkwamen. Dit staaltje van moed, vriendschap en opofferingszin had gelukkig niet tot ongelukken geleid. Naderhand liep onze Jood rustig over het plein.om nu de rest van het brood -dat hij nog had- ook af te geven. Wat een moed! Vanavond hebben we met Titus Brandsma een samenspraak gehouden over verschillende onderwerpen. We gingen hiertoe achter de nieuwbouw zitten om ongestoord te kunnen praten. Zelden heb ik een interessantere avond meegemaakt. We vroegen hem zijn visie wat betreft de komende tijd en wat volgens hem de oorzaak zou kunnen zijn van onze dwaling in de voorbije periode en hoe we straks onze fouten konden verbeteren. Professor Brandsma begon met ons te wijzen op het boek van J. Huizinga: ‘In de schaduwen van morgen’, een diagnose van het geestelijk lijden van onze tijd. Hij ging volledig mee met de gedachtengang van Huizinga. Hoeveel rampzaliger zou het zijn als we dergelijke avonden zouden moeten missen. Dit is de enige manier waarop we onze geest nog voedsel kunnen geven! Het is een hulpmiddel dat ons belet om neer te zinken tot een dierlijke levenshouding waarin alleen eten, drinken, roken en lijfsbehoud van belang zijn. Laat ons dit behouden, laten we er desnoods voor vechten! Het is onze enige redding, deze innerlijke kracht die ons de dagelijkse kwellingen doet doorstaan en er ons boven verheft. In Scheveningen hadden we het ook moeilijk -héél moeilijk zelfs- maar op een andere manier. Dáár kwamen de meesten van ons door de beproevingen tot inkeer; in ieder geval ging onze moraal er niet achteruit. Maar hier is het heel moeilijk om geestelijk op peil te blijven. Of dit nu komt door honger en oververmoeidheid of door het zien of meemaken van al die ellende; het is een feit dat bijna elk van ons zichzelf zo nu en dan een tik op de vingers moet geven. Maar de goede wil is er en we zùllen ons er goed doorheen slaan!
Einde eerste boek
150
Deel twee dagboek kamp Amersfoort D.W. Folmer 25 april t/m 29 mei 1942 25 april 1942 1-2 De hele nacht had het aan een stuk geregend en het zag er naar uit dat het vandaag een waterballet zou worden. Zonder ophouden stroomde de regen neer, waardoor een gedeelte van het plein al blank was komen te staan. Voor de gevangenen was het een deprimerende gedachte om de lange ochtend op zo’n manier te moeten beginnen. Iedereen kleedde zich nu maar zo dun mogelijk om straks na het werk tenminste droog ondergoed te hebben. Vooral de buitencommando’s zouden er vandaag wel van lusten! Het moet al heel hard regenen voor een Arbeitsführer laat stoppen met werken om te schuilen, en dan moet het al een héél geschikte kerel zijn, want de meesten laten gewoon doorwerken. Eigenlijk is dat schuilen ook iets onzinnigs, want mocht het ooit zover komen dan zijn de mannen toch al nat en kun je net zo goed doorwerken. Gisteravond hebben we bevel gekregen om onze overjassen in te leveren, omdat de temperatuur nu zodanig was dat de jassen overbodig geworden zijn. Maar met deze regen hadden we kans dat we ze zouden mogen houden, al zijn ze niet bepaald waterproof meer! Onze overjassen zijn voor de Mof een gruwel! Ze zijn namelijk uitstekend geschikt om contrabande in te verbergen en -tegen hoog bevel in- worden ze als deken gebruikt! Hoe eerder de Moffen onze jassen kunnen afnemen hoe liever het hen is. Maar iedereen hoopte nu dat de inlevering niet door zou gaan.
151 Daar kwam de Blockoudste met de boodschap dat iedereen moest aantreden met de overjas over de linkerarm! Weg overjas, en dat bij dit weer! Een loodgrijze lucht hing over het kamp en zonder ophouden siepelde het water naar beneden; de helft van de mensen stond al in de plassen. Alles leek ons deze ochtend even zwaar en somber. De meesten stonden op van alles en nog wat te vloeken, vooral toen na een paar minuten bleek dat sommige klompen lek waren! Berg en de Russenbeul gingen nu naar de keuken om hun ontbijt te nuttigen, erg in hun nopjes dat ze weer iets gevonden hadden om die rottige gevangenen te pesten! Ik had weer geluk, mijn nummer werd afgeroepen en ik moest mijn overjas aan mijn buurman geven. Ik moest namelijk door de Blockführer uit het Lager gebracht worden en die had geen zin om nog langer in de regen te staan. En zo werd ook het Schweinencommando bevrijd. Toen ik mijn rij verliet werd mij nog: ‘Bofkont!’ achterna geslingerd. Ja, ik bofte inderdaad; het loopt me vaak mee! We werden vanmorgen door de Manke naar onze posten gebracht en tijdens de wandeling vroeg ik hem of hij misschien wist wanneer de Unterscharführer Mayer weer terug zou komen. ‘Nee’ zei hij: ‘Dat weet ik niet maar waarom stel je daar zoveel belang in? ‘Oh’ zei ik: ‘Uw collega is voor mij bijzonder geschikt! Ik zou het jammer vinden als hij niet terug zou komen!’. Verder is er niet meer over gesproken. In de kelder lag Thumbs op zijn mat te slapen. Ik vond het een prettig idee dat hij de weg naar de kelder gevonden had. De deur had de hele nacht opengestaan zodat hij zelf naar binnen kon gaan. Ik maakte wat eten voor hem klaar, want het beest was uitgehongerd. Toen de bel voor het appèl klonk gingen we de vuilnisbak van de hoofdwacht halen. Thumbs verbood ik het wachtlokaal binnen te gaan. Hij moest niet zovaak meer bij die Moffen komen. Daar begreep hij niets van, want tot nu toe scheen het idee in zijn hondenhersens vastgeroest te zijn dat de Mof in wezen hóger staat dan die vieze Häftlingen. Maar dat denkbeeld zal ik wel veranderen! De biets was uitstekend, ook voor de hond zat er veel brood in. Ik moest nu eigenlijk een stuk voor Mante en van Engelen bewaren, maar de stukken brood waren deze keer wel erg smerig. Daar kwam Mante al aan. Hij vroeg me hoeveel brood ik gisteren aan van Engelen gegeven had. Hij vertrouwde hem zeker niet erg! Hierna begon hij op mij te schelden. Hij vond het heel unfair om dat zaakje met van Engelen zo op te blazen. Iedereen ruilde hier toch immers brood! Waarom moest ik er dan zo’n herrie over maken? Ik kon me heel goed voorstellen dat Mante het niet prettig gevonden had! Als deze kwestie verder gekomen was, had het hem zijn baantje kunnen kosten. Al ruziënd gingen we nu uit elkaar. Ik vond het jammer dat ik onenigheid met hem had, omdat we in Scheveningen toch uitstekend met elkaar konden opschieten! Zouden we hier onnodig snel geprikkeld raken? Ik weet wel zeker dat we hier direct alle proporties uit het oog verliezen. Ik nam me voor om vanmiddag of morgen eens rustig met Mante te gaan praten. 2-2 Nu ik er zeker van was dat Thumbs in mijn buurt zou blijven, liet ik hem vrij rondlopen toen ik naar de garage ging. Ik was van plan om Tito te vragen mij nu officieel in de garage op te nemen, want ik wist nu wel zeker dat vandaag of morgen ook de grote kachel uit zou moeten gaan. Tito kwam net ons Lager uitgelopen. Het leek mij een uitgelezen moment om hem aan te klampen, want hij had net zijn ontbijt naar binnengewerkt. Toen hij bij ons was kwam ik dadelijk met mijn verzoek voor de dag. Het viel me tegen dat hij zei, dat hij daar nog eens over na zou denken. Eigenlijk had ik tenminste verwacht dat hij mij met open armen in de garageploeg zou opnemen, maar dit kon natuurlijk ook tactiek zijn! Nu kalm afwachten en hard aan het werk gaan. Ondanks de regen begon ik met het buitenwerk. Omdat mijn verzoek ook bij Berg terecht zou komen, moest ik bij hem ook een gunstige indruk maken. Daarom ging ik aan de slag aan de voorkant van de garage. Berg kon dan uit zijn bureau zien wat een vlijtige Häftling ik was. Met een verrukt gezicht kwam André bij mij. Hij had een prachtige promotie gemaakt! Hem was opgedragen om de kippen van Tito te verzorgen. Hier is een groot voordeel aan
152 verbonden, want kippen moeten eten en dat eten komt voor een groot deel uit de keuken. André moet daarom een paar keer per dag naar de keuken om eten te halen. Willem was woest dat hij dat baantje niet gekregen had! Gelukkig voor de kippen! Ik zag nu een geweldig staaltje teamwork. Uit de richting van de keuken hoorde ik een geweldig lawaai! Een bietser uit een van de commando’s -die zich niet bij de Blockhut had aangemeld- zag ik in razende vaart de keukenhoek omrennen in mijn richting. Hij hield een zak met inhoud in zijn hand. Even later kwamen zijn achtervolgers de hoek omgerend. Het hele Duitse keukenpersoneel leek hieraan mee te doen! Schreeuwend liepen ze zo hard ze konden achter de bietser aan. Toen ze midden op het plein aangekomen waren sloten zich een paar Nederlandse SS-soldaten bij de achtervolgers aan. Hoewel hij een flinke voorsprong had moest er wel een wonder gebeuren wilde hij zich van zijn achtervolgers ontdoen., want daar kwam ook Nelis al aangelopen. De bietser vloog nu langs de garage in de richting van de Heldenkeller. Wat nu gebeurde ging prachtig in zijn werk! Volmaakt teamwork! Het Heldenkeller-commando en ook zijn Arbeitsführer hadden niets van deze aanstormende optocht gemerkt. Onze bietser snelde nu de hoek om van de Duitse Schreibstube en gooide de zak met inhoud naar een collega van hem in het zand. De laatste deed niet anders dan een paar flinke scheppen zand op de zak gooien! Alles ging zo handig en snel dat niemand iets gezien had. Toen dan ook het keukenpersoneel dezelfde bocht omging liep onze bietser met een schop over zijn schouder heel kalm een andere kant uit! Niemand begreep er iets van! Ze probeerden nu de dader te zoeken in het Heldenkellercommando, dat niets van de dief gemerkt had. Toen dit ook geen succes had begonnen ze handtastelijk te worden. Maar de zak was en bleef weg! Een poosje later zag ik de dader de kapperszaak uitkomen. De zak bleek een flink stuk spek te bevatten. Als dat nu veilig geborgen kan worden is het de moeite waard geweest! Natuurlijk zullen we met z’n allen wel weer de dupe worden van dit organiseren, maar voor dergelijke sport moeten we maar wat overhebben! Zulke staaltjes, daar genieten we van! Buiten voor de garage stonden de sintelstorters volkomen natgeregend te werken. Wat zagen die jongens er afgemat uit! Het zou heerlijk voor hen zijn als die sinteltoestand achter de rug was. Het is ook wel heel erg om steeds te moeten werken onder de ogen van de Moffen midden op zo’n plein! Ik ben ervan overtuigd dat ze het record gehaald hebben wat het aantal aframmelingen betreft! Maar ja, als dit werk klaar is wat staat ze dan te wachten? Iedereen in het kamp is bang voor verandering, hoe zwaar hun commando op dit moment ook is. Je weet tenminste waar je aan toe bent en door verandering kan het maar al te vaak nòg zwaarder worden. In de garage hoorde ik dat de Joden vanaf 1 mei aanstaande buiten ook sterren moeten gaan dragen! Wat leven we toch in een krankzinnige wereld! Meneer Hitler zet de klok toch wel een héél eind terug! Zo langzamerhand komen we weer in een soort duistere middeleeuwen terecht! Ook in het kamp zou de positie van de Joden nog meer verzwaard worden. Er schijnt een apart commando te komen voor ‘Rassenschenders’ 3-2 Ik vroeg Burgers wat dat voor mensen moesten zijn ‘Natuurlijk de Joden!’ was het verontwaardigde antwoord. Zou het de Moffen nou nooit eens vervelen dat Jodenvraagstuk? Of zou het Jodenvolk nog altijd als propagandamiddel gebruikt moeten worden? De ‘Rassenschenners’ zouden hier een aparte behandeling moeten ondergaan. Ik begreep hieruit dat die mensen elke hoop konden laten varen als ze hier binnen zouden komen. Burgers riep boos uit: ‘Als dat tuig hier binnenkomt zal ik er ook alles aan doen om ze kapot te maken!’ Ook die N.S.B.-mentaliteit is volkomen onbegrijpelijk! Het geheel doet mij aan ‘Don Quichotterie’ denken. In ieder geval zouden deze helden zich voorbereiden op een Jodenfestijn! Bij dergelijke gevallen staan de mensen toch nog vaak op het niveau van de koppensnellers van Nieuw Guinea! Zo, ik vond dat ik genoeg gedaan had! Na de rommel opgeruimd te hebben ging ik met Thumbs kolenrijden. Misschien wel voor de laatste keer! Als ik nu maar in de garageploeg kan worden opgenomen, dan zou er betrekkelijk weinig verloren zijn!
153 Ik werd al angstig bij het idee in een of ander commando ingedeeld te worden. In dat geval zou ik al mijn ontvluchtingplannen opzij kunnen zetten. Maar deze gedachte zette ik maar weer gauw van mij af. Er was geen enkele reden om mij in een zwaar commando te plaatsen omdat mijn werk toch altijd in orde was geweest! Maar ja, de mof is zo wispelturig. En àls het zo was wat dan nog? Als het zo zou zijn dan is dat de weg die ik af te leggen heb. Ik moest maar eens meer vertrouwen hebben in de juiste en goede leiding en een voorbeeld nemen aan de O.D.-ers en de Mekels! Hoe zou het toch met hen gaan? Zouden ze nog leven? Wat een zot idee dat die flinke en gezonde mensen misschien al onder de grond liggen…! Ondertussen hobbelde de kruiwagen maar voort Thumbs liep ginds bij de keuken te scharrelen…Hoe zou dat doodschieten toch zijn? Pijn deed het in ieder geval niet en wat die tijd vóór die grote sprong zal zijn ? Nou ja, dat was een kwestie van ‘houding’ hebben! Sommigen zoals Hamel en Boon hadden misschien zonder geloof ook wel een goede houding tegenover de dood gevonden. Voor de gemiddelden is het geloof het enige redmiddel om zich aan vast te klampen! Ds. Bosch zei het zo prachtig in een van zijn preken in de gevangenis. Dat was een preek die bestemd was voor de ter dood veroordeelden na de uitslag van het proces. Hij zei: ‘Laten de zwaarst getroffenen onder U trachten met Gods hulp alle banden die hen met deze wereld verbinden één vooréén af te breken, ook de banden die hen met vrouw en kinderen binden. Laat dan één band overblijven: de band die ons met God bindt!’ Ik voelde wel dat de momenten vóór zo’n executie een geloofsbeproeving zou zijn en dat als die beproeving overwonnen kon worden het einde niet afschrikwekkend meer kon zijn! Daar kwam Meinema op mij af. ‘Heb je nog iets bijzonders gehoord, Kees?’ vroeg hij, alsof hij mijn gedachten had geraden. Nee, ik had nog niets gehoord en ik hoefde hem niet te vragen wat hij bedoelde. Meinema was ongerust -zoals wij allemaal- omdat er met ons nog van alles kon gebeuren. Ik reed nou maar weer door, wat zou ik verder met hem moeten bespreken? Laten we de zaak maar rustig afwachten Meinema, we kunnen er toch geen bal aan doen. Kop op en wees kalm! -Waar blijft Thumbs toch? O, daar komt hij al aanMeinema was toch wel erg onrustig, maar hoe stond ik nou zelf tegenover dat onbekende? Was ik bang voor de dood? Ja en nee! In Scheveningen had ik al met het leven afgerekend. Ik was toen niet meer bang. Maar toen ik de deur naar het leven weer op een kiertje zag, kwam het verlangen om te leven weer sterk naar boven en daarna had ik momenten van doodsangst. Of was het misschien de angst dat ik mijn vrouw niet meer zou mogen meemaken? Eigenlijk was het niet de angst voor de dood, maar de angst voor het onherroepelijke. Ieder mens moet tenslotte sterven. De kogel is bovendien nog te prefereren boven de beestachtige wijze waarop hier zovelen kapotgemaakt worden. Toch is het merkwaardig dat de meesten liever gemarteld dan neergeknald willen worden; ze hopen dan altijd nog op een klein kansje om er onderuit te komen. Daar ging die ploert van een Maxe weer! Een schoft is het! Bij de keuken gaf hij een gevangene een trap omdat die niet snel genoeg opzij ging. Hoe zouden déze mensen tegenover de dood staan? Het zijn toch allemaal je reinste Nihilisten. De Nieuwe Orde zet het Christendom volkomen opzij. De Moffen zijn eigenlijk nog anti-christelijker dan de Russen.4-2 Hierin ligt mijn grote geloofsprobleem. Als er een hiernamaals is -wat ik zeker geloof- zijn deze mensen dan verloren na hun dood? Ik moet daar maar niet teveel aan denken, want dan raak ik uit mijn evenwicht. Laat ik in deze toestand maar niet naar links of rechts kijken. Het is toch al moeilijk genoeg om geen vertwijfeling te voelen. De kolen waren kletsnat. Alles was nat en smerig en akelig; iedereen zag er even mismoedig uit. Ginds in de regen bij barak 4 stond een stel kerels lijn te trekken. Net een stel natte ooievaars. Wat zal dat straks met al dat natte goed in de barak lekker stinken! Zo nu maar weer naar mijn kelder toe met de kolen. Ik had voor het weekend in ieder geval wel genoeg.
154 Vóór twee uur kreeg ik nog bezoek van een natte SS-man. Na een poosje gepraat te hebben lukte het mij voor een gulden wat tabak van hem te kopen, al deed hij erg angstig dat de verkoop op een of andere manier bekend zou worden. Het was werkelijk nog vrij goeie shag. Nadat de kachel klaar gemaakt was en Thumbs zijn eten weggewerkt had, ging ik mij weer baden. Daarna een lekkere sigaret! Werkelijk, het leven had het niet slecht met mij voor! Daar ging de bel weer. Ik was benieuwd of er controle zou zijn in verband met het verdwenen stuk spek. Maar aan de poort was alles rustig. De Joden werden natuurlijk weer met de cavalerie geplaagd; het zou ook vreemd zijn als de Mof dat zou nalaten. Ondertussen regende het maar door en de mensen zagen er doorweekt uit. Geen wonder na zo’n hele morgen in de nattigheid! Als wraak voor het spek moesten tachtig man ‘Am Tor’. Berg vertelde erbij dat ze geen eten mochten hebben en bij overtreding stond hun wat te wachten! Zoveel mensen had ik nog nooit ‘Am Tor’ gezien. De meesten wisten niet eens waarvoor ze daar stonden. Voor alle zekerheid had Berg het hele Heldenkellercommando ‘Am Tor’ gezet in de hoop dat de dader daarbij zou zijn. Na het eten hoorde ik hoe het spek het Lager binnengebracht is. Iemand had het in zijn broek geduwd en was zó ,vóór het appèl ná zich afgemeld te hebben, het Lager ingewandeld! Mooi ,dat stuk spek is in veiligheid en de Mof kan ernaar fluiten! Het aardappelschilcommando was al druk aan de gang toen Jan en ik daar aankwamen. We hadden geen van beiden zin om iets uit te spoken. Na -voor ons fatsoen- wat aardappels geschild te hebben zijn we onmiddellijk in slaap gevallen. Hermans wekte ons een half uur voor de tijd. Die druilerige middag waren we goed doorgekomen! Bij het eten werd door de Stubeoudste aangekondigd dat er voortaan geen lezingen -in welke vorm dan ook- gehouden mochten worden. Ook de samenkomsten die op kerkdiensten leken werden niet meer getolereerd. Overtreders werden met werk in het strafcommando gestraft! Echt maatregelen van kultuurbeschermers! Typerend voor de Moffen om kerkdiensten te verbieden! Zouden ze ons geestelijk nog te sterk vinden? Hebben we nog teveel weerstand? Nou ja, ze kunnen alles verbieden! We vinden altijd wel een weg om ons geestelijk leven te blijven voeden. Nu was het weer zaterdagavond geworden, de vooravond van een hoogstwaarschijnlijke vrije dag. De avond waarmee van alles rekening gehouden werd. Beck en ik hadden naar een lezing willen gaan maar daar het bevel al dadelijk van kracht bleek te zijn gingen we maar wat wandelen. De regen was nu opgehouden, maar op het plein stonden nog heel wat plassen. We gingen maar achter de barakken wandelen, want op het plein stonden er zóveel ‘Am Tor’ en het is geen prettig gezicht om die gevangenen daar te moeten zien staan. Het gesprek ging over de internationale toestand en over de komende invasie. De meesten stonden hier wat sceptisch tegenover; men was tenslotte al zo vaak teleurgesteld Nee, er ligt een sombere stemming over deze zaterdagavond. Maar dat zal wel in hoofdzaak door de regen komen. In de barakken stinkt het heerlijk maar ondanks de zware lucht zijn we toch maar aan het kaarten geslagen. Maar wat we ook doen, de neerslachtigheid wil maar niet wijken. We hebben het gevoel dat we er niet langer tegen kunnen en eigenlijk zouden we er net zo goed een eind aan kunnen maken! Bàh, wat een ellèndig, ròt, leven! Laten we de boel maar weer klaar maken voor de nacht, dan slaap je tenminste! 5-2 Daar gaat trouwens de bel al voor de laatste ronde. Mannen, houd goede moed en laten we de zware gedachten maar wegslapen. Wie weet hoe gauw het einde daar is!
26 april 1942 Het beloofde een prachtige dag te worden. Buiten hing een ijle mist tussen de bossen. Een sprookjesachtig gezicht! Jammer dat het uitzicht verstoord wordt door het prikkeldraad. Wat is zo’n zondagmorgen toch stil in het kamp. De Witte Muizen komen alleen maar om het appèl af te nemen en verder geloven zij het ook wel. Het ging er nu maar om of
155 Berg zou komen opdagen, want in dat geval gebeurt er meestal iets bijzonders waardoor de rustdag weer in een marteldag verandert. Gisteravond laat is er nog een nieuw transport binnengekomen. Als er nu wat gedaan moet worden zullen zij de ongelukkigen wel zijn. In de kelder lag Thumbs op zijn mat. De hond beschouwt de grote kelder nu wel als zijn huis! Ik heb lekker ontbeten, me daarna gewassen en toen wat gelezen onder het genot van een sigaret. Thumbs begreep er niets van dat ik binnenbleef. Elk ogenblik ging hij naar buiten om daarna weer terug te komen. Op een gegeven moment ging hij toen maar alleen op stap. Ook in dit Lager is het stil. Af en toe ging er een SS-man op z’n zondags de poort uit. Hurkmans’ stem drong tot mij door. Zou Berg er nu toch zijn? Wie weet waren de mensen op zondag toch aan het ringelpieszen gezet. Dat zal ik straks wel zien; ik blijf zo lang mogelijk hier zitten, anders loop ik de kans dat ik ook mee moet doen. Om elf uur kwam de Blockführer mij weer halen. Nu bleek dat Hurkmans er alleen was voor de nieuwelingen! Ze moesten leren hoe nette Häftlingen zich te gedragen hadden. ‘Am Tor’ stonden de 80 mensen van gisteravond. Ze moesten nog tot vanavond negen uur blijven staan zonder eten! Ooh, wat had ik een medelijden met die jongens, want ondanks de goede zorgen van hun vrienden hadden velen van hen nog niet gegeten. Tenslotte kun je dan nog beter een afranseling krijgen, als je daarna maar iets te eten hebt! In de algemene toestand van ondervoeding is een lege maag op zich een kwelling. Wie had nou ooit kunnen denken dat dit in ons rustige Nederland zou kunnen voorkomen? Enfin, het is helaas een realiteit en we kunnen niet anders doen dan zo goed mogelijk proberen hier doorheen te komen!? Hoevelen van ons zullen het einde halen? Gesteld nog dat we niet gefusilleerd worden! Met z’n vijfendertigen stonden we ’s middags weer onder de douche! Dit is werkelijk het beste wat we hier hebben en we proberen dan ook meermalen onder de douche te komen. De temperatuur van de buitenlucht was nu zodanig dat er geen ruzie meer ontstond over het open of dicht doen van de ramen. Stank was er toch, dat was door niets meer te verdrijven. Ik stond deze keer met een van de tweelingbroers uit Leiden onder de douche. De man was vreselijk om naar te kijken, het was alleen nog maar bot. Zijn gezicht moet wel heel erg veranderd zijn door de zware oedeemwallen onder zijn ogen. Zijn hoofdhaar was in plekken uitgevallen! Zou ikzelf ook nog eens zo worden op den duur? oOder in mijn nek ontstaat nu ook een kale plek. Maar het ergste was de vorm van een van zijn ballen, deze had zo’n beetje de grootte van een kleine kokosnoot gekregen! Een rotgezicht! Zou dat ook een stofwisselingsstoornis zijn? Ik vroeg het hem, maar hij dacht dat dat het resultaat was van een controleschop. De anderen zagen er ook niet veel beter uit maar de Leidenaar was wel ver heen! Hoe lang zou hij het nog kunnen volhouden? Na het douchen konden we zonder veel vertoon onze kleren uit een raam van het revier in ontvangst nemen. Daar stond Beck met iemand te praten. Hij wenkte mij en ik werd voorgesteld aan Ds. Overduyn. We spreken af om vanmiddag met mooi weer achter de nieuwbouw bij elkaar te komen, er zou zich dan vanzelf wel een vraaggesprek ontwikkelen. Ds. Overduyn bleek hier te zitten voor het bidden voor onze Koningin. De Moffen hadden beter alle geestelijken tegelijk op kunnen pakken, want op deze manier houdt de kerkelijke weerstand toch niet op! Op weg naar de barak vertelde Beck mij dat Overduyn zeer enthousiast was over de houding van het volk buiten. Maar ik had juist vanochtend gehoord dat het publiek -vooral in de grote steden- nog trouw naar hun bioscoopje ging. De mensen buiten konden dan nog beter naar de kroeg gaan in plaats van zich te laten meesleuren door die geraffineerde Duitse propagandafilms. Wat hebben ze er toch aan om naar die propagandafilms te kijken? Zou ons volk het dan nooit leren? Zouden we nog meer in de modder getrapt moeten worden om eindelijk eens principes te krijgen?
156 Na het eten gingen Beck Jan en ik naar de afgesproken plaats om Overduyn te ontmoeten. Ik had Jan uitgenodigd om mee te gaan, dan konden we -met hem als communist- zijn mening over verschillende levensvraagstukken bespreken. We hadden deze eerst keer nog weinig contact vooral omdat we door anderen zo gehinderd werden. We moesten steeds oppassen voor verraad. Toch ben ik blij Overduyn te hebben leren kennen. Hij is het type geestelijke waarmee ik contact zou willen hebben. In ieder geval spreken we af om a.s. Dinsdagavond weer bij elkaar te komen en verder konden we altijd met elkaar bovenop een van de kribben spreken. Wat stond daar in de Blockhut de radio toch hard te brullen en wat had de wachtcommandant buiten een haast om zijn ronde af te maken! We gingen eens kijken wat er voor moois te doen was. Bij de Blockhut en de garage was het een drukte van belang. Daar schreeuwde ‘Schuddekontje’ naar zijn collega de Manke -die van de SS-barakken aan kwam hinken-: ‘Komm mal schnell, der Führer spricht!’ De Manke haastte zich om ook naar zijn God te komen luisteren! De Moffen waren doodstil en vol onderdanigheid luisterden ze naar de woorden van hun Führer. Het was jammer dat die radio zo hard brulde, want nu was dat hysterische getier nauwelijks te verstaan. We liepen nu wat verder weg en achter het revier werd het werkelijk wat duidelijker. We begrepen eruit dat hij -der Führer- nu werkelijk alle touwtjes vast in handen had. Hé, we wisten niet dat de Moffen nog lòsse touwtjes om hun speknekken hadden! Zo langzamerhand werkte al dat gebrul en dat ‘Sieg Heil!’ geschreeuw dusdanig op onze zenuwen dat we de barak maar ingingen. Boven op een krib hadden we een prachtig uitzicht over het plein. Het gebrul klonk binnen net zo hard als buiten. Geen wonder als je in aanmerking neemt, dat Prof. Schoenmaker indertijd -in verband met de ventilatie- al had uitgerekend dat in de voorwand van de barak ongeveer 2.50 m² opening aan spleten en kieren zat. De stem van de Führer werd hoe langer hoe hysterischer! Wat zullen die Plutocraten, Bolsjewieken, en Joden er weer van langs krijgen. Zouden de Moffen nu werkelijk denken dat ze de oorlog zullen winnen? Zouden ze heus zo snel ‘14-’18 vergeten zijn? Wat moeten die mensen een rare voorstelling van Amerika hebben! Dat land is toch eenvoudig niet te verslaan met al zijn reserves en technische mogelijkheden! Hé, daar vielen ‘Am Tor’ twee gestraften tegelijkertijd achterover. Het zag eruit of het ingestudeerd was zo langzaam en gelijktijdig gingen ze neer. Als dit vallen eenmaal begint komen er steeds meer. Zelfs in het buiten westen raken schijnt de mens een kuddedier te zijn! Wat onzinnig en meedogenloos is zo’n oorlog toch! Hóór die radio brullen en kijk naar die jongens die ‘Am Tor’ staan en liggen! Dat zijn nu onze jongens! En toch zullen wíj het zijn die overwinnen! Wíj, die nu achter dat vervloekte prikkeldraad staan! Wíj ,die nu langzaam kapot gemaakt worden op de Leusderhei! Moeten wij het later die vervloekte béésten terug doen? ‘Sieg Heil! Sieg Heil!’ Klinkt het daarginds weer! Néé, laten we niet hetzelfde doen als die onmenselijke barbaren, want dan zouden we moeten toegeven dat het bestialisme ook in ons kan gaan woekeren! Er moet recht zijn, maar geen botvieren van hartstochtelijke haat en wraakzucht. In hoeverre het Duitse volk gestraft moet worden weet ik niet. De leiders moeten vernietigd worden maar bij het volk is het een kwestie van mentaliteit en kan die veranderd worden? Ik weet het niet. Het probleem van de straf tegenover de N.S.B. is veel minder groot. Dit zijn landgenoten die hóógverraad gepleegd hebben. Ze zullen allen in concentratiekampen opgesloten moeten worden waar de behandeling streng moet zijn, maar niet onmenselijk. En van die kampen uit zullen ze een voor een berecht moeten worden door een rechtvaardige -niet door wraakzucht beheerste- jury. Dat de Führer erg boos op de Joden scheen te zijn geweest bleek wel op het appèl, want zonder enige aanleiding kregen de Joden er extra van langs.7-2 Tijdens het appèl moesten ze allemaal apart gaan staan en daar begon het schreeuwen, schoppen en slaan. Na het appèl moesten ze blijven staan en ter ere van de Führer moesten ze ringelpieszen mit handfassen. Het is een vertroostend idee dat zelfs héél groot leed door de geest bedwongen kan worden. Kijk
157 maar eens naar die kleine Joodse man die naast die grotere staat en vergelijk ze dan eens. Ze hebben op dit moment hetzelfde te dragen, hoewel de kleine er lichamelijk slechter aan toe is. De grootste is zijn geestelijke weerstand kwijt en is daardoor de zwakste van de twee. De kleine geeft ons bij het langskomen nog een knipoog! En toch is hij er niet zo goed aan toe, hij hinkt erg. We zagen de grootste langzaam maar zeker uitvallen, terwijl de kleine het tot het einde toe heeft volgehouden en zich daarna nog goed verzorgd heeft. Een fíjne vent! Toen ik na de verzorging van de kachel en van de hond terugkeerde naar het kamp kwam ik Tito tegen. Hij leek in een zéér goed humeur te zijn. Hij riep mij toe dat hij een héél mooi baantje voor mij wist. Ik vroeg hem wat voor werk ik kreeg, maar dat zou hij mij morgen wel zeggen. Mijn hart sloeg bijna over van de zenuwen! Stel je voor dat ik in een of ander commando gezet werd! Wilde ik mijn kans op ontvluchten houden dan moest ik in de garageploeg komen! Helemaal van slag liep ik door! Wat voor baantje zou die kerel voor mij hebben? Het duurde nog een hele tijd voor ik helemaal tot rust gekomen was. Ik besprak het geval met Jan Edens maar die wist er natuurlijk ook niets over te zeggen. Met dit mooie baantje kon Tito immers van alles bedoelen? Toch kwam ik nog wel tot de overtuiging dat dat baantje best mee kon vallen. Tito mocht mij wel en er bestond toch geen enkele reden om mij nu plotseling in een of ander commando te plaatsen? En mocht het dan toch het geval zijn, nou ja, dan zullen we wel weer zien hoe ik me eruit red! Als ik er maar van overtuigd blijf dat aan alles -ook aan het zwaarste- een goede kant zit! Jan en ik rookten na het eten een sigaret op de krib. De meesten waren nog niet klaar. Verderop was weer ruzie ontstaan; er kwamen zelfs stukken hout aan te pas! Anderen lagen in gebed verzonken. Wat moet een mens een ijzersterk karakter hebben om hier overeind te blijven! Echte opofferende vriendschap zie je hier weinig! Door de verschrikkelijke honger wordt het haast onmogelijk om je op te offeren voor een ander! Het is nu ondragelijk zwaar! In de barak heerste een hele drukte! Er konden ineens weer koeken besteld worden, maar die moesten vanavond direct betaald worden. Iedereen vroeg natuurlijk meteen wanneer die koeken dan geleverd worden. Ja, dat wisten ze niet! Een vreemd zaakje! Op zondag worden er toch geen koeken bezorgd? De Moffen proberen op deze manier om het geld het kamp uit te krijgen! Ze zijn soms toch wel listig! Wie zou die slimme ‘psycholoog’ in dit kamp zijn? Is dat Nelis of Berg of toch iemand anders? Ik heb zo’n idee dat het Berg is! Ondanks het algemene protest kwam het geld toch weer tevoorschijn. En iedereen betaalde de koeken, want stel je nou eens voor dat ze nou tòch zouden komen en de ànderen zouden dan in het bezit van zéven koeken zijn en jij niet! Dat zou voor degenen die niet hadden betaald een haast onoverkomelijke geestelijke marteling betekenen! Wat maakt de honger toch een rare slappe kerels van ons! Het is laat geworden met het betalen van al die koeken. Nu de bel gaat, kruipt ook iedereen met al zijn kleren aan in bed, dan kan alles straks rustiger klaargemaakt worden. ‘Willem van Buren nog maar drie dagen strafcommando kerel! Het zit er haast weer op!’ ‘Goddank!’ is het antwoord 27 april 1942 Opnieuw een lange week vóór ons voordat het weer zaterdag en zondag is. Dáárom is Maandag zo’n zware dag. Maar of we nou mopperen of niet, we moeten erdoor heen en de tijd is gelukkig niet stil te zetten! Het was vannacht weer aardig koud! We misten onze overjas als extra deken. Daarom heb ik met Hoefsloot afgesproken een strozak te verdonkeremanen, want uit zo’n strozak -al is het maar een kleine- kun je in ieder geval twee dekens snijden! Tussen twaalf en een zou ik de lege strozak in de meubelmakerij leggen en Hoefsloot zou dan de dekens maken. Enkele anderen hadden er al een! 8-2 Tussen de dekens verstopt zijn ze onvindbaar en alle beetjes helpen om een paar graden warmer te worden! Ik snap nog steeds niet hoe het hier van’t winter geweest moet zijn , maar mijn God, wat zullen die arme kerels een kou geleden hebben!
158 Op weg naar de kelder vertelde de Blockführer mij dat de kachel moest aanblijven. Dat vond ik best; hij kon mij niet lang genoeg aanblijven Thumbs lag niet in de kelder en de deur was gesloten. Ik vroeg de Blockführer of hij de hond misschien gezien had. ‘O ja ’, zei hij ‘De hond is gisteravond door de Arbeitsführer weggehaald. Hij had hem op de boerderij nodig als waakhond.’ Wat vond ik dàt jammer! De hond begon nu net zo aardig te worden! Na het appèl kwam ik der Maxe tegen en ik vroeg hem naar Thumbs. Zeker, hij had hem nodig op de boerderij. De boerderij ligt vlak bij het kamp. Inplaats van bij de poort rechtsaf te slaan naar Laan 1914 moet je links afslaan naar de Leusderweg. De bewoners van de boerderij zijn ten behoeve van het kamp geëvacueerd Nu moet de boerderij productief gemaakt worden voor de voedselvoorziening van het SS-kamp. De tuin schijnt nog niet groot genoeg te zijn. De boerderij wordt door de verschillende Arbeitsführer bewoond en de gevangenen moeten de grond bewerken. Maar de resultaten zullen -evenals bij de tuin- wel nihil zijn. De Moffen schijnen een optimistisch gevoel te hebben wat de bodem betreft! Dat zal wel door hun ‘Bodemleer’ komen! Maar ik was Thumbs nu kwijt en dat scheelde heel veel in de gezelligheid. Ik nam me voor hem in de loop van de dag toch eens op te zoeken. In de garage was het stil. André was erg druk met zijn kippen en dat kon ik me indenken. Ik vroeg hem lachend of hij nog iets voor de goede zaak gedaan had, doelend op het laten verdwijnen van het gereedschap! ‘Laat dat maar aan mij over ’ zei hij. Ik moest bij het zien van de nieuw gespoten Citroên echt lachen; de goeierds hadden mijn zitplaats onder de wagen ook keurig grijs gespoten! Zelfs de illegale plank en de haken waren op die manier legaal geworden! Aardige jongens, die dat gedaan hebben! Stuivenberg kwam er bij staan en samen bespraken we de grijze camouflagekleur. De deur van de garage stond open en daar vloog de Wachtcommandant van zijn fiets af rende naar Stuivenberg toe en snauwde: ‘Was haben Sie mit einem Häftling zu reden?’ Toen hem was uitgelegd dat ik onder Stuivenberg werkte, vertrok de Mof met een ‘Na also!’ Dat schijnt in het Duits verschillende betekenissen te hebben, maar hier schijnt het de bedoeling van dit gezegde te zijn dat je de eer aan jezelf houd, vooral als meerdere tegenover mindere! Daar kwam Tito aan. Ik kreeg van hem de opdracht om een gereedschapskist voor de Chevrolet te maken. Het ding moest dan aan banden onder aan de laadbak opgehangen kunnen worden. Daarna vertelde hij mij dat ik in de garageploeg opgenomen zou worden, maar ik moest de grote kachel ook nog maar aanhouden. Eens in de week zou ik de kachels en de kelders schoonmaken. Alles moest ‘Rein und sauber’ zijn. Na een tekening op maat gemaakt te hebben ben ik meteen met de kist begonnen, maar het lukte me niet erg om de planken nauwkeurig te zagen en te schaven. Het werkstuk hoefde gelukkig niet in een paar dagen klaar te zijn, het had geen directe haast. Tijdens het werken hoorde ik Dikke Willie en Burgers over de woorden van de Führer praten. Die zou zijn dierbare volksgenoten gewaarschuwd hebben tegen sabotage. Zou dat werkelijk nodig zijn? Nou, dan gaat het de goede kant uit. Ik moet toch eens zien een krant op de kop te tikken, want de Führer schijnt ook de Duitse rechtspraak in eigen handen te willen nemen. Het beetje dat nu nog op recht lijkt zal dan ook wel door schijnrecht vervangen worden. Een prettig idee voor ons die hier moeten wachten op een eventuele revisie. Zou ik zo langzamerhand de kans maar eens gaan wagen? Alles is nu toch klaar? Ik heb nu allen maar goed op te letten of ik van tevoren op de hoogte zou kunnen komen welke route de wagen gaat nemen. Of zou de klim over de prikkeldraadhaag niet beter zijn? In de duisternis buiten het kamp zou ik veilig zijn en in ieder geval tot het ochtendappèl niet vermist worden. 9-2 Buiten trok een sliert nieuwe Joden het kamp binnen. De rede van Hitler zal voor menige Jood het einde betekenen. Wat heeft één zo’n man toch een enorme macht in handen!
159 Haast een onmenselijke macht. Wat zou zo’n man veel goed kunnen doen inplaats van al die oneindige martelingen! Ik moest nu spijkers hebben voor de kist en daarom stapte ik het Lager in naar de timmerlieden. Aan de ingang bij het revier stonden de nieuwe slachtoffers. Wat deden ze schuw en angstig. Ze hadden zeker al met de Duitse vuist en laars kennis gemaakt. De voorman van de timmerlieden wilde mij niet helpen, eventueel wèl voor tabak. Ik vond het onzin om hem voor wat spijkers tabak te geven en daarom ging ik nu maar naar Vleeschouwer die bij de meubelmakers was ingedeeld. Ik sprak met hem af dat hij voor twee sigaretten de kist netjes zou afwerken en afleveren. Ik vind dat precies op maat zagen en timmeren niet meevallen vooral niet met de garage-instrumenten. Vleeschouwer vertelde me dat hij aan vrij goed sigarettenpapier kon komen. Uitstekend, geef mij er dan wat van dan kun jij zo nu en dan tabak van mij krijgen. Zo, nu hoef ik géén boterpapier meer te roken! Tussen twaalf en een hoorde ik tot mijn grote schrik dat Beck in het strafcommando geplaatst was. Hoe zou hij daarin gekomen zijn? Daar kwam hij al met een somber gezicht aan. ‘Hoe komt dat Beck?’ ‘Het was een vergissing’ vertelde hij ‘Bij het ochtendappèl riep Nelis mij en ik dacht dat het tegen een ander gericht was. Ik moest toen mee en kreeg op zeer nadrukkelijke wijze veertien dagen strafcommando!’ ‘Kop op Beck! Je komt daar wel doorheen! We kunnen voor extra eten zorgen! Hoe is het trouwens die eerste ochtend geweest?’ ‘Bedonderd, vooral zonder de draagsingels en daarbij dat slaan en schoppen van het straf- en Jodencommando! Het was werkelijk méér dan erg!’ Jan Edens en ik voorzagen hem van extra eten. Als die veertien dagen nu maar snel voorbij gaan. Vanavond zijn het er nog maar dertien! Ellendige rotmoffen! Dat we nu niets kunnen doen! Maar vanmiddag zal ik Beckman wel op een of andere manier wreken! Na het eten werd door de Blockoudste afgekondigd dat de Joden geen kantine meer mochten hebben. Degene, die de Joden toch aan kantine zou helpen zou als Jood behandeld worden. Wat vréselijk voor die mensen en wat zullen er nu weer extra ruzies en verwikkelingen ontstaan, want in het geheim zullen de niet-Joden financieel natuurlijk van de Joden gaan profiteren door idioot hoge bedragen voor één koek te laten betalen. Proberen we de Jood niet zelf te maken tot het wezen waarin de antisemiet hem zo graag zou willen zien? Wij Christenen hebben de Jood toch zelf steeds mishandeld en hem gedwongen tot het vrije beroep en vooral tot de handel waardoor vanzelf dit soort mensentype is ontstaan! Ik ben benieuwd welke ‘Jodenstreken’ de Christenen straks met de koeken zullen uithalen! En kijk, nauwelijks was Hurkmans weg of verscheidene mensen -Jood en niet-jood- kropen bij elkaar om eens zakelijk te praten. Maar Goddank zijn er mensen die hun Joodse vrienden niet zullen vergeten, al zal dit aantal door de honger wel niet groot zijn! Die verdòmde honger drijft de mensen er toe alleen te denken aan overleven en zelfbehoud! Wat zou het mooi zijn als ieder de anderen als broers zou beschouwen en daarnaar zou handelen. Maar dat is hier een onmogelijkheid. Alleen grote geesten zijn hiertoe in staat. Jan en ik helpen wel eens maar vergeleken met de anderen hebben wij een overvloed en zelfs dan blijkt het voor mij vaak moeilijk om afstand te doen van een stuk brood! Toen ik het Lager uitging zag ik bij het revier de Amsterdamse distributiedieven staan. Onder hen stonden Bakker, Van Duren en Kessler. Het motief van hun daad was eigenbelang, maar ze hebben het economisch leven toch even mooi in de war gestuurd. Ik heb het idee dat ze een flinke straf tegemoet gaan, want de Mof kan hierbij zijn sentimentele volkse opvattingen botvieren. Deze mannen worden dan toch gestraft in het belang van het volk en als voorbeeld van de nog loslopende a-sociale elementen. 10-2 Een ellendig gezicht is het om Beck bij het strafcommando te zien staan. Ik hoopte maar dat hij deze veertien dagen goed door zou komen. In ieder geval had hij nu een volle maag. Willem van Buuren en Boerrigter zagen er al geweldig
160 vermagerd uit. Het zijn allebei geweldig flinke kerels zoals ze hun lot weten te dragen. Vooral voor die lange Dick zal dat gesjouw niet meevallen. Maar hun tijd zit er nu gauw op! Toen ik de kelder inging zat Thumbs voor de deur! Geweldig, dat hij teruggekomen is! Om hem extra aan mij te binden heb ik hem meteen eten gegeven en dat smaakte! Toen alles naar binnen gewerkt was gingen we samen naar de garage. Berg stond daar met Tito te praten en vroeg mij wat ik met de hond deed. Ik vertelde hem dat de hond voor de kelderdeur zat. Ik moest hem meteen terugbrengen. Uitstekend! We gingen meteen op stap naar de boerderij en meldden ons bij der Maxe. Thumbs moest maar voorlopig vastgelegd worden en ik mocht hem twee keer per dag komen voeren. Een pracht voorstel en bovendien een gunstige ontsnappingskans, want de bewaking is hier niet altijd even scherp. Eigenlijk zou ik àchter het boerderijtje moeten kunnen komen. Op de terugweg lette ik scherp op hoe de situatie hier was. Ik ging zelfs nog even terug -wat me een vraag van een van de posten opleverde- om naar de achterkant van het boerderijtje te kijken. Ik vond der Maxe daar en vroeg hem of het goed was dat ik ’s ochtends ná het appèl en ’s avonds vóór het appèl de hond zijn eten zou brengen. ’s Ochtends na het appèl is alles nog in beweging omdat alle commando’s op weg naar hun werk zijn, en ’s avonds voor het appèl is iedereen sloom en moe! Dit zouden de meest voor de hand liggende tijden zijn om de sprong te wagen, al zou de tijd vóór het appèl ongunstig zijn in verband met de snelle ontdekking. Jonge jonge, wat een kans.Vooral als ik mijn burgerkleding onder mijn uniform aan zou trekken. De gedachte aan de kans alleen al maakte mij geweldig opgewonden. Nu gaat wel het gerucht dat hier landmijnen in de omgeving zouden liggen maar dat zal vast en zeker onzin zijn, want daar is de Mof zelf véél te bang voor. Nee, dat verhaal beschouw ik als een fabel en waarschijnlijk afkomstig van de Moffen zelf! In de garage ging ik weer druk aan het werk met het timmeren van de kist, maar ik kreeg zo’n voorgevoel dat het helemaal niets zou worden. Het hout was zó slecht ,dat er met het schaven hoeken afvlogen. Of lag het aan mijn schaven? In ieder geval leek het geheel me nogal wrak! Ik zou het hele Duitse leger wel van dergelijke gereedschapskisten willen voorzien! Maar zelfs deze ene kan ik niet afleveren, dat zou mij mijn baantje kosten. Het was beter om de hele kist opnieuw op maat te zagen en de onderdelen ter bewerking aan Vleeschhouwer te geven. De oude planken waren mooi als kachelhout te gebruiken en uit de voorraad van de N.S.B.er Rosier organiseerde ik twee nieuwe mooie planken André was weer druk met zijn kippen bezig. Hij schijnt er zelfs een nieuw commando van te willen maken zoveel tijd besteedt hij eraan. Ik besprak met hem de mogelijkheid om iets kapot te maken wat belangrijk was en de moeite waard om als wraak te dienen voor Beck. Het werd een hele uitzoekerij! Wat kon er gedaan worden zonder dat we zelf in de gaten liepen! Het liefst moest het Nelis treffen maar dat konden we toch niet bedenken. Dan maar iets algemeens. Het resultaat was dat de Nortonmotor voor enige tijd buiten gebruik gesteld werd! Het gaf ons een geweldig gevoel van bevrediging om de Moffen flink dwars te zitten. Toch schrokken we geweldig toen we er mee bezig waren, want een gedaante sloop achter de vrachtwagens om.Het bleek het oude mannetje te zijn, dat chronisch de dakgoten repareert op weg naar de aardappels. We lieten hem maar kalm organiseren, want ook dat is sabotage! Al vroeg trok ik me terug in mijn kelder. Ik had genoeg gewerkt en ik wilde me niet uitsloven nu ik wist dat ik niet in een zwaar commando terecht zou komen. Na Thumbs eten gebracht te hebben, nam ik er heerlijk mijn gemak van. Het was vandaag toch een rustige dag geweest. Af en toe een tik gezien maar wie daarop let is een kniesoor. Ik zat alleen met Beck in mijn maag. Die moest er goed doorheen komen! Een hèl is het, zo’n strafcommando! Het appèl vandaag viel erg mee en wonder boven wonder kwam er vandaag niemand ‘Am Tor’ behalve de vijf die er al stonden. Maar na het appèl moesten we blijven staan. Ik was er al bang voor. Het was vandaag véél te rustig geweest. Wat zou er aan de hand zijn? 11-2 Ook de Arbeitsführers die tijdens het appèl in mochten rukken kwamen nu het plein opgewandeld. Zouden we een massale ringelpiesz-vertoning krijgen? Rij voor rij kreeg nu de
161 opdracht om naar barak 3 te gaan. Hier moest ieder een strozak grijpen en naar buiten dragen en op het plein werden de zakken op een hoop gegooid. Zo moest Block 2 de strozakken van Block 3 naar buiten brengen. De hoop groeide geweldig aan. Sommigen moesten er bovenop klimmen om de stapel hoe langer hoe hoger op te tasten. Zijn die Moffen nou helemaal gek geworden? Kolossaal, wat werd dat een heuvel! En waar was dat goed voor? Zouden we misschien voor straf op de planken moeten slapen? Of zouden we -zoals enkelen veronderstelden- een paar dagen buiten moeten bivakkeren? Toen het naar buiten brengen afgelopen was moesten de rijen weer een voor een naar de stapel toe om daar een strozak af te halen. Er mocht geen strozak uitgezocht worden, de eerste de beste die voor je neus lag moest gepakt worden. Hierbij ontstonden toch nog enkele flinke klappen toen een paar Joden zo dom waren om toch een strozak uit te zoeken. Voor straf kregen ze nu strozakken waar het stro grotendeels uitgevallen was! Wat was nu de bedoeling van deze voorstelling? Toen ieder weer een strozak in zijn bezit had moest er aangetreden worden en nu deelde Berg ons officieel mee dat deze maatregel genomen was om het geld uit het Lager te krijgen. Door het door elkaar gooien van de strozakken hoopten zij dat het geld verdwenen was! Hokus Pokus Pilatus Pas! Het geld verwisselt denk ik alleen van eigenaar, maar dat is zeker een kwestie van opvatten. Berg ging door met ons toe te brullen dat degenen, die geld in hun nieuwe strozakken vonden, dat hele bedrag mochten houden! Maar wie is er nou zo gek om geld in zijn strozak op te bergen! Diegene die dat doet verdient ook dat hij zijn kapitaaltje kwijtraakt! Toch was ik er van overtuigd dat niemand door deze terreurdaad zijn geld was kwijtgeraakt1 Nee Berg, wij verstoppen ons geld ergens anders. Maar we zijn nu gewaarschuwd! Gisteravond de loze koeken en nu dit strozakje wisselen. Berg en c.s. doen wel héél erg hun best om het geld uit het kamp te krijgen. Maar hij zou beter de lekken kunnen stoppen waardoor het geld het kamp binnen komt. Maar dat eist recherchewerk en daar hebben de heren geen zin in! We zagen er vreselijk uit door het dragen van die strozakken! Dichte stofwolken hingen over het plein door het gesjouw met al die zakken. Eindelijk was deze show ook afgelopen. We mochten inrukken. Beck was misselijk van de honger. Gelukkig konden we hem vrij veel extra eten geven en we raadden hem aan om zich helemaal te gaan wassen en dan naar bed te gaan. Gelukkig viel hij vrij gauw in slaap. Slapen is hier een genot! Het is de grootste zegen bij al die ellende. Ik ben ontzettend dankbaar dat ik zo goed slaap. De koeken die gisteravond besteld zijn zijn nog niet gekomen maar dat hadden we ook niet meer verwacht. Tegen halfnegen werd Beck wakker. Hij voelde zich niet meer zo moe. We hadden nu nog een stuk brood voor hem en daar knapte hij zienderogen van op. Hij vertelde: ‘Dat strafcommando is iets vreselijks! Je word de hele dag door opgejaagd en omdat je zogenaamd straf verdiend hebt, slaan ze er zonder enige reden op los. Maar het ergste is om bij het Jodencommando te moeten werken! Het was vandaag vreselijk om al die martelingen te moeten aanzien!’ Op allerlei manieren worden de Joden murw en kapot gemaakt. Elke handelswijze om dat te bereiken is goed. Het lijkt wel of de ene mens de andere niet meer als ‘mens’ beschouwt. Maar ja, dat doet het Nationaal –Socialisme ook niet. Het Duitse volk is ‘Übermenschlich’, het zogenaamde Herrenvolk staat boven elk ander volk. Als zodanig mag het zich véél meer veroorloven en zeker tegenover de aartsvijand: de Jood! Ik heb die beesten een Jood tot moes zien slaan om hem daarna met z’n tweeën de lucht in te jonassen en los te laten. Als een blok viel de arme kerel op de grond. Al deze dingen moeten later eens uitgegeven worden, ook in het Duits. Hoe zal het brave Duitse volk op al deze dingen reageren? Het volk moet onder ogen gebracht worden wat voor leed hun aanbeden leiders over de wereld gebracht hebben. Wat zou dat een opsomming van ellende en gruwel zijn!
162 Als het zich beroemt op zijn militaire eer, hoeven we alleen maar het graf aan te wijzen van die Russische soldaat met dat varkenskadaver! 12-2 De bel klinkt het is weer bedtijd en het licht wordt uitgedraaid. Daar komt Hoefsloot met een keurige strozakkendeken! Heerlijk! Dank je wel, dat scheelt weer een stuk! Geluid van overvliegende vliegtuigen! Tommy’s? Misschien zijn er wel Nederlanders bij! Gelukkige kerels! Slaap lekker mensen en luister maar goed! Laat je fantasie werken met het geluid van de Tommy’s op de achtergrond en glij zo in dromen van vrijheid, vrouw en kind. Welterusten Jan. Maf ze Beck, Tony, Willem, Dick… 28 april 1942 Vannacht is op Stube C een man overleden. Het vreemde daarbij is dat het lichaam uit de krib gerold is. De man zal wel in doodsnood zijn bed uit hebben willen stappen. Het is gewoon luguber hoe weinig notitie er van zo’n geval genomen wordt. Het is net of ook voor ons een mensenleven niet meer telt En dat doet het ook haast niet meer, of het moet een speciale vriend betreffen. Er sterven hier zoveel mensen en daar wennen we langzamerhand aan. Binnen is het erg benauwd! Kom ik ga naar buiten genieten van de ochtendlucht. Dit zijn de mooiste uren als de mist nog als een ijle nevel over de bossen hangt. Er was zo weinig wind dat de rook van de schoorstenen zich in die nevel oploste. Ginds schijnt de wachtcommandant zijn ronde te doen. Je kunt dat altijd horen, want zodra de man binnen 15 meter van zo’n post komt schreeuwt de laatste: ‘Posten ohne besondere Kenntnisse!’ Wij maken daarvan: ‘Posten naar de verdommenisse’. Voor de SS-soldaten is deze schreeuw van groot belang, want zo worden collega’s op grote afstand gewaarschuwd wanneer er gevaar voor Duitse zijde bestaat. Toen het Schweinencommando naar de poort ging sloot ik me bij hen aan. ‘Morgen, Jan de Jong’ ‘Morgen, Folmer’ ‘Wat was dat voor sterfgeval vannacht naast jullie? ‘O, de man had zich overeten!’ Dus weer een hongerslachtoffer! Eigenaardig toch dat ook tegenover het weinige voedsel zó verschillend gereageerd wordt! De een blijft héél lang fit, terwijl de ander met hetzelfde rantsoen binnen een paar maanden in zijn kist ligt! Dat laatste gaat in veel gevallen ook niet op, want als je als lijk naar huis gaat wordt je -wat men hier noemt- in de sierkist gelegd. Maar die kist komt altijd weer terug. En het lijk wordt zonder hout aan de aarde toevertrouwd. Ik nam mij voor om toch eens te weten te komen waar de mensen hier begraven worden. Het schijnt te gebeuren op een open plek in het bos tegenover de boerderij. De Joden moeten het in ieder geval weten, want die zijn hier de begrafenisondernemers Daar komt net een stel aangewandeld. Ik vroeg hen of ze wisten waar het kerkhof hier lag. Een van hen wist het. De begraafplaats lag schuin tegenover de boerderij in het bos. Goed onthouden, misschien hebben we later bewijsmateriaal nodig tegen de Edelgermanen., want de Moffen moet het onmogelijk gemaakt worden om in de toekomst te kunnen zeggen: ‘Es ist nicht wahr!’ en ‘Wir haben es nicht gewollt!’ Na de biets haalde ik bij Jan wat eten voor de hond en daarmee ging ik op weg naar de boerderij. Halverwege kwam ik echter der Maxe tegen, die mij vertelde dat het hondje weg was. Knipperoog had er beslag op gelegd. Zo, de nieuwe vluchtperspectieven waren weer verdwenen. Het zou toch een mooie kans geweest zijn maar soit, een volgende keer beter! Op de terugweg kwam ik het Jodencommando tegen. Wat waren het er inmiddels al een massa! Arme kerels, voor jullie staat maar één weg open en die leidt naar het graf. Vooral nu Hitler zo tegen het Jodendom is uitgevaren! In de garage waren ze druk met de motor bezig. Ik hoorde Burgers zeggen: ‘Hij zal uit elkaar moeten! Die verdomde Stuivenberg jakkert er ook altijd als een idioot op los!’ Prima, Stuivenberg kreeg de schuld en wij bleven er buiten. André had uit de kamer van Burgers de krant met de rede van Hitler georganiseerd.
163 Ik wilde dat artikel graag voor het middaguur lezen. Ik was werkelijk benieuwd wat die hystericus er allemaal uitgebrald had.13-2 De gereedschapskist is nu haast klaar. Op het slot na, kon ik het apparaat niet zo heel erg bewonderen. Maar Vleeschhouwer zal wel voor de finishing touch zorgen. Op weg naar de kelder zag ik bij de wacht wat moois. Twee SS-soldaten werden door de veldgendarmerie teruggebracht en door de doldriftige Wachtcommandant aan alle kanten uitgevloekt. Daar kwam der Storch ook al aan. Nou, die wist ook wat uitpakken was; hij versloeg daarbij nog makkelijk de wachtcommandant. De twee SS-slachtoffers werden nu naar het arrestantenlokaal gebracht en daar opgesloten. Ze bleken desertie gepleegd te hebben. Héél goed, dan hadden ze maar geen verraad moeten plegen. Het is schorrie-morrie. ‘Tinnef’ noemt Jan de Jong dergelijk uitschot. Dat zijn nu al vijf deserties die ik in anderhalve maand tijd heb meegemaakt! De Führer zal weinig rust hebben als hij op dergelijke strijders moet steunen! Ik moest voor een paar beugels naar de smederij. De beugels moesten precies op maat gesmeed worden om de kist in op te hangen. Verschure zou dit wel opknappen en ik ging dadelijk naar hem toe. Hij was erg somber en vertelde me dat met name de nachten hem zo beklemden. Kon ik hem maar helpen, het is vreselijk als je je zo voelt! Op weg naar de garage zag ik dat vier Joden bij de Arbeitstor werden afgeranseld. Ze lagen te kronkelen over de grond om dan ineens als idioten op te springen. Als dat zo doorgaat zullen er niet veel Joden overblijven. Een van de Joden sprong in wanhoop of in waanzin in het prikkeldraad. Maar ook daar gingen de slagen door en nu zat hij bovendien nog vast. Ik ben maar doorgelopen, ik werd er ziek van! Die twee SS-deserteurs schijnen wel wat meer op hun geweten te hebben, want der Storch en zijn officieren liepen af en aan naar het arrestantenlokaal. Stel je voor, misschien zijn die twee kerels wel goed! Het schijnt wel meer gebeurd te zijn dat mannen van onze kant zich voor een of ander doel bij de Nederlandse SS. opgaven. Dat zal ook wel de reden zijn waarom de Mof niet over zijn wantrouwen heen kan komen wat de Nederlandse SS. betreft. De Nortonmotor lag binnen nu helemaal uit elkaar. Ook André hielp mee om de machine te demonteren, de huichelaar! Daar het tegen twaalven liep vroeg ik hem om de krant. Gewapend met de ‘Rede’ vertrok ik naar mijn kelder. Het was een zeer verbitterde rede en ik begreep wel dat de uitspraken van de Führer niet in ons voordeel zouden zijn! Dat zelf in handen nemen van de rechtspraak belooft wat! Ook het Duitse volk werd met zware straffen bedreigd. Hij gaf toe dat de winter precair geweest was. God! Laten we hopen dat hij de volgende winter niet zal halen! Iedereen rekent op een invasie. Wat een geluk zou het zijn dat nog te mogen meemaken. Om dan te moeten sterven is lang niet zo erg als passief tegen het muurtje moeten staan. Stomweg geslacht worden… néé! Ik beschouw dat altijd nog als iets oneervols. Dan maar liever -véél liever- in actie sterven. Bij het luiden van de middagbel legde ik de krant weg en ging de kelder uit. Bij de Arbeitstor lag een van de Joden nog half in het prikkeldraad. Dwaas idee dat het zo gevaarlijk was om die man te helpen. Ik wist zeker dat ik in het strafcommando zou komen als ik die man in het revier zou dragen, want dat zou sabotage zijn! Daar kwam Ds. Kapteyn aan. Hij hinkte een beetje. Die man heeft het zwaar, want hij zit al lang in een buitencommando maar toch blijft hij steeds flink en opgewekt! Een prachtkarakter! ‘Hoe gaat het ermee, Kapteyn?’ vroeg ik hem. ‘Uitstekend hoor, alleen wat last van mijn enkel, ze hebben me daar een tik op gegeven!’ zei hij. Een gaaf mens -deze Kapteyn- altijd gelijkmatig van humeur, een zon voor zijn omgeving! Een oersterk lichaam dat toch ineens zal afknappen, want hij vermagert te veel. Het is zijn geest die op het ogenblik nog regeert. Wat moet zo’n man voor zijn gemeente een verlies zijn! 14-2 Daar had je Beck wat zag die eruit! Onder het stof en door die sintels maak je een extra armoedige indruk. ‘Hoe is het geweest vandaag?’
164 ‘Het ging iets beter’ vertelde hij ‘Maar wat zijn ze weer met de Joden bezig geweest! Wij hebben trouwens ook heel wat klappen gehad! Ik verzeker je dat ze de laatste dagen niet mis zijn. Zou het soms beroerd met ze gaan? Weet jij het ook?’ Daar liep net lange Jan de Vries. ‘Is er nog wat nieuws Jan?’ ‘Niet veel, maar de Moffen schijnen weer een nieuw offensief voor te bereiden. De Russen zitten om Chjarkoff heen. Als ze nu maar standhouden! In Nieuw Guinea komen de Japanners vooruit, maar de Amerikanen schijnen een zeeslag gewonnen te hebben. Ik weet alleen niet waar.’ ‘Bedankt hoor en eet lekker’ Wat een bof, we kregen een graatschotel. Fris, dat gezuig en gespuug, want bij elke hap moest je de graten schoonzuigen en uitspugen. Een smakelijke vertoning! Verderop kregen drie mannen herrie met elkaar, want bij de graatinzameling werd er niet eerlijk gedeeld. Een van hen werd zó nijdig, dat hij het papier met de graten oppakte en naar de ander toesmeet. Deze raapte toen kalm de graten weer op. Uitgekookt gaf het misschien nog wat soep. Vooral, als daarbij wat aardappels georganiseerd werden. Zo’n extraatje is niet te versmaden. Op weg naar het Lager zag ik dat er weer een groep nieuwen aangetreden stond. Het kamp is vol geworden. Toen we hier aankwamen waren er maar vijfhonderdtachtig man; tijdens het O.D.proces ongeveer negenhonderd. Het aantal is daarna weer sterk teruggelopen maar op het ogenblik is de ‘familie’ ongeveer zevenhonderdvijftig man sterk. Inderdaad ‘familie’; ook in Scheveningen voelde het als één familie die bij elkaar hoort. We hebben uiteindelijk allemaal hetzelfde leed te dragen! Zou dat buiten ook al zo zijn? Nu zal het gezamenlijk te dragen ellende en de gezamelijke strijd het volk een hechte onderlinge band geven! Jan Romeyn citeerde eens op een schilmiddag, dat een volk samengesmeed wordt door het gezamenlijk beleven en dat daardoor ook de Nederlanden zijn ontstaan. Deze gedeelde belevenissen scheiden ons meer van onze Duitse buren dan het rassenverschil. Al hun terreurmaatregelen hebben daardoor slechts tot gevolg dat deze grote familie Nederlanders zich meer aaneensluit! Daardoor richten alle maatregelen zich tegen de tirannen zelf! Toen de Nederlandse familie door een schijnproces tweeënzeventig van zijn beste zonen moest verliezen, had dit alleen tot gevolg dat de afkeer nog groter werd en daardoor ook de tegenwerking. Wat de N.S.B. betreft; wij voelen hen als uitgestotenen uit deze familiegemeenschap en zo voelen zij dat zelf ook! In de garage lag de motor helemaal uit elkaar. André scheen zelfs de fout niet meer te kunnen vinden. Ik ben weer met mijn kist verder gegaan, maar dat lamme ding wilde niet zoals ik wilde. Geen enkele plank was gelijk aan de andere, maar gelukkig had ik de maten wat ruim genomen. Daar kwam een Jood de garage binnengelopen om wat olie te vragen voor een vastgelopen wiel van een van de wagens. Tito en Dikke Willie die uit het kantoortje kwamen deden plotseling iets krankzinnigs. Ze besprongen de Jood en Tito gaf hem een paar stokslagen in zijn nek. In minder dan geen tijd lag de Jood buiten de garage. Langzaam krabbelde hij overeind en ging in de houding staan. Hij zou zo graag wat olie willen hebben voor de Arbeitsführer en hij durfde zonder olie niet terug te komen! ‘Jawohl ’ zei Tito ‘aber du Sauhund sollst mit deinen verdammten Judenfuszen nicht in der Garage kommen!’ ‘Also’ dit was de reden voor dit heldenfeit. Ik moest nu naar buiten om zijn bakje aan te nemen en er olie in te doen. De Jood pakte het bakje beet en nu ging Tito er met de stok achteraan. De Jood is zonder olie bij zijn Arbeitsführer aangekomen en zal daar bestraft zijn voor zijn Jodenstreken. Wat een plezier hadden Tito en Dikke Willie over die stumper! Hierna ging ik met mijn kistonderdelen naar Vleeschhouwer, maar hij kon er onmogelijk aan beginnen. Ik bood hem nog een sigaret aan als de kist over twee dagen klaar zou zijn, want Tito liep al aanmerkingen over de kist te maken. Hij
165 vond het trouwens mooi dat ik hout van Rosier georganiseerd had, want aan Rosier heeft hij de pest!. Vleeschhouwer ging op het aanbod in. Morgen zouden de ijzeren banden klaar zijn. 15-2 Verder liet ik mij de hele middag niet meer aan Tito zien. Mijn kachel eiste nu mijn volledige aandacht. Na nog wat kolen gereden te hebben nam ik er maar heerlijk mijn gemak van. Jammer dat Thumbs er niet meer was, maar die was vroeger of later toch weggegaan. Daar kwam van der Burcht aangelopen. Hij heeft het als voorman van de tuinders geweldig druk, maar ik vrees dat hij van tuinbouw niet veel méér afweet dan ik! Jan wordt mager. Het gaat niet goed met hem ondanks zijn extra rantsoen. ‘Hallo Jan, hoe gaat het met de tuinbouw?’ ‘Druk jòh!’ was het antwoord. ‘Zou je niet wat kalmer aan doen?’ ‘Dat gaat niet, ik heb nu teveel mensen onder mij’ Nou dat is waar, zijn commando bestaat uit ongeveer dertig man. En maak nu maar iets van de tuinderij met behulp van dominees, bijbelvorschers en andere dergelijke tuinlieden, terwijl de enige man die er verstand van heeft -Willem van Buuren- in het strafcommando zit! Een vrijwel hopeloze taak! De erwten worden gepoot en er door de bietsers dezelfde dag weer uitgehaald, want niemand kan zien dat zo’n bietser geen tuinman is. En dan zijn ze nog stomverbaasd dat de boel hier niet groeit! Maar eindelijk schijnt Berg in de gaten gekregen te hebben dat het slechte groeien niet alleen aan de tuinlui ligt en nu zullen er wachten geplaatst worden bij al het groeiende kruid. Der Maxe zou morgen de wachters aanstellen. Dat wordt een prachtbaan! Twee uur wacht, twee uur rust en s’avonds naar bed! Het appèl was vandaag beestachtig. Na een schijnbaar kalmere periode zijn de beesten weer losgebroken. De cavalerie was ontzettend. De binnenstormende Joden probeerden een gevallen voorganger te ontwijken en reden toen met hun wagen dwars door een groepje gevangenen die al ‘Am Tor’ stonden. De wagen schoot hierbij het prikkeldraad in. Een mooi moment voor het Moffengebroed! Mal herunter sprong er met de karwats tussen maar werd zelf per ongeluk door een collega ondersteboven gelopen. De man leek wel een wilde duivel zo ging hij tekeer terwijl de anderen ervan stonden te genieten. Na deze aanval leek het wel een slagveld maar zo langzamerhand stond iedereen weer behalve de ene Jood die eerst gevallen was. Even een controleschop en hij kon ‘Am Tor’ gehesen worden. Het appèl duurde eindeloos lang. Steeds meer mensen werden ‘Am Tor’ geslagen. Nu vond Berg een nieuw spelletje voor de gevangenen uit, die in plaats van ‘hier!’ ‘Ja!’ riepen bij het afbrullen van hun nummer. Ze moesten dan ongeveer 80 meter hardlopen naar de keuken om dan ‘Hier!’ te brullen om daarna langs de Moffen terug te gaan naar ‘Am Tor’ Wanneer ze de Moffen passeerden kregen ze er van langs. Dat ‘Ja!’ roepen is een vermoeidheidsverschijnsel. Iedereen versuft ook zo van honger en teveel aan inspanning! Velen maken het appèl half wakker mee. Daar kwam Nelis ook nog aan. Hij vertelde dat de gevangenen de laatste tijd te oneerbiedig groetten. Het hele kamp moest nu maar een uur groeten repeteren ‘Wir kriegen euch wohl verdammtes Holländisches Vieh!’ Daar ging het weer. Een uur is gelukkig af te tellen. Ik was benieuwd hoe Beck zich erdoor zou slaan. Voor mensen in zijn omstandigheden is deze poespas fataal, ze hebben hun rust te hard nodig! We moesten doorlopend marcheren met Mützen auf en ab onder leiding van Hurkmans. Na een poos werd ik weggeroepen om naar de kachels te kijken. Wat is het toch een beroerd gezicht om die grauwe massa daar bezig te zien met dat stomme groeten. Toen ik terugkwam ben ik meteen de barak ingegaan. Ik was ‘kommandiert’ en wie doet je dan wat? Ik ging achter een ruitje zitten vanwaar ik een goed overzicht over het hele plein had. Beck liep goed; een flinke harde vent is dat!. Maar geen enkele maal ging het massale groeten gelijk. Gelukkig waren de hogere Goden er niet en de Blockführers in de Blockhut bemoeiden zich
166 liever niet met andermans zaken. Hun ondervinding was dat zoiets maar herrie gaf. Vooral waar het een kwestie van Nelis betrof. Eindelijk mocht de kudde inrukken! Na het eten hadden we een kleine samenkomst met Overduyn en daarom zochten we op driehoog een stille krib op en nu verspreidde het gezelschap zich onopvallend over de naastliggende kribben . Een stel ging vast dammen, om maar niet de indruk te geven dat er een bijeenkomst was, want Scheperstypen lopen hier overal rond! 16-2 Het onderwerp van vanavond was: ‘Moet de Kerk haar dogmatische houding niet veranderen?’ Het bezwaar wat wij tegen de Kerk hebben is dat zij de meeste Godsdiensten in zó’n dogmatische vorm opdient dat zij daardoor haar invloed verliest op het dagelijks leven. De algemene gedachte was dat ook; de kerk zich zal moeten aanpassen aan de nieuwe tijd! Alle mensen zoeken toch hetzelfde, namelijk de waarheid. Deze waarheid mag niet exclusief het symbool van de zondag zijn maar de basis van iedere dag. En de kerk zal zich daarnaar moeten richten. Ze zal haar kleingeestigheid moeten afleggen en hetzelfde brede gebaar moeten ontplooien als Christus. Beck werd moe. Begrijpelijk, zo’n strafcommando is geen kattenpis. Het was prettig om al die verschillende meningen te hebben gehoord en het is zo’n heerlijk idee dat zelfs in deze duisternis en hel bij zo velen het geloof in het goede onwankelbaar blijft. Voor de bel ben ik nog wat met Idema en Nijlandt gaan praten over het bovenstaande. Ook zij voelen dat er straks grote veranderingen plaats zullen vinden! De laatste ronde is weer ingegaan. Slaap lekker jongens! Maf ze Beck! Maar het antwoord is een snurk. 29 april 1942 Gisteravond voor het inslapen ben ik met mijn gedachten thuis geweest! Het lukte mij goed om me als het ware uit deze omgeving los te weken en naar huis te vliegen. Mijn fantasie neemt dan mijn geest op zijn zwerftochten mee. Vaak zet mijn geest zich schrap tegen dit spel maar een klein zetje is voldoende om de vlucht te hervatten. Het is haast net zoals je als kind het been in een bepaalde houding kon laten trillen. Soms stokt die beweging maar een kleine prikkel is voldoende om die beweging weer voort te zetten. Heerlijk was het om -al fantaserend- over te gaan op het drómen van huis! Zo beleefde ik mooie avonden met mijn vrouw en leerde mijn kinderen weer kennen. Ook mijn werk vatte ik weer op en we reisden weer naar Apeldoorn naar Vader-Moeder onze grote trekpleister! God, wat is het leven heerlijk! Zo vlucht ik haast iedere avond uit deze hel. Maar soms lukt het niet, dan lijkt het net of mijn geest niet soepel genoeg is om mijn fantasie te kunnen volgen. Buiten was het mooi weer al was de wind nog vrij koud. Maar met het oog op de kachel vond ik dat wel prettig, want hoe langer die brandt hoe meer vrijheid ik heb! Daar kwam de Blockführer al gapend aangeslenterd om ons buiten het Lager te brengen. Hij scheen dit leven ook vrij beroerd te vinden. Wat hebben die kerels trouwens een vreselijke baan! Je zult dit de hele oorlog maar moeten doen! Deze Blockführer was niet ongeschikt, een Beier die het wel geloofde. Toen we alleen waren vroeg hij mij: ‘Dreihunderdzehn, können Sie noch Benzin für mich bekommen?’ ‘Jawohl, aber wieviel brauchen Sie?’ ‘Na, zwei oder drei oder fünf.’ Hij scheen niet zeker te zijn hoeveel hij nodig had, maar ik róók de zwarte handel., want eigenlijk had hij willen zeggen: ‘Zoveel mógelijk!’ Maar ik moest me toch gedekt houden, je kunt niet voorzichtig genoeg zijn!. Ik zei hem dan ook dat er eens in de twee weken een bus met twee liter benzine naast de benzinebunker stond. Ik wist dat het zwarte benzine was van een van de Häftlingen. Wanneer stond die bus daar dan? O, dat was vrij onregelmatig. Dat zou elke dag wel kunnen zijn. Hij merkte natuurlijk wel, dat dit onzin was maar hij begreep de bedoeling. ‘Na also!’ zei hij eindelijk ‘Dan kom ik vanmiddag om twee uur wat benzine halen’ ‘Uitstekend Blockführer, ik hoop dat de bus er zal staan.’ Wat zou die vent met twee liter benzine willen doen of zou het een aanloopje zijn om meer in handen te krijgen? Ik heb wel
167 gehoord dat ze buiten fantastische prijzen voor benzine betalen. maar dan zou het toch tenminste om tien liter tegelijk moeten gaan. In ieder geval kon ik dat wel een keertje doen. Ik zou de man daarmee aan mij verplichten zodat hij misschien contact met huis voor mij zou willen maken. Mocht het een val zijn, dan weet ik verder niets van de bus. Willie is trouwens al eens door Tito betrapt bij het organiseren van benzine. Ze zullen dus hun volle aandacht wel aan hem schenken. Ik moet maar eens kijken. Het is in ieder geval een rare geschiedenis. Het ligt er duimendik op, dat beide partijen elkaars kaarten volkomen kennen. Voor mij is het niet lastig om desnoods per dag 5 liter te organiseren, want mocht de bunker gesloten zijn dan had ik nog alle wagens tot mijn beschikking. `In de garage moest ik meehelpen met het repareren van de motor. De koppeling scheen op een of andere manier ontzet te zijn geweest. Die Stuivenberg toch!. Ik besprak met André de kwestie van de Blockführer met zijn benzine. André vond het een prima oplossing. Hij zou om twee uur keurig een blikje buiten zetten bij de bunker. Mocht het een valstrik zijn dan wist ik van niets en André zou zeggen dat de benzine overgebleven was na het bijvullen van de vrachtwagens en daar neergezet was om in de bunker geplaatst te worden. Een goed verhaal! Blockführer verzin daar maar iets tegenin! Ik ontfermde me weer over mijn kist en ging kijken bij Vleeschhouwer. Aan die armzalige kist was nog niets gedaan! Ik bood hem een sigaret aan als hij er meteen aan zou beginnen, dat hielp!. We spraken af dat de kist morgen om vier uur kant en klaar zou zijn, dan zou ik hem komen halen. Op de terugweg zag ik vriend Hurkmans bezig met het drillen van de nieuwe mensen. Ze zagen er nu nog goed uit maar over een paar week zullen ze wel onherkenbaar veranderd zijn. Om Hurkmans wat te kleineren en bij de nieuwen de angst voor onze dierbare en tactische Blockoudste wat weg te nemen riep ik hem toe, dat hij zich niet zo op moest blazen, want dat die nieuwen groen zagen van angst. Hurkmans vond dat helemaal niet leuk en de groenen bekeken hem nu wat collegialer. Om de stemming niet teveel te bederven vroeg ik hem ‘Zeg Jan, hoe zit het met dat nieuwe commando van rassenschenders is dat een fabeltje?’ ‘Nee ’ zei hij de ‘R’s liggen al klaar.’ Naast hun Davidsster krijgen ze een grote ‘R’ op hun linkerborst die van de schouder tot het middel reikt. De bedoeling van dit commando is de mensen dood te martelen. ‘Nou Jan, veel succes met je infanterie!’ ‘Dank je!’ Nauwelijks waren deze woorden uit zijn mond of het gebrul begon weer. Zodra Hurkmans zo’n driltaak toegewezen krijgt, wordt hij hysterisch terwijl het au font toch geen slechte kerel is maar iedereen en alles verloedert hier! Am Tor werd ik door Nelis aangehouden. ‘Heitzer was machen Sie jetzt?’ Ik legde het hem omstandig uit. Jonge, wat een eer om bij mijn beroepsnaam en niet bij mijn nummer aangeschreeuwd te worden! ‘Können Sie mir helfen?’ ‘Jeder Zeit, Untersturmführer!’ Ik moest met hem mee. Bescheiden liep ik een paar pas achter hem aan met mijn muts in de hand. Wat hebben die Moffen toch een rare vette nekken. Ze schijnen een speciale vetbult te hebben, die vanaf de haargrens de boord inkruipt. Zou dáár misschien al het kwaad inzitten? We kwamen nu bij het wagenpark en we liepen regelrecht naar de wals. Wat nu? Ik zou dat ding toch niet hoeven slepen? Maar ik kreeg een technische verhandeling, hoe de bak op de wals -waar zand en betonblokken oplagen- vergroot moet worden! Ik hoefde er alleen maar vier planken bovenop te spijkeren. Hij legde mij uit dat anders de sintellaag op het plein er nooit goed ingewalst zou kunnen worden. Dus ik moest dat vervloekte martelwerktuig nog zwaarder maken! ‘Jawohl ’ zei ik: ‘Das wird geschafft.’
168 ‘Wenn sie es nicht richtig machen, dann kommen Sie auch wie die Rassenschender davor zu stehen!’ Het eerste wat ik deed was bij Tito verslag uitbrengen van mijn nieuwe opdracht. Tito was kwaad. De Unterscharführer had zich niet te bemoeien met het garagepersoneel. Ik moest hier blijven dan zou hij dat zaakje wel eens in orde maken. Hij verdween en intussen hield ik mij met de motor bezig. Daar kwam Tito terug; de zaak was in orde. Ik kon hier blijven. Stel je voor dat ze zomaar je personeel voor allerlei karweitjes weghalen! ‘Ungehört!’ Wat een rare verhouding hebben die kerels onderling! Iedereen speelt Führer op zijn eigen gebied. Maar ik was Tito héél dankbaar dat ik dat martelwerktuig niet hoefde te maken! 18-2 Wat zal het anders een ellende worden voor de Joden! De Moffen schenen er al plezier in te hebben dat het feest eerdaags zou beginnen. Zou dat nou bevel van hogere instanties zijn? Dat moet haast wel, want Knipperoog houdt zelf niet van die martelingen. Ik heb al een paar keer meegemaakt dat hij er een stokje voor stak. Dat zwaarder maken van de wals is alleen maar een uiting van sadisme. Die wals is al zwaar genoeg zonder die bak en het is nu al een onmenselijke taak om dat ellendige ding door die dikke laag sintels te trekken. Voor ik er op verdacht was luidde de bel van twaalf uur. De ochtend was nogal snel omgegaan. Op weg naar de w.c.’s zag ik de nieuwe wachters bij de aardappelveldjes staan. Daar liep waarachtig die lange dominee Impeta. Het is echt géén gezicht zoals dat uniform zit en dan die langzame bedachtzame statige passen! Dit is ook zo’n type, dat hier alleen maar sterker wordt! Ik heb dan ook voor alle predikanten die hier zitten een enorme hoogachting! In het algemeen is hun houding voorbeeldig! ‘En dominee hoe gaat het met de aardappels?’ ‘Ik hoor ze groeien en verder hoef ik alleen maar Geessink in de gaten te houden!’ Voor Geessink zou het dan ook de sport zijn om de totale oogst te laten mislukken! Ik sprak Beck nu ook bij het eten. Hij houdt zich kranig, al is het werk en de omgeving van het Strafcommando erg deprimerend, maar het is alweer woensdag dus de tijd schiet op. Ik hoorde nu ook dat de Jood -die gisteren in het prikkeldraad vastzat- overleden is! Geen wonder, die man was zo verschrikkelijk mishandeld. Ik zie hier nog lang niet alles als ik de verhalen van het strafcommando en het Jodencommando tenminste hoor. Maar enfin, ik zie hier genoeg om het mijn héle leven te laten bijblijven! Zoiets vergeet je nooit meer! In Scheveningen begreep ik er helemaal niets van, dat practisch iedereen het een zegen vond, die van Amersfoort teruggebracht werd naar Scheveningen, terwijl wij de behandeling daar al zó onmenselijk vonden. Hiermee bedoel ik niet de behandeling door de Gestapo, want deze is het toppunt van geraffineerdheid. Nee, het was een wetenschappelijk gefundeerde behandeling die door scherpe geesten was uitgedacht! Ja, het is een intelligent volk, dat Duitse volk! In de garage aangekomen moesten André, Willem en ik de klaargemaakte sigarenkistjes naar de sigarenmakers brengen. Hé, zou er niets te organiseren zijn? Maar het was een pover resultaat onder de ogen van Tito. Met z’n drieën was de buit een halve sigaar en het ding trok nog niet eens goed! We zullen die Coronadraaiers eens vertellen dat het rotsigaren zijn die ze draaien! We waren er werkelijk over in de put dat we tussen al die Corona’s zó onhandig zijn geweest. Maar door Willem hadden we geen goed teamwork, want dan moet je kunnen samenwerken en dat is met hem niet mogelijk! Een volgende keer beter! Om vijf voor twee zette André de benzine buiten. We gingen zo staan dat de Blockführer ons niet kon zien en ja hoor, om twee uur kwam hij aangewandeld en nam heel rustig de benzine mee! Vol spanning wachtten we op het verdere verloop van zaken, maar er gebeurde niets. Dus toch een Pik-Insky! Mooi, daar kunnen we van profiteren! Dit belooft een nieuw contact met huis! Buiten was het wat rumoerig bij de wacht. Ik ging erheen om eens te kijken wat er aan de hand was. God, wéér een ontvluchtingpoging! Het gezicht van de man bloedde, maar verder was hij
169 rustig. Welk nummer is het? 996! Daar kwam Berg al aan. Hoe zou hij het geprobeerd hebben? Natuurlijk weer dat domme -meest populaire middel- om zogenaamd in de bosjes je behoefte te doen en dan te proberen om weg te komen. Het was weer een hele optocht naar het arrestantenlokaal. De bullepees zal zo wel gebruikt worden. Maar het bleef stil; zouden ze een ander strafmiddel gevonden hebben? Er worden toch nog tamelijk veel pogingen gewaagd. De SS was heel trots dat ze weer een vlucht verhinderd hadden. Misschien wordt zo’n hóógverrader nu wel Gefreiter! De kógel verdienen die kerels! Wat een hetrogeen stelletje daar in die cellen! Twee deserteurs, twee Joden, een politieke en een rode lap. Niemand weet wat er met die Jood gebeurd is, die indertijd in het donker opgesloten zat.19-2 Hij was plotseling verdwenen en is niet meer in het Lager teruggezien. Dood? Wie weet! We kregen nu opdracht om benzine te gaan pompen. Daar kreeg ik de Blockführer van de benzine in de gaten. Hij gaf me een knipoog! Nou, als dat niet goed is weet ik het niet meer! Hij kwam op mij af en zei: ‘Morgen genau so!’ waarop de Naziridder weer verdween. Dat was toch te gek, dat ik als Häftling een Blockführer aan zwarte benzine hielp, geweldig toch? Alweer een vriend erbij! André moet die bus daar morgen maar weer neerzetten! Hoeveel zou die man voor één liter ontvangen? Dat kan een goed zaakje worden, elke dag twee liter! De middag werd gevuld met dat onnozele gepomp. Wat duurt het toch lang voordat zo’n drum leeg is! Naast ons was Schepers weer bezig met het Heldenkellercommando, maar dat is een dagelijks geluid geworden daar zijn we aan gewend. Eindelijk ging de bel voor het appèl. Ik had vandaag geen tijd om me te wassen, dat moet ik vanavond maar doen. Doordat we zo laat waren stond ik in de derde rij naast mijn vriend en makelaar Geessink. Hij zag er idioot uit. Uit zijn mondhoek vroeg hij mij :‘Kun je het zien?’ ‘Wat?’vroeg ik. ‘Dat ik stikvol aardappels zit?’ ‘Nee ’ zei ik: ‘Je lijkt alleen op reclamemannetje Michelin!’ ‘Man ik knijp me rot!’zei Geessink: ‘Als ze straks gaan commanderen gaat het mis! Ik heb er teveel ingedaan!’ Ik stikte haast om het benauwde gezicht van Geessink en vroeg hem wat ik eraan verdienen kon als ik hem niet aan het lachen maakte! Maar ik kon niets verdienen, want Geessink kon wel huilen. Hij scheen nú al aardappel verzakkingen te voelen. Het was ook te gek! Zijn rug bolde uit van de aardappels, zijn buik stond strak gespannen en zelfs zijn knieën waren misvormde knobbels. Voor alle zekerheid had hij zijn jas in zijn broek gestopt. Zijn achterbuurman vroeg of hij zich als aardappelsilo verhuurd had. ‘De pokken!’ antwoordde Geessink. Zeer terecht antwoordde de achterbuurman dat hij zich kalm moest houden anders gebeurden er ongelukken! ‘Je hebt kans dat de aardappels gaan rollen als je zenuwachtig wordt!’‘Klerelijer!’ zei Geessink verontwaardigd, maar dat kon ook voor mij bestemd zijn, want ik kòn niet meer van het lachen! Ik werd er benauwd van! Mijn kaken, mijn kaken! Ellendig, wat kreeg ik daar een kramp in! Daar klonk ‘Im stillstand!’ Alles stond doodstil behalve een mooie ronde aardappel, die uit Geessinks broek glipte en heel langzaam tussen de rijen door naar voren rolde. ‘Sodeju!’ zei Geessink die niks op deze bevalling gesteld was. Om zijn broek aan de voorkant dicht te krijgen ging hij rechtop staan. Maar nu barstte zijn rug open en er kwam een stroom aardappels uitgerold. Geessink werd door Berg uitgenodigd om voor de troep te komen. Ik begon hem echt te knijpen om wat er met hem zou gebeuren. De Lageroudste van der Putte moest de aardappels in ontvangst nemen, maar daarvoor had hij handen tekort. Zodoende bleven er nog heel wat aardappels in Geessink’s kleren zitten. Geessink werd niet uitgekleed. Hij kreeg zelfs geen slaag! Hij mocht alleen maar ‘Am Tor’. Maar daar werd Hermans -de voorman van het schilcommando- naar voren geroepen. Zonder dat hem iets gevraagd werd scheurde men zijn voormansinsigne af en hij kreeg veertien dagen strafcommando. Wat kan dat raar lopen! Beroerd voor Hermans, hij is een fijne kerel! Er volgde nu een toespraak van Berg. Aardappels stelen viel in het vervolg onder Fortgezetste Sabotage d.w.z. dat je straftijd met twee maanden verzwaard kon worden. Wat houdt de Mof
170 toch van mooie woorden! ‘Fortgezetste Sabotage’! In ons proces klonk steeds het ‘Fortgezetste Feindbegünstigung’ dat lijkt wel op elkaar. We mochten inrukken. Ik sprak Hermans nog even. Hij begreep er niets van, want Geessink kon die aardappels net zo goed ergens anders georganiseerd hebben. ‘Maar zou Geessink zijn mond niet open kunnen doen?’ vroeg hij. ‘Man, nee, dat zou voor hem veel te gevaarlijk zijn.’ ‘Het is anders wel krankzinnig dat de dader er met één avond ‘Am Tor’ afkomt, terwijl ik mijn baantje kwijt ben en dan dat strafcommando! Maar waarom zou het voor Geessink gevaarlijk zijn om zijn mond open te doen?’ 20-2 ‘Ten eerste wordt het door de Moffen helemaal niet geapprecieerd als je iets recht wilt zetten -dat zullen ze zelf wel doen als het nodig is- en ten tweede, Geessink zal het nóóit durven zeggen als hij die hoeveelheid van de SS gestolen heeft. Ja jong! Het is een beroerde boel allemaal! Ga nu maar lekker eten Hermans, en probeer je er goed doorheen te slaan!’ Het was eigenaardig dat zo weinig mensen iets van deze vertoning hadden gezien of gemerkt. Het was een idiote situatie! Jammer voor Hermans, dat had er weer niet bij moeten zijn! Na het eten zijn de kantinekoeken toch gekomen! Ik heb werkelijk een te zwarte kijk op de Moffen gehad maar dat krijg je hier vanzelf. Zoals te voorzien was werd het een verschrikkelijk gescharrel met de Joden die niets kregen. Voor een koek van 6 cent werd 75 cent of zelfs f 1, 00 geboden. Op Stube B werden zeven koeken verkocht voor f 10, 00. Schandalig, maar roei het maar eens uit! De Joden drijven zelf de prijzen op door tegen elkaar op te bieden. Die verrekte honger ook altijd! De handel is zo zachtjes aan uitgeraasd, maar daar komt Schepers op de proppen. Hij heeft een Jood met een koek gezien. Stomme Jood, om dat open en bloot te doen. Het zijn soms wel naïevelingen. Daar had je het spektakel al. Schepers zou de boel wel eens even aangeven. Ik ging naar hem toe en vroeg hem de zaak voor deze keer te laten rusten. Daar dacht hij niet aan, er moest recht gebeuren. Jawel Schepers, maar van jouw recht zou je nu zelf wel eens de dupe kunnen worden, want ik weet van Tito dat er maar iets hoeft te gebeuren en de hele kantine rompslomp gaat de laan uit! Daar was hij wel gevoelig voor en hij zou het dan voor deze keer door de vingers zien! Wat een goed mens toch! Ik zit hier nu ruim een maand en wat is er in die tijd veel gebeurd! Zou ik eigenlijk nog wel normaal zijn als ik weer in de buitenwereld kom? Zou ik niet verkeerd reageren? Ik weet nog heel goed dat ik in Scheveningen geestelijk helemaal in de war was. Eenmaal in het begin tijdens het Gestapo-onderzoek en eenmaal tijdens het proces. Naderhand was ik doodsbang dat ik in zo’n sfeer zou blijven leven! Vreemd, dat die angst hier wegblijft, want hier hebben de mensen allemaal veel meer te verwerken Maar of ik later ooit weer in het normale leven zou passen blijft een open vraag! Ik had hoofdpijn en voelde me niet erg fit. Ik ga vast maffen mannen. Tot morgen! Om negen uur werd ik door een daverend gelach op Stube B wakker. Geesink was binnengekomen met nog ongeveer 20 aardappels bij zich. Hoe zou het komen dat hij door Berg niet harder is aangepakt? Zou Berg gevoel voor humor hebben? Nou Geessink boft geweldig! Welterusten en houd je bek op Stube B. 30 april 1942 ‘Al is ons Prinsje nog zo klein…’ Voordat de bel geluid had klonk dit wijsje door de barak. Onze Prinses is vandaag jarig! Dit liedje -schel en hoog gefloten- was in Scheveningen het jubelteken op goed nieuws. Links en rechts werd het liedje nu teruggefloten. Alleen al door dit jubelteken begon mijn dag goed. In Scheveningen liepen we zenuwachtig en helemaal gelukkig door onze cellen als deze melodie door de gang geblazen werd, want dan was er wel uitstekend en bevestigd nieuws! Het woord ‘bevestigd’ had voor ons een magische klank, want nieuws was tenslotte maar nieuws maar als het woord ‘bevestigd’ doorgeseind was en liefst nog van alle kanten. Ja, dan kon het niet anders dan waar zijn! Vooral als op de vraag: ‘Door wie?’
171 als antwoord kwam: ‘Door mijn Vader’ of ‘Door de verpleger’. Het kon dan toch niet missen! Maar vaak vergaten wij dat die mensen ons een hart onder de riem wilden steken. Hoe betrouwbaar leek het nieuws toen,tijdens de Duitse opmars in Rusland. We kregen toen notabene het ‘bevestigde’ bericht door dat de Russen door hun tegenaanvallen weer in Roemenië zaten en dat Russische parachutisten om Berlijn waren neergesprongen. Maar vandaag hoefde het bericht niet bevestigd te worden. Ons prinsesje is jarig! Lang leve het Oranjehuis! Op onze wijze zullen we haar verjaardag vieren! De communisten begrijpen ons enthousiasme niet. Wat betekent zo’n dag ook voor hen? 21-2 Wat heb je nou aan zo’n koningshuis wat elk jaar zoveel geld verslindt? Elke andere staatsvorm is toch véél goedkoper? Nee, ze konden het nut van een koningshuis niet inzien. Er moest een regering komen die wat meer deed aan de belangen van de arbeider! Nou, naar wat ik van Jan hoor is het met de arbeiders ook treurig gesteld geweest. Maar dergelijke fouten zijn toch te herstellen en daarom hoeft ons koningshuis toch niet weg? Maar ja, hun staatsinzicht is een heel andere dan de onze. Ik feliciteerde Jan Edens met de verjaardag van onze prinses, maar hij keek me een beetje onnozel aan alsof hij zeggen wilde ‘Waar is dàt nou voor nodig?’ Alle organisatiemensen feliciteerden elkaar: ‘Laten we bidden dat we deze dag volgend jaar in vrijheid kunnen vieren! Jonge jonge, dat zou wat zijn!’ ‘Ja ’ zei Boerrigter: ‘Ik zou geloof ik in elkaar zakken van emotie!’ Buiten kwam Geessink mij tegemoet. ‘Ik heb verder geen last gehad!’ schreeuwde hij me toe. ‘Jawel, maar Hermans is er lelijk ingestonken!’ ‘Zeker, dat is beroerd maar er is niets aan te doen.’ ‘Nu Gees ik moet weg, tot ziens.’ ‘Tabé hoor.’ klonk het mij na. Van een van de mannen uit de buitencommando’s hoorde ik dat de ontvluchtingpoging gisteren toch vrij handig is uitgevoerd, maar de man heeft pech gehad. Hij was met een kruiwagen in de richting van de boerderij gelopen en is toen tussen twee poorten door rechtsaf het bos ingeslagen. De posten schenen het niet in de gaten gehad te hebben. Maar ja, zoveel brutaliteit verwacht zelfs de Mof niet. De arme man werd echter door de Arbeitsführer van het Jodencommando gezien, die met zijn ploeg bij de nieuwbouw stond te werken. Misschien was alles nog goed gegaan als de gevangene nog wat verder doorgelopen was, maar nu zag de Arbeitsführer hem in het bos glippen. Daarop was de man gauw genoeg ingesloten. Die Arbeitsführer zal nu wel een lintje krijgen. De twee posten -waar de gevangene doorheen geglipt is- zijn direct afgelost. Die kerels zullen wel van de wachtcommandant en de hogeren tot ‘der Storch’ toe op hun donder krijgen maar dat is hen van harte gegund Als reactie begonnen de posten de gevangenen uit te schelden en te slaan.Dappere kerels, deze landverraders! In de garage is het in het eerste kwartiertje altijd erg rustig! Dan zijn de collega’s druk met peukjes zoeken. Ik heb nog niet meegemaakt hoe dat precies gaat maar ik weet dat zich dan de heftigste ruzies afspelen. Als de kachel uit is zal ik dat feest ook eens van nabij kunnen meemaken. Daar kwam Tito binnen. Hij vroeg me direct of de kist al klaar was.’Nee, maar vanmiddag hoop ik hem bij U af te leveren.’ Stuivenberg vroeg me nu of ik de wagen wilde schoonmaken, maar nauwelijks waren deze woorden over zijn lippen of daar kreeg hij van Tito de wind van voren. Hij kon voortaan met zijn poten van de motor afblijven, want hij had klachten van Burgers en Dikke Willie gekregen dat Stuivenberg als een bezetene over de weg reed! Dat moest nu maar eens afgelopen zijn! Volmaakt onschuldig stonden André en ik daar bij. Stuivenberg durfde niets in het midden te brengen, want ‘de baas’ was woest en dan past het een Duits militair niet om iets te zeggen. Bovendien ‘Befehl ist Befehl!’ en dat is nog sterker dan Gods geboden! Stuivenberg is geen ongeschikte vent, maar wij genieten altijd als de Moffen elkaar te pakken nemen. Stuivenberg rekenen we ook tot de Moffen, die is geen Nederlander meer! Ook Dikke Willie genoot zichtbaar want hij mag Stuivenberg niet. Als Dikke Willie het voor het zeggen had dan mocht Stuivenberg de garage helemáál niet meer inkomen.
172 De motor werd jammer genoeg weer gemonteerd. Wat heb ik een hekel aan die Nortonmotor! Dat rotding heeft immers de O.D.-ers naar Utrecht helpen vervoeren en hoevaak is dat ding niet voor opsporingen gebruikt! Na eerst de wagen van ‘Knipperoog’ te hebben nagekeken of er nog iets te organiseren viel ben ik aan het schoonmaken gegaan. Knipperoog scheen weer door de hei gereden te hebben. Wat zou hij daar nou te zoeken hebben? Enfin, dat zal wel een raadsel blijven. Op het plein waren de gevangenen klaar met de sintelstorterij! Goddank, dat die rotklus afgelopen was! 22-2 In de garage hoorde ik dat een speciale Jodenploeg straks de wals moet trekken, arme drommels! Maar wat gingen die kerels daar doen? Alle beschikbare brandslangen werden uitgerold. Een brandoefening? Nee, de sintels werden bespoten. Vijf grote stralen schoten de lucht in! De brandweer is hier wel in orde. We hoeven dus niet te proberen vuurtje te stoken. Nu kwamen der Maxe en Berg eens kijken. Het spuiten is ook altijd een fascinerend gezicht. Wacht, daar kwam Berg op een leuk plannetje; het bikcommando moest door twee stralen bespoten worden. De jongens wilden weglopen, maar der Maxe sloeg ze op hun plaats terug. Het was een akelig gezicht die vallende stralen op die ineengedoken figuren te zien neerkletteren. Het leken wel zieke mussen in de regen. Een doodzielige vertoning, doodstil zaten ze daar nu. Wat hadden de martelaars een plezier! Zelfs de SS kwam naar dit eigenaardige experiment kijken! Hoe hóógst interessant! Schoften! Voelden ze dan de zwijgende aanklacht van de mannen van het bikcommando niet? Daar begon er eentje weer te bikken en de anderen gingen mee! Ze deden net of er niets gebeurde! Nu kwam het bikcommando weer in volle actie. Stenen kloppen en de stukken door de hor zeven! Zouden Berg en der Maxe gevoeld hebben dat ze ineens de verliezers waren geworden toen ze langzamerhand de stralen afwendden en net deden of het hele bikcommando niet bestond? Ik genóót! Prachtig gedaan, bikkers! Een pluim op jullie muts! De Mof heeft zich moeten terugtrekken! Ondertussen waren de bikkers drijfnat, maar ze gingen rustig met hun werk door. Berg en der Maxe keken nog even naar het armzalige troepje maar er was geen eer meer aan te behalen en ze dropen af. In de garage moest ik de gemonteerde motor weer oppoetsen. Nu vertelde Tito mij dat ook de grote kachel uitgemaakt kon worden. Dus in het vervolg had ik dezelfde dienst als de garageploeg. Ik moet me dan ook gelijk met hen aan- en afmelden. Morgen zou ik voor het eerst weer het ochtendappèl moeten meemaken en ’s avonds zou ik niet meer na het eten het Lager uitgebracht worden. Wat een veranderingen allemaal, maar ik ben blij dat ik niet in een ander commando geplaatst ben. En de kelder blijft mijn ‘Home’, want ik moet er wel voor zorgen dat alles schoon blijft! Er was wel een groot nadeel aan verbonden, want ik had nu geen vuur meer om mijn eten op te koken. Maar dat zou ik wel eens met Kan bespreken, daar moet wel een weg voor te vinden zijn! Bij het zoeken naar poetsdoeken vond ik waarachtig nog een potje met oranje verf! Waar zou dat nou voor dienen in deze omgeving? Voor de feestlijkheid maakte ik de punten van mijn klompen oranje. Nee, dat werd een beetje al te opzichtig! Stel je voor dat Berg zou weten dat onze Juliaan vandaag jarig was! Ik heb toen de kleur van mijn klompen met wat stof wat doffer gemaakt maar ze waren en bleven oranje. Ik was benieuwd of iemand ze zou opmerken. Eigenlijk was ik geweldig trots op mijn klompen met oranje punten. Ik moest me eens hoognodig laten knippen en scheren. Daar had ik Burgers’ toestemming voor nodig en zo ging ik op pad naar de kapper. Voor de deur stonden vijf man te wachten en verderop loerden een paar anderen op de aflossing. Dat wachten op die aflossing is gevaarlijk. Het is verboden bij het revier rond te hangen. Nu vind ik het wel niet fair van mij om ze voor te zijn, maar ik wil geen straf riskeren en daarom verzin ik een truc. De deur wordt versperd door vijf gevangenen die er heus wel op passen dat niemand naar binnenslipt. Maar ik ga naar binnen om de Hollandse Schreibstube een bezoek te brengen. Ik heb dan altijd wel een smoes voor van der Putte, de
173 Lageroudste. Na een poosje daar gepraat te hebben schiet ik de kapperszaak binnen door de deur die tegenover de hoofddeur ligt waar de anderen wachten. Dan roep ik ‘Heitzer kommandiert.!’. Ze weten toch nog niet dat ik in de garageploeg ben opgenomen en trouwens de voorman van de kappers heeft verplichtingen tegenover mij! De kapperszaak is het gezelligste lokaal van het hele kamp. Alles gaat hier even rustig ten dienste van de cliëntèle De liefhebbers zijn ook altijd even beleefd tegen elkaar, want als de kapper roept ‘De volgende ’ staat niemand op, hoewel ze allemaal evenveel haast hadden om binnen te komen. Maar nu ze binnen zitten te wachten op het scheren of knippen zijn ze allen héél welgemanierd geworden en men hoort: ‘Nee, gaat Uw gang maar. Ik heb de tijd!’ of ‘O nee, het is Uw beurt. Gaat U maar hoor!’ Hoe langer men daar kan blijven zitten hoe beter het is! Ik zat nu in een hoekje naast Maartens op mijn beurt te wachten. Vroeger kon ik niet zo goed met hem opschieten en sprak toen ook weinig met hem, maar daar heb ik nu spijt van! Ik vind hem hier enorm in zijn voordeel veranderd. Hij is een fijne kerel geworden met een goede instelling! Dat getuigt ook zijn opmerking: ‘Hoe het met mij ook zal aflopen Folmer, het is toch winst geweest. Ik heb geleerd te leven!’ Hij zit in het commando van Ds. Kapteyn en deze beide mensen vallen op door hun flinke houding. Maartens en ik zijn nu vrienden geworden. Daar kwam ook van Buuren aan. Hij was wel erg afgevallen door dat strafcommando, maar gelukkig was hij nu weer bij de tuinders. Hij had dan ook schoon genoeg van al die ellende. ‘Wees voortaan maar wat voorzichtiger Willem!’ ‘Ja jòh, maar die verrekte honger, dan waag je wel eens teveel! Enfin, dat is ook weer voorbij!’ ‘Hoe vond je Beckman in het strafcommando?’ ‘Uitstekend!’ zei hij ‘Heel flink’ Het deed mij genoegen om dat te horen. iwel dat Beck zich er goed doorheen zou slaan! ‘Verrek!’ zei Willem: ‘Wat heb jij een mooie oranje klompen! Dat staat werkelijk feestelijk vandaag!’ Om verraad te voorkomen zei ik: ‘Ja, die heb ik vanmorgen zó van de Bekleidungszimmer gekregen!’ Het was jammer dat Boerrigter er niet was; het is altijd gezellig om door hem geknipt of geschoren te worden. Toen ik klaar was ging ik terug naar de garage waar iedereen stond te wachten op de bel van twaalf uur. De een stond bij de slijpsteen zijn mes aan te zetten de ander was bezig een hoopje vuil doorlopend bij elkaar te vegen en zo deed iedereen alsof hij bezig was. Daar ging de bel. Ik moest met de garageploeg meelopen om me aan te melden bij de Blockhut. Een vreemd gevoel! Ik was meer vrijheid gewend, maar wie weet wat voor voordelen dit baantje mij zal opleveren! Beckman was erg somber. Ik veronderstelde dat dat oververmoeidheid was. Hij moest maar flink eten. Vanmiddag kon ik wel wat extra’s krijgen. Met Jan besprak ik het probleem dat ik niet meer kon koken. Hij zou mij nu voortaan gekookt eten brengen. Het zou dan elke dag wel wat later worden maar we hoefden nu geen tijd meer af te spreken: hij zou eenvoudig het potje onder in de kachel zetten. Als ik dan tegen een uur of tien naar de kelder ging zou dat potje daar wel staan. ‘Fijn Jan, reusachtig bedankt hoor!’ Jan had ook voor Beck een grote portie opzij gezet! Een reuze vriend! Er zou een nieuw transport naar Duitsland geformeerd worden, voornamelijk Joden. In ieder geval vielen wij er weer buiten, want de mensen schenen al aangewezen te zijn. Ze moesten om twee uur aantreden. Dit keer waren het ongeveer tachtig man. Zouden die jongens ooit nog terug komen? Wanneer zouden wij de ‘Rode streep’ eens passeren? Of zou de ‘Rode streep’ voor ons de dood betekenen? Maartens is er ook van overtuigd dat er een revisie in
174 de lucht hangt; wat zouden we anders hier zo lang moeten doen? Beckman en enkele anderen geloven niet in een herhaling van onze zaak. Ik hoop maar dat hij gelijk krijgt! Tegen twee uur werd het druk op het plein. Het transport moest zich klaarmaken. De vrienden namen afscheid, misschien een afscheid voor eeuwig. De Joden gaf ik in elk geval geen kans om ooit terug te komen. Ik had zelf van Burgers gehoord dat de Joden in Duitsland en Polen moesten werken tot ze er bij neervielen; door overmatig zwaar werk en ondervoeding was de gemiddelde levensverwachting hooguit één maand en naar wat hij mij vertelde, was dertig dagen nog ruim geschat! Een onmenselijke wereld! Wie had dit alles vóór de oorlog kunnen dromen? We zouden ongelovig onze schouders hebben opgehaald over zulke wáánzin. En nou zitten we er middenin! Gezinnen worden verscheurd, geluk wordt verwoest en wat is het resultaat? Zouden we toch een stapje nader komen tot datgene waar al zó vaak over gesproken is en totnogtoe nog niet verwezenlijkt; de wereld-statenbond? 24-2 Dat is misschien het enige middel om verdere oorlogen uit te sluiten. Als we in de toekomst de kansen -die dan voor ons liggen- door wantrouwen en zelfzucht maar niet ongebruikt laten! De Joden gingen nu naar de Bekleidungszimmer. Je kon toch wel zien dat de behandeling van de niet-Joden over het algemeen beter is. Zie eens, hoe de Arbeitsführer de achteraan lopende Joden op de hielen trapt; plagerij en sadisme. Zijn de Joden dan geen mensen? Wat heb ik met dat volk een medelijden! Hoewel ze zich soms niet van hun beste kant hebben laten zien! Maar wie van ons is zonder fouten? De Moffen denken dat zij dat zijn, maar die zijn op het ogenblik in alle opzichten verblind! In de garage kreeg ik van Tito de opdracht naar de nieuwbouw te gaan en de baas van het werk te halen. Deze boodschappen zijn altijd prettig omdat je dan een wandeling kunt maken. De verschillende commando’s waren op weg naar hun werk. Bij de Blockhut stond de BenzineBeier. Hij riep mij toe: ‘Mütze ab und in der Haltung stehen, ich komme um zwei!’ ‘Jawohl Arbeitsführer!’ Nou, die was verdomd brutaal! Op zo’n manier werd ik gewoon gecommandeerd om voor zijn zwarte handel te leveren! Als hij zo door gaat krijg ik niet eens de kans om hèm iets te vragen! En toch moet dat gebeuren; hij zal niet de kans krijgen om alleen maar te profiteren! Ik liep nu voor het Jodencommando uit en achter het strafcommando. De Manke was Arbeitsführer van het strafcommando en daar boffen ze bij, want de Manke kan toch niet hard slaan!. De Heldenkeller was haast klaar. Stel je nou eens voor dat daar een bom op terecht zou komen als die geopend wordt! De gedachte alleen al! Toch is de schuilkelder heel mooi geworden; ze hebben hem keurig afgewerkt. Onderweg vroeg de Manke mij waar ik naartoe ging. Ik zei hem, dat ik van plan was om even naar huis te wandelen! ‘Was dat maar zo!’ was zijn antwoord. Wat was dat voor een vreemd Moffengeluid? Worden jullie wat gedeprimeerd? Of zijn jullie eindelijk beu van dit onmenselijke vertoon? Maar ja, de Manke is nog een van de zachtaardigsten. Kijk, dat moet het pad zijn waar de Roodlap naartoe gewandeld is! Het was ook wel erg brutaal, maar wie weet hoe moeilijk de man het gehad heeft. Ik kan me best voorstellen dat je in een stemming komt om ‘in godsnaam maar iets’ te proberen De baas van de nieuwbouw was niet aanwezig maar men zou hem wel naar Tito verwijzen als hij op kwam dagen. Wat schoten ze al op met die nieuwe barakken. Zouden wij daar naderhand inkomen? Al die stenen gebouwen leken mij te mooi voor Häftlingen. We zullen het in ieder geval wel merken. Het Holtzcommando stond in het bos bomen te rooien. Tussen de bomen door zag ik Berg er naartoe lopen. Vervelend voor die mannen; het zou zo heerlijk kunnen zijn om in zo’n bos te werken! Waarom dan toch die dwingende werkdruk en die voortdurende plagerijen? Een boom -die voor twee man bestemd is- moet door één man gedragen worden. Dragen twee mannen één boom, dan moeten ze nog een stam van de grond oprapen. Dit zijn typisch plagerijen van Berg met als resultaat dat de mensen er dóódmoe van worden.
175 Op het plein was het een drukte van belang. De Nederlandse SS-verraders kregen er een strafexercitie. Der Storch stond er persoonlijk bij. André en ik keken naar dit bevredigende schouwspel vanuit het waslokaal waar de auto’s gewassen worden. Daar klonk uit volle borst: ‘Wir marchieren durch feindliches Land’ Dat zul je hier in Nederland maar moeten zingen! Die lui begrepen niet wat een figuur ze sloegen tegenover vriend en vijand! Gekken! Het strafzingen en exerceren duurde ruim een uur en toen kregen ze nog een toespraak van de Wachtcommandant! Zonde, dat we dat niet konden verstaan! Het werd tijd om naar Vleeschhouwer te gaan om de kist op te halen. Ik nam meteen de sigaretten mee om hem te betalen. In de meubelmakerij stond de kist. Keurig in elkaar gezet! Het was dan wel geen juweel maar Tito kon wel zien dat ik verstand van timmeren had! Hij zou me nu eigenlijk met een gerust hart de opdracht tot het timmeren van het nieuwe kippenhok kunnen geven! Maar nee, het zou niet meevallen om ook het kippenhok naar Vleeschhouwer te brengen. Laat Tito het toch maar aan een timmerman opdragen, ik kan tenslotte niets riskeren! 25-2 Tito was verrukt over de kist. Bij mijn voorbereidingen had hij getwijfeld over mijn timmermanscapaciteiten. Nu zei hij slechts: ‘Das Intelligenz!’ Een groter blijk van tevredenheid kon ik niet krijgen! Maar gelukkig had hij het niet over het kippenhok! Na deze prestatie -die me slechts twee sigaretten gekost had- heb ik me weer in mijn kelder teruggetrokken. De kachel was wel bijna uit, maar bij een eventuele controle kon ik altijd zeggen dat ik aan het schoonmaken was. Ik hield veel te veel van mijn kelder om ook daar al afscheid van te moeten nemen. Plotseling rinkelde de bel en bij de wacht stonden ze op de sirene te drukken. Alarm. Het werd zo langzamerhand vervelend, dat alarmgeblaas! Maar het was pas vijf uur, misschien kregen de mensen nu een extra uur rust. Wat waren die Moffen weer druk! Het was een enorm heen en weer gevlieg en een oorverdovend lawaai! Daar liepen Berg en Nelis ieder onder een ‘Stahlhelm’. Afschrikwekkende figuren! Na tien minuten stond iedereen aangetreden. De hekken gingen dicht en de mitrailleurs werden op ons gericht. Ginds trok de SS een cordon om het kamp. Maar wat kwam daar over het plein in het andere Lager? Ik stikte van het lachen; het was werkelijk om te gillen! Dat kleine mannetje -dat altijd en eeuwig de goten repareert- kwam met zijn hamer vijl en beitel naar het Lager gerend, terwijl de poort al dicht was. Het was vermakelijk dat kereltje te zien rennen met op de achtergrond de SS. in looppas. Angstig keek hij naar de gehelmde Germanen in de poort. Stomverbaasd staarden Berg en Nelis naar deze aanrennende figuur. Dat kwam nu van al die haast; de mensen hadden geen tijd om zich aan te melden. Pijlsnel naderde het ventje. Een geluk voor hem dat de Blockführers de poort voor hem opentrokken, maar nu moest hij nog langs al die Moffenlaarzen. Daar kwam het kritieke moment! Schop van Tito…-mis! Schop van Berg…-mis! Schoppen van de Arbeitsführers….-mis! Poort dicht. In een sierlijke boog kwam onze eerste-klasse baseballspeler bij zijn thuishonk aan. Er ging bijna een gejuich op bij dat kunststukje! En dat voor zo’n scharminkel! De man was in één klap populair! De oefening duurde bijna een uur en toen bleek dat alles goed was verlopen en dat de omgeving van het kamp van vijanden gezuiverd was, mochten we inrukken. Er stond niemand ‘Am Tor’ en dat gebeurt niet vaak Na het eten ben ik Maartens even gaan opzoeken. Voor de gezelligheid nam ik een paar sigaretten mee. Het is voor ons allebei zo’n verrijking dat deze vriendschap groeit en dat we elkaar nu zo goed leren begrijpen. Hij vertelde mij van zijn vroegere problemen en hoe hij nu tegenover het leven nu staat. Jammer, dat mensen zoveel door moeten maken om inzicht te krijgen. Het is maar te hopen dat we de gelegenheid krijgen datgene wat we hier geleerd hebben later in de buitenwereld in praktijk kunnen brengen! Al zullen we mensen blijven met al onze hebbelijkheden. Één ding hebben wij geleerd; dankbaar te zijn voor ons leven en dit leven toe te vertrouwen aan Gods leiding In de barak was het druk, maar ondanks dat lag Beck heerlijk te slapen. Ik heb toen Jan Edens de betekenis van ons Koningshuis uitgelegd en vooral de diepere inhoud ervan. Zijn
176 bezwaren bleken dan ook van oppervlakkige materiële aard te zijn. Ik hoop maar dat hij mijn inzicht gaat delen, het is toch zo’n fijn mens! De laatste ronde! Welterusten en nog gefeliciteerd met je ontslag uit het strafcommando Willem! ‘Dank je!’ Daar klinkt nogmaals het schelle hoge fluiten: ‘Al is ons prinsesje nog zo klein…!’ Zo wordt Juliaans verjaardag besloten! 1 mei 1942 1 Mei, waar blijft de tijd! Is het alweer één jaar geleden, dat we in spanning zaten wat er met de rest van de Geuzen zou gebeuren, want de doodvonnissen van de eerste achttien waren allang voltrokken. In Scheveningen waren we één grote familie! We wisten ook vrij veel van elkaar, al was dan alles wat we vertelden door een min of meer gekleurde bril bekeken. Wat voelde ik me ellendig, toen op één dag al de Geuzen naar Duitsland afgevoerd werden! Mijn buurman -Dirk Penning- vertrok toen ook. Wat voelde ik me toen verschrikkelijk eenzaam! Aan mijn rechterkant was een gang en aan de linkerkant een lege cel. 26-2 Ik had nog slechts klopcontact met mijn achterburen en schreeuwcontact met de anderen. Maar het schreeuwen was alleen mogelijk op bepaalde tijden en het bleef toch onbevredigend. Oh, wat was ik toen ongelukkig! Met Penning had ik de hele dag kunnen praten. Dat ging het beste met het oor op het tafelblad. Dit blad liep door de muur heen naar de andere cel en via de houtgeleiding konden we hele gesprekken voeren. We speelden soms zelfs dam. Wie zou ik trouwens voor Penning terugkrijgen? Was het nu al weer een jaar geleden dat IJzerdraad en zijn kameraden doodgeschoten werden. Ijzerdraad, die zonder enige noodzaak onze organisatie bij de Gestapo had genoemd? Ik was toen nog chef-tonnenstorter in de gevangenis en kon door dat baantje contact krijgen met de andere gevangenen. Op de laatste ochtend vóór zijn executie bood IJzerdraad mij zijn excuses aan. Ik stond toen voor zijn cel om de ton schoon te maken. Hij kon mij zien door het controleglaasje dat bij de ter dood veroordeelden altijd open moet staan. Ik voelde, hoe zwáár het voor hem was om tegen mij te zeggen: ‘Het spijt mij ontzettend, Folmer!’ Maar hoe was ik zelf geweest? Had ik onder de methodes van de Gestapo óók geen namen genoemd? Namen van onze eigen organisatie? Het is onmogelijk om erover te oordelen. Wij wisten nog niet wat een Gestapo-onderzoek inhield. De achttien Geuzen hebben zich als kerels gedragen in de tijd dat ze op hun dood moesten wachten. Kwinkslagen en moppen werden over de gang geslingerd. Ze zaten toen naast en tegenover elkaar in gang D. Onbegrijpelijk, waar is de tijd gebleven! En wat waren de Moffen toen bang voor alles wat Geus was! We hoorden in de gang steeds de bekende vraag: ‘Sind Sie Geus?’ Wie had toen kunnen denken dat de oorlog nog zo lang zou duren! Toen klonk het toch door de gangen: ‘We zijn in ieder geval met St. Nicolaas thuis en anders zeker met de kerst!’ Hoe hebben we onszelf voor de gek gehouden met al dat gefantaseer! Maar het verlangen om uit die druk te komen was ook wel heel groot! Jan Edens maakte zich klaar om naar de poort te gaan. ‘Nee Jan, ik ben Heitzer af, ik ga nu niet meer mee.’ Maar omdat ik gewend was om vrij vroeg naar buiten te gaan ging ik maar wat wandelen. Om half acht begonnen de buitencommando’s hun gereedschappen te verzamelen om straks na het appèl meteen aan het werk te kunnen gaan. Wat was ik dankbaar bij het zien van al die draagbakken dat ik daar niet bij hoorde! De Joden namen de bakken mee naar het revier om ze zo meteen bij de hand te hebben maar omdat de bakken niet even zwaar waren was het een heel gedrang om een lichte te bemachtigen. Twee Joden raakten slaags. Woedend waren ze op elkaar! Na elke slag stonden ze te trillen op hun benen. Het scheelt ook zoveel als je op zo’n lange zware dag een lichte draagbak hebt. Daar kwam Teun de Jodenvoorman aan. Hij loste de zaak heel eenvoudig op. De beide tegenstanders mochten de hele dag samen dezelfde bak dragen. Broederlijk liepen ze dan ook met hun veroverde buit in de richting van het revier.
177 Bij de keuken liep het personeel rond te hangen. Wij worden altijd jaloers als we ze zien. Die jongens doen zich daar wel te goed! Ook hun voorman -Frans van de Berg- loopt hier rond met een buik die in de buitenwereld geen slecht figuur zou slaan! Wat zijn de gunsten toch ongelijk verdeeld! De overgrote meerderheid hongert uit en zo’n stel keukenpieten daar en zo’n Heitzer hier kunnen zich af en toe eens te goed doen. Daar ging de bel voor het appèl. Het was vreemd om dit weer mee te moeten maken maar ‘s morgens gaat het appèl altijd heel kalm. Spoedig klonk dan ook: ‘Auf die empfohlene Arbeitsplatze, marsch, marsch!’ De garageploeg stond op de derde plaats. No1 was lange Jan de Vries en no 2 was het personeel van de Bekleidungszimmer en na ons kwam het Joden- en strafcommando. Der Maxe -de Arbeitsführer- liep zo van nummer één af elk commando te controleren. Toen dit ook gebeurd was moesten we bij de Blockhut halt houden waar onze voorman de Arbeitszettel in ontvangst moest nemen. Daar ging het weer ‘In blijdschap, marsch, marsch!’-verbastering van ‘Im laufschritt marsch marsch!’- naar de garage. Hoe dichter we bij de garage kwamen hoe sneller de pas werd en plotseling ging het bij de drie anderen over tot looppas, want het doel was ‘peukjes’ en de eerste had de meeste kans. Ikzelf liep door naar mijn kelder om van daaruit de biets te plegen bij de hoofdwacht. 27-2 De biets was goed en nadat ik alles uitgezocht en schoongemaakt had ben ik naar de garage gegaan. Hier was het peukjes zoeken nog in volle gang en André vertelde mij dat het sorteren het eerste uur nog niet afgelopen zou zijn. De radioman had op een of andere manier wat véél peukjes weten te bietsen. Toen Willem en Willie dit in de gaten kregen was het mis! Woedend eisten ze een deel van die ruime vondst voor zich op maar ondanks zware bedreigingen bleef de radioman halsstarrig weigeren. Willie geloofde op het laatst zijn eigen bewering dat de radioman de peukjes van hem gestolen had! Hé, daar kwam de benzine-Beier aan! ‘Heitzer haben Sie ein wenig Benzin für mein Zünder?’ Tegelijkertijd werd mij een aansteker in handen geduwd. Toen die illegaal gevuld was vertelde hij dat hij om twee uur zou komen en ging toen weg. Het is waar, ik was dat gisteren volkomen vergeten! De man was ook zo onbereikbaar voor mij. Nergens konden we eens even samen oplopen, zodat ik hèm eens iets kon vragen. Het was ook al te gek om domweg naar hem toe te gaan met het verzoek of hij even met een briefje naar mijn vrouw zou willen gaan! Néé, dàt ging niet! Na dit intermezzo ging ik maar weer de wagens poetsen. Burgers vroeg mij eerst de Citroên te wassen; hij zou de wagen meteen de garage uitrijden om hem in het waslokaal te zetten. Dit was een mooie gelegenheid om mijn zitplaats onder de auto te testen! We waren maar met z’n beiden in de garage. Burgers zette zich achter het stuur en ik schoot onder de wagen. Daar zat ik nu op de plank. Het viel best mee maar de wagen moest héél langzaam rijden of stilstaan om eraf te kunnen komen. We reden het waslokaal binnen. Burgers stapte uit en toen de kust veilig was kwam ik ook te voorschijn. Het zou allemaal best gaan maar nu ging het erom om op het goede moment te kunnen stoppen. Ik sloeg de motor weer aan en toen ik er weer onder zat trok ik gelijkmatig aan het touw en ja, de motor stopte! Nu nog wat geluk en klaar was Kees. Toen de wagen schoon was ben ik -ondanks het verbod- zo vrij geweest om zelf de wagen naar de garage terug te rijden. Een heerlijk gevoel om weer eens achter zo’n stuur te zitten. Tito zag me eruit stappen, maar hij zei niets en ik deed ook of het de gewoonste zaak van de wereld was! Kijk, daar liep het Heldenkellercommando met Schepers er achteraan en een paar soldaten er om heen het Lager uit. Ik hoorde nu dat het Heldenkellercommando opgeheven was. De ploeg is weer een buitencommando geworden. Opeens zag ik daar ook kapitein Luyten lopen. Ik wist eigenlijk niet eens dat hij hier nog zat! Hij was vanochtend uit de bunker gehaald en nu mocht hij net als de anderen rondlopen. Wat zag die man er teer uit! Zou hij alsnog de kogel krijgen? Het O.D.-proces is dan wel afgelopen, maar ze kunnen hem dan mooi alsnog berechten
178 gelijk met de Abgetrennten. Luyten zelf verwacht de doodstraf wel! Wat eeuwig zonde, dat hij zich niet schuilgehouden heeft na zijn vrijlating uit Scheveningen! Maar ja, dat is nakaarten! Wat komt daar nou aanrijden? Een prachtige open Mercedes met inhoud. Die inhoud bleek een soort magneet te zijn, want van alle kanten kwamen de hogere Goden aanrennen. Ik had Knipperoog nog nooit zó zien hollen. Daar stapte de inhoud uit en ik zag toen het bekende gezicht van de Polizei und Gruppenführer Rauter! Wat was dat militaire gedoe toch eigenlijk een komische voorstelling. Iedereen deed even bereidwillig en zodra iemand door zijn Godheid aangesproken werd, veerde de verzaligde in de houding. Daar hij blijkbaar tegen iedereen wat te vertellen had schoten die kerels een voor een in de meest correcte militaire houding terwijl het toch maar politie is. Wat was Modesko -een van onze Sachbearbeiters- niet hóógst beledigd toen Beckman tegen hem zei ‘Ja, maar U als niet-militair kunt zich dat moeilijk voorstellen!’ Modesko hoorde het gewoon in Keulen donderen! Dat zoiets nog wel tegen de Gestapo gezegd werd! Wat een brutaliteit en wat een moed! Rauter ging gevolgd door een lijfwacht het kamp eens inspecteren. Men zegt wel eens dat de Joden zo druk met hun handen praten maar de Moffen weten hun armen ook te gebruiken! De stoet ging de poort in. Ongelukkigerwijs stond er iemand ‘Am Tor’. Deze werd door de oppergod en zijn vazallen van top tot teen bekeken. De heer Rauter tipte met zijn stokje het uniformjasje van de gevangene omhoog. Hij wilde zeker wel eens weten wat daar onder zat! Hierop volgde een waar lachsalvo. Ha, nu was de stoet in een ‘Gemütliche Stimmung’ gekomen! 28-2 De soldaten -die vlak bij ons om de garage stonden- waren verbleekt bij het woord ‘Generaal’ Onwillekeurig gingen ze in de houding staan voor zo’n spookgestalte. Ik kan me nu levendig voorstellen dat een Duitse soldaat meer angst heeft voor zijn officieren dan voor de vijand. Daar kwam de stoet terug. Wat heeft die Rauter een hoop Nederlandse levens op zijn geweten! Het is een schoft van een kerel, een van de mooiste voorbeelden van de Naziterreur! Een man, meedogenloos en zonder scrupules. Hij is hier in Nederland de topman van de Nazimartelingen! Hij en zijn handlangers: Knolle, Knorr, Modesko en anderen, hebben heel wat ellende in de Nederlandse gezinnen veroorzaakt. Maar we mogen niet vergeten dat achter al deze kerels de sinistere figuur van de Führer staat, die de Duitse geest in een paar jaar tijd totaal vergiftigd heeft en de slechte Duitse eigenschappen heeft opgevoerd tot ongekende hoogte. Deze individuen zullen we nooit vergeten! Bij de wagen werd nog een lange bespreking gevoerd. Daar vloog Tito op mij af: ‘Scchnell, der Wagen soll sauber gemacht werden’. Ik moest nu met een doek de wagen even oppoetsen. Ik begreep niet dat de chauffeur dat niet kon doen, maar toen ik hem nader bekeek zag ik dat het minstens een Stormführer was! Nee, die poetsen geen wagens. Wat mij bij het wegrijden van Rauter opviel was dat hij tegen Knipperoog zei:’ Na also!’ Als dat woord eens niet bestond! Er volgde nu weer een opveren en een hakkenklappen. Wat zullen de Moffen dit straks missen als de oorlog over is! O, wat zullen ze het leven dan eentonig en saai vinden. Er zal dan geen ‘Ehre’ meer te verdedigen zijn en het prestige van het volk zal minimaal zijn. Eer en prestige hangen bij de Moffen niet samen met beschavingspeil maar van ‘Das Militair’. Maar laten we niet vergeten dat haast alle landen hun eer en prestige van hun wapens laten afhangen. Wat leven we toch eigenlijk in een rare wereld! Neem b.v. de Kerk eens. Elke kerk is ervan overtuigd dat het land waartoe zij behoort in een eventuele oorlog het Christendom verdedigt! Wapens worden gezegend, predikanten en aalmoezeniers trekken met het leger mee, en zelfs het gebod ‘Gij zult niet doden!’ wordt in tijden van oorlog door de kerk genegeerd als zijnde ongeldig, want de oorlog staat ten dienste van het geloof. Zouden de ministers, bankdirecteuren, wapenfabrikanten en persredacteuren ook zo gelovig zijn? Van Tito kreeg ik de opdracht de kachel ‘feuerbereit’ te houden. Er scheen iets op til te zijn. Misschien nog een inspectie van een hoge Piet? Maar op dit moment kon me dat weinig
179 schelen. Door deze opdracht kon ik me lekker even terugtrekken, nadat ik eerst een blik met één liter benzine buiten gezet had voor de benzine-Beier. Ik durfde er geen twee liter neer te zetten -met het oog op die halve dag-, want na het middaguur zou ik niet meer buiten het Lager komen en als Tito het blikje zou vinden zou hij het wel eens voor smerige benzine aan kunnen zien en het weggooien omdat ik er een donker blikje voor uitgekozen had. Hierna nam ik er mijn gemak van in de kelder en met een lekkere sigaret en de krant vloog de tijd om. In het Lager was het de laatste dagen vrij kalm geweest, maar tijdens het appèl zagen wij hoe moeilijk de mensen uit de buitencommando’s het gehad hadden! Velen kwamen hinkend de poort in. Anderen hadden hun klompen in hun handen omdat hun voeten er door de zwelling niet meer inpasten. Met de Joden was het helemaal een rampzalige boel. Elkaar ondersteunend kwam de cavalerie binnen en op de wagen lagen drie bewustelozen. Deze werden ‘Am Tor’ gelegd. Eindelijk arriveerde de armzalige troep op de appèlplaats. Maar daarginds kwam het commando van Schepers aan. Ze trokken een zware -met zand volgeladenwagen. Schepers haastte zich om tijdig op het appèl te komen, maar de wagen bleef in het zand steken. Hij ranselde er duchtig op los, maar niets hielp. Ondertussen schreeuwden de Moffen hem toe om op te schieten. Weer sloeg hij er op los. Een van de gevangenen liep in doodsangst weg om de slagen te ontwijken, maar hij werd door de Arbeitsführer met stokken teruggedreven. Bééstachtig was het! Ondanks al hun pogingen bleef de wagen vastzitten. Berg kwam er bij maar ook dat hielp niet. Toen werd geprobeerd om op commando allemaal tegelijk te laten trekken. Zodra het commando werd gegeven regende het stokslagen! Wat waren de beulen weer bezig! Konden de Nederlanders buiten maar eens één keer zien wat zich hier afspeelt en hoe hun mensen erger dan karbouwen behandeld worden. Toen de martelpartij lang genoeg geduurd had werden er een paar anderen bij geroepen en daar ging de wagen weer. Het commando moest vanwege het te laat komen ‘Am Tor’; Schepers zelf bleef daar vrij van. Schepers zullen we vroeger of later wel eens te pakken nemen! Is het nu niet, dan na de oorlog! Werkelijk de kogel zou voor deze Satan een veel te makkelijke dood zijn! Het appèl duurde ontzettend lang! Er zal trouwens zo meteen wel geen tijd meer voor eten over zijn. Na het appèl moesten we blijven staan. De bijbelvorschers moesten uittreden. Wéér wat nieuws! Daar kwam Berg naar voren. De Bijbelvorschers hadden de gewoonte om overal hun propagandaleuzen op te schrijven. Hun meest geliefde plekjes waren de w.c.deuren. Iedereen die daar zat moest wel lezen wat daar voor zijn neus verkondigd werd. Nu hadden ze een nieuwe slogan opgeschreven, die luidde: ‘Hier begint ons Koninkrijk!’ Hiermee was niet de w.c. bedoeld, maar het Lager. Berg vertelde hen dat ze voortaan dergelijke dingen hadden te laten daar anders àlle Bijbelvorschers in het strafcommando gezet zouden worden. Als straf moeten zij allen in hun vrije tijd hun ‘Koninkrijk’ bewaken en ervoor zorgen dat geen goede geesten meer op de deuren zouden schrijven. Deze bewaking zou ingaan na afloop van hun commandowerk! De Blockoudste moest daar een regeling voor treffen. Werkelijk geestig gevonden van Berg, om de mannen zelf hun koninkrijk te laten bewaken! Eindelijk mochten we inrukken. We hadden nog zo’n tien minuten de tijd om ons eten naar binnen te werken. Na de bel meldde ik mij bij de Lageroudste met de vraag of ik als garageman de vrijdag- en de zaterdagmiddag bij de aardappelschillers mocht doorbrengen. Dat was best! Vreemd was het daar zonder Hermans en Beckman. Het was van Jan en mij de bedoeling om achter het kousencommando een heerlijk slaapje te doen. De nieuwe voorman bleek geen ongeschikte kerel te zijn en hij wilde graag meehelpen om ons rustig van ons slaapje te laten genieten. Ik was zó loom dat ik zelfs niet eens zin had voor mijn fatsoen een paar aardappels te schillen! Ik ging maar meteen achter de kousenstoppers zitten en viel onmiddellijk in slaap…Ik schrok wakker toen iemand me door elkaar schudde en riep: ‘Witte Muizen!’ Meteen was ik wakker en ik zag dat ik een paar sokken in mijn handen had.Mal Herunter kwam eens controleren maar alles liep goed af! Het was ons pastoorke die me met de sokken gered had! ‘Bedankt voor de hulp pastoor!’
180 ‘Geen dank hoor.’ was het antwoord. Zonder merkbare shock ben ik weer lekker in slaap gesukkeld. Tegen vijf uur werd ik wakker. Buiten werd de nieuwelingen mores geleerd! Maar ze waren nog fit en konden daardoor nog een heleboel verdragen. Het appèl was vrij rustig maar ‘Am Tor’ lagen er meer dan er stonden. Het valt ook niet mee om zo afgeranseld te worden en dan geen eten te krijgen. Ze mogen van geluk spreken als er vanavond brood en warm eten voor hen klaarstaat. Op deze manier leidt hier de weg naar de dood. Het gaat langzaam maar zeker; geen stukje eten kan hier gemist worden! Na het appèl ging ik tegelijk met Beck wassen en scheren. Heerlijk om weer zo opgefrist te zijn! Ik had nu mooi de gelegenheid om de kwestie met Mante in het reine te brengen! Wat heb je aan al die ruzies? Ik ging dus naar hem toe en vroeg hem of we de zaak niet samen konden bepraten. Maar hij voelde zich verongelijkt en ineens gooide hij mij voor de voeten: ‘In Scheveningen vond ik je een fijne vent, maar tijdens jullie proces hoorde ik iemand in de gang zeggen: ‘Folmer heeft alles verraden!’ Ik voelde de woede naar mijn hoofd stijgen! Ik kon hem wel tegen de grond slaan! ‘Dus Mante, op één zo’n gezegde trek jij je conclusies?’ zei ik ’In ieder geval ben ik blij dat je het gezegd hebt, want nou weet ik tenminste hoe erover gedacht wordt! Maar hoe is het mogelijk dat de zaak op die manier bekeken wordt? Wat heb ik tijdens het proces niet hard gevochten voor de hele organisatie? Hoe heb ik de Arnhemmers niet op verschillende dingen ontlast, terwijl ik hen makkelijk in mijn voordeel had kunnen gebruiken!’ Ik draaide Mante de rug toe. Ik had zo weinig zin om het verhaal vanaf IJzerdraad wéér te vertellen. Trouwens, wat zou het geholpen hebben? Ik heb fouten gemaakt, zelfs grove fouten, maar het is nooit het klakkeloos aangeven van mensen geweest, zoals me nu in de schoenen wordt geschoven. Ik werd ontzettend down. Het was maar beter geweest als ze me kapot gemaakt hadden op het Binnenhof, dan was me dit tenminste bespaard gebleven! Waarom hàd ik mijn bek ook open gedaan? Ik ging op mijn krib liggen en kreeg een flinke huilbui. Gelukkig had niemand het in de gaten. Daar kwam Beck binnen en bij stukjes en beetjes vertelde ik hem het verhaal van Mante. ‘Och’ zei hij: ‘Er wordt hier zo ontzettend veel gekletst, en hier verliezen ze met die ruzies elk gevoel voor redelijkheid. Iedereen flapt maar uit wat hem voor de mond komt door de hoogspanning waaronder hij leeft. Trek het je nu maar niet aan. Als je in een organisatie als de onze een leidende functie hebt, krijg je altijd dit soort toestanden! Je werd toch ook al besproken toen we nog niet gepakt waren?’ Ik voelde zijn goede bedoelingen wel, maar was ik wel zo schuldeloos? Nee, zeker niet! Op geen enkele manier mocht ik iets tegenover mijzelf verdoezelen. Ondanks de martelingen had ik mijn mond moeten houden! Dat is de enige goede houding voor een patriot en dat heb ik niet gedaan. Ik capituleerde voor de methodes van de Gestapo, en is dat géén verraad? God, laat ik er maar niet over nadenken; in mijn cel maakte die gedachte mij al krankzinnig! Laat ik nou maar proberen om dit nu los te laten, anders ga ik er onderdoor! Na uren met zware hoofdpijn wakker te hebben gelegen, ben ik toch nog weggedoezeld. 2 mei 1942 Ik had vanmorgen absoluut geen zin om op te staan. Mijn hoofdpijn was ik ook nog niet kwijt. Wat hinderden die woorden van Mante mij vreselijk en toch moest ik mij er overheen zetten anders ging dat knagende gevoel van zelfverwijt nooit over, en hoe zou ik me hier dan staande kunnen houden? Ik moet deze kwestie met Mante bespreken! Morgen is het Zondag dan zou het een mooie rustige dag zijn om het allemaal eens uit te praten! Ik ben zelf ook te hard van stapel gelopen met dat zaakje van van Engelen. O God, wat is hier alles zwaar en wat is het moeilijk om alles helder te zien! Kom, ik moet maar eens naar buiten gaan. Het was mooi weer en dat deed me goed!
181 Met Jan Edens en Jan de Vries liep ik een eind op. Het kamp was nog rustig. Ik vroeg Jan de Vries of hij het kon uithouden op zijn rantsoen,vooral met zijn ontzaggelijke lengte. ‘Ik krijg op het bouwbureau wel wat’ zei hij ‘En ’s avonds ga ik altijd in het revier de ketels schoonmaken, daar zit dan nog heel wat in!’ Wij, met onze extra baantjes, hebben het nog niet zo gek! Gelukkig maar voor Jan, die heeft het wel nodig! Daar kwam mijn collega de Heitzer aan. Zijn kachel voor de Duitse keuken blijft de hele zomer branden en daarnaast heeft hij de kachel van het revier erbij gekregen. De Heitzer van het revier was naar de Hollandse keuken overgeplaatst. Zou Tito mij dat baantje in de Hollandse keuken hebben willen geven toen hij zei dat hij wat moois voor mij wist? In dat geval had ik al mijn ontvluchtingsplannen wel op kunnen geven. Ik zou dan nooit de kans hebben gekregen om uit het Lager te komen! Wat een geluk dus weer! Nu werd ik door Beckman geroepen. Zijn enkels waren vreselijk gezwollen. Verdorie wat waren die dik! ‘Waarom heb je mij gisteravond niet gewaarschuwd?’ ‘O, ik dacht dat je sliep!’ Ik zwachtelde zijn enkels stevig in. ‘Vanavond zullen we er natte kompressen omheen leggen.’ Hé, ik zag nu pas dat de beide kachels uit de barak verdwenen waren. Het was warm genoeg voor de Häftlingen, maar wat een strop voor diegenen die wat te koken hadden! Nu moest alles rauw gegeten worden en dat zal wel meer dysenterie geven. Zo heeft zelfs de aanstaande zomer zijn nadelen. Maar ondanks deze bezwaren dankt iedereen God dat de zomer in aantocht is! ’s Nachts is het blaffen en kuchen ook niet meer zo erg of zouden we er aan gewend zijn geraakt? Na het appèl en na ons afgemeld te hebben bij de Blockhut ging het weer hoe langer hoe sneller naar de garage.31-2 De zijdeur van de garage was open en daar ging Willie naar binnen. Ik ging met hem mee om te kijken of ik een krant kon vinden, want soms lieten de Moffen die wel eens achteloos op tafel liggen. Maar wat zag ik dáár! In de kamer van Dikke Willie stond een doos met tien sigaren op tafel. En opeens stond ik zómaar weer buiten met de sigaren op zak! Nu maar hopen dat Willie niet opgemerkt had dat ik die kamer ingeschoten was. Maar hij was de kamer van Burgers binnengeschoten, omdat daar de meeste peukjes te vinden waren. Wat vreselijk onverantwoordelijk van Dikke Willie om die sigaren zomaar te laten liggen! Of waren ze van een ander? De biets was ook al best en tevreden kwam ik in de garage terug. De sigaren zaten nu veilig achter slot en grendel! Voor alle zekerheid ging ik de vrachtwagens buiten schoonmaken terwijl mijn collega’s nog met de peukjes bezig waren. Daar stond Burgers ook al! Nou, van hem waren ze niet. Dan zou hij daar niet zo rustig staan! Na een poosje kwam Dikke Willie in de garage en ook hij was de kalmte zelf. Van wie zouden die heerlijkheden dan zijn? Toen ik buiten aan de tweede wagen bezig was werd het héél duidelijk dat de sigaren van die ellendige N.S.B.chauffeur waren! In zijn woedende machteloosheid wist hij niet wat hij doen moest. Zijn zondagse sigaren waren weg en hoe moest hij ze terugkrijgen? ‘Jongens, doe nou alsjeblieft niet zo lullig! Als jullie de doos teruggeven krijg je er eentje!’. Maar de collega’s wisten van niets en vroegen wat hij bedoelde. ‘Jullie kunnen verrekken!’ was het antwoord ‘Jullie moeten goddomme met de bullepees hebben maar ik zal er direct werk van maken bij Tito!’ Ik ging er nu bijstaan en vroeg wat hij zocht. ‘Ja, ze hebben mijn sigaren geklauwd!’ ‘Maar waar lagen die dan?’ ‘Op tafel bij Dikke Willie.’ ‘Kan Dikke Willie ze dan niet hebben?’ Hij ging naar Burgers en Dikke Willie. De Dikke antwoordde hem ‘Sie sind ja belazerd was!’ Hoe kon hij nou zoiets gedaan hebben? Als het nou een paar hònderd sigaren geweest waren dan was het wat anders! Daar kwam Tito aan, die moest nu al het leed over zóveel onrechtmatigheid aanhoren. ‘Wie zijn er in die bewuste kamer geweest?’ vroeg Tito. Nou dat waren Dikke Willie omdat het zijn kamer was, Willie voor de peukjes, Willem ook voor de peukjes, Burgers en Stuivenberg. Keuze genoeg! Willie werd het meest verdacht, maar daarmee kwamen de sigaren niet terug. Tito wilde ons eerst ‘Am Tor’ zetten, maar dat gaf problemen met het werk en
182 bovendien was hij niet zo héél zeker over zijn eigen ‘kameraden’. Er werd toen afgesproken dat we het dirèct zouden melden als er iemand in of bij de garage met een sigaar in zijn hoofd stond! We gingen weer aan het werk al was er niet veel te doen. Buiten was het heerlijk weer dus ik sleepte alles wat schoongemaakt moest worden in de zon. Verderop was het Drahtcommando bezig met het versterken van de haag. Zou dat ding nu nog niet sterk genoeg zijn? Een ellendig commando, die jongens hebben door die stekels haast geen handen meer. Geerlings zit ook ònder de kloven. Daar kwam de Duitse kapper aan met zijn fiets aan de hand en het verzoek of we de band wilden plakken. Natuurlijk kon dat! Hij maakte een praatje met mij. Ik vroeg hem hoe het in Zeist was en of hij mijn vrouw de groeten wilde doen. Hij hoefde alleen maar te vertellen wat voor werk ik hier deed en dat ik er goed uitzag. Maar de arme man verbleekte al bij de gedachte alleen. Hij fluisterde me toe: ‘Dat zou me mijn leven kunnen kosten!’ Een hopeloos geval! Ik vroeg hem of hij nog iets van Scharführer Mayer gehoord had. Dit kon ik rustig vragen, want ik had ze op een Zondag wel eens broederlijk zien optrekken. Ja , dat had hij wel; Mayer zou in St. Michels Gestel blijven. Ach, nou was die kans ook verkeken. Ik moet nodig een nieuw contact met huis zien te maken! God, wat verlang ik naar mijn vrouw! Zullen we elkaar ooit nog terugzien? Wat zou het hopeloos zwaar zijn als we bij een eventuele doodstraf niet meer de gelegenheid zouden vinden nog even bij elkaar te zijn! Haar niet meer te kunnen zeggen dat zij moedig moet zijn en alles in Gods hand geven. Dat alle mensen tenslotte moeten sterven en dat ze nog de grote taak heeft de beide kinderen groot te brengen. Ik leef dan toch voort in mijn kinderen!. Maar wat ik haar niet zeg is, dat de dood voor mij iets verschrikkelijk onherroepelijks heeft! 32-2 Wat wordt er door politici toch gemakkelijk gepraat over andermans leven of dood! Als dat niet zo was zou er dan oorlog kunnen bestaan? Sterven voor het Vaderland is eervol, maar is léven voor het Vaderland niet véél eervoller? De oorlog; ik kan me niet iets zinlozers voorstellen! Straks moeten er maatregelen genomen worden dat zich zoiets nóóit meer herhaalt! Ik moest lachen, daar kwam Stuivenberg met een sigaar in zijn hoofd! Ik zorgde er zo gauw mogelijk voor dat de hele garage het wist. Niet dat Stuivenberg zo beroerd voor me is maar alleen om de Moffen tegen elkaar in het harnas te jagen! Ik ging na Stuivenberg de garage in en ja hoor, het gevecht was in volle gang. Het leek me toch raadzaam om uit de buurt te blijven voordat de bom op de verkeerde plaats viel! Ik wist nog steeds niet zeker of iemand me daar gezien had! In ieder geval bleef ik voorlopig nog buiten schot! Even later reed Stuivenberg met zijn sigaar de poort uit. Nelis kwam aanlopen en vroeg of de beide wagens klaar waren voor transport. Wat zou er nu weer voor een transport zijn? Beide vrachtauto’s werden op het plein gereden en daar kwam de lading aan. Maar wat was dat in godsnaam? Twintig zakken met ongebluste kalk en schoppen! Voor wie zou deze vracht bestemd zijn? Ik werd ineens misselijk van angst bij het idee dat het misschien voor de O.D.ers bestemd zou zijn!. Maar hier in het kamp werd toch gefluisterd dat de Moffen die moord niet durfden door te zetten omdat de reactie van het Nederlandse volk te groot was. Men heeft toch handtekeningen verzameld en verstuurd en de Kerken hebben die actie toch gesteund? Maar waar zou die massa kalk dan voor dienen? Och, misschien was ik zelf wel wat in de war bij het zien van al die kalk en die schoppen. Ze zullen het zeker voor iets anders nodig hebben. Bovendien wat heeft Amersfoort nu nog te maken met de O.D.ers of de Mekels? Ik maakte me maar nodeloos ongerust, het zou wel meevallen! Maar toch waren het eigenaardige vrachten en had het er bij de Russen niet net zo uitgezien? Ik zal het Burgers eens vragen. ‘Burgers waarvoor worden die vrachten gebruikt?’ Hij wist het niet, die vrachten gingen naar Apeldoorn. Ik hoopte maar dat het zo was. Als ik zoiets zie, komt meteen de vrees voor ons eigen lot in zijn volle omvang boven! Die onzekerheid wat er met ons staat te gebeuren is nog het ergste! Soms zou ik het willen uitschreeuwen van de spanning! Het totaal niets kunnen doen is het meest frustrerende! Vlucht dan! Ja, maar Burgers zou me toch waarschuwen, anders zou ik overbodig risico lopen. Misschien zou mijn vrouw door mijn vlucht in de narigheid komen en die heeft al genoeg te
183 dragen. Maar is het wel dáárom dat ik nog niet geprobeerd heb te vluchten? Ik heb toch kansen genoeg gehad? Is het lafheid of is het de angst dat ik mijn mooie baantje verlies als het mislukt? Want dan is het leed niet meer te overzien! Ik wéét het niet! Ik ging naar mijn kelder, waar ik een niet te stoppen huilbui kreeg. Het was niet tot bedaren te brengen. Terwijl mijn geest alweer wat tot rust gekomen was, schokte mijn lichaam nog door. Het was ook zo’n hópeloos idee, die wagens met kalk. Misschien worden de O.D.ers vandaag nog van kant gemaakt! God mag het weten! Nadat ik me gewassen had en door een sigaret wat verder gekalmeerd was, ben ik maar weer naar de garage gegaan. Daar gingen de beide wagens; God weet waarheen! Bij de hoofdwacht kwam de wacht in het geweer. Der Storch gaf een onderofficier aanwijzingen. Ze gingen naar het arrestantenlokaal en de beide SS-deserteurs werden weggebracht. Een fraai gezicht; de SS brengt de SS op! Wat zou er verder met die kerels gebeuren? Ach, wat kon mij dat verder schelen! Ze gaan er straks toch aan, want het zou een onmogelijkheid zijn om ze maar weer doodleuk op de maatschappij los te laten. We mogen na de oorlog geen slappe houding tegenover dergelijke landverraders aannemen. Daarvoor is in Scheveningen en in de concentratiekampen teveel geleden. Landerig ging ik naar mijn kelder om mijn kachel zogenaamd ‘Feuerbereit’ te maken. Ik had geen zin meer in werk en was moe en depressief! In de kelder stak ik een sigaar van die N.S.B.kerel op. Voor alle zekerheid rookte ik hem vlak bij mijn kachel. Zodra ik iemand zou horen ging dat ding de kachel in. De sigaar smaakte niet eens zo bijzonder maar in ieder geval was het meegenomen.33-2 Na een tijdje bedacht ik mij dat ik toch maar iets moest gaan doen; ik kon het vuil wel eens naar de Kieschgrube brengen. Daar ging het weer. Zoals gewoonlijk hoefde ik me niet af te melden. Bij de Kieschgrube kon je weer goed zien hoe de behandeling was; een Jood lag daar beneden bewusteloos op de grond. Een van de schildwachten riep me toe mijn as op dat lichaam te storten maar gelukkig was mijn kruiwagen al leeg. De Joden, die daar beneden stonden te werken werden door de schildwachten doorlopend met stokken en stenen bekogeld; daar hadden de cultuurhervormers plezier in! Hóógstaande kerels! Op de Schieszstand was iedereen aan het werk. Wat een massa mensen deden daar zo langzamerhand aan mee! Geslagen werd er nu niet. Op de terugweg ben ik wat Aspirine gaan halen bij Dirk Banning. Ik voelde me wat koortsig en rillerig. Het was langzamerhand twee uur geworden; tijd om aan de benzine-Beier te denken. In de garage haalde ik wat benzine uit de wagen van Knipperoog en zette het blikje naast de bunker. Hoeveel erin zat interesseerde me niet. Toen ik het bakje buiten zette zag ik dat onze klant de reeds afgegeven blikjes keurig terugbezorgd had. In ieder geval was het een nette jongen! Ik was blij dat ik de bel hoorde, dan kon ik vanmiddag weer gaan slapen! Slapen en alles vergeten! Wat zijn wij mensen gezegend met de mogelijkheid van slaap! Het appèl was weer beestachtig en hoe langer hoe meer Joden werden tot gruis geslagen. De duivels waren weer losgebroken! Ik maakte dit appèl met gesloten ogen mee Ik had genoeg van alles en ik had genoeg van mijzelf! Na dit langdurige appèl heb ik me maar eens goed gewassen, daar knap je meestal van op! Ik werd nu ook afgeleid door het verzorgen van Beck ’s voeten. De bandages hadden wel geholpen. Hij moest zich vanmiddag -als het strafcommando op het plein werkte- maar zoveel mogelijk drukken. Nadat ik de verdere middag achter de sokkenstopcommando heb liggen slapen, voelde ik me wat opgefrist. De Aspirine, maar vooral de slaap hadden me goed gedaan. Buiten op het plein waren verschillende groepen aan het ringelpieszen. Lieve God, wat kreeg ik er genoeg van! Zie die uitgemergelde lichamen eens om mij heen; de T.B. staat op hun uitgeteerde wangen te lezen! Al hun bewegingen zijn sloom en langzaam. ‘Prima kunstmest’ hoorde ik eens een Mof over de Joden en de Russen zeggen. En het is waar! Meer is een mensenleven hier niet waard! Of er nu een varken of een mens het bos ingereden wordt; ze krijgen evenveel belangstelling. Het varken misschien nog meer, want dat zie je niet
184 alle dagen.God, geef mij weer dankbaarheid en opgewektheid! Hoe zou het toch komen dat ik haast niet uit die depressie te trekken ben? Na het eten heb ik Beck’s voeten eens goed behandeld. Hij boft,dat het morgen weer Zondag is dan heeft hij een heerlijke rustdag. De zwelling viel mee! Hij moet vanavond maar eens met zijn gezwachtelde enkels omhoog gaan liggen. Een fijne vriend is hij! Dirk Boerrigter is ook weer uit het strafcommando. Hij staat tenminste weer in de kapperswinkel. We lichten elkaar in over het nieuws! Ik hoor nogal eens wat van de buitenwacht en hij hoort van alles via de nieuwelingen. Vanavond heb ik mijn troost gezocht bij Titus Brandsma. Ik vertelde hem over mijn problemen en het deed alleen al zo goed om zijn stem te horen! Wat heeft die man toch een ongelofelijke kalmerende invloed! Zou dat nou een soort magnetisme zijn? Kon ik deze man later nog maar eens ontmoeten! Een sterke moedige geest! Voor de wederopbouw van ons land hebben we deze man en zijn geestverwanten zo vreselijk nodig! Het is weer tijd voor de laatste ronde. Morgen is het Zondag! ‘Zitten je puttees nog Beck?’ Ik heb ze namelijk als zwachtels gebruikt. Voordat het licht uitgaat blader ik nog even in het gezangenboekje van Nijlandt: ‘Al scheurde het Kruis Uw schouder Al doofde het laatste licht De Heer en Uw Behoeder Staat voor Uw aangezicht.’ 34-2 3 mei 1942 Vanochtend werd ik al vrij vroeg wakker. Dat was me na de eerste koude weken niet meer overkomen. Het was ongeveer half vijf, dus ik kon nog lekker blijven liggen. Na een poosje klom Jan Edens van zijn krib af om mee te doen aan de ‘Piesparade’. Onbegrijpelijk, dat die stroom de hele nacht voortduurt. Om de halve minuut slaat de deur opendicht. In de vooravond staan de mensen ‘en queue’; dan is het gemiddelde wel drie of vier in de minuut. Sommigen zijn daarbij dan nog zo slaapdronken dat ze vaak de deurknop niet kunnen vinden en aan onze stellage staan te duwen. Een algemeen gevloek maakt dan hun slaapdronken hoofden wat sneller geneigd tot denken! Daar was Jan alweer terug. Ik hield een sigaar voor zijn neus! Nou, dat leek hem helemaal geen gek idee! Samen zaten we er van te genieten. Wat is zo’n rokertje hier toch een heilzaam ding hier; een zegen om af en toe iets tussen de lippen te hebben! Zo’n strootje werkt zo kalmerend en troostend!. Om ons heen was alles in diepe rust, hoewel er hier en daar nog wel zwaar werd gehoest. Toen we hier pas waren kon ik slecht tegen dat geluid. Die diepe hijghoest maakte mij benauwd en misselijk. Nu vond ik het nog geen prettig gehoor, maar mijn sigaartje smaakte mij er niets minder om! Het is trouwens een troosteloos gezicht om al die figuren in het spookachtige door de mist getemperde licht te zien liggen gewikkeld in die grauwe dekens. Er was nergens iets van kleurigheid te bekennen, alles was even grijs en somber! Bàh, wat wordt er toch met ons gesold! Ik vroeg eens aan een Mof waarom ze toch met dat onmenselijke en minderwaardige systeem van concentratiekampen werkten. ‘Dat is noodzaak, want wat moeten we anders met de staatsgevaarlijke elementen doen? Het systeem is trouwens niet door ons uitgevonden, wij hebben het van de Engelsen geleerd!’ Dat laatste scheen een excuus te zijn voor de bestialiteit van deze methode, waarvan hij zich blijkbaar wel bewust was. Achter ons lagen er een paar geweldig te snurken. Ik vroeg Jan even een duw te geven tegen hun stellage, maar niets hielp. Dat is vast Geessink met zijn rustige geweten! We raakten over allerlei dingen aan de praat. Jan vertelde mij dat hij ooit een keer met Jan de Jong ‘Am Tor’ had gestaan. Het Schweinencommando notabene, hoe kon dat nou? Dat zijn toch mannen met gezag? De oorzaak was dat een SS-officier bij een inspectie de varkens te mager vond. Hij had
185 ze zelfs ’s nachts van honger horen brullen! ‘Am Tor’ luidde toen de straf en je moest het niet wagen om te zeggen dat je er niets aan kon doen omdat je te weinig voer van de keuken kreeg! Je zou kans lopen om half dood geslagen te worden en zo’n risico liep je toch liever niet. Ja, we zijn volkomen aan de willekeur van het Herrenvolk overgeleverd. Ze kunnen van alles met je doen! Kijk nou eens naar al die slapende figuren. Waar zouden ze over een maand zijn? Naar huis? Of Buchenwald, Dachau, tuchthuis of de dood? Jammer,dat we het niet voor het kiezen hebben! Zo langzamerhand liep het tegen beltijd. De overkant werd nu onrustig. Je zult er ook wakker van worden als je ‘s ochtends -in plaats van al die vieze mensenwalmen- een heerlijke sigarenaroma in je neus krijgt! Ineens klonk dan ook: ‘Folmer, peukje?’ Ik wist niet wie het was daarvoor was het nog te schemerig. Maar mocht ik straks per ongeluk de rest van mijn sigaar aan de verkeerde aanbieden, dan deed de eerste peukjesvrager op luidruchtige wijze zijn beklag! Hoor de bel! Voorhelm bleek de peukjesvrager te zijn. Hij kwam nu even kijken hoever de sigaar opgerookt was, misschien kon hij zich anders eerst nog wassen. Maar omdat het wassen toch gevaarlijk is -je weet immers nooit wat er in die tijd met zo’n peuk kan gebeurenbleef hij maar liever. Ik gaf de peuk nu maar weg, het plezier was er toch af! Voorhelm was scheutig! De overkant -bestaande uit drie man- mocht met hem de lange peuk delen. Op deze uitnodiging kwamen de andere drie om hem heen staan en ieder genoot van deze heerlijkheid. Elk kreeg op zijn beurt een trekje, maar Voorhelm -als grootste aandeelhouderhield de peuk vast. Nu even naar Beck’s enkels kijken. Die waren prachtig afgeslankt. Een succesvolle behandeling vond ik zelf. Het appèl verliep vlot. Maar wat nu? Hoorde ik dat goed? ‘Massales ringelpieszen’? Ja waarachtig, het hele kamp moest ringelpieszen.35-2 Eindelijk zat ik er nu ook in! Het geheel ging onder persoonlijke begeleiding van Berg! Het werd een hele vertoning, want door de grote hoeveelheid mensen kon Berg zijn gemene kunstjes niet uitvoeren, daarvoor was de massa te langzaam en te log. Het bleef dan ook netjes bij marcheren en ‘Mütsen auf und Mützen ab’ en het links en rechts wenden. Ik genoot van deze onzin! De meeste mannen waren door vermoeidheid nauwelijks in staat in de maat te lopen en dan waren ze nog met zovelen. Berg stond woest te brullen. Demonstratief greep hij een stok maar het effect bleef uit. De massa begon zich nu bewust te worden van hun morele overwicht! Nu moesten opeens alle groten vooraan gaan staan en de anderen naarmate ze kleiner waren meer naar achteren. Daardoor moesten -bij het marcheren- de achtersten bijna in looppas gaan, want vooraan gaf lange Jan de Vries het tempo aan. Mijn buurman fluisterde mij in het oor: ‘Het lijkt wel een komeet met zijn staart!’ Ja, daar had het wel wat van weg. De colonne was vooraan massaal maar werd naar achteren hoe langer hoe dunner omdat het tempo veel te hoog lag. ‘Rechts omkeert’ Het effect hiervan was dat de kleinsten voorop liepen. Nu waren hierbij de meeste invaliden en daar bleken ook degenen te lopen die geen maat konden houden. Het werd hopeloos en Berg werd hoogrood in zijn gezicht. We moesten in looppas en toen werd het nog erger. De komeet verloor nu af en toe zijn staart. En wie was de oorzaak van deze fiasco? Zou het Berg zelf niet zijn? Hij voelde dat zelf ook wel, want hij sloeg nog niet. Het werd een beroerde vertoning voor de oververmoeiden onder ons, maar toch hield iedereen zich kranig ook omdat het hele kamp het leed moest delen! De looppas werd al gauw stopgezet en toen moesten we ‘hinlegen und aufstehen’ Maar ook dit werd een fiasco; terwijl de ene helft stond, lag de andere helft nog op de grond. De beide commando’s werden zo snel achter elkaar gegeven dat het onmogelijk was om ze op tijd op te volgen, zodat we tenslotte maar bleven staan toen ‘Hinlegen’ werd bevolen om weer met de anderen gelijk te komen als ‘Aufstehen’ werd gecommandeerd. ‘Ich soll euch lernen’ bulderde het over het veld. Ondertussen stond mijn achterbuurman een flinke plas te doen. Voor alle zekerheid ging ik maar een stapje naar voren. Dergelijke lui worden ‘kuitenpissers’ genoemd als variatie op ‘kuitenprikkers’. Plotseling mocht
186 Block 2 wegtreten. We hadden het kennelijk toch nog beter gedaan dan Block 3. Of zou het stom geluk zijn geweest? Arme Block 3! Berg zal wel hebben ingezien dat hij met zo’n massa het onderspit moet delven. We hebben nu voor het eerst met ringelpieszen een overwinning op Berg behaald Ik was toch wel erg vuil geworden, maar dat is niet zo gek als je met zo’n massa over het plein moet marcheren. Op het laatst oefen je in een stofwolk. Ik ben mij daarom maar direct gaan melden voor de douche. Onder het baden heerste er een overwinningsstemming; we hadden Berg toch tuk gehad en dat was een mooi resultaat! Wat doet dat warme water een mens toch goed. Heerlijk, zoals je daarvan opknapt! En na het bad schoon ondergoed, dan voel je je zondags weer het heertje! Ik had wat extra eten meegenomen in het Lager nu ik niet meer naar mijn kelder mocht. Ik voelde me daardoor wel een stapje achteruitgezet maar wie weet waar dat achteraf nog goed voor kan zijn! Na het eten ben ik eerst lekker op mijn krib gaan luieren. Om drie uur zouden we achter de barakken een samenkomst hebben onder leiding van Ds. Nijlandt maar toen het gezelschap eenmaal achter de w.c.barak was gaan zitten, bleek het plan een mislukking te zijn. De wind was opgestoken waardoor er veel verloren ging en er kwamen hoe langer hoe meer nieuwsgierigen om ons heen staan. Voordat we ons plan ten uitvoer konden brengen om op te stappen werden we door een van de posten onder de bedreiging van zijn mitrailleur uit elkaar gejaagd. Jammer, een volgende keer beter! We gingen binnen in de barak wat kaarten, want ondanks het mooie weer was het buiten nog vrij koud. Door de Engelse radio heb ik een nieuw liedje gehoord nl. ‘Deep in the heart of Texas’ Ik fluit dat liedje doorlopend en vertel aan iedereen dat dit een nieuw Amerikaans succesnummer is. Een prettige melodie tegenover de Moffen met hun eeuwige ‘Lily Marleen’. Vanmiddag zong ik met een van de posten een prachtig duet; hij met zijn ‘Lily’ en ik met mijn ‘Texas’ 36-2 Jammer, dat hij niet begreep wat het eigenlijk betekent. Maar het gaf mij een triomfantelijk gevoel een liedje te kunnen fluiten dat de Engelse radio doorgaf! Het lijkt kinderachtig maar toch zou ik dit soort gevoelens niet graag willen missen! We moeten iets hebben om te kunnen demonstreren, al begrijpt de vijand dat ook niet. Na het kaarten ging ik meteen weer naar buiten. De bijbelvorschers waren druk bezig met het afkrabben van al hun spreuken. Ze hadden heel wat schoon te maken, want praktisch alle planken waren beschreven! De w.c.’s worden nu streng door hen bewaakt! Bij het slenteren liep ik met een student uit Groningen op. Hij was eigenlijk gegijzeld, want een strafmaat was hem niet opgelegd. Hij zag alles erg somber in maar mogelijk was zijn lichamelijke toestand daar debet aan. Hij was niet bang of laf, verre van dat, maar zoals bij zovelen hier is dat een vorm van gelatenheid en berusting geworden. De mensen worden sloom en hangerig en hebben weinig interesses meer; het is net of ze al in een andere wereld vertoeven. Ook voor hem zal de dood niet ver meer zijn. Wat vallen er toch veel slachtoffers, die weinig of niets met het verzet te maken hebben gehad. Er loopt hier een man rond die maar het liefst in de barak blijft zitten of in de nieuwbouw achter het revier kruipt. De man heeft prikkeldraadvrees of liever gezegd, het windt hem op! Soms heeft hij aanvallen waarbij hij zich in het prikkeldraad stort. Ik merkte het eens op toen ik in de zon naast hem zat. Langzamerhand scheen hij in een soort hypnose te raken. Eerst werd hij door die evenwijdige lijnen geboeid en daarna helemaal gebiologeerd. Een eigenaardige reactie! Hij heeft zich wel eens ter behandeling tot de kamparts gewend, maar die zei: ‘Aan zulke fratsen kunnen we hier niet beginnen!’ en stuurde de patiënt weg. Wat moet het een hopeloos gevoel zijn om bij zulk lijden geen hulp te kunnen krijgen! Krieg ist Krieg! Het appèl ging voortreffelijk zonder de hoogste Goden! Het is toch een vreemd gevoel om Heitzer-àf te zijn! Anders had ik nog wel eens een verzetje met het gaan naar de kelder, maar dat is nu afgelopen. Toch kan de kachel met dit weer best aangemaakt worden zo warm is het
187 niet. Morgen in de garage zal ik de collega’s maar eens suggereren dat het te koud is om met open deuren te moeten werken. Na het avondeten ben ik met Hoefsloot, Kapteyn, en Titus Brandsma een wandeling gaan maken. Beckman kon niet meewandelen. Ik heb hem aangeraden om op z’n krib te blijven, zijn enkels hadden de rust hard nodig. Daar kwam ook onze oud-redacteur Wiertz aan, die altijd boeiend is om mee te praten. Iemand met een heldere kijk op de dingen. Natuurlijk werd er weer gesproken over de wereldproblemen na de oorlog! Iedereen dacht dat de oorlog in Europa eerder zou ophouden dan de oorlog in Azië. Mochten we levend uit déze oorlog komen dan zouden we toch weer naar Indie moeten gaan., want kunnen wij –organisatiemensen- dan wel achterblijven, gedekt door het gezegde: ‘Wij hebben al genoeg gedaan!’ Hèbben we eigenlijk wel iets gedaan? Was het niet meer ‘trachten’ geweest? Het zal niet meevallen om -na zolang verlangd te hebben naar vrouw en kinderen- weer zolang weg te moeten gaan! We moeten de toekomst maar rustig afwachten. Als het nodig blijkt om te gaan, allez , dan gaan we! Hoe we ook de oorlog verfoeien,, en hebben leren kennen als waanzin. Als de oorlog eenmaal gevoerd wordt, moet hij uitgevochten ook! Anders krijgen we over een paar decennia weer hetzelfde! Wiertz gaf ons een paar rake voorbeelden hoe een politiek gebaseerd op wantrouwen onherroepelijk tot een oorlog moest voeren. Men kan op de vredesconferenties onderling niets bereiken als het werk en de goede wil stranden op wederzijds wantrouwen. Het is haast bovenmenselijk om straks na de oorlog te proberen de problemen op te lossen en alle klippen te omzeilen. Maar er moet toch een weg te vinden zijn om tot wereldvrede te komen! We hebben heel wat afgepraat en zijn met onze gedachten ver weg geweest! We hebben om conferentietafels gestaan om wereldleiders te dwingen tot waarachtigheid! Op de terugweg vroeg ik Ds.Kapteyn: ‘Hoe zal straks het Nederlandse volk reageren op de herkregen vrijheid? Zouden we dan weer gaan kibbelen en het grote doel uit het oog verliezen?’ 37-2 ‘Ik weet het niet.’ zei Kapteyn ‘Maar wij allemaal, en vooral de Christelijke groeperingen zullen moeten offeren’ ‘Waarom nou juist díé?’ vroeg ik. ‘Omdat ze zo lang kleinzielig en bekrompen waren en vaak zo ver stonden van Christus’ evangelie.’ Dat was echt een uitspraak van Ds. Kapteyn. Hij had een grondige hekel aan de soms kwezelachtige Christelijke Jongemannen Verenigingen, waar jonge mensen hun frisheid verliezen en oude mannetjes worden. Het doel van die verenigingen is niet zozeer het volgen van Christus, maar eerst het belang van ‘hùn’ Kerk! ‘Het is al laat mannen tot morgen, dan zien we elkaar wel weer!’ Pracht mensen die Hoefsloot, Brandsma, en Kapteyn! In de barak heerst een geweldige drukte! Iedereen is al druk bezig zijn krib op te maken. Beck is al diep onder zeil maar we maken hem wakker, want als ze hem betrappen blijft hij voortdurend in het strafcommando en daar komen de meesten niet doorheen. In de corridor klinkt plotseling het lawaai van een ruzie. Er is weer een brood gestolen. Ik moet nu denken aan wat mij zelf overkwam, een paar dagen geleden. Toen heb ik uit Beck’s trommeltje gepikt omdat ik dacht dat ik zo’n honger had. Iedereen was bezig met eten en ik had niets. Beck was er niet en ik had hem zelf de helft gegeven van mijn portie zodat ik dacht dat ik daar nu wel recht op had. Een paar lepels nam ik ervan en schrok toen van de kleinzieligheid van mijn gedrag! Ik heb het hem niet durven zeggen maar ’s avonds heb ik het weer goed kunnen maken met een flink stuk brood! Maar de ‘daad’ was gepleegd, terwijl ik het toch zoveel beter heb dan de anderen. Mijn enige rechtvaardiging is dat mijn benen zo mager zijn geworden als latten. Mijn puttees krijg ik er ’s morgens niet goed meer omheen, mijn boven- en onderbenen zijn haast even dik! Daar horen we de Tommy’s weer! Jongens, wanneer komen jullie ons toch redden? In gedachten vlieg ik mee naar het voor ons zo vijandige Duitsland, maar langzamerhand gaat alles in een droom over.
188 4 mei 1942 Ik voelde me niet zo lekker bij het opstaan. Mijn keel deed pijn bij het slikken en ik had niet eens trek in mijn boterham. Bij Henk de Stubeoudste gaf ik mij nu maar op voor het ziekenrapport, want ik voelde er niets voor om hier ziek te worden! Het was jammer dat ik geen koorts had, want dan hoefde ik niet naar dat ellendige appèl toe! Hoe komt het toch dat we over het algemeen zo’n geweldige hekel aan het appèl hebben, zelfs aan het ochtend -appèl waarbij niets gebeurt? Misschien wel door het vernederende ‘Mütze auf und Mütze ab’ Van Maartens kreeg ik een tablet Superol. Daar was ik heel blij mee, want een tablet kun je in vieren delen en zo kon ik nog vrij geregeld spoelen. Na het appèl moesten de gemelde zieken aantreden bij het revier. Het was nu kwart over acht en de dokter zou om negen uur komen. Stel je voor dat ik ernstig ziek was geweest en daar uren in die wind had moeten wachten! Zo hebben de mensen deze winter ook moeten staan! Er waren heel wat cliënten voor dr. Klomp, de kamparts. De meesten kwamen hier voor voetverwondingen. Hun voeten waren zó toegetakeld en opgezwollen, dat ze in lappen en doeken gewikkeld waren zonder klompen! Sommigen stonden te beven van de kou! Ze hadden zelf nog wollen sjaals om hun hoofd en hals gebonden. Vaak een kwestie van bloedarmoede. De mensen zagen er slecht en goor uit. Zou de dokter met dergelijke stakkers nog succes kunnen hebben? De behandelingen die ze broodnodig hebben kunnen ze toch niet krijgen. Tijdens het wachten op de dokter mag niet gepraat worden en alle onderdanige beleefdheden tegen de Moffen moet in acht genomen worden. Gepraat wordt er natuurlijk toch en die beleefdheden bestaande uit :’Mützen ab und auf’ worden maar half gedaan omdat de meesten door pijn en afgestomptheid geen Mof aan zien komen. Eindelijk kwam de dokter. Banning verscheen met zijn lijstje om de nummers af te roepen. Van tevoren had ik Vader Banning gevraagd om mij zoveel mogelijk bovenaan het lijstje te zetten. Ik ben dan wat eerder klaar, want dat staan voor het revier vind ik een paskwil! Je kunt nagaan hoe beroerd de mensen het hier hebben als ze het als een zegen beschouwen om hier de hele morgen te mogen staan, want wanneer het druk is kan zo’n spreekuur tot twaalf uur duren.38-2 Eindelijk werd ik naar binnen geroepen. Voor mij was een van de Leidse broers in behandeling. Ik kan die tweelingbroers nooit uit elkaar houden. Beiden zien er meer uit als lijken dan als levende mensen! Ik kan mij voorstellen hoe een lijk er uit gaat zien als het twee of drie maanden onder de grond gelegen heeft, want dan hoef ik maar naar deze mensen te kijken. Terwijl de Leidenaar in behandeling was moest ik vast mijn jasje uittrekken. Een lekker en gezond gevoel, die tocht langs je blote lijf! Daar kwam de Leidenaar uit de spreekkamer. Hij huilde en mompelde wat, maar ik kon alleen verstaan: ‘Die schoft is van plan mij te vermoorden!’ Bij de Nationaal –Socialistische dokter gaat alles militair toe. Je moet vlak voor hem in de stand gaan staan en alleen je mond opendoen als je wat gevraagd wordt. Bij de voorganger van Klomp -de beruchte dr. Nieuwenhuizen- is het eens gebeurd dat iemand met een flink abces in zijn mond voor hem in de stand moest staan zonder zijn klachten te kunnen opgeven. Het lichaam van de gevangene zag er kennelijk nog goed uit, want na gekeurd te zijn kon de gevangene terug naar zijn werk! Gelukkig greep Dirk Banning in toen hij het verhaal hoorde! Voor de kampdokter is iedere patiënt een simulant! Ik werd niet slecht behandeld. Ik mocht mijn klachten opgeven en kreeg van hem een receptje dat ik vanavond bij Vader Banning kan afgeven Buiten was Nelis bezig een man die op het ziekenrapport stond met een stok af te ranselen. De patiënt had de eerbewijzen tegenover de Germaan verwaarloosd; daarvoor moest hij nu boeten! Het duurde niet lang of de man plofte achterover. Zo, die simuleerde niet meer! Met een: ‘Verdammtes Vieh!’ verdween Nelis. Zou hij aan het front ook zo dapper doen? In de garage moest ik met Burgers de laadbak van de Chevrolet van nieuwe schroeven voorzien. Een prettig en gemakkelijk werkje. De garagedeuren stonden open en ineens vertelde Burgers mij: ‘De O.D.ers zijn gisteren terechtgesteld!’
189 Het leek of ik een slag in mijn gezicht kreeg en mijn hart stilstond! Dus tòch! Die kalk en de schoppen waren voor Westerveld en de anderen bestemd geweest. Ik stond daar als verslagen terwijl die fantast van een smerige landverrader me dat doodleuk vertelde! Ik was in staat om Burgers met een stuk gereedschap te lijf te gaan. Maar wie weet of hij het me niet uit vriendschap verteld heeft? Ik vroeg hem waarom hij mij het verhaal gedaan had. ‘Ik dacht dat het je zou interesseren’ vertelde hij mij. ‘Ja Burgers, het interesseert mij héél erg! Maar voel je dan niet wat dit voor mij en de anderen betekent? Begrijp je dan niet dat je als Nederlander je goedkeuring aan dergelijke dingen nooit kunt geven?’ ‘Nee!’ zei Burgers ‘Die mensen werken ons tegen bij het streven naar het grote doel en dat moet in elk geval voorkomen worden!’ ‘Wat is jullie doel dan, Burgers? Slaven worden van de Duitsers?’ Ik ben maar weggegaan, want het kon gevaarlijk worden en de kloof tussen ons is toch niet te overbruggen! Deze mensen houden zich vast aan een Duitse overwinning, want ze begrijpen wel dat een verlies hun ondergang betekent! Na een poosje kwam ik terug en ging weer aan het werk aan de laadbak. Over de O.D.ers werd niet meer gesproken. We spraken helemáál niet meer met elkaar! Daar kwam een groot transport binnen. Er liepen nu getekende Joden bij, ze droegen sterren op hun borst. Burgers keek er ook naar. ‘Vind je zoiets nou geen pràchtig gezicht, Burgers?’ Hij gaf geen antwoord. Zouden dat nu ‘Rassenschenners’ zijn? Alweer zo’n opgeblazen Moffisch woord! Ik walg van de hele boel hier! Bàh, wat zijn die Moffen ràtten, om zó met medemensen om te gaan! Je vraagt je soms af of het niet beter is om dat héle Moffendom uit te roeien! Het is toch een stinkende zweer die de hele wereld vergiftigt! Maar néé, dan zouden we hun liederlijk voorbeeld volgen! Mijn God, hoe kunnen we àl dit kwaad, àl deze leugens de wereld uithelpen! Ik ben zó verdrietig en wanhopig omdat àl die jongens van de O.D. voorgoed weg zijn. Het is onvoorstelbaar dat ik nog maar zó kort geleden met majoor Blockhuis over de dienst gesproken heb.39-2 En Blysie; hoe vaak hebben we met hem geen grapjes over de dood gemaakt? Het waren wel lugubere grapjes, waarbij de dood zeer zeker gerealiseerd werd. Ik kan me maar niet voorstellen dat ze definitief weg zijn! Tweeënzeventig mannen dood via een schijnproces! Ons volk maakt nu ook de zegeningen van een oorlog mee.! Toch geloof ik dat het goed is dat de hele wereld in beroering komt! Niemand kàn en màg nu meer neutraal zijn! Deze oorlog dwingt iedereen kleur te bekennen! Dan zullen straks alle volken misschien rijper zijn om de vredesgedachte te begrijpen en te waarderen Ik moest van Tito even naar de smederij om een paar stangen aan elkaar te lassen. Am Tor stond de Leidenaar die vanmorgen nog op ziekenrapport geweest was. Hoe kan in Godsnaam zo’n stumper nog gestraft worden? Nu al ‘Am Tor’ wil zeggen; de hele dag geen eten! Ik hoopte maar dat zijn vrienden alles voor hem zouden bewaren. Waarom zou de dokter die stumper niet willen behandelen? Zou dat misschien een bevel van hogerhand zijn? Hoe is het mogelijk dat een arts zoiets kan doen! Alle Nationaal-socialistische artsen zouden na de oorlog gedwongen moeten worden hun ambt neer te leggen! Menselijkheid en Nationaal-Socialisme gaan niet samen! Ik ben er stellig van overtuigd, dat de kamparts opdracht gekregen heeft sommige mensen niet meer te behandelen! De Russen mochten indertijd ook niet meer geholpen worden. De Nieuwe Ordedragers zijn wel edele Cultuurvormers! Daar kwamen de Joden van de Bekleidungszimmer terug. Ongeveer twintig van hen droegen een grote ‘R’. Dat waren nu de rassenschenners; de geváárlijksten! Zouden die kerels niet door hebben dat ze beter hun polsen kunnen doorsnijden dan hier te komen? De Joden zijn meestal kinderlijk optimistisch over wat er met hen gebeuren gaat. Velen denken, dat ze in Duitsland moeten werken aan de bewapening. Ze kunnen zich niet vóórstellen dat ze systematisch vermoord gaan worden. Maar waren we zelf in eerste instantie niet even
190 onbenullig? Wij hoorden toch óók van de gruweldaden in Duitsland, maar vonden het een àchterlijk idee dat dàt hier ook zou kunnen gebeuren! Dat kòn toch niet? Daar had je het gedonder al. Berg komt hen met een stok tegemoet. ‘Ach sóóó…Da haben wir unsere Freunde, die Rassenschender.’ Dit wordt langzaam op een gemene, lievige toon gezegd. Maar daar springt hij er al tussenin en ranselt en schopt de ‘R’Joden uit elkaar. Dezen weten niet wat ze moeten doen. Sommigen rennen het prikkeldraad in, anderen rennen weg maar worden bij de Blockhut teruggedreven. Er zijn er die stokstijf in de houding blijven staan. Wanneer ze tegen de grond geslagen worden, staan ze zo gauw mogelijk weer op om een soort militaire houding aan te nemen. Berg is op dreef en daar komen Nelis en Mal herunter ook aan. Wat een pracht Jodenfeest is dat! De Blockführers in de Blockhut brullen van plezier; hun laarzen maken automatisch de schitterende schoppen van Berg mee. ‘Wenn Judenblut vom Messer spritzt!’ klinkt immers hun volkslied? Berg vond het weer genoeg. De Joden werden ‘Am Tor’ gedreven en moesten daar de hele dag blijven staan. Met angstige ogen en bebloede gezichten stonden ze daar in de militaire houding. Mensen, ontspan je toch zoveel mogelijk! Geef je lichaam alle rust die je kunt krijgen. Maar ja, wat doet het er toe…, misschien een week langer leven, want kapòt gaan ze! De Leidenaar ‘Am Tor’ zat nu op de grond. Ik geloofde niet dat hij geestelijk nog normaal was. Hij maakte wiebelende bewegingen met zijn bovenlichaam en zijn handen grepen in het zand. Hoe lang zou het leven nog in dat wrak kunnen huizen? In de garage stonden Burgers, Dikke Willie en nog enkele anderen over de rassenschenners te praten. ‘Het was tuig’, vertelde Dikke Willie: ‘Ze hadden allemaal Christenvrouwen verkracht en sommigen hadden zelfs een kind bij zo’n vrouw gekregen!. Neem nou die dokter Zeehandelaar, dat was een arts uit Amsterdam en een ploert die door de arbeiders vervloekt werd. Hij had een baan bij de Rijksverzekeringsbank en daarin buitte hij de arbeiders uit. Daarnaast pleegde hij voor grote sommen abortus!’. Of dat nou waar was of niet, de manier waarop dit alles beproken werd was zó walgelijk! Het lijkt me ook zéér onwaarschijnlijk dat een R.V.B.arts er een abortuspraktijk op na zou houden. Waarschijnlijker was het dat het Moffrikaanse propagandaverhalen waren. Staan de Moffen op dat gebied dan zó hoog? Bewondert DeMof de ‘Nacktkultur’ niet? 40-2 Kwamen de Moffen ons land niet binnen met voorbehoedsmiddelen, denkende dat onze vrouwen de eerste de beste hoeren waren? En liepen de Moffen in 1940 niet achter de Jodenmeisjes aan? Dat kan blijkbaar wel, je zou er knopen van in je hersens krijgen! In ieder geval stemde het clubje volkomen met dikke Willie in, dat Joden gevaarlijk waren voor de Duitse cultuur; en wat de ‘R’Joden deden was wel de grootste zonde die men zich kon indenken! Die moesten kapotgemaakt worden en de kogel was er te goed voor. We zullen dus wel een paar beroerde weken tegemoet gaan! De Moffen hebben bloed geroken, en van hogerhand schijnen ze een vrijbrief voor de ‘R’Joden gekregen te hebben. Om twaalf uur gingen we naar binnen. De R-Joden hadden bij de gevangenen een grote belangstelling. Dat was tenslotte weer iets nieuws. Becks enkels bleken zich goed gehouden te hebben.Ik heb hem nog maar niets verteld over de O.D.ers. Dergelijke deprimerende verhalen kunnen nu nog maar beter even achterwege blijven. Vooral omdat zijn grote vriend Blockhuis bij de 72 gefusilleerden is! Ook buiten waren de Moffen weer flink bezig geweest1 Hun handelingen worden haast angstwekkend. Elk ogenblik kun je nu iets bijzonders verwachten, en we weten dat dit soort Moffen ‘mataglap’ kunnen worden: Ze weten van waanzin niet meer wat ze doen! Of zouden die kerels daar een speciale opleiding voor gehad hebben? Het lijkt soms gewoon aanstellerij! Hoe kon Berg vanochtend ineens zo razend kwaadaardig worden? Zou daar geen komedie bij komen? Zou dit werkelijk alleen maar háát kunnen zijn?
191 Toen we het Lager uitgingen, stonden de R-Joden nog steeds in de houding. Ook in de Leidenaar was geen verandering gekomen. Hij wiegde maar steeds heen en weer en krabde in de grond.! In de garage ben ik maar eerst gaan zorgen voor de benzine-Beier. De lege bus stond weer netjes op zijn plaats en toen ik hem gevuld had, zette André hem weer buiten. Nu kreeg ik de opdracht, om over een paar putten in het plein een plankiertje te slaan. De putten waren niet groot, maar verschillende wagens waren al door het oude hout gezakt. Terwijl ik bezig was kwamen daar de R-Joden aan. Achter hen sleepte de wals. Ze waren onder de hoede gesteld van een potige Oberscharführer, een van de beruchte types hier. Erger konden ze het werkelijk niet treffen! Berg wist zijn mannetjes wel te kiezen! Nu kwamen ze voor mij langs. Ontzettend wat was die bak op de wals verzwaard! Ze hadden er als het ware een heel terras op gebouwd van zand en betonblokken. Ik telde zestien mannen voor de wals. Het zaakje rolde verder. Nu ging het nog wel, maar hoe moest dat gaan als ze zo meteen op de sintellaag kwamen? Daar ging het al over de sintelgrens. De linkerkant bleef steken en nu begon het beulen en martelen! Als aangeschoten wild sprongen die arme mannen in hun singels. Links-rechts vielen de slagen. De wacht was uitgelopen om dit schouwspel te zien. Verderop hingen de SS-kerels uit de ramen van hun bureaux. Het SS-keukenpersoneel kwam nu ook kijken! Het was ook wel een verdòmd opwekkend gezicht! Ik liep de garage in waar Burgers stond te genieten! ‘Ik zou graag zèlf mee willen doen!’ zei hij. Burgers was voor mij niet ongeschikt, maar wat háátte ik hem nu! Tuig is het! Toen ik weer buiten kwam, lag een van de R-Joden op de grond. Hij scheen een slag op zijn strottenhoofd gekregen te hebben en lag daar te reutelen. O, wat vreselijk! Zouden die jongens het hier één week volhouden? De Oberscharführer liet nu de wals in de richting van de gevallene rijden met het kennelijke doel de wals er overheen te laten rollen. Het werd wat al te bar zo! Een van de SS-soldaten reageerde er eindelijk op. Dat deed me goed! ‘Laten ze die kerels de kogel geven,’ zei hij: ‘dit is geen werk voor ons!’ Die man had tenminste nog een greintje menselijk gevoel in zich, maar de meesten stonden geboeid te kijken. Daar kwam de wals op het slachtoffer toerollen. De mensen vóór de wals drukten nu het zware ding naar rechts om langs het slachtoffer heen te rijden, maar nu sprong de beul naar voren en met de zweep dwong hij de trekkers weer naar links. Toen echter de eersten het slachtoffer naderden, werd deze door de verschillende voeten opzij geduwd! Móói gedaan, kerels! Maar nu sprong de beul op de voorste trekkers toe. Rang, rang, gingen de slagen. Langzaam zakte er een door zijn knieën, arme jongens! Ja, Krieg ist Krieg! Of deze ‘Das haben wir nicht gewollt!’ Kijk maar eens naar deze slachtplaats of ze het nicht gewollt haben! Het was nu twee uur en dat moest tot zes uur zo doorgaan!41-2 Hoe kan een mens dat volhouden? En de tijd kruipt dan zo tergend langzaam voorbij. Mijn vertrouwen in een hogere leiding wordt hier wel op de proef gesteld. Kan deze hardheid -deze helse wreedheid- een onderdeel zijn van het Goddelijke bestuur? Het is zo moeilijk aan te nemen! Het was vandaag weer een ‘frischer und frölicher Tag’. Eerst het bericht over de O.D.ers en nu dat Jodenfeest! Wat laadt dat Moffentuig een verantwoording op zich en hoe moet dit allemaal weer goed gemaakt worden? Je kunt er straks toch niet met dezelfde middelen op terug gaan slaan? Eindelijk had ik de plankiertjes klaar. God zij dank! Het is een verschrikking om dat helse martelen van zó vlakbij te moeten meemaken! Tito had bevolen de deuren van de garage te sluiten, want het personeel was niet van het schouwspel af te slaan! Het blikje benzine was weer opgehaald. Een móóie vent! Ik voelde me lelijk voor de gek gehouden, nu ik niet de kans kreeg hem te vragen nu iets voor mij te doen. Hij zal heus wel begrijpen dat ik een tegenprestatie van hem verwacht. Toch zal ik ermee doorgaan, wie weet of ik daar nog eens profijt van kan trekken. Ik heb nu toch al heel wat ‘vrienden’ onder de Blocken Arbeitsführers en dat heeft me in heel veel opzichten geholpen.
192 Vanuit de garage hoorde ik het doorlopende gescheld en getier van de Arbeitsführer. De middag kroop voorbij. Het was benauwend werken onder dat spannende mééleven met die àrme SJoden! De middag werd onderbroken door Stuivenberg, met een kapotte motor. Hij was er mee tegen een paaltje gereden en de motor was aardig verbogen! Gelukkig had Tito zelf hem de opdracht gegeven om er mee uit te rijden, anders had er wat gezwaaid! Om vier uur had ik er zó genoeg van dat ik wegglipte naar mijn kelder. Zogenaamd om daar te werken. Na een flinke afspoeling en een peukensigaret knapte ik wat op. Jammer, dat ik Thumbs niet meer bij me had! Maar de kelder alleen al was een verademing na de vreselijke tonelen die zich buiten afgespeeld hadden! Eindelijk ging de bel! Ik verlangde ernaar om straks bij mijn vrienden te zijn. Ik snakte naar een rustige avond! Op weg naar het appèl zag ik de S-Joden de wals naar binnen slepen. Vier van hun mannen waren uitgevallen en lagen ‘Am Tor’ De rest zag er verschrikkelijk uit; roetzwart van de sintels en doodop van vermoeidheid. Nu kwam het Jodencommando binnengalopperen. Een der S-Joden liep voor hen uit en werd tegen de grond gekwakt. Hij bleef liggen. De Leidenaar lag nu achterover op de grond, Zijn handen klauwden nog steeds in het zand. Het appèl begon al slecht met het schelden en schoppen van Hurkmans, de stommeling! Even daarna kwamen Berg en Nelis eraan. Het was jammer dat Nelis weer wegging, want hij is tenslotte nog niet zo’n beest als Berg en als hij erbij is moet Berg het initiatief aan hem overlaten. Her appèl was weer vol ‘Bewegung’, zoals de Mof het zo graag heeft. Alle S-Joden moesten uittreden en werden ‘Am Tor’ getrapt. Daar kwakte Mal Herunter er eentje tegen de grond door een vuistslag onder zijn oor. Even verder rolde er een over de Leidenaar heen en bleef liggen. De Leidenaar klauwde maar door in het stof. Ik kreeg sterk de indruk dat de man daar zijn doodstrijd uitvocht. Gelukkig, die marteling is weer voorbij en we mochten ‘wegtreten’. Ik merkte in de barak dat nog niemand iets van de O.D.ers gehoord had. Ik was zeker niet van plan om het Beck te vertellen, hij zou het gauw genoeg te weten komen! Na het eten maakte ik een korte wandeling met hem. Hij vond het lekker om even buiten te lopen. Hij zal zich er geestelijk wel goed doorheen bijten. Boerrigter en van Buuren zijn er ook goed doorheen gekomen, maar Beck is niet zo jong meer. We spraken over thuis en ik begon weer over vluchten, maar bij Beck voel ik me bij dit onderwerp altijd geremd. Hij zou er niet aan denken, en bovendien gelooft hij nog steeds niet in een revisie van het vonnis. Maar wat doen we dan in’s hemelsnaam zo lang hier? Oh, wat had ik zin om de kans te wagen! Wat zou het heerlijk zijn om die vervloekte Moffen je rug toe te keren! En wat zou er onder de Herren een geweldige deining ontstaan! 42-2 O, wat zullen ze bóós zijn! We gaan weer naar de barak om ons klaar te maken voor de nacht. Wie ligt daar zo benauwd te hoesten? Het is Prent. Hoelang zou hij het nog maken? Bij het luiden van de bel wordt de Leidenaar naar binnengedragen. Hij is bewusteloos, dus hij kan niet eten. Zijn broer heeft trouwens niets extra’s voor hem bewaard, hoewel hij een extra portie toegewezen kreeg en vandaag de ketellik had. Zelfs broers helpen elkaar hier niet; zelfs broers bestelen elkaar hier! Dat doet de honger, georganiseerd door de hóógstaande Mof! In het donker hoor ik nog dat verscheidene mensen met de Leidenaar bezig zijn. Welterusten allemaal. Wàt een dag! 5 mei 1942. De tweede Leidenaar boft, zijn broer is vanmorgen niet meer wakker geworden. Nu heeft hij een broodje en een pannetje extra! Op Stube B worden daar nog aanmerkingen over gemaakt of zoiets wel mag. Zoveel gunnen de mensen elkaar hier! Als een lopend vuurtje ging het nu door de barakken dat de Leidenaar gestorven was. Maar ook het verhaal van het broodje deed de ronde. Wat is ook in deze situatie eigenlijk belangrijker? De
193 honger maakt alles kapot, zelfs broers kunnen geen broers meer zijn. De man moet in de vooravond overleden zijn, want het lijk was al verstijfd. Weer goede mest voor de Moffen! En dan te weten, dat ze dagelijks het woord ‘Cultuur’ uitbrallen! Smerige schijnvertoning! De overleden Leidenaar mag nu naar huis. Zou de kist gesloten worden? Anders zou het maar beter zijn als het lijk hier bleef. Stel je eens voor dat zijn moeder hem zó terug zou zien! Dat zou voor zo’n vrouw iets zijn om niet te overleven! Maar enfin, het is gebeurd en wie weet wat ons nog te wachten staat! De barak was onrustig door schuldgevoel omdat ze de jongen niet met wat extra eten geholpen hadden, en vooral de houding van de broer werd bekritiseerd. Maar zijn de anderen zoveel beter? Tegenover ons zit een jonge man, die voerman van de ‘Lagerexpres’ is. De ‘Lagerexpres’ is een kar waar de gamellen mee worden vervoerd langs de barakken. Ze halen er ook de groenten en andere levensmiddelen van de SS- en de Hollandse keuken mee op. Zo heeft die man elke dag rauwkost, maar ik heb hem nog nooit iets mee zien geven aan zijn buren die het ook hard nodig hebben. Hij is -ondanks al die hongerige ogenonvermurwbaar en onbereikbaar. Ik ben ontzettend vies van die kerel. Hij stinkt doorlopend naar uien, maar dat is tenslotte zijn vak. Na het appèl ging ik naar de kelder om de biets te doen, maar dat was al niet meer nodig. Mante en van Engelen hadden de hoofdwacht heroverd. Ze waren tot de ontdekking gekomen dat ik daar niets tegen kon doen, omdat zij ’s morgens de eerste waren die uit het Lager gingen. Wat was ik kwáád! Ik barstte haast van woede! Hoe durfden die schoften zo’n streek uit te halen. Ik verzon de gemeenste middelen om hen dat betaald te zetten. Maar na een tijdje zag ik de toestand weer wat normaler in. In de eerste plaats was het leven hier nu eenmaal zo, en in de tweede plaats had ik tabak genoeg. Vooral door mijn aankoop van de SS-soldaat. Maar ja, de manier waaròp ze me dit gelapt hadden stak behóórlijk! Ik was en bleef toch verontwaardigd. Nu kon ik wel dat oude mannetje in de arm nemen en hem als Heitzer naar de hoofdwacht sturen, maar dat werd weer zo’n geknoei en die vent zou me evengoed bedonderen! Somber gestemd over zóveel onrechtvaardigheid ging ik naar de garage. Ook hier waren ze aan het bakkeleien over de peukjes. Het valt ook niet mee om peukjes eerlijk te verdelen, want de peukjes zijn niet gelijk van lengte. Een kwartsigaret is een ‘lange’, en daaropvolgend heb je de ‘peuk’ Bij een goede verdeling werden dan ook de eindjes bij elkaar gelegd. Een ingewikkelde handeling is het! Ondertussen ben ik mijn hoofdwacht kwijt, maar toch had ik nog een pijl op mijn boog! Ik zou natuurlijk ook vanavond kunnen gaan! Na zo’n lange dag zou er heus wel wat inzitten. Ja, dat zou ik doen! Daar heb je de R-Joden met hun wals weer. Zouden we een herhaling krijgen van gisteren? Even kijken of die bruut van een Oberscharführer er bij is.43-2 Nee, hij is er niet, maar Mal Herunter loopt er een eind achter. Zou dat wel een verbetering zijn? Ik betwijfel het, want deze man is bepaald niet normaal. Ik hoorde nu vanuit het kantoor Tito brullen ’Der Heitzer soll mitgehen!’ Ik ging er gauw heen. Er moesten weer drums gehaald worden vanaf station Amersfoort! Wat heerlijk om de buitenwereld weer eens te zien! De vorige tocht leek alweer zo lang geleden! Tito schijnt mij wel te mogen dat hij me deze opdracht geeft, want hij weet best dat dit voor ons te vergelijken is met een vakantiereis! En dan de kans te hebben om een kennis te ontmoeten; een kennis uit Zeist! Stel je vóór, wat zou dat héérlijk zijn! Voor alle zekerheid ging ik gauw even naar de w.c. om daar een groet te schrijven! Je kunt nooit weten wat er gaat gebeuren. Stel je eens voor dat de kans zich voordoet en ik heb niets bij me! Dat zou niet te overkomen zijn. Ik had nu tenminste een klein kattebelletje bij me! Daar gingen we de hoofdwacht langs naar de wacht aan Laan 1914. We reden dezelfde weg als de vorige keer. Wat was het stil op de weg, je zag haast niemand. Een paar arbeiders werkten aan de weg maar verder was er geen kip te zien. Het kamp lag toch wel prachtig verscholen, van deze laan af kon je er niets van zien. We passeerden nu de Utrechtse weg en voor ons uit reed de tram. Dat ding ging nog vrij snel, maar we haalden hem toch in.
194 Dikke Willie en ik zaten achterin de wagen. Mijn hand stak over de bak en daarmee groette ik. Ze wuifden terug! De tranen schoten me in de keel, ze hadden me herkend als gevangene! Jammer, dat we de tram zo snel voorbij vlogen. We gingen nu de bocht om en sloegen de weg naar het station in. Hier was het al veel drukker. De schoolkinderen fietsten, of liepen over de weg. Een eigenaardig idee, zo’n maatschappèlijk stukje leven te zien! Hoe dicht stond ik er nu niet bij en hoe oneindig ver weg was het! Het station was -ondanks het vroege uurdruk!. Maar ja, er rijden tegenwoordig haast geen bussen meer en het treinvervoer is alleen overgebleven. We reden weer de heuvel af, waar we indertijd aangekomen en uitgereden waren en daar stonden de vijf drums al klaar. Veel te snel naar mijn zin waren ze op de wagens gerold. Ginds stonden een paar baanwachters naar ons te kijken. Ik groette hen voorzichtig en ook zij staken hun handen op! Alweer een illegale sympathiebetuiging. We gingen weer kampwaarts. Op de terugweg reden we voor de tweede keer een tram achterop. Daar moesten toch héél wat Zeistenaren inzitten! Maar we waren te laat, vlak voor ons sloeg de tram rechtsaf de Utrechtse weg in. Weg illusie om iemand te ontmoeten! Maar voor alle zekerheid gooide ik mijn briefje op de Utrechtse weg neer. Het adres van mijn vrouw stond erop. Dus misschien zou het in goede handen komen! Nu lette ik verder goed op. Bij een eventuele ontvluchtingpoging leek het mij het beste om van de wagen te stappen als deze midden op de helling van Laan 1914 zou zijn. Het was hier nooit druk en met wat geluk zou ik een eindje verder de Zeister tram kunnen halen. Was het maar vast zo ver! Oh, wat zou dat een geluk zijn! We reden de garage binnen. Op het plein was het Jodenfeest in volle gang. Een hele compagnie SS kerels stond er bij te kijken. Drie mannen lagen op de grond. Mal Herunter kon het misschien nog beter dan die Oberscharführer. De bewustelozen werden tenminste nog verder bewerkt. Hij porde ze eerst eens flink met zijn stok en toen er geen beweging in kwam, riep hij een paar SS-soldaten toe een paar emmers water te halen. De landverraders vlogen weg naar de keuken. Daar waren ze al terug, en hielpen mee de Joden gutsen water over het lichaam te gooien, maar ze bleven stil liggen. Néé, toch niet allemaal. Eén richtte zich half op. Há, dat was simuleren! Mal Herunter sprong er bovenop en sleurde de half bewusteloze overeind. Deze bleef even verwonderd staan, maar zakte toen weer door zijn knieën Weer ging er een puts water over hem heen. De man drééf! Hij stond opnieuw op. Maar Mal herunter zag wel dat de man niet meer kon trekken en dat hij er dus niets meer aan had. Met een formidabele kaakslag werd de Jood geveld. Heldenwerk! Mal Herunter was vreselijk boos! Wat moest hij nu met al die slappe Jodenlijven doen? Wacht de schoft wist er raad op! Ze werden achter de wals gebonden en daar ging de zegekar! Toevallig kwam Knipperoog langs, en tot mijn grote opluchting moest Mal Herunter bij hem komen. 44-2 De Joden werden afgehaakt en ‘Am Tor’ gelegd. Verder bemoeide Knipperoog zich er niet meer mee. Wat is dat toch voor een rare vent? Waarom tolereert hij hier al deze dingen als hij er zelf niet tegen kan? De bemanning van de wals was nu wel erg uitgedund maar geen nood, er bestond ook nog zoiets als een Jodencommando. Een stuk of vijf Joden werden daar weggehaald en de bespanning was weer volledig. Hup, daar gaat het weer en Mal Herunter slaat er weer links en rechts op los! Er kwam weer een nieuw transport binnen en ook hier waren weer Joden bij. Die keken hun ogen uit. Vooral naar de manier waarop de wals getrokken werd. Ja mensen, zó moeten jullie hier werken. Daarbuiten denken de Joden nog, dat ze keurig in arbeidskampen geplaatst worden om voor de Duitsers te mogen werken. Nee mannen, jullie worden hier systematisch kapot gemaakt. Het beste voor jullie lijkt me om buiten -voordat jullie opgepakt worden- zoveel mogelijk Moffen om zeep te helpen! Maar jullie Joden zullen wel niet georganiseerd zijn, behalve in de zwarte handel. Het spijt me vreselijk dat ik zo bitter moet doen, maar jullie hebben zó verrekte weinig ‘houding’ getoond, zoals trouwens ook een groot deel van het Nederlandse volk, dat zich met een groot woord ‘goede vaderlanders’ noemt. Mensen, die het volkomen eens
195 zijn met het gezegde ‘Geld stinkt niet!’. Ze schelden op de Moffen, maar ondertussen verkopen ze het laatste restje levensmiddelen -dat nog extra voor ons bestemd had kunnen zijn- aan dezelfde Moffen die ze –zogenaamd- zó verfoeien! Dit hoorde ik pas van een nieuw transport. Ze waren bepaald niet enthousiast over de houding van het Nederlandse volk. De dubbeltjes schijnen nog steeds een heel belangrijke rol te spelen. Straks moeten ook die handelaren op het matje geroepen worden, die uit vrije wil aan de Moffen geleverd hebben. Zo hoorde ik van een zwarthandelaar uit het Gooi -die aan de Duitse weermacht geleverd had- dat de leiding van de zwarte handel in handen was van een zekere meneer Sinaasappel! Die Jood zou ik hier graag voor die wals zien staan! Ik zou in staat zijn om net als Mal Herunter erop los te timmeren., want die vent verraadt zijn eigen volk en allen die de Joden steun verleend hebben. Woest word je daarvan, zulke verhalen horen we hier liever niet! We zouden de ellende hier beter kunnen verdragen als we de illusie hadden, dat het Nederlandse volk massaal probeerde om de Moffen te benadelen! Maar de massa is gauw geremd door zijn materiële behoeften. Als er buiten maar een kern van vrouwen en mannen is die voor het geheiligde doel werkt. En dat gebeurt; niet voor niets zijn de gevangenissen zo vol, al zit daar een groot percentage zwart-handelaren bij en natuurlijk ook Joden die niets gedaan hebben. Maar laat ik het nou niet van de somberste kant bekijken! We eisen zoveel omdat we het buiten zo graag volmaakt goed willen hebben. Verder deed het verhaal de ronde dat Amersfoort een Jodenkamp zou worden. Nou, dat begint er al aardig op te lijken. Maar waar zouden ze de nieuwbouw dan voor hebben? Zouden de Joden zó mooi gehuisvest worden? Daar geloof ik niets van. De nieuwbouw wordt misschien gebruikt als krijgsgevangenkamp of als legerplaats voor extra troepen. Met Burgers haalde ik de zwaar beschadigde motor uit elkaar. Het voorwiel was verbogen en ook de motorophanging had een knauw gekregen. Ik vroeg Burgers of hij ook wist wáár de O.D.ers gefusilleerd waren. Hij vermoedde dat dat gebeurd was op de schietbanen van de Leusderhei. Ze schijnen in groepen van tien over de verschillende banen verdeeld te zijn geweest, waarbij de bevelen om te schieten tegelijkertijd moeten hebben geklonken. Wat een walgelijke tijd is dit toch eigenlijk, wie had dit nu kunnen denken? Ongelófelijk! Het eten smaakte me nog niet zo goed. Daarom gorgel ik doorlopend met het drankje en de Superol, want ik ben als de dood om hier ziek te worden. Ik ben zo blij dat Beck er zich zo goed doorheen slaat. Hij zit nu haast een week in het strafcommando, dus dat schiet op! Nog maar een week, dan is dat ook weer achter de rug! Onder het eten hoorde je overal de klacht dat de Mof hoe langer hoe driester optrad. Haast in elk commando waren harde slagen gevallen. De Joden in de Kieschgrube schijnen het ook zo zwaar gehad te hebben. Het was voor de helden zo verleidelijk om wat op die mensen in die diepe kuil te gooien! 45-2 Ik hoorde, dat de Stubeoudste van B. uit zijn functie gezet is wegens het organiseren van eten! Maar wie doet dat hier niet? Hij is zeker door de Blockoudste betrapt. Een strop voor die man,hij kan zeker rekenen op een zwaar commando. Jan Edens heeft een atlas van Hermans geleend. Dat is geweldig, nu kunnen we volgen waar het strijdtoneel zich afspeelt. In Indië gaat het slecht, maar Amerika zal zich wel weten te herstellen. Het valt niet mee om in Rusland de frontlijn te bepalen, want de berichten zijn nogal tegenstrijdig. Vóór in het boekje valt nog wat te leren over aardrijkskunde en natuurkunde. Nu hebben we in onze vrije tijd wat te doen! Bij het gaan naar de w.c. ontmoette ik enige R-Joden. Wat zagen die kerels er na twee dagen uit! Daar strompelde ook dokter Zeehandelaar. Hij had een flinke buil op zijn slaap en een oog was dichtgeslagen. Ik vroeg hen hoe het er mee ging. ‘Ontzettend!’ was het antwoord ‘Dit is niet lang vol te houden, vooral geestelijk niet!’ Elk troostwoord zou hier misplaatst zijn, hier viel niks meer te troosten daarvoor was voor hen de toestand te erg! ‘Moed houden!’ Onmogelijk, ze waren geestelijk nu al kapotgeslagen! Wat je in zo’n geval wel moet doen? Ik
196 weet het niet, ik ken hun geloof daarvoor ook te weinig. Hoe onmogelijk zwaar hebben deze mensen het! Vooral door het weten, dat er nergens uitkomst is! Ik kan nog ergens op hopen maar zij gaan van de ene marteling in de andere totdat ze er bij neervallen. Zó zwaar hebben wij het in Scheveningen zelfs onder de verhoren niet gehad. Daar konden de sterksten nog winnen door niets te zeggen, maar hier moet je het domweg ondergaan! Hoor, de bel! Voor mij betekent dit: rustig aan het werk gaan en opletten wat er allemaal gebeurt. Voor hen betekent het: een reeks van nieuwe martelingen! Ik heb weinig werklust, soms wordt het kennelijk allemaal te veel. Maar de oorzaak kan ook zijn dat ik mij niet fit voel. Vanavond maar eens vroeg in bed kruipen met een paar aspirientjes die ik van Vader Banning moet zien los te krijgen. De garage was angstig stil. Niemand voerde een klap uit. Ik hoorde van Burgers dat Tito twee dagen weg zou blijven! Mooi, dan kan ik het ook rustig aan doen! Burgers ging met enkele anderen op zijn kamer zitten. Willie en Willem liepen maar wat rond te hangen en André was met zijn kippen bezig. Wat moest ik nu doen? Na twee liter benzine klaar gezet te hebben ben ik mijn kelder maar weer eens schoon gaan maken. Het werd een verrukkelijke rustmiddag! Op geen enkele middag had ik het gepresteerd om zo weinig uit te voeren! Ik wist niet eens of ik geslapen had of gedoezeld. De hele middag heb ik op mijn stoel gezeten met een poetsdoek in mijn hand. Toch is zoiets vrij gevaarlijk. Bepaalde types zullen me graag aangeven als ze me zo betrappen terwijl ik heerlijk lig te slapen! Ik zou dan niet gelukkig zijn! Maar wat zal ik over gevaar gaan zitten piekeren als alles goed gegaan is. Op het plein duurt de Jodenmarteling voort. Het bevel van Knipperoog wordt al spoedig genegeerd. Ik begrijp niets van die verhouding! Rare toestanden hoor! Ik voelde me hoe langer hoe zieker worden. Een rotgevoel! Zeker kou gevat, want mijn hele body is in de war!. Op de een of andere manier moest ik zien in mijn krib te komen zonder de appèls mee te hoeven maken. Daarom ging ik eerst naar Burgers en vertelde hem, hoe ik me voelde. Gelukkig was hij een en al medewerking. Op de Arbeitzettel zou hij mij afschrijven. Ik moest nu naar het revier. Bij Vader Banning had ik ook succes. Eerst werd mijn temperatuur opgenomen. Die was 38.7 Banning zou mij voor het appèl bij de Arbeitsführer afmelden en mijn ziektekaart bij de Blockhut neerleggen. Het werd nog een ingewikkelde administratie om officieel ziek te mogen zijn onder het werk, want zonder dat is het nog niet eens gepermitteerd voor bewustelozen; die werden ‘Am Tor’ gesleept. Met een paar aspirientjes en een briefje voor de Stubeoudste ben ik naar de barak gegaan. Nu mag ik met een gerust geweten gaan liggen. Bij de héle rataplan, vanaf de Stubeoudste tot en met de Duitse leiding, sta ik ingeschreven als ‘ziek’. Ik val praktisch direct in slaap. Alleen word ik even wakker bij het rumoer bij de maaltijd, maar ik ben zo weer diep in slaap! 46-2 6 mei 1942 Door het lange slapen was ik vanmorgen vroeg wakker. Ondanks het feit dat ik die nacht vele malen naar de w.c. moest had ik toch het gevoel heerlijk geslapen te hebben. Ik had weer een pracht van een diarree, maar toch voelde ik me een stuk beter! Zou het misschien niets anders zijn dan oververmoeidheid? Maar hoe zou het dan niet met de anderen zijn? Mogelijk was het een psychische kwestie. Enfin, maar zo gauw mogelijk weer opknappen. Hoe laat zou het zo ongeveer zijn? Ik kon het niemand vragen want iedereen was nog diep in slaap. Misschien wist de piesparade het wel. Daar kwam er net een terug. Hij had geen flauw idee en waggelde terug naar zijn krib. Om de tijd te doden stak ik een sigaret op. Het smaakte mij nog, dus dat viel weer mee! Dat was een teken dat het nog niet zo bar met mij gesteld was! Zo langzamerhand werd het wat rumoeriger en daar klonk de bel. Het viel niet mee om op te staan! Heel veel bleven dan ook elke morgen nog even liggen. Maar meestal werd dit lekkere moment verbroken door de kreet: ‘Witte muizen!’ Dat kan een geintje zijn, maar niemand durft het risico te nemen om in zijn bed betrapt te worden. Het is maar al te vaak gebeurd dat voor de grap: ‘Witte muizen’ geroepen werd en –warempel- kort daarop kwamen ze binnen. Wee degenen, die
197 dan nog in bed lagen Die stonden dan minstens de hele avond ‘Am Tor’! Daar kwam de ‘Lagerexpres’ met de koffie aan! Heerlijk, om weer wat warms binnen te krijgen. Honger had ik nu niet zo erg, maar wel dorst en ik snakte naar iets warms. De smaak van de koffie is hier moeilijk te beschrijven! Ze heeft echter iets meer aroma dan in Scheveningen en als er -wat maar zelden gebeurt- eens wat suiker in gedaan wordt, is het bepaald lekker! Dan maken we hier koffieveldslagen mee. Het is heel lastig om koffie te verdelen! Hopeloze ruzies ontstaan daarbij! Iedereen was nu bezig aan tafel of op zijn krib zijn ontbijt op te eten. Een heleboel moesten de dag zonder brood beginnen omdat ze zich de avond tevoren niet hadden weten te beheersen en alles opgegeten hadden. Nu dronken ze maar koffie om hun maag te vullen. Maar het valt niet mee om op een nuchtere maag tot twaalf uur te moeten werken. Ze hebben één troost; gisterávond was hun hongergevoel veel minder! Wat zagen die mensen er toch slecht uit. Kijk daar eens hoe Mr.Kann zich van de tafel opricht! Hoe moet zo’n man zo’n lange dag doorkomen? De meeste anderen zijn er niet beter aan toe. Het lijkt of er een grauwe zware druk over iedereen hangt! Daar hoorde ik de bel voor het appèl. Heerlijk, om een paar dagen te mogen uitrusten! Vanaf mijn krib kon ik een gedeelte van het plein overzien. Wat vormden die mannen buiten een sombere massa! Waar zijn we in vredesnaam in verzeild geraakt? Al gauw kwam Banning bij me om te temperaturen. Mijn temperatuur was gezakt naar 37.8. Ik zag nu dat er nog meer zieken waren. Behalve de vaste zieke klanten waren dat De Boer en Prent, Voorhel en anderen. Degenen die nog iets konden uitvoeren zaten in de Stubedienst. Onder leiding van de Stubeoudste werd nu door hen de zaal schoongemaakt. Op Stube B achter ons was een nieuwe Stubeoudste aangesteld. KapiteinTiesing was de gelukkige. Nou, daar boffen ze mee, want dat is een prettige vent, die dikke Tiesing! Hij is een van de weinigen die dik gebleven is, al zal hij vroeger wel veel zwaarder geweest zijn. Tiesing zat in de O.D. en is na het proces abgetrennt. Ik feliciteerde hem met zijn benoeming, want zo’n baantje is altijd beter dan een buitencommando en met wat handigheid valt er wel wat te organiseren! Na een poosje ben ik weer in slaap gerold. Héérlijk, zo’n extra mafje! Ik had het toch wel nodig, want ik sliep aan een stuk door tot de bel van twaalf uur mij wekte. Daar kwam de horde weer binnen. Meteen was er een geweldig lawaai van pannen en ander eetgerei. Iedereen wilde vast aan tafel gaan zitten, maar de linkerkant werd door de Stubeoudste tussen de kribben gejaagd omdat er anders niet uitgedeeld kon worden. Nu kwamen de dampende schotels binnen. Een hoera ging er op voor de gortpap! Het meest gewilde eten in het kamp! 47-2 Wat boffen de mannen die in aanmerking komen voor de overschep of de ketellik. Natuurlijk ontstond er weer ruzie. De Stubeoudste kreeg aanmerkingen te incasseren dat hij voor zijn vriendjes de meeste compacte pap reserveerde en dat de anderen konden verrekken! Tjonge jonge, wat een rode koppen van drift! Eindelijk was alles rustig en genoot iedereen van zijn pap. Sommigen mopperden nog wat over:’te weinig!’ Maar die kregen de opmerking dat zoiets de eetlust bedierf! Na de maaltijd gingen de meesten op hun krib liggen om krachten te verzamelen voor de tweede lange etappe tot zes uur! Dat is altijd een helse ruk! Het scheen vanavond weer raak te zijn geweest! Beck zat ook vol verhalen, hoe die ploerten buiten te keer waren gegaan. Het viel me op hoe weinig pannen er na het eten schoon werden gemaakt. Maar ja, wat was er belangrijker, het schoonmaken van een pannetje of het tot rust laten komen van het lichaam? Na de bel ben ik weer in slaap gevallen Door het gebrul van een Mof werd ik gewekt. Wat zou er aan de hand zijn? Het bleek dat iemand zich gedrukt had en nu werden de Stubes doorzocht. Daar kwam de bulderstem onze Stube binnen. Om onnodige vragen te voorkomen deed ik maar net of ik sliep. Nu werd Henk, de Stubeoudste ondervraagd. ‘Wer ist das, und was macht er da?’ ‘Ziek’ was Henks antwoord, want hij sprak geen Duits. Al de kribben werden nagekeken maar hij was bij ons niet te vinden. Nu werd StubeB onderzocht maar ook zonder resultaat. Na dit incident was de rust weer hersteld en ik raakte in gesprek met Prent. ‘Hoe gaat het ermee, Prent?’
198 ‘Slecht, ik ga elke dag hoe langer hoe meer achteruit. Als ik hier uitkom ben ik voor de rest van mijn leven invalide, vrees ik! Mijn lichaam heeft een te grote knak gekregen. Misschien is het zelfs maar beter dat ik hier blijf, want ik ben niet veel meer waard! We zullen maar afwachten Heitzer, wat Gods bedoeling met mij is!’ Wat een zegen, dat Prent zo’n houding heeft, want iedereen kan zien dat hij het niet zal halen. En met hem vele anderen! Als het nog lang duurt worden de volgende mannen de dood ingedreven: Voorhelm, Pech, Smeets, Prent, de Boer, Groskamp, Hoefsloot, Verschure, de Wilde, Kann en nog enkele anderen. Daarom zou het voor velen een zegen zijn als ze naar Duitsland getransporteerd, en bijvoorbeeld in een tuchthuis gestopt zouden worden. Daar schijnt de voeding en de behandeling beter te zijn. Achter mij op Stube B zijn ook een paar zieken, maar die hoor je nu niet meer. Hierna ben ik weer in slaap gevallen. Een zegen, die slaap! Voor gevangenen en gemartelden moet de slaap tot Godin verheven worden! Hoe beroerd voelen mensen zich hier niet als ze een nacht slecht geslapen hebben! Ik sliep weer tot het appèl en voelde me toen een stuk beter! Misschien zou ik morgen weer kunnen beginnen. Het appèl duurde ontzettend lang! Vanaf mijn bed kon ik zien hoe de mannen naar de keuken moesten rennen om het belachelijke ‘hier hier!’ te roepen. Bàh, wat een vernedering voor ons Hollanders! Wacht maar Herren, we zullen dit van z’n levensdagen niet vergeten! Jullie kunnen niet met macht omgaan en je hebt hier wel bewezen niet in staat te zijn om koloniën te beheren! Dat zou een ellende voor de inboorlingen betekenen! Zou het Italiaanse volk ook zo te keer zijn gegaan in Abessinie? Na de oorlog zullen we daar wel rapporten over krijgen. Al geloof ik wel dat men over het algemeen het Italiaanse fascisme niet kan vergelijken met het radicale Duitse Nationaal-Socialisme! Zonder Hitler had Mussolini een zegen voor Italië kunnen zijn. Trouwens, het Italiaanse volk schijn helemaal niet op het Duitse volk gesteld te zijn. Daar kwamen onze mannen binnen, maar wat nu? Ze moesten allemaal weer terug! De massa had te weinig ‘Bewegung’ getoond en nu moesten ze, om meer ‘Bewegung’ te krijgen nog maar wat gaan oefenen. Ik zag nu heel wat mensen ‘Am Tor’ staan. De Joden werden door Berg zelf onder handen genomen. Na een uur kwamen de niet-Joden binnen. Een geluk voor hen dat het niet zó lang geduurd had. Vooral voor Beck was ik blij. Berg wilde kennelijk zijn hele aandacht aan de Joden besteden. Ze kregen nu het bevel om gezamenlijk de wals te trekken en ondanks dat er zovelen waren, moest dat in looppas gebeuren! Arme Joden! Degenen die afvielen werden ‘Am Tor’ gesleept. Het brood werd uitgedeeld. Vandaag kregen we er een stuk bloedworst bij. Het leek wel op gebraden vilt, er zat geen smaak aan. De warme koffie erbij smaakte heerlijk! 48-2 Wat deed die warmte mij goed! Na het eten kreeg ik bezoek van verschillende mensen. die zich verwonderden over de mogelijkheid dat de Heitzer ziek werd! Maar ik legde hen uit dat ik tegenwoordig in de garage werkte. Jan had wat te eten meegenomen, maar omdat ik meer dan voldoende had ging het extraatje naar Beck en Nijlandt. Deze laatste moet ook maar eens iets extra’s hebben, want hij begint er heel beroerd uit te zien. Nu is alles rustig en ik slaap weer in. De bel hoor ik niet meer. 7 mei 1942 Ik was vanochtend al vrij vroeg wakker en gelukkig voelde ik me weer een stuk beter! Het leek me maar het beste om op te staan, want het liggen in zo’n Stube is ook niet zo prettig. Ik moest het vandaag maar weer eens proberen. Tenslotte had ik het werktempo zelf in handen. Misschien kon ik de hele dag doorbrengen met het in elkaar zetten van sigarenkistjes. Voordat de bel ging was ik me al gaan wassen en scheren. Dat laatste is hier wel verboden, maar ja, er is hier zoveel verboden en het voelt zo heerlijk om weer opgefrist te zijn! Toen ik de barak weer inging was iedereen in beweging. Bij de Stubeoudste meldde ik me weer als genezen en na Beck’s enkel behandeld te hebben ging ik buiten wat rondlopen. Ik was dankbaar dat ik weer aan het werk kon gaan, want het is heel onplezierig om hier ziek te worden zonder voldoende verpleging en bij zo’n tekort aan medicamenten.
199 Het kan de Moffen niets schelen of je hier kapot gaat of niet! Ga je het hoekje om dan zijn ze een vijand méér kwijt en op jouw plaatsje kunnen ze dan weer een ander zetten. Waar zal dit alles eindigen? Ik zie de toekomst van ons volk -onder de bescherming van de Moffen- somber in! We weten dat de Moffen net als in 1918 het onderspit zullen delven! Maar voor het zover is! Op het ogenblik gaat het de Moffen redelijk goed. Nu kan Tito nog goed geluimd zeggen -doelend op het voorjaar-; ‘Jetzt geht’s wieder los!’ Maar als de Moffen achteruitgeslagen zullen worden en ze voelen de grond onder hun voeten wegzakken, wat dan? Zullen de Moffen en de N.S.B.-ers dan niet zoveel mogelijk mensen in hun zelfgekozen lot willen meesleuren? We moeten maar afwachten er zit niets anders op! Maar de mensen buiten? Zouden die de toekomst in dit licht niet willen of kunnen zien? Iedereen schijnt nog zo braaf en burgerlijk te kunnen leven. Er wordt nog zovéél voor de Moffen gedaan door de heren ambtenaren en anderen! Zo weinig mensen hebben ‘Stop!’ durven zeggen. Het merendeel sukkelt voort aan de Nationaal-Socialistische teugeltjes, zichzelf verontschuldigend dat dat wel moet voor het dagelijks brood! Wat zijn bijvoorbeeld mannen waard als Karl Lotsy en Cor de Groot, die zichzelf dekken door een of ander motief! Bij de een het belang van de sport en bij de ander, dat kunst buiten de politiek staat! Heren, dat is géén standpunt! In deze bittere oorlog gaat het landsbelang boven de sport! En waar het muziek betreft? Dan maar géén muziek, tenminste niet in het openbaar! Strebers of slavenzielen zijn het! Maar deze mensen zullen zich straks te verantwoorden hebben. Juist zij, die zich op de voorgrond plaatsen en die een voorbeeld zouden moeten zijn voor de anderen! Hoe is het toch in Godsnaam mogelijk dat mensen, die door hun functie regelmatig in aanraking komen met het Koninklijk huis, dit Huis zo maar verraden en verloochenen! Voelen ze dan niet dat deze oorlog een totale oorlog is,, waar alles en iedereen aan mee doet? Waar twee volkómen tegengestelde wereldbeschouwingen botsen en waarvan één onherroepelijk te gronde moet gaan? Hebben die méélopers -principelozen en strebers- er dan geen nótie van dat het hier geldt JA of NEE en dat elke tussenvorm een meegaan met de vijand is? Nee, geef ons maar mannen als Blijsie, van Hame,l van Slooten, Schoenmaker, Hoggentootn, Du Chateau, Hoefsloot, Van de Berg en vele anderen! Goddank nog te veel om op te noemen! Zo peinzende liep ik tegen lange Jan de Vries op. ‘Wel Jan, heb je nog wat nieuws gehoord?’‘Ja, de strijd om Charkov schijnt weer op te laden’ Nu ben ik toch bang, dat de Duitser deze zomer weer op zal kunnen rukken, want al is deze winter voor de Duitsers kritiek geweest -zoals het opperhoofd zei- toch heeft het winteroffensief van de Russen niet zoveel terreinwinst opgeleverd. Samen liepen we het terrein op en neer. Bij de keuken sloot iemand zich bij ons aan, maar voor de barak schoot hij de deur in terwijl hij zei: ‘Ik kom zó terug!’49-2 Ik vroeg de Vries wie dat was. ‘Dat is een zekere Ir. Steuyken, een communist. Een man die jouw vragen misschien zou kunnen beantwoorden, want jij speelt de communisten graag tegen elkaar uit!’ ‘Dat komt ’ zei ik: ‘Omdat jullie allemaal verschillende antwoorden geven op mijn vragen en omdat de communisten in dit kamp het over het algemeen het met elkaar óók niet eens zijn. Ze weten wel kleine dingen te vertellen, maar belangrijke vragen -waar de zaak om draait- daar geven ze geen antwoord op!’ Daar kwam Streuyken weer terug. Ik vroeg hem eens een avond met ons samen te komen, omdat ik betrekkelijk weinig wist van de communistische leerstellingen. Dat vond hij uitstekend. We spraken maar meteen af om aanstaande Zaterdagavond bijeen te komen. Nu was het tijd voor het ochtendappèl. Wat heb ik daar toch altijd een geweldige hekel aan! Vroeger onder dienst vond ik die dingen ook al zo waardeloos! Al dat massale gedoe irriteert me mateloos en hier wel in het bijzonder! Netjes stonden we weer aangetreden voor het appèl. Met ‘Mützen auf und ab’ ging het nu vlot en op det slordigheid werd niet gelet. Zo moesten we het ’s avonds eens proberen te doen!
200 De dag begon alweer goed tijdens het Arbeitsappèl! Naast ons stond het Jodencommando en van de R-Joden was een speciale groep gemaakt. Deze mannen hadden een smerig en luguber voorkomen. Het vuil zat hen nog in kleren en haren. Ze hadden gisteravond en vanochtend kennelijk de kracht niet meer gehad om zich te wassen en zich op te frissen. Een van hen stond nu al met zijn klompen in de hand, het teken dat zijn voeten volkomen open waren want voor oedeem was hij hier nog te kort. Het ergste zag Dr. Zeehandelaar er uit! Zijn ogen waren dichtgeslagen en in zijn hals en nek zaten bloedvlekken. Der Maxe had de leiding. Hij scheen van plan te zijn eerst de Joden weg te werken. Bij de R-Joden aangekomen stond hij met zijn handen in zijn zij het desolate groepje aan te staren. Niemand bewoog zich. Opeens bulderde hij; Wer ist Vorman von diesen Saujuden?’ Ze hadden vanmorgen alleen opdracht gekregen apart te gaan staan. Er was dus geen voorman en het bleef benauwend stil! God, kwam er nou maar iemand naar voren die zich als voorman aanmeldde De stilte werd zó voelbaar dat er wat mòèst gebeuren en die kerels waren toch al zo doodmoe! Daar stond der Maxe voor dat troepje en bulderde weer: ‘Der Vorman raus treten!’ Angstig keken de afgematte kerels rond. Maar waarom déden ze niks? Als er maar één naar voren kwam was het gevaar geweken! Der Maxe’s ogen schoten vlam, hij zou die Sauhunden wel eens mores leren! Elk ogenblik kon er een explosie volgen! Ik hield het niet langer uit! In ons groepje was nog niet ‘Stand’ gecommandeerd en gelukkig had der Maxe geen hekel aan mij. Daarom sprong ik opzij, greep de eerste de beste Jood in zijn kraag en schreeuwde hem toe ‘Verrekkeling, meld je dan als voorman!’ Ik gaf hem meteen een duw in de richting van der Maxe. De spanning was voorbij! Der Maxe maakte nog een schijnbeweging met zijn voet, maar gelukkig bleef de Jood staan en meldde zich als voorman. Ik wist dat de Moffen het prachtig vinden als de gevangenen meehelpen elkaar af te beulen; daarom kon ik deze komedie wel spelen. De R-Joden moesten blijven staan. Ze zouden onder persoonlijke leiding van der Maxe de wals gaan trekken, arme kerels! Nu kwam der Maxe bij ons. ‘310’ klonk het ‘Sie sollten ein guter Vorman sein!’ ‘Jawohl Arbeitsführer ’ zei ik braaf. De rassenschenners worden op de duur toch wel kapot gemaakt, maar in ieder geval was het begin van de dag nu kalm. Raakt der Maxe aan het begin van de dag al aan het slaan, dan is het leed niet te overzien, want die kerel is zo sterk als een beer! Men zegt hier dan ook: ‘Slaan tijdens het Arbeitsappèl is doodgaan tegen het avondappèl!’ Nou, daar gingen we maar weer ’In gleichschritt vorwärts’. Na ons afgemeld te hebben gingen we over in draf om daarna in rengalop de garage in te stuiven op zoek naar peukjes. Ik bietste ook mee in de garage, maar ik had met Stuivenberg afgesproken dat hij zijn peukjes op een bepaalde plaats zou deponeren en hij was zo geschikt om dat steeds vol te houden. Zo had ik elke ochtend een stuk of tien peukjes, genoeg om mijn voorraad tabak niet al te hard te doen slinken. Tito kwam binnen ‘So ’ zei hij: ‘Ist das Intelligenz wieder da?’ Hij scheen weer in een beste bui te zijn. Ik vroeg hem of ik met het oog op mijn lichamelijke conditie vandaag sigarenkistjes mocht timmeren, want ik voelde me nog erg slap! 50-2 Ja, dat was in orde, maar ik moest eerst even een boodschap voor hem doen in de schilderswinkel. Hij had namelijk kinderspeelgoed gerepareerd en dat moest nog geschilderd worden. Ik vroeg hem of het speelgoed van zijn eigen kinderen was. ‘Ja’ was het trotse antwoord. Ik moest lachen om deze zotte tegenstelling; Tito en kinderen! Hij vroeg me waarom ik glimlachte. ‘Omdat het zo’n waanzin is!’ Zei ik. ‘Waarom waanzin?’ vroeg hij mij weer. ‘U loopt hier rond temidden van de ergste menselijke ellende en het zegt U niets! Aan de andere kant bent U zo teerhartig voor Uw kleintjes en maakt als een toegewijde vader speelgoed voor ze. De meesten van ons hebben kinderen. Ikzelf heb er twee, maar ik kan wel zeggen dat ik de gedachte aan hen niet met deze ellende kan verbinden.’ Hierna bracht ik het speelgoed naar de schilder; een klein fietsje en een trekwagentje.Wat een schrijnende tegenstelling!
201 Toen ik van deze boodschap terug kwam zag ik der Maxe op het plein bezig met de Joden. Knipperoog liep aan de overkant, maar hij greep niet in. Zou der Maxe als Arbeitsführer onder en boven de wet staan? Het was meer dan erg zoals hij te keer ging; het regende stokslagen en steeds maar weer werd de bespanning gedwongen tot harder trekken. Een man lag al op de grond; een zekere Salomons, een Amsterdammer die verloofd geweest was met een ‘Christin’. Die verloving was allang uit maar de broer van het meisje-een N.S.B.er- vond het zijn plicht de man alsnog aan te geven. Daar kwam de wals naar de bewusteloze man toe. De mannen werden gewoon in die richting geslagen en geschopt! Weer had het schouwspel de grootste belangstelling van de Nederlandse SS. Vervloekte landverraders! De wals stokte, maar na een regen van slagen rolde de wals in de richting van Salomons. Lieve God, ze zullen dit toch niet echt doen? Wat gaan ze nou toch beginnen? Zijn ze nou krankzinnig? Zou de SS werkelijk bestaan uit de meest abnormale Moffen? Daar rolde de wals al tegen het lichaam aan en enkelen struikelden er overheen! Ik werd misselijk en ging de garage binnen. Burgers stond er met zijn kameraden van het schouwspel te genieten. ‘Ze moesten dat tuig ophangen!’ was zijn commentaar. Dat zullen we niet vergeten Burgers, wees daar maar van overtuigd! Tito kwam binnen en beval de garagedeuren dicht te doen Die zwijnerij buiten leidde zijn personeel maar van het werk af! Ik was behoorlijk over mijn toeren en het sigarenkistjes maken begon me dik te vervelen. Daarom ging ik (wat Tito mij indertijd bevolen had!) de grote kelder schoonmaken en daar wat eten, maar moest daarna toch weer terug. Onderweg kwam ik een nieuw transport tegen, allemaal jonge knulletjes. Zeker studenten, zo zagen ze er tenminste uit. Bij het arrestantenlokaal heerste drukte. Ze schijnen het plan te hebben om de zaak daar te vergroten. De arrestanten werden nu overgebracht. Burgers vertelde me dat ze nu overgebracht werden naar de cavaleriekazerne. Indertijd heb ik daar zelf gelegen als soldaat. Ik kan me dat haast niet meer indenken! Is er wel iets dat de Moffen niet ingepalmd hebben? Weer begon ik met die vervelende sigarenkistjes maar ik kon me met geen mogelijkheid al te lang met die dingen bezighouden! Wat een dòm werk was dat! Ik besloot daarom de kleine kelder maar eens te gaan opruimen omdat ik niet wist hoe ik de dag anders zinvol zou moeten doorbrengen.Bij de kleine kelder waren ze ook al hard bezig met de uitbreiding van het arrestantenlokaal; er waren zes cellen in en nu moesten er in dezelfde ruimte acht cellen komen. Hoe kan dat nou? Die cellen waren toch al abnormaal klein! De kleine kelder had een flinke beurt nodig, er was een massa stof ingewaaid. Onder het werk kreeg ik bezoek van….Berg! Mijn hemel, wat zou die hier komen doen? Hij vroeg me of ik misschien zin had om in her revier als Sanitäter te komen werken. Ik schrok me dood! Daar moest ik in ieder geval vanaf! Alle kansen om er tussenuit te knijpen zouden hierdoor verkeken zijn! Ik zei hem dan ook dat ik niet geschikt was voor verpleging en alles wat daarmee ‘annex’ was! Als hij het goed vond -vroeg ik onderdanig- zou ik erg graag in de garage willen blijven werken! ‘Na also bleiben Sie hier!’ Daar vertrok hij weer. Heremetijd, wat was ik geschrokken, maar wat een vriendelijkheid om zoiets aan mij te vragen! Ik schijn toch een prachtige conduitestaat bij de Moffen te hebben! Stel je voor, zomaar in het revier geplaatst te worden! En wat heb ik daar in het begin niet naar gewenst! De kleine kelder was schoon en ik drentelde naar buiten. 51-2 Toen ik de bocht omging zag ik een lijkenauto staan. Zou een van de SS-mannen dood zijn? Zoiets had ik hier nog nooit meegemaakt! Na enige tijd kwam vader Banning naar buiten die -met behulp van zijn zoon en enkele gevangenen- een lijkkist naar de wagen droeg. Tjonge, wat een mooie kist! Wie zou daar inliggen? Vast geen gewone gevangene, daar was hij veel te mooi voor. Of toch een gevangene, die inde schoot van zijn liefhebbende familie werd teruggevoerd! Daar verdween de lijkauto, maar buiten de poort stopte hij weer. Een keurige -in het zwart geklede- heer stapte in de wagen, zeker een familielid. Hij lichtte voor ons zijn hoed op
202 en wij maakten als vanzelf een voor deze omgeving zeer ongewone buiging. Ook dat was weer voorbij, wie volgt? Bij de bel van twaalf uur ging de garageploeg zeer eensgezind gezamenlijk naar het kamp met Dikke Willie in ons midden. Willie’s figuur moest namelijk op deze tocht niet teveel opvallen, want hij was twee keer zo dik geworden door een grote hoeveelheid aardappels en benzine. Nu de kachels uit zijn is de benzine een kostbaar bezit geworden, want boven een benzinevlam zijn zelfs kampaardappels gaar te koken. De tocht verliep uitstekend en wij werden bedankt. Ik was zo moe, dat ik vóór het uitreiken van het eten nog even ging liggen. Nauwelijks lag ik of daar kwam Beck met een stralend gezicht binnen! Ik vroeg hem of hij uit het strafcommando ontslagen was. ‘Nee, ik heb bericht van de jongens! Hans en Bobbie zitten in Zwitserland!’ Fantastisch, dat was een héérlijk bericht! Wat hebben we ons net zitten knijpen over het lot van deze flinke knullen! Nu had Beck weer een zorg minder! Dat moest gevierd worden! ‘Misschien is er vanavond wat te organiseren! Hoe kom je aan dat bericht, Beck?’ ‘Een kennis van de jongens heeft het verteld. Hij studeert in Deventer en is met een stuk of twintig andere Deventernaren opgepakt. Ze zitten hier in het kamp. Bobbie en Hans schijnen in Zwitserland geïnterneerd te zijn.’ ‘Wat een pracht bericht! Gefeliciteerd Beck!’ klonk het van alle kanten ‘Ook voor je vrouw zal dat een hele geruststelling zijn!’ Een vrolijk opgewekt gesprek ontwikkelde zich in ons straatje. Allerlei vragen werden gesteld waarop natuurlijk geen antwoord mogelijk was. Ook de vraag waarom Zwitserland dergelijke jongens zou interneren moest onbeantwoord blijven. Maar wat hinderde dat nu, Bobbie en Hans waren safe! ‘Waarom zitten de Deventernaren hier, Beck?’ ‘Ze hebben in Deventer gedemonstreerd tegen de Jodenster, door ook met zo’n ster te gaan rondlopen. Dat was een goeie mop! Lollige kerels om zoiets uit te halen! Onze studenten houden zich over het algemeen toch maar enorm flink! Na het eten ging ik met nog steeds een blij gevoel omdat Beck’s jongens veilig waren het Lager uit!. Ik had Hans nog even op het plein in de Haag gezien tijdens ons proces. Hij lachte ons toe en stak zijn duimen omhoog. Fijne jongen! Nauwelijks drie week later seinde Beck door dat de jongens op weg waren naar Engeland! Wat was ik toen enthousiast en ook jaloers! Het idee alleen al om in Engeland mee te mogen vechten tegen de Moffen! Ik moet vanmiddag toch maar weer eens naar het Duitse magazijn toe om te zien of die man alweer terug was, die genegen was om het contact tussen mij en mijn vrouw te verzorgen. Daarom ging ik er heen -zogenaamd op last van Burgers- om poetsdoeken op te halen. Via Rozier moest ik de man bereiken, maar van hem hoorde ik dat de man nog niet terug was en hoogstwaarschijnlijk helemaal niet terug zou komen omdat hij in st Michels Gestel te werk was gesteld! Dus die kans was ook verkeken! Door de tegenslag vergat ik Rozier om poetsdoeken te vragen. Ik keerde me al om toen hij me vroeg of ik geen poetsdoeken nodig had. O ja dat was waar ook, ik kreeg alsnog een stapel poetsdoeken toegestopt. In de garage hadden we genoeg, maar ik wist dat de schilderswinkel altijd en eeuwig om doeken verlegen zit! Voor de goede verstandhouding bezorgde ik hen nu een pracht stel poetsdoeken. Je weet tenslotte nooit waar zoiets goed voor kan zijn! Het walsen op het plein is voor vandaag afgelopen. De beulen hebben kans gezien om het hele troepje buiten westen te slaan. 52-2 Het stel lag zat of stond nu ‘Am Tor’, resultaat van het ware ‘Deutsches Heldentum!’ Het bikcommando moest vandaag verhuizen. Ze hadden nu een plaatsje gekregen in ons Lager. Dat was voor hen in ieder geval een vooruitgang. Het valt niet mee om vlak voor de Duitse Schreibstube zo’n werkje te moeten doen. Al die Duitse laarzen -die daar dagelijks langsliepen-
203 hadden maar al te vaak de neiging om uit te schieten! Ideaal zaten de bikkers daar nog niet maar het was in ieder geval een verbetering.! Het zijn over het algemeen rare kerels -die bikkers- maar dat zal ook wel het gevolg zijn van het eentonige werk! Dat ze niet gèk worden begrijpt niemand! Ze bikken zonder pauze van acht tot twaalf uur en van een tot zes uur met steeds dezelfde automatische beweging. Hier gaat dan ook het praatje dat een goede bikker gedurende al die uren de bikhandeling slapende verricht! Wat je van hen ziet is dan ook het toppunt van sloomheid en traagheid. Je hoeft ze nooit iets te vragen, want ze weten niets en meestal krijg je geeneens antwoord! Deze zelfde eigenschappen vertoont ook het Kleinholzcommando niet ‘het’ Holzschnittcommando, dat buiten in het bos werkt, maar een commando dat binnen in het Lager werkt. Zolang ik hier ben is hun plaats niet veranderd. Ze werken nu naast het bikcommando en doen de hele dag niets anders dan zagen. Het is frappant zoals ze op de bikkers lijken. Als je hen om wat hout vraagt, hebben ze niets al liggen grote stapels voor je neus. Nee, deze commando’s zijn hier niet populair, ze worden eigenlijk als iets minderwaardigs beschouwd. Ik sta wel eens naar dat stel te kijken en het is een vermakelijk gezicht zo’n commando bezig te zien. Alle zagen zijn zodanig gericht dat ze de ‘Witte muizen’ in de gaten kunnen houden. Als de kust vrij is zagen ze door zonder zaagsel te vormen.; maar een Mof laat zijn neus niet zien of het groepje krijgt de geest. Er komt dan meteen beweging in. Wat is dat stel op elkaar ingesteld! Loopt het dan ook een keer verkeerd -zodat ze overvallen worden- dan krijgt degene die niet opgelet heeft flink op zijn donder. Ze krijgen onderling ook wel eens ruzie en soms loopt dat niet zonder ongelukken af.De gemoederen zijn hier zo gauw verhit en dan moet je geen hamer of zaag in je handen hebben. In de garage was het een drukte van belang, ik had nog nooit zoveel mensen bij elkaar gezien. Er scheen iets gebeurd te zijn in de gelederen van de SS. Onder het timmeren hoorde ik dat een SS-soldaat de benen genomen had Wat een blamage voor de SS! De man scheen nog wel een rang te hebben! Geweldig vind ik zoiets, ik vertelde het zo gauw mogelijk door, want dat konden we voor de goede stemming wel gebruiken! Ik vroeg Burgers héél onschuldig of er een Häftling tussenuit geknepen was? Nee geen Häftling, maar we schenen van het voorval niets te mogen weten. Toen we een tijd gewerkt hadden kwam er een motor met zijspan aan gegromd. Grühne Polizei! Zou er van zo’n geval evenveel werk gemaakt worden als wanneer het een gevangene betreft? Dat zal wel moeten, zou ik denken. Eindelijk ging het stel uit elkaar. Tito kwam binnen; uit zijn ‘Verdammtes Vieh!’ werd ik ook niet veel wijzer. Ik had zo’n idee dat er een onderofficier gedrost was; dat schijnt al meer gebeurd te zijn. Een prachtreclame voor de Herren, ik gun het ze van harte! Van Tito moest ik nu bij de schilderswerkplaats gaan informeren wanneer het speelgoed klaar zou zijn. Op weg daarheen kwam ik de Benzine- Beier tegen. Elke dag had ik wat benzine voor de man neergezet. ‘Heitzer kann ich etwas mehr Benzine bekommen- so etwa 5 liter täglich?’De zaken leken wel goed te gaan, nu de vent zo brutaal werd. Ik vroeg hem er pal bovenop of hij iets van mij naar mijn vrouw wilde brengen. ‘Jawohl’ was het beminnelijke antwoord: ‘Aber später!’ Een enkele maal zou ik hem wel iets meer dan die twee liter kunnen geven, maar ik zou wel gek zijn om elke dag 5 liter neer te zetten. Het gevaar voor ontdekking zou veel te groot worden en wie was dan de dupe? Het speelgoed zou pas over twee dagen klaar zijn. Op de terugweg zag ik der Maxe bij de Joden ‘Am Tor’ staan. Met een stok inspecteerde hij of er soms gesimuleerd werd. Vier man achtte hij voldoende in staat om te werken hoewel ze nauwelijks konden lopen. Het troepje liep nu onder leiding van een Arbeitsführer het Lager uit. Arme jongens, ze mochten zelfs de rust van het ‘Am Tor’ staan niet genieten. Met wankele stappen sloegen ze nu linksaf. Zeker naar het Jodencommando, om daarbij ingedeeld te worden. Ik had geen zin meer om nog iets uit te voeren. Alles was me langzamerhand teveel geworden en ik was geweldig moe! De rest van de middag bracht ik in de kelder door. Door de
204 bel van het appèl schrok ik wakker. Wat had ik lekker geslapen! 53-2 Het appèl was weer raak. De mishandelingen zijn eigenlijk altijd dezelfde maar het ernaar moeten kijken blijft voor mij afstotelijk! Het is ook zo’n verdomd gesol met lichamen. Die ellendelingen schijnen er opgewonden van te raken! De vier R-Joden die voor hun verdere opvoeding in het Jodencommando gezet waren, schenen niet meer in staat te zijn geweest om verder te werken. De kar reed door de poort en als een hoop vuil werden de lichamen van de wagen gekiept. Het groepje lag daar op en over elkaar ‘Am Tor’. Misschien deels in leven, deels als lijk; wie zal het zeggen! Dit appèl leek eindeloos te duren maar tenslotte mochten we opkrassen. Goddank, dat we geen ringelpieszen hadden, anders was ik misschien zelf tegen de grond gegaan. Ik voelde mij hoe langer hoe krachtelozer worden! Na het eten ben ik maar meteen in bed gekropen. Beck was in een uitstekende stemming door het nieuws over zijn zoons! Jammer genoeg had ik er zelfs niet meer aan gedacht iets mee te nemen, om hem te trakteren met dat heugelijke feit! Wat hoor ik daar? Gòd, we mogen naar huis schrijven! Zo beroerd was ik niet of dat kon natuurlijk nog gedaan worden! Heerlijk is het, om in gedachten weer thuis te zijn! Als ik mij zoals nu- beroerd voel, verlang ik altijd tiendubbel naar huis! Jammer, dat het papier zo akelig is, de regels liggen op dubbele afstand van elkaar. En dan al die bepalingen! Je mag niets over het kamp schrijven, alles daarover is verboden! Het geheel is wel heel erg prozaïsch! Mijn brief is klaar, nu maar hopen dat ik morgen weer fit ben! Welterusten jongens! 8 mei 1942 Weer ben ik vóór de bel ontwaakt en op wat hoofdpijn na ben ik wel wat beter uitgerust. Gisteravond heb ik nog erg moeten lachen, maar ik heb me ook nijdig gemaakt om de vergadering op de corridor. Deze vergaderingen worden hoe langer hoe hinderlijker, vooral nu ze zo populair worden. Na het avondappèl blijven de heren na de w.c. bezocht te hebben op de corridor hangen. In het begin was het een staande vergadering en daarbij werd met z’n allen van een of meer sigaretten genoten. Maar zo langzamerhand kwam men met gamellen en bankjes aansjouwen en tegenwoordig is het werkelijk een heel gezellige kring geworden. Ik ben de laatste tijd ook lid van deze ‘herenonderbroeken’club geworden en was zeer welkom door mijn rookmateriaal. Iedereen zit daar in zijn onderbroek om bij het minste of geringste gevaar vlug onder de dekens te kunnen schieten. Gisteravond vond ik het echter vreselijk! Ik voelde me niet goed en de vergadering duurde veel te lang! God, wat was ik woest dat die kerels niet ophielden! De leden van deze vergadering zijn lui, die haast niets te doen hebben. Stubeoudsten en dergelijke. De anderen kunnen zich deze uitspattingen niet veroorloven. Maar gisteravond merkte ik zelf, hoe ontzettend hinderlijk dat voortdurende geluid uit de corridor is. We moeten daar maar mee stoppen en dat zal niet meevallen, want de meeste deelnemers zijn barakautoriteiten en die zullen zich daar wel gezamenlijk tegen verzetten. In ieder geval ga ik niet meer naar die clubavonden! Midden in de nacht op het hoogtepunt van de piesparade moest ik eruit. Tjonge jonge, wat was het druk! We stonden met ons tienen voor die ene w.c. en elk ogenblik kwamen er meer mensen queue maken. Als het zo druk is wordt er meestal besloten om dan maar met z’n tweeën of drieën tegelijk te plassen. Voor ons stonden drie man die zo slaperig waren dat ze elkaar stonden te beplassen! In hun slaapdronkenheid merkten ze het niet eens op! Plotseling werd er een wakker en nu volgde een duw- en smijtpartij in die kleine ruimte, met als resultaat dat er een op de grond in de smurrie viel! Dat was niet leuk meer, maar ik voelde er weinig voor om tussenbeide te komen en de kerels uit elkaar te rukken. De situatie werd gered door het gegil: ‘Witte Muizen!’ Het zotte was dat niet alleen de drie vechtplassers maakten dat ze wegkwamen, maar dat we allemaal wegstoven! De angst voor de Moffen stond ons zelfs niet toe om een legaal plasje te maken! Na vijf minuten was dit intermezzo weer vergeten en stonden er weer nieuwe liefhebbers voor de w.c. De mannen slapen hier door oververmoeidheid vaak zó diep, dat ze de volgende dag vaak niet eens meer weten dat ze met de piesparade zijn meegelopen. Dat is mij
205 ook al een paar keer overkomen. Het is anders een smerige boel die nacht-w.c.! Hele vijvers worden om de pot gevormd en na een paar uur is de pot alleen op klompen te bereiken. 54-2 Het ochtendappèl ging vandaag heel kalm. De R-Joden waren nu weer bij het gewone Jodencommando ondergebracht. Der Maxe had intussen gemerkt dat het een hopeloze zaak was om van de R-Joden een apart commando te maken. Die mensen zijn lichamelijk en geestelijk al teveel kapot gemaakt om nog iets zelfstandig te kunnen doen. Ik hoorde dat de eerste R-Jood vannacht overleden is. De anderen zullen hem wel spoedig volgen! Het is ook wel een stelletje paria’s als je ze zo ziet staan, een toonbeeld van menselijke ellende! Zou Zeehandelaar degene zijn die overleden is? Nee, daar staat hij achter in de rij, een zielige figuur met kromme knieën, smerige handen en een bebloed hooft. Allemaal het resultaat van de nieuwe Europese Koeltoer! Maar we zullen die verrèkkelingen straks wel krijgen! De Joden hebben nu een Joodse voorman gekregen, een zekere Heymans. Ik had hem al leren kennen! Het is een buitengewoon integer mens! De Joden mogen blij zijn met zó’n voorman! Hij zal waarschijnlijk nog heel wat slagen voor zijn mensen kunnen opvangen, vooral omdat hij door zijn buitengewoon sterke houding zelfs Berg imponeert! Heymans is een fantastische vent! Zeldzaam! Toen we het Lager uitgingen merkte ik hoe koud het was geworden. Een scherpe wind woei schuin over het plein. Het zou niet meevallen om in de garage met open deuren te moeten werken! We stoven op de peukjes af. Willem scheen in de gaten te hebben dat ik een speciaal peukenplaatsje had, want hij vloog tenminste naar mijn plekje. Voordat hij mijn heiligdom kon bereiken lag hij languit over de grond. Ik kon mijn peukjes alleen maar redden door hem pootje te haken! Wild van woede stoof hij op, maar kalmeerde zichtbaar toen ik met een hamer op hem af stoof. Ik verzocht hem van mijn peukjes af te blijven omdat ik anders in staat was om zijn vuile kop in te slaan! Kijk, nou zat ik zelf in de garage ruzie te maken om een paar peuken! Maar van déze bron moesten ze afblijven! Tenslotte had ik de hoofdwacht óók al verloren. Nu kwam Willie erbij. Hij vond het unfair, dat ik zo’n speciaal plaatsje had; de garage was van iedereen dus moest ik minstens de buit met de anderen delen! Ik schoot met de hamer naar hem toe. Hij vloog weg en de hamer suisde hem achterna! Om het knaleffect te vergroten had ik op de deur gemikt, wat een kolossale herrie maakte! Zo, ik had terrein gewonnen en ze zouden in het vervolg rekening houden met die halve gek, want die rottige Heitzer ziet er geen been in om iemand dood te gooien! Na dit drama kreeg ik van Tito de opdracht samen met André in de kantine een bak te halen. Daar gingen we. In de kantine kregen we een bak met flesjes bier mee. Potverdorie, wat zou er vandaag te doen zijn? Zouden we niet zo’n flesje kunnen organiseren? Het was héél lang geleden dat ik bier geproefd had. Hoe zou dat smaken? We leverden de kist bij Tito af. De flesjes werden geteld en de zaak klopte. Nu kreeg ik van Tito de opdracht om de grote kachel weer aan te maken, want het was te koud om nu zittend werk te doen. Há, wat een heerlijk idee dat mijn kachel weer mocht branden! Als een haas ging ik naar mijn kelder en in minder dan geen tijd lag er weer een vuurhaard in mijn dierbare kachel! Vergenoegd ging ik op mijn bankje zitten. Ik was weer Heitzer en ik was volmaakt gelukkig! Als het alleen aan mij lag mocht het elke dag koud zijn! Nu kon ik heerlijk uitrusten, want ik voelde me verre van fit! Ik moet wel zorgen dat ik geen last krijg met der Maxe! Daarom ging ik naar de Blockhut toe en vroeg hem om er rekening mee te houden dat de kachel van de garage weer een paar dagen aan was. Dat was goed en de zaak was daarmee in orde. In de garage aangekomen moest ik van Tito weer naar de kantine, dit keer om Kuchen te halen. Zou er feest zijn? Voor welke gelegenheid dan? In de kantine kreeg ik een grote doos. De kantinebaas scheen nog iets vergeten te zijn, want hij verdween. Daar stond ik nu alléén in de kantine, helemaal alleen in die voor ons ònbereikbare kantine boordevol koeken en andere heerlijkheden! Ik stond voor de toonbank en voor mij stonden blikken boordevol beroemde
206 kampkoeken uitgestald! O, die héérlijke koeken die de SS-soldaten met tientallen tegelijk opvreten en waarvan slechte enkele gevangenen geproefd hebben. Mijn hand schoot uit en uit elke bak haalde ik twee koeken. Daar hoorde ik de kantinebaas weer aankomen en nu kon ik die ellendige koeken niet snel genoeg in mijn zak werken! Het zweet brak me aan alle kanten uit! In doodsangst hield ik nu de stapel koeken in mijn linkerhand onder de doos.55-2 De baas kwam binnen met nog zo’n doos en zette deze er bovenop. Gelukkig, mijn linkerhand kon op zijn plaats blijven. Als er nu maar geen ander bijkwam was de situatie gered, want ik draaide steeds met de kantinebaas mee zodat hij niets in de gaten had. Ik vroeg hem wat er in de garage te doen was. ‘Tito feiert seinen Geburtstag!’ maar daarachter kwam het onvriendelijke;’Und jetzt los,los!’ Zo, Tito was jarig! Zou ik hem kunnen feliciteren? Misschien is daar wat mee te verdienen! Als een haas liep ik met de dozen naar de garage en leverde ze -na eerst de koeken ‘sicher gestellt’ te hebben- bij Tito af. Deze troonde aan zijn bureau, omringd door zijn naaste medewerkers. Keurig netjes in de militaire houding feliciteerde ik hem en wenste hem toe, dat hij zijn volgende verjaardag bij zijn gezin in een vrij Europa mocht vieren! Tito ontroerde zichtbaar. Hij had niet verwacht dat een gevangene -een vijand- zoiets zou zeggen! Ik ontdekte al snel dat deze ontroering voor een groot gedeelte veroorzaakt werd door ons onvolprezen Schiedams water, waarvan er twee kruiken op zijn bureau stonden! Het doel van mijn verjaardagswens -iets extra’s krijgen- bleef echter uit. Dat viel me werkelijk van hem tegen maar hoe ik ook draalde met weggaan, er gebeurde niets! Zelfs dat kistje sigaren werd mij niet toegestoken! Ze konden verrekken dacht ik en verdween. Ik zou níét zo krenterig zijn, dacht ik en riep de garageploeg bij elkaar en gaf met een groot gebaar elk van hen twee koeken. Ze wisten allemaal dat Tito jarig was, maar ook zij hadden daar nog niets van gemerkt. Maar dat zou veranderen! Willie verdween en kwam terug met…víér flesjes bier! Ik mag hem dan wel niet, maar hij is een prima organisator! ‘Was dat niet geweldig gevaarlijk?’ vroeg ik. ‘Welnee, ze zijn al zo lang aan het zuipen en iedereen graait maar in die kist!’ Het bier smaakte heerlijk! Wat een sensatie om dat weer eens te proeven! Eigenlijk moest ik voor Jan Edens wat overhouden maar dat werd door Willie streng verboden. De flesjes moesten namelijk zo snel mogelijk weer in de kist gezet worden. Dat beloofde een lollige dag te worden, want hoe later op de dag, hoe makkelijker te organiseren. Het duurde niet lang of Tito liet mij roepen. Hij scheen het te warm te vinden op zijn kantoor, want ik moest de kachel temperen. Nu zat hij alleen, en of ik de boel maar even wilde opruimen, want om elf uur begon de receptie. De kamer was na een poosje weer op orde en nu kreeg ik van Tito een heerlijk stuk taart en een sigaar! De laatste moest ik maar voorzichtig oproken! Ik vroeg of de anderen ook een stuk taart mochten hebben en dat was goed. Ik kreeg nu nog drie flinke stukken mee en daar ik -tussen de bedrijven door- ook nog een sigaartje had ‘gevonden’ had ik met al die peuken genoeg tabak voor een week! De jongens slokten de taart in een paar happen naar binnen. Ze waren haast verontwaardigd dat ik me maar met zo weinig had laten afschepen! Maar nu liet ik hen mijn prachtsigaren zien! Ik had er twee, dus ieder kreeg de helft. Het delen vergde weer een hoop tijd, want de sigaren hebben een stompe en een spitse kant en ieder wilde de spitse kant hebben waardoor de eerste voorbeeldige samenwerking onder de garageploeg haast teniet werd gedaan! Tot mijn stomme verbazing staken ze nu zonder morren hun sigaren aan! ‘Jongens, dit wordt te gek!’ ‘Ben jij bedonderd! Tito is jarig en je hebt ze zelf gekregen!’ ‘Nee niet allebei ’ zei ik: ‘Een is er gegapt!’ ‘Laten we dan voorzichtig zijn!’ zei Willie ‘Ik ga op de w.c. zitten. Pakken jullie een wagen en ga erin of eronder zitten.’ Een goed idee, ze zouden me er anders lelijk ingeluisd hebben. Het is nog geen half elf en ik heb al koeken en sigaren op mijn dievenboekje staan!
207 Maar enfin, Tito is jarig en een beetje risico mag je dan wel nemen! Het werd nu druk in de garage van alle verjaarsvisite van Tito. Iedereen was tuk op een borreltje! Enkelen -zoals der Maxe, Dikke Willie en Burgers- bleven doorlopend te gast. Dat belooft wat voor de gevangenen als der Maxe dronken wordt! In de garage werd helemaal niets meer gedaan, dus trok ik me terug naar mijn kelder. De kachel stond op 550, een goede temperatuur voor borrelaars. Om twaalf uur liet ik mij weer in de garage zien. Het feest was nog in volle gang en we gingen quasi weer aan het werk, toen opeens Willie uit het kantoor kwam. Hij had een vreemde uitdrukking op zijn gezicht en hij deed een beetje wonderlijk. In het gangetje had hij steun aan de muren, maar op het einde stond hij voor de onmetelijke garageruimte. 56-2 Vol moed stapte hij in het luchtledige!… De man was stomdronken! Slingerend kwam hij naar ons toe. We zaten daar als vastgenageld! Hoe was dit in godsnaam mogelijk en wat zou ons straks op het appèl boven het hoofd hangen?! We pakten hem beet en duwden hem naar het stille gedeelte van de garage. Jongens, die knaap moet in twee uur tijds nuchter gemaakt worden anders vallen er verdomd harde klappen! We waren net met hem bezig toen Knipperoog binnenkwam om Stuivenberg te zoeken. We slingerden Willie achter een hoop aardappelzakken. Toen dit gevaar voorbij was lieten we hem zout water drinken, want zoute of zure haringen zijn hier niet te krijgen. Hij protesteerde heftig, maar dat hielp hem niets! Daarna werd hij voorover gelegd met zijn maag op een verhoging en door ritmische drukbewegingen kwam de eerste golf eruit! ‘Zonde van de koek!’ zei Willie. Maar ja, het moest gebeuren. Daarna werd de patiënt helemaal naakt uitgekleed en met ijskoud water overgoten. Daar knapte hij zienderogen van op. Ook André was zeer tevreden, hij zei tenminste: ‘Prachtig, hij krijgt al kippenvel’ Willem kreeg nu de opdracht -zogenaamd voor Burgers- een pot hete koffie te halen. Daar was hij alweer terug! Burgers krijgt altijd koffie met zoetstof. Maar dat konden we toch niet aan een dronken kerel opvoeren, dat is toch zonde? We hadden zelf door het harde werk óók dorst gekregen dus we besloten zelf van de koffie te genieten en voor Willie de rest te bewaren, namelijk water. Daar moest hij tevreden mee zijn. Tenslotte waren we het erover eens dat hij een schoft was. Ook tegen het water protesteerde hij heftig, maar het ging naar binnen. Na deze behandeling ging het wel beter, maar zijn geest was nog niet helemaal helder. Hij lalde: ‘Dit zal ik van jullie nóóít vergeten!’ Of hij hier het water mee bedoelde of dat het echte dankbaarheid was, was ons niet helemaal duidelijk. Zijn benul haalden we wat op door zijn hoofd voortdurend onder de kraan te houden. Ook dat hielp, en toen de bel van twee uur klonk liepen we naar de Blockhut met Willie los in ons midden. Tijdens het afmelden hadden we even een angstig ogenblik. Willie bleef wel stokstijf staan, maar door de inspanning zei hij: ‘flúúút!’ en daar kwam een prachtige straal achteraan! Godzijdank, liep alles goed af. We mochten het Lager in en toen we Willie in ons midden hadden genomen en zijn buurlui hadden gewaarschuwd, was ook dit gevaar geweken! Goddank, dat er nog ogenblikken zijn waarop we nog kunnen lachen, anders zou deze vreselijke ellende niet te overleven zijn. Er zijn momenten dat ik zelfs in mijn uitzonderingspositie de moed dreig te verliezen, zoals bij het appèl dat nu volgde; niet te beschrijven van verwordenheid en wreedheid! De beulen waren weer zó tekeer gegaan! ‘Am Tor’ lag en stond het vol. Als ik het goed had zat daar ook Dr. Zeehandelaar. Hij vertoonde datzelfde akelige heen en weerwiegen dat ik hier al zo vaak gezien heb en wat meestel een voorbode is van de dood! Opeens kwam er iemand uit de groep naar ons toegelopen. Het was Dr. Salomons. Hij leek me al aardig groggy en zijn stap was onregelmatig. In een boog kwam hij hoe langer hoe meer op ons af. Zijn stappen werden een soort hanentred. Ik kon nu zijn gezicht zien. Maar deze man is niet bij bewustzijn! Alleen het wit van zijn ogen was te zien! Daar zwenkte het lichaam van ons af en liep nu in een cirkel om de Rapportführer heen. Deze bleef kalm naar dit gebeuren kijken. De kringen door het lichaam beschreven werden hoe langer hoe kleiner om uiteindelijk in een langzame pirouette op de grond te zakken. De Rapportführer riep een paar gevangenen om het lichaam ‘Am Tor’ te leggen. Deze Rapportführer leek me geen
208 ongeschikte kerel, anders had hij het vrachtje aan één gevangene opgedragen, zoals Berg vaak doet, waardoor je een ellendige sleeppartij krijgt. Eindelijk was ook dit appèl afgelopen. We mochten weer ‘wegtreten’ God, wat was dat hartverscheurend om die arme man daar zó eenzaam en half bewusteloos te zien rondstappen en neervallen zonder ook maar iets voor hem te kunnen doen! Waarom mag die ziel niet naar de barak gebracht worden vooral nu het zo koud is? Grove dierlijke wreedheid heerst hier en hoe onmenselijker hoe opgewondener de Moffen er van worden! In de barak hoorde ik dat er brieven van thuis gekomen waren! Zou ik tot de gelukkigen horen? Maar vorige keer had ik er toch een gehad, zou ik het nu zonder brief moeten stellen? Plotseling kon ik het niet meer verdragen en rende weg naar de w.c. waar de anderen me niet konden zien. Daar huilde ik al die ellende er maar eens flink uit. Op de deur stond: ‘Kop op!’ maar wat hielp dat, als je dat lichaamsdeel vandaag of morgen toch verliest!? Wat een ellendig idee om zomaar afgeslacht te worden door domweg voor het muurtje te moeten gaan staan! 57-2 Maar waarom doe ik dan niets? Ben ik te bang of laat ik het voor mijn vrouw? Vooruit, ik moet de knoop doorhakken! Vanavond ga ik de kans wagen. Nu ik dit vaste besluit genomen had werd ik veel kalmer en was weer in staat de barak binnen te gaan. Voor mij was er geen brief gekomen, maar Beck had er wel een gekregen en die had het tenslotte meer nodig dan ik! Nog maar één dag strafcommando en dan was hij daar ook weer doorheen. Kranig, zoals hij zich gehouden heeft! God, geef mij de kracht en het vermogen om hier uit te komen en eruit te blijven! Ik moet fit blijven geestelijk zowel als lichamelijk, want lukt het vannacht niet, dan moet ik het nog een keer proberen. Vanmiddag ga ik de weg eens precies verkennen! ’s Middags, toen we aan het schillen waren zagen we een nieuw transport binnen komen waarvan het merendeel de beruchte sterren droeg. Het was ditmaal een verbazend groot transport, ik schatte het aantal op tweehonderd man. Om vijf uur, toen we na ons gebruikelijke slaapje naar buiten gingen stond het plein dan ook vol met nieuwe Häftlingen. Berg hanteerde zijn stok op de bekende wijze; de Häftlingen zullen op deze manier wel gauw ontgroend zijn! Het werd tijd om voor vannacht het terrein eens goed te verkennen. Mijn plank lag nog op het dak van de w.c.’s Ik liep de weg van de barak heen en terug om te zien op welke punten de torenposten mij konden opmerken. Alles moest nagegaan worden ook de plaatsen waar ik vrij was van eventueel mitrailleurvuur. Daarna moest ik de situatie opnemen om te beslissen op welke wijze ik de plank over zou lopen. Moest ik dat zo kalm mogelijk doen of moest ik de plank als springplank gebruiken zodra deze op de draadversperring rustte? In het eerste geval duurde het zoveel langer en in het tweede geval kon mijn sprong misschien lawaai veroorzaken. Ik zag, dat ik gemakkelijk kon springen. De grond -waarop ik neer zou komen- was zwaar omgewoeld. Als de maan nu maar niet zou schijnen, bij volle maan zou het zelfmoord betekenen. Ik moest ook voor 90% rekening houden met ontdekking bij de sprong, maar dat was niet zo erg. Ik zou tussen de nieuwbouw vrij snel dekking vinden voor de beide torenmitrailleurs! Natuurlijk zou er alarm geslagen worden maar daar ben ik niet bang voor, ik ken deze omgeving op mijn duimpje! De wacht bestaat ’s nachts uit niet meer dan dertig man waarvan de helft op wacht staat. Laten ze mij in het donker maar eens proberen in te sluiten met vijftien man! Het was mijn bedoeling om deze hele nacht in het Zeister bos door te brengen en morgen de hele dag tot dat het donker zou zijn. Daarna kon ik naar kennissen gaan. Nu moest de barakdeur nog zo gemaakt worden dat hij vanavond makkelijk open kon gaan. Dat viel niet mee, maar de moeilijkheid werd opgelost doordat ik van de Stubeoudste een hamer te leen kreeg waarmee ik vanavond het slot kon ‘behandelen’. Wat zou ik meenemen op mijn tocht? Jammer, dat ik al mijn liefste spullen in mijn koffer op de Schreibstube had. Maar ik moest nu praktisch zijn. Ik legde mijn mes, een stuk touw, wat brood en mijn manchetten met de P.D.A. (=Polizei DurchgangsLager Amersfoort)knopen die
209 Verschure in de smederij voor mij gemaakt had van een paar schouderknopen van mijn tuniek klaar. Ziezo, dat was voor elkaar. Nu moest de tijd nog wat opschieten! Het appèl duurde door al die nieuwe mensen ontzettend lang. Dr. Zeehandelaar zat daar ‘Am Tor’ nog steeds te wiegen en Salomons lag daar nog net zoals hij daar vanmiddag door de Häftlingen was neergelegd. Van al deze dingen moet eigenlijk eens een film gemaakt worden om aan later de Moffen te tonen, zodat ze kunnen zien waartoe hun bloed- en rassen theorie leidt! Zodat ze er voor eeuwig van walgen! Na het appèl waste ik mijn hele lichaam om daarna kalm op mijn krib te gaan liggen. Vlak voor negen uur nam ik buiten de toestand nog eens op. De plank lag er nog en verder was alles rustig. Nu lig ik weer in bed. Niemand heeft in de gaten dat ik in mijn uniform onder de dekens lig. Mijn klompen kan ik niet gebruiken, maar in plaats daarvan heb ik mijn klompsokken aangetrokken. Nu gaat de laatste ronde ook weer in. Ik bid dat het voor mij ook de láátste ronde mag zijn. Met gesloten ogen blijf ik liggen wachten. 58-2 9 mei 1942. Het was voor mij niet ‘de’ laatste ronde hier in dit oord van verschrikking. Na een hele tijd gewacht te hebben ben ik tegen elf uur de Stube uitgelopen. Gelukkig was het niet zo druk. Maar de maan scheen en het weer was helder. Toch moest ik het maar proberen, ik kon tenslotte altijd weer terug. Voor alle zekerheid liep ik onze Stube weer binnen en inspecteerde door het raampje hoe het buiten nu eigenlijk was. Het viel erg tegen, alles was vrij goed te onderscheiden. Maar kom aan, het plan was gemaakt en ik wilde nu doorzetten. In de corridor wachtte ik een pauze in de piesparade af en duwde toen de buitendeur voorzichtig open. Maar ogenblikkelijk werd de deur door een stralenbundel van het ellendige zoeklicht fel beschenen. Het was ook te gek! Ik leek wel een idioot om met dergelijk weer zoiets te ondernemen! Ik sprong terug en rende de Stube in. Hier deed ik alle kleren uit en kroop onder de dekens. Ik was benieuwd of dat openen van de deur het doorgeven aan de hoofdwacht waard zou zijn. Mijn nieuwsgierigheid kreeg weer de overhand en ik klom weer uit bed. Iedereen lag rustig te slapen. Weer keek ik uit het raampje om de gedragingen van de Blockhut te zien. Daar werd het hek opengemaakt en een Blockführer liep hard op onze barak toe. Bliksemsnel schoot ik weer onder de dekens! De deur werd geïnspecteerd en daarna kwam de Blockführer de Stubes binnen om neuzen te gaan tellen. Na een half uur bezig te zijn geweest ging hij rustig weer weg. Het scheen loos alarm te zijn geweest. Nu had ik gezien hoe moeilijk het was om hier uit te komen! Ik leek zo rustig maar al gauw kwam de reactie! Ik werd warm en koud en de spanning schoot door mijn hele lijf! Ik wist niet hoe ik deze zenuwen onder controle moest krijgen maar misschien dat een sigaret zou helpen het was te proberen. Zachtjes schudde ik aan de krib van Jan Edens. Wat was die diep in slaap en wat duurde het lang voor die vent wakker was! Eindelijk sloeg hij zijn ogen op. Ik vertelde hem dat er net nachtcontrole geweest was en bood hem een sigaret aan. Daar was hij wel voor te porren. Langzamerhand herkreeg ik de regie over mijn lichaam en na de sigaret opgerookt te hebben ging ik liggen in de hoop nog te kunnen slapen. Het lukte maar niet, mijn gedachten bleven met de vlucht bezig. Hoever zou ik nu al niet zijn als de vlucht gelukt was? Dergelijke vragen vlogen door mijn hoofd en ik kon aan niets anders meer denken. Tegen de ochtend viel ik in slaap. Toen ik wakker werd voelde ik me vervelend en bedrukt omdat alles vannacht tegengelopen was. Jan Edens vroeg wat me mankeerde. Hij vond me zo stil, maar ik had geen zin om er over te praten. De beide kachels waren uit. Door de voorbereiding en de spanning van de vlucht was ik gisteravond de kachels glad vergeten. Als een bezetene werkte ik om ze zo gauw mogelijk weer op temperatuur te krijgen. Gisterenmiddag had ik van Tito de opdracht gekregen om de kleine kachel ’s avonds aan te steken voor het drogen van de natte verf waarmee de nieuwe cellen verfraaid waren. Ik hoopte maar dat Tito mijn nalatigheid niet zou merken! Maar ja, gisteravond
210 interesseerden kachels en arrestantenlokalen mij helemaal niet meer! Ik zou er toen zo dolgraag uitgebroken zijn! Soit, het is weer voorbij. Het kon eenvoudig niet met een dergelijke maan! Nu ik weer Heitzer was had ik ruim biets, want de peuken en de andere heerlijkheden van de Hoofdwacht kon ik binnenslepen vóór Mante en van Engelen kwamen. Zó, die konden daar nu mooi naar fluiten! In de garage was men nu druk bezig de flessen in te pakken die gisteren leeg gedronken waren. Die moesten nu naar de kantine terug. Ze hadden hem wel goed geraakt op Tito’s verjaardag. Zès kisten bierflesjes moesten we terugbrengen! De Mof heeft daar altijd wel goed raad mee geweten! De fles Bols zag ik nergens meer. die zal wel uit de zwarte handel gekomen zijn. Willie was weer helemaal fit. Ik vroeg hem hoe hij aan de jeneverkruik had kunnen komen. ‘Jong ’ zei hij ‘vroeger was er niemand in heel Enschede die mij onder tafel kon zuipen en gisteren legde ik het na drie borrels volkomen af!’ ‘Maar hoe kreeg je de kans dan om aan de jenever te komen?’ ‘Stuivenberg had een kwartlitertje gepikt en dat stond in zijn kamer. Daar heb ik een stuk of drie borrels georganiseerd.’ Het idee om in deze alcoholloze periode ongeveer een kwart liter jenever uit een fles te drinken! Ik geloof niet dat ik dat overleefd zou hebben. 59-2 Na in de garage wat rondgeslenterd te hebben was ik van plan de kleine kachel maar eens wat extra op te stoken om de verf goed te laten drogen. Maar daar kwam Knipperoog op mij af. Ik moest om elf uur bij hem komen en een zak en een stuk touw meenemen. ‘Jawohl Obersturmführer!’ (Wat hebben die kerels toch een opgezwollen titels!) Dus nu maar een zak zoeken, misschien hadden ze er wel een bij de nieuwbouw buiten het Lager. Het was nog vrij koud zeker met die wind, maar het jonge groen zag er heerlijk fris uit. Bij de nieuwbouw was geen zak te vinden. Ze schijnen daar tegenwoordig ook al zuinig mee te zijn. Ik maakte van de gelegenheid gebruik om langs de torenposten te lopen die achter onze barak staan. Alles moet bij helder weer heel duidelijk te zien zijn vooral vanaf zo’n toren. Alleen als het stikdonker weer was zou ik een kans van slagen hebben en dan moest het wel waaien of stormen. Ik merkte, dat ik zou moeten opschieten als ik over de haag wilde vluchten, want ginds was het Drahtcommando bezig een zelfde haag te bouwen om de nieuwbouw! Het strafcommando was tussen de nieuwbouw bezig met het ophopen van stenen en blokken. Zo langzamerhand is dat strafcommando hier een van de grootste groepen geworden. Wanneer iemand daar permanent in moet blijven, dan kan hij zijn leven wel afschrijven; wat dat betreft staat het strafcommando nog zwaarder aangeschreven dan het Jodencommando. Behalve natuurlijk de R-Joden die hier zo snel mogelijk systematisch opgeruimd worden. Daar werd er weer een afgeranseld met een stok. De man liep weg maar dat maakt de zaak alleen maar erger. Beter is het om na een paar slagen in elkaar te zakken. Zo, dat je op je buik komt te liggen. De zak was hier ook niet te vinden,, maar misschien zou de Bekleidungszimmer er een hebben, vooral omdat het voor Knipperoog was. Bij de Arbeitstor werd ik plotseling van achteren aangevallen en tegen de grond geslingerd. Ik werd koud van schrik! Toen ik opstond bleek het een vergissing te zijn. De brute Oberscharführer zag in mij een lid van zijn commando die zich had willen drukken. Hij lachtte mij hartelijk uit om mijn stomverwonderde gezicht waarop blijkbaar een uitdrukking lag van: ‘Wie durft de Heitzer zoiets aan te doen?’ Ik mocht doorlopen. Bij de Blockhut gaf de Manke mij een knipoog van verstandhouding over deze vergissing. Het was me ook wat moois! Ik voelde me gewoonweg beledigd! De Unterscharführer ontving mij heel vriendelijk toen hij hoorde dat ik van Knipperoog kwam en beloofde mij te zullen helpen. Toen ik rondkeek zag ik Geerlings en daar liep Maurits de Brauw ook al. Die moest hier net ingekomen zijn, anders had ik het wel geweten. Wat zagen de mannen van dit commando er prachtig uit in hun buitenmodel uniformen! Ik moest er ook zo eentje zien te krijgen maar op een voorzichtige manier, want de Unterscharführer vertrouwde ik
211 voor geen cent. Die had me indertijd veel te hard geslagen op mijn blote body! Tenslotte zijn al die lui in meer of mindere mate waanzinnig. De Unterscharführer zocht in alle hoeken en gaten naar een zak tot hij tenslotte met een soort meelzak tevoorschijn kwam. Ik betuigde hem mijn hartelijke dank en vroeg hem meteen of ik een ander uniformjasje mocht hebben, want de mijne werd zo smerig. Ook dat was mogelijk. Gelukkig verdween hij nu in zijn kantoor en Voges mat mij een nieuw jasje aan. Hij kwam eerst met een stapel ordinair goed aanzetten maar dat werd niet geaccepteerd. ‘Laat maar eens zo’n keurig zomercolbertje zien!’ Na een poosje stapte de Heitzer in een keurig buitenmodelletje het Bekleidungszimmer uit! Zo kon ik tenminste bij Heinrich op visite. Het werd hoog tijd om daar naartoe te gaan. Ik klopte bij Heinrich aan en op het woord ‘Herein’ stapte ik met mijn muts in de hand naar binnen en meldde mij. Ik moest de kachel uit zijn kamer naar de garage brengen en daar zou ik op een wagen een haard vinden die op de oude plaats gezet moest worden. De kleine Salamander was gauw genoeg van zijn plaats gerukt. Bij de garage stond een handwagen met een prachtige haard er op; het briefje ‘beschlagnahmt’ stond er nog opgeplakt! Het was een zwaar karwei, maar met de hulp van een paar helpers kwam het toch in orde. De kamer van Heinrich wordt hoe langer hoe mooier. Als het nog een jaar langer duurt richt hij zich hier vast Oud-Engels in. Mijn geloof in de goedheid van Knipperoog ben ik verloren, want ik merkte op dat hij vanaf zijn stoel achter het bureau een overzicht over het hele plein had. Ook nu werden de Joden achter de wals op een beestachtige wijze mishandeld en hij liet het rustig gaan. Hoe kon die man hier zo rustig blijven zitten terwijl die droeve stoet maar voorbij paradeerde. Wat moet een mens toch verhard zijn om al dat leed onbewogen aan te kunnen zien! Hebben deze individuen eigenlijk nog wel het recht om de naam ‘Mens’ te dragen? Een product van het Hitlerianisme; verwòrden en geestesziek! We worden bedankt voor ons werk. Buiten gekomen wees André op mijn rug. Ik kon wel huilen van spijt! Mijn mooie uniformjasje -met zoveel moeite veroverd- was door het tillen van onder tot boven gescheurd! André zei dan ook: ‘In dergelijke mooie pakkies kun je niet werken!’ Ik ging weer naar Voges toe om mijn beklag in te dienen! In een hoek van het lokaal lag mijn oude uniformjasje nog. Zwijgend verwisselde ik weer van kleding. Eigenlijk vond ik mijn oude uniformjasje nog niet eens zo beroerd zitten. Wat hèb ik ook zo hóóg van de toren te blazen, dat gaat àltijd mis! In de kleine kelder was het niet uit te houden van de hitte maar het was goed; zo droogde de verf! Ik moest toch eens kijken hoe het arrestantenlokaal er nu van binnen uitzag. Bij de Duitse Schreibstube vroeg ik toestemming er in te mogen gaan om te controleren of de verf al droogde, omdat ik anders harder zou moeten stoken! Dat mocht en nu kon ik zien hoe de nieuwe cellen gebouwd waren. Van het wachtlokaal was een stuk afgenomen en daarvan was een nieuwe cel gemaakt. Aan de kant van de kleine kelder had men eenzelfde cel gebouwd. De ruimte was klein en donker. Een ton kon er nauwelijks in staan en plaats om een paar stappen te maken was er ook niet. Een uiterst somber geheel! Ik moest vandaag eens zien of ik vijf liter benzine voor de Benzine-Beier op de kop kon tikken Gewapend met een ketel ging ik het stille gedeelte van de garage binnen en om twaalf uur zag ik de Beier met zijn blik over het plein overwandelen. Zouden die kerels nou nooit eens gecontroleerd worden? Ze zullen elkaar de hand wel boven het hoofd houden! Ik had nog anderhalf uur de tijd voor de bel geluid zou worden en ik besloot mijn kolenvoorraad -die nu teveel uitgedund was- bij mijn collega Piet aan te vullen. Hij schrok, toen ik binnenkwam. ‘Zeker weer in het groot aan het organiseren!’ riep ik hem bestraffend toe. Angstig keek hij naar de deur van zijn kachel; natuurlijk zat daar wat achter! Ik zei hem, dat hij met zijn bezigheden door moest gaan omdat anders de boel zou verbranden. ‘Voor mij hoef je niet bang te zijn, ik hoef niets van dat lekkers te hebben!’, waarop hij verder ging met zijn bakkerij. Maar toen dat kacheldeurtje open ging, kwam mij een verrukkelijke geur tegemoet! Die Piet was notabene aan het aardappels bakken, wat mij nooit gelukt was! Op de een of andere
212 manier was hij aan boter gekomen. Toen alles klaar was, kreeg ik toch nog een portie! Héérlijk! Ik gaf Piet een sigaret en zo stonden we weer quitte Het appèl was vandaag een spróókje! Nelis en Berg waren er niet en toen Tito het plein op kwam lopen klonk het bevel ‘In die Barakken weggetreten, marsch, marsch!’ Wat een bof, het hele zaakje had nog geen kwartier geduurd. Af en toe brengt de Zaterdag toch nog wel een prettige verrassing! Maar onder het eten kregen we helaas een koude douche te verwerken; De Lageroudste en Hurkmans kwamen de Stube binnen met het bericht dat alle brieven van Block 2 de prullenmand in waren gegaan ,omdat één brief -zegge één brief- met ongeoorloofde dingen was beschreven! De schoften! Wat een gepest en getreiter! Waar was dat nou goed voor? De Lageroudste had beter zijn mond kunnen houden om dan meteen voor de volgende keer iemand aan te stellen die die brieven censureert. Nu moeten we tot de volgende maand wachten! 9 Juni mogen we pas weer schrijven! Bàh, wat een misselijke streek! Enkelen liepen met tranen in hun ogen. Het zou hun eerste brief naar huis zijn, en hun vrouwen en Moeders wisten niet eens waar ze zaten! ‘Vooruit jongens, kop op! We laten ons niet kisten!’ riep er een. Het was goed bedoeld maar de stemming bleef neerslachtig. Beck had zich er al mee moeten verzoenen dat zijn brief Zeist niet zou bereiken: Mensen, die in het strafcommando zitten mogen geen brief schrijven of ontvangen! Door die brievengeschiedenis waren we helemaal vergeten dat Beck uit het strafcommando ontslagen is! We feliciteerden hem daarmee, dat was zeer zeker de moeite waard! 61-2 Na het Arbeitsappèl om drie uur liepen Beck -die weer in het schilcommando gezet was- Jan en ik naar het schillokaal. ‘Allemensen, kijk daar eens!’ riep ik. Daar kwam warempel Berg de keuken uitstappen! Wèg, rustige zaterdagmiddag! Iedereen had gehoopt dit weekend zonder die rasbeul te kunnen doorbrengen. Daar had je het al, de Joden en het strafcommando moesten aantreden Berg ging een paar uurtjes met hen ‘sporten’. ‘Goddank, dat je daar nu uit bent Beck!’ ‘Nou en of!’ Beck werd door Polman enthousiast begroet en na een poosje was iedereen rustig aan het schillen. Buiten klonk het lawaai en het gebrul van Berg. Jan en ik durfden ons middagslaapje nu niet te doen, want die ellendeling kon elk moment naar binnen komen en werd je dan betrapt dan mocht je buiten meedoen met nog een extra ‘behandeling’ toe! Een oervervelende middag op zo’n manier! Uur na uur sleepte zich voort! Ik hield het niet langer uit en ging mij maar eens melden bij de Blockhut om uit het Lager gebracht te worden. Er zat echter maar één Blockführer in de Blockhut, die tegen mij zei: ‘Warten!’ Ik stond daar nu tussen de mensen ‘Am Tor’. Maar het hoofd van de Blockführer werd door het raampje van de hut geduwd en dat schreeuwde: ‘Nicht da, sondern beim Revier Am Tor warten und nicht reden mit de Sauhunden!’ Dan maar een paar pas verder bij het revier, waar ik uitzicht had op het troosteloze geheel. Hier al die stakkers ‘Am Tor’, daar dat vervloekte ringelpieszen mit Handfassen. Am Tor stond er een te schreeuwen: ‘Blockführer vom Dienst, Blockführer vom Dienst!’ Steeds maar door. Eindelijk scheen het de nobele Blockführer te vervelen. Weer kwam die kop door het raampje en schreeuwde: ‘Was ist jetzt wieder los?’ In gebroken Duits: ‘Hier ist ein Man bijna bewusteloos gevallen und er schreit um Wasser!’ ‘Pis hem maar in zijn bek!’ was het antwoord en het raampje sloeg weer dicht. Dat was nou die Blockführer die zolang in Rotterdam gewoond had en die nu hier zat om zijn gastheren naar een hogere kultuur te leiden! Eindelijk kwam de tweede Blockführer er aan die bereid was mij naar de grote kelder te brengen. Maar dàt was de bedoeling niet,, ik wilde een tukje doen! ‘Zou U me naar de kleine kelder willen brengen, ik moet de kachel hóóg opstoken.’ Dat was best, dus wij naar de kleine kelder. ‘Wilt U me hier een tijdje laten zitten, want er is een hoop aan de kachel te doen?’
213 Alles was best, hij zou over een uur terugkomen. De deur kon niet op slot maar hij vertrouwde mij wel of liever gezegd, mijn gezonde verstand! Wel wees hij me nog even op dat gevaar, mocht de verleiding eventueel te groot worden. Dit is óók een Rotterdamse Mof die zich meestal grof en plat uitdrukt. Ik vroeg hem hoelang hij in Holland was. Vanaf zijn tiende jaar, antwoordde hij, en nu was hij zesendertig. Werkelijk, ik ga geloven in de Blut- und Bodentheorie! De deur zette ik een beetje open vanwege de hitte en ik ging mijn tukje doen. Ik werd wakker van de bel van het appèl. De lieverdjes zijn mij natuurlijk weer vergeten. Het bier smaakt best maar maakt een mens vergeetachtig! Van hieruit kon ik de hoofdwacht zien en met schreeuwen en wenken trok ik hun aandacht. Een idioot kwam waarachtig met een geweer in aanslag op mij af! Of ik mij soms niet gemeld had? Ik legde hem de situatie uit waarop hij mij het Lager invoerde. Berg was er gelukkig niet meer maar het resultaat van de sportmiddag was Am Tor duidelijk te zien! Na het eten ben ik Ir. Struyken eens gaan opzoeken. Ik stelde mij veel voor van deze ontmoeting. Nu had ik eindelijk eens een communist te pakken die zelf in Rusland geweest was en die voldoende hersens had om alles uit te leggen. We liepen samen het terrein op en neer, want het was te koud om achter de barakken te gaan zitten. Op mijn vragen kreeg ik het volgende te horen: Rusland is een land van experimenten. Na de chaotische ineenstorting van het oude Rusland richtte zich alles tegen privé-bezit. Dit bezit werd belichaamd door de grootgrondbezitters en de Kerk; de eersten hebben alle technische en sociale vooruitgang belemmerd, de tweedeheeft de geestelijke ontwikkeling van het volk tegengehouden. Het bezit en de Kerk werden geliquideerd en de strijd -waardoor het volk meegesleept werd- richtte zich dan ook met alle ongeremde heftigheid tegen deze twee gebieden. Zo ontstond de weg naar het Communisme. 62-2 Deze ontwikkeling wordt maar door weinig mensen begrepen; de meesten denken dat de ontwikkelingslijn van het Communisme al vastgelegd is. Zo zocht en vond de Staat niet altijd de juiste weg om tot het doel te komen en dikwijls werd -door middel van de beruchte zuiveringen- een andere weg ingeslagen. Vooral de wil om zich van het buitenland vrij te maken leidde tot ontzaggelijke problemen! Er ontstond gebrek aan vrijwel alle noodzakelijke dingen. Maar de jeugd geloofde aan een betere toekomst. Het geloof aan de arbeid nam de plaats in van de religie. Ook op geestelijk gebied bleef het zoeken. Toneelstukken -die in de eerste jaren streng verboden waren- werden de volgende jaren voor uitverkochte zalen gespeeld. Boeken zijn er praktisch niet te krijgen, want elke nieuwe uitgave is direct uitverkocht. De jeugd heeft in dit land een geweldige intellectuele honger! Rusland is nog zoekende, maar ik ben ervan overtuigd dat het zijn weg wel zal vinden tot een gematigd communisme en ik heb zo’n idee dat naderhand een sterk hervormde geloofsleer wel weer ingang zal vinden. Door dit gesprek kreeg ik toch een heel andere kijk op het Rusland van nu! Ik nodigde hem uit om eens een bijeenkomst mee te maken met Ds. Overduyn; het is zeker de moeite waard om al die meningen eens te vergelijken. Iedereen zoekt de waarheid, alleen de wegen die men daarbij volgt zijn verschillend! Maar we zouden toch minstens kunnen probéren die wegen voor elkaar duidelijk te maken! Ik moest nog even het Lager uit om de kleine kachel te doven. Het valt niet mee om zo’n fel gestookt vuur uit te maken! Aber ‘Befehl ist Befehl!’ en ik zwoegde tot ik eindelijk om half tien klaar was. Tijdens het appèl moest ik zolang bij de reserve Blockführer in de Blockhut staan. Nu kruip ik maar gauw onder de dekens, want in de Stube is alles al rustig! Tot morgen mensen! 10 mei 1942 Gisteravond heb ik geweldig geboft! De avondvergadering op de corridor werd uit elkaar geslagen en ik was er net niet meer bij! Natuurlijk was dat een kwestie van verraad! Schepers? Mogelijk, maar zeker weten deden we het niet.
214 Nadat ik me uitgekleed had ging ik nog even naar de w.c. en ondanks mijn plan om niet meer aan deze vergaderingen deel te nemen ben ik toch blijven hangen. Het gesprek ging over nieuw ingekomen berichten en dat wilde ik horen. Het schijnt niet zo best te gaan in Rusland. De Moffen schijnen toch terreinwinst te boeken in de omgeving van het Donetzbekken. Iedereen werd er wat neerslachtig van. Zou de Mof dan nooit léégbloeden? Wanneer zou dat schoftentuig zijn straf eens krijgen? Hoe lang zou het op deze wijze nog doorgaan als elk voorjaar de Duitsers weer kans zien om een nieuw offensief in te zetten? Na dit gesprek ben ik weer naar de Stube gegaan. Nauwelijks lag ik onder de deken of er klonk een geluid of de barak werd afgebroken. Wat gebeurde daar nou in’s hemelsnaam? De vergadering van ongeveer dertig man spàtte uit elkaar! De mannen vlogen de deur van hun Stubes in om in de duisternis te ontkomen Door een gaatje in de muur had ik zicht op de corridor. De voor- en achterdeur stonden wijd open. Twee Blockführers hadden -gewapend met karwatsen- drie Häftlingen een hoek ingedreven. ‘Ich soll euch lernen.’ brulde de ‘Rooie’ en nu regende het slagen op de drie slachtoffers, die niet wisten hoe ze zich moesten beschermen. Één brak door de omsingeling, maar vloog door een slag tegen zijn been tegen de deur. Daar bleef hij liggen. In minder dan geen tijd waren de beide anderen ook bewusteloos geslagen. De deuren werden weer op slot gedaan en de barak bleef muisstil. Toen de Moffenlaarzen niet meer te horen waren werden de slachtoffers zo goed mogelijk behandeld en in bed gelegd. Gelukkig voor deze jongens dat het morgen zondag is dan kunnen ze tenminste herstellen van deze afstraffing! De man -die tegen de deur aangevallen was- scheen het toch niet zo best te maken. Hij bloedde hevig uit zijn mond en wat we ook deden, het leek niet te stelpen. Niemand durfde de Blockführer te waarschuwen. We zouden alleen maar de kans lopen nóg zwaarder gestraft te worden. We deden even het licht aan. O God, wat zag die stumper er uit! Door een striem over zijn gezicht leek het of zijn mond van oor tot oor reikte. Het was angstig stil na dit voorval. We lagen ons te verbijten over die lafhartigheid tegenover weerlozen. We zien het dagelijks, maar wennen doe je er nóóit aan! We waren benieuwd of we er vandaag iets van zouden merken, want meestal heeft zo’n muisje een staartje! De Mof is maar al te blij met elke aanleiding om sadistisch woest te worden! 63-2 Ze winden zich graag op, hoe hysterischer hoe beter! Vréémd soort! Past hier niet! Buiten was het prachtig weer. Nog wel wat fris maar we konden genieten van het ontluikende jonge groen dat oplichtte uit de tere ochtendnevel. Wat ziet Gods vrije natuur er prachtig uit! Wat een ongerijmdheid dat een knekelhuis als dit kan voortbestaan in zo’n sprookjesachtige omgeving! De verdere ochtend bracht ik slapend in mijn kelder door en om kwart voor twaalf gingen Edens, De Jong en ik terug naar het Lager. Ze hadden een geweldige hoeveelheid peukjes onder het raam van de hoofdwacht gevonden. Voor ons zijn de Blockführers niet ongeschikt. Ze houden vaak hun pas in om ons de gelegenheid te geven peukjes te rapen. Zoiets zou je in vrijheid toch niet kunnen voorstellen, dat je je zou bukken om de peuk van een Mof op te rapen! Vóór het eten kwam er zéér belangrijk nieuws binnen! We konden blikken konijn kopen à fl.5,00. Jammer genoeg was er voor elke groep van vijf man maar één blik aanwezig, dus met z’n vijven konden we maar één blik bestellen! Toch waren we er opgewonden over! Wat zou het niet heerlijk zijn om weer eens een echt stukje vlees te proeven! De hele Stube was enthousiast. Geesink verkocht voor f 5,00 wat tabak en was in minder dan geen tijd terug. Op de Joden na was iedereen nu aandeelhouder van een stukje konijn. Wat een heerlijkheid bij het middageten! Daar kwamen de blikjes binnen! Wat een teleurstelling! Hadden we voor die armzalige blikjes f 5, 00 moeten betalen? Zwarte handel en prijsopdrijving, waar de Moffen zo luid misbaar over maken in de kranten! Zó komen Berg en Nelis aan hun inkomen. Wie weet of de kampleiding er op dit gebied geen naamloze vennootschap van gemaakt heeft! Beck nam op zich om het blikje van onze groep open te maken. Er bleek een konijnenkopje en twee zielige pootjes in te zitten. Nijlandt vond het zonde om ze kapot te
215 maken. Maar hoe moest dat nou verdeeld worden? We merkten wel, dat alle groepen zich met die vraag bezighielden; overal ontstonden heftige ruzies. We verdeelden het beetje maar zo goed mogelijk en zo kwam ik na loting in het bezit van een stukje konijnenkop! Er zat warempel nog een stukje vlees aan ook! In ieder geval smaakte het naar konijn. Na het eten hield ik het schedeltje maar in mijn mond. Zo genoot ik nog het langst van de konijnensmaak. Overal waren de groepjes nog bezig met het deelprobleem. Sommigen lootten met z’n vijven om het hele blik, want alléén had je er tenminste nog wat aan. Maar dat gaf weer enorm veel moeilijkheden en verderop raakten al mensen slaags! Een mooie boel, die konijnenblikjes! Dat moeten ze maar nooit meer doen! De stemming is zo al slecht genoeg. Waarschijnlijk is het de opzet van de Moffen om het moreel tussen de gevangenen zoveel mogelijk te breken! Het duurde lang voor het konijnenprobleem opgelost was. Toen waren we nog niet klaar, want ineens kwam onze brave Henk de Stubeoudste langs de tafels rennen, roepend: ‘Wie heeft mijn blik gepikt? Verdòmme, ik geef het door aan de Moffen!’ Er volgde een beschrijving van hoe hij ons en de dader in het bijzonder vond! Ook zijn mede-aandeelhouders werden hoe langer hoe kwader! Ze stelden voor om alle kastjes te controleren! Het werd een volslagen muiterij! Maar wat ze ook deden het konijn was en bleef weg! Ik ging maar naar buiten om al die ruzies te ontlopen je word er soms onpasselijk van! Zelfs buiten kon je het gebrul van de mannen in de barak horen. Toch kan ik me de reactie van die kerels héél goed voorstellen, het had mij ook niet moeten overkomen! Vanmiddag zouden we een samenkomst hebben met ds.Overduyn, en om te vragen hoe laat we elkaar zouden treffen ging ik naar zijn barak. Ook hier in barak 3 had het konijn heel wat op zijn geweten; Ds. Kapteyn was bezig de boel wat te kalmeren. Wat een bezieling moet die man hebben om na zo’n zware dag nog zo op te kunnen treden! Om drie uur kwamen we samen in Block 3. Tot onze spijt was Overduyn niet aanwezig maar Kapteyn was zo vriendelijk om de leiding op zich te nemen. Hij gaf eerst een verhandeling over de Bergrede om daarna over te stappen op de vraag: ‘Hoe moeten we na de oorlog de jeugd aanpakken om de komende generatie tot meer begrip voor elkaar te brengen?’ De algemene gedachte was als volgt: het kind zal opgevoed moeten worden door het eigen gezin. Het gezin is een gemeenschap op zich met zijn eigen inhoud en kleur. Tot de lagere school zal de opvoeding alleen bij de ouders liggen. Dezen moeten capabel zijn voor de opvoeding van hun kinderen; ze moeten vooral de consequenties van hun opvoeding leren inzien! 64-2 Het doel van de gezinsopvoeding is het kind te laten opgroeien tot een krachtig mens, die op een eerlijke manier zijn weg in de maatschappij vindt en het goede nastreeft. Hoe de basisprincipes -religieus of Marxistisch- ook zijn, het opvoedingsdoel blijft hetzelfde; al wordt dat langs een andere weg bereikt! Het kind groeit dus in die eerste periode op in de sfeer van het gezin. Het spreekt dan ook vanzelf dat het de school zal bezoeken die het meeste aansluit bij de beginselen en de behoeften van het gezin. Het is de taak van de onderwijzers -en dat is een zéér verantwoordelijke taak- de kinderen die hem zijn toevertrouwd te leren respect te hebben voor andere beginselen en die te eerbiedigen. Het doel van de opleiding van onderwijzers zal dan ook moeten zijn: ruimdenkende jonge mensen de maatschappij in te sturen zonder de bekrompenheid van de partijslaven van vóór de oorlog! Het devies moet zijn ‘Leer elkaar begrijpen en respecteren!’ Het zou uitstekend zijn om onze 18-jarigen -bij wie de grondslagen van de opvoeding al vastgelegd zijn- in een algemene arbeidsdienst op te nemen. (De naam ‘Arbeidsdienst heeft bij ons geen goede naam en terecht! Het doel van de arbeidsdienst ná de oorlog is echter een heel andere dan die van de Arbeitsdienst met zijn Nationaal Socialistische propaganda!). In deze dienst leert hij het geleerde in praktijk brengen: samenwerking met alle lagen van de bevolking, met respect voor andermans denken. De arbeidsdienst hoeft geen voorportaal te zijn van de militaire dienst. Over dit onderwerp gaan we een andere keer spreken.
216 Een leerzame middag was het; opwekkend om met mensen te praten die ondanks ellende en druk het geloof in de mensen niet verloren hadden! Wat zal het heerlijk zijn om samen met deze mensen aan al deze dingen mee te mogen helpen. Maar ja, zou ik daar bij zijn? De gedachte alleen al dat ik daar onherroepelijk buiten zou staan maakt mij koud! Toch voelde ik dat ik -mocht het ergste met mij gebeuren- niet verloren was! Net zomin als de O.D.ers en de Mekels en zovele anderen. Ze worden toch ook als een deel van het fundament beschouwd waarop straks de maatschappij weer opgebouwd wordt! De samenkomst had toch nog een hele tijd geduurd; we zaten er ook zo in en het duurde een tijd voor de commissie het eens was. We waren zó heftig, en de bezwaren tegen elkanders argumenten zó dringend, dat het net was alsof we buiten het kamp waren! De deelnemers aan deze samenkomst waren: twee gereformeerde predikanten, een Joodse journalist, een communist, een katholiek, en een vrijzinnige. Dit maakte ons samenzijn zo interessant en leerrijk! Opeens stootte ik Wiertz aan: ‘Kijk daar eens!’ Een overvalwagen -geëscorteerd door de Grühne Polizei op motorfietsen- kwam langs de garage onze richting uitrijden. Vóór de Deutsche Schreibstube stopte de optocht. De Grühnen, op de motorfietsen, vormden nu een haag van de overvalwagen tot het arrestantenlokaal. Uit de wagen stapten nog meer Grühnen die een cirkel om de wagen vormden, aansluitend op de andere politie. Ze namen hun karabijnen in aanslag. Eindelijk stapten zeven of acht man in burgerkleding uit. Ze werden tussen de haag door naar het arrestantenlokaal gevoerd. Wat zouden die nou op hun geweten hebben? De bewaking leek wel op die, welke de O.D.ers genoten hadden. Toen de mannen ingesloten waren vormde de politie een rij waarna er commando’s klonken. Ze plaatsten hun karabijnen aan de voet, schouderden die dan weer en zo volgden de verschillende exercitiehandelingen. Het was angstig zó nauwkeurig als die handelingen werden uitgevoerd! Een dergelijke regelmaat had ik nog nooit gezien. Alles klikte en tikte tegelijk zonder een enkele onregelmatigheid Dit moest wel een eliteafdeling zijn. Ik stond verstomd over de discipline waarmee alles gebeurde! Onheilspellend correct ging het! De mannen gingen hierna wat over het terrein slenteren en roken. Sommigen gingen de kantine in. Meteen hing er weer die krampachtige spanning over het kamp. Nieuwsgierigheid èn angst over wat er zou gaan gebeuren, maar dat zouden we toch niet dadelijk te horen krijgen. Het appèl was iets bijzonders. Binnen een kwartier was het hele zaakje gedaan, maar voor alle zekerheid stormden we naar binnen, want in de verte zagen we Nelis aankomen. De Grühne schijnt hier te blijven, want overal zag ik ze rondlopen. Zó, met hun helmen op, zien ze er bepaald ‘unheimlich’ uit. Aan de Manke die mij naar de kelder bracht vroeg ik wat dat nieuwe transport brtekende. ‘Die Neuen ’ antwoordde hij ‘Sehr gefährliche Kerls! Es sind Kommunisten, die sollen jetzt ausgerottet werden!’ 65-2 Het laatste was me niet duidelijk. Was dat alleen zijn wens of kwamen ze werkelijk hier om ‘Ausgerottet ‘ te worden? Onderweg viel het mij op, hoe zwaar de bewaking van die jongens was! Het wachtlokaaltje zat vol en vóór en àchter het arrestantenlokaal stond een schildwacht. In het kamp was iedereen nieuwsgierig wat dat te betekenen had. De meesten lagen of zaten gefascineerd naar het andere Lager te kijken. Een vreemde stemming heerste er. Waar zijn ze bang voor, of wekte de Grühne herinneringen op aan verhoren en arrestaties? Tegen negen uur ga ik naar binnen en kruip vermoeid van het vele praten gauw onder de dekens. Voordat ik inslaap lig ik nog na te denken over onze bespreking en via halfdromen over de toekomst en thuis val ik in slaap. 11 mei 1942 Vannacht diep geslapen; ik voelde me vanochtend veel rustiger. Het scheelt ook heel wat met het inslapen, dat die rumoerige vergaderingen afgelopen zijn! De Mof heeft wel succes met zijn methodes!
217 Al vroeg ging ik het Lager uit. Op het plein voor de Schreibstube stond de Grühne Polizei. Ik schatte het aantal op ongeveer dertig man. De zeven communisten zullen zeker naar Scheveningen vervoerd moeten worden voor verhoor; misschien heeft de wagen panne gehad, zodat ze vandaag pas verder kunnen. Toen ik om acht uur bij het luiden van de bel voor het appèl mijn kelder uitkwam voor de biets bij de hoofdwacht, werd ik door een schildwacht tegengehouden. Ik moest direct terug. Hij vroeg mij hoe ik hier in’s hemelsnaam had kunnen komen. Ik antwoordde dat ik de opdracht had de kachels na te kijken. Er moest beslist iets loos zijn! Wat wist ik niet maar voor alle zekerheid kroop ik in de kleine kelder. Daar zat ik veiliger dan in de grote kelder tegenover de hoofdwacht als er wat aan de hand was. De deur liet ik op een kier staan. In het arrestantenlokaal was het een gestommel van voetstappen. Nu hoorde ik een Mof tegen arrestanten brullen: ‘Nach einander aus de Zellen treten, raus, raus!’ Langzamerhand hield het gestommel op en de arrestanten werden tussen een haag van Grühnen weggevoerd. Raar, het ging niet langs de garage maar in de richting van de Arbeitstor. Ik bleef nu maar kalm in de kleine kelder zitten, want ik zag geen enkele gevangene buiten lopen. Na twintig minuten hoorde ik duidelijk een paar korte salvo’s daveren. Plotseling schoot ‘Een executie!’ door mij heen. Ik verstijfde van schrik bij die gedachte, maar zette dat dadelijk uit mijn hoofd. Ik moest me niet mee laten slepen door mijn verbeelding! Om kwart voor negen hoorde ik de gevangenen aantreden voor het appèl en ruim een kwartier later kwamen de eersten dit Lager oplopen. Nu dook ik ook uit mijn kelder tevoorschijn en liep meteen naar de garage. Misschien wisten zij bijzonderheden. En inderdaad wisten zij het: Die schoten waren een executie! In de barak hadden ze het niet gehoord door de drukte. Iedereen moest daar binnenblijven en de verduistering was neergelaten. Maar omdat onze barakken op z’n Duits verduisterd waren, kon iedereen er doorheen kijken. ‘Ken je die mannen?’ vroeg ik aan Willie. ‘Ja ’ zei hij: ‘Het waren bekende communisten. Ik ken er maar twee van: Sneevliet en Menist. ‘Is dat die bekende Sneevliet?’ vroeg ik. ‘Ja ’ was het antwoord. Daar kwam Stuivenberg binnen. Wat deed die man raar! Zo zenuwachtig en bedrukt! Het bleek nu dat hij als goed Nationaal Socialist de executie had bijgewoond! Daar moeten ze toch tegen kunnen? Mensen, die dagelijks met bloed en moord te maken hebben! Toen we alleen waren vroeg ik hem of hij mij zou willen vertellen hoe het gegaan was. Waarom ik dit wilde weten begrijp ik zelf ook niet. Zou het raadsel van de dood mij aantrekken? Of zou ik vast willen wennen aan het toneel van zo’n slachterij? Stuivenberg vertelde mij het volgende: ‘De ter dood veroordeelden zijn zwaar geëscorteerd door de Grühne via de Arbeitstor langs de Kieschgrube naar de Schieszstand gebracht. Bij de Kieschgrube werd hun gevraagd of ze nog iets wensten. ‘Ja, een sigaret!’ Goed, dat werd toegestaan.’Gaan jullie je gang.’ ‘Nee’ zei Sneevliet: ‘niet die stinkstokken van ons, maar zo’n lekkere zoals jullie roken!’ Die kreeg hij ook. Waarom hadden ze die sigaret vanmorgen niet gekregen, toen ze nog in hun cel zaten? Waarom dit getalm? Stuivenberg ging verder: ‘Na een paar minuten kregen de mannen bevel hun sigaret uit te doen. Een van hen deed dat niet. Maar omdat intussen hun handen op hun rug geboeid waren, werd die sigaret uit zijn mond geslagen. Na dit intermezzo werden ze geblinddoekt en tegen een uitgegraven zandmuur gezet. Vlak voor de schoten vielen riepen ze: ‘Leve het Vaderland!’ en één riep nog: ‘Wij vallen voor ons volk, weg met de Nazibeulen!’ Daarna was het afgelopen. Stuivenberg was erg onder de indruk. Hij vond het ‘Verdomd flinke kerels, dat waren mànnen!’ Ik geloof dat Stuivenberg er in zijn hart trots op was zich toch nog Nederlander te
218 kunnen noemen! Was er tenslotte beter vlagvertoon denkbaar? Ik geloof zelfs dat hij er inwendig plezier over had wat de laatste communist de Moffen nog in het gezicht slingerde! Eigenaardig idee, om zo snel uit het leven te verdwijnen. Zou er nou niet iets overblijven? In de scheikunde leerden we toch dat energie niet verloren kan gaan? Zou dit dan niet op òns toepasselijk zijn? Zou onze geest toch actief blijven voortbestaan? Ik geloof het vast, ik geloof niet in een geestelijk afsterven! Wat waren het dappere jongens! Jammer, dat Stuivenberg niet wist wat ze met de lichamen gedaan hebben. Zouden de families nu spoedig een overlijdensbericht krijgen? Gaat het bij ons straks ook zo? Hier kalm de Arbeitstor uitwandelen, daarna braaf de handjes op de rug en dan weg... af…misschien ergens anders heen, maar dan in een andere wereld! Kom, niet te veel piekeren, zo kom ik aan het raaskallen! Vooruit, aan het werk! Kop op, tenslotte is die er nog niet àf en dan moet ik hem zolang maar helder houden ook! Tenslotte is er nog de kans dat er géén revisie zal komen, hoewel ik daar zelf heel erg aan twijfel! Na de wagen van Knipperoog gepoetst te hebben moest ik de kachel schoonmaken en ‘Feuerbereit’ houden. Ik begon met de kleine kelder. Een eigenaardig idee dat die jongens hier vanmorgen nog gezeten hebben. Luguber dat arrestantenlokaal. Zou de zaak alleen voor die paar ter dood veroordeelden uitgebreid zijn met die twee cellen? Ik schijn altijd wat met dergelijke moorden te maken te moeten hebben! In dit geval heb ik de verf sneller moeten laten drogen, zodat de cellen gebruikt konden worden. Géén prettige gedachte, maar aan de andere kant waren ze heus wel kapot gemaakt al was de verf niet droog geweest. Ik moet niet zo gaan uitpluizen, alles gaat toch gewoon door alsof er niets gebeurd is. Wie weet hoevelen er niet tegelijkertijd met de schoten -waarvan ze niets wisten- lachten om een grapje van een ander of ruzieden om een kleinigheid? Zo is het leven nu eenmaal en zo wordt de belangrijkheid van een mens gedemonstreerd! Toch zijn deze mannen niet voor niets gevallen! Ze schijnen onder leiding van Sneevliet in Noord-Holland een hele organisatie gevormd te hebben die met pamfletten tegen de Moffen ageerde! Hoe zou het toch komen dat de meesten, die voor het muurtje komen te staan, zich zo flink en rustig houden? Is dat alleen maar berusting? Willen of kunnen zij het niet tot hun geest laten doordringen wat er staat te gebeuren? Of is het een volkomen en blijmoedig aanvaarden? Ik kan dat zelf nog niet beantwoorden. De overgave en de berusting, die ik in mijn cel in Scheveningen gekend heb, was van tijdelijke aard toen ik niets anders dan de doodstraf verwachtte. Toen de straf levenslang luidde klemde ik mij weer met beide handen aan het leven vast! Hoe zal het zijn als ik werkelijk vlak voor de dood sta? Misschien is het gemakkelijker om in gezelschap van lotgenoten je moedige houding te bewaren! Maar tussen de een en de ander is nog veel verschil! In Scheveningen ,toen ik als chef-tonnenstorter mocht rondlopen, maakte ik op een zondag mee dat op gang D. twee mannen zaten die de volgende ochtend zouden worden doodgeschoten. Mij werd door wachtmeester Cotella opgedragen hen pen en papier te geven, zodat zij hun laatste wil of testament konden schrijven. Met een bonzend hart ging ik de eerste cel binnen. Hier zat een Jood die rustig opstond toen de Wachtmeister en ik binnenkwamen. Het was een eenvoudige man, beschuldigd van het molesteren van de Duitse politie tijdens de staking die in Amsterdam gehouden werd als protest tegen de Jodenmishandeling. Cotella legde hem uit wat hij moest invullen en ik zou het eventueel vertalen. Volkomen rustig vroeg hij me enkele dingen. Cotella werd door hem niet aangekeken. Toen dit afgelopen was bedankte hij mij voor de goede zorgen. Ik schaamde me, want ik had niets voor hem kunnen doen. Buiten de cel vroeg ik Cotella hoe het mogelijk was dat de man nu al veroordeeld was ‘Standrecht’ was het antwoord. Nu ging het naar de andere cel. Hier zat een niet-Jood. Toen de celdeur openging lag de ter doodsveroordeelde op zijn krib krampachtig te huilen! Cotella beval hem om op te staan, maar daar reageerde hij niet op. Het huilen werd heftiger! Hadden we maar een geestelijke in de cellenbarakken, misschien zou die iets kunnen doen. Ik liep nu naar de krib en zette de arme kerel overeind. Hij moest maar wat water drinken. Ik vroeg Cotella of ik hem een Bijbel mocht geven. Nee, dat was niet ‘erlaubt’. Hoe moest ik hier troosten? Ik legde hem de bedoeling van de brief uit, maar het was duidelijk dat hij mij niet hoorde. Cortella gelastte
219 mij uit de cel te gaan. Hij zou het over een paar uur nog wel eens proberen. Toen ik wegging gilde de man: ‘Blijf hier, blijf in Godsnaam hier!’ De cel werd gesloten en na enkele stompen op de deur werd het daarachter weer stil. Alles was in die tijd zó verschrikkelijk streng geworden. De mannen hadden niets meer in hun cel zelfs de Bijbel werd niet toegestaan! Dag in dag uit zaten of liepen die mannen niets te doen. Deze twee mannen stonden zo verschillend tegenover de dood. Maar het is heel goed mogelijk dat ze even rustig voor het vuurpeloton hebben gestaan! Wat was dat een vreselijke tijd in Scheveningen toen ons alles afgenomen werd! Eerst het scheergerei, toen de vorken en op het laatst de boeken en de bijbels. Ik zie nog onze brave ‘boekenman’ met tranen in zijn ogen de cellen langs gaan om de laatste boeken op te halen. Een aardige vent! Toen ik om twaalf uur in de barak kwam lag er een brief voor me klaar van thuis! Dat was een verrassing! Wat deed het me goed dat vertrouwde handschrift weer onder ogen te krijgen! Thuis was alles in orde en de kleintjes gezond en ondeugend! Volgens de brieven is het thuis altijd goed gegaan, maar ze zullen wel niet schrijven als er iets scheef loopt! Maar laat ik daar niet over denken zolang ik nog deze brieven krijg is het goed! In de barak was iedereen vol van de executie. Onze oude O-enO- man wilde weer een herdenkingsrede houden! Heeft die man nog niet genoeg gehad? Als dat de Mof ter ore komt wordt hij doodgeranseld! Door al die herdenkingsredes heeft hij zijn mooie baantje verloren en nu zakt hij lichamelijk sterk af. Zoekt die man de dood soms? Gelukkig werd hij er door de anderen vanaf gehouden. Toch is het een moedige vent, ik heb respect voor hem! Toen ik weer in de garage terug kwam hoorde ik van Burgers dat er benzine gepompt moest worden uit de bunker buiten het Lager. Tito was er niet maar, in zijn plaats zou Dikke Willie meegaan. Ik moest alles vast klaarmaken om bij Dikke Willie’s komst direct mee te kunnen gaan. Het duurde lang voor hij uit de kantine kwam maar eindelijk gingen we op weg. Ik had de beide drums op de handwagen gelegd en zo gingen we de poort uit. In het bos kon ik de wagen niet in m’n eentje vooruit krijgen en ik vroeg dikke Willie beleefd of hij zou willen helpen. Die goeierd van een Edel-Germaan duwde nu de wagen op en zo ging het beter. In de bunker hing een zware benzinelucht; ik zette de drums nu zo neer dat ik buiten zou kunnen pompen. Dikke Willie ging intussen op een stam zitten. Het was, zo met z’n tweeën, echt genoeglijk Willie stak een sigaret op. ‘Nee dank U, ik rook niet!’ zei ik. Stomverwonderd keek hij mij aan en na een tijdje geaarzeld te hebben stak hij mij een sigaret toe. Gelukkig, dat hij mijn woorden niet letterlijk nam! Ik kon de sigaret moeilijk opsteken bij al die benzine, daarom stak ik hem maar weg. De hele middag zou nu wel met pompen in beslag genomen worden. ‘Stel je eens voor dat die Dikke in slaap valt!’ dacht ik, toen hij een geweldig lange gaap liet horen. Dat zou een mooie kans zijn om er tussenuit te knijpen! Ik zou hem dan toch eerst een klap op zijn Germanentronie moeten geven. Jammer, dat ik nu mijn burgerkleding niet bij me had! Nee, die kans is verkeken! We begonnen elkaar nu verhalen te vertellen. Hij over zijn café’tje in Enschede en ik over de inrichting in Zeist. Ja, die kende hij wel. Ik vroeg hem mijn vrouw eens te bezoeken, dan kon hij meteen wat tabak krijgen. Maar dat tweede had hij niet nodig en dat eerste, daar begon hij niet aan. Hij was met veel moeite uit de Compagnie gekomen en zou zijn baantje nu niet graag in gevaar brengen, anders had hij grote kans naar het front gestuurd te worden. Nee, aan zulke dingen begon hij niet! Verder vroeg ik hem van alles, maar ik zag geen kans iets uit hem te krijgen! Handige vent, die Dikke! Toen de eerste drum vol was vond hij het goed dat ik mijn sigaret opstak, maar we moesten oppassen voor het geval er iemand aan zou komen. Ik ging daarom op de andere kant van het stammetje zitten, zo waren we in de rug gedekt. Plotseling vroeg hij wat ik van de oorlog dacht. ‘Oh!’ zei ik ‘Duitsland wint het nóóit!’ Hij werd boos, hoe kwam ik aan die onzin? Ik zweeg; mijn sigaret was op en ik ging weer verder met pompen. Hij tartte mij nu om uit te
220 leggen waarom Duitsland de oorlog zou verliezen. Voorzichtigheidshalve vroeg ik hem niet kwaad te worden, want het was natuurlijk best mogelijk dat mijn redenering fout was! Nee, hij zou niet kwaad worden. Afgesproken dus en daar stak ik van wal. Toen ik klaar was met mijn betoog, krabde dikke Willie zich eens onder zijn pet. Hij scheen de toekomst niet meer zó rooskleurig in te zien. Dat was jammer voor hem, want zijn cafeetje liep nu juist zo mooi, zijn baantje werd goed betaald en de zwarte handel leverde ook nog aardig wat op. Vooral mijn uitleg over Ruslands grootte en diepte hinderden hem vreselijk. Ik genoot in stilte, wat zijn die kerels toch gauw uit hun evenwicht te brengen! Toen ook de tweede drum gevuld was maakten we ons klaar voor de terugtocht. Onderweg kwam Dikke Willie nog eens op het onderwerp terug. ‘Maar als Japan met Amerika en Engeland klaar is kan Rusland toch in de rug aangevallen worden?’ Ik vroeg hem hoe de Japanners in Amerika moesten komen als het Duitsland nog steeds niet gelukt was om in Engeland te landen? Weer stokte het gesprek. We reden de poort binnen en toen we uit elkaar gingen zei hij ‘En toch winnen wij de oorlog!’ Hij was al te ver weg om iets terug te kunnen zeggen, maar het was ook beter dat het hierbij bleef. Zo sterk zou zijn overtuiging niet meer zijn Het appèl scheen dit keer de bijzondere belangstelling van de hele kampleiding te hebben. Zou er wat aan het handje zijn? Na het appèl moesten we in de houding blijven staan om daarna man voor man bekeken te worden, waarbij elke rij een paar pas naar voren moest doen. Toen onze rij zo nagekeken was vroeg ik mijn buurman of hij wist wat dit te betekenen had. Hij grinnikte ‘Ze kijken in je ogen of je dysenterie hebt!’ Ik begreep niets van die komedie. Daar werden een paar mensen uit de rij gehaald nog wel door Knipperoog zelf. Nu bleek dat er door de bietsers weer georganiseerd was. Ze hadden een zak met hondenbrood, bestemd voor de hond van Knipperoog, achterover gedrukt en de baas zelf had een glimp van de daders gezien toen ze met de zak wegwandelden. Vier mannen werden zo naar het arrestantenlokaal gebracht. Arme kerels, daar zou wat voor hen opzitten! En hoe zouden wij daar vanaf komen? Maar de Joden kregen de schuld, want wij mochten inrukken en zij moesten ringelpieszen. We liepen naar de barak, maar nauwelijks hadden we een paar passen gedaan of we moesten weer aantreden. Weer begon het spelletje van voren af aan en weer werden er een paar uitgehaald. Ze werden nu niet naar het arrestantenlokaal gebracht maar ‘Am Tof’ gezet. Knipperoog scheen de daders toch niet goed bekeken te hebben! Voor alle zekerheid moesten nu het straf- en het ‘Schepers’commando mee ringelpieszen. Weer mochten we inrukken en met sneltreinvaart stormden we naar binnen. Hè hè, eindelijk vrij! Na het eten heb ik de brief van mijn vrouw nog eens overgelezen. Wat zijn dat toch een lichtpunten in ons bestaan hier! Ik blijf nu maar op mijn krib liggen, want buiten het Lager hoef ik nu toch niet meer gebracht te worden. Het is vandaag weer een emotievolle dag geweest. Zonder dat ik het me gerealiseerd heb heeft de executie me toch danig aangepakt; ik voel me moe en loom. Het beste is maar om in bed te blijven, dan ben ik morgen wel weer opgeknapt. Buiten hoor ik Berg en Nelis bij het ringelpieszen brullen. Wat heb ik het toch goed dat ik hier zo kan liggen! Wat snakken die mannen daarbuiten niet naar hun krib? Het is zwaar, zo getreiterd te worden met een lege maag! Sommigen liggen boven op hun krib naar het gemartel te kijken. Zou dat zó fascinerend werken? Ik voel me langzaam wegzinken in een doezeling … 12 mei 1942 Vanmorgen op het Arbeitsappèl was het vreselijk om aan te zien hoe de lichamelijke toestand van de Joden en in het bijzonder de R-Joden achteruit was gegaan. Een van de R-Joden werd ondersteund door twee vrienden en zo naar het Arbeitsappèl gebracht. Hoe moest die man de dag doorkomen, als hij al niet op eigen benen kon staan! Maar over een half uur zou hij wel ‘Am Tor’ gesleept moeten worden om daar na te denken over Judenfaulheit. Heymans, de voorman van de Joden doet alles om de toestand van zijn lotgenoten te verlichten maar het helpt zo weinig.
221 Met zware indrukwekkende passen gaat der Maxe op het armzalige troepje af. ‘Was gibt’s da?’ was zijn dreigende vraag. ‘Lass das faules Schwein allein stehen!’ De jood werd losgelaten. Hij bleef staan maar op het commando dat de groep voorwaarts moest gaan kon hij niet meekomen. Als hij achteraan gekomen was dan was dat niet zo erg, maar nu strompelde hij in het midden en hinderde iedereen die achter hem liep. Eigenaardig, dat der Maxe niet ingreep. Hij bleef kalm naast de troep lopen ter hoogte van de ongelukkige. Maar toen hij langs de poort kwam greep hij de invalide plotseling in zijn kraag en slingerde hem zó ‘Am Tor’ Luid gelach uit de Blockhut; zoiets grappigs was nog nooit vertoond! Hoe sierlijk vloog dat hondengebroed door de lucht om met een smak neer te komen! Het slachtoffer bleef liggen. Misschien bofte hij wel dat het op deze manier gebeurd was; dit kan je tenslotte beter overkomen dan zo’n zware wals over je heen! Terwijl der Maxe deze prestatie leverde, moest ik blijven wachten bij de Blockhut. Er scheen namelijk iets niet met mij te kloppen en onze voorman Willem drukt zich nou eenmaal niet zo makkelijk in het Duits uit. Door mijn paar dagen Heitzerschap was de Duitse administratie helemaal in het honderd gelopen. In ieder geval had de Blockhut een Heitzer te veel en een garageman te weinig. Ik begreep niet waarom daar zo’n drukte over gemaakt moest worden, maar toen ik naar binnen keek zag ik daar een nieuw gezicht. Ik was al verwonderd over deze moeilijkheid. Een hier bekende Blockführer zou zoiets niet overkomen zijn. Voor de Blockhut werd de rij zich afmeldende voormannen steeds langer en tussen de Blockhut en de Schreibstube kwamen hoe langer hoe meer commando’s te staan, en dat allemaal vanwege mij! Ik voelde me een héél belangrijke persoonlijkheid! Ik was de Heitzer die te veel was en de garageman die te weinig was!. Maar jammer genoeg bemoeide Berg zich ermee en in minder dan geen tijd was het pleintje leeg. Na het peukjes rapen -zonder ruzie, want mijn plekje wordt nu door iedereen ontzien!moest ik van Tito het arrestantenlokaal schoonmaken. Met emmer en schrobber ging ik erheen en begon met de achterste cel. Dit was die cel, waar die Jood dagenlang in het aardedonker gezeten had. We zullen hem wel nooit meer zien. Hij zal na de oorlog wel op de lijst van vermisten komen te staan! Hoe lang zal die lijst wel niet worden? Een triest idee, dat gisteravond hier nog zeven jonge kerels zaten te wachten op de dood! Hoe zouden ze zich gevoeld hebben en waar zou hun geest mee bezig geweest zijn? In de tweede cel stond er iets op de deur geschreven: ‘Zonder er op te pochen kapot gaan ze die verdomde Moffen!’ De ondertekening luidde :Menist. Ik kon me nu levendig voorstellen hoe deze man op het laatst geweest moet zijn. Gelukkig hebben ze makkelijk met elkaar kunnen spreken, want zo dik zijn die planken muren niet. Op deze manier zullen die mensen elkaar wel steun gegeven hebben. In cel 4 vond ik tot mijn grote ontroering ons Scheveningse Gezang 300a! Alleen het eerste vers was met een scherp voorwerp in de planken gekrast; ‘Waar de weg mij brengen moge ’ ‘Aan des vaders trouwe hand ’ ‘Loop ik met gesloten ogen ’ ‘Naar het onbekende land!’ Welk gezang past nou beter in deze omgeving? Is dit niet het voorportaal van het onbekende land waar ik nu stond? Wat lijkt het alweer lang geleden dat Westerveld, Hamaker, Schoenmaker en Molt hier gezeten hebben en toch was dat nauwelijks één maand geleden! Toen alles schoongemaakt was, meldde ik mij weer bij de garage. Hier had Burgers weer een nieuwtje; de Duitsers zouden van plan zijn àl onze beroepsofficieren te interneren. Ik vroeg hem met welke bedoeling dat gebeurde. Hij zei: ‘De beroepsofficieren hebben hun erewoord gegeven dat ze niets tegen de Duitsers zouden ondernemen, maar ze hebben zich daar helemaal niet aan gehouden. Ieder ogenblik hoor je van anti-Duitse handelingen waar officieren bij betrokken zijn. Dat kon je bij het O.D.proces al zien. Nu moeten ze de gevolgen maar dragen,
222 het is hun eigen schuld! ‘Heb je ook gehoord wanneer dat gebeurt?’ 70-2 ‘Nee, maar het kan elk ogenblik gebeuren.’ Ik hoopte maar dat dit bericht tijdig bekend zou zijn, anders zouden onze officieren niet meer de gelegenheid hebben om onder te duiken. Ze zullen zich zeker niet zomaar mee willen laten nemen! Misschien zouden we van hieruit de buitenwereld kunnen waarschuwen! Als de officieren in Amersfoort dit van ons teweten zouden kunnen komen, zou het in het hele land bekend kunnen worden! Als deze waarschuwing van ons uit kan gaan, hebben we toch nog iets goeds gedaan! Ik vertelde André het geval en hij zou zo snel mogelijk een werkman van de keuken aanschieten. Onder het motief een kruiwagen te lenen ging ik nu naar de metselaars om Smeets het gerucht te vertellen; Smeets komt bijna dagelijks met werklui in aanraking. Ook hij was enthousiast iets voor de goede zaak te kunnen doen! Ziezo, dat varkentje is ook weer gewassen! Hartelijk dank Burgers, waarschuw maar weer als er iets bijzonders is! Zou hij mij een stille wenk geven als ons transport in voorbereiding komt? Hij heeft dat wel beloofd, maar ik zal hem er straks nog even aan herinneren! `In de garage was niet veel te doen,, dus ik sloot me maar aan bij de sigarenkistmakers. Het was werkelijk héél gezellig om met z’n allen rond de tafel te zitten!. De radio stond aan en gaf uitstekende muziek door. Opeens klonk een engelse stem uit de luidspreker. Ik keek op de schaal en ja hoor, de Duitse Lord uit Bremen was weer bezig. Achter de garage liep Tito en omdat de ramen open stonden hoorde hij die plutocratische klanken ook. Hij liep -alsof hij niets hoordedoor, maar ik voelde dat hij ons wilde overvallen. Ik stelde de radio wat zachter om hem in de andere garageafdeling te kunnen horen aankomen. Het is wel makkelijk dat de Moffen altijd op zulke harde spijkerzolen lopen! Ik hoorde Tito de andere afdeling binnengaan. De deur hield ik nu goed in de gaten en ja hoor, héél zachtjes ging die open. Meteen vroeg ik Willem de radio wat harder te zetten en daar schoot Tito binnen. Mis Tito! Kalm bleven we doorwerken. Tito kwam bij ons staan om ons werk te controleren, maar keek meteen even op welk station de naald van het toestel stond! Toen hij weg was vroeg ik de radioman of hij het toestel zo kon veranderen dat we -als de naald op Bremen stond- naar de Home-service konden luisteren. Dat kon geen gevaar, want niemand verstond er iets van al, zou Hitler persoonlijk in zijn hemd worden gezet! Hij zou het eens proberen! Het zou mooi zijn als we de Moffen op die manier bij de neus zouden kunnen nemen! Nu schoot me ook een voorval uit Scheveningen te binnen waar we nog heel lang plezier over hebben gehad! Bij die gedachte schoot ik weer in de lach! Mijn collega’s werden nieuwsgierig. Ik moest het hun ook maar eens vertellen! Nou daar gaat ie dan! In die tijd was ik in het Oranjehotel ‘Flurwährter’. In het Hollands heet dat baantje: ‘gangloper’. Als gangloper moet je de wachtmeester -die op de gang de wacht hield- de hele dag assisteren en daarnaast de gang schoonhouden. Het gangloperschap was een zeer begerenswaardig baantje omdat er diverse voordelen aan verbonden waren. Omdat de ganglopers maar al te vaak naar de andere afdelingen liepen, werden op een keer alle gangen afgesloten door een wand van kippengaas met een dubbele deur erin. Nu hadden we op gang E. verschillende cellen waarvan het kijkgaatje -dat normaal van een dik stuk glas voorzien was- zonder glas was. De gelukkigen -die in deze cellen zaten- hadden een gezellige bezigheid . Met een stuk spiegel -een scherf van een kapotte scheerspiegel dat door het kijkgaatje gestoken werd- werd het leven op de gang bekeken. Nu werd onder elkaar afgesproken dat zodra de wachtmeester van de dag zijn hielen lichtte, minstens twee man met spiegels gewapend de gang naar beide zijden zouden kunnen overzien, waardoor de gevangenen elkaar ongestraft de hele avond zouden kunnen begillen! Zodra de wijs:’Daar komen de schutters…’ gefloten werd betekende dat gevaar, dus mond dicht! Een paar avonden was dat al prachtig gegaan. Zodra er zich een Mof op de gang vertoonde was het doodstil. Op een avond nu -het was al acht uur- stond het hele Moffencollege onder leiding van gevangenisdirecteur Joch voor onze gang opgesteld. Mijn celgenoot Swertman en ik hadden ons spiegeloog uithangen. De gang leek wel een kooi vol parkieten, alles kletste door elkaar heen met Maurits de Brauw en Cats in de heldenrollen. Hun stemmen joelden over
223 alles heen. Daar stond nu de Duitse Generale staf! Welke strategie moesten ze voeren om deze situatie meester te worden? Joch, de directeur opende na lang beraad de nieuwe deur. Deze kraakte geweldig in zijn scharnieren en daar onze cel 387 dicht bij de ingang lag, hoorden we hem zeggen: ‘Öl holen!’ 71-2 Na een poosje kwam er iemand met een busje olie aan. De parkietenkooi kwam weer in aktie, maar hield op toen de scharnieren behandeld waren. De deuren werden gesloten en de generale staf trok zich terug om de vogels met al hun rumoer achter te laten. Achter in de gang waren ze het ‘Wolga’ lied aan het zingen. Na een kwartiertje kwam het Moffengezelschap terug om de posten voor onze gang weer in te nemen. Daar kwam de aanval! Héél voorzichtig ging de deur open. Vol spanning keek ik door mijn spiegel, terwijl Henk Swertman stond te zeuren om ook iets te mogen zien. Uit de duisternis kwam Joch op onze gang te voorschijn. Op zijn tenen liep hij over de mat om de daders te betrappen maar nadat hij vijf passen gedaan had klonk :’Daar komen de schurken.…!’ (verbastering van schutters).De hele gang was doodstil! Doodstil, op de lach van die gekke Cats na. Verslagen richtte Joch zich op en verliet het toneel. De Moffen begrepen er niets van. De deur sloot zich achter Joch en daar begon het lieve leven weer. Swertman mocht nu door het gaatje kijken. Ik lag dubbel van het lachen op mijn krib; ik kòn haast niet meer! Swertman wenkte nu met zijn hand naar mij alsof we samen door dat glaasje zouden kunnen kijken, zo zat hij te popelen. Ik mocht er nu weer even voorstaan. Daar werd de tweede aanval geopend door Wachtmeister Obermayer. Hij zou het nog wat listiger doen. Zijn laarzen had hij uitgetrokken en sluipend kwam hij nu de gang op. Heel intiem keek zijn onderbroek onder zijn beenkappen uit. Maar hem lukte het evenmin, want na vier passen klonk het fluitje en werd het doodstil in de gang. Ontdaan verdween hij weer. Er volgde een lang beraad en nu kwam Oberscharführer Schweiger -door vriend en vijand ‘Flurschwein’ genoemdde gang oplopen en brulde dat het afgelopen moest zijn met die ‘Schweinerei’, anders zou de hele gang gestraft worden met veertien dagen niet luchten! Nu bleef het wel rustig. Waarom zouden ze deze maatregel niet eerder genomen hebben? Ik denk dat ze het raadsel wilden oplossen en de dader flink straffen! In ieder geval hebben ze die spiegeltjes nooit kunnen ontdekken! Dit verhaal had hier in de garage ook veel succes. Burgers, die een eindje van ons af stond te werken was erg nieuwsgierig wat daar aan tafel wel verteld werd. Maar dat verhaal gaat hem niets aan. Hij staat aan de ‘verkeerde kant’ Tussen twaalf en een sprak ik met de man uit Deventer. Ik vroeg hem honderd uit over de oorlogstoestand en het bleek al spoedig dat we, ondanks de slechte en deprimerende berichten, nog veel te optimistisch waren. We moesten er echt rekening mee houden dat er in deze oorlog nog van alles kon gebeuren vóór de Moffen overwonnen zouden zijn! Het was nu niet direct opwekkend, maar aan de andere kant was het goed om inlichtingen te krijgen van iemand die op de hoogte was en reëel Hij had ook een verslag gehoord van de strijd in de Javazee. De Hollanders hebben daar als leeuwen gevochten onder leiding van schout-bij-nacht Karel Doorman, die daarmee voor eeuwig zijn naam aan deze slag verbonden heeft. Ik vroeg hem hoe het mogelijk was, dat de Engelsen en de Amerikanen ons praktisch zonder hulp hadden laten zitten! Hij vertelde dat de onverhoedse aanval op Pearl Harbour en het verlies van de Engelse slagschepen Repulse en de Prince of Wales voor de Japanners de poort naar Java openden. Hij verzekerde mij dat de stemming buiten onder het volk goed was en dat de gehate N.S.B. er niet veel leden meer bij gekregen had. Met Middelbeek en Boerrigter had ik afgesproken elkaar elke dag het eventuele nieuws te vertellen. Maar nu zat ik er een beetje mee, want ik begreep wel dat dit voor hen een hele teleurstelling zou zijn. Vooral omdat Boerrigter gehoord had dat de Russen weer bij Gomel zaten.Op mijn vraag of het misschien Orel geweest zou kunnen zijn, zei hij nadrukkelijk: ‘Nee hoor!’. Hij had de naam Gomel goed gehoord! In de garage was tijdens het eten een prachtige auto naar binnen gesleept, een Tsjechische wagen. Ik stond vol bewondering naar dit kunstproduct -een Tatra- te kijken. De motor was
224 ontzaggelijk groot! Het leek wel voor een vliegtuig bestemd! Het was een hele klus voordat we die loodzware motor er uit getild hadden. Toen het gevaarte eindelijk op de blokken stond, moest ik de diverse onderdelen maar vast schoonmaken. Ik nam het hele zaakje mee naar buiten zodat ik tijdens het poetsen ook nog van de zon en de frisse lucht kon genieten. Voor mij -op het pleinwaren de Joden nog steeds bezig de sintels te walsen. De troep was veel groter geworden en ik schatte het aantal op dertig of veertig man. Maar de Mof kon deze grotere groep ook wel klein krijgen! Hij liet de massa voor de wals in draf gaan. Er is geen mensonterender gezicht dan deze wals met die mensen ervoor, en erachter zo’n Germaan met een lange zwiepende stok die maar doorlopend over de ruggen van de trekkers speelde. Op die manier moeten ze wel kapotgaan! Achter op het plein stonden ongeveer honderd man in burger naar dit fraaie schouwspel te kijken. Het waren nieuwelingen, die gekeurd moesten worden voor de eredienst van Hitler. Wat zou er nu door hen heengaan bij het zien van dit staaltje van cultuurverheffing? Je moet toch wel een ontaard karakter hebben om nu niet voor deze zwijnerij te bedanken! Verscheidene Moffen stonden nu ook naar het walsen te kijken. Vanachter de barakken kwam het commando van Schepers met een zware volgeladen wagen aangezeuld. Wals en wagen reden nu ongeveer naast elkaar en toen begon de pret! Wie zou het eerst bij de garage zijn? De wals was minder zwaar, maar de wagen mocht over de betonweg rijden. Degenen die verloren zouden wat te verduren krijgen, want de eer van de beide Arbeitsführers stond nu op het spel! Daar gingen de strijdwagens en links en rechts kwamen de slagen op de nu tot het uiterste ingespannen ruggen terecht. Schepers deed in het ranselen niet onder voor zijn Arbeitsführer, maar ondanks dat wonnen de Joden met hun wals terrein! De kerels van de zandwagen deden hun uiterste best om de strijd nog te winnen maar de wals was nu te ver vooruit. De overwonnenen kregen hun prijs; een extra aframmeling! Daar zouden ze wel wakker van worden, die luie honden! De Joden maakten nu de fout om vlak voor de garage op te houden met trekken. Dat was wat! Hoe durfden die Schweinehunde zoiets te doen! Was hen dat soms gezegd? En nu kregen de overwinnaars er ook van langs! Dat had ik er nu van! Waarom was ik ook vóór de garage gaan zitten? Die arme kerels kon ik toch niet helpen en waarom zou ik me dan gaan zitten te verbijten als ik net zo goed ergens anders kan gaan werken? Dan maar liever achter de garage. Het appèl was weer zó beestachtig, dat de gedachte door mijn hoofd schoot: ‘ Zo moet de hel er uitzien! Ja, dit is de hel zoals Dante die beschreef!’ Toen de mannen die Am Tor moesten ‘afgewerkt’ waren, kregen we het bevel in de houding te blijven staan. Als een veldmaarschalk liep Berg de rijen langs en met kennersblik inspecteerde hij de mannen. Af en toe riep hij een nummer af. Plotseling hoorde ik hem zeggen: ‘Dreihunderdzehn!’. Van schrik reageerde ik niet dadelijk en had bijna ‘Ja’ geroepen, maar gelukkig werd daar niet op gelet! Degenen die afgeroepen waren moesten voor de troep in de rij gaan staan. Ik was al bang dat het om een overplaatsing zou gaan maar tot mijn geruststelling zag ik de andere garagekerels ook in deze eenzame rij staan. Daar stak Berg een speech af: Wij, die afzonderlijk stonden werden geroemd om onze ijver en onze voorbeeldige houding. De anderen konden van ons nog wat leren! zei Berg. Zou hij daarmee het bietsen of het organiseren bedoelen? Want werkelijk, hij had de meest succesvolle organisatoren uit de massa gegrepen! Hier stond nu de absolute elite van de bietsers! Niet die ordinaire commandobietsers die stiekem vuilnisbakken legen! Néé, hier stonden zelfstandige bietsers met reputatie! En dat we goede organisatoren bleken te zijn en de juiste weg bewandelden bleek wel aan het einde van de speech: we kregen aan het eind van de dag een rantsoen brood met jam extra! Zo zie je maar weer dat niet altijd de juiste paarden de haver krijgen! In ieder geval boften wij en als een troep brave jongens namen we het extraatje in ontvangst! Toen ik ermee de barak inkwam was de eerste vraag: ‘Hoe kon hij jóu er nou uitpikken; hoe heb je hem dat geflikt?’ Afgunst en bewondering klonken hier door elkaar. ‘Kwestie van tactiek!’ zei ik en dat was ook wel zo. De tweede dag had Berg al wel opgemerkt
225 dat ik na zijn pak slaag als een gek gewerkt had, zonder kamp te geven. Het extraatje werd in ons straatje verdeeld en Berg werd door iedereen bedankt. Van van der Putte -de Lageroudstehoorde ik dat dit een nieuwe methode was om de onderlinge stemming nog meer te bederven, door elkaar de ogen te laten uitsteken Prachtige methodes, maar daar zouden we niet beroerder van worden! De voormannen hadden immers elke dag heel wat extra eten meer. In ieder geval smaakte het best! 73-2 Er zijn weer nieuwen in het kamp gekomen. Marechaussees, die domweg zijn opgepakt omdat ze tijdens een afstandsmars nationale liederen hadden gezongen! Zoiets zal je maar overkomen! Vannacht schijnen ze aangekomen te zijn. Ik zal eens proberen zo’n kerel te pakken te krijgen. Lang hoef ik niet te wachten: naast Jelle de Franeker heeft een van hen een krib bezet. Het lijkt me geen onaardige vent toe en na een paar vragen en antwoorden is ons straatje met hem in vol gesprek. Ze vragen hem het hemd van het lijf! Ik merk wel dat hij niet al te optimistisch is wat het verloop van de oorlog betreft, maar dat hij ons niet graag wil ontmoedigen. Natuurlijk wordt de oorlog door ons gewonnen, maar hoe lang moet dat nog duren? Zo vliegt de avond met praten om! Gezellig, om weer eens nieuwe kerels om ons heen te hebben! (Al zullen zij het daarin niet met mij eens zijn!) ‘Maf ze nieuwe!’ ‘Mijn naam is Jan.’ Nu Jan, slaap deze eerste nacht maar lekker!’ 13 mei 1942 Ik was vanmorgen niet wakker te krijgen! Het leek wel of ik in plaats van te slapen bewusteloos geweest was. Zelfs de bel was niet in staat geweest mij uit die diepe slaap te wekken! Zou dat hersenafstomping zijn? Ik wist dat dàt verschijnsel hier meer voorkwam. De oorzaak was nog onbekend, maar ja, alle factoren zullen er wel aan meewerken. Het ontwaken zelf was ook zo vreemd. Het drong langzaam tot mijn bewustzijndoor dat er aan mijn lichaam getrokken en geduwd werd, maar elk ogenblik viel ik weer in slaap. Eindelijk werd ik wakker omdat Jan Edens me heen en weer schommelde onder de uitroep: ‘Hé, als de donder opstaan! Witte Muizen!’ Maar zelfs dat dreigement zei me niets! Zoiets had ik nog nooit vertoond. Zou ik aan het aftakelen zijn? In ieder geval had ik zo een ongestoorde nachtrust gehad. Toch voelde ik me niet erg rustig door deze abnormale gebeurtenis! Hoeveel vertonen hier niet dezelfde verschijnselen voordat ze aan hun eind komen? Maar dan zijn ze ook in wakende toestand versuft. Daarbij komt dat ik het -in vergelijk met de anderen- nog zo slecht niet heb! In ieder geval wilde ik in het waslokaal mijn lijf eens nakijken; misschien vertoonden zich meer degeneratietekens. Daarom nam ik een handspiegeltje mee naar het wassen. Met de handspiegel manoeuvrerend kon ik me in de wandspiegel bekijken. De kale plek in mijn nek was groter geworden er groeide daar geen enkel haartje meer. Wat zou dat toch zijn? Een voedselstoornis? Mijn armen en mijn rug waren in een vrij behoorlijke conditie. Zelfs de Gestapovlekken op mijn schouders begonnen al wat te vervagen, maar mijn heupen en mijn benen waren griezelig mager. Niet voor niets had ik de laatste tijd zo’n moeite om mijn puttees op te binden. Ik had geen kuiten meer. Vanaf mijn heupen tot mijn enkels waren het net rechte staken die verdikt waren op de plaats van het kniegewricht. Ik nam me vast voor meer eten te organiseren, want zo begon ik te lijken op het geraamte in het badlokaal. Titus Brandsma stond stomverbaasd naar mijn handelingen te kijken. Ik vertelde hem wat mij die ochtend was overkomen. Hij vond dat ook vreemd. Maar wat zag die oude man er zelf beroerd uit! Hoe kunnen mensen zoals hij het hier ook volhouden! Vooral met zulke zwakke ingewanden! Voor zijn chronische ingewandsstoornis krijgt hij een dieet, maar dat bestaat elke dag uit hetzelfde papje. Daar zijn de ingewanden wel mee geholpen, maar de rest van het lichaam blijft even ondervoed! Hij had ook zorgen. Zo vertelde hij me dat Berg hem speciaal in de gaten hield met het oog op de voordrachten en samenkomsten die hij gehouden had.
226 Dat was wel heel slecht nieuws! Natuurlijk was dit weer een kwestie van verraad en wie anders dan Schepers kon de verrader zijn? Berg verfoeit geestelijken als Titus Brandsma! Volgens hem is de klasse van pastoors en predikers het vergif der naties. Titus Brandsma had de indruk dat Berg hem in een zwaar commando wilde plaatsen om hem op die manier uit de weg te ruimen! Nu, dat zou dan zeker zijn dood betekenen! Dat Berg dat fraaie plannetje nog niet doorgezet heeft is waarschijnlijk te danken aan de grote bekendheid die Titus Brandsma in de leidende Katholieke wereld heeft. En zelfs een Naziman moet met toch met de veranderde politieke leuzen rekening houden! Op het ogenblik schreeuwen de Herren zelfs dat op het Russische terrein -dat ze bezet hebben- God weer woont! Deze Germanen zijn zelfs de beschermers van de Godsdienst geworden! Dat merken we hier dagelijks! Niet voor niets houden ze bijbelrazzia’s onder ons; wij kunnen volgens hen de bijbel niet lezen! We zijn zo stom om daar steeds het verkeerde uit te halen. En dan doen ze hier toch Godvruchtig werk door de Joden af te maken? Het is immers Gods wil dat de Joden zullen lijden? 74-2 Dat hondentuig heeft Christus niet erkend en daarvoor moeten die Aziaten op hun donder hebben! Zo vertelde een Blockführer tenminste. Ik voorzie dat Titus Brandsma nog dezelfde weg opgaat als dominee van de Bosch! Alleen vanwege de publieke opinie zullen ze hem nog enigszins ontzien. Zo’n dominee of zo’n katholieke professor? Ach, veel is het niet, maar de vijandelijke ondergrondse propaganda zou uit het afmaken van dergelijke mensen munt kunnen slaan! In ieder geval loopt Brandsma nu met Stubedienst rond en Berg heeft nog niet ingegrepen. Ik raadde hem aan om persoonlijk naar Berg toe te gaan en hem te vragen of hij -met het oog op zijn zwakke gezondheid- bij het schilcommando geplaatst zou mogen worden. Tenslotte kan een persoonlijk gesprek meer effect hebben dan een vraag via de Lageroudste. Al zal het niet veel helpen, te proberen is het in elk geval! Baat het niet, schaden kan het ook niet! Hij zou Berg aan moeten spreken als die met een volle maag en een sigaar in zijn hoofd de keuken uit komt stappen. Dat zou hij doen! Ik beloofde hem dat ik vanmiddag of morgen wat vet voor hem mee zou nemen. Zoiets zou -vermengd door de pap- de voedingswaarde behoorlijk verhogen, want ondervoeding is wel degelijk de oorzaak van zijn ziekte! Na een stukje brood gegeten te hebben, ging ik zo gauw mogelijk de barak uit. Aan dat vieze slaapluchtje raak ik nooit gewend! Ik krijg vaak het idee dat de mensen hier al onderhevig zijn aan een rottingsproces! Het kan onmenselijk stinken in de barak! Hoe moet dat in de volle zomer worden! Maar zover zijn we nog niet. Wie dan leeft die dan zorgt! Dat is geen slecht gezegde in dit kamp! Buiten liep ik met Hermans -de ex-voorman van het schilcommando- wat op en neer. Ik bewonder deze stoere Limburger om zijn geestelijke rust en zijn lichamelijke aanpassingsvermogen. Hij werd indertijd gearresteerd onder het motief -voor de oorlog als communist- Duitse vluchtelingen geholpen te hebben. Hij had zich echter nog nooit met dergelijke zaken bemoeid. Maar ja, dat is voor de Mof nog geen bewijs dat je niets gedaan hebt. En als ze je eenmaal in hun klauwen hebben is het ontzettend lastig om er weer tussenuit te komen! Hoe moet het later met deze mensen gaan, die door deze terreur alles en alles verloren hebben? Zou de regering hen straks kunnen helpen? Maar waar zou al dat geld vandaan moeten komen? Uiterst moeilijke problemen die om een oplossing vragen! Vooral, omdat we hier bang zijn dat de mensen straks niet bereid zullen zijn om offers te brengen waar er al zoveel offers gevraagd zijn! Laten we God bidden om ons wijsheid te geven, zodat we niet meer stranden zoals in 1918 en daarna! Klonk de roep om naastenliefde toen soms minder luid en wat hebben we er van terechtgebracht? Niets, helemaal niets! Via een economische en een geestelijke crisis zijn we wéér op hetzelfde punt terechtgekomen! We zouden vanuit deze hel de mensen daarbuiten willen toeroepen: ‘Pak straks in Godsnaam aan! Wij wilden het, maar wij zijn gevallen .Doen jullie het nu! Werk verder, het is de moeite waard!’
227 Toen ik bij het Arbeitsappèl voor het revier op mijn beurt stond te wachten, werd ik van achteren op mijn schouder getikt en een stem fluisterde ‘De Rooie Jezus wil jou hebben.’ Ik begreep wie daarmee bedoeld werd. De gekke van Alphen stond achter het raam en hij moest de Heitzer hebben. ‘Zo van Alphen, wat is er?’ ‘Heb je nog wat tabak voor de t.b.ers……en voor mij?’ klonk het er achteraan. Zó gek was hij dus niet! ‘De t.b.ers’! Het leek wel of hij het over een voetbalclub had in plaats van over de mannen van het t.b.zaaltje! ‘Ik zal er moeite voor doen.’ zei ik: ‘Misschien na het appèl’. Het Arbeitsappèl wordt hoe langer hoe drukker. Sommige groepen, zoals de Joden en de gestraften, vormen zo langzamerhand hele compagnieën. Ook de R-Joden zijn flink vertegenwoordigd. Om hen meer te laten opvallen hebben sommigen ook nog gele strepen over schouder en borst gekregen. De beulen kunnen hen zo des te makkelijker herkennen. Een hopeloos, reddeloos stel! 75-2 In de garage kregen we het druk met de Tatra, maar ik was vast besloten zo weinig mogelijk uit te voeren en zo veel mogelijk te eten, want ik moest -wat het ook kostte- fit blijven. Na een halve sigaar in een van de dashboardvakjes gevonden te hebben, vond ik dat ik mijn werkplicht weer volbracht had. Nu wilde ik ook weer proberen contact met huis te krijgen. Het was intussen alweer zo verschrikkelijk lang geleden dat Mayer bij ons thuis geweest was. Het verlangen naar huis duw je zo diep mogelijk in je hart weg,, maar er komt een moment dat je het niet langer verdragen kunt en dan zet je alles op het spel om iets van elkaar te horen! Met een boodschap stapte ik nu naar het Duitse magazijn om te kijken of de man te vinden was die zich wel bereid getoond had iets voor mij te doen. Maar in zijn plaats vond ik dat mannetje waarmee ik in het begin haast betrapt was. Die kerel ontwijkt me nu als de pest! Hij durft me zelfs nauwelijks te woord te staan. Alleen verteld hij mij dat de bewaarder van het magazijn nog wel een tijdje weg zou blijven. Domweg vroeg ik hem of hij genegen was soms iets voor mij te doen. De reactie was heftig! Ik moest direct het magazijn verlaten, anders zou hij de wacht waarschuwen. Ik bood hem toen fl.25.00 aan om een briefje heen en terug te brengen, maar ik moest en zou weg. Hij wilde er niets van weten! Ik kon de man geen ongelijk geven! Pech gehad! Nu naar de Duitse kapper. Wie weet of dat lukt, al is hij net Unterscharführer geworden. Maar ik moet eerst een motief zien te vinden om mijn entree te kunnen maken. Wacht, ik had nog een schaal in de garage zien liggen; de schaal waarmee André de kippen voert. De kapper loopt ook altijd met dergelijke schalen rond. De schaal en ik gingen op visite bij de Kappersstube. Nadat ik geklopt had ging ik naar binnen en daar bleek dat er geen klanten aanwezig waren. De kapper had het zich in een van de scheerstoelen gemakkelijk gemaakt. Ik bood mijn verontschuldigingen aan dat ik de moed had hem in zijn werkzaamheden te storen, maar of deze schaal misschien van hèm was.! ‘Ja!’ zei het varken! Nu moest ik straks André weer uitleggen waar zijn schaal gebleven was. Ik kon niks anders doen dan de schaal netjes afgeven. Wat een vent, om daar maar plompverloren ‘Ja’ te zeggen! Het zijn toch je reinste organisatoren -die Moffen- daar kunnen wij nog wat van leren! Gelukkig vroeg hij hoe het met mij ging. ‘Best!’ zei ik ‘Maar bent U de laatste tijd nog in Zeist geweest? ‘Ja zeker.’ was het antwoord. ‘Ziet U ’ ging ik verder ‘misschien heeft U van het ongeluk gehoord dat in de ( Physische Therapie Zeist) inrichting gebeurd is? Ik maak me er erg ongerust over! Zou U misschien even bij mijn vrouw langs willen gaan om te vragen hoe het met haar gaat?’ ‘Ik zou het graag voor U doen ’ zei hij: ‘Maar ik mag en durf niet rechtstreeks naar haar toe te gaan. Maar zodra ik in Zeist kom zal ik informeren hoe het met Uw gezin gaat.’ Ik toonde mijn geroerde dankbaarheid in de hoop dat dit kleine beetje het begin zou zijn van een regelmatig contact! God, wat zou het een zegen zijn om weer een briefwisseling met mijn vrouw te hebben! Het geeft zó’n innerlijke rust en door het schrijven staan we niet zo ver van elkaar! Soms wordt het verlangen mij haast te machtig. Ik snàk er eenvoudig naar om even bij mijn vrouw te zijn, al is het maar voor een uurtje! Zo’n ogenblik zouden de Moffen je toch
228 moeten gunnen vóór je ter dood gebracht word? Even weer in je gezin te zijn en die druk van je schouders te laten glijden! Nu moest ik André vertellen van zijn schaal! Hij stond bij de Tatra niets te doen. Ik biechtte de geschiedenis op. Wel allemachtig, dat liet hij niet op zich zitten en meteen stoof hij weg om een paar minuten later mèt zijn schaal terug te keren! Ik vroeg hem of de kapper nog iets gezegd had. ‘Nee, hij wees me alleen de schaal aan!’ Dat viel me geweldig mee! Nadat ik een tijdje aan de Tatra gewerkt had kreeg ik van Tito opdracht om met de kruiwagen enkele onderdelen naar de smederij te brengen. Toen ik in de grote kelder kwam, bleek de kruiwagen verdwenen te zijn en ook in de kleine kelder was niets te vinden. Wie zou me dat geflikt hebben? Ik kan het niet uitstaan dat vreemden in mijn kelder komen! De kelder is van mij en iedereen moet daar verder uitblijven! Ik ging naar Tito terug, maar die zei slechts ‘Suchen!’ Uitstekend, dan maar weer aan de wandel. Helemaal niet slecht met dit mooie weer. Maar waar moest ik zoeken? Iedereen kan hier een kruiwagen gebruiken. Ik wist dat hij eerst van de metselaars geweest was, dus daar zou ik maar mee beginnen.76-2 De metselaars waren nog steeds bezig achter het revier. De nieuwe barak had al drie verdiepingen en het dak stond er bovenop. Mijn kruiwagen stond er inderdaad! Ik wilde er net mee wegrijden, toen er achter het revier een deur openging en mijn collega Piet de Heitzer mij riep. Mijn wagen wilde ik niet alleen laten maar ik kreeg de uitnodiging om met wagen en al in zijn nieuwe heiligdom te komen. Piet was namelijk ook aangesteld als Heitzer van het revier; dat was vanochtend gebeurd! Zijn voorganger was in de keuken geplaatst en de keukenman naar Moffrika. Piet was erg blij met zijn baantje, want nu kreeg hij naast zijn georganiseerd hapje nog een extra portie van het revier erbij! Al die revierkerels profiteren van de slechte eetlust van de patiënten en bijna elke dag krijgt het personeel daar een dubbele portie Als collega krijg ik ter gelegenheid van de nieuwe zaak een sigaret en een kop koffie met zoetstof. Dat smaakte best! Piet heeft zijn zaakjes hier goed voor elkaar, die komt niets tekort! Ik nam er mijn gemak van, want ik had nog zeker een half uur de tijd. Het zoeken naar een kruiwagen op zó’n groot terrein vraagt toch minstens een uur! Ik kon er toch ook niets aan doen dat ik dat trouwe apparaat zo snel gevonden had. We bleven dus nog wat gezellig bij de kachel zitten Buiten klonk opeens een geweldig geraas en tegelijkertijd zagen we een massa klinkers van de bovenste steigers vallen. Daar was wat aan de hand! We zagen nu dat enkelen zich als een haas van de steiger lieten zakken. Sommigen sprongen naar beneden. Het raadsel was gauw opgelost; de ‘Rooie ploert’ was weer bezig. Een van de metselaars kreeg op de derde verdieping op zijn ziel en door al die beweging stortten de stenen naar beneden. Van de anderen was het een voorzorgsmaatregel om zo snel mogelijk de begane grond op te zoeken, want de Rooie is evenals Mal Herunter in zijn woede mataglap! Ze worden dan zó wild van drift dat ze iedereen te lijf willen gaan. Ik vond het nu ook tijd om op te stappen. ‘Piet bedankt voor de koffie kerel, en succes met je nieuwe job!’ ‘Donder nu maar als de bliksem op!’ was het antwoord en die raad nam ik graag ter harte. Na -zonder afmelden- uit het Lager gekomen te zijn reed ik de kruiwagen naar de garage. De R-Joden op het plein hadden het weer hard! Achter de wals hingen weer twee lichamen die voortgesleept werden door de scherpe sintels. Dat die beulen er zelf niet genoeg van krijgen! Ontaarde rotzooi hier! Niemand kijkt er meer naar. Het is langzamerhand ook zo’n normaal schouwspel geworden, dat de interesse eraf gegaan is. Zelfs Berg en Nelis lopen erlangs zonder er even bij stil te staan. Alleen als er een nieuwe gruwel uitgedacht is, staan ze erbij te genieten. Een schouwspel als dit kan hun aandacht niet meer boeien. De Arbeitsführer die het zaakje behandelde had een prachtig zwiepende stok in zijn hand. Hij kon daarmee al die vuile Joden bereiken zonder van zijn plaats te komen. Hij had namelijk een zitplaats op de wals laten maken! Hij hoefde nu zelf niet meer te lopen! Nu ze dichterbij kwamen zag ik dat de voortgesleepte lichamen niet vastgebonden waren; ze waren kennelijk voor de wals in elkaar gezakt en bleven
229 zo netjes in hun singels hangen. Een SS-man kwam erlangs lopen en schreeuwde iets naar de wals. Het antwoord verstond ik. De beul schreeuwde ‘Sind zu faul um zu arbeiten, habe die Arsche voll geschlagen!’ Hoe moet straks het Duitse volk weer een gezonde moraal bijgebracht worden? Deze generatie is van kindsbeen af vergiftigd. Na de oorlog moet het Duitse volk geconfronteerd worden met deze beelden en beschrijvingen! Dan is de strijdroes voorbij en mogelijk worden dan hun ogen geopend voor de vreselijke misdaden waaraan een deel van hen zich schuldig gemaakt heeft! Al dat militaristische gedweep en die soldatenromantiek, al die stomme heldenverering, al die zwijnerij moet overboord! Niet alleen in Duitsland, maar in ieder land dat zich schuldig maakt aan een dergelijk opvoedingssysteem! Mijn kruiwagen werd nu vol onderdelen geladen en daar ging het weer naar het Lager in de richting van de smederij. Am Tor was het weer mis, daar stond Nelis eigenhandig een roodlap te bewerken. De roodlap deed zeer tactisch, hij viel flauw met opgetrokken knieën. Nelis -de heldhaftige- gaf de bewusteloze nog wel een paar schoppen, maar zijn buikorganen waren tenminste beschermd. In de smederij waren ze vreselijk geheimzinnig aan het doen! Steeds werd er op gelet of Tito er niet aan zou komen. Het bleek dat de heren aardappels aan het poffen waren. Ik vroeg Verschure hoeveel piepers ze hadden. 77-2 Ongeveer drie per man was het antwoord. Dat is niet veel om je maag mee te vullen, maar deze commando’s zijn ook niet vaak in de gelegenheid iets te organiseren. Daar gaat de bel van twaalf uur al! Ik had geen zin eerst nog naar de garage terug te gaan en parkeerde de kruiwagen voor de barak, na er met grote letters ‘Heitzer’ op geschreven te hebben in de hoop dat zoiets zou helpen. Tijdens het eten deed het gerucht de ronde, dat een militaire commissie het kamp zou bezoeken om de gezondheidstoestand van de gevangenen te controleren. Dit verhaal was afkomstig van de Schreibstube en dat voorgenomen bezoek scheen er de oorzaak van te zijn geweest dat de allerzwaksten naar St. Michels Gestel waren getransporteerd. Zou de buitenwereld dan toch gereageerd hebben op de beestachtige behandeling van de mensen hier? Toen ik buiten kwam om met mijn kruiwagen het Lager uit te gaan, was het ding weer verdwenen. De een of andere ellendeling had er natuurlijk weer niet met zijn poten af kunnen blijven! Dan maar zonder kruiwagen. Het woord ‘Heitzer’ had geen bal geholpen! In de garage werd de Tatra weer van alle kanten bekeken. En nu bleek dat het euvel niet verholpen kon worden. Een tandwiel was volkomen tot gruis gereden1 Wat was Tito kwaad! De wagen bleek door een hoge SS-Piet georganiseerd te zijn en nu had Tito zo dolgraag een goede beurt willen maken. Het spijt me erg voor onze baas, maar ik vind het heerlijk dat de Mof zoveel wagens in puin rijdt! Ze schijnen maar niet in te willen zien dat zelfs aan het organiseren ook een keer een eind zal komen! Toen het in de garage wat rustiger geworden was, kregen we een kostelijk intermezzo! Een van de N.S.B.ers van Rozier kwam in de garage afscheid nemen om de volgende dag als chauffeur bij de N.S.K.K. naar het Oostfront te vertrekken. We waren allemaal druk bezig met niks te doen, toen onze N.S.K.K.-held binnenkwam. Hij was stomdronken! Daarom namen Burgers en dikke Willie vast wat voorzorgsmaatregelen zodat de arme kerel nu niet meteen al op het veld van eer zou vallen. Hij werd met zijn rug tegen een werkbank gezet. Zo stond hij veilig en van buitenaf viel hij meteen niet meer zo op. Toen de man voelde dat hij wat stevigheid in de rug had scheen zijn geest ook wat meer houvast te vinden! Daar stond hij nu en vertelde met tranen in zijn ogen dat hij naar de Russen ging. ‘Ik ga er op los!’ zei onze stoere landverrader: ‘Om jullie allemaal –waarbij hij met beide armen ons allemaal symbolisch scheen te willen omvatten – te beschermen tegen die Aziatische woestijnvolken.’ Hier scheen hij Rusland en Noord-Afrika met elkaar te verwarren, maar wie daarop let...!
230 Burgers nam nu het woord en hij keek mij daarbij aan. ‘Je kunt zeggen wat je wilt’ –ik zei niets – ‘maar het is toch wat om op deze leeftijd te moeten gaan!’ De held was het hier volkomen mee eens en weer ontroerde hij zichtbaar. Hij herhaalde: ‘Ik ga er op los!’ Maar nu moest hij vastgehouden worden, anders was hij werkelijk los gegaan. Hij wilde nu hebben dat Burgers en dikke Willie –och, eigenlijk allemaal wel- mee zouden gaan naar de kantine, want daar had hij nog iets extra’s staan. Daar was de Dikke wel voor te vinden, maar Burgers had er de moed niet toe. ‘Maar jullie moeten mee!’ lalde de voorvechter van de Europese Cultuur ‘Dat is dienst; er moet gedronken worden op de goeie afloop en op de Führer… enne….’ Hier moest hij zich even bezinnen, maar hij ging verder: ‘Denk erom, ik- ga- er- op- los-! Jullie, – poeh – wat een rotzakken, jullie hebben het lef niet om te gaan! Jullie zijn Goddomme meer zwarthandelaren dan soldaat. Jullie zijn verdomd nog toe veel gevaarlijker dan dat tuig daar!’ Hierbij werd met een trillende vinger op ons gewezen. ‘Maar ik; ik- ga- er- op- los!’ Hij draaide zich om en kon nog net door de grote garagedeuren de buitenwereld halen om verontwaardigd weer naar de kantine terug te zwaaien. Het afscheid van een Held! Ik heb veel plezier in het geval en kijk hem na, terwijl hij daar wegwankelt over het plein. Maar mijn lachlust verdwijnt snel als zich onontkoombaar het beeld van de R-Joden aan mij opdringt die voor mij op het plein zwoegen. Velen van hen liggen volkomen uitgeput op de grond en als er teveel als gortzakken neergestort zijn wordt er weer een stelletje Am Tor gesleept. Waarom zouden ze die kerels niet gewoon doodschieten? Dan waren ze van alle last af! Moord zou het blijven, maar deze zwijnerij is gewoon vijfvoudige moord! Deze vorm van martelingen rangschikken onze beschermers onder de ‘Dauerübungen’ 78-2 Ik geloof dat deze doorlopende martelingen de meest onmenselijke zijn. Altijd, op dezelfde wijze, dag in dag uit! Tot de geest het opgeeft waarna ook het lichaam ten onder gaat. En dan vooruit te weten wat je te wachten staat! Zou de hel erger wezen? Kijk eens, hoe zo’n lichaam als een beest die ellendige wals moet trekken! Langzaam maar zeker verminderen zijn krachten vooral door het voortdurende slaan. Daar komt weer zo’n striem over zijn rug. De man begint hoe langer hoe meer op de benen te waggelen en stoot daarbij steeds tegen de buurman aan. Nu zakken de knieën door, maar automatisch komt het lichaam weer overeind als de zweep er zich snijdend omheen kronkelt. Weer gaat het vooruit Nog maar proberen in de singels te gaan hangen, maar het lichaam wil niet meer. Het gehoorzaamt niet meer aan de wil en schokt als een kat die iets verkeerds naar binnen gewerkt heeft. Voedsel komt er niet uit, alleen wat kwijl dat rood gekleurd is. Weer komt de zweep door de lucht suizen maar nu is het lichaam niet meer in staat om te reageren. Geest en lichaam zakken weg in het niets en nadat het lijf nog een tijdje achter de wals aangebengeld heeft, raakt het los uit de singels en blijft op het veld achter. Je hoeft later niet om je doden te treuren Duitsland, maar om je daden. Je doden zullen verheerlijkt worden maar je daden bewijzen je geestelijk verval! Na een poosje in de garage rondgehangen ten hebben ging ik Jan Edens eens opzoeken om voor Titus Brandsma een stukje vet te halen. Ik kwam daar mooi op tijd om twee varkens op een vrachtwagen te helpen laden voor het abattoir. Een ellendig karwei! De beesten gilden alsof ze al van kant gemaakt werden. Ze voelden zeker dat dit in de naaste toekomst wel zou gebeuren. Toen het vrachtje wegreed riep een SS-kerel dikke Willie -die achter het stuur zat- na, dat de heren van de slachterij zich geen zorgen hoefden te maken wat het aantal betreft, want er waren heus maar twee varkens, dat had hij nu zelf gezien. Dikke Wikkie reageerde hier maar niet op, want de SS-er was te hoog in rang. Van Jan Edens kreeg ik wat vet en voor alle zekerheid ging ik dat maar vast het Lager inbrengen , want ik had ontzag voor de eventuele controle van zes uur! Titus Brandsma lag op zijn krib. Hij was er werkelijk beroerd aan toe! Ik nam mij voor om elke dag wat voor hem mee te nemen, want het zou een ontzettend verlies zijn als we deze man kwijt zouden raken!
231 Toen de bel klonk voor het appèl lag het Am Tor vol met R-Joden. Dat was geen wonder! Het appèl ging vrij rustig maar daarna had Berg nog wat op zijn hart. In de eerste plaats was er wat gestolen. De dader moest zich binnen een half uur melden, anders zouden die ‘Sauhunden’ net zolang blijven staan totdat de dader gevonden was. Zo, dat kon prettig worden! Alle lopende zieken en zwakken die Stubedienst hadden moesten nu ook aantreden! Arme Brandsma, we worden hier wel goed opgevoed! Een opvoeding tot de dood! In de tweede plaats moesten de rijen één voor één een paar pas voorwaarts maken. Hieruit werden de allerzwaksten gekozen die morgen op transport zouden gaan. De Joden en de organisatiemensen waren hiervan uitgesloten. Een stuk of twintig zieke mensen stonden nu voor ons. Ik hoopte maar dat Brandsma er bij zou zijn. Maar nee, Amersfoort kan dergelijke mensen niet missen! Intussen scheen de dader gevonden te zijn. Ik zag in ieder geval bij het revier iemand een flink pak slaag in ontvangst nemen. Wij mochten inrukken. Het interesseerde mij niet meer wie het geweest was en wat hij gedaan had. Stinkende vuile rotzooi ook! Bàh ik wàlg ervan! Na het eten ga ik meteen naar bed. Ik voel me ongelukkig en eenzaam! God, kon ik toch maar naar huis! O Vader, geef me de kracht om dit allemaal te dragen….
Hemelvaartsdag.- Ginds zong een zwakke stem: ‘Al scheurde het kruis Uw schouder Al doofde het laatste licht De trooster en behoeder Staat voor Uw aangezicht.’ Het valt niet altijd mee om je geloof zo onwankelbaar te stellen dat het een zeker weten wordt. Maar toch is dit weten voor mij iets voelbaars geworden. Er is iets dat ons leven in de hand houdt, maar hoe ik dat aanvoel kan ik niet precies onder woorden brengen. Dit zekere weten verlies ik wel eens, maar gelukkig is dat altijd van tijdelijke aard. Dit geloof maakt me sterk, al weet ik dat ik in de toekomst nog vaak zal struikelen. Vooral als ik weer in de buitenwereld mocht komen. 79-2 Ik geloof niet dat ik als een heilige gelouterd zal zijn na alles wat ik heb meegemaakt. Al zou ik nog zo tegen negatieve krachten vechten, de overwinning zal toch wel een kwestie van jaren zijn. Mijn geluk bestaat er op dit moment uit dat ik -ondanks alles- gelóóf! Het is een geloof en zéker weten dat ons leven door Goddelijke hand bestuurd wordt en dat -zelfs in die diepste val- een grijpen naar Zijn hand nóóit een misgreep zal zijn! Na het eten en nadat ik me gewassen had ben ik buiten wat gaan wandelen. Het weer was prachtig en hield de belofte in van een stralende dag. Het leek zelfs wel of het prikkeldraad er vandaag niet zo venijnig uitzag als anders! Ik voelde me weer sterk en ademde met diepe teugen de zuivere boslucht in! Hoog in de lucht dreven de wolken richting Zeist. Het leek of ze me wilden verleiden ook een poging te wagen die kant uit te trekken! Het beukenbos was één getjilp van vogels! Wat een prachtig begin van een feestdag! Vooral toen ik van de Blockoudste hoorde dat de buitencommando’s vandaag niet hoefden uit te rukken. Iedereen kreeg dus binnendienst!. Een zegen voor de mensen, vooral voor de R-Joden! De binnendienst betekent dat er te weinig toezicht is, zodat bijna iedereen zich na het werk kan drukken. Bij het Arbeitsappèl werd ons dan ook meegedeeld dat allen -op enkele uitzonderingen na- binnendienst hadden. De garageploeg en diegenen die hier hun werk tussen het prikkeldraad hadden, moesten gewoon aan het werk. Wat zou dat een saaie boel worden, maar enfin, de meesten boften en dat was toch een voornaam ding! 14 mei 1942
232 In de garage kregen we de opdracht om de heleboel schoon te maken. Alles moest er sauberhaft uitzien! Nou, daar gaat ie dan! Ik begin met het wachtlokaal. Toevallig keek ik uit het raampje en zie aan de ingang van mijn kelder…. mijn kruiwagen staan. Onder het woord ‘heitzer’ stond nu ‘bedankt’. Wie het ook geweest is, het is in ieder geval een gentleman! Voor de garage moest een vrachtwagen opgeladen worden. Toen ik dichterbij kwam om mee te helpen zag ik opeens dat het weer kalk en schoppen waren die ingeladen moesten worden. Meteen sloeg de schrik me om het hart! Voor wie zou dit nu weer bestemd zijn? Voor de Mekels soms? Ik bedankte er voor om ook maar één vinger uit te steken bij het opladen van deze lugubere last. André was ook in geen velden of wegen te bekennen. Een vréselijk idee dat dit voor mensen bestemd is! Wanneer zou voor ons zo’n vrachtje opgeladen worden? Nieuwsgierigheid prikkelde mij om toch eens te kijken hoevéél er ingeladen werd. Lang niet zoveel als voor de O.D.ers. Toevallig hoorde ik nu wáár onze mensen over het algemeen ter dood gebracht worden. Zij vallen bij Utrecht in het fort Lunette. Ik hoorde de N.S.B.chauffeur die naam noemen. Hij moest zich daar met het vrachtje melden. Toch wilde ik zekerheid hebben, dus vroeg ik aan Burgers of alles zich in fort Lunette afspeelde als de laatste gang aangebroken was. ‘Ja ’ was het antwoord ‘maar klets er niet over!’ Dat zou ik zeker niet doen, trouwens niemand had er wat aan om dat te weten! Dat kon later wel bekend gemaakt worden. Misschien zou het de nabestaanden een zekere rust geven als zij zouden weten waar hun geliefden heen gegaan waren vóór zij stierven. Burgers wist echter niet te vertellen waar de slachtoffers begraven werden. De wagen met zijn lugubere last reed nu het plein af om met een grote bocht de poort uit te rijden… Dat nu niemand de macht had om dit te stoppen, om dit waanzinnige gebeuren een halt toe te roepen! Het is toch een krankzinnig idee, dat daar nu weer jonge mensen gedood werden! Soms overvalt mij het waanzinnige van dit alles en dan lijkt het mij of de natuurlijke orde totaal verstoord is en chaos de overhand krijgt! Wie had zich dit vóór de oorlog toch ooit kunnen indenken? Als iemand ons dit voorspeld had, hadden we de schouders opgetrokken en gezegd: ‘Kom nou, we leven in de twintigste eeuw en niet in de Middeleeuwen! Er gebeuren wel rare dingen in Duitsland, maar geloof maar dat het meeste daarvan gefantaseerd is!’ En dan vergeet je de Duitse handelingen in de vorige oorlog in België zomaar! Was het toen eigenlijk zoveel anders dan nu? Waren er toen geen deportaties en terreurdaden? Het lijkt nu zoveel erger omdat we er persoonlijk onder gebukt gaan en misschien is het stelsel ook onbarmhartiger en geraffineerder, maar in wezen blijft het hetzelfde! De Duitser moet veranderen en dat kan alleen maar als de Duitse opvoeding grondig wordt herzien, waardoor het in de toekomst onmogelijk wordt dat de Duitse geest weer vergiftigd wordt door de romantische oorlogs-ras-en Blut und Boden theorieën! 80-2 Heeft het streven naar Pan-Germanisme de vorige oorlog soms ook niet bestaan? Werd Nederland toen ook niet als Duitse provincie gedoodverfd? Ook toen al bestond de leer die Hitler en zijn experts nu tot in de puntjes uitgewerkt hebben. Maar de mensen vergeten zo gauw. Vooral als alles weer rustig is en het leven als een zacht kabbelend beekje verder vloeit! De leuzen zijn dan: ‘Laat maar gaan, zo erg was het nou ook weer niet!’ en ‘Het zijn toch ook maar mensen!’ Laten we straks alsjeblieft anders zijn! Dat moeten we, ter ere van hen die hun leven hiervoor gaven! Zij stierven voor een betere toekomst en wij hebben de plicht en misschien de kans om hun levenswerk voort te zetten. Wat werd er geroepen in 1918? ‘Nóóít meer oorlog en een algemene internationale regeling!’ En wat is het resultaat geweest? Een bankroet! En waardoor? Door egoïsme in elke denkbare vorm! Het is nu een benarde tijd vol problemen. Mag God ons genadig zijn als we er straks niet in slagen om die problemen op te lossen. Het bankroet kan dan alleen maar zwaarder zijn--Allemaal zwaarwichtige overpeinzingen, terwijl ik op mijn rug onder een wagen al een half uur met een doek dezelfde stang zit op te poetsen! Maar het is toch zo dat de mensheid deze kans om weer op te bouwen niet voorbij mag laten gaan? Aangepakt zal er moeten worden,
233 ondanks fouten en tegenslag! Dat moet toch kunnen? Vanavond zal ik met Wiertz eens over deze zaken praten. Die man heeft een goede kijk op de dingen en dan kunnen we zondag dat thema ook eens met de anderen uitwerken! De wereld hervormen in een concentratiekamp; het klinkt een beetje belachelijk, maar we zijn er met ons volle hart in! Ik werd nu weer helemaal enthousiast en begon vrolijk: ‘Deep in the heart of Texas’ te fluiten! Van buiten kwam -uit het bos- het gezang van het bataljon dat blijkbaar vanmorgen in volle glorie is uitgetrokken! Bàh, het is een voortdurende kwelling om te moeten luisteren naar die Duitse soldatenliederen, vooral omdat ze zo fascinerend zijn! Niets is zo vernederend als dat Germaanse gezang! Het doet direct aan het feit denken dat we bezet zijn. Kom, ik zal eens een andere stang proberen. Strak slijt dit ding nog weg! Het zingen klonk hoe langer hoe luider en daar hoorde ik het massale en veelstemmige: ‘Wenn wir Abschied nehmen müssen von diesem schönen Ort!’ Zeker na alles leeg geplunderd te hebben! Ze weten -goddomme- wel toepasselijke liedjes te componeren!
Ik zag nu -van onder de auto- Tito’s benen op mij afkomen. Ik maakte mijn handen wat smerig en kroop zo weer tevoorschijn. ‘Sie sollten sich doch mal aufgeben um in Deutschland zur Arbeit eingestellt zu werden, Intelligenz.!’ Ik wist het wel, ik maakte weer een hele goede beurt, want mijn collega’s waren in geen velden of wegen te zien. Dat was prachtig, ze moesten me zoveel mogelijk vrijlaten. Misschien kreeg ik dan de kans om er vandaag of morgen tussenuit te draaien! In de garage lag Burgers onder de Tatra. André was naar zijn kippen en de anderen zag ik niet. Ik liep het gangetje door naar de kamers van de Garage-Befehlshabers om naar een nieuwe krant te zoeken. Ik voelde aan de kruk of Tito’s kamer op slot wasm maar de deur gaf mee en zoals ik al vermoedde was de kamer leeg! De telefoon stond onbewaakt! Na een poosje geaarzeld te hebben trok ik me terug. Ik had de moed niet om naar huis te bellen vooral omdat ik in de val zou zitten als er iemand binnenkwam!. Ik stond op mijn benen te trillen bij het idee dat -in ieder geval nú- op ditzelfde moment, de mogelijkheid tot telefoneren bestond en dat het alléén van mijzelf afhing of dat zou lukken, ja of nee? Nee, het lukte niet, ik durfde niet. Ik zou mijzelf te weinig meester zijn als ik háár stem -de stem van mijn vrouw- zou horen. Vlug liep ik Tito’s kamer uit om niet alsnog in de verleiding te komen! Ik zou mijzelf de strop om de hals gelegd hebben als ik betrapt was. Ik wist dat het dan onherroepelijk uit geweest zou zijn, want dit zou als Fluchtversuch bestraft worden. Ik ging zo snel mogelijk naar de garage om Burgers wat te gaan helpen in de kuil onder de Tatra. Een prachtige plaats om rustig te werken. Zonder zelf gezien te worden kon je hier alles zien aankomen. Toen Burgers er dan ook onderuit kroop kon ik rustig een sigaret opsteken! Wat was het stil in dit Lager zonder gevangenen en SS-kerels! Géén geluid van slaan en martelen van de R-Joden, géén geschreeuw en géén gevloek! De stilte had iets ongerijmds… Het is haast niet voor te stellen met hoeveel vreugde dergelijke feestdagen door de gevangenen worden begroet! 81-2 Eindelijk weer eens een dag zonder martelingen. Niet dat er op dat gebied helemaal niets gebeurt, maar wie let er nou op zo’n individuele aframmeling? Zo’n man heeft eenvoudig pech gehad! Tijdens het eten ontstond er een heftige ruzie tussen de soepuitdelers en een paar gevangenen. Vooral toen Schepers zich ermee ging bemoeien werd het een hels kabaal! Voor zo’n schurk als Schepers is een schandpaal een veel te lichte straf. Door zijn vrijbrief van Berg terroriseert hij de hele barak. Hij scheen nu van plan te zijn om direct naar Berg te gaan en enkele gevangenen te rapporteren. De Joden hadden het volgens hem weer gedaan. In ieder geval zou hij ervoor zorgen dat de Joden een aparte barak toegewezen krijgen. Inderdaad zou dit de grootste ramp betekenen die hen zou kunnen overkomen. De Mof kon dan -zoals dat bij de Russen ook maar al te vaak gebeurde- ’s nachts voor de lol eens een flinke razzia onder hen houden. Elke slag zou daarbij raak zijn, want elke slag zou een Palestina- Aziaat treffen (de taal der Moffen is rijk aan nuanceringen!). Wat zou dat een heerlijk feest zijn, zo’n heldhaftige slachting in het donker!
234 Na het eten mocht de garageploeg binnen blijven, dus voor mij werd het weer aardappels schillen. Ter afwisseling ging ik eens bij de sokkenstoppers zitten om dat edele vak ook eens te beoefenen. Schillen maakt slaperig, maar dit vak spant de kroon! Na eerst een ruzie en het daarop volgende gevecht bijgewoond te hebben tussen twee sokkenstoppers, die elkaar gemeen met hun stopnaalden trachtten te bewerken wat gelukkig niet lukte, ben ik maar een rustig slaapje gaan doen. Ik scheen echter zo’n onhebbelijk lawaai te maken, dat de pastoor me af en toe met zijn naald tot kalmte dwong. Ik vloekte per ongeluk een keer, maar dat werd door een liefelijke glimlach beantwoord, tenslotte was hij in deze omgeving wel aan gepeperde uitdrukkingen gewend. De oude communist begon weer een speech. Maar nadat ik hem verzocht had in deze slaapkamer zijn bek dicht te houden hield hij toch maar op, al keek hij me heel verontwaardigd aan! Tegen het appèl werd ik onzacht wakker. Ik was in mijn slaap langzaam maar zeker tussen de bank en de muur gezakt. De eerste bleek de last niet meer te kunnen dragen en kiepte om. Een geweldige hilariteit onder de sokkenstoppers was het gevolg, met de communist aan het hoofd. Er bleef me niets over dan méélachen! Daar stonden we weer op het appèl. Het zou vandaag zonder de hogere Goden wel meevallen! Lange Jan de Vries kwam naast mij staan. ‘Folmer,’ fluisterde hij mij toe: ‘Je vrouw is hier in het kamp geweest en je moet de hartelijke groeten hebben. Je dochtertje was bij haar. Ze schijnen hier dicht bij het Lager geweest te zijn.’ Stomverwonderd keek ik voor me uit. Ik kon er niets aan doen maar de tranen biggelden me over de wangen! God, wat een prachtvrouw om zo dicht bij de ingang te komen! Hoe was dat mogelijk? Ik wilde natuurlijk meteen weten hoe alles zich had afgespeeld, maar de lange maande mij tot kalmte. Straks ná het appèl zou hij het me wel vertellen! Mijn vrouw was vlak bij het Lager geweest, hoe was dat mógelijk! En nog wel met de kleíne! Maar hoe kon de Vries dat weten? Die was vandaag wel buiten het Lager geweest, maar niet buiten het prikkeldraad!. Wat was ik dolgelukkig over wat hij vertelde! Was er een mooier teken van medeleven denkbaar? Zou een andere vrouw dat óóit gedurfd hebben? Dat was nou mijn vrouw! Tot àlles in staat! God, wat verlangde ik naar haar! Was ik nu maar achter het revier geweest, dan had ik vast het familiefluitje gehoord, want ik kan er alles onder verwedden dat dat familiefluitje doorlopend geklonken heeft! Maar dat de torenposten haar niet gezien hebben! Hoewel, het is mogelijk. Het eikenhakhout is al aardig opgeschoten en het gebladerte begint al dichter te worden. Ondertussen stonden we onze mutsen op en af te zetten en wat me anders nooit was overkomen bij het ‘Mützen ab’, schoot mijn muts in een sierlijke boog in de richting van de Blockführer. Hij keek nijdig en begon te brullen, maar gelukkig was het de benzine- Beier. Ik mocht mijn muts netjes oprapen en toen ging het weer verder met ‘Mützen auf en Mützen ab’ Ik snakte naar het eind van het appèl! Goddank dat de hogere Goden er niet waren! Eindelijk klonk het bevel: ‘Hingetreten in die Barakken marsch, marsch!’ Ik ging direct achter Jan de Vries aan en samen liepen we nu achter de barakken. Hij deed het volgende verhaal: ‘In het bouwbureau werk ik onder een Schütze. 82-2 Die man liep vanmorgen het Lager uit op weg naar het bouwbureau. En vlak achter de eikenbosjes bij de Kieschgrube stond hij ineens tegenover een vrouw. Hij schrok en vroeg wat ze hier deed. Zij wilde eens kijken waar haar man terecht was gekomen. Hij begreep hieruit dat haar man een SS-man moest zijn, want anders zou zo’n vrouw hier niet rondlopen, maar ze maakte hem duidelijk dat jij een gevangene was. Ze vroeg hem toen of hij je de groeten over wilde brengen. Eerst wilde hij niet, want hij was bang dat ze erover zou gaan praten. Maar toen ze samen een tijdje gepraat hadden en zij haar omstandigheden had uitgelegd, stemde hij toe. En nu komt hij morgenochtend zelf bij je in de kelder! Contact! God, wat was ik blij! Wat een héérlijke Hemelvaartsdag! Een dag om nooit te vergeten! Die vróúw van mij! Ik raakte buiten mezelf van opwinding en wist niet hoe ik lange
235 Jan bedanken moest! Mijn hémel, wat was ik gelukkig! ‘Dus morgen komt die man bij mij, Jan?’ Ik kon het haast niet geloven! Jan vertelde me nu, dat die SS-Schütze goed was; hij had al héél wat briefjes voor Jan naar huis gebracht en koeken mee terug genomen. Daar had ik zó naar contact gezocht en op elk appèl stond ik notabene naast iemand die me dat contact had kunnen geven! Ik scheen zo’n verrukt gezicht opgezet te hebben toen ik de barak inkwam, dat Beck en Jan Edens vroegen of ik goed nieuws had. ‘Nee’ was mijn antwoord: ‘Niets bijzonders hoor.’ Jongens, kon ik het maar uitschreeuwen; kon ik jullie maar méé laten genieten! Maar helaas, dat kan nu niet. Na het eten zocht ik Jan de Vries weer op. Daar kleefde nu iets van mijn vrouw van thuis aan. Maar Jan was niet in de barak aanwezig. Dat was waar ook, nu schoot het mij te binnen dat hij in het revier elke avond voor ketellikker speelde. Toen ik daar binnenkwam zat Jan daar in lange halen zijn ketel schoon te krabben. Ik wilde nu niet hinderlijk zijn en verdween maar weer. Tegen het naar bed gaan of vroeger nog, zou ik hem wel spreken. Nu moet ik mijn kalmte blijven bewaren! Van de besprekingen met Wiertz kwam vanavond niets. De wereldproblemen moesten nu nog maar even op behandeling wachten. De oorlog was toch nog niet afgelopen en voornamer, véél voornamer was het bezoek van mijn vrouw aan het kamp en het contact dat daaruit aan het ontstaan was! Na een poosje kreeg ik Jan de Vries toch mee. Eerst bood ik hem een sigaret aan en onder het roken moest hij me alles nog eens precies vertellen. Geen ènkel detail mocht overgeslagen worden. ‘Zou ik niet mogen schrijven?’ ‘Ik denk het wel, maar dat moet je morgen maar eens bespreken!’ Daar kwam Frans van de Berg ons tegemoet. De dikke Frans en de lange magere Jan waren vrienden, dus ik liet ze nu maar alleen. Frans mocht hier niets van weten. Er was ook niets meer te vragen en nu kon ik alleen genieten van het geluk dat ik gekregen had! En wàt voor geluk!Wat ben ik ontzettend dankbaar! Dat zoiets op deze vervloekte hei kan gebeuren! Morgenochtend, dat duurt nog zó ontzettend lang! Het zal vreemd zijn tegenover zo’n geuniformeerde SS-kerel te staan! Zou de Schütze er beter van moeten worden in zijn rol als verbindingsman? Hij zal het wel niet voor niets doen.! En zouden we dat kunnen betalen? Ik ben nu al vanaf eind ’40 uit de praktijk. Véél geld zal er wel niet meer zijn. Maar mijn vrouw zal er wel voor zorgen dat het contact blijft bestaan, daar maak ik me geen zorgen over! Wat had ik nu een fantastische avond! Van blijdschap bleef ik steeds aan het ijsberen! Als morgenochtend nou maar niet zo vreselijk veraf was! Toen het Schweinencommando terug was liep Jan Edens met mij het plein op en neer en nu vertrouwde ik hem mijn geheim toe. De Schütze kwam al gauw ter sprake. ‘Ken jij die man, Jan?’ ‘Ja zeker, elke dag maak ik zijn etensketeltje schoon en af en toe krijg ik daarvoor een sigaret.’ Zo, dit was de man waar Jan zo nu en dan een verrassing van kreeg! Ik kon het niet mooier treffen. Jan kon nu prachtig in dat etensketeltje alles aannemen en afgeven! Jan bewonderde mijn vrouw. Een kraan van een ‘wiefke’ vond hij haar en dat vond ik nou ook! Het is weer bedtijd en al gauw liggen we eronder. Dit was een Hemelvaartsdag om nooit te vergeten! Onze Vader…En ik dank U voor al Uw zegeningen. Amen! 83-2 15 mei 1942 Ik was vannacht zó vervuld van het bezoek van mijn vrouw -en daarbij kwam nog de spanning van de komende ontmoeting met de Schütze- dat de slaap er zo goed als bij in schoot! Elk ogenblik moest ik er uit en voortdurend lag ik klaarwakker de heerlijke situatie te overdenken. Ik hoopte toch zó dat dit een doorgaand contact zou blijven! Zou ik brieven mogen schrijven? Was het maar dag, dan had ik tenminste wat afleiding! Mijn voorraad Buckshag was bijna op toen de dag eindelijk aanbrak.
236 Na het wassen ging ik op het plein wandelen. Jan de Vries had mij uitgelegd waar het bureau van de Schütze stond. Dat lag een paar passen van de hoofdwacht af naast de Duitse kapper. Ook had Jan me een beschrijving van de Schütze zelf gegeven. Een grote blonde jonge man met een vrij lang gezicht. Onder het heen en weer kuieren hield ik dat bureautje in de gaten! Van de poort af was het duidelijk te zien. Ik hoopte nu maar een glimp van de man te ontdekken! Waarom? Dat wist ik eigenlijk ook niet, want over een half uur zou hij toch bij mij in de grote kelder komen. Stel je nou eens voor dat hij niet kwam! Dat zou vréselijk zijn, maar via de Vries zou er toch een nieuwe afspraak gemaakt kunnen worden! Eindelijk appèl! In mijn spanning vroeg ik Jan de Vries of de Schütze nou ècht zou komen? ‘Natuurlijk!’ was het antwoord. Het Arbeitsappèl schoot vandaag maar niet op. Het duurde ondragelijk lang voor we het Lager uitmochten. Ik liep meteen door naar mijn kelder om daar de komende ontwikkelingen af te wachten. Nauwelijks was ik echter binnen of ik hoorde voetstappen het trapje afkomen. De deur ging open en er kwam een lange jonge man met een gunstig gezicht binnen die mij vroeg of ik Folmer uit Zeist was. ‘Ja!’ dat was ik! Hij begon te vertellen dat hij bij mij kwam omdat ik hem gevraagd had eens naar de centrale verwarming te kijken. Dit natuurlijk, als er iemand naar de reden van zijn bezoek zou vragen. ‘Ik moet U de hartelijke groeten van uw vrouw overbrengen! Morgenmiddag ga ik naar Zeist. Heeft U soms een boodschap voor haar schrijf dan even een briefje, maar wees voorzichtig! Mocht ze mij wat meegeven, dan krijgt U alles wel via de Vries. Het was of mijn oren tuiten! Er werd mij opeens ook zo ontzettend veel aangeboden! Ik had dit natuurlijk wel gehoopt maar dat het zó vlot zou gaan had ik nooít verwacht! ‘Ik weet niet, hoe ik U bedanken kan! Het énige wat ik voor U kan doen, is na de oorlog een goede getuigenis over U afleggen. Als U echter geld…? Ik kon deze zin niet afmaken, want hij was diep verontwaardigd en zei heftig: ‘Geld? Ik doe dit niet voor geld! Begrijpt U dan niet dat ik bij de SS ben gegaan om zoveel mogelijk te helpen? Ik háát de Duitsers en werk ze tegen waar ik kan! Stel je voor dat ik daar geld voor zou aannemen!’ Het speet me dat ik erover begonnen was, maar hoe kon ik weten dat deze man geen vijand was! Langer kon hij niet blijven, dat zou gevaarlijk worden zo vlak tegenover de hoofdwacht. Maar vanmiddag om één uur zou hij nog even terugkomen om het briefje te halen. Daar ging hij weer. Wat was ik die man dankbaar! Nu begreep ik ook waarom hij dit voor ons deed. Zouden er méér zo zijn in de SS.? Dan zou ik niet meer klakkeloos mogen oordelen over deze mannen, dat had ik nu zelf ondervonden! Toen de Schütze weg was, ben ik eerst maar eens even gaan zitten om mijn gedachten te ordenen want eigenlijk was ik met stomheid geslagen. Onwezenlijk, onbegrijpelijk, héérlijk! Toen het goed tot mij doordrong kwam de reactie en daar kwamen de tranen! Ik liet ze maar gaan, niemand had er last van en ik voelde dat het mij opluchtte! Zo, en nu moet ik maar eens naar de garage gaan en daar flink werken om straks na het hapje van Jan een brief te schrijven! Die Schütze had ook iets gezegd van geregeld -een of twee keer in de week- een brief te schrijven, maar dat wist ik niet meer precies. Ik voelde me als een kind dat in de war geraakt is door veel te veel móóie cadeaux! Het was prachtig weer en daarom duwde ik de wagens naar buiten om ze op te poetsen. Op het plein vóór me ging het lugubere spel met de Joden onophoudelijk door. Ik kon misschien beter binnen gaan werken maar de zon scheen zo heerlijk en ik moest sterk en gezond blijven. Misschien kwam er nu gauw een gelegenheid om er met de wagen vandoor te gaan. Ik zou na een poosje mijn vrouw een adres kunnen vragen waar ik onderdak zou kunnen krijgen! Geen gek idee maar in ieder geval moet ik daar nog even mee wachten, want stel je voor dat die SS-man toch niet te vertrouwen zou zijn en mijn brieven zou nalezen. Ik moest voorzichtig blijven. De man leek mij volkomen betrouwbaar maar je kunt nooit weten! Aan de andere kant zou Jan de
237 Vries er allang ingetrapt zijn als de Schütze niet te vertrouwen was geweest. 84-2 Wie weet hoeveel er bij de N.S.B. of de W.A. zitten òf voor spionagewerk òf om de mensen te helpen? ‘Goede morgen!’ klonk een stem achter mij. Het was de Schütze die voorbij kwam. Wat klonk dat heerlijk! Ik ging eens kijken waar hij heenliep. Hij ging de hoofdpoort uit en een paadje tussen het eikenhakhout in dat naar de Schieszstand leidde. Hij ging vast naar dat bouwbureau waar Jan mij van verteld had. God, wat had ik een geluk! Een geluk dat bitter werd vergeleken met die arme Joden die daar maar voortdurend gemarteld werden. Bij de SS-keuken was Berg bezig met een paar gevangenen de slangen uit te rollen. Het uitgewalste gedeelte moest zeker bespoten worden. Daar suisden twee krachtige stralen de lucht in! Het is altijd weer een fascinerend gezicht; dat krachtig omhoog spuiten van het water! Berg stond iets te brullen. Een van de slangen moest op de mensen voor de wals gericht worden. Dus dat verdomde pesten begon weer! ‘Nee, niet zó, Sauhund! Spuit das verdammtes Vieh ook vol. Vlak vóór de wal spuiten zeg ik je!’ De gevangene, die dit moest doen saboteerde kennelijk. Kijk, hij vertikte het gewoon! Daar liep Berg al op hem toe gaf hem een schop en corrigeerde de richting van de straal. Maar de gevangene liet zich niet dwingen Hij spoot vóór de Joden en niet erop! Een dappere kerel! Berg ging er weer op af trapte de man nog eens en corrigeerde weer de richting van de straal, maar hardnekkig veranderde de spuit van richting. Vol bewondering stond ik te kijken naar deze ongelijke strijd. Berg werd wild van drift. Met een stok vloog hij op de man af en sloeg er uit alle macht op los. Deze liet nu de slang los, zodat het water alle kanten op spoot! Berg moest terug anders werd hij nat. De gevangene nam de slang weer op, maar Berg brulde: ‘Liegen lassen und hier kommen!’ Van alle kanten stonden vriend en vijand toe te kijken en Berg moest zijn gezicht zien te redden. De gevangene meldde zich in correcte houding met zijn muts in zijn hand. Onze beul wist niet anders te doen dan zijn morele overwinnaar met een geweldige snelheid aan te vallen en toe te brullen: ‘Am Tor, Am Tor!’ De Jood liep de richting van de poort uit met Berg -al schoppende- achter zich aan. Bij de Blockhut werd hem echter door een Blockführer beentje gelicht waardoor hij op de keien smakte. Langzaam krabbelde hij weer overeind, maar een schop deed hem weer languit over de straat vliegen. Hij scheen nu niet meer op te kunnen staan en kroop op handen en voeten verder. Berg liep er omheen te draaien. Ze waren nu vlak bij de poort. Hoe zou hij het best het slachtoffer de genadeslag kunnen geven? Het was toch ‘ungehört’ om een bevel van een dapper Germaan, opgevoed in ‘Blut und Eisen’, niet op te volgen? Bij de schildwacht zakte de arme kerel door zijn ellebogen en bleef liggen. God zij dank, misschien kwam hij er nog goed af! De schildwacht kreeg van Berg de opdracht om met zijn bajonet eens te prikken, want misschien was alles gesimuleerd! Nee, de schildwacht deed het niet goed. Berg zou het wel eens doen. Maar wat was dat? Geweldig, de schildwacht gaf het geweer niet uit handen! Berg vloekte en tierde, maar de schildwacht wees naar de hoofdwacht. Heerlijk was dat! Die dierlijke beul verloor alwéér! Ondertussen was de Jood weer verder gekropen. Net zou hij de hoek omslaan om Am Tor te komen of daar gaf Berg hem een formidabele schop. Het was net of het slachtoffer van de grond opgetild werd! De man kwakte neer, maar hij bleef niet liggen. Langzaam maar zeker kwam hij overeind alsof hij déze strijd niet wilde verliezen. Maar nauwelijks stond hij of hij viel weer voorover. Het was teveel geweest, arme jongen! Berg keerde terug naar de wals. Zou hij nu nog niet genoeg hebben of moest hij zijn nederlaag wreken? Een van de R-Joden werd uit het groepje voor de wals weggetrokken. Wat zou er nú weer beginnen? Een vuile streek Berg, we zullen je ná de oorlog weten te vinden; ellendeling! Gevierendeeld moet je worden in een langzaam tempo! De Jood -die eruit getrokken was- kreeg nu de slang in zijn handen geduwd. Hij zou wel zo meegaand zijn om zijn kameraden wat op te frissen! Daar spoot het water met horten en storten de slang uit om geleidelijk in een regelmatige waterkolom over te gaan. Kom man! Toon je het voorbeeld van die Held waardig! Gooi weg die slang! Verdom het nu! Ik kon het haast uitschreeuwen! Maar de straal spreidde
238 zich over de Joden uit. Verloren? Berg stond weer te grijnzen! Kom nou toch Jood, toon je trots! Laat zien wat jullie waard zijn! Smijt weg dat ding! Gelukkig gebeurde er wat anders. Deze Jood viel flauw. Met een kwak viel hij op de sintels en weer tolde de straal als een dolle in het rond.85-2 Het water werd afgesloten en langzaam zakte de straal af. Wat zagen die Joden er uit! Ze dropen van het water. Maar het oude ras had gezegevierd De bewusteloze werd danig onder handen genomen, maar hij bleef buiten westen. Een paar gevangenen kregen de opdracht om hem Am Tor te leggen. Ondanks die twee liggende figuren had Berg verloren. Zou hij zo razend geworden zijn door het feit dat hij hun lichamen wel kon vernietigen, maar dat hij geen vat had gekregen op hun geest? Ondertussen zette ik de wagens maar weer binnen. Het werd tijd om aan mijn brief te beginnen! Zou ik dit allemaal moeten beschrijven? Niet doen, mijn vrouw zou er beroerd van worden en ze heeft het al moeilijk genoeg! Ik schreef de brief in mijn kelder. In hoofdzaak ging het over mezelf in verband met een eventuele revisie van het vonnis. Ik vroeg, of ze de advocaat nog eens wilde bezoeken omdat ik het zo raar vond dat we zolang in dit kamp bleven! Zelfs schreef ik dat ik niet durfde te ontvluchten met het oog op haar en de kinderen! Waarom ik dat schreef? Ik weet het niet meer. Ik was toch doorlopend bezig met dat ontvluchtingsplan? Ik wilde haar ook niet angstig maken voor een mogelijk mislukken van de vlucht en bovendien was ik nog niet helemáál zeker over de betrouwbaarheid van de Schütze. Soms doe je dingen die je later niet goed meer kunt verklaren. Ik begrijp mezelf vaak niet! De ontvluchtingskans moet en zàl ik wagen voor het te laat is! Waarom doe ik het dan niet? Angst? Bang om het mooie baantje te verliezen? Gebrek aan zelfvertrouwen? Lafheid? Ik weet het niet, misschien is het wel dat onzinnige vertrouwen: ‘Mij zal zó iets afschúwelijks vast niet overkomen!’ Er waren nog dingen waar ik dringend om vroeg. In de eerste plaats sigaretten, verder wat geld en -als ze er aan kon komen- surrogaat suiker, want aan zoetigheid had ik een geweldige behoefte! Verder nog wat vitamine om op krachten te blijven. Het was nu twaalf uur en ik had nog een uur de tijd voordat de man zou komen. Ik kon moeilijk nog langer in de kelder blijven en daarom ging ik maar naar de garage, al had ik daar weinig zin in! Ik was niet erg tevreden met mijn brief; er stond zó weinig hartelijks in. Ik voelde me bij het schrijven nog geremd over de onzekerheid omtrent onze verbindingsman, al wist ik eigenlijk wel dat hij goed was. Daarom had ik in de brief beloofd de volgende keer wat langer en wat hartelijker te schrijven. Het valt ook niet mee in de kelder zo’n brief te moeten opstellen als ieder moment Witte Muizen binnen kunnen vallen. Weet je wat, vanavond ga ik beginnen met een soort van dagboek. Uitgebreider dan de aantekeningen van nú, dan kan ik die als brief meegeven aan de Schütze. Elke avond kan ik dan over mijn leven en dat van mijn vrienden schrijven! Een pracht idee! In de garage kwam ik in gesprek met Burgers. Hij vertelde mij dat vandaag de beroepsofficieren gepakt zouden worden. ‘Maar hoe is het mogelijk om die grote groep in één dag te arresteren?’ vroeg ik. ‘Ze worden ook niet thuis gearresteerd, ’ zei Burgers ‘ze hebben allemaal een oproep gekregen om zich op bepaalde plaatsen te melden en daar worden ze gearresteerd!’ Ik moest even lachen. Net of onze officieren zich doodkalm op zouden laten pakken! ‘Hebben ze dan een briefje thuis gekregen met de boodschap dat ze hierbij onder arrest stonden?’ vroeg ik. ‘Nee, ’ zei Burgers ‘In de krant heeft een oproep gestaan, dat de beroepsofficieren vandaag op bepaalde plaatsen moesten verschijnen. De reis kosten heen en terug zouden worden vergoed. Voor de terugreis zouden zelfs speciale treinen lopen!’ besloot Burgers lachend. ‘Dus je weet nu al dat het maar verlakkerij is!’ vroeg ik. ‘Welja ’ zei Burgers ‘Oorlog is oorlog en die kerels hebben zich niet aan hun eed gehouden.’ Ik was benieuwd hoeveel er in zouden tippelen! Het zijn toch wel fraaie methodes die onze beschermers gebruiken! Waar blijft het eind van deze terreurdaden? Straks volgen nog de
239 beroeps- onderofficieren en dan de reserve officieren Het doel is natuurlijk het deporteren van alle weerbare mannen. Wie weet hoe gauw dit allemaal al gebeurt vooral als het Duitse leger uitgeput begint te raken. We zullen dan nog voor het behoud van deze Europese cultuur mogen werken. Zou het niet het einde van Duitsland betekenen als straks onze mannen in groten getale de Duitse arbeiders moeten vervangen? 86-2 Zou de mof nog steeds niet inzien wat een uitstekende saboteurs hij van ons gemaakt heeft? Ik sprak er niet verder over met Burgers. Zodra we het over een dergelijk onderwerp hebben, blijkt de kloof tussen ons onoverbrugbaar te zijn. Vooral omdat ik weet dat elk gesprek hierover doodloopt op zijn angst! Angst voor verlies omdat de N.S.B.ers weten dat van een teruggang op hun verraderspad niets meer kan komen. Ze klemmen zich nu als slaven aan hun meester vast. Alles wat die meester uitkraamt wordt goedgevonden en met kinderlijke heftigheid nagebootst. Zo voelen ze zich sterk en wordt hun angst overstemd. Het was nu kwart voor een. Voor alle zekerheid ging ik vast naar de kelder toe. Vóór de kelder stonden de SS-soldaten klaar voor de wachtaflossing. Eindelijk hoepelden ze op en daar kwam de Schütze aanwandelen. In de kelder nam hij het briefje van me over en inspecteerde op zijn gemak het inwendige van de kachel. Ondertussen ging het gesprek door. ‘De verbinding zal in het vervolg door Jan de Vries in stand gehouden worden.’ zei hij: ‘Dat is een speciale vriend van mij!’ ‘Ik ben U geweldig dankbaar! U weet niet wat het voor mij betekent om contact te hebben met huis! Wanneer zou ik weer mogen schrijven?’ ‘Daar kunt U nu al mee beginnen, ik hoop maandag a.s. de post terug te bezorgen.’ Dat was meer dan ik had durven hopen, zelfs na het eerste bezoek. Ik drukte nogmaals mijn grote dankbaarheid uit! ‘Hoe zwaar is U gestraft?’ vroeg hij. ‘De eis was levenslang’ zei ik: ‘Ik hoop niet dat het vonnis herzien wordt!’ ‘Dat is niet mooi, vooral als je hier zolang moet blijven wachten!’ Dus tòch revisie! Daar ging hij weer. Wat was ik hem dankbaar! Dat had ik nu volledig aan mijn vrouw te danken! Het was haast te mooi om waar te zijn! Voor alle zekerheid bleef ik nog even in de kelder het zou misschien opvallen als ik er meteen uitkroop. Morgenmiddag zou hij bij mij thuis zijn. Oh, wat benijdde ik die man! Na een kwartier stapte ik ook op. De wachtcommandant zat heerlijk achter zijn venster te dutten, alles was safe! In de garage zat de familie weer broederlijk om de tafel een oneindig aantal sigarenkistjes in elkaar te slaan. Er heerste een gezellig getik, begeleid door radiomuziek. Zelfs Tito leek het prettig te vinden om een praatje met ons te maken waarbij hij steeds oplette of er niet teveel kapot geslagen werd. Omdat ik daar nogal eens last van heb deed ik extra mijn best om de latjes te sparen. Tito moest eens weten dat ik dit hout in de kelder in hoofdzaak als aanmaakhout gebruik! Het brandt uitstekend door de droogte en de maat is prettig. Toen de bel ging zocht ik direct Jan Edens op om hem te vertellen hoe alles gegaan was. Je kon aan hem zien hoe veel genoegen hem dit deed! Hij stelde nu voor om de boodschappen zelf aan te nemen; dat zou hij wel met Jan de Vries bespreken. Die hoefde dan niet met zulke gevaarlijke dingen rond te lopen. Hij kon dat zelf heel gemakkelijk doen. Vooral omdat het Schweinencommando volledig vertrouwd werd. ‘Bedankt voor je hulp, Jan! Dus jij spreekt alles met de lange af?’ ‘Komt in orde!’ was het antwoord. Fijne kerels! Onder het eten hoorde ik van Boerrigter, dat de Amsterdamse distributiezaak berecht was. De straffen waren erg zwaar. Zo hadden Kessler en van Dieren de doodstraf gekregen en Bakker acht jaar. Dat is natuurlijk weer als afschrikwekkend voorbeeld bedoeld. Vreselijk, voor deze jongens om hiervoor je leven te moeten verliezen! Om drie uur moest iedereen weer aantreden. Waarom? Niemand wist het, zelfs de Lageroudste wist niet waar het over ging. Toen we op de appèlplaats aangetreden stonden
240 moesten de aardappelschillers inrukken. Ik rukte ook in, om ze daarbij te helpen en toen Jan Edens mij zag gaan rukte hij ook in om zijn plicht te doen. Daar was niets tegenin te brengen, op halve dagen waren wij officiéél aardappelschillers! Nauwelijks waren we uit onze rijen of daar klonk de stem van Nelis: 86a-2 ‘Ich werde euch lernen, Blockführer, bemerken Sie zich mal, warum es geht: Die lieben Herren haben ihre Pflichte gegenüber uns wieder verlernt. Heute nachmittag wieder ringelpieszen. Ich werde diese Elementen klein haben!’ Onze plichten tegenover de beulen hadden we weer verleerd. Daar zouden de gevangenen de hele middag van kunnen genieten! Ik had diep medelijden met de RJoden! Am Tor stonden nu de beide slachtoffers van het waterballet overeind. Ze hadden het koud en stonden voortdurend te rillen. We konden de arme jongens niet helpen! Maar wacht! Misschien lukt dat toch! Ik sprak met Geesink en de zaak was in orde. Vooral nadat ik had uitgelegd wat die kerels gepresteerd hadden!. Binnen tien minuten was Geesink met hulp van de Stubeoudste in bezit van twee stel vuil maar droog ondergoed. Ik ging me nu zogenaamd voor het een en ander melden bij de Blockhut en terwijl ik daar stond zei ik tegen beide mannen, ná elkaar, verlof te vragen om naar de w.c. te gaan. Ze moesten dan in de w.c. kruipen achter Block 2. Uitstekend, dat zouden ze doen. Nu moest ik mijn aanwezigheid hier nog aan de Moffen verklaren. Op mijn geschreeuw : ‘Blockführer vom Dienst!’ kwam de man zijn huisje uitlopen. Ik vroeg hem of hij Burgers wilde waarschuwen, dat er kans was dat de ontsteking van de Citroën nog aanstond. Hij vatte dit kennelijk als iets heel ernstigs op en liep op een drafje naar Burgers, die op zijn beurt de garage inging. Ik wachtte het resultaat af. Gelukkig was alles in orde. Toen de Blockführer er weer aankwam zei ik tegen de Jood, dat hij moest vragen of hij even weg mocht gaan. Na een kwartiertje stonden ze weer Am Tor -dank zij het organisatietalent van mijn makelaar- met droog ondergoed! Het ringelpieszen ging weer in groot verband, d.w.z. hopeloos! Plotseling moest de Marechaussee uittreden om het exerceren voor te doen. Zoiets hadden we hier nog nóóit gezien. Alle schillers stonden er naar te kijken. Die mannen hielden de eer van hun corps zelfs hier nog hoog! Het schillen werd vervelend. Jan en ik staken er maar eens een sigaret bij op, want we durfden met de aanwezigheid van al die Witte Muizen buiten niet te gaan slapen, hoe de sokkenstoppers -tuk op een trekje of een peuk- ook beloofden als engelen over ons te waken! We maakten het ons nu maar gemakkelijk door tegenover elkaar te gaan zitten met de rug tegen een paal. Jan’s bewegingen werden hoe langer hoe trager en eindelijk zakte zijn hoofd in diepe slaap achterover! Dat kon ik niet aanzien! Ik gaf de sokkenstoppers een ‘witte’ en zo ging ik achter mijn schutsengelen ook in slaap. Toen ik wakker werd was het haast weer tijd voor het appèl. Veel mensen lagen AmTor, allemaal slachtoffers van het ringelpieszen. Ik bedankte de sokkenstoppers voor hun service en ging me klaarmaken voor het appèl. Ook Jan had heerlijk geslapen. Alleen had hij een stijve nek gekregen door het achterover hangen van zijn hoofd. Één ding viel mee. Berg was er niet en Nelis scheen ook weg te zijn gegaan. In ieder geval werd het ringelpieszen deze tweede helft van de middag door de Blockoudste geleid onder toezicht van de Blockführers in de Blockhut. Het appèl ging vrij vlot tot we Berg aan zagen komen. Toen ging er een zucht door de rijen. De mensen hadden nu wel genoeg gehad. Waarom moest hij zelfs dit appèl verpesten? Hij liep al wat sneller met dat beruchte papiertje in zijn hand. Maar…hij bracht goed nieuws! Er werden koks gevraagd! Hoorde de massa dat wel goed? Koks gevraagd? Kok- keuken- nóóít meer honger! De mannen werden er akelig van! Koks gevraagd- de honderdduizend uit de staatsloterij was er niets bij! De stem van Berg brulde nu officieel :’Wer ist Kok?’ Het woord ‘kok’ zei hij keurig in het Hollands. Dat waren ze àllemaal, behalve degenen die met hun baantje tevreden waren d.w.z. die genoeg konden organiseren. Maar er was
241 een enorme belangstelling voor om in de keuken te komen! Maar zoveel koks konden de Moffen niet gebruiken. Berg bulderde nu: ‘Wer diplomiert Küchenmeister ist soll raus treten!’ Ik lachte me slap! De meest gerenommeerde bietsers verlieten hun rijen als gediplomeerd kok! Daar stond nu de trots van ons Lager ongeveer dertig man, allemaal gediplomeerd! Berg liep dit uitgezochte stelletje langs. Ik zag hem al rood aanlopen en daar barstte hij al los: ‘Verdammte Bietser weggetreten, sonst trete ich euch in die Arsche!’ De laatste en minst vlugge gediplomeerde kreeg een voltreffer van een schop in zijn kruis! 87-2 Hoe kon Berg nou boos worden op zo’n stel? De humor lag er toch duimendik bovenop? Het zou een film waard zijn om die koks daar te zien staan; elkaar opzij dringend om maar zo dicht mogelijk bij Berg te komen en uitgekozen te worden om in het concentratiekampparadijs geplaatst te worden! Weer veranderde Berg van tactiek nu bulderde hij : ‘Wer hat schon in einer Küche gearbeitet?’ Ongeveer vijftien man schoten naar voren, waarvan de helft bestond uit de vorige gediplomeerden! De gediplomeerden die zich nu niet aangemeld hadden waren zeker nooit in de gelegenheid geweest practisch te werken. Daar stonden ze nu de nieuwe aspirant-koks. Weer zo’n uitgezocht stelletje, maar er waren er dit keer in ieder geval een paar bij die voor kok konden doorgaan. Ook Berg scheen in de gaten te hebben dat ruim de helft de euvele moed had zich op een denkbeeldige keukenervaring te beroemen! Hij pikte de zware jongens er tenminste uit en zette ze apart. Ze gingen keurig netjes in de rij staan, overtuigd dat ze uitverkoren waren. Maar daar sprong Berg op hen af en bulderde: ‘Wie ein Frechheit! Am Tor, Am Tor!’ Als de wind sprongen de gediplomeerden met keukenervaring die richting uit; een weg die ze al zo vaak hadden moeten afleggen! Schouderophalend stonden ze daar! De wereld wilde niet goed gedaan worden! Ze waren toch gediplomeerd, plus ervaring? En nu werden de kerels die alleen maar ervaring hadden uitverkoren! Wat een onbegrijpelijke sollicitatie! De komedie was echter nog niet afgelopen; er stonden nog acht kandidaten en er waren er maar drie nodig! We lachten ons dood om de fantasie die door het merendeel van de kandidaten werd uitgekraamd, toen Berg naar hun oude werkkring vroeg. Ze waren allemaal kok of bij-kok bij het leger of de marine geweest. Berg verkondigde zeer terecht dat hij medelijden had met het Nederlandse leger. Toen de kandidaten enige bereidingswijzen moesten opnoemen was het voor ons helemaal te gek! Het bleek echter dat ze allemaal wisten hoe er aardappels gekookt moesten worden, waarop Berg opmerkte dat ze die ervaring wel op illegale wijze in het kamp opgedaan zouden hebben. Het was een kostelijk toneeltje, vooral toen een van hen opmerkte dat hij het niet kon uitleggen maar wel vóórdoen! Uiteindelijk bleven er drie man over die alle drie bij-kok in het leger waren geweest. Maar we waren maar wat blij dat Frans van de Berg in de keuken chef bleef! Stel je voor dat wij van dat zootje bietsers afhankelijk zouden worden! Op weg naar de barak had ik het gevoel naar een lachfilm gekeken te hebben. Na het eten bespraken Jan Edens de Vries en ik wat de veiligste weg was om brieven en eventuele pakjes in mijn bezit te krijgen. Het eenvoudigste was, dat Jan Edens de brieven in het keteltje ontving en afgaf. Uiteindelijk kwam hij dagelijks in mijn kelder! De organisatie zat perfect in elkaar! Natuurlijk konden ze erop rekenen al die heerlijkheden te delen, want voor mij waren die brieven hoofdzaak! Ik had zo’n gevoel alsof ik weer met één been in de buitenwereld stond! Vermoeidheid en loomheid waren van me afgevallen en ik had weer de behoefte om mijn lichaam in een goede conditie te houden. Wie weet wat er allemaal nog zou gebeuren? Ik vertelde Jan de Vries, dat de Schütze zwaar beledigd was toen ik hem geld wilde aanbieden. Ook de Vries vond die houding buitengewoon! ‘Misschien is hij gecharmeerd van je vrouw!’ bedacht hij nu. ‘Hij vertelde dat hij hier was om onze mensen te helpen. Wist je dat niet? Hij zei toch dat hij een vriend van je was? vroeg ik.’ ‘Jawel, maar ik heb hem hier pas leren kennen en dan blijf je wel eens twijfelen, al doet iemand nog zoveel voor je. Je maakt hier
242 zóveel ellende mee dat je aan het goede haast niet meer kunt geloven. Achter elke goede daad zoek je hebzucht!’ Die gedachte heb ik ook vaak! Trouwens, het zou voor de smaak van de man pleiten als hij gecharmeerd was van mijn vrouw! Ik ben ervan overtuigd, dat zij daar voordeel voor mij uit zou halen ! Ze zou er àlles voor overhebben om iets voor mij te kunnen bereiken! Voor de vrouwen in het algemeen heb ik diep ontzag gekregen sinds Scheveningen. Wat zij daar gepresteerd hebben, grenst aan het ongelofelijke! Ik herinner mij die vrouwen nog zó goed die -ondanks alle martelingenvolhielden hun mond te houden! Er was over het algemeen een groot verschil tussen de houding van de mannen en die van de vrouwen als zij voor het éérst in de cel kwamen.88-2 Bij de vrouwen kwam het contact met de andere cellen direct tot stand. De nieuwelinge hoorde dan: ‘Hé Juffrouw, wat heb jij op je geweten?’ En als ze dat verteld had, werd ze direct overstelpt met nuttige raadgevingen. Wanneer deze vrouwen door de Gestapo gehaald werden waren ze meestal in staat van een soort hysterische extase.Ze hielden zich kranig! Vooral om bij hun terugkeer bij hun lotgenotes een goed figuur te kunnen slaan! Bij zo’n terugkeer klonk het dan ook steeds: ‘En, hoe was het?’ en dan was het een hele triomf om terug te kunnen schreeuwen: ‘Lekker niets losgelaten!’ Ondanks het strenge verbod om te mogen spreken, kwekten ze de hele dag door. Ook waren de vrouwen naar verhouding ook veel sterker vertegenwoordigd in de donkere strafcellen dan de mannen. Zo heb ik eens een vrouw -die het heel moeilijk had- in de donkere strafcel tekeer horen gaan. Deze cellen liggen niet zo heel ver van de wacht af. Toen het ’s avonds stil werd klonk er een gilstem die een lezing hield over Hitler en zijn trawanten! We genoten en waren vol bewondering! Elk ogenblik werd ze onder handen genomen, maar nauwelijks ging de celdeur weer dicht of ze ging weer in het Duits verder! Wat een kranig mens! Het werd voor mij weer tijd om naar binnen te gaan. Ik wilde ook met mijn schrijven beginnen. Onder het fluiten van: ‘Happy days are here again!’ verdween ik in de barak. God, wat voelde ik mij gelukkig! Twee kantjes schreef ik vol over het leven hier, over de moeilijkheden maar ook over de humor die ons leven hier nog dragelijk maakt. Mijn potlood kraste maar eindeloos door! Heerlijk, om zo in gedachten weer thuis te zijn! Morgen weer verder, net zolang tot de brief weggebracht kan worden! Jan Edens kijkt weer bedenkelijk dat er zoveel geschreven moet worden. Hij schijnt dat niet zo gezellig te vinden. Daar gaat de bel! Weer het einde van een dag die voor het kamp somber en zwaar was maar voor mij een geluksdag! Tot morgen mensen! 16 mei 1942 Wat heb ik gisteravond toch genoten tijdens het schrijven naar mijn vrouw! Alle zwaarte leek van mij af te vallen! Het schrijven is een verlichting van de geest. Een voorrecht dat onbetaalbaar is! Ik voel me nu zo dicht bij mijn gezin! In deze vreselijke tijd heb ik pas begrepen wat ze mij waard zijn. Hoe vreselijk er ook geleden wordt in de gevangenissen en de kampen toch is er voor velen een extra dimensie toegevoegd in het bestaan, al was dat de bedoeling van deze instellingen niet. Heel veel mensen zijn toch tot een soort inkeer gekomen en zijn gaan begrijpen waarin ze vroeger gefaald hebben. We zien nu onze ijdelheid, egoïsme en genotzucht! We voelen nú wat ons gezin voor ons betekent! We weten natuurlijk wel dat héél wat van onze idealen die hier gevormd zijn, duchtig op de proef gesteld zullen worden als we weer in de maatschappij mochten komen. Het normale leven stelt nu eenmaal andere eisen dan het leven dat we hier hebben. Het huwelijk is voor ons een heilig begrip geworden, een Godsgeschenk waar we niet achteloos mee mogen spelen. Ik weet nu dat mijn leven zoals het was door mijzelf is gemaakt. We zijn toch in de gelegenheid gesteld om met onze talenten te woekeren en wat heb ik ervan terechtgebracht? Een leven dat bestond uit ijdelheid en schijn! Maar nu heb ik na een geweldige strijd het gevoel of ik na ontelbare duikelingen weer op mijn voeten terecht ben gekomen! Ik geloof nu te weten wat schijn en wat werkelijkheid is!
243 De levenswaarden zijn voor mij nu anders gesteld. En mocht ik toch nog eens in de fout gaan, dan weet ik dat ik als een duikelaar weer op mijn voeten terecht zal komen. God geve ons de kans om dit mee te mogen maken! We zijn zo dankbaar voor het leven omdat we het leven hebben leren kennen. Al staat het soms zó dicht bij de dood, dat we het verschil niet meer zien en voelen! Ik denk dat dit er ook de oorzaak van is dat ter dood veroordeelden vaak zo kalm zijn op het moment van hun grootste avontuur! Ik werd uit mijn overpeinzingen getrokken door een stem die schreeuwde: ‘Het is vandaag weer zaterdag!’ Zaterdag, onze feestdag! We zullen maar hopen dat het weer eens een goed weekend wordt. We hebben dat allemaal hard nodig! Ik ga me wassen en eet dan het restje brood op. Buiten blijft het eigenaardig weer; droog en vrij veel wind. Als dit een tijdje aanhoudt en er komt een natte zomer, dan is er grote kans dat de oogst mislukt. 89-2 Maar ja, deze winter hadden we ook verwacht dat we tegenover hongersnood zouden komen te staan, want de oogst van 1941 was door al die regen grotendeels mislukt. Maar naar de verhalen te oordelen van mensen die pas binnenkomen -vooral van zwarthandelaren- was er nog voldoende te krijgen. Voor ons was dat een teleurstellend bericht! We hadden het er graag voor over om hier nog minder te krijgen, als de boel maar in elkaar donderde! Hongersnood, chaos, Hitlers’s einde! Als in Scheveningen de pot -kwalitatief of kwantitatief- sterk achteruit ging gaf dat gegeven ons toch weer moed, want zelfs hierin zagen we het naderend einde van de Nazi’s. Buiten maakte ik nog even een praatje met van der Putte de Lageroudste. Hij vertelde dat we Maandag met z’n allen aan de lopende band gekeurd zouden worden. Hij vermoedde dat de buitenwereld protesteerde tegen al dit beulswerk en de Mof moet toch aan de bevolking tonen dat hij het zo goed met ons meent? Hij zou toch onze vermolmde cultuur nieuw leven inblazen? Ik ben benieuwd hoe dat a.s. Maandag zal gaan! We liepen nu Geesink tegen het lijf die in gezelschap was van enkele nieuwelingen. Hij wist ook al van de a.s. keuring en om de moed er bij de zwarthandelaren in te houden vertelde hij dat zo’n keuring elke drie maanden gehouden werd. Wie afgekeurd was werd kapotgeschoten bij de Kieschgrube! Vol angstige spanning keken de kerels naar hun profeet! Ik liep maar door, anders zou ik de mop verraden. Geesink was natuurlijk bezig een of andere transactie met die kerels op touw te zetten en nu moesten ze van te voren wat murw gemaakt worden! Geesings methodes waren heel uitzonderlijk, maar succesvol! Daar wandelde het stelletje weer met mijn makelaar in hun midden. Een pracht heerschap! Als van zijn leven hier een film gemaakt zou worden kregen de mensen een aaneenschakeling van komische scènes te zien! Na het Arbeitsappèl gingen we het Lager uit. Onderweg zag ik de Schütze staan, wat me een warm geluksgevoel gaf. Die man zou vanmiddag bij mijn vrouw zijn!’s Morgens is mijn eerste gang altijd naar de garage maar nu wilde ik van tactiek veranderen. Voortaan zou ik eerst naar de kelder gaan, want anders zou het iedereen opvallen wanneer de Schütze en ik af en toe tegelijk bij de kelder zouden komen. De afspraak was dan wel dat alles via Jan Edens zou lopen, maar het kon toch voorkomen dat de Schütze mij zelf zou willen spreken. Na in de kelder stof afgenomen te hebben ging ik naar de garage. Daar bleek dat Tito mij zocht. Hij vroeg me waar ik gezeten had en ik legde hem uit dat ik het water van de centrale verwarming aan het aftappen was… Ik hoefde mijn zin niet af te maken. ‘Schon gut’ zei hij en daarmee was de zaak ‘erledigt’. Wat mooi toch dat vertrouwen! Tito vertelde me dat er palen gehaald moesten worden en dat ik mee moest. Al gauw reden we het Lager uit. In de cabine zaten Tito en de N.S.B.chauffeur en in de laadbak Dikke Willie met vier gevangenen. Ik ging in de wagen staan. maar dat werd me door de Dikke verboden. Dat staan hoorde zeker ook bij ‘Fluchtversuch’! Inplaats van linksaf Laan 1914 in te slaan reden we de richting Oud-Leusden uit. Daar had je het oude kerkje al en verderop het hotelletje. Wat een bekende punten allemaal!
244 Nu sloegen we rechtsaf de weg in die naar de Leusderheide loopt om vandaar op de Woudenbergseweg te komen. Onze heide was nog niet zo erg veranderd. Ginds stond nog de oude open paardenloods en rechts lagen onze schietbanen. Hoe vaak hadden we daar geen schietonderricht gehad! Het barakkencomplex bij de ingang aan de weg was prachtig opgeknapt. Het zag er in onze tijd weinig uitnodigend uit! We hadden toen ook maar weinig over voor defensie! Op het oude terrein, waar vroeger artillerie en cavalerie de eerste buitenrijlessen kregen, lagen nu stapels boomstammen. Op dit moment voelde ik weer duidelijk de vernedering van de Duitse overheersing! Àlles hadden die Moffen met hun klauwen bezoedeld, zelfs de natuur leed onder hun druk. Overal zijn onze bossen vernield! Kijk maar, hoe aan de overkant van de weg het bos toegetakeld is! Hoeveel jaren moeten er overheen gaan voor die lidtekens verdwenen zijn? Bij de grote stapel stammen stopten we. ‘Opladen!’ klonk het. 90-2 Met z’n vieren moesten we ongeveer even grote stammen uitzoeken en op de vrachtwagen laden. Ik hoorde nu dat ze bestemd waren voor de nieuwe prikkeldraadhaag om de nieuwbouw. Onder het werken keek ik om me heen of er een redelijke kans was om te ontvluchten, maar we waren hier op vlak terrein. Ongeveer honderdvijftig meter van hier begon de bosrand en vlak achter dat bos lag het kamp. Ik zou dan een heel lange weg moeten afleggen om in de buurt van Zeist te komen. Daarbij kwam nog dat ik die honderdvijftig meter zou moeten afleggen op klompen. Gekkenwerk! Over een paar uur zou ik in het strafcommando zitten met een rode lap! Ginds op de weg reden een paar fietsers en daar kwam notabene een burgerruiter de weg afdraven! Hoe was zoiets nog mogelijk? Bestond dat nog? Wat een tegenstelling; die ruiter die met volle teugen van zijn vrijheid genoot en wij ploeterend in verdrukking, uitgeteerd door honger en mishandeling, bedreigd door de dood! Een wilde vlaag van jaloezie overviel mij! Waarom ik hier en jij dáár? Waarom moest die kerel zijn vrijheid zó aan ons opdringen? Ik maande mezelf tot kalmte, want ik begreep de onredelijkheid van mijn gevoelens, maar het was ook wel een nare confrontatie! Was ik maar in het kamp gebleven, daar wisten we niet tenslotte niet beter! Na een uur was de vrachtwagen volgeladen en reden we terug naar het kamp. Onderweg keek ik goed uit of ik misschien nog bekenden zou zien. Wat natuurlijk niet het geval was, want wat hadden die hier te zoeken? Bij de nieuwbouw werden de stammen op een hoop gesmeten en gingen we weer terug om een nieuwe vracht te halen. Ik wenste nu maar dat we er mee ophielden, want ik begon een ontzettende honger te krijgen! Ik had vanmorgen maar één sneetje brood gehad en het hapje van Jan zou nu wel op mij staan te wachten! Ik vond het helemaal niet prettig om buiten weer een uur lang stammen te moeten optasten. Tenslotte is dat geen werk voor een Heitzer! Maar enfin, ik mocht niet klagen. De anderen hadden het veel slechter. Mijn vier collega’s bijvoorbeeld, die tegenover mij zaten waren voor dit werk uit een of ander commando geplukt. Ze hadden waarschijnlijk helemaal geen ontbijt gehad, want meestal wordt het ontbijt ’s avonds al naar binnen gewerkt. Dan heb je tenminste een paar uur het idee iets in je maag te hebben! Na onze tweede vracht afgeleverd te hebben mochten we inrukken. Mijn vier collega’s vonden het jammer. Ze hadden naar eigen zeggen een ‘makkie’ gehad, terwijl ik dankbaar was dat ik in mijn eigen kelder aan mijn maaltijd kon beginnen! Ik schaamde me dat ik zó verwend was! Toen ik gegeten had ging ik opgewekt naar de garage. Op het plein kregen de R-Joden hun ‘Erziehung’. Het sterftecijfer zal wel weer stijgen nu de nieuwe groepen hier opgevoed worden. Ondanks alle martelingen was namelijk het maandelijkse aantal doden na die ontzettend strenge winter sterk gedaald. Natuurlijk rekent men hier alleen diegenen die een ‘natuurlijke’ dood sterven, want het fusilleren gebeurt tenslotte buiten het kamp en dat kan toch onmogelijk op rekening van het kamp gezet worden! Kijk, de Tatra schijnt ons weer te gaan verlaten. De wagen werd klaargemaakt om op transport gesteld te worden. Jammer voor Tito, dat hij zijn chef geen herstelde wagen kan
245 afleveren! Voor alle zekerheid maar oppassen dat we hem niet prikkelen en het beste middel daarvoor is je niet teveel te laten zien. Mijn collega’s in de garage schenen deze theorie al in praktijk gebracht te hebben, ik zag ze tenminste in geen velden of wegen. Ik wilde me net op een fatsoenlijke manier drukken, toen Berg de garage binnenwandelde. Hij vroeg mij :’ Wo sind die Andere?’. Ik kon het hem onmogelijk zeggen. Maar of ík hem misschien kon helpen? Het bleek dat hij een lekke band had en nu zou hij graag willen dat Willie die band repareerde, want dat kon hij zo goed. Maar omdat Willie er niet was moest ik het maar doen. Voorzichtigheidshalve vroeg hij of ik dat meer gedaan had. Hoe kon iemand zo iets vragen? Prikten we dan helemaal voor niets regelmatig zó’n Moffenband door? Ik werkte hard aan Berg’s fiets en om een goede beurt te maken poetste ik het karretje helemaal op tot het aan alle kanten blonk! Berg is een voornaam iemand hie,r ik kan zijn steun best gebruiken. Toen ik het karretje terugbracht werd ik zeer geprezen en Nelis die erbij stond vond het plotseling nodig dat zijn fiets ook eens onderhanden genomen werd! ‘Komt in orde Unterscharführer!’ Na eerst zijn fiets-assen met heel fijn staalslijpsel en olie ingevet te hebben, gaf ik de rest een poetsbeurt en zo kreeg ook Nelis een glimmend apparaat in handen. 91-2 Bij ontvangst keek hij eerst links en rechts, om daarna zijn hand naar zijn broekzak te brengen waar zijn sigarettenkoker inzat maar hij bedacht zich en zei ‘Na also.’ Het was te gevaarlijk om een Häftling een sigaret te geven, zelfs voor Nelis! Na deze schoonmaakwoede ging ik verder met het opknappen van de buitenkant van de garage. Daarvoor leende ik van Rosier een lange ladder. Wat had ik nu een prachtig uitzicht over het bos! In de verte was het Schieszstandcommando aan het werk. Het is beroerd om daarin te worden geplaatst! Het werk dat ze moeten doen is zwaar en het schijnt nog belangrijk te zijn ook, want de mensen van dat commando krijgen een half broodje extra per dag. Onder een half broodje moet je natuurlijk een half rantsoen brood verstaan! Het zijn een paar dunne sneden, maar wie ze krijgt die boft! Am Tor stonden weer mensen en onder mij werden de R-Joden gemarteld en gesard. Eindeloos, in hetzelfde tempo. Gek, dat die mensen daar niet waanzinnig van worden! Wel lijken ze volledig afgestompt! Bij het Duitse revier aan het eind van het plein daar, aan de linkerkant, lag een R-Jood in de goot. Nee, nu ik beter keek zag ik dat het er niet één was maar zeker een stuk of vijf op elkaar! Vervloekte beulen! De onderste stikte op deze manier, maar dat was natuurlijk ook de bedoeling! Er lopen geruchten hier, dat ze bezig zijn een gaskamer in te richten voor de Joden, maar dàt kan ik toch ècht niet geloven! Het zou hier gaan lijken op een hondenasiel! Nee, dat kan ik niet aannemen! Hoewel je van die Moffen alles kunt verwachten! Hé, wat gebeurt daar tussen de Duitse keuken en het kantoor van Rosier? Donders, de Häftlingen gaan zelfs elkaar te lijf! De één springt op de ander af en sleurt hem bij een vuilnisemmer weg maar de ander laat dat niet op zich zitten! Een gevecht om de biets, dat gaat op leven en dood en alles wat er om hen heen gebeurt wordt niet opgemerkt. Zelfs de komst van de Witte muizen kan de razernij niet temperen. Ze zijn bezeten door een alles verterende woede! Als je niet zou ingrijpen zouden ze elkaar vermoorden! Zie maar eens hoe ze elkaar te pakken nemen terwijl de inhoud van de bak over de grond verspreid ligt. In de verte komt een Arbeitsführer met een stok aanlopen, maar de vechters zijn niet meer te remmen! De stok weet er evenwel raad op en binnen een paar seconden is het gevecht afgelopen! De bietsers worden Am Tor geslagen. Ik heb wel eens meegemaakt dat de woede zó groot was, dat ze elkaar Am Tor weer aanvlogen. De Moffen genieten hiervan. Ze moedigen elkaar aan niet te snel in te grijpen; het is ook een alleraardigst gezicht! De mensen verworden hier tot beesten. Alles werkt er ook aan mee om de mensen kapot te maken. De Moffen kennen de wegen maar al te goed om dat doel te bereiken. Ik stond hier heerlijk, zo hoog boven de begane grond. Ik kreeg een gevoel van volkomen vrijheid! Een gevoel dat ik als kind in Indië ook had als ik in hoge bomen heen en weer zwiepte! Een gevoel, los van de aarde te zijn omdat in de hoogte het ritme van wind en bomen
246 overgenomen moest worden! Nog zwelgde ik in mijn gevoel van vrijheid, tot plotseling de bijtende realiteit in mij terugsprong! Zelfs hier geen vrijheid, maar gevangenschap! Néé toch! Daar loopt Dikke Willie langs mijn ladder. Automatisch mik ik meen klein spuugje naar beneden, maar het verwaait in de ruimte. Wat hebben die Moffen toch een rare petten op. Vooral de Marine, dat is helemaal mooi! Toen we hier van die Marinekerels bezoek kregen zag je alleen een auto vol petten. Niets anders dan petten, petten met mooie blinkende opstiksels. Is het al weer zó laat? Daar staat de wacht klaar voor de aflossing dus dat betekent één uur.De ochtend is wel snel voorbij gegaan! Daar komen de aflossende landverraders! Het aflossen gaat model! Ik kan het eigenlijk niet uitstaan dat we daar vroeger niet toe in staat waren op enkele wapens na. Deze knapen zien er heel wat sportiever uit dan onze putteedragers. En dan die vreselijke uniformen met die schuin aflopende schouders! En dan eiste de regering ook nog dat je netjes voor de dag zou komen met die kniezakjes en die golvende rokjes om je heupen! Je zou er een hekel aan je dienst door krijgen! Na wat ramen en lijsten vochtig te hebben gemaakt, zocht ik de begane grond weer op. De prachtige ladder zette ik in de garage neer, anders kon ik daar ook weer naar gaan zoeken. Iedereen schijnt hier alles te kunnen gebruiken! In de garage zat de gemeente weer braaf kistjes te timmeren. We hadden nu nog ruim drie kwartier de tijd die kon ik prachtig dood slaan met timmeren. 92-2 Ik ging naast André zitten. ‘Zeg André, helpt het wat als je de assen van een fiets met slijpsel insmeert?’ ‘Jawel maar het is niet zo snel merkbaar. Bij een motor in de auto werkt het natuurlijk veel sneller. Alleen is het duidelijk zichtbaar als het slijpsel te grof is. Zand werkt dan beter dan slijpsel; het proces gaat dan wel langzamer maar de oorzaak is niet te vinden.’ André was goed op de hoogte! We moesten voortaan maar een bakje zand in de garage zetten! André lachte. Eindelijk klonk de bel van twee uur. Nu mannen: ‘Zonder er op te pochen kapot gaan ze die smerige rotmoffen!’ We stonden allemaal tegelijk op, en waren het met die uitspraak helemaal eens! Toen we op weg waren naar de Blockhut zagen we dat daar iets niet in orde was. ‘Jongens, controle!’ We waren nog niet zo heel ver van de garage af en omdat Willie en onze voorman Wllem zich volgestopt hadden met aardappels, gelastte de laatste ons weer rechtsomkeert naar de garage te gaan. Dat konden we gelukkig makkelijk doen. De witte Muizen hadden het te druk met de controle. Toen ons commando het geweten gezuiverd had, trokken we als brave Häftlingen naar de controle om nagekeken te worden. Na wat aan ons gewriemeld te hebben mochten we doorlopen. De appèlplaats was nog erg leeg maar enfin, niets aan te doen. We moesten wachten, al kon dat nog lang duren. Bij de Blockhut werd het hoe langer hoe drukker. Vooral van de sigarenmakers werd geweldig veel notitie genomen, want die hebben ook het meest ‘zwarte’ vak! Het is ook héél verleidelijk om elke dag wat tabak mee te nemen. Ze moesten zich haast helemaal uitkleden en trokken een diep beledigd gezicht bij zóveel ongegrond wantrouwen! Hoewel ze voor tientallen een pijpje verzorgen. Vooral het keukenpersoneel schijn een speciale klant van de Coronatrekkers te zijn. Beide partijen zien er dan ook patent uit! Wat wil je ook meer? Elke dag goed eten en bovendien nog een sigaartje of pijpje! Ondertussen begon er wat tekening in de controlegroep te komen. De meesten stonden nu op de appèlplaats, terwijl een groepje verdachten bij de bel apart stonden. Het was voor ze te hopen, dat ze daar slechts als verdachten stonden, want O God, als ze wat bij je vonden! Toen alles doorgelaten was werd het groepje nog eens extra gecontroleerd. Berg, Tito, Nelis en die vervloekte Wit-Rus deden dat persoonlijk. Daar werd blijkbaar iets belangrijks gevonden. Ik vroeg Jan de Vries of hij kon zien wat het was. Hij dacht dat het om een briefje ging. Alle Moffen waren gealarmeerd en met z’n allen stormden ze op de arme kerel af! Hij moest kapot geranseld worden, die nummer 903! Wel twaalf vuisten en laarzen beukten op hem in! Het ging
247 allemaal zo razendsnel dat 903 in minder dan geen tijd Am Tor lag. Maar na een poosje werd hij het arrestantenlokaal binnengesleept. Wat zou hij nou helemaal gedaan hebben? Vast een smokkelbriefje! Ik mag zelf wel donders oppassen met mijn brievenschrijverij! Maar ja, wie niets waagt die niets wint! De rest van het groepje werd met schoppen naar de appèlplaats gedreven. Het briefje was kennelijk zó’n belangrijke vondst, dat al het andere daarbij in het niets verdween. We voelden wel dat we er weer van zouden lusten tijdens het appèl. De Mof was ervoor in de juiste stemming en Am Tor was nog plaats genoeg! We begonnen al direct verkeerd. Alles wat we deden deugde niet. De meest belachelijke kleinigheden werden aanleiding tot slaan, schoppen en vloeken. Hopeloos, maar wat kun je tegen dergelijke beledigingen doen? We kunnen nu niets beginnen! Maar later, verdomde rotmoffen, later zullen we jullie weten te vinden en met jullie afrekenen en als wij er niet meer zijn, dan anderen! Ook Hurkmans werd zenuwachtig en begon ook te slaan en te schoppen. Zulke kerels moeten wel slavenzielen hebben. Maar ja, het gaat bij hem ook om zijn mooie baantje! Wat is het allemaal toch onbegrijpelijk ingewikkeld! Hier stonden we nu met zoveel mensen en we konden niets doen! Wat zouden we samen niet kunnen bereiken als we één lijn trokken, maar de massa is traag en sloom. Hoe kan de kracht van de massa naar buiten treden? Hoe moeten de delen van de massa het contact bundelen waardoor die kracht opgewekt wordt? Ik háát die massa! Nu sta ik hier half huilend van woede. Niets maar dan ook niets te kunnen doen. Ik ben een deel van die massa en daardoor net zo traag, anders zou ik Berg nu wel aangevlogen zijn! Dat irriterende smoel staat lachend vóór mij! God, kon ik het maar doen! Het slaan en schoppen werd steeds heviger. 93-2 Ik dwong mezelf mijn gedachten bij iets anders te bepalen. Ik moest me er tegen pantseren, hoe dan ook. Daarom volgde ik maar een vlucht vogels dat hóóg in de lucht over ons heen trok en vanzelf kwamen mijn gedachten in andere regionen. Ik kwam echter of ik wilde of niet in de werkelijkheid terug door de aankondiging van ringelpieszen. We mochten weer ringelpieszen, we waren weer slecht geweest! Toen we ongeveer tien minuten ‘gepieszt’ hadden werd bevolen dat de aardappelschillers moesten uittreden. We moesten zonder eten weer aan het werk. Ik vond het billijk tegenover de anderen dat wij nu ook moesten boeten. Ik trek me dit leven -deze ellende- vooral tijdens de appèls aan. Het is net of ik alles tot in het tienvoudige versterkt zie; de beledigingen de slagen en de martelingen! Mijn gedachten springen daarbij van de hak op de tak. Ze zijn zinloos en fantastisch! Ik heb dan bijvoorbeeld muiterij en oproerplannen in mijn hoofd zonder enig verband. Ik zal wel enigszins overspannen zijn maar het is ook zo’n beroerd onderdeel van de dag, zo’n appèl! Als reactie op het overslaan van het eten werden in het schilhok de aardappels rauw gegeten. Dat is niet ongevaarlijk, de mensen moeten oppassen voor dysenterie. Deze ziekte heerst hier hevig zó hevig, dat een gedeelte van barak 3 wordt ingericht als een grote ziekenzaal. Het drinkwater is ook besmet maar daar wordt niets tegen gedaan. We waarschuwen elkaar geen ongekookt water te drinken en alleen koffie voor het drinken te gebruiken. Maar ja, wat doen de meesten als ze de hele middag in het stof gewerkt hebben en met een volkomen uitgedroogd lijf in de barak terugkeren? Ze kunnen dan onmogelijk van de kranen afblijven. Voor mij is dat wat anders, ik kook het water tegenwoordig in de kelder. Het smaakt dan wel flauw maar ik krijg dan tenminste geen smetstoffen binnen. Als we nu ook nog last van vlooien en luizen krijgen -wat straks in de zomer wel zal gebeuren- dan hebben we hier alle plagen gehad! Na een uur werd het ringelpieszen plotseling afgebroken. We mochten gaan eten! De Mof wilde zeker van zijn vrije zaterdagmiddag gaan genieten! Voor ons begon het weekend slecht! Het eten was koud geworden maar het smaakte best! Na het eten ging ik nog even op het plein heen en weer lopen in de veronderstelling dat we een uur rust zouden hebben, maar mis hoor! We kregen twintig minuten om ons hapje naar binnen te werken en toen ging de bel alweer! Wat weten die ploerten toch alles tot in de puntjes uit te werken!
248 Op weg naar het Arbeitsappèl maakte ik een praatje met Jan de Vries. Hij vertelde mij dat de Schütze Herman heette, Herman Verheyen! Fijn, om zijn naam te weten! Er is kans dat hij op dit ogenblik bij ons thuis zit! Hoe zou deze kennismaking aflopen? Wat een fantastisch idee dat er nu een band gelegd wordt tussen Amersfoort en Zeist! Nu ik er aan denk raak ik weer een beetje uit de put! Vooral door het feit dat ik a.s. Maandag een brief zou krijgen en misschien nog verschillende dingen erbij! Opgewekt stapte ik het schilhok binnen. Komaan, zo slecht is het leven nou ook weer niet! Toen ik binnenkwam schrok ik. Een jongen die me door zijn typische rode wangen al was opgevallen, lag achterover tegen de wand, verkrampt in een hoestbui terwijl bloed uit zijn mondhoek kwijlde. Hij scheen het vreselijk benauwd te hebben. Heineman en ik hielpen hem rechtop maar wat konden we méér doen? Ik vroeg Hein, of hij Bannink wilde waarschuwen en na een poosje brachten we de jongen naar het revier. Dat dit lukte dankten we aan Dirk Banning! Nu kon de man tenminste in een wat rustiger omgeving sterven. Het schillen lukte vandaag niet erg en in sokkenstoppen had ik helemaal geen zin. Dan maar wat kletsen tussen Beck en Polman in. Die laatste heeft altijd wat te vertellen vooral onder het genot van een sigaret! Met mijn gedachten was ik echter thuis! Waar zou mijn vrouw met die Herman nu zitten? In de zit- of in de eetkamer? Zou mijn kleine Fré er met haar eigenwijze toet ook bij zitten? Kon ik daar maar even bij zijn, al was het maar voor één ogenblikje! Wat zou dat ongelofelijk héérlijk zijn! Kon ik nu maar aan Beck en Polman vertellen wat een geluk ik had! Ik wist dat ze intens zouden mééleven en ik zou mijn geluk ook over hen uitstralen, maar het kòn niet! Zwijgen zwijgen! Elk praten kon gevaarlijk zijn! Vreselijk jammer; wat zou ik er graag over vertellen, nu Herman bij mij thuis zat! Buiten heerste plotseling paniek tussen de gevangenen! Het was een gedraaf en geren van jewelste. Een paar schoten bij ons het schilhok in en waren voorlopig veilig! De Moffen uit de Blockhut zaten achter de leden van de familie Drukmans aan! De jacht werd uitgevoerd door vijf Arbeitsführer. Elke w.c. werd omsingeld en de slachtoffers die eruit kwamen werden met stokslagen ontvangen! Even plotseling als deze orkaan was begonnen kwam er ook weer een eind aan. 94-2 Iedereen stond nu buiten iets te doen. Het hinderde niet wat voor quasi-werkje en juist dat ‘iets’ doen maakt de Mof zo razend! Mal Herunter stond midden op het plein zo’n ‘ietsdoener’ af te straffen. Na een poosje trokken de Witte Muizen zich weer in de Blockhut terug bij hun biertje, want het is vandaag toch zaterdag nietwaar? Vandaar zeker hun impuls om onverwachts een razzia te houden. Misschien een gevolg van een grote hoeveelheid bier? Elke zaterdag en zondag zijn ze boven hun theewater! We merken dat altijd aan de radio. Zodra deze staat te brullen is het weer zover!. Hoe die Moffen elkaar daarbij kunnen verstaan is voor ons allemaal een raadsel! Om een uur of vier stapte ik op en ging eens bij Banning informeren hoe het met de aardappelschiller stond. ‘Slecht!’ was het antwoord. Ik wilde net weer de deur van het revier uitstappen toen Gerritsen en van Buuren binnen kwamen stormen. Piet van Zeestraten was onder het werk flauwgevallen. Direct werd een brancard klaargemaakt en zo snel mogelijk liepen we naar de plaats waar Piet gevallen was. We waren ervan geschrokken dat hem dit overkomen was en we begrepen het niet, want hij leek altijd zo fit ook geestelijk! Hij had altijd voor iedereen een vriendelijk woord over! Een aardige knul! We hadden wel gemerkt dat hij zo weinig at, maar verder was er niets aan hem te merken. Dokter Roorda stelde de rampzalige diagnose: een bloedende maagzweer! We stonden nu in een groepje voor het revier van waaruit we Piet konden zien liggen. Hij was diep bewusteloos en toen Roorda na een poosje naar buiten kwam vond hij de toestand zorgwekkend. Zijn enige redding lag in een bloedtransfusie. We boden ons dadelijk als donor aan maar ons bloed scheen niet te deugen. Voor ons zou het al beroerd zijn als we Piet moesten missen, laat staan voor zijn vrouw die net een baby had gekregen! Het appèl verliep uitstekend; na vijf minuten was de ramp voorbij. Het ‘Mützen auf und ab’ leek wel een ‘Hoera’ zwaaien maar dat scheen de mindere Goden niet te hinderen!
249 Zaterdagavond, de laatste avond van de week. Na het eten begin ik weer te schrijven aan het dagboek dat ik naar huis wil sturen. Het wordt al een vrij omvangrijk geheel! Maar zou ik het aan Herman durven meegeven? Zonder opsmuk heb ik alles neergeschreven, maar de feiten zijn toch wel wat al te rauw om door de buitenwereld gelezen te worden! Ze zouden er toch niets aan kunnen doen en het zou slechts onrust en angst veroorzaken, terwijl wij hier -al zou ons het ergste overkomen- toch de weg moeten afleggen die voor ons uitgestippeld is. Er is niets aan te veranderen het moet nu eenmaal! We zullen vaak in angst zitten en onze grootste strijd is die angst te overwinnen! Het verlangen naar huis en naar de vrijheid zal vaak te groot worden maar we zullen weer tot berusting komen hopende, dat ons achtergebleven gezin niet in nood zal raken. Hopende ook, dat straks het Nederlandse volk en zijn regering de verantwoording op zich zal nemen de ongelukkige families te steunen, want hun echtgenoten en Vaders zijn gevallen. Niet als burgers, maar als soldaten zonder uniform voor de vrijheid van Nederland! Hoeveel van ons zijn al niet gesneuveld? de Geuzen, Vrij Nederland 1, Vrij nederland 2, de spionnageaffaires vanBakhuizen-Schutz, van Hamel, Eindhoven, Van Schaik, de zaak van het Gooi, de O.D.afdeling Amsterdam, Nederland-Vrij, de Oranjewacht, de mensen van Steikel en van Mekel, De O.D.ers, de C.P.N.ers en hoevelen zullen er nog volgen? Na het schrijven ga ik naar de nieuwbouw waar we hebben afgesproken een samenspraak te houden. Het mislukt echter volkomen, we schijnen een soort aantrekkingskracht te hebben, want iedereen komt om ons heen staan of zitten. Zo lopen we al gauw in de gaten en een torenpost jaagt ons uit elkaar. We proberen het nog even achter de w.c’s maar de stemming zit er niet meer in. Op het gerucht dat er koeken te koop zijn spat de vergadering uiteen! De ene keer lukt zo’n bijeenkomst prima terwijl het een volgende keer zo in het water kan vallen! Er zijn ondertussen werkelijk koeken gearriveerd waardoor in iedere barak een geweldige drukte ontstaat! Geesink zorgt weer voor geld en na een half uur liggen we op onze krib heerlijk van de koeken te genieten! Alle zeven koeken gaan op! Niemand bewaart ze, want het is wel voorgekomen dat de volgende dag de gespaarde koeken allemaal achterover gedrukt waren en zoiets is hier niet te overleven! De Joden kijken toe, maar niemand kan een van z’n koeken missen. Eigenlijk misselijk! Maar tegen de tijd van het avondappèl zie ik Jan Edens met een paar koeken wegsluipen. Ik doe net of ik niets merk, maar die koeken gaan naar de Joden! Jan, je bent een kerel met een hart van goud! Een voorbeeld voor ons allemaal! Mannen, laten we duimen voor een rustige zondag! 17 mei 1942 Vannacht is het vrij onrustig geweest. Midden in de nacht moesten we allemaal opstaan. Slaapdronken stonden we voor onze krib terwijl de Witte Muizen diep verontwaardigd barak in barak uit liepen alsof het halve kamp verdwenen was! Sommigen van ons stonden te grinniken maar we konden ze tijdig waarschuwen, want de Herren waren behoorlijk beneveld en de minste aanleiding kon voor ons verschrikkelijke gevolgen hebben Plotseling hoorden we op C een geweldig lawaai. Daar had je het al! Het getier verplaatste zich naar de corridor en daar ontstond blijkbaar een gevecht. Maar wat er nou eigenlijk aan de hand was? Niemand wist het! Ondertussen verdwenen de Moffen weer en staken we de koppen bij elkaar! Voor alle zekerheid werd het licht uitgedaan. Nu volgde een heftig gefluister. Niemand wist waarom we uit bed waren gehaald maar op de gang lag een half-doodgeslagen man, dat was het enige dat vaststond! We wisten maar één oorzaak: de drank! Ze moeten beslist iets anders dan bier gedronken hebben, want bier heeft tegenwoordig geen kracht meer. De drank valt altijd als een schaduw over het weekend heen. We kunnen er op rekenen dat er onverwachts en zonder aanleiding straffen worden uitgedeeld! Toen alles rustig bleef zijn we maar weer onder de dekens gekropen. Door de schrik waren we de man op de corridor helemaal vergeten! Toch was het link om daar naar toe te gaan. Vooral omdat we niet precies wisten waar de man precies lag. Gelukkig hoorden we na enige tijd dat zijn slaapgenoten hem behandelden. Het duurde niet lang of er werd aan onze deur geklopt en
250 omdat ik er het dichtst bij lag klom ik naar beneden. In de corridor lag de man op zijn rug. Zijn gezicht bloedde hevig! Verband hadden we niet maar door een reep van ons hemd te scheuren konden we ons behelpen. Toen kwam de vraag: ‘Wie heeft er koffie?’, want water was te gevaarlijk om te drinken te geven. Ja, wie heeft er nou midden in de nacht nog koffie? Maar hoe onbegrijpelijk het ook was, er kwam iemand met koude koffie aanzetten. Na het slachtoffer zo goed mogelijk behandeld te hebben tilden wij hem op. Plotseling hoorden wij die vervloekte Moffenlaarzen weer. Als de donder schoven we het lichaam in Stube C, waar het door de Stubegenoten in ontvangst genomen werd. Zelf schoot ik Stube B in om via Geesink mijn krib te bereiken. Daar werd de deur met een schop opengesmeten! ‘Wo ist das Schwein?’ Doodse stilte! De brulstem herhaalde de vraag en nog eens en nog eens! Alles ligt muisstil. Nu brult de stem: ‘Ich werde euch lernen, verdammtes Zeug!’ Maar er gebeurt niets! Deze Germaan blijkt alleen te zijn. Zijn collega’s zijn zeker liever bij de fles gebleven. Na nog iets gemompeld te hebben verdwijnt hij weer naar de corridor om daar -schoppend tussen de schoongemaakte gamellen- het slachtoffer te zoeken. Zo luidruchtig als hij gekomen is zo kalm verdwijnt de benevelde Edelgermaan!. Zijn denken is kennelijk in net zo’n wankel evenwicht als zijn lichaam! We hebben ontzag voor dit soort weekend-Germanen! Nou, lekker slapen! Maar ik kon maar niet in slaap komen. Eerst lag ik nog na te denken over het voorval van vannacht, maar al gauw dwaalden mijn gedachten naar huis! Mijn huis, waar Herman vanmiddag geweest was! Wat moet dàt héérlijk geweest zijn! Gewóón met mijn vrouw en kinderen gepraat, zonder controle in een huiselijke omgeving! Niet in te denken zo onbeschrijfelijk mooi! Om zo iets te mogen meemaken! Ik zou -denk ik- gèk worden van blijdschap! Er zou van vreugde iets in mij knappen en dan zou ik dood zijn! Het gróótste geluk zou ik dan beleven en verder hoefde er niets meer te gebeuren! Ja, toch wel! Nederland moet vrij! Wat zou geluk nog betekenen als we verder als knechten moeten leven? Nee, als we er uitkomen -wie van ons ook- we vechten verder tegen de Moffen! Stel je voor dat we dat nog beleven. Nog eens te kunnen vechten voor onze vrijheid! Vrijheid staat boven alles! Stel dat ik de keuze had: mijn vrouw of de vrijheid? Wat zou ik dan kiezen? Ik wist het niet; het een is niet te scheiden van het ander. Bij ons -bij mijn vrouw en mij- hoort nu eenmaal de vrijheid! 96-2 Jan Edens was nu ook wakker en vroeg me wat ik deed. ‘Niets’ antwoordde ik. Waarom ik dan niet sliep? Ik lag aan huis te denken en aan de vrijheid. Ik vertelde hem ook dat ik geen keuze kon maken, als die als volgt gesteld werd: Weer bij mijn vrouw te zijn onder bezetting ,of zonder haar in vrijheid! ‘Je bent een idioot!’ was het antwoord: ‘Als je zo door blijft malen, word je gek!’ ‘Misschien zou dat nog niet eens zo beroerd zijn!’ zei ik ‘Dan loop ik de hele dag niets te doen in het revier net als de gekke van Alfen, dan heb ik geen besef van alle ellende!’ ‘Vergis je niet, ’ was het antwoord ‘misschien is gekke van Alfen slimmer dan wij beiden samen!’ ‘Te hopen voor hem! Denk je dat hij simuleert?’ ‘In ieder geval weet ik dat hij niet gek is!’ Na nog verschillende onderwerpen te hebben aangesneden zijn we weer in slaap gesukkeld. Toen we vanmorgen opstonden waren de meningen sterk verdeeld over het nachtelijk avontuur. Gelukkig was het slachtoffer wat opgeknapt. Voor alle zekerheid moest hij de stukken hemd van zijn hoofd afwinden, want anders zou hij misschien herkend worden door zijn opvoeders ondanks hun benevelde breinen! Dan zou er wat voor hem opzitten! Stel je eens voor! Zonder verlof opstaan, terwijl de Mof dacht een voltreffer te hebben geplaatst! Zoiets kon gerangschikt worden onder: belediging van de Wehrmacht! Op het appèl werd ons meegedeeld, dat alle invaliden en zieken naar een speciale afdeling in barak 2 zouden gaan. Ook werd er bij verteld dat er gesaboteerd werd met de ochtend temperatuur nu tegenwoordig moest blijken dat je minstens 38˚ moest hebben wilde je vrij zijn van appèl. De temperatuur mocht ná het appèl zeker niet lager zijn dan die vóór het appèl, want
251 dan was er gesaboteerd. Zo werd zelfs onze lichaamstemperatuur aan banden gelegd! Als het niet zo erg was zou je er om lachen! Direct na het appèl moesten de zieken zich klaarmaken. Tegenover ons vertrokken Joop Voorhelm en Prent. Het bleek al gauw hoeveel er hier ziek waren, want de Stube liep flink leeg! Na een uur kwam het grootste gedeelte weer terug, want er was geen plaats meer! Zo bleef Titus Brandsma en zelfs die arme Prent nog bij ons! Wat een hópeloze rotzooi! Na ons wekelijkse bad ging ik bij de poort wat op en neer lopen in de hoop Herman te zien. Jan had mij verteld dat hij in het SS-Lager in een barak woonde. Hij kon dus elk ogenblik langs komen! Maar hoe ik ook uitkeek, ik zag hem niet. Enigszins teleurgesteld sloot ik me maar weer bij mijn vrienden aan Het zou zo fijn geweest zijn om hem maar even te zien! Het zou van de zondag een echte zondag gemaakt hebben! Maar mòrgen dan kwam hij toch zéker met berichten en andere heerlijkheden! Was de dag maar vast voorbij! Tijdens het wandelen liep ik met een nieuwe op, die net uit Scheveningen gekomen was. Hij had niet alleen in de cellenbarakken gezeten maar ook in de strafgevangenis! Zo kon hij mij vertellen dat de Steikels rond 20 Maart naar Berlijn waren afgevoerd! ‘Waarom naar Berlijn?’ Ja dat wist hij ook niet. Ik vroeg hem of hij wel zeker wist of het om de Steikels ging en voor alle zekerheid noemde ik de namen van de Koning, Gunde, Tamson enWolzak. ‘Jazeker’ zei hij ‘Wolzak, dat was toch de oude Flurwärter van B! Die was er ook bij!’ Zo, de Steikels waren dus toch naar Duitsland! Buse moest ná het O.D.-proces daar ook heen om met de Steikels verhoord te worden. Ingewikkeld allemaal! Het schijnt dat in Maastricht op dit moment ook een proces gevoerd wordt! ‘Weet je ook of de Steikels al berecht zijn?’ ‘Nee, daar heb ik nog niets over gehoord.’ Wat lijkt Scheveningen nu al weer een tijd geleden! Hoe intensief hebben we toen niet met elkaar geleefd! Je wist haast àlles van elkaar en plotseling werd je uit elkaar gerukt en een paar week later wist je niet eens of die ander nog lééfde! Ik overspoelde de nieuwe met vragen over Scheveningen, maar op de meeste kon hij geen antwoord geven. Wel kon hij me vertellen dat onze vriend Melis Stoke het heel zwaar had in Buchenwald waar hij als Jood behandeld werd. 97-2 ‘Worden in Scheveningen die liedjes van Melis Stoke nog gezongen?’ vroeg ik. ‘Nee, die ken ik niet.’ Jammer, dat zoiets zo snel afzakt en verdwijnt! Maar ja, het was onmogelijk om ze steeds te verspreiden. Die liedjes zelf waren uitstekend maar op elk ganggedeelte waren de woorden anders net als bij het nieuws! Ik vertelde hem van de liedjes van ‘De Flurwärter’ van de ‘Pakjes van huis!’ het lied van ‘De tonnenstorters’ en dan dit liedje, dat gezongen werd op de melodie van: ‘A penny for a lovesong’. Dit lied werd op onze afdeling verbasterd gezongen; de juiste woorden zitten in mijn koffer op de Bekleidungszimmer maar zó werd het liedje op de achterste gedeelte van vleugel E gezongen; (de wijs is naar ‘si- si- si’) In de cel, waar de golven zachtjes tot je ruisen Komt het beeld van je huisgezin je voor je geestesoog Of is het, of is het misschien je meisje Alles wat je hart zo smartelijk bindt? Aan de kust waar de golven zachtjes tot je ruisen Als de zee je een liefdesboodschap toevertrouwt Al wat is al wat was en nog zal komen Op de stroom op de stroom der eeuwigheid. Hier bij ons waar wij als broeders willen leven Geve God dat wij steeds ons zelve zijn
252 Geef ons hoop geef ons geloof en geef ons liefde! En schenk ons kracht wat de toekomst ons ook biedt. Mocht de dood ons hier eens tot zich trekken Vader, bescherm dan vrouw en kind Geef ons de kracht dat wij als mannen mogen sterven Laat ons bloed niet vergeefs zijn gebracht! Dat was van Salomonson, een fijne vent! Een man die een pràchtige rol in Scheveningen gespeeld heeft; een kerel die héél wat leed verzacht heeft. Zijn liedjes -hoe simpel ook- gaven berusting! We zullen altijd een dankbare herinnering aan deze grote Jood in ons hart bewaren! Ik nam afscheid van de nieuweling en liep naar het revier om naar de toestand van Piet van Zeestraten te informeren. Het ging slecht met de jongen. De doktoren gaven niet veel hoop. Bij het revier stonden ook van de Mortel en Gerritsen met bezorgde gezichten. Voor van der Mortel was het ook wel heel erg beroerd! Hij en Piet waren twee vrienden uit Tilburg. Door het raam zag ik Piet liggen. Wat zag die jongen bleek! De bloedtransfusie schijnt gisteravond al toegepast te zijn. Het is me anders wel een omgeving om zó ziek te zijn! De andere patiënten liepen met hun po’s kris kras door de zaal. Maar in ieder geval lig je daar onder de hoede van goede vaderlanders! Er wordt wel vaak over het revierpersoneel geroddeld wat het goede en vele eten betreft, maar aan de andere kant presteren ze ontzettend veel onder de goede leiding van Dirk Banning. We zullen het revier altijd dankbaar blijven voor alle zorg en de liefde die ze ons gegeven hebben. Niets is hun teveel! Ze doen het mooiste werk in deze hel. Hoe hebben ze de Russen indertijd niet geholpen en dat nog wel tégen hoog bevel in! Daar scharrelt onze gas-directeur -van Mierlo- ook rond! Wat wordt die man ontzettend mager! Hij schijnt buiten altijd al zo’n harde werker te zijn geweest, dat hij zich hier in het kamp in een paar weken tijd kapot heeft gewerkt. Hij kan zich niet aan het slome tempo aanpassen. Het resultaat is een volkomen lichamelijke inzinking. Ik geloof niet dat hij er ooit weer helemaal bovenop zal komen, hoe goed ze hem hier ook verzorgen! Het dóódsstempel van Amersfoort! Toen de T.B.ers mij in de gaten kregen, werd er heftig tegen de ruiten getikt. Het resultaat was dat ze even later weer heerlijk aan een sigaret lagen te trekken. Het bezwaart me wel met het oog op hun verminkte longen om ze rokerij te geven, maar zo hebben ze weer een ogenblikje genot en dat is hier van groot belang! Hier doet een sigaret soms een groter wonder dan een stuk brood! Bij het verlaten van het revier zag ik Beck aankomen. Samen trokken we achter de nieuwbouw. Daar zaten er al een heleboel zich in het zonnetje te koesteren. Wat een heerlijke rust geeft zo’n zondag toch! 98-2 Ds. Kapteyn zou straks een preek voor ons houden. De predikanten stonden al in een groepje bij elkaar met de lange Impeta in hun midden. Een pracht stel mensen mensen met geloofstrouw! Wat is er toch een enorm verschil tussen de mensen! Enkelen zijn tot geestelijk zelfbewustzijn gekomen, maar de meesten zijn daar nog vèr van af! Beckman merkte zeer terecht op dat degene die tot een hoger zelfbewustzijn gekomen waren, dat te danken hadden aan het gemeenschappelijke strijden en lijden! Als alle anderen hier ook ontvankelijk voor waren, wat een potentieel zou dat opleveren! Plotseling schrokken we op door een hels lawaai! Een rauwe Moffenstem tierde en daar tussendoor jammerde een stem om hulp. We vlogen de hoek van het revier om aangetrokken door het plotselinge tumult. Nu zagen we wat er gebeurde. Vlak voor de kappersstube werd een Jood door de Moffen aangevallen! ‘Pas maar op Boerrigter, kom er niet te dichtbij anders loop je de kans er bij betrokken te raken!’ ‘Vervloekte beulen!’ was het woedende antwoord. De Jood vluchtte nu achter het revier maar als bloedhonden kleefden de Moffen aan hun prooi.
253 Bij de verwarmingskelder werd hij weer in een hoek gedreven. Doodsbang keek hij om zich heen om te zien hoe hij de grote massa zou kunnen bereiken om daarin op te gaan. Mijn God, wat een walgelijk gezicht! Kan dat nu maar steeds zó doorgaan is er dan helemaal geen gerechtigheid meer? De twee moordenaars slopen nu langzaam naar de arme kerel toe. In wanhoop probeerde hij langs zijn belagers te ontkomen, maar zijn volle ren werd gestuit door een vreselijke slag in zijn nek en een stoot in zijn buik! De man zakte in elkaar. De beulen richtten zich op en op dat moment sprongen wij, eerst gefascineerd door het schouwspel, weg om niet zelf in die vuile handen te komen! De Rooie wierp ons wel zijn stok achterna, maar dat kon geen kwaad meer! Na een paar minuten was de rust weer hersteld. De Moffen trokken de poort uit. De Jood had die gemene klappen niet overleefd en misschien was het ook maar beter zo. Hoe is het mogelijk dat mensen tot dergelijke misdaden in staat zijn! Langzamerhand trokken de meesten zich achter de nieuwbouw terug. Ons groepje ging daar zitten om te luisteren naar de Zondagse preek. Als tekst werden Paulus’ woorden uit de Romeinen genomen: ‘Zo ik het goede wilde, ik deed het niet.’ Het deed ons goed naar hem te luisteren. Wat veranderde zo’n figuur als Kapteyn als hij zo gloedvol sprak! Hij straalde warmte over ons uit dat ons kracht gaf! Prachtige ontroerende momenten zijn dat! Momenten, die ons voor een ogenblik al het leed doet vergeten en die ons prikkelen tot geestelijke strijd. Deze preken doen als het ware een vuurgloed in ons ontstaan waaraan wij nieuwe krachten ontlenen! Konden ze ons thuis zó maar eens zien! Zo hoeft niemand medelijden met ons te hebben! Zeker, we genieten van het leven en zouden er niet graag uitstappen. Maar we richten onze blik over de dood heen! In deze stemming is het zelfs hier heerlijk! Zijn wij soms geen strijders voor het goede? En zou het goede bij de dood ophouden? Nee! … Nou, wij ook niet! Een ongelofelijk optimisme doorstraalt ons. Deze stemming houdt na de preek niet altijd stand! Dan komt bij mij de twijfel op of het niet een soort bijgeloof van mij is. Een vlucht voor het niet willen verloren gaan van de ‘Ik-heid’ na de dood! Ik kan er vaak niet uitkomen. Het is ook zo verschrikkelijk moeilijk, dat is toch nooit door mensen op te lossen? Maar ik zou zo graag willen blijven geloven! Dat moet wel, anders ga ik kapot! Het luiden van de etensbel rukte ons uit onze geestelijke overpeinzingen. Géén wonder, het hoofdstuk ‘eten’ neemt een groot deel van onze gedachten in beslag. Van ieder deeltje van zo’n maal geniet je ten volle!. Na het eten opnieuw douchen en schoon goed aantrekken. Zo’n zondag geeft je toch maar een schoon gevoel! Het weer was nu te warm geworden om het jasje aan te houden. We zagen er sportief uit met onze schone hemden! Ik was heel trots op mezelf, want ik droeg een echte sleutelring die Beckman uit de een of andere w.c.gesloopt had! Mijn broek werd bovendien door een riem opgehouden en dat niet alleen; ik had zelfs lusjes voor de riem aan mijn broek genaaid! Nee, wat mijn kleding betreft sloeg ik geen gek figuur! Ik was er dan ook echt trots op! Zo heeft iedereen hier wel iets, waar hij desnoods zijn leven wel voor wil geven! Dat ‘iets’ bestaat vaak uit de meest eigenaardige dingen zoals een mooi mes of een paar boekensteunen. Die boekensteunen zijn het kampwonder! 99-2 De eigenaar, die ze gestolen heeft uit de een of andere Moffenstube is er erg trots op! Maar het mooiste bezit heeft Hermans, die heeft notabene een atlas, klein formaat! Als hij wilde kon hij er een kapitaal mee verdienen! We hadden afgesproken dat we ons vanmiddag zouden bezighouden met de wereldproblemen ná de oorlog! Het is altijd prettig om deze onderwerpen met elkaar te bespreken. Je leert er veel van en je vergeet de ellendige omgeving! We stapten op naar Block 3 waar Wiertz de leiding van het debat op zich zou nemen. Met het oog op het mooie weer besloten we in de barak te blijven omdat iedereen dan buiten zou zijn. Boven op de kribben was iedereen al aanwezig. Ons gezelschap bestond uit de volgende deelnemers: Wiertz, Titus
254 Brandsma, Kapteyn, Hoefsloot, Boerrigter, van Wely, de Graaf en ik. Beckman was tot mijn spijt nergens te vinden. We vonden dat het nog niet nodig was om de details uit te werken. Dat zouden we wel doen als we eenmaal weer buiten waren! Wat een ironie! Haast plechtig stonden we op met het gevoel dat we werkelijk iets gepresteerd hadden! Maar we waren tevreden met de gang van zaken, want van dat heterogene college bleek iedereen hetzelfde te voelen en te wensen. En waarom zou dat straks buiten niet net zo kunnen gaan als de leiders met dezelfde geestdrift en dezelfde liefde tot elkaar komen? De hele middag hebben we over deze dingen gesproken, héérlijk is het geweest! Maar nu als de bliksem naar het appèl. Daar klinkt de bel al! Het appèl verloopt rumoerig en onrustig. Het is net of er iets in de lucht hangt! En wat op zondag nóóit gebeurt; de hogere Goden zijn erbij! Doorlopend wordt er gescholden en geslagen en het duurt minstens drie kwartier vóór we mogen inrukken, maar eindelijk gaan we dan toch. Waarom zouden die Moffen zo raar gedaan hebben? Nou ja, wat kan ons dat nog schelen het is voorbij! De verdere avond besteed ik aan een brief aan mijn vrouw. Morgen komt de eerste brief van huis! Mensen, wat verlang ik naar het ogenblik om al die heerlijkheden te mogen ontvangen! Als ik klaar ben gaan Jan en ik nog even kaarten. Zonder dat is de avond niet afgesloten! De laatste ronde. Ik duik in bed en met een blij gevoel slaap ik in. Dankbaar voor al het moois dat ik hier dagelijks mag ontvangen! 18 mei 1942 Ik was vanochtend al heel vroeg wakker. In de verte hoorde ik een toren in Amersfoort 4 uur slaan. Geen wonder, het zou voor mij ook zo’n bijzondere dag worden! Na eindeloze pogingen om weer in slaap te komen ging ik rechtop in mijn krib zitten. Alles sliep nog terwijl buiten de ochtend gloorde! Zoals altijd -wanneer ik wakker lig- viel het me op hoeveel geroezemoes er is in een barak vol met slapende mensen! De groep Limburgers met Geesink aan het hoofd spande wel de kroon!. Soms maken die slaapgeluiden me zelf benauwd. Ik verwacht elk ogenblik dat er een zal stikken, maar na een benauwende adempauze komt er altijd weer een verlossende ophaal! Zou ik zelf óók zo tekeer gaan? In Scheveningen stond ik bekend als een van de hardst ronkende slapers! Maar wat ik hier hoor is niet natuurlijk meer! Zou dat komen door nerveuse storingen of valt het alleen maar op door de stilte? Eindelijk brak de dag volledig door en daar klonk de ochtendbel. Zó snel was ik nog nóóit uit bed gestapt! Ik was vandaag als een van de eersten buiten! Het beloofde een prachtdag te worden. Het was of alles samenwerkte om mijn stemming van gelukzalige verwachting nog te verhogen! In mijn nerveuze spanning overlegde ik zo weinig bij mezelf wat ik zou doen, dat ik na de appèl dadelijk naar mijn kelder liep. Maar hier kwam ik tot bezinning. Wat moest ik hier nou doen? Jan Edens ,die de brief voor mij in ontvangst zou nemen, zou heus niet vóór negen uur bij me komen. Daar had ik helemáál niet aan gedacht zo had ik mij op die Schütze ingesteld! Maar ik was te onrustig om weer naar de garage te gaan. Ik moest zekerheid hebben anders hield ik het niet vol. Daarom reed ik de kruiwagen naar het Schweinencommando. De beide Jannen waren druk bezig met het voeren van hun lievelingen. ‘Hallo Jan, wanneer zou je bij me kunnen komen?’ 100-2 ‘Goedemorgen, jij bent óók vroeg! Ik kan pas om half tien de post brengen!’ Ellendig, wat duurde dat nog lang! Hoe moest ik die tijd doorkomen? ‘Zou je dan in de kelder kunnen komen?’ ‘Dat is goed, ik kom in ieder geval om half tien!’ Vooruit, nu moest ik niet zo zenuwachtig zijn en me zo aanstellen! Ik moest nu maar kalm afwachten maar dat was gemakkelijker gezegd dan gedaan, want ik had best in de gaten dat ik mijn zenuwen niet langer de baas was! Wat een zegen dat ik zo’n makkelijk baantje had anders zou ik alles door mijn houding verraden hebben. Ik liep nu maar weer terug naar de kelder en na daar een tijdje rondgehangen te hebben sukkelde ik naar de garage. Daar begon ik wagens af te
255 spuiten, zó, dat ik aldoor naar buiten kon kijken. Misschien zou hij nog vóór half tien naar de kelder komen, je kon toch nooit weten? Ik verlangde zo hevig naar bericht; alleen wie zólang opgesloten heeft gezeten kan dit meevoelen. En toch…zou het wel goed zijn om zo’n intensief contact met mijn vrouw te hebben als er 99% kans is dat ik ter dood veroordeeld word? Is het dan eigenlijk niet veel beter om deze band los te laten die het afscheid en het losmaken van het leven alleen maar moeilijker maken? Dit probleem hebben we wel eens in Scheveningen behandeld en de algemene opinie was toen; geen bezoek meer ontvangen als je ter dood veroordeeld was; je hele ziel instellen op het Goddelijke en alle aardse banden verbreken. In die tijd heb ik leren geloven. En ik weet zéker -dat als ik toen ter dood veroordeeld was- dat ik de kracht gekregen had om zonder angst of verzet dit grote avontuur in te gaan Nu er revisie dreigt weet ik het niet meer; ik zal mezelf dan moeten leren kennen! Maar nu de kans op contact zich voordeed wilde ik er met volle teugen van genieten! Na eindeloos wagens gespoten te hebben, zag ik -om de wacht- de gezegende figuur van Jan Edens aankomen met aan iedere hand een lege emmer die hij bij mij in de kelder zou vullen! Zo kalm mogelijk bleef ik doorspuiten en nadat hij een paar minuten binnen was ging ik hem achterna. Mijn spanning en verwachting waren niet vergeefs geweest, want met een glundere kop haalde Jan de schatten uit zijn zak; sigaretten vitaminen en een brief! Jan vertelde dat Herman acht doosjes sigaretten bij zich had, maar die niet allemaal tegelijk durfde af te geven. Verder was er nog boter gekomen maar die zou ik vanmiddag wel krijgen. Jan vertrok. Ik ging even zitten om wat tot mijzelf te komen. Het contact was er! God dank! En nu de brief! Maar nauwelijks zag ik dat bekende handschrift of daar kwamen stromen tranen! Tranen van spanning en geluk! Hoe dankbaar was ik het leven voor al dit geluk! Na een poosje vatte ik weer moed om de brief te lezen, maar dat viel niet mee. Door al die tranen kon ik de regels haast niet zien en ik wist ook niet wat ik las. Het zó geliefde handschrift ontroerde me te veel. Wat een zégen was dit alles en hoe gelukkig voelde ik mij! Onbeschrijfelijk gelukkig! Ik stopte alles in de safe, want ik kon niet langer uit de garage wegblijven. Van het lezen van de brief kwam nu toch niets. Dat zou ik straks wel doen als ik een beetje tot rust gekomen zou zijn! Ik had niet gedacht dat het me zó zou aangrijpen.Vooral omdat ik toch al eerder contact had gehad via Mayer. Stralend van geluk ging ik terug naar de wasplaats om met mijn werk door te gaan. De anderen moesten eens weten wat een rijk man ik was! Brieven van huis, sigaretten (echte sigaretten) en wat voor merk: North State en ook een pakje Buhrly (een merk dat ik nog niet kende) en dan die vitaminen! Verschillende vitaminen in één pil! En dan zou vanmiddag nog de boter komen! Wat was ik toch in een bevoorrechte positie vergeleken met die Joden op het plein en met de andere gevangenen! Hé, wat was daar buiten te doen? De gevangenen keken allemaal naar boven. Zelfs de RJoden keken de lucht in! Ik stapte naar buiten en keek vol verwachting naar boven. Ja hoor, daar vlogen de Engelse vliegtuigen heel hoog en pluimtrekkend over ons heen. Wat een heerlijk geluid en wat een bemoedigend gezicht! Opgewonden bleef ik staan kijken! Bombardeerden ze hier het hele zootje maar kort en klein, dan hadden we tenminste nog een kansje om weg te komen en we zouden verlost zijn van een groot deel van die ondieren! Plotseling schoot een fiets langs me heen en tegelijkertijd spande een snijdende pijnlijke band zich om mijn borst. Ik hoorde nog schreeuwen: ‘An die Arbeit, an die Arbeit’, maar een weeë machteloosheid zakte in mijn knieën en ik kon nog net de wasplaats halen, waar ik van benauwdheid in elkaar zakte. Maar al gauw knapte ik weer op en verdween de pijn helemaal. Dat tuig kon het natuurlijk niet uitstaan dat wij enthousiast naar boven keken! Maar wie zou me dat geflikt hebben? Ik wilde dat graag weten, maar ik had de moed niet om naar buiten te gaan, want van hieruit zag ik dat de R-Joden er nog een schepje bovenop kregen! Ransel maar raak, vervloekte beulen! Alles kunnen jullie met ons doen! Maar daarboven hangen drie strepen! Strepen, die voor ons de overwinning betekenen en als het eenmaal zover is
256 dan zullen we jullie niet vergeten! We zullen dan zorgen dat Europa verlost wordt van dat heidense tuig! Mijn borst begon toch vrij pijnlijk te worden en met een verbeten gezicht liep ik de garage in. Tito, die me tegenkwam vroeg belangstellend: ‘Was haben Sie, Intelligenz?’ Ik vertelde hem wat er voorgevallen was en zijn enige commentaar was ’ Na also!’ Kon die vent niets anders bedenken? Enfin, een paar dagen spierpijn en stijfheid en dan is het leed wel weer geleden! Buiten werd de toestand hoe langer hoe gevaarlijker! Berg was razend op die vliegtuigen! Hoe durfden die piloten dat te doen, terwijl Göring toch gezegd had dat er geen vijandelijke vliegtuigen boven Duitsland zouden komen! Deze vlogen toch in de richting van Moffrika? Het Herrenvolk krijgt zijn streken wel thuis! Langzamerhand zullen de Geallieerden te land en ter zee het overwicht krijgen en wéé dan de Duitsers! Het Derde Rijk zal dan een dodenrijk blijken te zijn! Vandaag had ik geluk! Terwijl ik naar buiten ging om een motor schoon te maken liep ik onze weldoener Herman Verheyen tegen het lijf! Belangstellend begon hij aan de motor te prutsen en ondertussen fluisterde hij ‘Het was erg gezellig in Zeist. Je moet de hartelijke groeten hebben van je vrouw. Je hebt de brief en de andere dingen al gekregen hè? Sterkte hoor!’ Waarna hij weer verdween. Het klonk me als muziek in de oren. Hè ja, nu even uitrusten en de brief lezen onder het genot van een sigaret. Thuis ging alles goed stond er en de kinderen maakten het uitstekend! Ze zou doorlopend bij de advocaat informeren hoe de zaken stonden, al vond deze het ook vreemd dat we zo lang hier bleven. Nieuws aan het front was er niet. Hoe kon dat nou? Géén nieuws buiten? Ze hebben er duidelijk geen nótie van hoe weinig we hier weten! Had ze nu maar geschreven hoe de situatie met name in Rusland was! We zouden hier zo dolgraag willen weten hoe nu eigenlijk het front loopt, want hier spreekt de een over Orel en de ander over Gomel; twee namen die door de arbeiders natuurlijk worden verwisseld. Ligt Gomel niet in de buurt van Kief? En hoe staan de zaken in Smolensk? Daar waren de Russen toch al langsgetrokken? Honderd kilometer ten noorden ervan? Maar het was heerlijk om iets van thuis te horen! Tussen één en twee uur zou ik Jan Edens de retourbrief meegeven. Ik kon er niet toe komen deze brief nu al te vernietigen dat leek me zo’n beetje heiligschennis. Daarom besloot ik hem vierentwintig uur in mijn safe te bewaren en dan te vernietigen! Er werden nu vier dienstfietsen binnengebracht die opgepoetst en daarna naar de WaffenSS-Schreibstube gebracht moesten worden. André en ik brachten de fietsen weg. Onderweg bemerkten we dat er weer een nieuw commando was gevormd. We hadden er dadelijk een mooie naam voor! ‘De afdeling voor behoud van natuurschoon’ Als bijen zwermde het nieuwe commando door de Lagers om alles wat vies en rommelig was op te ruimen. Toevallig kwamen we op onze weg de voorman tegen een soort landschaparchitect. Of hij zijn vak verstond? Wat hij wèl kon -en dat konden we zelf beoordelen!- was hard schreeuwen! We verzochten hem dadelijk zijn mond wat dicht te houden, want al die schreeuwers kregen keelkanker! Verbluft bleef hij staan. Zóiets te durven zeggen tegen een vóórman! En dan nog wel van zo’n groot commando! ‘Wat motten jullie?’ vroeg hij ons. ‘Of meneer zijn grote bek een beetje zou willen houden!’ ‘Als jullie niet opdonderen zal ik jullie melden!’ ‘O, meneer is een Mof! Goed dat we dat weten!’ ‘Dat gaat jullie geen bliksem aan!’ Zo bleven we nog een tijdje naruzieën tot meneer wat kalmeerde. Sommige hondsvodden van Nederlanders die slavenbloed in zich hebben proberen waarachtig de Mof nog na te doen óók. We vertrokken, terwijl ik op André wees: ‘Pas maar op, hij is de oppasser van de Arbeitsführer; als je het lef hebt om zo door te gaan hangen we je op!’
257 Bij de SS reden we naar binnen maar werden er door een zeer ‘Schedigen’ officier met fiets en al weer uitgetrapt. Daar stonden we weer buiten. Hoe konden we ons nu aanmelden als we niet naar binnen mochten? André en ik keken elkaar aan. ‘We kunnen er om loten’, stelde ik voor, maar André vond dat ik dat zaakje maar moest opknappen, want hij sprak haast geen woord Duits. Na een morele aanloop genomen te hebben klopte ik weer bij de Schreibstube aan. ‘Herein’ klonk het. Op kousenvoeten ging ik naar binnen met mijn muts in de hand. Weer werd ik besprongen. Het rijzweepje krulde al om mij heen. Maar zo hard en zo snel mogelijk -harder dan het getier van de Pruis- riep ik hem toe wat ik kwam doen. Dat brullen scheen te helpen, die Moffen schijnen alleen iets aan te nemen als ze afgeblaft worden! Het resultaat was dat ik achter een soort van ‘oppasser Rustkamer’ aan moest lopen naar de rustkamer. Daar aangekomen bleek het een verrader te zijn.’Waar zijn de fietsen?’ vroeg hij mij. ‘Buiten bij de ingang!’ ‘Klootzak ’ klonk het vriendelijk ‘Had dat meteen gezegd!’ ‘Je kon toch zien dat ik geen fietsen bij me had toen ik achter je aantippelde?’ was mijn repliek. ‘Houd je verdomde bek!’ zei het heerschap ‘Anders krijg je op je sodemieter!’ Daarbij ging hij in een dreigende houding voor me staan. Het was een klein krombenig manneke, maar toch zou ik er wat onder verwedden dat ik de kracht niet had om die rat van me af te houden! Gezamenlijk liepen we de lange barakkengang weer terug om de fietsen te halen. André had ze in de rekken gezet en was bezig peukjes te zoeken. ‘Donders!’ riep ik hem toe ‘Jij vuile communist! Jij bent natuurlijk weer bezig om een vette lijn te trekken!’ André schrok en wist zo gauw niet wat hij moest zeggen, maar de verrader ‘rustpik’ had het gehoord en was dadelijk vol belangstelling. Terwijl we met de fietsen voor hem uitliepen vroeg hij mij waarvoor ik gepakt was. ‘O’ zei ik ‘Ik ben vrij-metselaar en half Jood!’, wantrouwig keek hij ons aan. Dat was zware kost de één vrijmetselaar en de ander communist. Hij zei niets meer. Dit moest eerst kalm verwerkt worden! André en ik gaven elkaar een knipoog. We wisten wel dat deze kerel niet gevaarlijk was. Hij was op de opleidingsschool voor verraders en niet bij de eigenlijke wachtdienst. Bij de laatsten zouden we dergelijke grappen niet uit durven halen! Op de rustkamer werden de fietsen op de kop gezet en toen vroeg die malloot wat dat nu eigenlijk was die vrijmetselarij. ‘Ik dacht dat jullie dat hier allemaal leerden!’ zei ik hem. ‘Nee, alleen maar dat het geweldig gevaarlijk is voor het volk. Omdat de grote heren daar een rol in spelen en daardoor de macht in handen krijgen. Vooral de Joden hebben zich daar ingewerkt.’ Dat was nou het resultaat van de propaganda van Goebbels! André vroeg hem of hij ook geleerd had wat communisme betekende? Nou, dat was zo een twee drie niet te vertellen. Hijzelf was vroeger communist geweest maar via een baantje bij Het Nationaal Dagblad was hij lid van de W.A. geworden en nu zat hij bij de SS! Een pracht mentaliteit, wat moet je ná de oorlog nou met dergelijke schapen doen? Het gesprek was hierbij afgelopen en we namen afscheid. ‘Zeg!’ vroeg ik ‘Heb je nog wat te roken? En wat te eten, want we verrekken van de honger!’ ‘Nou, verhonger maar!’ was het antwoord. ‘Dat meen je niet!’ protesteerde ik ‘Je bent best in staat om wat bij elkaar te scharrelen, want je hebt een pienter stel hersens! Je bent slimmer dan de slimste van het bataljon, dat je oppasser rustkamer bent geworden!’ ‘Waar kom je vandaan?’ vroeg André. ‘Uit Utrecht.’ ‘Hé, ik ook ’ zei André enthousiast ‘Zorg nu maar gauw dat we wat krijgen!’ Hij hapte, we moesten even mee terug naar de rustkamer en daar kwam hij aanzetten met de beroemde koeken uit de kantine. We kregen er ieder twee! ‘Bedankt hoor en blijf maar lang hier, want in Rusland word je doodgeschoten of gevangengenomen ook al ben je geen Duitser!’ 103-2 Haastig liepen we de lange gang uit.
258 André begon meteen zijn koeken op te eten maar ik had nog een volle maag en kon ze beter weggeven. Na het eten namen Beck, Jan en ik ieder een vitamine en een kalktablet waarvan ik er nog een paar uit Scheveningen had meegenomen in de hoop dat het ergens voor zou helpen. Zo heb ik Prent eens voorgelogen, dat het héél sterke vitamine preparaten waren waar hij er maar één per dag van mocht hebben! Hij heeft zich hierdoor wékenlang beter gevoeld! Ook hier heiligt het doel soms de middelen! Jan Edens gaf ik de brief voor thuis en vroeg hem Herman Verheyen nog eens héél hartelijk te bedanken! Voor we het Lager uitgebracht werden ben ik nog even bij Piet van Zeestraten in het revier wezen kijken. Hij lag nu met zijn hoofd naar het raam gedraaid en een zwak lachje trok over zijn gezicht toen ik mijn duim in de hoogte stak; ‘Hou je taai, Piet!’ In de garage kregen we de opdracht alles ‘Sauber’ te maken. Alles moest blinkend schoon zijn en niets mocht ná vijf uur niet op zijn plaats staan! Zouden we hoog bezoek krijgen? Rauter soms? Zelfs de R-Joden werden van hun wals gehaald om schoongemaakt te worden. Het hele kamp moest om door een ringetje te halen zijn! Zelfs mijn kelders moesten een beurt hebben! Nou, dat was een gemakkelijke opgaaf, want die zijn eigenlijk nóóit vuil. Iedereen begon aan de hem opgedragen taak. Ik kroop in mijn kelder en omdat die helemaal schoon was ging ik de brief van mijn vrouw nog eens helemaal doorlezen, vooral die passages waarin zij het doen en laten van de kinderen beschreef! Ik zag het allemaal vóór me! Het eigenwijze praten van de vierjarige Fré. De intimiteit van het naar bed brengen van de beide kinderen. De komische manier waarop Fré de kleine in de wieg aan het lachen maakt. Zou het voor mij weggelegd zijn om hen ooit nog terug te zien? Toch deed die brief met al die heerlijkheden mij onwezenlijk aan. Wat een enorm verschil is het niet de sfeer hier of thuis. Daar staat niet alleen letterlijk maar ook figuurlijk het prikkeldraad tussen. Soms heb ik het gevoel of ik al half dood ben, zó ben ik afgedreven uit het gewone leven! De hele middag klungelde ik door en ik was blij dat het appèltijd was! Het appèl ging nog vlugger dan zondags Er stond beslist wat te gebeuren! Onder het eten werd bekend gemaakt dat we allemaal straks buiten moeten aantreden op klompen zonder sokken en met alleen een broek aan. Om zes uur stond alles klaar. Het viel niet mee, want het weer was smerig guur geworden. Er verliep een kwartier….er gebeurde niets. Een half uur….er gebeurde niets. Het werd gemeen koud….er gebeurde niets. Na een uur kregen we het bevel de barakken in te gaan en daar in rijen van drie poedelnaakt tussen de kribben te gaan staan. toen alles met behulp van vloeken en slagen klaar stond scheen de organisatie toch niet te deugen. Nu kregen we bevel om barak na barak in een lange sliert achter elkaar op klompen en met een broek aan naar barak 4 te gaan. Dezelfde slang zou aan de lopende band onderzocht worden. In de eerste helft van barak 4 moesten we onze kleren afleggen en naakt naar de andere helft lopen. Voor de artsen moesten we in de houding staan, op ‘Kehrt euch’ omdraaien en -op een klop op de grond- doorlopen. Ze waren nog te beroerd om een bevel te geven. Daar stonden we nu naakt in barak 4. Een naar gezicht al die hongerlijven! Niemand scheen echter afgekeurd te worden. Onze kerels sloegen een prachtfiguur; hun buiken vertoonden ontelbare rimpels en je kon zien dat ze zich eigenlijk voor de anderen geneerden! Eindelijk was mijn beurt ook voorbij en ging ik op een holletje naar de barak, want ik had het in die tochtige barak 4 behoorlijk koud gekregen! Een uitstekende manier om de mensen nog zieker te maken, zo’n massale keuring van het kamp! Vannacht zullen de hoestbuien wel losbreken! Na ons aangekleed te hebben zijn we nog wel even achter de nieuwbouw gaan zitten, al was het een beetje fris! Het weer schijnt om te draaien. Op een van de torens fluit een zo’n verrader het meest beroemde soldatenliedje; ‘Lily Marleen’. We zongen het met eigen woorden mee, maar niet te hard natuurlijk! ‘Daar bij die lantaarn staat alweer zo’n slet ‘ ‘Ze leven hun leventje alleen voor de pret’ ‘Ze staat daar te wachten tot de Mof weer komt’
259 ‘En geven dan hun liefde of geen strijd bestond’ ‘Zo zijn die-ie Marleens zo zijn die-ie Marleens!’ 104-2 We bespreken nu verder onze bevindingen bij de keuring! Iedereen had zo zijn eigen mening over deze komedie. Het was in ieder geval niet van de N.S.B.uitgegaan! Stel je voor dat Mussert zelf was komen kijken! Maar die verrader zal wel nooit in een kamp geweest zijn! Ik geloof trouwens dat de toegang hem gewoon geweigerd zou worden. Die kerel is toch een paskwil? Met al zijn geschreeuw en gebral heeft hij nog nóóit iets voor het Nederlandse volk kunnen doen en we zouden ook nooit van z’n leven ‘dank je’ willen zeggen, hoe hoog de nood hier ook is! Het is vanavond haast te kil om buiten te zitten. De meesten gaan dan ook naar de barak terug. Jan en ik blijven nog even napraten over het contact met huis maar dan gaan we ook maar naar binnen. Het is trouwens tijd om de krib in te gaan. In mijn dankgebed dank ik U voor de rijkdom die ik vandaag gekregen heb! 19 mei 1942 Een gezellige nacht hebben we achter de rug. Nadat het licht uitgegaan was staken Jan en ik een lekkere sigaret op en zetten op zachte toon ons gesprek van vanavond voort. Tegen een uur of elf hoorden we de Engelsen aankomen. Een opwekkend geluid vooral toen bleek dat Soesterberg een beurt kreeg. Het afweergeschut daverde hoe langer hoe harder en de barakken werden wakker. Iedereen luisterde gespannen naar het schieten en het inslaan van de bommen. Nu merkten we weer dat ze óók voor ons vochten! Verderop riep een stem: ‘Laat ze maar komen, bewaarder!’ Dat was nog een overblijfsel uit de Scheveningse periode! Vóór het luchten riep de bewaarder -die deze ceremonie altijd moest regelen zodra onze gang aan de beurt was- ‘Laat ze maar komen bewaarder E!’ waarop onze cellen een voor een geopend werden en 24 mannen achter elkaar in de 24 luchtcellen konden kruipen. Wanneer dan ’s nachts de Tommy’s overvlogen klonk het over de gang: ‘Laat ze maar komen bewaarder E!’ Dat werd er enthousiast uitgeschreeuwd! Dat was nog in de goeie oude tijd toen we nog Hollandse bewakers hadden! Jongejan en van der Toren waren de bewakers van gang E. Wat hadden we het toen goed! Die mannen hebben zonder twijfel heel wat mensenlevens gered door het overbrengen van briefjes van de ene cel naar de andere. En ze hebben een heleboel goed gedaan door het van en naar huis smokkelen van brieven! Onbetaalbaar waren die mensen voor ons! Stel je de schrik voor toen ze ineens weg moesten en we de Grüne kregen! Een hopeloos gevoel van matheid overviel ons maar na een week verbeterde dat ook weer omdat ons grenzeloos optimisme ook daarin weer een voorbode zag van het einde van de oorlog! Ik herinner me het volgende ook nog zo goed! Ik zat op cel 644 en Heinekamp op 647. Bewaker Jongejan bracht op mijn verzoek een lange brief naar Heinekamp waarin het verslag van mijn verhoor stond en alles wat er verder gezegd moest worden. Nu had Hein een geweldige last van zijn elleboog die veroorzaakt werd door een ontstoken kogelwond en die bewuste ochtend had de dokter hem morfine laten slikken. Nadat ik even gewacht had seinde ik door of hij alles ontvangen en begrepen had, maar er kwam geen antwoord! Nu schreeuwde ik op goed geluk naar 647 maar weer bleef alles stil. Gevangene 648 aan wie ik vroeg wat 647 mankeerde zei dat hij er ook niets van begreep! Ondertussen was Jongejan niet meer te bereiken omdat die zich klaarmaakte om weg te gaan. Ik bofte, want van der Toren loste hem af. Toen ik hem erover vertelde ging hij direct naar de cel van Heineman. Deze lag bewusteloos op zijn bed en de brieven lagen verspreid over de grond! Wat een geluk dat Van der Toren het op tijd ontdekte! Van der Toren schijnt nu zelf opgepakt te zijn! Men zegt dat hij gepakt is bij het brieven smokkelen toen hij als bewaker in de strafgevangenis werkte. Een prima stel kerels die Jongejan en van der Toren. Mannen die we na de oorlog niet mogen vergeten! Wat was het niet een geweldig moment op mijn verjaardag in 1941 toen de Hollandse bewakers al niet meer met de cellensleutels mochten lopen en toen plotseling
260 105-2 mijn celdeur openvloog, een duveltje naar binnen schoot, en vanonder een wijde cape een pakket op mijn tafel gooide. Daarna naar de deur wipte en door de gang gluurde of er een Mof in de buurt was en toen als een haas de gang opsprong! Geweldig was dat! Ik was zo geweldig ontroerd! Vanuit hier nog mijn dank Johan Jongejans en jij ook van der Toren! We beschouwden jullie toen als een soort schutsengelen! Nog herinner ik me jullie stemmen zo goed jongens, als jullie ’s avonds de deuren grendelden en de gang doorriepen: ‘Het duurt nog maar een poepie dagen mannen, slaap lekker! Zo kan niemand bij jullie komen!’ Fleng fleng…sloegen dan de grendels voor de deuren. Ja, het zou nog maar een poepie aantal dagen duren en nu leven we al in 1942! Maar we werden erdoor getroost! Jullie hielpen ons om naast elkaar in de luchtcellen te komen. Als ik iemand persé wilde spreken had ik het maar te vragen en hoe ingewikkeld het soms ook ging op de een of andere manier kwam ik met de juiste persoon in verbinding via de luchtcel. Jongejan was hier het handigste in! Als de gevraagde ver weg woonde op de gang en bij een andere luchtploeg ingedeeld was vergat Jongejan mij zogenaamd. Ik werd dan bij de andere luchtploeg ingeschoven en sprak zo met mijn lotgenoot. Dergelijke contacten waren voor het onderzoek van levensbelang! Scheveningen had veel moois wat kameraadschap betreft! Hier in Amersfoort verdierlijkt een mens terwijl hij in Scheveningen vergeestelijkt! Door al dat praten over thuis en over Scheveningen sliepen we heel laat in maar het deed me toch goed! Vanochtend was ik vroeg buiten om nog even van de mooie natuur te genieten voor ik weer naar die dooie garage ging waar natuurlijk weer niets te doen was! Burgers plus één gevangene zouden voldoende zijn om de garage te runnen en met hoeveel lopen we hier intussen niet rond! Ik denk dat de Mof van drukte houdt! Hoe meer mensen hij in zijn ‘Gefolgschaft’ heeft hoe flinker hij zich voelt! In de mobilisatie hadden we in het Militair hospitaal ook zo’n Duits georiënteerd type! Het liefst had die arts op zijn afdeling een hele compagnie hospitaalsoldaten lopen! Zoiets schijnt typisch Duits te zijn! Buiten kwam er een nieuw transport binnen van geestelijken en Joden. Gelukkig dat náást de Joden ook de kerk vertegenwoordigd is! Het verzet is kennelijk niet gebroken! Wat er na de oorlog met de Joden gebeuren moet is ons een raadsel! We hebben het hier onder elkaar zó vaak over gehad. Ik ben geen antisemiet maar ik houd over het algemeen niet van de Joden en het eigenaardige is dat al mijn vrienden hetzelfde voelen. Sommigen zeggen dat het Jodenprobleem vóór de oorlog al in Nederland bestond maar passief en dat het door de oorlog actueel is geworden. Hoe graag de Joden zich als Nederlanders willen voordoen, ze zijn tòch anders dan wij! Het is een ander volk met een heel andere mentaliteit. We kunnen natuurlijk uit een rechtvaardigheidsgevoel zeggen: ‘Er màg geen Jodenprobleem ontstaan’ het bestaat wèl, en het heeft altijd wel bestaan. Door dat te ontkennen worden de Joden niet geholpen! Zolang zij als minderheid tussen de andere volken verspreid leven met hun volkomen andere mentaliteit zullen de spanningen blijven bestaan! Ik voel deze kwestie als een probleem aan dat in de eerste plaats ná de oorlog opgelost zal moeten worden zodat het Joodse volk zich in de toekomst vrij zal kunnen ontwikkelen zonder voortdurend de dupe te worden van politieke en economische spanningen. We zullen samen met hen een oplossing moeten vinden die niet op berekening is gebaseerd, maar op menselijkheid waarbij de realiteit niet uit het oog verloren mag worden! Het is jammer dat de Joden hier in het kamp niet méér geliefd zijn! Zelfs predikanten, die hier komen zeggen na verloop van tijd: ‘Ik wist niet dat ik ooit tot antisemitische gedachten zou kunnen komen!’ En dat is niet alleen hier het geval maar -zoals ik heb gehoord- buiten ook! Ik geloof dat wij -door de eeuwen heen- zelf de Joden tot deze levenshouding gebracht hebben. Het is onze eigen schuld dat ze zijn zoals ze zijn! Moeten we het dan ook niet zelf oplossen door ons eigen gedrag ten aanzien van hen te veranderen? We generaliseren toch ook àlles wat ze doen? Wat één Jood misdaan heeft hebben ze toch allemaal gedaan? Op die manier zouden we dezelfde fout begaan als de Moffen en de Joden van alles de schuld geven!
261 Tenslotte nog dit: We werken de Duitse propaganda in de hand door toe te geven aan antisemitische gedachten! Het is jammer dat daar zo weinig op gelet wordt. Het is te hopen dat de daadwerkelijke hulp ten opzichte van de Joden -niettegenstaande de antisemitische gedachtenzal blijven bestaan! We hebben hier wel gedacht aan een doorgevoerd Zionisme waarbij een bepaald land -indien het mogelijk is Palestina- het Joodse volk zal herbergen waardoor een zuiver Joodse staat gevormd wordt. 106-2 De Joden zullen dan in het buitenland onder bescherming van hun consulaat kunnen leven. Natuurlijk zal dit internationaal geregeld moeten worden en dan niet onder bescherming van een of ander land, want dat zal onwillekeurig zijn eigen belangen weer op de voorgrond willen schuiven! Er moet een Joodse vrije staat gevormd worden die zelf zonder invloed van anderen tot ontwikkeling kan komen. Kijk maar eens naar de resultaten van het Zionisme in Palestina ondanks de Engelse politiek en de Arabische druk! Dat zijn toch geweldige resultaten? We moeten dat na de oorlog goed aanpakken, want we hebben een heleboel met de Joden goed te maken! Ik vertrouw er op dat -gezien de geestelijke capaciteiten van dat volk- het goede resultaten zal geven. Maar de Joden zullen er zelf ook hard aan mee moeten werken en dat is nou juist iets waarvan ik vrees dat er niets terechtkomt! Als we hen namelijk vragen wat ze zelf van deze visie vinden, krijg je maar al te vaak het antwoord: ‘We hadden het hier niet slecht en na de oorlog zal het voor ons ook wel beter worden!’ De meeste zien er tegenop om weg te moeten gaan -zelfs om een eigen land op te bouwen- zonder hun bezwaren te kunnen motiveren. Wij vinden dat ze dat verplicht zijn tegenover hun eigen volk en hun kinderen om in vrijheid te kunnen leven! Tjonge jonge, wat valt hier nog veel te doen! Zouden wij mensen dat allemaal wel kunnen bewerken? Het moet en het kan als de mensen maar van goede wil zijn en het is toch te hopen dat we van deze tijd wat geleerd hebben! Op dit moment komt een hele stoet nieuwe gevangenen het kamp binnentrekken. Ze kijken haast allemaal naar het walsen van de R-Joden. Ja, wie van deze nieuwe komt daar morgen ook bij te staan? Nieuwe zielen voor de Amersfoortse hel! Kijk ,daar eens achter de troep wordt een geestelijke -die wat achterop gekomen is- met een stok bewerkt om goed te leren begrijpen dat zoiets niet mag! Hij rolt door de onverwachte slag over de grond maar staat meteen weer op zijn benen en slaat kalm het stof van zijn pij af. De achtersten zijn bij het zien van de stok uit elkaar gestoven maar door de rustige houding van de geestelijke vatten ze weer wat moed. Verschillende bietsers lopen quasi iets te doen in de buurt van de nieuwelingen. Van die oude rotten krijgen ze goede raad! Aangeraden wordt het ondergoed niet af te geven, het geld te verstoppen en de sigaretten vast in bewaring te geven bij de oude bietsers! Straks zal alles eerlijk teruggegeven worden -op een paar sigaretten na die voor de moeite afgehouden worden natuurlijk-! Maar de arme nieuwelingen hebben nog zovéél te verwerken, dat ze in hun angst àlles afgeven aan de bietser zonder er op te letten welk nummer hij draagt! Zo’n nummer is trouwens geen garantie! Als de gevangene eenmaal kaal geschoren is en in uniform in de barak komt heeft hij vaak niet veel meer over, want ook de Stubeoudste verdient nog wel wat met het aanwijzen van een goede krib. Àlles is hier voor àlles te koop! Na deze stoet komt nog een kleinere het plein oplopen ,gekonvooieerd door de Marechaussee onder leiding van een Opperwachtmeester. Wat een rot gezicht! Hoe kunnen dergelijke mensen zó’n taak uitvoeren? Zijn ze straks nog te handhaven? Moet het héle politieapparaat niet geliquideerd worden? Eigenlijk zou alles van voren af aan opgebouwd moeten worden, want de mensen die nu aan de touwtjes trekken zijn haast allemaal verkeerd! Ik hoor nu dat de nieuwen haast allemaal uit Scheveningen komen! Kijk nou… Die dappere wachtmeester salueert keurig voor Berg en Nelis! Stom! Zielig!
262 Scháámt zo’n vent zich niet om daar keurig in de houding voor die beulen de papieren van de gevangenen af te geven? En dat nog wel in het oude Koninklijke Uniform! Heeft het allemaal nog wel zin? Is het grootste gedeelte van het Nederlandse volk niet net als deze man? Zijn ònze idealen voor Koningin, Volk en Vaderland niet te hoog gespannen? Zijn het eigenlijk geen valse begrippen en gaat het niet voornamelijk om populaire leuzen waar het volk achteraan loopt ondertussen zijn voordeel zoekend waar het maar kan? Hopeloze gedachten! Nee, als we hier zo aan alles beginnen te twijfelen zou de kracht er hier gauw uit zijn! We moeten ons nú en straks vasthouden aan het goede maar rekening houden met het kwade op elk gebied! De Opper presenteert zich nu af en met zijn minderen gaat hij wat rondkijken. Ja Opper, daar worden de Joden vóór hun wals de dood ingetrokken! Am Tor staan je medeburgers de hele dag als straf voor een of ander bespottelijk misdrijf. Vraag nu eens aan Nelis of je even bij de buitencommando’s mag gaan kijken! Daar moeten Nederlanders de hele dag stronken rooien, bomen sjouwen, kuilen graven totdat ze er bij neervallen opgejaagd door dezelfde kerels waar jij voor in de houding gaat staan! Nu zie je zelf hoe die Jood daar wordt geranseld en om zijn moeder schreeuwt! Nu maak je zelf mee hoe een man Am Tor geslagen wordt tot hij in elkaar zakt! En zo gaat het hier dag in dag uit Opper, met een regelmaat waarvan je zult walgen! Ik hoop dat jij en je collega’s deze tocht nóóit eerder hebt gedaan en dat dit je laatste tocht hierheen is, want anders vervloeken wij je uit het diepst van ons hart! Vertel buiten maar wat je hier gezien hebt, dat is het enige waarmee je de schande van deze tocht nog een beetje kunt goedmaken! Daar verdwijnt het stel. Ze lopen vlak langs me heen en ik neem de gelegenheid te baat om ze te vragen of het ze hier bevalt. Antwoord krijg ik niet. Angst of schrik? Zouden die kerels even kalm naar huis gaan als ze gekomen zijn? Of zou er toch iets als verzet in hen opgekomen zijn? Het is te hopen, want een heviger aanklacht als deze omgeving is toch niet denkbaar! Weer een Sondermeldung. De radio wordt daarvoor wat harder afgesteld. De Moffen rennen toe om te luisteren. Gelukkig blijft het weer bij bruto-registertonnen. Zouden de Moffen zich zo langzamerhand niet verlakt voelen door Reichsminister Dr. Goebbels? Ze moeten alsmaar hard lopen en iedere keer blijken het diezelfde vervelende tonnen te zijn! Nu nog even naar mijn kelder om mijn brief te lezen. Nauwelijks ben ik daar of Jan Edens komt achter mij aan. ‘Goeie morgen, dat is ook toevallig!’‘Ja jòh ik heb nog wat meegenomen. Hier is wat shag en het andere stuk boter!’ Ik weet gewoon niet hoe ik het heb! Stopt die fantastische stroom dan nooit? Uit de emmer komt ook nog een heerlijk dineetje. De resten van wat de SS officieren hebben overgelaten! ‘Bedankt Jan!’ ‘Geen dank, man’ En met deze woorden verdwijnt hij weer. Met een diep gevoel van dankbaarheid kijk ik deze rustige vriend na! Alles stop ik dan in de safe. Vanmiddag kan ik de boel gaan verdelen en meteen proberen de T.B. patiënten in het revier wat te brengen. Het is nu zo etenstijd, dus ik zal maar naar de garage gaan. Tito vindt zeker dat ik te lui ben. ‘Zoek eens gauw de aannemer en zeg hem bij mij op het bureau te komen’ Dat zal krap-aan tijd zijn, want zo meteen gaat de bel. Natuurlijk kan ik de man nu nergens vinden. Ja toch, daar zie ik hem in de verte praten. Als ik bij hem kom om mijn boodschap over te brengen klinkt meteen de bel. Nu moet ik eigenlijk terugkeren anders loop ik vast met het afmelden bij de Blockhut. Kijk, de meeste commando’s marcheren al naar de poort. Mijn hémel, ik sta tussen de barakken buiten de postenketen, want deze lopen met de gevangenen het kamp in. Een kans om weg te komen, maar ze zouden mij in tien minuten tijd missen! Kan ik met deze gevangenkleding en klompen een ruime voorsprong krijgen? Ik geef mezelf niet veel kans! Ik sta te trillen op mijn benen! Néé, ik doe het niet! Nu maar vlug verder. Ik loop nu naar de aannemer en vraag of hij bij Tito wil komen. Samen wandelen we de
263 richting van het kamp uit volkomen zonder postenketen, maar ik stel mijn kans op ontvluchten op nul! Al die soldaten staan als het ware klaar om een ring om mij heen te trekken. Het zou gekkenwerk zijn! Stomverwonderd ziet Tito mij met de aannemer aankomen. En ook Berg weet niet hoe hij het heeft, dat ik zomaar buiten rondloop zonder postenketen. Ik leg de zaak uit en kan gaan. Dan begint mijn tweestrijd opnieuw! Hoe zit dat nu? Prefereer ik het soms om veroordeeld te worden en doodgeschoten boven de kans al is die maar héél klein om weg te komen? Ben ik dan zo’n bange idioot? Zenuwachtig vertel ik het verhaal aan Jan Edens, maar hij zou een dergelijke vlucht ook gekkenwerk vinden. Niet als ik andere kleren bij me gehad had! 108-2 Stel je voor dat je alles van tevoren wist? Ik kan toch moeilijk steeds met mijn burgerkleding onder mijn uniform lopen! Buiten de garage staat een heel bataljon verraders marsvaardig. Het schijnt weer feest voor de heren te zijn. De jongsten leggen vandaag de eed op de Führer af. De plechtigheid schijnt al achter de rug te zijn, want de troep stelt zich in beweging en daar gaat-ie weer uit volle borst…’Heide Marie’. Ze lopen er goed bij, de Mof weet wel propaganda te maken met zijn soldaten zelfs met de Hollandse. Kijk maar eens wat een plakkaten en orders die kerels op hun borst hebben hangen. Bij ons in het leger heb ik zoiets nog nooit gezien. Misschien een enkel N.O.C.tje maar dat droeg men niet als gewoon soldaat Dat was te aanstellerig, daar moest je minstens wachtmeester voor zijn en die werden er ook wel op aangekeken. Plotseling begint de bel alarm te slaan! Zou er iemand een vluchtpoging ondernomen hebben? Van alle kanten worden de gevangenen tot grote spoed opgejaagd! ‘Schnell, schnell’ klinkt het overal. Daar komen de buitencommando’s aangedraafd! Iedereen rent! Ginds trekken de eerste soldaten een keten rond het kamp! Donders, dat zijn er een heleboel! In de poort worden een paar man tegen de grond geslingerd. Na enige tijd staan we veilig op de appèl plaats. De wacht heeft iets nieuws, een handsirene. Ze draaien als een gek aan die koffiemolen maar het geluid dat eruit komt is een armzalig gejank. Weer vertrekken rijen SS-verraders. Zou er eindelijk eens iemand ontsnapt zijn? De vijand staat nu gehelmd. Een krijgshaftig gezicht maar lichtelijk bespottelijk als het om werkelijk om één vluchteling gaat! Net of die hen iets zou kunnen doen! Weer vertrekken er lange rijen uit de poort! Er zullen nu wel een paar honderd man achter de vluchteling aanzitten! Appèl, ja heus hoor, er ontbreken twee man! Wat een spanning! Wie zullen het zijn? Nogmaals appèl. Nu ontbreekt er nog maar één man! De ander is zeker weer teruggekomen! Maar waar is die ene man? Weer appèl weer een man tekort. Nog eens appèl, alles wat er mee te maken heeft wordt onrustig en gejaagd! Daar rechts vallen al de eerste klappen. Nog eens appèl en de zaak klopt! Ra ra, hoe kan dat! Dus géén ontvluchting! Vreselijk jammer! Alles was maar ‘Spielerei’. Weer vertrekt er een rij van 50 man, maar onze aandacht is verflauwd. Bij de wacht blijven ze maar aan die koffiemolen draaien! De Mof houdt van lawaai! Der Storch en Knipperoog schijnen de leiding van dit geheel te hebben. Het wordt één uur staan…. anderhalf uur staan… en dan pas komen de dappere soldaten terug. Als al het gevaar voorbij is mogen we na twéé uur staan aan het werk! ‘Stel je voor, Jan’ zeg ik tegen Edens ‘Dat er iemand nog kans ziet na zo’n oefening!’ Daar heb je warempel weer de benzine-Beier. Hij zou dagelijks wat méér benzine willen hebben. Ik geef hem te kennen dat ik mijn best zal doen, maar dat ikzelf sigarettenpapier tekort kom. Daar zal hij dan voor zorgen belooft hij mij. Door het praten over sigaretten krijg ik er ineens héél veel trek in en zo gauw ik kan duik ik de kelder in. Ik moet straks ook de brief verbranden hoe zwaar me dat ook valt. Ik lees hem nog eens langzaam door en scheur er dan een klein stukje handschrift uit!. Mochten we dan plotseling weggehaald worden dan heb ik altijd een stukje handschrift van mijn vrouw bij mij! Daar slaat de vlam in het papier! Ik word er haast beroerd van! Het stukje handschrift verstop ik in mijn borstzakje. Fijn, om dat tenminste bij mij te hebben.
264 Mijn shag en de boter neem ik mee het Lager in en stop daar alles weg. Afmelden doe ik niet. Ze zullen me wel helemaal vertrouwen nu ik de kans om weg te komen niet benut heb. De nieuwen worden door Hurkmans gedrild. Wat zien die mensen er al anders uit! Het gedonder met de Joden is al begonnen, ze moeten uittreden en apart gaan staan. Ze zijn ook al van hun gele sterren voorzien! Als de boel straks goed uitgezocht wordt komen de Rassenschenners vanzelf tevoorschijn.Bij hen gaat het doodmartelen wat sneller dan bij de anderen maar per slot van rekening komt het uiteindelijk op hetzelfde neer! Eindelijk de bel van zes uur! Appèl. ‘Zeg Jan, weet jij iets van de plannen van Herman af?’ ‘Ja, hij zou vanavond naar Zeist gaan.’ ‘Dat is mooi dan hoor ik morgen wel wat!’ De cavalerie mislukt vandaag volkomen omdat de troep veel te groot geworden is. De onderlinge afstand kan in die nauwe bocht niet gehouden worden. Wat een bende is het! Wat een walgelijk gesol met lichamen! 109-2 Is dit niet sadisme in de ergste graad, dat genieten van het zicht op dat vallen en smakken op de grond en in het prikkeldraad? Ik sloot de ogen, het was niet meer om aan te zien! De behandeling zou beter worden als de lichamelijke toestand van de gevangenen te slecht zou blijken te zijn; maar het medisch rapport zal wel buitengewoon geflatteerd zijn! Hoogstwaarschijnlijk staat er wel in dat de behandeling van deze a-sociale en tot vandalisme neigende on-volkse individuen naar omstandigheden redelijk goed te noemen is. Deze individuen mogen perslot van rekening dankbaar zijn dat ze in handen gevallen zijn van pedagogen! Die zullen hen de ogen openen voor de Duitse ‘Erziehung’ en ze al het hoge en heerlijke van het Nationaal Socialisme leren kennen! Het appèl verloopt bijna vlot maar na afloop moeten we blijven staan. Berg treedt plechtstatig voor de groep en kijkt de grauwe massa neerbuigend glimlachend aan. Daar zal wel weer wat losbarsten, want deze theatrale houding belooft niets goeds! Met forse stem roept hij nu ‘Lagerälteste’ Van der Putte springt naar voren en meldt zich. Nu blijkt wat een vuil spel Schepers gespeeld heeft! Hij heeft net zo lang naar onregelmatigheden bij de leiding gezocht tot hij het volgende gevonden heeft: Van der Putte zou met enkele anderen een deel van het rantsoen voor de gevangenen verduisterd hebben. Berg staat haast te huilen over een dergelijke daad! Hoe kon iemand in zó’n positie zijn medegevangenen beroven van het allernoodzakelijkste? De geest van het Nederlandse volk bleek toch wel erg verrot te zijn! Maar hij -Berg- zal deze toestanden wel de kop indrukken! Van der Putte wordt veroordeeld tot arbeid in het strafcommando! Gòd, als we nu maar niet die Schepers als Lageroudste krijgen! Een ontzettende terreur zouden we te verduren krijgen! Niemand kon dan meer veilig zijn! Daar wordt Hurkmans naar voren geroepen. Als hij zich keurig gemeld heeft wordt hij officieel tot Lageroudste benoemd. Goddank, dat Schepers hier zijn neus gestoten heeft! We hebben medelijden met van der Putte! Het is ook wel een hele val van Lageroudste tot strafcommando! Misschien wéér een leven op Schepers lijstje! Ná de oorlog zullen we deze ellendeling, deze verraderlijke psychopaat, wel weten te vinden en misschien al in dit kamp! Van der Putte houdt zich gelukkig goed! Zo rustig mogelijk loopt hij terug naar de groep en neemt daar een plaatsje in. Het beste wat hij ook doen kan! Na het eten ga ik een paar nieuwen uit Scheveningen opzoeken. De meeste zijn zwarthandelaren maar eindelijk vind ik een paar Engelandvaarders. Veel laten ze niet los zo angstig zijn ze voor provocateurs vooral omdat hun zaak blijkbaar niet ‘rond’ is. Vreemd, dat ze zulke mensen al in een concentratiekamp plaatsen! Bij zo’n onafgemaakte zaak loop je toch de kans elk ogenblik verhoord te worden? Ik voel nu wel héél goed dat onze zaak ook nog niet ‘rond’ is, al zijn we al berecht. Niet voor niets worden we hier gehouden en enkelen van ons in Scheveningen! Er dreigt absoluut revisie voor ons! Van de gevangenis in Scheveningen wisten ze niets bijzonders te vertellen, alleen dat het Flurschwein Schweiger de Oberscharführer nu op het directeurskussentje zat! Prettig voor de
265 gevangenen om de man met de slangen- of varkensogen als directeur te hebben! Het liefst zou hij absoluut niets in de cellen willen hebben als verstrooiing voor de gevangenen en ook geen ‘luchten’! ‘Alles wird verboten!’ De wachtmeesters moeten nog altijd op het dak patrouilleren, vertellen ze verder. Een prettig baantje voor de Mof, vooral in de winter! Dat hebben ze aan òns te danken omdat we een verbinding met huis hadden via de loodgieter op het dak! Toch was het spannend, toen mijn naam genoemd werd nadat de hulp van de loodgieter gepakt was. Die had een rozenkrans aan een Flurwärter afgegeven om het aan een gevangene door te geven. Maar die schoft gaf het door aan het Flurschwein met het hele verhaal erbij! Voor mij liep het met een sisser af! De nieuwen vonden het hier vreselijk! Ze waren vanochtend van die afranseling -die de geestelijke te verduren had- erg geschrokken! Ook wisten ze niet wat ze zagen, toen ze de Joden voor de wals zagen trekken. Ja jongens, het is hier ontzettend! Soms hebben we het gevoel dat we dit niet meer kunnen dragen Spaar je lichaamskracht, eet geen vuiligheid en drink geen kraanwater! Houd je geest helder en wat het voornáámste is; maak een vriendenkring en spreek tegenover elkaar je moeilijkheden uit dat is je gróótste steun! In het begin sluit je je ogen maar als er teveel geranseld wordt. 110-2 Bidt dan om kracht om niet te gronde te gaan aan de ondragelijke ellende! Wees voorzichtig wat je zegt en tegen wie je het zegt, want overal loeren verraders die daarmee een extra hapje eten verdienen! Kijk uit bij het kiezen van je vrienden, want de kans is groot dat ze gaan bietsen en je dan meetrekken op het hellend vlak met als resultaat dat je in de handen van Berg valt en dat is dan einde verhaal! Wees vooral op je hoede voor Berg! Hij wandelt het Lager door en schrijft iedereen op die niet werkt. Doe alsòf je werkt maar voer niets uit en spaar je krachten! Nu jongens, het beste en kop op! Vanavond heb ik mijn dagboek bijgewerkt! Wat gebeurt hier toch enorm veel! Elke dag zou een boek kunnen vullen, een boek van schrijnend leed, van angst, van moed en van doodsstrijd! Zou zo’n boek straks door de lezers alleen maar uit behoefte tot sensatie gelezen worden of zou het een prikkel kunnen zijn om het goede te willen en om te leren begrijpen dat ondanks druk en ellende het Goddelijke de liefde voor het goede toch blijft! Dat al dit leed slechts een golfslag is naar een betere toekomst! Daarom alleen zou ik dit dagboek willen uitwerken. Wat zou het niet fantastisch zijn voor de lezer om de strijd van de O.D. te mogen meemaken! Een strijd die zwaarder was dan wat ook, want de meesten waren er lichamelijk niet meer tegen opgewassen! En dan de strijd van de Mekels en de heldendood van de Communisten in de Kieschgrube! Al die stukken getuigen van strijd, moed en overgave aan het eeuwige, dat voor ons géén dood is maar léven! Het leven dat ons beloofd is door Christus! Vaak gebeurt het dat het dagelijks leven zich weer aan ons vastzuigt! Dan vervallen we in onzekerheid en twijfel, maar altijd staan we weer op! En mochten de lopen op ons gericht zijn, dan roepen we onze overwinningskreet: ‘Léve Nederland!’ of ‘Leve de Koningin!’ of we bidden zachtjes: ‘Onze Vader, die in de hemelen zijd’ Eigenlijk komt het allemaal op hetzelfde neer; het is het vertròuwen dat de wil tot het goede niet verloren zal gaan; het wéten dat we allemaal een taak hebben waarvoor velen al als kruisridders gevallen zijn! Tot de bel gaat probeer ik met Jan nog zo’n ellendige ‘lange zeven’ die natuurlijk weer niet uitkomt. Dan kruipen we onder de dekens. De nieuwelingen maken nog onwennig hun bed op. Binnen vierentwintig uur zullen ze wel ingeburgerd zijn! De laatste ronde! Hoe vaak zullen we dat nog meemaken? 20 mei 1942 Gisteravond na de bel, tijdens de avondcontrole werden weer nummers afgeroepen. Ik schrok geweldig toen ik dacht enige nummers van onze groep te horen, maar gelukkig bleek ik me vergist te hebben. In hoofdzaak waren het zwarthandelaren. Er zijn geruchten dat voor deze mensen een speciaal kamp in Drenthe wordt ingericht. Ik begrijp niet dat de Moffen zó tegen deze handel te keer gaan! Ze doen het toch zelf ook of zouden ze concurrentie vrezen?
266 Vooral de clandestiene slachters staan bij onze beschermers slecht aangeschreven! Nu is het waar dat de Moffen gek zijn op vlees, maar waarom zulke onmenselijke maatregelen tegen de overtreders? Tijdens de verhoren blijken de Duitsers toch vaak zelf de grootste afnemers te zijn! Ik merkte vanmorgen dat Boerrigter en Heinekamp gisteravond ook geschrokken waren bij het afroepen van de nummers. We voelen blijkbaar allemaal waar het op uit gaat lopen, maar we durven dat niet tegenover elkaar uit te spreken. Het is ook maar beter om er niet over te praten.Dat wekt maar onrust en we weten toch niet wat er met ons gaat gebeuren! De meest fantastische verhalen zouden hier maar rondgaan! Datzelfde hebben we in Scheveningen zo vaak meegemaakt. Alle verhalen -zelfs die, die zogenaamd van de Sacharbeiter kwamen- bleken naderhand verzinsels te zijn om de eigen gemoedsrust te bevorderen. We weten niets! We hebben alleen maar af te wachten! God weet, of het nu niet hóóg tijd wordt om een serieuse vluchtpoging te wagen! Zo’n kans als ik gisteren heb gehad krijg ik vandaag niet meer, maar toch zal ik die situatie in het oog houden! Direct na de ochtendbel maakten de opgeroepenen zich klaar voor het transport; altijd een nerveus gedoe dat zich voorbreiden op een tocht zonder bekend doel! De angst om de ‘rode streep’ -de Duitse grens- te moeten passeren, is bij iedereen altijd groot. Ze blijven liever in Holland, want men is bang bij een eventuele ineenstorting de dupe te worden van wraakzucht! 111-2 Maar of er dan wel zoveel verschil zal bestaan tussen Nederland en Duitsland? Niemand weet dat toch? De ineenstorting zal wel onverwacht komen en wie weet of degenen die in Duitsland zitten niet veiliger zijn dan wij hier! Ik ontvluchtte het pijnlijke afscheidsgedoe dat de atmosfeer in de barak nog verschrikkelijker maakte dan anders. Buiten was het heerlijk! Met een beetje tabak en wat vloeitjes trok ik naar het revier om de T.B.ers te verrassen. Leuk, die verrukte gezichten te zien toen die prachtige tabak tevoorschijn kwam! Het werd een waar feest in het zaaltje! We zijn hier met weinig gelukkig te krijgen! En niet alleen hier, in Scheveningen was het net zo! Ik hoor nog de verrukte stem van Lodo van Hamel in de tijd dat we niets in de cel mochten hebben: ‘Zeg Folmer, ik heb twee lege jampotten en een zakschaakspel! Dat hebben ze niet kunnen vinden!’ Met zó weinig kunnen mensen al blij zijn! Wat was ik niet gelukkig met een oude tandenborstel en een stuk spiegel nadat ik door het Flurschwein in de cel was teruggesmeten, nadat gebleken was dat de gevangenen onderling contact maakten! Voor het appèl werd om de Heitzer 310 geroepen. Ik moest me bij de Blockhut melden. Wat zou er nu weer aan de hand zijn? Ik melde mij. De poort werd ontsloten en mij werd verzocht te wachten. Daar stapte Berg op mij toe. Mijn hart begon onmiddellijk te roffelen. Je kunt nooit weten in wat voor situatie je onbewust terecht gekomen bent! ‘Mit!’ werd mij door Berg gecommandeerd. Nou dan maar ‘Mit’. Maar waarheen? Voor het arrestantenlokaal stond een jonge lijkbleke knaap geboeid en geflankeerd door twee Grühne! Wat had ik daar in ‘s hemelsnaam mee te maken? Mijn hart sloeg nu dubbel en mijn knieën werden akelig week en slap! Maar gelukkig was er niets bijzonders aan de hand. De geboeide had kennelijk een nacht in de cel moeten doorbrengen en nu moest ik die schoonmaken. Toen ik de cel binnenging schrok ik van de ravage! Alles -wat een beetje los had gezeten- was kapot getrokken en de vloer en de muren waren bevuild. De Grühne brachten de jongen om de hoek van de Schreibstube; het werd zeker te druk op het plein en zoiets wekt altijd de nieuwsgierigheid op. Na een emmer water en een bezem te hebben opgehaald, begon ik met de schoonmaak. Wat had die arme knul de boel smerig gemaakt! Dat kon alleen maar door woede, een zenuwinstorting of doodsangst komen! Alles zat onder de ontlasting! Vanuit het celraampje kon ik de jongen zien staan! God, wat dóódzielig! Vreemd, dat die jongen maar één nacht hier was, want kennelijk ging hij door op transport. Ik hoorde de jongen huilen en plotseling rukte hij aan zijn handboeien. De twee beulen werden meegetrokken. ‘Ruhe!’ klonk het ‘Mache keine Dummheiten!’ Hierop volgde een hysterische uitbarsting. Lieve God, mochten we dat arme jong maar even helpen! Al was het maar dat we er even heen mochten om hem moed en kalmte in te spreken. Huilend schopte hij
267 om zich heen en gilde met overslaande stem: ‘Laat mij los, verdomme laat mij los! Ik wil niet dood!’ Een gesloten Gestapowagen kwam achteruit aangereden. Zo’n vervloekte wagen is altijd te herkennen aan het ontbreken van een achterportier waardoor de kans op ontsnappen bij voorbaat verkeken was. Gillend, dat hij niet dóódgeschoten wilde worden, werd de jongen de wagen ingeduwd. Maar dit is toch geen tocht naar het executieterrein? Dat gaat toch altijd héél anders? Of zou die knul ter dood veroordeeld zijn zodat hij elke tocht als een laatste gang beschouwt? Walgelijk! Ik huilde van medelijden en machteloze woede! Ondragelijk, dat gevoel van onmacht! Dat op zó’n manier de Nederlandse jongens de dood ingejaagd worden! Daar reed de wagen weg -de gevangene geboeid en bewaakt door drie man- terwijl die vervloekte Stuivenberg op de Nortonmotor de auto konvooieerde! Onder het schoonmaken van de cel bad ik om kracht en bijstand voor deze nog zo héél jonge knul! Het is ook onverdraaglijk als je op die leeftijd van zo zeventien, achttien jaar afscheid van het leven moet nemen als gevolg van -wat ik nu- Indianenspel zou noemen! Leek onze actie in 1940 ook niet op een Indianenspel? Zeker, we wilden het goede en we waren enthousiast en wilden desnoods ons leven geven -al verdiepten we ons daar maar liever niet in!Maar was dat nog zo naïeve spel zóveel levens waard? Waren we eigenlijk geen geweldige dilettanten? Mijn hemel, als ik dat nog eens over mocht doen! Al dacht ik toen héél voorzichtig te zijn toch heb ik ontzettende fouten gemaakt.Fouten waarover ik nu nog zuur kan glimlachen. 112-2We voelden verzet als onze natuurlijke plicht, maar we beschouwden de illegale actie maar al te vaak als ‘good-sport’, waarvan we niet beseften hoe hóóg de inzet was! Niet dat we het anders gelaten zouden hebben, zeker niet, maar we zouden dan toch op een andere manier te werk zijn gegaan! Het was niet alleen een gevaarlijk spelletje voor ons, maar ook voor anderen! Ik dacht héél gemakkelijk mijn mond te kunnen houden bij de verhoren van de Gestapo. Maar hoe klein was ik niet toen bleek dat alles bekend was ook al door uitlatingen van iemand die gevangen genomen was. Hoe gauw verloor ik toen niet mijn hersens? Hoe vaak was ik tijdens het onderzoek in mijn cel niet in de war? Hoeveel hebben ze uit mij weten te trekken op de momenten dat ik uit een bewusteloosheid bijkwam? En ik ben toch echt niet de énige! Hoe velen is dat vóór mij al overkomen en hoe velen zullen er nog volgen? Soms vraag ik me af of dit allemaal -het goede en minder goede illegale werk met al zijn offers- wel besteed was aan het Nederlandse volk? Is ons volk, met zijn vele N.S.Bers, zijn zwarthandelaren, zijn profiteurs en zijn ‘K.WW’ de ‘Kijken Wie er Wint’partij, al dat bloed wel waard? Is het tenslotte niet een heel klein kringetje dat de kastanjes uit het vuur moet halen? Misschien beoordeel ik de buitenwereld verkeerd, maar er komen zóveel zwarthandelaren hier binnen en zo weinig ‘goeden’! Laat ik nou niet alles van de zwarte kant bekijken! Er zijn sinds 1940 ook eindeloos veel processen geweest om te beginnen die van de Geuzen! En natuurlijk zijn ze lang niet allemaal gepakt; waarschijnlijk maar een klein deel zodat het werk nu door de anderen voortgezet kan worden! God geve het, dan hoeven we niet over een klein kringetje te spreken maar van een kern! Een kern waarvoor het waard is àlles over te hebben. Een kern met onze geliefde Koningin aan het hoofd! Deze kern zal van ons volk een sterk volk moeten maken en géén volk van sjacherende zwarthandelaren, geen volk van twist en egoïsme Zo, de zaak is schoon en ondertussen is het appèl en het arbeitsappèl al achter de rug. Langzaam vervaagt het beeld van die huilende jongen. Als we te lang bij die beelden zouden stilstaan zou dat onze ondergang betekenen. Iedereen was buiten al druk aan het werk. De wals had nu verse Joden om te vermorzelen Het zware werktuig doorkliefde als een oorlogsschip de sintellaag. Domme Joden, in plaats van het kalm aan te doen en steeds hetzelfde rustige tempo aan te houden spanden ze zich ver boven
268 hun krachten in. Nu sloegen de beulen niet, wel wetend dat straks het tempo zou zakken en als dan de wals in de rulle sintels zou blijven steken zouden ze er met recht op kunnen beuken! In de garage stonden enige gevangenen bij elkaar. Ik sloot me bij hen aan. Ze spraken over de behandeling na de gezondheidscontrole; de meningen daarover waren verdeeld. De meesten waren van oordeel dat er wat minder geranseld werd, maar dat de methodes nu misschien nog geraffineerder waren dan eerst! ‘Ze bereiken nu hetzelfde met opjagen! Hoor maar eens hoe ze bezig zijn in de Kieschgrube!’ Ik hoorde het nu ook. Het leek wel of er een stel karbouwen werd opgedreven. Vandaar zeker ook dat de Joden op het plein zo hard werkten. De Mof is van tactiek veranderd! Voor ons met -onze speciale baantjes- blijft het hetzelfde maar voor de commando’s die toch al zo uitgeput zijn is dit systeem dodelijk! Ik voel nu weer dubbel wat een voorrechten ik heb en aan welk gevaar ik ontkomen ben! Maar het moet hier toch niet te lang duren. Het wordt tijd dat ik eens poolshoogte ga nemen, wie weet of Burgers al iets over ons gehoord heeft! Maar Burgers schudde zijn hoofd op mijn vraag of hij al orders had ontvangen om voor de Oranjewacht een transport in elkaar te zetten. Zou die schoft het mij eigenlijk wel vertellen als hij iets wist? Was ik niet te kinderlijk om zo’n vent te geloven? Een beetje down ging ik weer aan het werk. Die vervloekte onzekerheid! Misschien dat er nu wat van huis gekomen is! Herman is immers bij ons thuis geweest? Ik verlang zó ontzettend naar een brief! Het kost me op dit moment zó veel moeite om de moed erin te houden! Een brief zou me zo verschrikkelijk goed doen! In de kelder staat wel een extra hapje eten maar verder niets. Met mijn kruiwagen ga ik naar Jan, misschien heeft hij de brief bij zich. Maar hij heeft nu alleen twee doosjes sigaretten ontvangen Dus géén brief! Óok dat nog! Nu merk ik hoe vast ik daarop gerekend had! Ik voel het onredelijke van mijn teleurstelling. Ik mag blij zijn dat we nu zo veel te roken hebben! 113-2 Vooruit, laat ik eens een werkje bedenken waarbij ik een wandeling kan maken. Weet je wat, bij de kleine kelder ligt nogal wat rommel, laat ik dat maar eens gaan uitmesten. Met kruiwagen, bezem en hark gewapend ga ik op pad. Hier heeft vanmorgen die jonge knul gestaan. Hoever is dat al niet van ons af? Zou hij dood zijn? Ik denk van niet, hij zal wel met zijn doodsangst in Utrecht zitten. De kruiwagen is vol; nu de wandeling naar de Kieschgrube. Afmelden doe ik niet; uit de Blockhut zien ze me gaan en dat is al voldoende. Het is erg druk in en om de Arbeitstor. Ik steek de weg over naar het pad tussen de eikenstruiken. Als ik langs de Post hier ga, vraagt deze waar ik heen ga. Ik antwoord ‘Heitzer’ en dat schijnt een bevredigend passe-partout te zijn. Maar waarom vraagt die malloot eigenlijk waar ik heenga? Dat is nog nooit gebeurd. Ik loop hier toch binnen de postenketen en wat heeft die kerel er dan verder mee te maken? In de Kieschgrube is het ook erg vol. In de Grube werken de Joden, er omheen werken de gestraften en even verderop is het Schieszstandcommando bezig. Er is een algemeen gebrul van ‘Schnell, schnell du Hund!’ Geslagen wordt er ook wel maar het is meer een opjagend slaan. De SS-verraders van de postenketen doen hieraan hard mee. Plotseling word ik opzij geduwd. Mijn kruiwagen schiet me uit mijn handen. Het is de rooie Arbeitsführfer die iets nieuws heeft uitgedacht; hij grijpt de kruiwagen en kiept die over de hoofden van de Joden om. Een donderend gelach van de Nederlandse SS- klinkt! Het spel is nog niet afgelopen; de kruiwagen volgt de weg van het vuilnis. Het groepje Joden vliegt uit elkaar. Ik maak aanstalten om in de kuil af te dalen, maar dat wordt me verboden. De Joden moeten de kruiwagen boordevol zand vullen en dan het loodzware ding door het mulle zand het steile pad opduwen. Dat vinden de toeschouwers erg leuk! Natuurlijk lukt dat niet, ook niet als er meer Joden komen helpen. Ze willen nu de wagen naar boven trekken, dus met de handvaten naar voren maar onder luid gejoel wordt dat verboden. Kluiten zand worden naar de zwoegende mensen beneden gegooid.
269 Eindelijk staat de kruiwagen boven. De Joden worden naar beneden gejaagd en moeten nu met z’n allen vlak onder de rand gaan staan. Die beulen zullen die zware kruiwagen toch niet op hun hoofden gaan gooien? Dat zou hun dood zijn! Maar nee, onder brullend gelach gaat het zand over de Joden heen. Dat is een goede grap, Rooie! Daar komen de bakkendragers terug. Ook zij moeten nu in looppas de steilte af. ‘Tempo, tempo fauler Hund!’ Nauwelijks halverwege vallen ze al over hun benen. De bak vliegt gevaarlijk door de lucht… de volgende…de volgende….Een rotzooi wordt het, een heerlijk Germaans Feest! Zouden wij straks ook zo met hùn lichamen spelen? Lichamen die een schop nog niet eens waard zijn? Verder gaat de dans! Dat bak na bak naar beneden vliegt is niet leuk meer, het moet wat grappiger worden voor de beulen. Een der Barbaren weet er raad op; Twee bakken tegelijk dat pad af! Er kunnen nauwelijks twee mannen naast elkaar op dat pad staan maar dat is juist het leuke, daar kun je om lachen en voor de mop drinken we vanavond een extra glas bier bij de meiden in de kroeg! Daar gaan ze. De bakken bonzen tegen elkaar en alles slaat tegen de grond! Een man blijft liggen die heeft zeker zo’n bak tegen zijn hoofd gekregen! Ik pak de kruiwagen en rijd dat ellendige ding naar de beschermende garage. Ik kan mezelf wel vervloeken, dat ik naar de Kieschgrube ben gegaan! Van hieruit hoor ik het spel verder spelen. Het spel met lichamen waarbij niet geslagen wordt en waarbij doodgaan niet te snel moet gebeuren, want dan kunnen de cultuurhervormers niet meer lachen! Moeten we straks dat hele Moffentuig niet uitroeien? Eerst een van de grensgebieden ontvolken en die aan de nabuurstaten toevoegen die ze weer bevolken kan en het overige deel systematisch ontvolken door deportaties van mannen en vrouwen naar alle delen van de wereld! Misschien zou dat het enige middel zijn om van die Germaanse Barbaren af te komen! Tuig is het tui,tuig.! Kwamen die geallieerden nou maar! Maken ze geen haast of kunnen ze niet? Deze toestand kan zo toch niet voortduren? Ons hele volk gaat op die manier kapot! Ik heb schoon genoeg van de Kieschgrube. Mijn andere kruiwagens leeg ik nu maar in het Lager. Het valt me nog mee dat ik zelf niet een handje moest helpen ter verhoging van het feest! 114-2 De behandeling van ons is wat anders geworden maar het eindresultaat zal wel hetzelfde zijn—de dood! Van Tito krijg ik een complimentje dat alles er zo ‘sauber’ uitziet! Ja Tito’ ik heb erg mijn best gedaan en ik ben blij dat je het hebt opgemerkt. Zodra ik de kans schoon zie verdwijn ik naar mijn kelder! Daar heb ik rust en ben ik veilig met mijn planten en met mijn voorraad! Daar stoort niemand mij omdat de Heitzer zo goed en braaf zijn opdrachten vervult en zijn zaakjes zo knap voor elkaar heeft! Tot de bel van één uur blijf ik in mijn hol en duik dan weer op om mijn maag te vullen. Het eten uitdelen wordt een ingewikkelde geschiedenis met al die in– en uitgaande transporten. De nieuwen komen de eerste dag nooit in aanmerking voor de ketellik of de overschep. Deze situatie geeft altijd aanleiding tot een heftige ruzie. De meesten voelen zich tekort gedaan! Met woedende koppen nemen ze het eten in ontvangst en zo nu en dan vliegt een etenuitdeler zo’n mopperaar aan! Knokken geblazen! Heen en weer geschreeuw van: ‘Geef hem op z’n lazer!’ en ‘Hou daarmee op!’ Eindelijk rust, maar gluiperige blikken dwalen rond of iemand soms twee pannen georganiseerd heeft. Het eten is hier ook zo verschrikkelijk belangrijk! Eten en tabak daar draait alles om! Op de corridor kom ik van der Putte -de ex-Lageroudste- tegen. ‘Hoe gaat het met jou?’ vraag ik hem. ‘Het valt niet mee, dat kun je van me aannemen! Die schoft van een Schepers heeft me lelijk te grazen gehad. Was ik maar eerder tegen hem opgetreden, maar we waren altijd een beetje bang voor hem!’ ‘Ja jong, we hebben ons door hem laten intimideren maar we konden niet veel anders doen. Houd je maar taai, van der Putte!’ Het is werkelijk een zware slag voor hem en in deze omstandigheden het ergste wat hem kon overkomen!
270 De bel roept ons weer naar het werk. Als ik een uurtje later voor Tito het Lager in moet zie ik bij het revier Titus Brandsma staan. Ik loop dadelijk naar hem toe om te vragen of er nog wat bijzonders is. ‘Ik schijn op transport te gaan ’ is het antwoord.‘Wat! U weg! Het zal toch niet wáár zijn?’ Titus Brandsma bij ons weg dat is helemaal niet in te denken! ‘Is dat heus wel waar?’ ‘Ja, ik ga hoogstwaarschijnlijk naar Scheveningen.’ ‘Maar wat moeten ze daar dan met U? U zit toch niet in een of ander zaakje?’ ‘Nee, het is voor mij ook niet duidelijk wat er met mij gaat gebeuren!’ ‘We zullen U hier ontzettend missen, Brandsma!’ ‘Ik jullie ook! Jullie zijn goede vrienden voor mij geweest en die verlaat je niet zo makkelijk!’ ‘Ik ben toch zó dankbaar dat ik U nog even gezien heb!’ ‘Ik ben daar ook blij om. Wil je de anderen wel de hartelijke groeten doen? Van Piet van Zeestraten heb ik door het venster al afscheid genomen.’ ‘Kan ik nog iets voor U doen?! vraag ik hem. ‘Nee, werkelijk niet, ik heb alles wat ik nodig heb!’ ‘Wacht, ik zal U wat boter meegeven. Dan heeft U wat extra’s’ Zonder op de Witte muizen te letten loop ik terug naar mijn kelder doe een flinke homp boter in een grote lucifersdoos en keer daarmee terug. ‘Voorzichtig, neemt U dit snel aan!’ Gelukkig, de boter was weg! Ik moet nu gaan. De tranen staan in mijn ogen. Ik heb deze man hier zó lief gekregen, ik vereer hem als een heilige! ‘Mijn jongen ’ zegt hij ‘Geef mij je hand. Ga in God en vertrouw op Zijn leiding. Groet allen en God zegene jullie!’ Als ik later naar de smederij ga zie ik hem naar de Bekleidungzimmer gaan. Nog éénmaal wuiven we elkaar een vaarwel toe.In hem verlies ik een gróót en dierbaar vriend! Brandsma weg? Onbegrijpelijk! Zou hij werkelijk naar Scheveningen gaan? Laten ze hem straks de Rode Streep niet passeren? Eigenaardig, wij jongeren wensen elkaar sterkte en moed toe en een weerzien na de oorlog. Bij Titus Brandsma niets van dat alles! Hèm hoeven we geen sterkte toe te wensen! Wat zal ik hem nog missen, deze mens met zijn prachtige handen en ogen en met zijn sterke geest! Wat hebben we hier niet genoten van zijn preken en voordrachten! Voor de Katholieken betekende hij méér dan een Vader, maar ook wij zullen hem in stilte missen! We danken je van hieruit -Titus Brandsma- voor al het moois dat je ons gegeven hebt! Moge God je voor ons behoeden! Is het Vrijdag vandaag, dat alles zo tegenloopt? 115-2 Het is gewoon hopeloos! Op de terugweg naar de garage zie ik verscheidene mensen het arrestantenlokaal binnengaan. Moest dáárom die cel worden schoongemaakt? Een paar Grühne lopen erbij maar dat is toch te weinig konvooi voor ter doodveroordeelden. We zullen over een paar dagen wel merken wat voor mannen dit zijn. Tito schijnt me weer te moeten hebben ‘Intelligenz, Benzin zum Bunker bringen.’ Drummen vol benzine moeten nu naar de bunker in het bos gerold worden. Willem en ik knappen dat vrachtje op. Al vaten rollende gaan we onder leiding van Tito de poort uit. Wat zou het nu een betrekkelijk koud kunstje zijn om Tito in het bos te overmeesteren! Maar ik kan niet op Willem rekenen. Hij zit hier voor zwarte handel en kan elk ogenblik ontslagen worden. Of ik zou ze alle twee de hersens in moeten slaan! Maar tot een dergelijke daad zou ik toch niet makkelijk over kunnen gaan! Ja vluchten, maar hoe? Dat kunstje om de aannemer te zoeken is voor een tweede keer uitgesloten. Als ik toen alles bij me gehad had was het een mooie kans geweest! Maar ja, dat is voorbij! Beroerd dat ik op die momenten niet kan besluiten! Vreselijk slap! Ondertussen rollen we de vaten door het bos. Als we ter plekke zijn mogen we weer eindeloos gaan pompen. Tito
271 maakt het zich makkelijk op een boomstam; wij zorgen er voor ons zo weinig mogelijk te vermoeien en daar gaat het eindeloze gepiep van de pomp ‘Húí-hink húí-hink’ Onder het pompen door vraag ik Tito of hij er enig idee van heeft hoelang de Oranjewacht hier nog moet blijven? ‘Das weisz ich nicht’ ‘Als je levenslange tuchthuisstraf hebt en je gaat naar Duitsland wat moet je daar dan doen?’ ‘Arbeiten’ is het antwoord. Hoe ik mijn vragen ook stel, veel wijzer word ik niet. Dan maar wat anders. ‘Wat denkt U over het verloop van de oorlog?’‘Wir gewinnen de Krieg ’ klinkt het nu zeker. ‘Aber was denken Sie davon?’vraagt hij nu. ‘Ik vind het héél jammer dat ik U daar geen antwoord op kan geven, maar ik ben hier een gevangene en als ik mijn mening zeg zal ik worden gestraft vrees ik. ‘O nein, so etwas kann man im Lager nicht besprechen, aber hier wohl!’ Nu, dan gaat het er maar op los. Willem verstaat er niets van dus van hem is weinig te vrezen! Het wordt een heel interessant gesprek over Rusland, Engeland en andere landen; over Duitsland; over het verschil tussen Nationaal Socialisme en Democratie. Twee uur lang praten we met als resultaat dat mijn downe stemming verdwenen is en Tito met zijn zweepje tegen takken en bladeren slaat. Toch geloof ik dat hij het me niet betaald zal zetten, want ik beschouw hem als een van de minst ploertige beulen hier in het kamp. Één zin scheen hem vooral te ergeren tijdens het gesprek! Ik zei tegen hem ‘De Democratie eist sterke burgers en het Nationaal Socialisme geïntimideerde en meegaande burgers!’ Toch valt Tito mij steeds aan; hij interesseert zich tenslotte nog voor onze mening, maar ook bij hem valt het op hoe weinig hij van de internationale toestanden begrijpt. Hij ziet alles vanuit een eng Nationaal-Socialistisch standpunt van een ander standpunt kan hij het niet bekijken. Na dit werk mag ik mij even in de kelder gaan verfrissen. Als ik daar kom, zie ik Willie in mijn heiligdom zitten. ‘Wat kom jij hier doen?’ vraag ik niet al te toeschietelijk. ‘Niets’ is het antwoord. ‘Nou donder dan gauw op!’ Wat moet die vent in mijn kelder doen? Ik vertrouw dat heerschap niet. Waar zwarthandelaren komen is niets goeds te verwachten! Het appèl. Het is duidelijk te zien hoe de nieuwe behandeling geweest is! Geen slaag maar nòg zwaarder werk! Velen lopen met de klompen in hun hand omdat hun voeten rauw zijn of omdat ze eenvoudig te groot zijn geworden voor de klompen. Ook zie je steeds meer mensen lopen op repen hemd, die om de voeten zijn gewikkeld. Nu komt het strafcommando de poort ingedraaid. Voordat ze naar de appèl plaats mogen gaan moeten ze eerst netjes hun bakken opstapelen. Voor velen schijnt dat het einde van hun krachten te betekenen, want ik zie een heel stel op de grond zakken.116-2 De Arbeitsführer der Maxe is er natuurlijk direct bij. Geslagen wordt er niet maar de lichamen worden Am Tor gelegd; een helse straf na zo’n lange dag werken, want dat betekent géén eten zolang ze daar liggen en géén drinken. Waarom toch die straffen? Die mensen hebben zich alleen maar kapot gewerkt! Maar waarom deze vragen nog? In een chaos als dit is alleen het onmogelijke mogelijk! Tijdens het ‘Mützen auf und ab’ zakt in de derde rij een man in elkaar. Even consternatie en gevloek bij de Moffen. Het lichaam krijgt geen controleschop maar wordt Am Tor gesleept. Tegenwoordig stá je niet, maar lig je Am Tor. Het appèl wordt nodeloos gerekt. Steeds gaat het maar door met ‘Mütze auf und ab’. Na enige tijd neemt Berg het commando zelf over; de beul vindt het nu pas sport worden nu hij halve lijken kan commanderen. Sport om het -ondanks lichamelijke en geestelijke zwakte- toch goed te laten doen. De rijen grommen maar proberen het commando bij te houden. Weer gaat er een tegen de vlakte nu in een ander Block. Berg kijkt op zijn horloge en nu klinkt het triomfantelijk: ‘Blockführers vom Dienst eine Stunde ringelpieszen!’ Hurkmans krijgt met zijn collega Ben de opdracht om ons een uur bezig te houden. De Goden trekken zich terug
272 na eerst hun slachtoffers Am Tor bekeken te hebben. Degenen die op hun buik liggen worden door Berg met zijn laars omgekanteld. Daarna sluit de poort zich achter onze beschermers. ` Hurkmans en Ben werpen zich enthousiast op hun taak. Maar hoe ze ook schreeuwen de massa blijft lusteloos vooral als ze beginnen met: ‘Kehrt euch!’ alsof de menigte al niet draaierig genoeg is! De Blockoudste Ben weet zijn troep aardig te sparen maar Hurkmans is weer hópeloos! Stomme kerel! Na een uur mogen wij naar binnen. Voor mij uit loopt -of liever strompelt- van der Putte. Met zijn handen in zijn zij schuifelt hij vooruit. Lendepijnen van het tillen, ik weet ervan mee te praten! Je krijgt een gevoel of je nieren gescheurd zijn! Als je niet een héél sterk gestel hebt kom je hier niet levend uit of met een voor altijd verwoeste gezondheid. Ons grootste wapen is onze geestelijke taaiheid, dat is een schild waarop het beulen en sarren kan afketsen! Ons hoekje heeft het niet zo slecht met zijn boter, sigaretten en vitaminen. Beckman rookt niet meer. Dat scheelt ons in de sigaretten! Het is best mogelijk dat hij voor ons met roken gestopt is! Het is een fijne vent! Na het eten hangen we wat rond om daarna in een stil hoekje van een sigaret te genieten. Beckman praat weer over thuis en over zijn zoons. Hoe zouden ze het maken in een Zwitsers concentratiekamp? Zwitserland,dat vroeger zo op vreemdelingen ingesteld was schijnt tegenwoordig heel ongastvrij te zijn; ze schijnen zelfs mensen uit te leveren aan de Moffen! Beroerd, om zo’n klein land te zijn tussen die andere grootmachten in. Ik vertel Beck nu over mijn contact met huis. Stomverwonderd kijkt hij mij aan! ‘Hoe heb je dat voor elkaar gekregen? ‘Heitzer’ antwoord ik en ik beloof hem mijn vrouw te vragen ook tussen hem en zijn vrouw contact te leggen. Daarbij druk ik hem op het hart extra voorzichtig te zijn vooral met de boter! ‘Eet het maar elke dag in zijn geheel op en ga er niet demonstratief je brood mee insmeren. Als ik jou was stopte ik de klont in z’n geheel in mijn mond, dan verlies je er niets van, want doe je wat in een warme hap dan blijft er altijd wat in de pan hangen’ Polman en Tiessink die langs ons kwamen wandelen komen nu ook bij ons zitten. Polman begint meteen weer over die verrukkelijke tabak. Het is toch zo’n goeie kerel! Als hij een sigaret heeft mogen de omstanders zo nu en dan ook een trekje hebben; zodra de sigaret half op is wordt dat heerlijks aan een ander aangeboden. Een hartelijk type Polman, maar ik ben benieuwd of hij zich hier zal kunnen handhaven! Het is een geluk voor hem dat hij in het schilcommando zit. Tiesink, de kapitein is een flinke vrolijke baas een ideale compagniecommandant. Zijn Stube B heeft hij dan ook goed in de hand! Natuurlijk worden nu de militaire onderwerpen aangeroerd. Het is heel interessant om al die oorlogservaringen te horen. Maar wat was de toestand voor de oorlog bij ons belabberd! Straks na de oorlog zal dat wel anders aangepakt worden! ‘Jongens, moet je dáár eens kijken! Néé, daar achter de w.c.’s’ Een paar bietsers zijn bezig de aardappel planten na te kijken. Ze mochten eens te hard groeien! Ondertussen wordt Ds. Impeta door een kameraadbietser aan de praat gehouden, maar de dominee -ook niet- gek heeft het complot allang in de gaten en rent op zijn lange benen weg om zijn aardappels te beschermen. De bietsers gaan er met de planten vandoor.117-2 Nu schieten enkele anderen toe en beginnen aan de andere kant enkele planten te rooien. Die jonge aardappels smaken dan ook niet gek! Maar dit wordt te gek! De jonge Impeta zou er last mee krijgen en nu grijpen wij in. Binnen een ogenblik zijn de bietsers verdwenen! Gezellig, zo’n praatje onder ons. Jammer, dat de avond zo snel voorbij is. Gelukkig dat de Mof er nog niet aan denkt om onze avondrust ook te bekorten! De laatste ronde gaat weer in. Het is een nare dag geweest, vooral omdat Brandsma er niet meer is. Waar zou hij nu zitten? Wat zou het heerlijk zijn om hem later nog eens te mogen ontmoeten, maar dat zal wel niet meer in dit leven zijn!
273 Nu mannen zet hem maar weer op! Tot straks Jan als alles in slaap is! 21 mei 1942 Gisteravond -tijdens de eindcontrole- natuurlijk weer wat nieuws. Hoe langer hoe meer worden de duimschroeven aangedraaid. Eerst het verbod om lezingen te houden, toen het verbod van Godsdienstige bijeenkomsten en nu kregen we er twee dingen tegelijk bij! In de eerste plaats -zo werd ons meegedeeld- moeten morgen alle Gezangboeken en Bijbels worden ingeleverd op de Hollandse Schreibstube. -Het bezit van gezangenboekjes en Bijbels was al verboden maar dit geldt dan als generaal pardon- Wie na morgen nog op dit bezit betrapt wordt zal zéér zwaar gestraft worden! In de tweede plaats; alles wat in dit kamp clandestien vervaardigd is; zoals indertijd sigarettendoosjes, (wat een optimisme!) manchetknopen, messen, enz. moet ook morgen op de Hollandse Schreibstube ingeleverd worden. Degene, waarbij deze contrabande nog gevonden wordt zal voor verrassingen komen te staan! De kampleiding raadt jullie dan ook aan om dit bevel volledig te gehoorzamen. Zó, die tirade was er ook weer uit. Dat wil dus zeggen dat we hier een fraaie toekomst tegemoet gaan! Iedereen heeft immers wel wat georganiseerd. Vanaf het broodplankje en het broodmes tot de meest onwaarschijnlijke dingen toe Wie zou deze schatten nu willen afgeven? De kampleiding zal heus wel weten dat er niets wordt ingeleverd, want de mensen zullen dingen liever vernietigen die gevaar zouden kunnen opleveren! Nee, de Mof weet heel goed dat er weinig of niets ingeleverd zal worden en daardoor zullen de straffen nog meer verzwaard worden en de enkeling die zo ongelukkig is om tegen de lamp te lopen zal voor de anderen moeten boeten! De prijzen van messen en andere artikelen zullen nu wel weer stijgen. Wat kan een mens toch véél incasseren! Het is net of de hele zaak niet au serieus genomen wordt. Terwijl diezelfde stem het hele verhaal opnieuw uitkweelde in Stube B, werd er bij ons op C zo hartelijk en voortdurend welterusten gewenst, dat de arme ziel zich niet verstaanbaar kon maken! Een gebrul om stilte plus de zwaarste bedreigingen maakten een eind aan het koor! Vanochtend waren we alle dreigementen weer vergeten! Wat komen moet moet maar komen. Dat extra schepje kan er nog wel bij! Het is misschien toch maar een geluk dat Titus Brandsma weg is! Waarschijnlijk heeft hij het nu véél beter. Vergeleken hierbij is Scheveningen immers heilig! Daar konden de wachtmeesters wel eens flink brullen maar verder was de behandeling toch niet slecht! We maakten het regelmatig mee dat mensen uit deze hel naar Scheveningen terug kwamen en dat als een groot geluk beschouwden! Het Gestapo-onderzoek in Scheveningen was voor enkelen van ons ontzettend, maar als dat achter de rug was werd je weer met rust gelaten. Maar dat onderzoek was wel vréselijk! Ik voelde me hoe langer hoe meer in het net verstrikt! Versprak me, verraadde daardoor mensen en ik raakte geestelijk helemaal in de war! Het is gruwelijk te weten dat je gefaald hebt! Nog steeds kan ik er vreselijk over in de put zitten. dat door mijn schuld zoveel mensen in de klauwen van de Gestapo gekomen zijn. Ik had mijn mond moeten houden en nooit antwoord moeten geven op de vragen. Ik heb zo vaak gewenst dat ik dat vreselijke onderzoek nog eens over mocht doen! Waren de anderen maar ondergedoken -toen ze hoorden dat ik gepakt was- ná Wekman, die vóór mij opgepakt was. God, wat waren we allemaal toch nog aan het Indiaantje spelen! Knolle, van de Gestapo had wel gelijk toen hij tegen me zei dat de Hollanders de makkelijkste prooi voor de Sicherheitsdienst zijn! De Tsjechen en de Polen en de mensen uit de Balkan schijnen zich niet zo makkelijk te laten vangen. Maar hoe kan het ook anders? We leefden toch in een vrij en beschaafd land? En wat had het dan voor zin om zó geheimzinnig te doen? 118-2 Kon ik dat allemaal nog maar eens overdoen, maar dat is nu te laat! Ook bij ons zullen spaanders vallen en het zal zeker niet bij die drie mensen -die als eis de doodstraf hebben; van der Weyer, van der Ploeg en van der Bergblijven! Wie komen er dan nog bij? Ik, natuurlijk als promotor van dat zaakje en dan zullen Maartens Dons en Hoefsloot wel volgen. De anderen zullen er wel buiten vallen al staan
274 Hoefsloot en Boerrigter niet veilig! Ik moet er maar niet meer over nadenken. Het is nu eenmaal gebeurd en het is niet meer te herstellen! Het weer blijft aanhoudend mooi. Dit is voor ons die zolang in een cel opgesloten zijn geweest een openbaring! Vanmorgen was het werkelijk héérlijk om buiten te komen. Ik liep meteen door naar het revier om Piet van Zeestraten te begroeten. Zou het kunnen zijn dat die knaap nog opknapt? ‘Goedemorgen Piet!’ Zijn hoofdbeweging wordt wat sneller en ook zijn arm is niet meer zó dodelijk slap! Met ‘Thumbs up!’ nam ik afscheid van hem. Jongens, stel je eens voor dat er vandaag een brief van huis zou komen! Wat zou dat fijn zijn! Dat zou mij wel van mijn piekerende gedachten af kunnen brengen! Ik kan maar niet loskomen van een soort angst voor het onbekende van de dood. Mijn geest worstelt! Neem nou mijn vrouw eens, wat betekent zij niet verschrikkelijk veel voor mij! En dan de kinderen er nog bij! Kan ik hen nu nog wel loslaten? Ik snak ernaar bij ze te zijn! Stel je eens voor dat dat nóóit meer zou gebeuren! De Dood!…. Eigenaardig idee om er dan niet meer te zijn! Hoe zou de overgang zijn? Bewust of onbewust? We kunnen ons er nóóit een voorstelling van maken! Zelfs als we vóór de lopen staan weten we nog niet wat de toekomst ons zal brengen! We maken ons er natuurlijk wel een voorstelling van wat er ná de dood gebeuren zal maar het blijft voor ons de Grote Onbekende! De begrippen ‘Ruimte en Tijd’ moeten eerst uitgeschakeld worden en voor het menselijk voorstellingsvermogen is dat niet mogelijk! Het enige wat mij te doen staat is bidden om kracht om de banden straks te kunnen afbreken die mij zo binden met vrouw en kinderen! Was Titus Brandsma er nog maar; aan hem zou ik mij volkomen kunnen overgeven. Ik zou niet bang zijn voor de dood als hij mij er in zou leiden. Die man met zijn Universele geest! Hoe kon hij mij in mijn moeilijkheden niet troosten. Mijn twee grootste problemen zijn te moeten sterven zonder iets in het leven gepresteerd te hebben en het verraad in welke vorm dan ook van enkele van mijn vrienden! Hoe gevoelig en begrijpend wist hij deze zaken niet met mij te behandelen! Zijn eindconclusie was niet: ‘Berust er maar in en geef het over!’. Néé, zó was hij niet! Zijn raad was: ‘Bid om kracht, bid om sterkte tegen zondige opwellingen, doe goed, oefen zelfkritiek uit, wees bewust van het kwade in je en strijd ertegen!’ In de garage heerst een drukte van belang. Er werden aardappels en roggemeel uitgeladen; twee vrachtwagens vol! Zoveel hadden we hier nog nooit gezien. In tijden was de garageploeg niet zo actief geweest! Iedereen wilde zoveel mogelijk roggezakken dragen, want de zakken waren open en het was een klein kunstje om er iets van te organiseren. Ikzelf deed er ook flink aan mee! Toen het zaakje afgeladen was bezat ik minstens een paar kilo roggemeel en ook de anderen van de ploeg waren tevreden! Alleen de radiomonteur greep ernaast! Op grond van zijn beroep, want het zou belachelijk zijn als hij nu ineens zou helpen sjouwen. Anders was hij nergens te vinden als er eens een zwaar karweitje gedaan moest worden. Aangezien echter de zakken hier tot vanmiddag zouden blijven staan, was er voor hem nog geruime tijd over om iets te organiseren van dat kostelijke varkensvoer! Ondertussen bracht ik mijn meel in veiligheid. Wat een voordeel om zo’n safe te hebben! Jan is nog niet in de kelder geweest. Dan maar even wachten, hij kan elk moment komen! Maar toen hij na een kwartier nog niet geweest was begreep ik dat het voor vanochtend weer mis was. Maar hoe kon dat nu? Herman was toch Dinsdag of Woensdag al thuis geweest en dan heeft hij toch zeker een brief? Zou er wat aan de hand zijn; is er iets misgelopen? Zou het contact verbroken zijn omdat zij Mevrouw Beckman er in heeft willen mengen? Misschien is Herman hiervoor teruggeschrokken. Maar waarom sturen ze mij dan voor Beckman een stuk boter? Speciáál voor Beckman? Herman keurt dat kennelijk toch wel goed anders had hij mij die boodschap niet doorgegeven. Stel je nou eens voor dat het ergste weer gebeurd zou zijn; dat het contact verbroken is! Dat zou toch onmogelijk zijn, want verder is er niets gebeurd! 119-2 Ik voelde me hoe langer hoe radelozer worden! Waarom zo’n plotselinge stop?
275 Ik zocht nu Jan op om te vragen of hij iets gehoord had. ‘Nee, ik heb niets gehoord en ook niets ontvangen, anders had ik het wel dadelijk gebracht!’ Ik begrijp er niets van! ‘Zeg, zou je naar Herman willen gaan en hem vragen of hij wat van huis heeft meegenomen?’ ‘Dat is goed. Ik kom je wel vertellen als ik iets gehoord heb’ Ik werd misselijk van angst bij het idee dit contact met mijn vrouw te moeten missen! Het beste was maar om hard aan het werk te gaan. Misschien zou dat gevoel dan wel overtrekken. Ik hoefde niet lang te piekeren wat ik zou moeten doen, want Tito kwam op mij afgestevend en gaf mij de opdracht nog zo’n gereedschapskist voor hem te timmeren. In één week tijd moest dat zaakje klaar zijn en deze kist moest ook nog een vakkenindeling hebben voor het gereedschap! Ik vroeg Tito of ik met het oog op het gereedschap in de timmermanswerkplaats mocht werken. ‘Nein!’ was het antwoord; het was beter in de garage te werken anders kreeg hij problemen met de hogere leiding! Dat was nu jammer, want uiteindelijk zou die kist toch in de timmermanswerkplaats gemaakt moeten worden. Zéér technisch pratend liep ik nu met Tito terug naar de garage en daar werd mij gezegd: ‘Sofort an zu fangen!’ Voordat ik nu de maten ging opnemen wandelde ik weer naar de timmerlieden om te trachten die kist -binnen de termijn van een week- door een van die lui te laten fabriceren. Ik moest mij natuurlijk niet al te dankbaar tonen omdat dat mij anders veel teveel tabak zou gaan kosten, vooral omdat ze weten dat ik een van de rijkaards ben op dat gebied! Vleeschhouwer had indertijd voor mij de eerste kist gemaakt dus daar moest ik maar liever niet heen. Het beste was het te vragen aan de voorman van de timmerlieden. Hij voelde er niets voor! Bovendien was op dit ogenblik de controle op de stukken te groot. Ik vroeg hem hoeveel sigaretten hij voor dat werkje moest hebben.-Tien stuks-. Dat zou krankzinnig zijn! Met tien sigaretten kun je hemel en aarde bewegen! Ik bood hem nu het volgende aan: ik zou hem drie dikke gerolde sigaretten vóóruit geven….Maar nu moest hij eerst precies weten hoe een dikke sigaret er precies uitziet! Nadat dat probleem tot beider tevredenheid was opgelost, stelde ik voor dat -wanneer de kist keurig netjes zou zijn opgeleverd- hij er nog drie bij zou krijgen. ‘Vier!’ zei hij. ‘Drie!’ zei ik. ‘Néé!’ zei hij. ‘Goed dan niet!’ zei ik: ‘en bedankt voor de moeite.’ Na dit grote gebaar stapte ik weg. In diepe wanhoop waar ik nu naartoe zou moeten gaan. Maar daar klonk de stem van de voorman ‘Doe er een dunne bij en ik maak dat zaakje in orde!’ De dunne werd op dikte bepaald en het werk werd godzijdank aangenomen! Hij wilde nu die drie sigaretten onmiddellijk in ontvangst nemen, maar die moest ik eerst nog draaien. Over een uur zou ik met de maten komen èn de sigaretten. Hij zou er dan voor zorgen dat de kist binnen twee dagen afgeleverd werd! ‘Wat is het vandaag ook weer?’ ‘Donderdag!’ ‘Dan kom ik Zaterdag de kist tussen twaalf en één uur ophalen!’ Nu maar weer terug naar de garage om de maten op te nemen en sigaretten te draaien. Tito heeft er economisch bepaald geen voordeel van dat hij mij dat werkje wil laten opknappen. Het kost hem dubbel werk en dubbel hout, want tenslotte moet ik óók zichtbaar met die kist bezig zijn! Toen alles klaar was ging ik terug naar de voorman van de timmerlui. Hij zou er meteen aan beginnen, al stond hij voor de moeilijkheid dat voor elk werk een boor afgegeven moest worden en hoe moest hij dat nou klaren. Maar hij zou er wel een illegale weg op vinden. Samen zochten we het hout uit. Ik nam een stel planken mee om daarvan in de garage een kist te maken. 120-2 Ik drukte de voorman op het hart om uiterst voorzichtig te zijn met Tito! In de garage ben ik meteen druk aan het zagen gegaan. Maar wat was dat vervelend werk, vooral omdat ik wist dat het allemaal nergens voor diende! Tito zou wel opkijken als over twee dagen zulk vakkundig werk afgeleverd werd! Eigenlijk onzin, om met die flauwe kul te beginnen; het kost mij maar sigaretten! Ik kan toch net zo goed zeggen dat dat werk voor mij te ingewikkeld is? Maar ja, dan daal ik misschien in zijn ogen als vakarbeider en
276 dat moet liever niet! Deze oplossing is helemaal niet slecht, maar wat kreeg ik genoeg van dat domme gezaag! Eindeloos leek het aantal planken en ik hoefde er niet eens op te letten of ik wel recht zaagde. Ik zaagde alles tot goed brandhout! Oef, wat verveelde dit! Ter afwisseling trok ik maar eens naar de smederij om daar vast de ijzeren banden te bestellen waarmee het moois onder de wagen gehangen moest worden. Daar zag ik het Schweinencommando lopen! Ik erop af! Ze hadden nog niets van Herman ontvangen maar hij was wel bij mij thuis geweest. Zou er dan toch wat aan de hand zijn? Was dan die briefwisseling niet het hoofddoel van zijn gang naar Zeist? In ieder geval gelukkig dat het contact niet verbroken was! ‘Nou jongens, bedankt hoor en tot straks!’ ‘Je hapje staat er al!’ riep Jan mij toe. ‘Bedankt jòh!’ Bij de Arbeitstor liepen de beulen te brullen: ‘Tempo tempo….schnell…schnell!’. Het vee werd weer opgejaagd. De behandeling lijkt zo op het oog beter maar de werkelijkheid is anders! Er wordt minimaal geranseld maar er wordt maximaal opgejaagd waardoor de mensen volledig uitgeput raken! Een wreder behandeling is nauwelijks denkbaar! Van acht tot een en van twee tot zes worden de mensen voortgedreven tot ze er bij neervallen. Dit is niet vol te houden en over een paar weken zullen de resultaten dan ook wel duidelijk worden. Am Tor stond iemand die ik niet herkende door het bloed dat over zijn gezicht stroomde; maar misschien was het een nieuwe. De wond zal wel meevallen, anders stond hij hier niet overeind maar hij is toch lelijk geraakt. Waarschijnlijk aan een slagadertje in de slaap. Hij zag er vreselijk uit! En dan te weten dat hij hier tot vanavond negen uur moet staan zonder water! Daarna is het ook niets gedaan met zijn verzorging, want dan is alles donker en de badlokalen zijn onbereikbaar. Hij kruipt dan zomaar in zijn bed om dan de volgende ochtend pas de zaak wat schoon te maken. Ik begrijp trouwens ook niet hoe het komt dat we nog zo weinig last hebben van ongedierte. Dat zal van’t zomer wel anders worden; dan zullen de mensen zich geen raad meer weten van het luizen en andere parasieten. Hier en daar komt het wel voor en niet iedereen is vrij van ‘pietjes’,maar dat mag geen naam hebben Na in de kelder drie zware sigaretten gerold- en de maten van de kist opgenomen te hebben, ging ik weer naar de voorman van de timmerlieden. Aan één kant wel jammer dat ik niet bij Vleeschhouwer -de voorman van de meubelmakers- terecht kon, omdat ze daar gewend zijn iets af te werken terwijl deze timmerlieden alleen maar ruw werk afleveren. Enfin, de kist wordt in ieder geval gemaakt en dat zal allicht beter zijn dan mijn producten hoewel ik daar nog steeds niet helemaal van overtuigd ben. Maar in de garage heb ik te weinig gereedschappen en ik neem het zekere maar voor het onzekere! Toen ik langs de keuken liep viel het me op dat die er als een vesting uitzag. Dat kwam door het traliewerk voor de kelderramen om brood- en andere diefstallen te voorkomen. Het moet wel héérlijk zijn om in de keuken te mogen werken! Bij de gezondheidskeuring schaamden de keukenmeesters zich voor hun eigen buiken! Die buiken werden door het kamp met afgunst bekeken. Geen wonder als je ziet uit hoeveel verdiepingen zo’n buik bestaat! In de deuropening staat Frans van de Berg de chef-kok. ‘Hallo buik!’ roep ik hem toe. ‘Zou je willen ruilen?’ riep hij terug. ‘Nee, laat mij mijn baan maar houden. Dat lijkt me voor het kamp ook veel beter zo!’ Een aardige kerel die Frans! Geen wonder, al het keukenpersoneel is geschikt; een gevulde maag geeft een goed humeur! Die kerels maken hier niets mee; geen appèls, geen ringelpieszen, alleen maar eten koken en eten! Een vermagerd scharminkel die het geluk heeft in de keuken geplaatst te worden heeft na een week zijn gewicht weer terug.
277 De voorman van de timmerlieden keek zijn ogen uit naar de gouden tabaksglans in de sigaretten. Ik beloofde hem de afgedwongen dunne sigaret iets dikker te zullen maken als de kist zaterdag dan ook netjes afgeleverd zou worden. Precies op maat en goed afgewerkt! Nu nog even naar Vleeschhouwer, want tegenwoordig is hij de leverancier van sigarettenpapier. Alleen is het formaat van zijn vloeitjes niet goed en bovendien zijn ze niet gegomd. Bij de meubelmakers heerst een quasi drukte. Het is er heel genoeglijk, want ’s zomers blijft de kachel branden. De kleine kachel -waar houtlijm op gekookt moet worden- is doorlopend bezet met kleine potjes en pannetjes; als er stiekem eten gekookt moet worden gaat er iemand op de uitkijk staan. Wat heel eenvoudig is, want staande op de tafel kun je het hele terrein overzien! Vleeschhouwer was druk bezig met een hondenhok en een soort pennenstandaard. Allemaal legáál werk! Met hem besprak ik de vloeitjes kwestie, maar hij vond dat ik te weinig tabak voor zijn vloeitjes bood. Nu kon ik zelf óók wel aan dat soort papier komen terwijl hij in de veronderstelling verkeerde dat ik zonder zijn vloeitjes onmogelijk kon roken! Op weg naar de garage werd ik door Berg geroepen. Of ik het druk had, vroeg hij mij! Géén gekke vraag voor een Heitzer! ‘Wat kan ik voor U doen?’ vroeg ik beleefd. Berg had de tweewielshandwagen op luchtbanden nodig. Één band was kapot, in ieder geval leeg. Of ik dat ding even kon maken? ‘Uitstekend Haubtscharführer!’ Waar moet ik het ding neerzetten als het klaar is? ‘Zet hem maar voor de garage ’ is het antwoord. Wat is een wagen met een lekke band een onding! Ik kon hem haast niet door het zand trekken. Ik spande al mijn krachten in, want ik wilde mij niet laten kennen, zeker niet tegenover Berg. Heen en weer wrikkend kreeg ik hem van zijn plaats. Verdraaid, wat werd ik dáár moe van! Nu zou ik toch wel héél graag wat hulp hebben. Een paar gevangenen liepen langs ons en gelukkig Berg riep ze. Wat een service voor de Heitzer! In de garage haalde ik het wiel eraf en begon aan de band te draaien en te duwen. Tevergeefs, hoe ik ook wrikte en draaide en transpireerde, er was geen beweging in die band te krijgen. Wat sloeg ik een figuur! Dan maar eens proberen de band op te pompen, maar fijn sissend liep die weer leeg. Kon ik maar een van de anderen vinden maar waar zaten die kerels? Willie liep er wel maar tussen ons heerst een stille vijandschap en bovendien heb ik hem net uit mijn kelder gejaagd! Nee, bij hem zou ik zeker geen steun vinden Ik had wel eens gehoord dat je bij poreusheid suikerwater in de band moest doen en dat dat tijdelijk zou helpen. Zonder suiker goot ik nu water in de band. Nadat ik hem weer opgepompt had kwam er wel een ander geluid uit, maar het resultaat bleef hetzelfde. Ik stond op het punt een onmogelijk figuur als garageman tegenover Berg te slaan. Wat hij mij niet eens kwalijk kon nemen, want ik was hier aangesteld als wasjongen! Ik bekeek de band eens van vóren, ik bekeek de band eens van achteren en zuchtte! Ik voelde me moe warm en beledigd! Há, daar kwam Stuivenberg de garage in. ‘Zeg Stuivenberg, zou jij die band er even af kunnen nemen? Hij zit er vrij los om, maar ik heb bij het uitnemen van het wiel een klap tegen mijn pols gekregen. Ik denk dat ie gekneusd is, in ieder geval zit er geen kracht meer in!’ Stuivenberg rukte en wrong ook aan alle kanten, maar het lukte niet. Een verdraaid taaie band! Há…eindelijk hoor daar ging hij! Stuivenberg transpireerde als een os! Maar ik was hem erg dankbaar! Toch geen ongeschikte verrader! In de binnenband zat een mooi gaatje! Toen hij weer over de velg geduwd moest worden kwam André dat doen. Tegenover hem hoef ik mijn onhandigheid niet te verbloemen! Ik houd niet van autobanden. Zelfs met fietsbanden kan ik slecht overweg. De band gaf geen geluid meer en bleef strak staan. Nu maar even Berg waarschuwen dat het apparaat voor gebruik gereed is. Nee, toch maar niet! Berg en zo’n wagen beloven niks goeds. Ik liet het ding maar voor de garage staan en wel zo, dat hij niet vanuit de Schreibstube gezien kon worden. 122-2 Ik was blij dat ik dit karweitje tot een goed einde gebracht had. Stel je voor dat Tito of Berg zouden ontdekken dat ik niet eens een band kan
278 repareren! Alleen zit ik hem nou te knijpen dat Tito -na deze kist- weer wat nieuws gaat verzinnen! Ik heb gehoord dat hij van plan is een nieuw kippenhok te laten maken. Als hij maar niet met die opdracht bij mij komt! Ik zou mijn nek breken over al die houten dakbevestigingen ! Bovendien, hoe moet ik ramen maken waar ruiten in passen? Het beroep van timmerman is niet zo eenvoudig als het kijkt! Het is al moeilijk om planken op maat te zagen en bijschaven is héél verradelijk! Hoe ik ook pas of meet en keurig lijntjes trek; het resultaat is altijd scheef! Voor alle zekerheid ga ik toch maar zo'n kist maken, wie weet waar dat goed voor is. Eigenlijk vervelend dat ik dit besluit genomen heb, want nou moet ik weer proberen recht te zagen en te schaven en daar heb ik een gloeiende hekel aan! De bel! Prachtig! Ik had er voor vanmorgen ook al schoon genoeg van. Onder het eten wordt links en rechts geïnformeerd of iemand al iets ingeleverd heeft. Maar volgens mij is het resultaat nihil! Trouwens, de meesten brengen hun schatten dadelijk in veiligheid. Ik breng wat ik bezit naar mijn kelder, dat is het veiligste! Toen ik het Lager weer uitwandelde zag ik de man met het bloedende gezicht op de grond liggen. Ik kon op vijf meter afstand niet zien of de man nog leefde, want de normale gezichten hier hebben van die doodse trekken. Die eigenaardige strakke monden onder een te spitse neus. Nee, veel verschil tussen leven en dood bestaat hier niet. In de garage vertel ik Tito dat ik hoognodig naar de kapper moet. Ik kon gaan. Voor de Stube stonden alweer de eeuwige ‘Vijf’ maar dat was voor mij -die ‘Kommandiert’ wasgeen bezwaar. Trouwens de vijf vonden het niet erg iemand voor te moeten laten gaan, want het was het begin van de middag en men had net gegeten zodat het staan niet moeilijk viel. In de Stube had natuurlijk niemand bezwaar dat ik vóór de anderen plaats nam. Buiten moet je nog staan -al doen de meesten dat met genoegen- maar binnen kun je gezellig bij elkaar gaan zitten. Niemand wil dan te gauw geholpen worden. Onder het scheren en knippen vertelt Boerrigter mij het nieuws. Behalve het feit dat de kwestie Gomel of Orel nog niet opgelost was, schenen de Russen door die ellendige Moffen weer achteruit geworpen te zijn in het gebied van de Donetz. Ellendige berichten! Wanneer worden die rotmoffen nou eens een halt toegeroepen? Boerrigter begon nu over een revisie te praten; hij vroeg wat mijn idee daarover was. Maar waarom moeten we het daar nou over hebben? ‘Tenslotte sta jij vrij safe met je twaalfjaar tuchthuisstraf, Dick! Het zal alleen om de levenslangen draaien. Tenslotte worden dat de doodstraffen en als compensatie gaan de andere straffen dan naar beneden!’ Boerrigter voelde goed aan dat het voor mij heel pijnlijk was. Hij hield er tenminste verder zijn mond over. ‘Ach jong’, zei hij nog: ‘Misschien valt het voor ons allemaal nog wel mee’ ‘Ja ’ zei ik: ‘Vallen doet het zeker maar of het meevalt is maar de vraag. We moeten maar afwachten, er is toch geen bal aan te doen!’ Wat Boerrigter nooit overkwam, overkwam hem nu; hij gaf me een paar flinke sneden.Onder al die emoties kun je niet rustig en beheerst scheren! ‘Dick, bedankt voor de behandeling!’ Met een: ‘Goede middag heren!’ verdween ik weer uit de kappersstube. Waarom in godsnaam elke keer weer over die revisie praten? En àls ze het doen laten ze dan de toestand onder ogen zien! Iedereen eist van de ander tenminste een opwekkend woord. Net of ik hem zelf niet zit te knijpen! Maar ja, zó zijn we nu eenmaal! Het klinkt wel heel prettig als iemand anders zegt: ‘O, jouw geval zal zeker wel meevallen!’ Het is allemaal zelfbedrog, want niemand wéét iets. Dat is het enige waar we allemaal zeker van kunnen zijn! Afwachten, maar voor de een zal het meevallen, voor de ander niet! Somber ging ik weer naar de garage. De eerste drie regels van gezang 300a schoten me te binnen; ‘Wat de toekomst brengen moge, mij geleidt des Heren hand!’ Maar soms valt het niet mee om dat werkelijk in je op te nemen en er op te vertrouwen. Mijn zo vaste geloof is hier weer aan het wankelen gebracht! De twijfel bracht me bij de vraag ‘Is God eigenlijk niet een maaksel van de menselijke verbeelding?’ 123-2 Een maaksel ontstaan in benarde tijden (en welke tijden
279 zijn eigenlijk niet benard?) om voor de mensen een soort nooduitgang te vormen? Zou het allemaal zelfbedrog zijn? Nee, het enige wat mij mankeert is dat mijn geloof weer hinkt. Zou het de onzekerheid zijn die mij parten speelt? Want wie weet hoe rustig ik zal zijn als de dood eenmaal voor mijn ogen staat! Ik moet wachten rustig afwachten in de zin van:…‘Loop ik met gesloten ogen naar het onbekende land!’ Een prachtig gezang, dat gezang 300a! Door mensen gemaakt maar getuigend van een volkomen vertrouwen op Goddelijke leiding. Nee, dit beeld van God -door al die eeuwen voortgedragen- kan geen hersenschim zijn! Vooruit, rustig blijven en opgewekt tegen de vrienden! Het is tenslotte beter om met rustige houding kapot te gaan dan zo in de war te raken. Was Brandsma er nog maar! De anderen als Noordduin en Kapteyn zijn ook prachtkerels, maar ik weet ze niet zo gemakkelijk te bereiken als de oude Brandsma. Ik heb wel eens gedacht: ‘Hoe komt het dat we niet zoals Brandsma kunnen zijn, die zelfde zekerheid hebben en dat intense geloof!’ Typisch, dat de ene mens een geweldige hoogte kan bereiken en dat de ander steeds weer van de helling afglijdt. Zou het een kwestie van karakter en mentaliteit zijn? Ik geloof dat mijn natuur nog te wild en te onrustig is om een dergelijke hoogte te kunnen bereiken. Bij Brandsma koesterde ik mij in zijn warmte. Wetende, dat ik hem op de hogere paden niet zou kunnen volgen. Voor mij was hij het toppunt van goedheid. Indertijd steeg Ds. van de Bosch ook naar dit niveau op. Ik heb de laatste meegemaakt in zijn eigen strijd, terwijl ik Brandsma niet anders meegemaakt heb als intens zuiver!…zijn strijd was beslist! Beiden zijn buitengewone mensen! Hadden we ze nog maar hier! In de garage trok ik weer aan het schaven en aan’t zagen. Af en toe kreeg ik belangstelling van Burgers en van Tito. Maar kritiek konden ze nog niet geven, want het was nog niets! Ze konden lastig wat zeggen van een hoop planken. Toch was ik blij dat ze ophoepelden, tenslotte werkt dat prettiger! Tegen een uur of vier toen alles rustig was begon de garageploeg aan de roggepap die in het radiokastje klaargemaakt was. Toen alles op was keken ze tevreden rond. Toch wel een lekker gevoel om je buik tot spannens toe vol te proppen! En dan om zes uur nog de warme hap! Wie doet je wat! Zo konden ze een stootje verdragen! Er was zóveel roggemeel georganiseerd dat er niet eens gemopperd werd toen het bevel kwam de rogge naar het Duitse magazijn te brengen. Ik moest meehelpen!.Tjonge, dàt is zwaar zo’n meelzak! Tito scheen ons -zo dicht bij die rogge- niet te vertrouwen. Hij bleef er aldoor bij. Toen het klaar was zei hij tegen ons:’Schade, was?’ ‘Erg jammer!’ riep het koor. ‘Aber Sie haben doch genug zu fressen, was?’ Niemand begreep hem, maar op elk Häftlingentronie verscheen een grijns alsof Tito een mop verteld had. Tito was niet gek maar vroeg verder niets. Tenslotte moet de Mof ook niet teveel in de modder roeren. Kijk eens wie daar achter Berg aanloopt! ‘550’! Hij schijnt uit het revier te zijn ontslagen! Daar boft die jongen niet bij. Wat moet hij nu met Berg in de Deutsche Schreibstube doen? Hij loopt nog heel langzaam en zwaaiend maar hoe kan het ook anders als je net het revier uitkomt! Deze jongen heeft hier een hoop slaag gehad! Hoe is het godsmogelijk dat die vent er ooit bovenop gekomen is. Hij maakt de indruk niet goed wijs te zijn, misschien ligt daar zijn kracht wel in. Maar lang zal hij niet meer te leven hebben, dat oude mannetje van 17 of 18 jaar. Voor de Schreibstube komt Nelis er ook bij en samen bekijken ze dit akelig stukje leven. Nu duwt Nelis ‘550’ tegen zijn schouder en plof, daar ligt hij languit op de grond. Heel langzaam weet hij zich weer op te richten. De beulen staan werkelijk stomverbaasd naar dit mirakel te kijken. Het is ook niet te geloven hoe oud en vergaan deze jongen is. Nu ik dichterbij kom zie ik dat zijn gezicht vol rimpels zit. ‘550’ is een levend lijk geworden waar Berg en Nelis ontzag voor schijnen te hebben. Hij mag naar het Lager terug. Langzaam gaat hij de poort weer in zonder zich af te melden. Daar heeft hij het benul niet meer voor. Zijn lichaam schijnt niet dood te willen. Hoevelen van zijn lotgenoten -zoals ‘570’ die toch veel flinker leken- zijn al kapot? Hij
280 sjokt maar door als een aanklacht tegen onze beulen. Eigenaardig, dat zelfs Berg en Nelis hier genoeg van schijnen te hebben; het is dan ook geen mens meer.124-2 Appèl.- De behandeling schijnt vandaag weer iets anders te zijn ingesteld! Er is vandaag geslagen èn opgejaagd,dus dubbelop voor de mensen. Am Tor staan drie man en een ligt er op de grond. Dat zal de man met het bloedende gezicht wel zijn. Vreselijk, hoe de mensen er hier uitzien! Daar loopt van der Putte. Hij doet het kranig maar het is hem aan te zien dat het lopen hem moeite kost. Hij brengt nu al zijn handen naar zijn rug. De pijn in de lendenen is vreselijk! Ds. Kapteyn komt aanhinken, zeker last van zijn voeten. Als hij mij passeert krijg ik een vermoeide knipoog van hem. Hermans en Maartens lopen naast elkaar. Twee oersterke kerels maar hoe lang zal het duren voordat hun kracht uitgeblust is? De buitencommando’s zijn er wel heel erg aan toe! Als een stormwind vliegt de cavalerie de bocht om. Het gaat ongelofelijk hard en gelukkig gebeuren er geen ongelukken. Nou ja, een van de mensen valt languit op de grond en blijft meteen Am Tor liggen, maar dat is niet de moeite van het opnoemen waard! De grote massa maakt een lugubere indruk. Bij het opstapelen van de bakken gaan er twee tegelijk neer, maar ze staan meteen weer op en lopen een beetje zig-zaggend naar hun plaats. Daar komt Schepers met zijn ploeg. Ook deze mensen zien eruit of ze solliciteren naar de dood. Schepers heeft blijkbaar zijn lusten botgevierd. De achterste twee mannen dragen een collega tussen hen in; zijn benen slepen over de grond. Schepers vraagt aan een Arbeitsführer of de man Am Tor gelegd kan worden. Natuurlijk, uitstekend zelfs! Een gevaarlijke psychopaat die Schepers! In vredestijd vallen dit soort types niet zo op, maar in oorlogstijd kunnen ze hun perverse sadistische neigingen uitleven. Het ‘Mützen auf und ab’ schijnt maar geen einde te kunnen nemen zodat tenslotte ettelijke mutsen uit de handen vliegen. Pesten maar héren, jullie prooi is toch machteloos! Vervloekt volk dat dergelijk ontuig baart! Eindelijk schijnt alles te kloppen. Nu komt het papiertje voor de dag met het gevolg dat het Am Tor drie rijen dik staat! Deze mensen worden nog eens gecontroleerd; er mocht er eens een ontbreken. Deze controle gaat met slaan en schoppen gepaard. De liggenden worden slechts met de laarzen aangeraakt. Er schijnt één man te mankeren. De nummers op het lijstje van Berg klopt niet met het aantal mensen Am Tor. Eindelijk wordt de fout gevonden. Door de snelheid waarmee Berg de nummers afschreeuwde is er een blijven staan. Tausendzwölf. Gluiperig kijkt Berg de rijen langs als hij het nummer heeft uitgeroepen. Geen gehoor de rijen openen zich niet. Nu brult Hurkmans mee: ‘Duizendtwáálf!’ en ja hoor, een van de nieuwe geestelijken stapt de rij uit. Dat gebeurt hier vaak in het begin. De nieuwelingen zijn nog niet aan hun nummers gewend. Die blijven dan staan bij het afroepen. In het begin heb ik daar zelf ook veel last van gehad. De geestelijke werd door Berg zelf opgevangen en daar ging de zweep! De man vertelde dat hij zijn eigen nummer nog niet kende met als gevolg dat de zweep er nog een keer overheen ging. ‘Am Tor’! Kalm stapte de man naar de poort met Berg er schoppend achteraan, hem opjagend tot looppas. De geestelijke liet zich niet haasten. Razend schopte Berg de benen onder de man weg en het lichaam kwakte tegen de grond. Kalm stond de man op om zijn weg te vervolgen maar in zijn bukhouding kreeg hij een trap tegen zijn achterwerk zodat hij weer neersloeg. Opnieuw stond hij kalm op om de strafplaats te bereiken. Berg sloeg het stof van zijn laarzen, de man van zijn kleren! Dat was een kalme vent! Berg wreekte zich door ons te laten ringelpieszen. Samen met Tito -zittend achter het keukenraam- had hij een mooi gezicht op ons waardoor zijn diner wat opgevrolijkt werd! Eindelijk vrij na deze folteringen! Ja, de behandeling is toch wel wat beter geworden na de keuring! Na het eten zag ik 550 weer peukjes zoeken. De jongen maakt op mij een afwezige indruk en al ziet hij er wat beter uit dan straks, het is een levend lijk waar zelfs de Moffen maar liever afblijven! Iemand moet wel héél afstotend zijn wil dat het geval zijn!
281 Ik kan nu Joop Voorhelm in de dysenteriebarak wel eens opzoeken en kijken hoe het met hem gaat. Tegenover de timmermanswerkplaats en de meubelmakerij ligt de dysenteriezaal of liever gezegd de ziekenbewaarplaats. Driehoog liggen de mensen hier boven elkaar en veel rust zullen de mensen hier wel niet krijgen zo tegenover de werkplaatsen. Joop voorhelm ziet er beroerd uit; zijn gezicht is nog meer gezwollen door het oedeem dan het al was. 125-2 Een beroerd gezicht; een vel over been lijf, met daarop een gezwollen hoofd. Toch is Joop vrij opgewekt, want hij zit hier al haast zes maanden en hij denkt nu dus gauw naar huis te gaan. Ik hoop het van harte voor hem, al ziet hij ernaar uit of hij de rest van zijn leven wel invalide zal blijven! Verderop ligt Levison, een oudleerling van mij van het Instituut voor Lichamelijke Opvoeding. Het valt me mee dat de Joden hier nog mogen liggen. Hij heeft een ingewandsstoornis maar ziet er -ondanks zijn magerte- niet zo slecht uit. Toch is er voor hem geen hoop meer al wordt hij beter. De Mof zal hem martelen tot hij het opgeeft! ‘Ik moet nu weer gaan. Sterkte hoor en beterschap!’ ‘Liever niet!’ klinkt het mij achterna! Een somber geheel deze barak; er hangt een sterfhuis sfeer omheen. Eerst hebben de Russen hier gehuisd, daarna de O.D.ers vóór hun transport naar Utrecht en nu deze zieken! Het is goed om weer naar buiten te gaan. Het leed dringt zich daarbinnen wel héél erg op! Ik kan een aframmeling beter aanzien dan het stille leed van een verlorene die zachtjes ligt te huilen en niet kan begrijpen waar dit voor dient! Vooral zo’n oedeemmasker te zien huilen is zo hartverscheurend zielig! Buiten kom ik Dick Boerrigter tegen. ‘Zó kapper!’ ‘Zó Heitzer!’ We steken een heerlijke sigaret op en 550 die we tegenkomen krijgt er ook een. Het gevolg is dat hij nu voortdurend achter ons aanloopt om onze peukjes straks op te rapen. Na de wandeling schrijf ik nog een stuk aan mijn vrouw. Ik heb vandaag de aantekeningen verzameld van het begin af aan en zal deze aan Herman meegeven. Het is hier een onmogelijkheid om ze uit te werken. In elk geval heeft zij dan een indruk van het kampleven hier. Het is of het schrijven naar haar de druk op mijn schouders wat verlicht. De rest van de avond speel ik twee partijen dam. Een tegen Jan Edens die ik verlies en een tegen Jan de Marechaussee die ik win. Na nog even in het gezangenboek van Nijland gelezen te hebben val ik in een diepe slaap. 22 mei 1942 Buiten is het prachtig weer. Ik kan zo genieten van dit vroege half uurtje, vooral omdat het buiten dan nog zo rustig is. Uit de barakken klinkt dan wel een gegons als uit een bijenkorf, maar dat kan toch niet uitgeschakeld worden en als ik wat verder loop klinkt dat gegons ook niet meer zó sterk! Zou ik vandaag een brief krijgen? Die mogelijkheid is best groot! Ik verlang er zó ontzettend naar iets van haar te horen! Achter de barakken zet ik mijn wandeling voort. Het is een smeerboel tussen barak drie en vier. Afvalwater loopt hier in een open goot naar een diepere put. Verscheidene w.c’s monden hier ook op uit. Móóie voedingsplaats voor vliegen en ander ongedierte! Als hier een epidemie uitbreekt zal die niet meer te stuiten zijn! Wat staat die vent daar te doen? Ik loop naar een man toe die voorovergebogen staat met zijn hoofd op een uitstekende plank van het waslokaal. Ik vraag hem wat er aan scheelt maar krijg geen antwoord. Hij begint nu over te geven, een groenig vocht met wat rode bloeddraden er door heen. Wat moet ik nu doen? Het beste is maar naar het revier te gaan. Aan een gevangene die langs ons loopt vraag ik of hij even wil waarschuwen. Hij zal direct gaan.
282 Terwijl ik naast de zieke sta, word ik plotseling heftig beroerd van de vreselijke lucht van het braaksel! Hoe ik er ook tegen vecht, het helpt niets! Tranen schieten in mijn ogen. Mijn hoofd en rug worden zó koud en daar schiet al een golf naar boven! Ik loop van de man weg en een eind verder sta ik nu zelf te kokhalzen! Wat benauwd is dat, dat loze braken. Mijn maag doet er pijn van. Gelukkig komt Dirk Banning er aan zodat ik weg kan. Ik moet maar niet teveel aan die lucht denken anders gaat mijn maag wéér opspelen. Voor de man is het te hopen dat hij zó ziek bevonden wordt dat hij wordt opgenomen. Stel je toch eens voor dat je in een dergelijke conditie aan het werk moet gaan! Dat een lichaam zulk stinkend vocht kan produceren…Bàh! 126-2 Het kijkt wel of het nu al aan het rotten is! De mensen verzwakken de laatste tijd heel erg. Dat valt door de grote hoeveelheid nieuwelingen niet zo op maar van de ouderen liggen de meesten toch ziek. In de garage kregen we de opdracht om binnen twee dagen alles schoon te maken. De hele boel moest er ‘Sauber’ uitzien. Degene die saboteerde zou in het strafcommando terecht komen! We kregen te horen dat we héél hoog bezoek zouden krijgen, onbeschrijfelijk hóóg bezoek volgens Burgers. Himmler komt…! Een geweldige eer voor dit kamp! Een hoge onderscheiding voor ons om met onze opper-opperbeul kennis te mogen maken! Het was vermakelijk hoe Burgers -met een van eerbied fluisterende stem- ons vertelde dat een oppergod uit de Germaanse hemel op ons zou nederdalen! Himmler, de man die over leven en dood beschikt! Maar Dikke Willie vertelde ons dat Heidrich van plan was om hier te komen! Nou, die staat ook hóóg op de Naziladder! Ik ken de naam Heidrich alleen als ondertekening van ons Schützhaftbevel, Dan zal hij ook wel een opper-opperbeul zijn! De Moffen waren erg in de war van deze verontrustende berichten. Begrijpelijk, want van zo’n bezoek hangt veel af! Stel je eens voor dat er iets niet in orde zou zijn; dat zou voor het hele beulenkorps een ramp betekenen. En niet alleen voor hen! Stel nou dat Tito voor het een of ander een standje zou krijgen voor de een of andere fout! Dat standje zou terugslaan op het héle garagepersoneel! Bovendien zou het Knipperoog treffen met de hele verdere leiding. De Moffen zijn èrg bang voor elkaar! Elke Führer vreest de Führer die boven hem staat en zo ga je maar door! Een benauwend systeem, maar het schijnt toch prachtig te werken. Zijn de Sicherheitsdienst en de andere geheime politieorganisaties niet de kracht en de ruggengraat van het Nazidom? Buiten de garage kreeg ik van Jan Edens het seintje om in de kelder te komen. Dus toch een brief! Reusachtig! Achter de garage om liep ik naar mijn kelder waar een paar minuten later Jan met zijn emmers ook arriveerde. Mijn hart klopte van onrustig verlangen. Daar kwamen de sigaretten al te voorschijn; twee doosjes North Cliff maar géén brief! Waarom nou geen brief? Jan vertelde mij nu dat Herman morgen weer naar mijn huis zou gaan en dat ik dan moest zorgen dat hij een brief van mij mee kon nemen. Maar waarom dan geen brief van huis? Dat zou toch dóód eenvoudig zijn? Jan verdween en liet me alleen met de doosjes sigaretten. Gèk dat er geen brief is! Teleurgesteld was ik wel, om het maar eens zacht uit te drukken! Maar het troostte mij dat ik weer mocht schrijven en dat het contact dus niet verbroken was. Maandag zal er wel een brief voor mij komen. Wist ik maar wat de oorzaak was van dit stilzwijgen? Zó’n brief betekent zó veel voor mij en dat wéét zij toch? Bedrukt liep ik naar de garage. Altijd dat niet-weten, altijd die onzekerheid, dat niet kunnen overzien! Ik had weinig zin om in de garage te gaan werken. Daarvoor voelde ik me te geprikkeld! Ik kon wel eerst een kijkje gaan nemen in de timmerwinkel hoever de voorman met de kist gevorderd was. In de winkel was de voorman nergens te vinden, ook zijn collega's wisten niet te vertellen waar hij uithing. Vervelend was dat, want teveel wandelingen in deze richting kon ik niet maken. Ondertussen keek ik even rond of ik iets van de te maken kist zou kunnen ontdekken, maar waar ik ook zocht, ik zag alleen andere apparaten. Eindelijk kwam de voorman binnen. ‘Hoe ver ben je ermee?’ vroeg ik. ‘Kom maar mee!’ was het antwoord. Hij bracht mij naar een soort afgesloten gedeelte en daar stond de kist al kant en klaar.
283 ‘Maar dat is véél te vroeg!’ vertelde ik hem ‘Wat moet ik nou al met dat ding doen?’ Ik kon toch moeilijk nu al die kist aan Tito afgeven? De voorman eiste zijn loon op, maar zo gauw had ik daar nog niet op gerekend! Bovendien zat ik met die grote kist in mijn maag. Ik beloofde hem wat later te zullen terugkomen en dan zijn loon uit te betalen. We spraken af dat ik om één uur de kist zou weghalen. Maar nu vertelde hij me dat hij -onder moeilijke omstandigheden- vier man aan de kist had moeten laten werken en daar moest ik maar iets extra’s voor geven en als ik dat niet deed moest ik de kist maar laten staan. ‘Nou, dan laat ik hem maar staan, want voor alle zekerheid heb ik er ook een gemaakt al is die niet zo mooi als deze!’ vertelde ik hem. Het ging nu hard tegen hard. Het eind was, dat ik capituleerde. Dit vakkundig apparaat zou ik niet meer willen missen.127-2 Bovendien, pasten mijn planken wel allemaal? We kwamen overeen dat zijn medewerkers ieder een dikke sigaret zouden krijgen. Ik zei voor de zekerheid erbij dat ik die zelf aan zijn vrienden zou overhandigen. Dat was goed, al werd dit een beetje beteuterd gezegd. De vent heeft dus toch zijn zin gekregen met zijn tien sigaretten! De kist was dus klaar. Maar waar moest ik dat ding zolang opbergen? Enfin, dat knobel ik in de loop van de morgen wel uit! Midden op het plein stond Berg zich weer te amuseren. Een stel nieuwe Joden moest aan één stuk door diepe kniebuigingen maken. In een grote boog liep ik erom heen, want je moet altijd oppassen niet in de situatie betrokken te raken. Vaak kregen de gevangenen het bevel mee te helpen bij de martelingen. Bij de poort keek ik nog eens om en nog steeds ging het stel op en neer, op en neer net zo lang tot ze er bij neervielen of dat Berg er genoeg van kreeg. Maar de kans daarop is heel klein, want Berg is sterk en taai en weet nooit van ophouden! Buiten bij de Kieschgrube schijnen de Moffen en hun handlangers weer huis te houden met de Joden- en het strafcommando. Ik hoorde hen hier tenminste brullen van het lachen! Ja met zo’n diepe kuil kun je ook leuke dingen doen! Wanneer zal er toch een eind komen aan al die ontzetting en dat nodeloze leed? Overal waar je kijkt hoor en zie je niets dan hopeloze ellende! Een druk heerst hier die nooit vermindert!. De gezichten van de mensen veranderen. Een glimlach wordt iets zeldzaams en een schaterlach komt niet voor. Waar zou ook om gelachen moeten worden? Een lach hoort bij de vrijheid en die is hier niet. De lijnen in de gezichten veranderen waardoor iedereen iets sluws over zich krijgt. Het is de sluwheid die ontstaat door honger en door het gevoel ieder moment geslagen of geschopt te kunnen worden! Hoevelen lopen hier niet langs onze beulen als honden, die ieder moment een slag of een stoot verwachten? Het is onbegrijpelijk wat hier van de mensen gemaakt wordt! Hoe zullen zij zich ooit weer in de maatschappij kunnen handhaven? Of zou dat sluwe er dan na verloop van tijd weer afgaan? Kijk maar eens naar die man die daar Am Tor staat met een bord om zijn nek waarop iedereen uitgenodigd wordt om hem te bespuwen en te slaan, om hem te genezen van zijn zucht tot stelen. Hij kijkt als in een hoek gedreven rond zodra zich een Mof of een verrader vertoont! Ze mogen immers alles met hem doen? Geen wonder dat een sluwe uitdrukking als het ware aangekweekt wordt op de gezichten. Zouden we hier nóóit meer aan ontkomen? Moet dit jaar in jaar uit zó voortduren? Op het ogenblik zie ik niets anders meer dan ellende. Ginds op het plein lopen de bakkendragers; hun bakken volgestouwd met zand. Op het plein in het tweede Lager is het weer mis met de wals. Nu ik goed kijk zie ik dat er geen Joden voorlopen maar nieuwelingen! Het looptempo is hoog opgevoerd en in draf gaat het over de sintels. Je kunt zien dat ze nog fit en fris zijn. Wat zou de bedoeling hiervan zijn? Zouden de Joden langzamerhand opgebruikt raken? In de garage ben ik hard gaan werken aan mijn planken. Ik lette goed op of Tito eraan kwam, want als hij zou komen zou ik net doen of ik bezig was die kist in elkaar te spijkeren. Dan zou morgen de overgang niet zo groot zijn; de overgang van een hoopje planken naar een kist! Daar kwam Tito aanlopen. Hij vroeg mij wanneer de kist onder de wagen gemonteerd zou kunnen worden. Ik vertelde hem dat ik hoopte morgen er mee klaar te zijn en als de smederij morgen de beugel gemonteerd had, kon de kist maandagmorgen gemonteerd worden. Tito
284 verdween weer. Tegen één uur zou ik de kist in mijn kelder moeten zien te krijgen. Hij leek wel te groot voor de kruiwagen. Misschien kon ik hem wel het beste brutaal weg op mijn nek nemen en in een hoekje achter de vrachtwagens neerzetten. Het deksel en het slot zou ik er dan afhalen en er morgen hard aan werken, zo, dat Tito het goed kon zien. Het zagen en schaven verveelde me nu wel heel erg maar ik kon er moeilijk mee ophouden, want morgen moest die vervelende kist toch klaar zijn! Lijntrekken is héél vermoeiend! De tijd schiet dan helemaal niet op. Een kwartier lang stond ik nu al potloodstrepen te trekken waarlangs een denkbeeldige zaag getrokken moest worden! Hopeloos, dat geklungel maar ik kon me er eenvoudig niet toe zetten om er in’s hemelsnaam maar iets van te maken. Hoorbaar voor Burgers slaakte ik eindelijk een verlossende zucht en mompelde dat de kist nu voor het grootste gedeelte klaar was; hij moest alleen nog maar in elkaar getimmerd worden! Omdat ik geen goede spijkers had zou ik het zaakje straks in de timmerwinkel wel even opknappen.128-2 Een reuze idee was dat om met de planken naar de voorman te gaan en met de kist terug te komen! Met veel gedreun en luid geknal kwam een vrachtauto de garage binnenrijden. De motor liep onregelmatig en toen ik dichterbij kwam zag ik dat de wagen niet op benzine reed maar notabene op houtgas! Is de benzine dan al zó schaars geworden voor de Moffen? Ik heb wel eens verhalen van buiten gehoord dat men tegenwoordig hoe langer hoe meer van die kacheltjes ziet rijden, maar ik wist niet dat zelfs de Mof naar dit surrogaat moest grijpen! Stomverbaasd vroeg ik aan Burgers of de pantserwagens tegenwoordig ook al op houtgas reden? Burgers keek alleen maar nijdig. Het was géén gezicht zo’n installatie en dan nog wel op een Wehrmachtswagen!; Schaamden die kerels zich niet? De leidingen schenen verstopt te zijn. Vol belangstelling hielp ik mee om te kijken hoe zoiets in elkaar stak. Tijdens het onderzoek vond ik een doosje sigaretten in het dashboardkastje en na dit veilig te hebben opgeborgen ging ik weer ijverig meedoen met het opsporen van de verstopping. Vele handen hielpen meel dus vele handen konden zich vergrepen hebben aan het pakje sigaretten. Voor de zekerheid ging ik toch maar wat timmeren en dat was maar goed ook, want na een half uurtje werd het pakje sigaretten vermist! Gelukkig wist de bestuurder niet goed waar hij het verborgen had. Met Burgers werd nu lang geconfereerd wie de dader zou kunnen zijn. Spiedend werd er rondgekeken, maar iedereen werkte rustig verder. Zo werd ik ook een tijdje door een paar achterdochtige chauffeursogen gefixeerd maar ik scheen zo naïef te kijken dat de verdenking op Willem en Willie overging. Eindelijk kon de chauffeur het niet langer voor zich houden en riep uit: ‘Een verdomde dievenbende is het hier!’ Maar dat hielp niets, alleen vroeg men wat hij miste. ‘Een doos sigaretten!’ Nu vlogen de blikken van de collega’s heen en weer van de een op de ander. Daar deed ik ook aan mee en voor alle zekerheid fixeerde ik Willem maar. Mijn collega’s konden het niet uitstaan dat een van de anderen en niet zij zelf zó geboft had! Willem nam André terzijde en vroeg hem collegiaal om een aandeel in de buit. Maar André haalde slechts zijn schouders op. Een héél pakje sigaretten! Elke dag zo’n wagen en er blijft hier niets meer te wensen over! Tijdens het onderzoek van de wagen was er onder mijn collega’s een voortdurend gefluister, wie nou de gelukkige was geweest! Het euvel met de wagen was toch ernstiger dan het eerst leek en de chauffeur werd gezegd dat hij maar beter naar Amsterdam terug kon reizen; Over een paar dagen zou de Fahrbereitschaft daar wel bericht krijgen wanneer de wagen weer opgehaald kon worden. De chauffeur verdween. Ik was haast in staat om hem een sigaret aan te bieden, want nu moest hij nog helemaal naar het station lopen ook, die arme landverrader! Ik stapelde mijn planken op elkaar bond er een touw omheen en begaf me naar de timmerwinkel. Ik ontmoette niemand die iets met de kist te maken kon hebben. De voorman trakteerde ik op een paar echte sigaretten en hij moest nu zelf maar de rokertjes onder zijn hulpjes verdelen. Na eerst om de hoek van de keuken gekeken te hebben of Tito er soms niet
285 aankwam, liep ik met de nieuwe gereedschapskist -na het deksel en het slot gedemonteerd te hebben- naar de garage. De tocht liep goed af! Bij de Blockhut riep de benzine-Beier me zelfs toe ‘Ha, der Heitzer!’ De kist werd in de garage in een hoek opgeborgen. Een paar zakken er overheen en klaar was Kees! Wat zal ik morgen bij Tito weer een goeie beurt slaan! Maar dat is ook de bedoeling! Tito moet mij zoveel mogelijk vertrouwen, want zo langzamerhand heb ik het plan opgevat om -bij de eerstvolgende gang naar de bunker- mijn chef neer te slaan en in zijn uniform te ontvluchten! Dit plan is reëel ook al zou er een ander bij zijn! Mocht Willem of Willie mij helpen in de bunker dan zou ik -ná Tito- ook deze man tijdelijk onschadelijk moeten maken, maar dat lijkt me daar bij de bunker geen bezwaar. Het beste lijkt mij een hamer te gebruiken! Hoe vaak heb ik de kans al niet gehad om Tito op die manier buiten gevecht te stellen. Ik ben nu vast van plan daar gebruik van te maken. Zodra ik weer naar de bunker ga is het een kwestie van erop of eronder. Tito en ik zijn even groot dus zijn uniform past mij wel. Door het bos langs het bouwbureau kan ik Laan 1914 bereiken, deze aflopen en op de Utrechtseweg de Zeister tram nemen. Totdat de duisternis invalt houd ik mij in de bossen van Walburg schuil om daarna naar een kennis toe te gaan. Ik begon meteen maar met de mentale training. 129-2 In gedachten ging ik alle handelingen na die ik straks te doen had en tijdens de echte training dwong ik mijn geest tot zelfbeheersing. Met de hamer in de hand oefende ik op een autoband. In allerlei houdingen wilde ik krachtig leren slaan en goed mikken. Ook oefende ik om twee slagen na elkaar op twee verschillende voorwerpen te geven; de eerst hard voor Tito de tweede zachter voor de ongelukkige tweede man, als dat nodig mocht zijn. Tito kwam de garage binnen. Ik deed net of ik de autoband nakeek, maar ondertussen nam ik zijn hoofd op en berekende de plek waar ik straks de slag zou toebrengen. Waar de slag zijn hoofd ook zou raken, het moest in ieder geval dodelijk zijn. Dit beschouw ik niet als moord! Is deze oorlog dan geen totale oorlog waar alle krachten zich tegen elkaar spannen? Waarom zou het dan moord zijn om een Mof ter wille van een vluchteling af te maken? Het gaat erom, hij of ik! Nee, ik zet het door! Er is niets dat mij tegen kan houden. De Moffen zeggen ‘Krieg ist Krieg!’ en ik zeg ‘hij of ik!’ Steeds herhaalde ik alle handelingen die nodig zouden zijn net zolang tot ik ze later als de gewoonste zaak zou kunnen uitvoeren. Twee of liever nog één klap! Daarna Tito in de bunker slepen met -voor alle zekerheid- nòg een klap. Uniform uit. (Indien noodzakelijk de medegevangenen buiten westen slaan) Beiden in de bunker neerleggen. Deur afsluiten en zó de vrijheid tegemoet als SS.Haubtscharführer Tito! Kon het nu maar meteen gebeuren, want stel je eens voor dat mijn geest weer wat matter zou worden en verslappen. Maar dat mag nooit gebeuren! Ik wil en ik zal eruit en ik voel dat dit plan een goede kans van slagen verzekert. Alleen moet ik me blijven oefenen in het slaan. De slag moet hard en droog zijn! Zijn schedel moet meteen ingeslagen worden! De bel voor het appèl trekt mij uit mijn diepe gedachten. Die mentale training is absoluut noodzakelijk om straks snel en juist te kunnen handelen. Opgewekt en vol goede moed liep ik met mijn collega’s naar het Lager na eerst flink te zijn gecontroleerd. Het appèl liep vandaag in alle opzichten voorbeeldig! Zou dat komen omdat Knipperoog erbij stond? Een feit was dat we -op een enkele Am Tor na- mochten inrukken. Tijdens de maaltijd hoorde ik dat kapitein Giesink als Stube-oudste ontslagen was! Hoe kan dat nou? Hij had zijn Stube juist zo mooi in de hand! Henk, onze Stube-oudste vertelde ons de reden: een organisatiegevangene mag in het vervolg geen Stube-oudste meer worden. De stemming schijnt onder deze oudsten teveel te verbeteren en dat past niet in het straatje van de Moffen! De Mof probeert juist met alle middelen de stemming te drukken waardoor die eeuwigdurende onenigheden ontstaan. Aan een goede geest werkt de Mof niet mee! We moeten naar lichaam en ziel gebroken worden! Dat verkondigde een van de wachtmeesters in Scheveningen al; ik meen dat dat Seitz was. Elk anti-Duits individu moet systematisch uitgeroeid worden waardoor de landen -die daardoor ontvolkt zouden zijn- door pro-Duitsers en Duitsers
286 bevolkt kunnen worden. Dit zou dan het ideaal zijn van een vrij Europa! Hoe ongelofelijk het ook mag klinken; ik geloof inderdaad dat dit hun bedoeling is! Wat zou Duitsland bij een eventuele overwinning met ons willen doen? Hoe zou het Nazidom een andere weg kunnen bewandelen als het niet steeds met onrust en opstanden te doen wil hebben? Die rotmoffen! De opvolger van Tiesink schijn gelukkig ook een flinke kerel te zijn. Een communist, dus de kans bestaat dat de stemming hiernaast goed blijft! Bij ons wordt de stemming alleen al door Schepers bedorven. Tegen een dergelijk onguur verraderlijk type is niemand opgewassen! Voor onze kleine Henk -de Stubeoudste- is het dan ook een hele toer om zich te handhaven! Vanmiddag weer naar het schilcommando geweest! Jan en ik begonnen manhaftig te schillen al verveelt dat werkje ons gruwelijk; het is zó langdradig! Het is een wonder dat de anderen het zolang kunnen volhouden, al is het ver te verkiezen boven het allergemakkelijkste buitenwerk! Wij -Jan en ik- zijn eigenlijk erg verwend! Ik zag dat die jongen met die hoogrode kleur niet meer was teruggekomen. Zijn collega’s vertelden dat hij overleden was. Wat gebeurt er toch veel in zo’n kamp waar je weinig van merkt! Mensen sterven en nieuwe mensen komen en een klein deel daarvan maak je feitelijk maar mee.130-2 Jan’s hoofd tegenover mij begon verdacht te te zwiebelen. Hij had nog een aardappel in zijn hand, maar de slaap nam onweerstaanbaar bezit van hem. Dit goede voorbeeld blijk ik ook gevolgd te hebben! Toen ik wakker werd van het gekriebel van een vlieg op mijn gezicht bleken een paar sokkenstoppers zich met ons te vermaken ik greep tenminste in een draad wol! Ik zag dat ze ook met Jan bezig waren, maar die is kennelijk zo gewend aan vliegen dat het draadje geen enkele reactie uitlokte. Ik gaf hen een wenk om het eens met water te proberen en ja hoor, dat lukte prachtig! Jan was meteen klaarwakker! Na ons lekker te hebben uitgerekt moesten we ons maar eens op pad begeven naar het appèl. Dat vervloekte appèl! Het wou maar niet lukken. Eerst stonden de rijen verkeerd, toen stonden de klompen verkeerd, daarna vlotte het niet met de mutsen en tenslotte mochten we gaan ringelpieszen. Vooruit dan maar. ‘In gleichschritt vorwärts!’ Een parade was er niets bij. Twee lange grijze slangen sliften over het plein; ieder een stofwolk met zich meenemend. Alles werd geoefend met als hoofdschotel ‘Hinlegen und aufstehen’. Het zwenken werd weer een belachelijke vertoning, maar ja wat is hier nou niet belachelijk? Na lange tijd ringelpieszen mochten we inrukken, wat we met bekwame spoed deden. Vlak voor de barak -waar alles op elkaar gedrongen stond- klonk plotseling Bergs’ stem ‘Hinlegen’! Nou, dat ging niet zo best omdat iedereen tegen elkaar aanstond om zo gauw mogelijk zijn stukje avondbrood te bemachtigen. Er werden nog wat zwakke pogingen gedaan om zich ‘hinzulegen’ maar het ging doodeenvoudig niet! Daar klonk dan ook Berg’s stem: ‘Auf die Plätze!’ We mochten naar de appèlplaats terug. Berg had er zeker spijt van dat hij ons een onuitvoerbare opdracht had gegeven. Daarom mochten we het nu dunnetjes overdoen. Gegrom klonk langs de rijen. Daar stonden we nu bezweet bestoven en hongerig. De gedachte alleen al aan de kuch in de barak maakte mensen al misselijk van de honger. Berg zou ons wel kleinkrijgen alsof we al niet klein genoeg waren! Verwachten mensen hier nog wel iets van het leven? `Met een minachtend gebaar gooide Berg nu zijn sigaret in het stof en draaide demonstratief zijn hak eroverheen. Symbool van de werkelijkheid hier! Zo weet de Moffenhiel ons ook te pletten al gaat dat niet zo snel als bij een sigaret! We zijn zelfs onbegrijpelijk táái! Het hart van de peukjeszoekers draaide om bij het zien van deze peukenfoltering! Berg’s hak had de peuk waardeloos gemaakt, al zal er straks natuurlijk nog wel naar gezocht worden. Er bestond een kansje dat die peuk niet al te erg beschadigd was! We waren nu alweer een uur bezig en Berg maakte nog geen aanstalten om ermee op te houden. We mochten zelfs ‘Im Laufschritt’ overgaan om daarna weer ‘Auf zu stehen und hin zu legen’ Wat klinken die Moffencommando’s toch scherp en hard! Jasses, wat een volk! ….Wat zal ik Tito’s hersens -vandaag of morgen- een klàp verkopen! Ik neem die hamer met die ronde kop mee naar de bunker! Há, wat zal ik hem
287 daarmee een knal verkopen als compensatie voor al het leed hier! ‘Vergelding!’ Dat doet me denken aan een voorval in Utrecht dat van der Weyer en ik in 1940 meemaakten. We hadden net wapens opgevist in de buurt van Fort de Bilt en op de thuisreis schoten we een cafetaria in om onze honger te stillen. In dit zaakje -dat half verduisterd was- stonden twee Moffen een propagandarede te houden. Van der Weyer vroeg hen waarom ze Rotterdam gebombardeerd hadden? ‘Vergeltung!’ klonk het. ‘Daar heb je je Vergeltung!’ en een van de Moffen tuimelde achterover; geraakt door een stuk hoefijzer dat stevig omklemd in van der Weyers hand zat. Meteen stonden we buiten en schoten weg; achtervolgd door de andere Mof!… Nachtelijk Utrecht nam ons beschermend op… Zo’n klap ga ik Tito óók verkopen! Nu moesten we ‘Kehrt euch’ en andere onzinnige bevelen uitvoeren. Iedereen werd nu moe en daar tolden de eerste uitvallers al over de grond…. Een ontzèttende klap zou het worden die klap op Tito’s hoofd! Alleen jammer dat het Berg’s hoofd niet was! Wat zou het héérlijk zijn die misdadige kop te splijten!…Weer hinlegen und aufstehen. Het duurt eindeloos lang vandaag. De torenwachters genieten van het schouwspel. Wacht maar tuig. straks is het onze beurt om jullie te berechten! Há, dan zullen jullie hier paraderen in een stofwolk en zullen wij van jullie genieten. Achter mij krijgt een man een lachbui. Hij stikt bijna van het lachen en slaat dan tegen de grond. Eindelijk na -we weten niet hoelang het geduurd heeft- mogen we terug naar de barakken.131-2 We waren weer een stukje dichter bij ons opvoedingsdoel gekomen: de dóód! De meesten zochten dadelijk hun krib op, maar sommigen gingen zich eerst nog verfrissen. Een smeerboel was het! Ik was eindeloos bezig het stof uit mijn uniform te slaan, want omdat ik mijn broek en mijn jas als kussen gebruik is het wel prettig als dat een beetje schoon is! Na het eten ging ik nog even buiten zitten. Dick Boerrigter kwam mijn kant op en al gauw rookten we genoeglijk een sigaretje! Ons gesprek kwam weer op de revisie. ‘Over het algemeen hebben de Moffen niet veel tegenover ons kunnen bewijzen waardoor betrekkelijk weinig doodstraffen geëist zijn. De zaak zelf is gedurende de rechtszitting volkomen uitgeplozen en nu hangt het maar van Himmler, en misschien van enige anderen af of onze vonnissen goedgekeurd zullen worden. Ik ben zelf bang dat de zaak nog een keer voor zal komen, want drie doodvonnissen op vijfenveertig man zal voor de Führer wel te weinig zijn! Trouwens, na een paar dagen verhoor waren we nog maar met z’n vier en veertigen weet je nog van Hendriks? Wat een bak was dat!’ Boerrigter wist niet precies meer hoe dat in zijn werk gegaan was, dus vertelde ik hem wat ik ervan wist: ‘We reden elke dag met drie bussen naar het Plein om in de hoge Raad berecht te worden. Ik zat in de tweede wagen. Wagen voor wagen werd voor de deur uitgeladen. Door een cordon van Grühne liepen we naar de ingang. In de hal van het gebouw was geen bewaking, alleen maar bij de ingang van de corridor -die rechts van de hal liep- en in de corridor zelf. Die leidde naar de garderobe en de wachtkamers. Hendriks schijnt bij het eerste transport behoord te hebben en in de hal, als achterste man -in plaats van met de andere vijftien mee te lopen- links afgeslagen te zijn om in de gang -die links van de hal liep- te wachten tot de processie voorbij was. Toen vriend en vijand binnen waren schijnt hij er bedaard uit te zijn gelopen! Ik hoop naderhand het juiste van de zaak nog eens te horen. Achteraf geloof ik dat ik hem wel gezien heb in die gang, maar op het moment zelf heb ik me dat niet gerealiseerd. Wat hebben we gelachen om die Moffen! Eerst werden we geteld; vier en veertig. Nog eens geteld; weer vierenveertig. Toen andersom geteld; vierenveertig. Staande geteld; weer vierenveertig. We kregen natuurlijk zwaardere bewaking, maar Hendriks kwam daar niet mee terug! Een jonge Hauptscharführer stond steeds tegen ons te jeremiëren dat zijn verlofdagen nu wel bekeken zouden zijn! En straks zou hij voor de Majoor moeten verschijnen! Ons Mofje was helemaal van streek. Toen werd zelfs gevraagd of wij iets wisten? Natuurlijk wisten we iets en wel zóveel dat de Mof er helemaal van in de war raakte. De een meende dít de ander meende dàt gezien te
288 hebben. Voor ons werd het er niet beter op, want na die vlucht is de bewaking heel scherp geworden, maar dat hadden we er graag voor over! Ik bekende Boerrigter dat ik ontzettend tegen dit rechtsgeding heb opgezien. Ons proces in de Haag heeft ongeveer drie weken geduurd. Drie weken van martelende spanning! Drie weken van ontzettende strijd! De advocaten die voor ons pleitten wisten nauwelijks iets van onze zaak af en moesten zich tijdens ons proces inwerken. De meesten van hen namen het organisatiebelang niet in acht maar streden alleen voor hun cliënt. Wat begrijpelijk is, maar funest voor het algemeen! En dan te weten dat elk woord en bovendien nog in het Duits op een weegschaal gewogen wordt! De spanning om als middelpunt van zo’n proces het pleit te moeten winnen! Elke dag opnieuw voor te moeten komen! Elke nacht opnieuw je hersens af te pijnigen wat je gezegd hebt en wat je nog moet zeggen. Het ergste was wel het dag in dag uit voor te moeten komen om te getuigen vóór of tégen bepaalde feiten, of om zelf als bewijsmateriaal gebruikt te worden. Steeds weer die marteling van de onzekerheid of ik alles wel goed gezegd had. De ellende, als ik er niet uit kon komen in gevallen dat bewijsmateriaal was gevonden waar ik niets vanaf wist! En dan de dagen dat ik geestelijk in de war raakte als ik weer in de cel terug was! Ik meende stellig een bewijsreeks gevonden te hebben die de onschuld van de Oranjewacht kon bewijzen .Maar toen ik dacht het hele bewijs gevonden te hebben en de heleboel voor mezelf herhaalde bleek het dat ik één schakel niet meer kon vinden. Wanhopig zocht ik mijn versufte hersens af naar dat belangrijke motief. Hoe was het ook weer? Há, ik weet het! Had ik nou maar potlood en papier! Wacht, ik zal het op de muur schrijven. Maar daar verdwijnt die ene reddende schakel tussen de vele inscripties op de muur. Hopeloos voelde ik me! Waar was dat ene woord nou gebleven? Minutieus zocht ik de celwand af, maar ik kon het woord niet meer vinden. Toen zocht ik dat ene woord nog op de vloer en onder de tafel om eindelijk in een verlossende huilbui ontspanning te vinden. Maar dat ene belangrijke woord moest gevonden worden! Ik nam nu een stukje papier en prikte er met iets scherps het bewijs op. Opeens schreeuwde ik het uit van blijdschap; ik had het levensreddende woord gevonden. Mijn celdeur ging open en het levensreddende papier werd mij afgepakt! Het mocht niet zo zijn! We hadden allen voor de dood te buigen! De volgende dag kreeg ik een celgenoot, een zekere Bos uit Amsterdam. Toen ik uit het proces in mijn cel kwam zag ik hem daar zitten. Eerst dacht ik dat ik verkeerd was, maar toen ik begreep dat ik gezelschap kreeg kalmeerde ik wat. Ik was onze ganglopers hoogst dankbqaar dat zij de wachtmeesters aangeraden hadden om Bos bij mij te plaatsen! Stel je eens voor dat we dat allemaal wéér mee moeten maken! Wat zou het dan nog voor zin hebben om je te verdedigen? Hitler zou dan toch niets anders zoeken dan een groot aantal doodstraffen. Hebben we dat eigenlijk al niet meegemaakt bij de O.D.processen? Nee, veel hoop hoef ik niet te koesteren! We spreken hierna nog over onze onbezorgde tijd van vóór de oorlog! Tijdens het Indische feest, de I.T.A. in Arnhem, hebben we elkaar leren kennen. Een héérlijke tijd was dat! Enfin, dat is allemaal voorbij en we moeten ons op iets anders instellen. God geve ons de kracht daarvoor! Ik vroeg Dick of hij bang was voor de dood….:’Och ’, zei hij na een diepe haal aan zijn sigaret ‘Het is zo moeilijk om jezelf hierin te kennen. Doodgaan doe je toch een keer, maar er is nog zoveel dat mij aan het leven bindt!’ Langzaam stond hij op en zei: ‘Nee toch ben ik niet bang!’ Ik stond nu ook op van de schuine bak waarop we gezeten hadden. Wie hadden daar al niet gezeten voordat ze voorgoed weg waren gegaan? Hoogentoorn, Blysie, Mekel, Schoenmaker, Blockhuis, Van Slooten, teveel om op te noemen! In de barak maakten de meesten zich al klaar en na een spelletje ‘lange zeven’ kropen wij ook onder de wol. Maf ze Jan, Beck, Tony….
289 23 mei 1942 Het duurde vannacht eindeloos lang voordat ik insliep. De gedachten spookten door mijn hoofd en het was onmogelijk om ze los te laten. Steeds kwamen de beelden van het proces weer in mijn gedachten, afgewisseld met worstelingen met Tito! Op het laatst was ik te moe om in slaap te vallen. De gedachte dat ik wéér voor zou moeten komen maakte mij angstig. De loop van mijn proces had mij ook door de entourage een lugubere indruk gemaakt. Ik beleefde de bovenmenselijke spanning van ons allemaal in die drie weken steeds opnieuw! Toen we -na een jaar gezeten te hebben- eindelijk bezoek kregen van onze advocaten wisten we dat het spel ging beginnen. Mijn advocaat kwam pas nadat de anderen hun advocaat al gesproken hadden. Ik werd uit mijn cel gehaald en in het lokaal waar ik indertijd was ingeschreven ontmoette ik voor het eerst mijn advocaat. Op datgene na wat ik via de loodgieter op het dak naar huis geschreven had wist hij niets van de zaak af. We werkten samen de aanklacht door en ik merkte aan de houding van de advocaat dat het geheel nou niet zo bijster gunstig stond, om het maar zacht uit te drukken. Toch was ik nog opgewekt en vol goede moed. Na één kwartier moest het bezoek afgebroken worden! Één kwartier voor zó’n grote zaak! De advocaat vertelde mij nog dat het voor hem zo buitengewoon moeilijk was om de zaak te beoordelen omdat hij als verdediger geen inzage in de stukken gekregen had. Ik herinner mij dat ik eigenlijk te veel tijd besteed heb aan vragen naar mijn vrouw. Maandag zou het proces beginnen en zondag werden we stuk voor stuk door de Duitse kapper geschoren. Dat scheren was iets akeligs! Veel van ons waren al op die manier geschoren en we wisten maar al te goed dat dit de voorbode was van ondrágelijke spanningen! Iedereen werd geweldig nerveus onder het scheren; sommigen waren zelfs flauwgevallen! Je werd klaargemaakt voor het allergrootste avontuur … de dood! Het klaarmalen voor de eerste rit naar het Kriegsgerecht wilde ook niet uit mijn gedachten. Met z’n vijfenveertigen stonden we 133-2 in de gang te wachten op de Grühne; een kille gevangenisgang waar lange zijgangen op uitkwamen, gangen die voor onze ogen steeds langer werden. Een hallucinatie die vermoedelijk het gevolg was van het lange verblijf in die kleine benauwde cel. Na een paar dagen stonde we met twee groepen aangetreden. De andere groep was de O.D.afdeling Amsterdam waarvan ik alleen Kaars Sijpesteijn uit Beekbergen kende. We wensten elkaar sterkte! Weer een paar dagen later waren bij hen de doodstraffen gevallen. ‘s Ochtends -voor het aantreden- werden de veroordeelden uit hun cellen gehaald van de dodenafdeling die aan het begin van gang D ligt. Het waren piepjonge Duitse matrozen die hen afhaalden, telkens twee matrozen voor één veroordeelde. Acht mannen werden zo weggeleid. Het O.D. verscheen voor het Marine gericht terwijl wij de ‘eer’ hadden voor het Feldgericht Luftgau Holland te verschijnen. Men zei dat het Marinegericht wat soepeler was, maar dat zijn gevangenisverhalen! En dan dat rijden door de stad waar mensen onbekommerd naar hun werk gingen en waar schooljongens met elkaar aan het stoeien waren! Een voordeel van déze hel hier in Amersfoort is, dat we in het vervolg niet meer over straat hoeven gaan, want de kantine is tegenwoordig Feldgericht geworden. Alleen als we ter dood veroordeeld worden zal onze laatste gang toch wel over straat moeten gaan, maar dat zal -evenals bij de O.D.ers wel- in gesloten overvalwagens gebeuren. En de tocht naar Lunetten zal zeker in het donker zijn…Néé, ik wil niet dóódgemaakt worden! Ik wil leven! Ik wil niet domweg neergeknald worden! Tito zal eraan gaan! Wacht maar, ik zal wel zorgen dat jullie mij niet krijgen! Al woelende ben ik in slaap gevallen. Het viel mij mee dat ik me vanochtend zo fit voelde, want ik had het idee dat ik de halve nacht wakker gelegen had. Dat was een ellendige nacht met die halve nachtmerrie maar dat komt ervan als je je ligt op te winden en je angstig maakt! Misschien werkt die mentale training nou ook niet erg slaapverwekkend! Vandaag zou Herman weer naar Zeist gaa.;Misschien is er Maandag dan een brief voor mij! God, wat verlang ik naar post! Mijn brief was al in handen van Jan Edens, dus die zal wel
290 tijdig in Herman’s handen komen. Lange Jan drukte ik op het hart vooral Herman te vragen een brief mee terug te nemen! In de garage ben ik eerst een geschikte hamer voor Tito gaan opzoeken. Die met de ronde knop van achteren leek mij het meest geschikte! Een flink zwaar -maar handelbaar- apparaat die geen te bloederige wond achter zou laten. Hierna ging ik de benzinebunker achter de garage een bezoek brengen. Één drum leek me nog voor driekwart gevuld, de andere was leeg. We gebruiken hier ongeveer twee drums in de tien dagen, dus het zou nog minstens een paar dagen duren voordat de klap gegeven kon worden! Wat een raar gevoel zal dat zijn om straks als Hauptscharführer rond te lopen! Was het maar vast zover! In ieder geval zal ik op straat geen slecht figuur slaan omdat ik alle rangen vrij goed ken! Salueren hoef je in dat uniform niet. Alleen maar je hand opsteken voor meerderen met een gestrekte arm, voor inderen nonchalanter. Toen ik in de buurt van het arrestantenlokaal kwam merkte ik dat alle cellen bezet waren. Wie zouden er achter de tralies zitten? Ter dood veroordeelden? Een schildwacht liep in de buurt van de kleine kelder te kniezen. Het werd nu tijd om de slotakte van de gereedschapskist te spelen. Het deksel en de scharnieren waren eraf. Demonstratief plaatste ik het moois op de werkbank en begon heel secuur de kist af te werken. Ik moest zorgen niet te snel de schroeven erin te draaien waar ik wel de neiging toe had omdat de schroefgaten er al in zaten; en de hengsels idem dito. Na één uur hard gewerkt te hebben ging ik in de smederij de beugels halen en nu stond de kist kant en klaar, bewonderd door Burgers en Dikke Willie. Met z’n drieën bevestigden we de kist onder de wagen en ik moet zeggen: het stond heel netjes. Jammer dat Tito er niet bij was maar die moest voor twee dagen naar de Haag. Berg kwam de garage binnenstappen. Met strenge nadruk vertelde hij ons dat a.s. Maandag de chef der Deutsche Polizei het kamp zou komen bezoeken en dat het hele kamp nu schoongemaakt moest worden, ook de garage. Van binnen en van buiten en keurig netjes! Nu Tito er niet was zou hij zelf de boel komen inspecteren. Als er wat op aan te merken viel konden we een gezond Am Tor verwachten! Dus alweer schoonmaken van de garage! Hoe vaak hebben we dat de laatste tijd niet moeten doen? Enfin, dienst is dienst! Het algemene schoonmaken heeft in ieder geval een onbetaalbaar voordeel; er wordt haast niet geslagen! Ik hoor nu zelfs dat ook de buitencommando’s aan het schoonmaken zijn! 134-2 De omgeving van het kamp zal wel opgeknapt moeten worden. Ik ben benieuwd hoe die Himmler er eigenlijk uitziet. In de gevangenis hing zijn foto in de directeurskamer. Een venijnige smoel, een echt Pruisisch gezicht, en daarbij speciaal aangemeten voor de SS. Het zijn allemaal koppen die angst en afkeer inboezemen. De hamer met de knop heb ik onder het schoonmaken ‘wegorganisiert’ Hij ligt nu in de benzinebunker onder een van de drums zodat ik hem bij de hand heb als we daar eenmaal zijn! Toch een ròtgedachte om in koelen bloede toe te slaan…! Maar die afschuwelijke ethische gedachte zette ik maar gauw uit mijn hoofd. Met ethiek begin je niets bij de Moffen! Hun leugens kunnen we alleen met onze leugens beantwoorden en hun terreur met onze terreur. Het kan niet anders dan hard tegen hard gaan. Doen we daar niet aan mee dan verliezen we! Stel je eens voor dat ik weer buiten zou zijn; ik zou vast geen moreel bezwaar voelen om N.S.B.ers en Duitsers op te ruimen; ze af te maken als dolle honden! Met de lange ladder bereikte ik nu de nok van de garage. Alles moest toch schoon zijn? Een leuk gezicht dit panorama! Daar buiten op de Schieszstand lopen de gevangenen ook al alles netjes schoon te maken! Wat zal Himmler een gezellige en prettige indruk van dit kamp krijgen! Misschien komt daarna van hem wel het bevel om de duimschroeven wat strakker aan te draaien! Waar ik ook heenkijk alles is aan de schoonmaak! Niemand staat Am Tor. Achter de kantine zijn bietsers bezig de vuilnisbakken schoon te maken! Ze weten ook wel wat ze moeten doen, die
291 heren! Ze schijnen alweer ruzie te hebben ook er wordt tenminste flink geduwd! Maar verder maakt het kamp een aardige indruk! De natuurbeschermers komen daar nota bene met een wagen vol groen aan! Nee, dat wordt te erg! De wagen ligt vol jonge sparren en berken en dat draait ons Lager in! Berg weet toch aardig te arrangeren! Hij zal thuis wel een vlotte ceremoniemeester zijn op familiefeestjes! Ik beklim een ander deel van de garage van waaruit ik kan zien wat ze er verder mee gaan doen. Een prettig gevoel zo hoog boven alles te staan, vooral nu het buiten zo mooi geworden is! Ze beginnen nu de boompjes voor onze barak te planten. Voor elke deur twee dennen en voor de keuken twee berken en twee dennen. Werkelijk een charmant gezicht! Misschien doen de boompjes het nog al is het wat laat in het jaar; maar de grond is hier goed gemest…gemest met bloed en kots! Als ik beter kijk schiet ik in de lach! De boompjes gaan zònder wortel de grond in behalve die voor de keuken, die mogen zeker permanent staan! Wat een schijnvertoning, die boompjes zonder wortel voor onze grauwe barakken! Die arme dingen staan zomaar in de grond gespietst Als er straks maar niemand tegenaan loopt, want dan zou het effect volkomen bedorven zijn! Of zou Himmler dit systeem wel kennen? Aangekondigde inspecties zijn natuurlijk flauwe kul! Dat moeten ze later in ons leger ook niet meer doen. Jonge jonge, wat zijn ze allemaal hard bezig! Himmler zal wáárdig ontvangen worden! Kijk nou eens wie staat! Daar -voor het revier- met zijn boeltje voor zijn voeten? Is dat onze dierbare vriend Schepers niet? Zou hij weggaan? Het is haast niet te geloven! Ik schoot mijn ladder af en vergezeld van mijn kruiwagen ging ik zelf eens bij hem informeren. Ja hoor, daar stond die ellendeling! Reisklaar! ‘Zeg Schepers, ga je op transport?’ ‘Ja, ik ga naar Scheveningen.’ Kerel, wat ben ik blij dat je opdondert! Ik hoop dat je tot de galg veroordeeld wordt! Ik waarschuwde meteen een paar anderen en die moesten ook even hartelijk afscheid nemen! Schepers weg! De stemming in onze barak -en misschien wel in het hele kamp- zou daardoor met honderden procenten verbeteren! Schepers werd naar de Bekleidungszimmer gebracht en zo vertrok deze gevaarlijke psychopaat uit het kamp! Een eerloze idioot die al heel wat levens op zijn geweten heeft alleen maar om het zelf wat beter te krijgen! Tegen half elf kregen we de inspectie van Berg maar dat liep goed af en we hoefden niet Am Tor. Om van al deze vermoeienissen te bekomen kroop ik maar weer in mijn kelder om daar onder het genot van een sigaretje de bel af te wachten. Daar luidde de bel al. Iedereen stond keurig netjes aangetreden, want daartoe voelden we ons wel verplicht nu de Moffen zo vriendelijk waren geweest ons kamp zo mooi te versieren! Knipperoog, Berg en de hele staf waren aanwezig met een hoop papieren in de hand. Wat zouden we nou krijgen? Want vanaf ‘Stillstand’ via ‘Augen gerade aus’ tot ‘Kehrt euch’ was alles vlot gegaan. Daar konden ze niks op aan te merken hebben. Nu stapte Nelis naar voren als feestredenaar. We moesten veel punten onthouden, ziedaar: Aanstaande Maandag komt de chef der Deutsche Polizei! 135-2 -Een indrukwekkende stilte volgt om ons goed van de belangrijkheid van deze mededeling te doordringen!-. Alles moet daarom schoon zijn! (Dat is de éérste keer dat wij dat bevel krijgen!) Haren en baarden moeten geschoren worden! Niet alleen buiten de barakken maar ook in de barakken moet alles tot in de puntjes zijn. De hele middag krijgen de gevangenen tijd om de kastjes en de pannen schoon te maken. Door de Stubeoudste zal een schema gemaakt worden hoe de kastjes en de bedden moeten worden opgemaakt. Verder moet het uniform in orde zijn. Geen vlekje mag er op zitten behalve de ingevreten vlekken die er niet meer uitkunnen (En dat zijn er heel wat na al dat bloedvergieten!) Elke knoop moet stevig worden aangenaaid daartoe zullen naalden en garen verstrekt worden. En nu het voornaamste-hier steken zijn onderkinnen naar voren door de moeite die hij zich geeft om zich duidelijk uit te drukken, want Nelis spreekt niet makkelijk-: Als ons zo meteen gevraagd wordt waarvoor we in Schützhaft
292 zitten moeten we duidelijk en naar waarheid de reden zeggen. Dat staat namelijk op het programma van Himmler en om zekerheid te hebben dat alles goed zal gaan, zal er nu al vast gerepeteerd worden. Een paar man uit onze rij wordt naar hun aanwezigheid hier gevraagd. Het antwoord werd meteen vergeleken met de gegevens uit een groot boek. Daarna moest onze rij een pas naar voren maken. Nu werd een man in de rij achter mij gevraagd naar de reden van zijn aanwezigheid hier. Maar tot zijn spijt kon hij de heren niet inlichten waarvoor hij zat. Misschien wilden de heren het hem vertellen? Dóódse stilte! Jammer, dat ik niet kon omkijken naar het gezicht van Berg! Wel merkte ik dat er hevig in het grote boek gebladerd werd terwijl Berg een roffel met zijn zweepje op zijn laarzen sloeg. De stilte duurde voort tot eindelijk Nelis blafte: ‘Unverschämter Lump! Du-du weiszt nicht warum du hier bist? Ich soll es dich erzählen! Sie sind (een huilend geluid, niet door niet-Moffen te imiteren!) Sie sind Staatsgefährlich! Du bist ein a-socialer Element und ich strafe dich mit noch drei Monaten länger hier bleiben zu müssen um zu bedenken was du Schwein am Pelz hangen hat! Hier im Buch steht, du sollst über ein paar Tage entlassen werden aber (ik voel in mijn rug de aandoenlijk trillende vinger) das kommt nicht im frage! Na also!’ ‘Na also!’ Nu wist die man nog niets, maar wijselijk hield hij zijn mond. De Mof is niet voor rede vatbaar! Weer moest er een rij voraustreten. Nu werd dezelfde vraag gesteld aan een van de Marechaussees. Die vertelde vlot dat hij onder een prestatiemars nationale liederen gezongen had. Na dit antwoord moest hij zeggen wat hij van onze koningin dacht.` ‘Sie kommt wieder zurück!’ zei hij. Alweer een grote schrik onder de beulen. Stel je eens voor dat Himmler maandag dezelfde kerels aan de staart zou trekken! De hele vertoning zou in het water vallen! Dat schenen de Moffen nu zelf ook in te zien. De rijen werden weer gesloten en nu vroeg Berg wie van de Häftlingen niet wist waarvoor hij hier zat. Niemand reageerde hierop, want niemand had zin om nog eens drie maanden extra te zitten. Nadat Nelis ons nog eens op het hart had gedrukt dat we netjes moesten antwoorden kreeg Knipperoog er genoeg van, want die verdween. Hij zal wel bij zichzelf gedacht hebben: ‘Hopeloos tuig!’ Maar waarom zouden ze geen organisatiemensen ondervraagd hebben? Die weten wel waarom ze hier zitten. Misschien vinden de Moffen het toch niet prettig om uit broeder-Germaanse monden te horen: ‘Terröracten Sabotage enz.!’ Ze zouden eigenlijk zo dolgraag willen dat Nederland met ze meedoet! Knipperoog kwam toch weer terug en ging nu zelf ondervragen. Dit keer ging het veel beter zodat we vrij gauw konden inrukken! Toch niet zo gek, dat hoge bezoek! De man moet dit in de toekomst maar eens herhalen, want nu wordt er haast niet geslagen en het Am Tor is leeg. Onder het eten heerste er een opgewekte stemming nu we van Schepers verlost zijn! Zijn satelieten -die nu doodzielig alleen zitten- doen er alles aan om ons hun wandaden te doen vergeten. Schepers hun beschermer was vertrokken en ze waren nu aan de genade of de ongenade van de anderen overgeleverd. Maar ze waren niet de moeite waard dat vuil! Volkomen negeren had al voldoende effect! Terwijl Jan Edens en ik ons vermaakten in het schil- en sokkencommando waren ze op het plein en achter de barakken bezig met schoonmaken. Tegen vier uur trokken wij ook barakwaards om ons zaakje bij te werken. Toen we op het appèl stonden werd ons meegedeeld dat de inspectie morgen zou plaats vinden inplaats van vandaag! 136-2 En dat was maar goed ook, want die paar naalden die verstrekt waren waren lang niet voldoende om alle gaten te stoppen en alle knopen aan te naaien! Het appèl vlotte uitstekend en in stilte dankten we Himmler die er in geslaagd was zoveel zachtheid over het kamp te brengen! Een onwennig gezicht, een leeg Am Tor! Na de boterham werden brieven van huis uitgedeeld; officiële brieven. Ik was ook zo gelukkig om iets te ontvangen. Het maakt je zo neerslachtig als je ziet dat anderen een brief
293 krijgen en jij krijgt niets! Daarom ben ik zo blij met mijn illegale echte brieven. Je voelt je zo bevoorrecht! Egoïstisch misschien, maar ik geloof dat we het allemaal zo voelen! Iedereen was het er over eens dat het kamp zo veel gezelliger was geworden maar we verwachtten niet anders dan dat na het hoge bezoek het oude stramien heel gauw zou terugkeren. Ook het revier was veel vriendelijker geworden zo achter het groen. Als hier wat moois is is het maar schijn! Van nieuwen hoorden wij dat de Russen vrij snel terug moeten trekken. Niet teveel aan denken anders word je er maar beroerd van. Somber gestemd ga ik naar de barak terug. Alles is hier zó koud, zó hard en uitzichtloos!. In de barak ga ik op mijn krib liggen. Een Limburger heeft op een of andere manier een gitaar in zijn bezit gekregen. Hoe kan dat? Hij speelt in hoofdzaak kinderliedjes en dat maakt me zó week, dat ik hem toebrul zijn bek dicht en zijn vingers stil te houden! Hij houdt niet op en doldriftig vlieg ik over de afscheiding en geef hem een klap op zijn hoofd! ‘Hou je bek!’ schreeuw ik hem toe ‘Anders sla ik hem dicht!’ Opeens is mijn woede bekoeld ‘Ach, ga ook maar door. Allemaal rotzooi hier, dit kan er nog wel bij!’ Maar nu wil hij niet doorspelen. Ik ga weg om wat te bekoelen en als ik even later terug kom zingt een koortje: ‘Ferme jongens stoere knapen!’ begeleid door de gitaar. Verdraaid ik moet er maar aan wennen hoor! Ik ga op mijn krib liggen maar nog lang rollen de tranen over mijn wangen. 24 mei 1942 Weer een mijlpaal in ons kampleven! Het is vandaag eerste Pinksterdag. Het is nu al enige jaren dat de meesten van ons gehoopt hebben met Pinksteren thuis te zijn. Hoeveel Pinksterfeesten zullen nog gehouden worden voordat ons Nederland weer vrij zal zijn? Ook in de gevangenis stelden we die bijzondere feestdagen in het vooruitzicht als de dagen dat we weer thuis zouden zijn. Hoe vaak klonk het niet over de gang en hoevaak werd niet langs de muren getikt: ‘Jongens met Pasen (of Kerstmis of Sinterklaas of Nieuwjaar) zijn we vast weer thuis en wat waren we verontwaardigd als een of andere idioot daar aan twijfelde! Maar de feestdagen kwamen en gingen sinds december 1940 en nu zitten we hier! We hadden vast gedacht Kerstmis 1941 thuis te vieren! De berichten uit Rusland waren zo goed en ons intens verlangen naar huis deed ons de objectiviteit uit het oog verliezen. Het celleven had ons wel veranderd! We waren celwezens geworden. Wezens die zo gewend waren aan hun kleine wereld dat er maar weinig nodig was om ons gelukkig te maken!. We hadden elkaar -al waren we door een celmuur gescheiden- en soms hadden we bovendien nog een celgenoot- een hele rijkdom als het iemand was waarmee je contact had-. De cel drukt zijn stempel zo op de mensen dat je geestelijk volkomen verandert. Vooral als aan het einde van de dag de dood op de loer staat. Zo werden wij door de omstandigheden gedwongen tot innerlijke verdieping, want verder bleef ons niets over. Wij verdiepten ons in levensvragenen kwamen tot zelfkritiek en zelfbeschouwing. Vaak hoorden we verzuchten: ‘God mocht ik het nog eens overdoen, wat zou ik mijn leven anders inrichten!’ Wij wilden het goede en maakten in onze verbeelding alles goed. Alles werd verheerlijkt en geïdealiseerd Vrouw kind en huis werden heilige begrippen die boven elke smet verheven waren. Maar hoe zouden we in werkelijkheid zijn? Zijn we wel zo veranderd? Laten we het hopen al vrees ik soms van niet! Ik geloof -dat als het leven ons terug zal nemen- dat we dan gauw in het alledaagse zullen terugvallen. Maar één ding hebben we geleerd en dat is zelfkritiek en streven naar waarheid al zijn we in geestelijk opzicht zo overgevoelig geworden dat het later in de buitenwereld wel eens conflicten zaal geven, vrees ik. Ja, die héérlijke feestdagen! Wat waren we niet geroerd door die prachtige Rode Kruisgift in de vorm van een pakket. We huilden over zoveel liefde. De meesten van ons moesten deze Kerstavond alleen in de cel doorbrengen maar niettegenstaande dat hing er een geheiligde sfeer over de cellen 137-2 Ik had als kerstboom een takje hulst van huis en een Kerstverpakking dat om een doosje sigaretten zat. Maar voor mij waren die dingen mooier dan de mooiste kerstboom! We waren dankbaar voor het kleinste! Het zou toch jammer zijn als we deze levenshouding
294 zouden verliezen en we weer zouden vervlakken! Ik voel zo’n enorm verschil tussen de diepe geestelijke instelling hier en die in de buitenwereld! Maar misschien dat degenen die de buitenwereld nog zullen halen vertellen kunnen hoe de stemming hier was en hoe gelukkig we niettegenstaande alles hier waren. In dit onwezenlijke wereldje van lijden ontwikkelt zich een enorme geestelijke verdieping! Misschien is het te begrijpen dat dat niet verloren mag gaan! We moeten doorvechten voor het goede ook ná de oorlog! Dan is alles tenminste niet voor niets geweest! We zouden de mensen daar buiten willen toeroepen: ‘Pak aan, vecht voor je vrijheid! Hou op met die burgerlijke partij- en geloofstwisten! Wij hebben het hier meegemaakt, dat vlak voor het sterven iedereen verbroedert! Broeders van allerlei pluimage die elkaar steunen in het aangezicht van de dood! Waarom zou je elkaar -zonder die dreiging- dan het leven zuur maken met futiliteiten? Onze leuze zal niet alleen ‘Je maintiendrai’ zijn maar ook ‘Ik zal dóórgaan!’ En zo vieren we vandaag het Pinksterfeest het feest van de bede dat Gods geest ons mag bereiken en versterken. Hier in het kamp zie je de kleinheid van de mens. Een kleinheid die buiten niet te begrijpen is omdat daar de individu zich nog zo belangrijk voelt met zijn zo groot lijkende zorgen. Maar hier in die ondragelijke nood komt een mens dichter bij de waarheid door het besef van eigen kleinheid en door het aanvoelen van het eeuwigheidsbegrip. Ondanks dat wij Gods bedoeling niet begrijpen in verband met ons lijden voelen wij dat om ons heen iets ‘Groots’ is dat het ‘Alles’ beheerst en een bedoeling heeft met ons kleine mensen. Ik denk aan een jonge kerel die een paar uur geleden nog angstig rondliep en die nu -door een afstraffing- de dood voor ogen heeft. Hoe kan hij een glimlach op zijn stukgeslagen gezicht hebben en wat ziet en voelt hij als hij tegen ons zegt: ‘Jongens, het valt méé. Ik ga!’. Wàt valt mee? En waar gaat hij heen? We weten het niet maar we voelen dat het onbekende land géén leegte zal zijn! Konden we deze gemoedsgesteldheid altijd maar vasthouden! Konden we onze hartstochten maar beheersen! Dan zouden we boven de dingen hier komen te staan en niet telkens opgezweept worden door vlagen van haatgevoelens zoals die waaraan ik de vorige dagen geleden heb. Mag ik Tito wel vermoorden? Kan een ontvluchting niet zonder doodslag gebeuren? Maar we zijn toch vijanden? Hoe meer dode Duitsers hoe beter onze zaak toch geholpen wordt! Dat weet ik voor mezelf, maar toch heb ik er geen vrede mee. De tegenzin in de daad heeft toch niets te maken met sentimentaliteit, dat weet ik zeker. Ik zal de eerste zijn die bij de afrekening sentimentaliteit zal afkeuren! Maar dit lijkt me toch iets anders. Ik kan er niet goed uitkomen! Het Pinksterfeest begon hier heel praktisch. Er werd ons meegedeeld dat het baden om tien uur achter de rug moest zijn. Daarna zou om elf uur kastjes en panneninspectie zijn en om twaalf uur kledinginspectie. Prachtig, dan hebben we weer wat te doen! Het werd nu menens met Himmler! De douche was heerlijk. Jammer, dat de straal weer zo gauw werd afgeknepen. Na alles schoongemaakt te hebben moesten we ons op de appèl plaats opstellen voor de panneninspectie. Dat was een feestelijk geluid, dat lawaai van al die pannen in de buitenlucht! Het scheen de Blockhut zó te ergeren dat ze: ‘Ruhe!’ riepen. Alsof onze buren er last van konden hebben! Dit weekend was de Blockhut blijkbaar zonder sterke drank, zeker met het oog op het aanstaande bezoek. De inspectie werd nota bene door de Lageroudste gedaan! Hadden we daarvoor onze pannen zo mooi gepoetst? De inspectie was dan ook in minder dan geen tijd afgelopen! Om twaalf uur stonden we er weer en nu voerde Berg de inspectie uit. Iedereen werd van voren en van achteren bekeken. Het ging allemaal heel rustig; we moesten zeker gespaard worden voor de grote dag! 138-2 Het resultaat van het onderzoek was, dat we morgen weer geïnspecteerd zullen worden, want het zaakje klopte nog niet. Niemand Am Tor! Wat een wonder! Hoewel je daar natuurlijk moeilijk je kleren kunt verstellen! Het was anders wel een taak voor Berg om al die smerige uniformen te moeten onderzoeken. In de meeste gevallen was het ook een hopeloze zaak om daar iets aan te moeten verstellen!
295 Na het eten zijn we bij elkaar gaan zitten om ‘onder ons’ het Pinksterfeest te vieren. Ds. Kapteyn ging ons voor. Eenvoudig en toch gloedvol vertelde hij ons over het werk van de Discipelen nadat de Heilige Geest zich aan hen had geopenbaard. Hij hoopte dat wij de kracht tot het goede mochten ontvangen zodat de eventuele spoedige dood ons niet zou afschrikken zolang wij wisten te leven en te strijden voor de Almachtige Op algemeen verzoek droeg een van ons Psalm 42 en gezang 300a voor. Er werd nog veel nagepraat en scherp gediscussieerd. Zo vergaten wij angst en druk, zo vergaten wij het prikkeldraad en waren gelukkig! Wie kon ons in deze stemming wat doen? Wij waren meester van onze geest! Laat de Mof dan desnoods over ons lichaam gaan! Na een paar uur bij elkaar te zijn geweest stapten we op om de benen even te strekken. Op ons plein waren de tuinders nog bezig met het aanbrengen van boompjes. Straks kunnen we nog verstoppertje spelen tussen al dat groen! De jonge berken hingen nu al slap, ondanks al het water dat ze te drinken kregen. Het avondappèl vlotte boven verwachting en in no-time zaten we aan tafel. De behandeling is stukken beter geweest vandaag maar dat heeft zijn oorzaak! Ik begrijp niet waarom er zo’n komedie voor Himmler opgevoerd moet worden. Zou die kerel zelf niet weten hoe de toestanden in zijn concentratiekampen zijn? Eigenlijk is het een beetje belachelijk om dat te veronderstellen! De eerste Pinksterdag is alweer voorbij. Een dag zonder martelingen een dag die ons allemaal goed gedaan heeft. Versterkt gaan we naar bed! 25 mei 1942 Tweede Pinksterdag. We zullen vandaag wel weer aan het werk gaan, want met deze dag zullen de Moffen vast geen rekening houden. Maar vandaag zal er zeker een brief van huis komen! Na mij zo snel mogelijk klaargemaakt te hebben ben ik de buitenlucht ingegaan om zo lang mogelijk van het prachtige weer te genieten. Een genot om die prikkelende voorjaarslucht in te ademen! Nog even naar Piet van Zeestraten en dan naar het appèl. Piet maakt het hoe langer hoe beter! Nooit gedacht, dat het zo goed zou aflopen in deze omgeving! Op het plein en in het tweede Lager blijft het eigenaardig stil! Helemaal niet werkdagachtig! Na het appèl bleek dat ook deze dag als een Zondag beschouwd werd. Een onderdrukt gejubel steeg op uit de grauwe massa. Wat een weelde! Twee vrije dagen achter elkaar! Twee vrije dagen zonder moordend werk en zonder martelingen! Zou zoiets wel goed zijn voor de mensen? Zou het morgen niet véél zwaarder vallen? Maar wie rekent daar nou mee? We zijn mensen van de dag en wat daarna komt zien we dan wel weer! Wat we gehad hebben kan ons niet meer afgepakt worden! Daarom: Leve deze Pinksterdagen! Er werd ons wel gezegd dat alles nog eens goed schoongemaakt moest worden en dat om twaalf uur een soort generale inspectie gehouden zou worden. Maar ja, wat betekent dat nou! Dank zij Himmler worden we met rust gelaten om straks geen al te slechte indruk te maken! Het plein zag er vriendelijk uit met zijn aanplant! Sommige berken begonnen overlijdensverschijnselen te vertonen, maar die worden er zo uitgetrokken en door nieuwe vervangen! In mijn hart vond ik het eigenlijk ontzettend jammer dat het vandaag geen werkdag was. Buiten bij Herman lag immers een brief op mij te wachten? Nu moest ik weer geduld hebben tot morgen. Wéér vierentwintig uur wachten! Niets aan te doen, tenslotte zijn we hier wel aan wachten gewend. Na het appèl werden enkele ploegen aangewezen om alles voor de laatste keer nog eens na te lopen en tegen twaalf uur zag het kamp er vriendelijk uit. ‘Zo vriendelijk als een graf!’ merkte Boerrigter op. Wat was die vanmorgen al spits! De bel luidde nu voor het aantreden en voor de laatste keer werden wij door de Mof bekeken en betast. Maar nu is het uit met de rust! Het schijnt toch niet zonder schoppen en slaan te kunnen, zoiets is te mooi om waar te zijn! Wat was er gebeurd? Berg had iemand betast ter
296 controle van de uniformknopen en was daarbij op iets illegaals gestoten. Een poosje werd ons uitzicht belemmerd door armen benen en stof. Toen de man weer in het gelid stond, bleek dat hij zijn knopen in ieder geval goed verzorgd had, want die zaten er nog aan; wat wel een wonder mocht heten.Het werd blijkbaar niet geapprecieerd, want zijn nummer werd genoteerd. Die zal ervan lusten na het bezoek van Himmler! Verder verliep de inspectie vlot en we mochten weer inrukken. Het eten stond nota bene al klaar! Een dergelijke service hebben we hier nooit meegemaakt! Na het eten klonk de bel en tegelijkertijd de kreet: ‘Himmler is in aantocht!’ We stonden nu netjes en masse op de appèlplaats. De appèlplaats liefelijk omzoomd door jonge sparren en berken. Het moet wel een aandoenlijk gezicht zijn! Himmler zal wel geroerd zijn door zo’n tedere verzorging en een traan laten om de ondankbaarheid en het wanbegrip dat de wereld maar steeds toont, niettegenstaande de moeite die ze zich getroosten om de volkeren goed te behandelen! De Mof meent het immers zo goed? Enkele dingen -die misschien niet helemaal door de beugel konden- moest hij wel doen om het eigen volk van ondergang en slavernij te redden. Maar als eenmaal de Krieg voorbij zal zijn, zal de wereld eens zien wat voor ‘Gentlemen’ de Moffen in werkelijkheid zijn! Alles zal ten goede veranderen onder leiding van de Edelgermanen! De staf van het kamp onder leiding van Knipperoog kwam het plein oplopen! Jongens, dat gaat officieel vandaag! Achter Knipperoog liep Schuddekontje met een groot boek. Deze bleef maar aan de baas kleven. De heren Arbeits- en Blockführers stonden aangetreden onder leiding van Tito. Deze riep, toen de staf dichterbij kwam: ‘Stillstand!’ Keurig deden die ouwe knarren dat! ‘Augen rechts!’ werkelijk schitterend! Wij hoefden niets te doen. Iedereen keek naar de komedie en dacht er het zijne van en allen hoopten zo gauw mogelijk met rust gelaten te worden! Alles was model vandaag! Geen kwartiermutsen, maar mooie Duitse petten. De uitrustingen van de schildwachten blonken en de machinegeweren op de torens wezen zelfs allemaal één kant uit! Toen het ontvangen van de staf voorbij was was het de beurt van de staf om te ontvangen maar omdat er nog niets te ontvangen viel, deed de staf niets anders dan nerveus heen en weer lopen met Schuddekontje er achteraan. Wat waren de heren zenuwachtig van dat voortdurende wachten. Wij voelden ècht met ze mee! Daar kwam een auto aan en al wat Mof was maakte zich klaar voor het bevel: ‘Stillstand!’. Maar nee hoor, de wagen was maar een hele gewone Beschlagnahmte, niet eens zo’n super de luxe. Alle lijven, die zich onwillekeurig gestrekt hadden zakten weer in elkaar en de spanning verdween uit de gezichten. De wacht van Laan 1914 werd nu opgebeld. Stel je voor dat die kerel verkeerd gereden was en nu de ingang van het kamp zocht! We stonden er nu al een uur en nog steeds geen Himmler. Nu ging Knipperoog zelf eens kijken. Hij bleef lang weg. Het wachten was nu op twéé man in plaats van één! Het werd vervelend dat wachten. Toch een prettig idee dat onze beulen nu ook moesten staan en wachten! Ze hadden er dik genoeg van! Hoe zouden zij het nu vinden om zelf ook eens een potje te ringelpieszen mit Handfassen? Mal Herunter gaf een geweldige gááp ten beste! Het was één gat al gat onder die uniformpet. Toen Knipperoog eindelijk zonder resultaat bij ons terug was, gingen een paar anderen onder leiding van Tito op onderzoek uit. Maar ook zij kwamen na een vergeefse tocht terug. Himmler kwam niet! Plotseling zagen we de wachtcommandant op een draf naar Knipperoog toelopen. Véél hakkengeklap, véél stramheid, véél gebral! Himmler heeft het plan òpgegeven om dit Model Lager te komen bezoeken! Er stonden dringender afspraken op zijn agenda! Knipperoog draaide zijn hakken in de grond en verdween. Alle moeite voor niets, wat zonde! Wij moesten blijven staan en als om de verloren tijd in te halen werden dadelijk een heel stel mensen Am Tor geschopt! Onder schoppen en schelden werd de Am Tor platz weer in gebruik genomen! Dat was wel nodig ook, want het beeld van het Lager zoals het nu was deed vreemd aan zonder die dagelijkse bezetting. Na nog enige vermaningen te
297 hebben moeten aanhoren mochten we inrukken! 140-2. Weer waren we Himmler dankbaar, want wie weet hoe lang we daar hadden moeten staan als hij wèl gekomen was! De meesten gingen eerst een tukje op hun krib doen, een middagslaapje, een ongekende weelde op een dag buiten de normale zondag om! Na eerst nog wat aan mijn brief geschreven te hebben ben ik ook in slaap gevallen. Ik kon nog niet lang geslapen hebben toen ik zachtjes door mijn makelaar Geesing werd gewekt. Hij wilde dolgraag wat te roken hebben voor de zondag! Na hem wat tabak gegeven te hebben ben ik naar buiten gegaan. Fijn, zo’n kletsmiddag! We haalden oude herinneringen uit Scheveningen op en als bij afspraak had niemand het over de ellende daar, maar alleen over anekdotes waar we geweldig om gelachen hebben indertijd! Zo hebben we vreselijk gelachen om de volgende geschiedenis: Schreuders en de Haan op 640 hadden sigaretten naar binnen gesmokkeld en bij ons was algemeen bekend dat die twee stomweg àlles achter elkaar zaten op te roken, zonder op de wachtmeesters te letten. Op een middag waren de beide broeders weer bezig in de rusttijd tussen één en drie. Dikke rookslierten trokken door het luchtgat de gang in. Plotseling sloop een wachtmeester langs mijn deur in de richting van 640. Daar knalden de grendels weg de deur vloog open - dóódonschuldig stonden Schreuders en de Haan in de houding! ‘Sie rauchen!’ brulde de wachtmeester. ‘Nein!’ klonken hun stemmen onschuldig terwijl de wachtmeester ze door de rook haast niet kon onderscheiden! Hij scheen toen zó verbouwereerd te zijn geweest dat de strafuitspraak heel lang op zich heeft laten wachten. Móói stel die twee! En dan dat verhaal van Knol uit Heerenveen die toen voor de zaak van Hamel zat: Knol was in onze gang tonnenstorter; een geweldig grote en sterke vent. Nu moesten wij ganglopers soms meehelpen met het schoonmaken van de gang. Onze Knol dus ook! Toen de gang schoon was moesten de beide matten van 25 meter uitgerold worden. Bij dat uitrollen gaat dan iemand op het ene eind staan en de ander rolt achteruitlopend de mat recht. Toen de opgerolde mat neergelegd was ging de wachtmeester op het eind staan. Wij stonden toevallig te kijken op het einde van de gang. Knop ging er eens goed voor staan en trok op het commando: ‘Ziehen!’ van de wachtmeester met een ruk de mat en de benen van de wachtmeester onder hem weg! Verbouwereerd zat de wachtmeester op zijn achterwerk rond te kijken. Alles wat hij in zijn hand gehad had was in het rond gevlogen en zelfs zijn bajonet was uit de schede gegleden! Zo, wat hadden wij een lol! Zo had iedereen wel wat te vertellen over het roemruchte Oranjehotel! Wij waren niet de enigen die zo bij elkaar zaten. Ginds bij de barak luisterde een groepje aandachtig naar een preek en als je goed oplette kon je zo ettelijke groepjes ontdekken die kracht verzamelden uit het Evangelie! Het appèl verliep vanmiddag heel kalm! Ideale dagen deze beide Pinksterdagen maar morgen zal het feest wel weer beginnen. Het Germanenfeest gekenmerkt door de dodendans! Laten we daar maar niet teveel aan denken morgen is dat vroeg genoeg. Maar morgen komt ook de brief. en- misschien-mijn bevrijding als ik met Tito naar de benzinebunker in het bos ga! Ik hoop maar dat we dan alleen zullen zijn. Al zal niemand mij meer kunnen tegenhouden, ook geen ethische overwegingen! Ik wil nu dóórzetten! Na het avondeten vroeg naar bed gegaan, want van al dat hangen ben ik moe en lusteloos geworden!
26 mei 1942 Gisteravond heb ik niets meer van de bel van negen uur gehoord! Ik heb geslapen als een blok! De klok bijna rond! Zo’n paar dagen rust schijnt de slaap te bevorderen. Al heel gauw na het ontwaken kwam het beeld van de benzinebunker weer in mijn gedachten. Het kon straks al gebeuren en dan mocht ik niet slap zijn! Ráákslaan moet ik, het gaat om hem of om mij! Ik ging alles voor de zoveelste maal na wat mij te doen stond.
298 Ik dwong mezelf de handelingen zó scherp in mijn geest te prenten dat ik ze straks als het ware automatisch zou kunnen verrichten! God, wat een gevoel om straks weer buiten te zijn! Door de bossen te lopen en gewoon in de tram naar Zeist te zitten! Het moet lukken! Ik voel lichamelijk noch geestelijk een enkele rem!.141-2 Straks zal ik niet onzeker zijn! De klap zal uitgedeeld worden! Ik klom mijn krib uit en ging meteen naar buiten om even een flinke wandeling om de barakken te maken. Waren het zenuwen die me al als een snelwandelaar lieten tippelen? In ieder geval deed het me goed! Met diepe halen pompte ik de boslucht in mijn longen! Waarom heb ik dit niet veel vaker gedaan? Maar ja, je zwakt hier zó af en bovendien de mensen zouden raar kijken als je dit geregeld deed! Het contrast zou te groot zijn! De buitencommando’s maakten zich al klaar. De ruzies over wie de lichtste gereedschappen kon bemachtigen ontbraken ook niet. Echt een werkdag vandaag! Eerst een appèl, daarna het Arbeitsappèl en dan het Lager uit. Alles zag er nog even mooi en schoon uit. Zou dit zo blijven? Zou de kampleiding zelf plezier krijgen in een mooi aangelegde omgeving? Eigenlijk interesseert ons dat niets! Wij hebben er meer belangstelling voor hoe onze behandeling vandaag zal zijn! Wij hadden het gevoel of onze beschermers met gedachten rondliepen als: ‘Wij krijgen jullie vandaag wel, smerige Häftlingen! Jullie zijn nu wat meer uitgerust!’ Buiten de garage hoorde ik het opjagen van de mensen al en op het plein werd de wals met het dubbele aantal trekkers voortgerold. Het moest nu weer in looppas, dat kon best met zoveel paardenkracht! Daar kwamen ze in een grote bocht langs de garage; als een menner zat de Arbeitsführer boven op de wals. Het geheel zou een mooie reclameplaat zijn met als onderschrift:’Duitslands Culturele Overwinningen’ Het toneel deed sterk aan een renbaan denken. Burgers die achter mij stond had kennelijk dezelfde indruk, want hij zei tegen Dikke Willie: ‘Ze moesten eigenlijk een paar walsen hebben, dan konden wij een gokje wagen!’ Wel Burgers, wil je een gokje wagen? Dat heb je al eens gedaan in het volste vertrouwen dar het lot gunstig voor je zou zijn! Maar straks zul je merken dat je al je kansen op het verkeerde paard gezet hebt! Oh, die landverraders! Wat zullen ze schrikken als de reeks overwinningen van hun meesters ophoudt om dan over te gaan in eindeloze niet te stuiten verliezen! Ze zullen dan weg willen lopen als verschrikte hazen, maar waarhéén? Duitsland zal hen -als hun verraderstaak vervuld is- niet meer kunnen en willen beschermen omdat het zelf smekend om genade op de knieën ligt! De wereld zal dan te klein blijken te zijn om al die N.S.B ers -in welk land ook- liefderijk op te nemen! Neutraliteit zal dan niet meer bestaan, want onder de macht van de Geallieerden zal de wereld op een beter plan geordend worden! Zweden, Zwitserland, Turkije en zelfs Spanje zullen hun politiek naar de nieuwe wereldorde moeten richten. Ook bij hen zullen de verkeerde elementen veroordeeld moeten worden. Wat zullen die landverraders bang zijn! Het kaartenhuis van de verraders zal in elkaar zakken ! Ze zullen elkaar over en weer beschuldigen en vroegere vrienden worden de ergste vijanden! De wereld zal ze nawijzen en de strengste straffen eisen! Vergenoegd keek ik Burgers aan en gaf hem uit puur enthousiasme een knipoog ! Ik moest nu maken dat ik in de kelder kwam, want Jan zou zo meteen wel komen met een brief! Er moest vandaag wat komen, anders was er wat gebeurd thuis! Bij die laatste gedachte voelde ik al mijn zekerheid weer verdwijnen. Stel je voor; géén brief! Onzin, wat zou er nu kunnen gebeuren? Wat maak ik me toch zenuwachtig! Om mijn gedachten af te leiden ging ik mijn brandschone kelder nog maar eens afstoffen. Daar kwam Jan aan. In mijn opwinding maakte ik de deur vast open. Verschrikkelijk dom, maar het was gebeurd! ‘Een brief?’ Vroeg ik hem. ‘Géén brief’. Ontzettend, wat zou er gebeurd zijn?
299 ‘Maar’ zei Jan ‘Verheyen vroeg mij je te zeggen dat je om tien uur bij hem op het bureau moet komen en hier heb je nog wat boter en sigaretten.’ Meteen verdween hij weer. Om tien uur bij Herman komen? Dan zal er wel iets bijzonders zijn. Hoe laat is het nu? Even vragen. Kwart over negen dus over drie kwartier naar Herman. 142-2 Zou er thuis iets niet in orde zijn? Stel je voor dat mijn vrouw ernstig ziek ligt of overleden is of een van de kleintjes, Fré of Jard? Ik moet mij nu dergelijke gedachten niet in het hoofd halen, want elk ogenblik kan ik de kans krijgen om met Tito naar de bunker te gaan en dan moet ik kalm zijn! Door mijn vorige tochten naar de bunker wist ik precies wat er zou gaan gebeuren: Tito zou met mij de bunker inlopen om de drums te bevoelen en te meten hoeveel benzine er nog inzat. Dat zou het moment zijn om toe te slaan! Opgewonden liep ik naar de garage. O God, als er thuis maar niets gebeurd was! Waarom had Herman anders geen brief meegebracht? Ik moet uit deze hel, hoe dan ook! Om de tijd tot tien uur door te komen ging ik maar wagens wassen. Tito kwam op me af om me te vertellen dat hij zéér tevreden was over de gereedschapskist! ‘Seht Fabelhaft aus!’ Doe maar niet zo vriendelijk Tito; binnenkort gaat het toch gebeuren! Nu bepaalde ik voor mijzelf het plan wat ik zou zeggen als Berg of Nelis of Tito mij vlak bij het bureau van Herman zouden tegenkomen. Ik zou vertellen -dat leek mij tenminste het beste- dat ik door Herman ter verantwoording geroepen was omdat elk moment de fiets van het bouwbureau gestolen werd en dat ik er blijkbaar van verdacht werd…nee, dat liever niet…Dat mijn werk mij in de buurt van de fiets bracht en of ik er eens op wilde letten wie die sabotage pleegde. Het was nu vijf voor tien. Ik stapte naar het bouwbureau en klopte aan. ‘Binnen’ klonk het en daar stond ik in een kamer met een grote tekentafel. Aan de ene kant zat Jan de Vries en aan de andere kant Verheyen. De ramen waren voorzien van traliewerk om mogelijke handelingen tegen de goede orde van Jan de Vries tegen te gaan, al zaten de tralies wel ver uit elkaar anders zou Jan Edens niet elke dag het etensketeltje uit het raam kunnen ontvangen. Ik merkte deze dingen in een flits op maar ondertussen wist ik niet goed mijn houding tegenover Herman Verheyen te bepalen. Voor alle zekerheid nam ik mijn muts in de hand en stapte uit mijn klompen. Voordat Herman iets kon zeggen raffelde ik mijn zinnen af wat ik tegen de Witte Muizen zou zeggen als ze me hier aanhielden. ‘Uitstekend’ zei hij en zweeg toen. ‘Vertel in Godsnaam of er thuis iets aan de hand is! Laat me niet zo lang wachten!’ Eindelijk kwam de boodschap los en ik voelde me direct kalm worden. Verheyen vertelde mij het volgende en hij wond er geen doekjes om: ‘Je wordt ter dood veroordeeld en dat zal zeer binnenkort gebeuren. Je advocaat heeft vorige week bericht gekregen uit Amsterdam dat je zaak hopeloos staat. Daarom moet je weg! Hier zijn twee briefjes van je vrouw! Bekijk ze goed en vernietig ze daarna! Morgenochtend gaat het gebeuren. Na het Arbeitsappèl zorg je ervoor zo gauw mogelijk buiten de postenketen te komen. Je loopt dan in die drukte de Arbeitstor uit in de richting van de Kieschgrube en verder wijst de kaart de weg aan. Het eind van de weg is aangegeven door drie berken, die duidelijk te zien zijn. Daar zal je je vrouw met een koffer met kleren vinden. Als camouflage zal ik achter je aanlopen en de posten afleiden. Verder wees hij hoe ik zou moeten gaan; voorbij de Kieschgrube rechtsaf langs het eikenhout en daarna tegen een smal pad oplopen. Aan mij rechterhand is dan het dichte bos van bomen en eikenhakhout en daar moet ik doorheen terwijl Herman links afslaat naar het hoger gelegen bouwbureau. Ik kon geen woorden vinden om hem te bedanken. Dit was overweldigend! ‘Hier neem je papieren mee tot morgen en houd je maar flink!’ Daar stapte ik het bouwbureau uit met de waardevolle papieren in mijn zak. Waar nu heen? Naar de kelder met die papieren? Nee, dat was te gevaarlijk. Het beste leek mij de w.c. in de garage. Gewapend met een sigaret ging ik daar zitten en haalde mijn brieven voor de dag. Mijn handen beefden ontzettend bij het lezen van deze brief in blokletters waarin ongeveer hetzelfde stond als wat Herman mij gezegd had. Eronder stond een toevoeging dat -bij het eventueel
300 vinden van het andere papier- ik moest zeggen dat ik dat in de kelder gevonden had en dat ik nu dit briefje direct moest vernietigen, maar het andere goed moest bestuderen! Dat bevatte de tekening van de te volgen weg. Die vervloekte zenuwen! Ik zat te trillen van nervositeit.’Gewoon doen!’ zei ik tegen mezelf ‘Stel je alsjeblieft niet aan!’ Ik rookte de sigaret met lange teugen op en toen die op was stak ik een tweede aan. Een zegen dat ik hier was gaan zitten, want de opwinding bleek direct te werken op mijn ingewanden! Eindelijk kalmeerde ik wat. Ik was door en door koud! Alles leek zó onwezenlijk! Zouden er dan toch nog wonderen bestaan en zouden die zich aan mij voltrekken? Ik bad om kracht en zelfvertrouwen en dat mijn helpers en in het bijzonder mijn vrouw gespaard mocht blijven! Wat een pracht vrouw! Wat een liefde straalt er van haar uit! Dat dit mogelijk is kan ik me nog niet eens goed realiseren. Ik kan moeilijk nog langer hier blijven en stap naar buiten. Ik beklaag de arme kerel die na mij op’t toilet moet gaan! Buiten voelde ik me al wat kalmer worden. Ik kreeg zelfs al weer een beetje het gevoel weer met één been in de maatschappij te staan! Morgen de grote stap! Er schijnt wel haast bij te zijn? Geen voorbereiding geen repetitie! Als het niet lukt dan is mijn leven voorbij! Onder het werken hamerde dit allemaal door mijn hoofd! Ik moet mijn gedachten ordenen en mezelf beheersen! Mijn houding mocht me niet verraden en uiterlijk kalm ging ik door met werken. Plotseling hield ik het echter niet meer vol! Ik trok me terug in mijn kelder om alleen te zijn met mijn waardevolle papieren. Daar las en herlas ik de opdracht en bestudeerde ik de tekening. Wat een rust sprak er uit dit briefje! Zou ze werkelijk zo rustig zijn? Hoe heeft ze dit kunnen doen? Het moet lukken anders sta ik binnen een paar weken voor de geweerlopen! Ik moet er niet aan denken! Zomaar voor het vuurpeloton geleid te worden! Zouden mijn knieën dan niet knikken? Zou ik dan kalm blijven en net doen of het niet de moeite waard is? Niet aan denken ik heb nu deze papieren in de hand die dat zullen voorkomen! En dan dat plan met Tito! Zou dat niet beter zijn? De vlucht onder de vrachtwagen is zó onzeker. Je weet nooit waar dat ding heenrijdt! Daar had Herman gelijk in! Maar het gaan naar de bunker dan? Ik voel voor mezelf dat ik dat nu niet meer doen zal! Ik heb al veel plannen gemaakt en nooit uitgevoerd, maar nu word ik gesteund door anderen (en door wie!) die er op rekenen dat ik de moed zal hebben door te zetten. Nu géén fataal weifelen meer, dat is voorbij! Ik voelde me opgenomen in een eigenaardige sfeer van vertrouwen. Iets onbegrijpelijks zou er gaan gebeuren en mocht het mislukken, soit! Beter dat dan je kalm voor het muurtje te laten afslachten! ‘Auf der Flucht erschossen!’ is voor mij altijd eervoller dan voor het ‘muurtje’ Maar mijn vrienden dan? Zij zullen hier moeten blijven. Velen van hen zullen gefusilleerd worden! Mag ik wel weg? Zal mij vlucht straks niet veel meer onrust veroorzaken door het idee dat een van hen de buitenwereld gehaald heeft, terwijl zij achterblijven? We varen nu al zolang in hetzelfde schuitje! Maar waarom haal ik het probleem nu naar voren en in het geval met Tito niet? Zou ik nu zekerder van mijn vlucht zijn? Was de zekerheid -die ik gisteren meende te hebben- maar schijn? Ik weet het niet het is zo moeilijk om tot helderheid te komen! Onweerstaanbaar drong zich het Scheveningse lied; gezang 300a aan mij op. Ik had het opgeborgen in mijn kelder, maar nu wilde ik het vóór me zien! ‘Wat de toekomst brengen moge…’ Maar als het Gods bedoeling is dat mijn weg anders loopt dan die van mijn vrienden dan moet ik dat aannemen en dan hoef ik me daar geen zorgen over te maken. Ik haalde nu het stukje papier met de tekst van gezang 300a uit mijn safe prachtig is het! Wat de toekomst brengen moge Mij geleidt des Heren hand Moedig sla ik dan de ogen Naar het onbekende land! Leer mij volgen zonder vragen Vader wat Gij doet is goed! Leer mij slechts het heden dragen
301 Met een rustig kalm gemoed! Heer ik wil Uw liefde loven Al begrijpt mijn ziel U niet Zalig hij die durft geloven Ook wanneer het oog niet ziet! Schijnen mij Uw wegen duister Zie ik vraag U niet ‘Waarom?’ Eenmaal zie ik al Uw luister als ik in Uw hemel kom! Laat mij niet mijn lot beslissen Zo ik mocht ik durfde niet! Ach hoe zou ik mij vergissen! Als Gij mij de keuze liet! Wil mij als een kind behandelen dat alleen de weg niet vindt. Neem mijn hand in Uwe handen En geleid mij als een kind! Waar de weg mij brengen moge aan des Vaders trouwe hand Loop ik met gesloten ogen Naar het ombekende land Het onbekende land! Laat mij de toekomst overgeven, maar volharden in het streven naar het gestelde doel! De vlucht en daarna de bevrijding! Mocht ik deze vlucht niet overleven dan moet het maar zo zijn! Maar als ik mijn vrouw mocht bereiken die als een veilig baken aan de kant van Laan 1914 zal staan dan zal ik dat als een groot geschenk ontvangen en als een teken beschouwen dat mijn taak in dit leven nog niet ten einde is! Wat die taak is weet ik nog niet. Het enige dat ik me kan voornemen is het goede te willen en te doen! Ik kan er haast niet toe komen weer naar de anderen te gaan en me los te rukken uit de sfeer die hier in de kelder hangt. Die voor mij zo vriendelijke kelder; het toevluchtsoord in deze hel! Hoe vaak ben ik hier niet gesterkt vandaan gekomen? Morgenochtend ben ik hier misschien niet meer en maak ik alles hier vandaag voor het laatst mee! Wat heb ik hier geen dingen van grote waarde in de safe liggen die morgen misschien niets meer waard zijn! Alle martelingen zullen voor mij achter de rug zijn. Ik kan dit knekelhuis achter mij laten! Ook de vrienden die door mijn schuld hier gekomen zijn! Laat me dit goed beseffen; zij blijven hier in deze nachtmerrie! Mag ik eigenlijk wel weggaan? Zal mijn vlucht niet beschouwd worden als vlucht van mijn post? Morgen ben ik misschien ver weg. In de armen van mijn vrouw en wat zullen mijn vrienden dan van mij denken? Beckman, die niet van vluchten wil weten. Verschure, die zo hevig naar huis verlangt? De levenslangen zoals Dons, Maartens.en Hoefsloot, die wel weten dat bij revisie de doodstraf wacht? En dan onze ter dood veroordeelden: van der Weyer, van der Ploeg en van der Berg, die in Scheveningen zitten? Wat zullen die van mij denken als ze me bij de revisie niet zullen zien en dan horen dat ik weg ben? Ik kan niet anders! Ik moet hier weg maar ik zal buiten mijn plicht weten te doen. Aan alles waar we zoveel over gesproken hebben en gedroomd zal ik meehelpen te realiseren. En ik zal anderen inspireren mee te doen! Het is onze plicht tegen over jullie om voort te zetten wat jullie hebben opgebouwd! In de garage werkte ik automatisch verder zonder veel uit te voeren, zo was ik vervuld van het aanstaande gebeuren. Zou ik dit met Beckman kunnen bespreken? Ik denk het niet het is beter
302 om dat niet te doen al ligt mijn hart op mijn tong! Wat zou het fantastisch zijn om dit met mijn vrienden te bespreken, maar het blijven mensen mensen met zwakheden en hoe gemakkelijk zou zo’n plan dan aan de grote klok komen. Ik kan dit alleen met Jan Edens en Jan de Vries bespreken. De anderen merken het wel als het zover is! Het tempo van de Joden voor de wals is nu afgezakt en daaraan omgekeerd evenredig was het aantal zweepslagen dat op hun ruggen neerstriemde! Wat zal het vreemd zijn om dat niet meer te hoeven meemaken! We zijn al zo gewend aan al die pijn! Hoe zal ik mezelf in de buitenwereld handhaven? Deug ik daar nog wel voor? Het zal heerlijk zijn het illegale werk weer op te pakken en dan volwassener dan vroeger! Mijn fouten op dat gebied heb ik leren begrijpen. Dit werk is het noodzakelijkste dat je op het ogenblik kunt doen. Strijden voor onze vrijheid! Was het maar zover! Morgenochtend! Hoe beklemmend dichtbij is dat al! Ik kan me nog niet goed voorstellen dat ik me ga losmaken uit deze hel! Maar ik moet nu zo langzamerhand een plan de campagne maken. Tijdens het werk ben ik bezig de vragen te overdenken: Wanneer kan ik beginnen met de voorbereidingen? Vanmiddag! Welke zaken heb ik nodig om zo onopvallend mogelijk het Lager uit te komen? In ieder geval de kruiwagen en wat sintels! Welke maatregelen moet ik treffen als ik niet ongemerkt buiten de postenketen kan komen? Bij een eventuele aanhouding op de Schieszstand zou ik kunnen zeggen dat ik de vorige dag tegen appèltijd mijn bijl bij het zoeken naar kachelhout heb laten liggen en dat ik nu bezig ben dat ding te zoeken. Dus ook de bijl moet mee, dan kan ik die onderweg ergens neergooien. Al die dingen moet ik vanmiddag rustig in orde maken en voor de rest moet ik geluk hebben! Ik hoop nu maar dat ik morgenochtend zo kalm mogelijk de poort uit kan wandelen vóór de buitencommando’s uit. Ik moet minstens twee minuten voorsprong hebben op deze commando’s, want zij mogen de Schieszstand pas bereiken als ik het eikenhakhout ingevlogen ben! Zoals we al verwacht hadden was de behandeling vandaag veel scherper. Overal vielen slagen en schoppen en overal werd opgejaagd. Misschien hoef ik vanaf morgen al al dit leed niet meer mee te maken! Maar tegenover mijn vrienden vind ik het zó verschrikkelijk dat ik ze hier achter moet laten! Maar zouden zij het laten als ze de kans kregen? Tegen etenstijd wachtte ik Jan Edens bij de poort op en vertelde hem het hele plan! Hij was het er dadelijk mee eens dat ik het proberen moest. Volgens hem was het plan héél uitvoerbaar, maar hij drukte me op het hart niet alles op alles te zetten en roekeloos te handelen! ‘Hou je hersens bij elkaar en trek je terug als je merkt dat er geen 100% zekerheid bestaat dat je weg kunt komen.!’ Daar kwam Jan de Vries aan. ‘Zeg Folmer, denk eraan dat je je vanavond scheert!’ ‘Natuurlijk Jan, dat was ik al van plan!’Ik vertelde hem dat Jan Edens van alles op de hoogte was. Met z’n drieen liepen we om de barak heen en bespraken de laatste punten. ‘Denk erom dat je leven op het spel staat. Neem geen risico’s maar zet door met al je krachten totdat je de bosrand bereikt hebt!’ zei Jan de Vries tenslotte. Boven verwachting ging het eten er best in. Maar zodra ik het op had moest ik naar buiten. Ik hield het binnen niet langer uit! Op het plein bleef ik wat op en neer lopen en bekeek alles nog eens nauwlettend met de gedachte dit misschien nóóit meer te zullen zien! Het revier met zijn zieke en kapotgeslagen inhoud. Onze barak waar ik twee maanden heb moeten doorbrengen! Maanden die op járen leken… De keuken…Barak3 waar zoveel vrienden van de O.D. en Mekel in gewoond hebben!… Dan barak 4 indertijd de woonplaats van de Russen en waar de O.D.ers na hun veroordeling hebben moeten wachten op transport! De ‘Am Torplatz’ waar de grond van bloed doordrenkt is, waar zovelen hun laatste adem uitgeblazen hebben en waar de beulen hun dodendansvloer hadden! Hoe is het mogelijk hier uit te komen en het ook nog los te laten? Die torens met hun mitrailleurs die zo dreigend het kamp bestrijken. Ik voelde nu wel dat alleen door een list deze ontvluchting zou kunnen slagen!
303 Een gaatje te vinden in het dichte net van de kamporganisatie. Een minuutje -misschien een half minuutje- dat buiten de dagcontrole zou vallen! En dat kleine ogenblikje is nu net die kleine voorsprong die ik moet hebben op de dagcommando’s. Zoals Herman al zei ontstaat er een grote drukte door het weggaan van de buitencommando’s waardoor ik niet gauw gemist zal worden. De schildwachten hebben hun posten dan nog niet betrokken. Dat doen ze pas als de buitencommando’s door hen naar het werk gebracht zijn. Alleen bij de Arbeitztor staan dan posten. De een op de toren de ander op het pad naar de Kieschgrube. Deze laatste is voor mij het gevaarlijkste, want die moet ik passeren vóór de buitencommando’s uit. Maar dat zal niet zo opvallen als Herman zogenaamd achter mij aanloopt zoals is afgesproken. Ik moet alleen maar zorgen dat Herman -als er iets mis mocht gaan- buiten het geding blijft. Wacht, daar komt Jan de Vries aan. Ik kan hem rustig spreken. Niemand zal ons hier storen. ‘Jan, ik zou je nog graag even wat willen zeggen! Laat aan Verheyen weten dat àls ik tegen de lamp loop, ik zal verklaren dat het helemaal eigen initiatief is!’ ‘Daar hebben we al op gerekend. Ik ook, want als Verheyen er inloopt word ik ook de dupe!’ We wandelden het Lager uit en in de garage gekomen ging ik meteen voorbereidingen treffen. In de eerste plaats moet ik de kruiwagen in de kleine kelder zetten, want de weg vandaar naar de Arbeitztor is veel kleiner dan de weg van de grote kelder naar die poort. Verder legde ik de bijl daar neer. Ik repeteerde nu hoe snel ik de kruiwagen en de bijl uit de kelder kon trekken. Wel dat ging vlug genoeg! Dikke Willie -die langs de kleine kelder kwam- zag me daar hard aan het werk als een vlijtige Häftling. Ook Burgers kwam voorbij zonder aandacht aan mij te schenken. Zo moest ik het hebben! Nu ging ik het Lager weer in. Van de Arbeitzappèlplatz liep ik naar de Blockhut om mij af te melden maar dat hoefde helemaal niet. De Manke gaf me een knipoog en ik moest maar doorlopen. Wat is het toch een geluk dat wij als garageploeg een van de eerste ploegen zijn die het Lager uitmogen! Voor ons komen Jan de Vries en de Bekleidungszimmerploeg na ons komen de buitencommando’s pas. Aan Jan de Vries kan ik vragen of hij zich na ons bij de Blockhut wil afmelden, dan wordt mijn voorsprong nog groter op het Schieszstandcommando! Van de Blockhut liep ik naar de kleine kelder. Hier pakte ik de kruiwagen mee, legde de bijl erin en liep om de Deutsche Schreibstube heen naar de Arbeitztor. Hier moest Herman achter mij aanlopen. Nu ging het langs de Post bij het paadje naar de Kieschgrube zonder dat ik aangehouden werd. Wat zou het fantastisch zijn als hij mij morgen ook zo liet gaan!?Voorbij deze man was het terrein verder veilig, tenminste als Herman achter mij aan zou gaan. Wat leek het nu toch eenvoudig! Maar hoe zal het morgen gaan? Alles zal afhangen of elke schakel van het gebeuren soepel aan de volgende zal passen! Nu zo veel mogelijk kracht verzamelen! Het was maar goed dat ik weer een stuk boter gekregen had. Dat lag nu in de grote kelder. Het zou misschien wel goed zijn om er nu alvast een stuk van te gebruiken. Maar toen ik in de grote kelder kwam zag ik -wat ik eerst niet opgemerkt had- dat de boter voor Beckman bestemd was. Ja, wat nu? Ik kan hem in ieder geval niet het hele stuk tegelijk geven, wel een stuk ervan straks. En de rest eet ik zelf op om kracht te verzamelen. Dat is dan wel het overgrote deel, maar ik kan er niets aan doen! En Beck zal de eerste wezen om het goed te keuren als hij hoort waarvoor het gediend heeft, daar ben ik van overtuigd! Mijn tabaksvoorraad nam ik uit de safe waarvan ik de sleutel zó verstopte dat niemand hem óóit weer kan vinden! Nu maar weer aan het schoonmaken in de garage! Er scheen voldoende benzine te zijn, want Tito maakte geen aanstalten om het bos in te trekken. Maar dat plan hoefde nu niet meer door te gaan en eerlijk gezegd was ik daar best blij om, want ik zag wel heel erg tegen zo’n moord op hoe ik ook naar de vrijheid verlangde. Je maakt dan toch maar met je eigen handen een eind aan een mensenleven na een achterbakse aanval. Eigenlijk is het sluipmoord! Weliswaar van een van je vijanden, maar toch is het een daad waar je niet trots op bent!
304 Maar toch-nu ik naar buiten kijk-bekruipt me weer de moordlust! Niet naar Tito, maar naar een van die vervloekte beulen Berg en Mal Herunter! Kijk maar eens hoe ze Am Tor weer tekeer gaan! Daar wordt een gevangene even bewerkt! Onder zo’n afstraffing wordt hier haast nooit gegild wel zachtjes gekreund. Waarom de meeste mensen niet gillen begrijp ik niet; maar deze man gilt wel en hard! Zeker een nieuwe, want dat lawaai prikkelt de Moffen tot sadistische daden. Eindelijk ligt de man op de grond en trekt Berg zich terug terwijl Mal Herunter de man met zijn laars op zijn rug kantelt. Of zou de Mof bang zijn dat zijn prooi stikken zal in het zand? Het is me hier al vaak opgevallen dat de bewustelozen op hun rug gekanteld worden. Toen we gezellig om de tafel zaten te timmeren kwam de voorman van de metselaars binnen en vroeg me om de kruiwagen, want een van de drie kruiwagens was kapot gereden. Ik protesteerde heftign maar de Arbeitsführer had het bevolen en per slot van rekening was de kruiwagen van de metselaars. Hij wandelde met me mee naar de kleine kelder en daar vroeg ik hem hoe laat ik de kruiwagen kon terughalen. ‘Terughalen? Welneen dat ding kunnen we voorlopig niet missen!’ Maar ik moest en zou die kruiwagen hebbenn dus gaf ik hem een sigaret! Gróte ogen zette hij op! Stel je voor een sigaret voor een kruiwagen! Ik vertelde hem dat ik vanmiddag zware onderdelen naar de smederij moest sjouwen en dat ik er wel een sigaret voor over had om dat met de kruiwagen te kunnen doen. ‘Hoe laat moet je hem dan weer hebben?’ ‘Nou, uiterlijk vijf uur!’ ‘Goed ik zal zorgen dat de kruiwagen om vijf uur weer in de kelder staat!’ ‘Zodra ik morgenochtend de laatste stukken heb weggebracht breng ik hem weer bij jullie!’ zei ik. Dat vond hij best. Ik had er goed aan gedaan hem een sigaret te geven, zei hij, en zo waren we allebei tevreden! Stel je voor dat ik zonder kruiwagen het Lager uit had moeten wandelen! Ik zou mijn zelfvertrouwen helemaal verliezen! Die wagen heeft me overal gebracht! Met kruiwagen ben ik de ‘Heitzer’ zonder kruiwagen; ‘Dreihonderdzehn’ Nog even bezocht ik de grote kelder om een sigaret op te steken en wat te eten. Een paar stukken brood besmeerde ik zo dik mogelijk met de boter die voor Deckman bestemd was. De rest ervan zal ik straks meenemen. Er mag hier niets achterblijven! De bel voor het appèl klonk. Ik moest gaan.! Kelder, bedankt voor je gastvrijheid! Je bent voor mij een toevluchtsoord geweest en je hebt mij veel geluk gebracht! Ik sloot de deur achter mij! Voor het láátst hoop ik, kelder! Bij de poort rolde ik er met mijn boter goed door. Eerst de boter opbergen en dan naar de appèlplaats! De Moffen hebben de afgelopen twee dagen kennelijk nieuwe energie opgedaan! Het was vandaag vreselijk! Weer die vervloekte cavalerie, weer dat schelden, stompen en nodeloos slaan op uitgeputte en verhongerde lichamen; weer die dans Am Tor, weer dat hardlopen en schreeuwen ‘Hier hier!’ bij de keuken. Weer dat eindeloze ‘Mützen auf und ab’ De gedachte dat ik morgen ver van deze verschrikkingen zou kunnen zijn ontroerde me. Zou het kunnen? Er is nog nóóit een ontvluchting gelukt hier. Het is vaak genoeg geprobeerd. Kijk maar naar al die rode lappen! Staande op de appèlplaats bad ik om sterkte. Ik voelde me onzeker… Zou ik de kracht hebben om dóór te zetten? Ben ik niet te veel onder hypnose van het kamp? Zouden mijn benen niet als lood worden als ik werkelijk op weg ben? En zal ik me ooit kunnen ontdoen van het stempel ‘Amersfoort’? Maar het moet… het moet! Na het eten ging ik onze barak uit en ging als vanzelf naar barak 4 naar Ds. Noordduyn. Hij zat omringd door vrienden op zijn krib. ‘Zou U even met mij mee willen gaan?’ vroeg ik hem. ‘Natuurlijk!’ zei hij verwonderd. Samen trokken we naar mijn barak en gingen naast elkaar op mijn krib zitten met onze ruggen tegen het houten beschot dat de scheidingsmuur vormt tussen de slaapruimte en de corridor.
305 Beckman klom nu ook naar boven. ‘Zeg Beck, zou je het erg vinden om even te wachten? Ik zou Ds. Noordduyn nu graag even onder vier ogen willen spreken. Beck klom met een verwonderd gezicht weer naar beneden. ‘Onder vier ogen, waar is dat nou voor nodig?’ zal hij wel gedacht hebben! Nu vertelde ik Noordduyn van de aanstaande vlucht. Eerst schrok hij van het plan maar al gauw zat hij er helemaal in! ‘Maar er is iets wat me erg dwars zit!’ zei ik ‘Ik weet dat binnenkort de gevreesde revisie komt. Verscheidenen van ons -waaronder ikzelf- zullen de kogel krijgen. Mag ik nu wel als middelpunt van deze zaak vluchten?’ ‘In de eerste plaats’ zei Noordduyn ‘Is hier geen sprake meer van middelpunt! We staan allemaal gelijk en ieder van ons loopt de kans òf door beulshanden òf door de kogel ter dood gebracht te worden. Elk leven dat hiervan gered kan worden is winst! In de tweede plaats; geloof in Gods kracht. We weten niet wat zijn bedoeling met dit alles is maar het is misschien de weg die je moet gaan. Als je dit als zodanig aanvoelt ga dan. 148-2 Maar ga in vertrouwen op zijn leiding. Lukt je vlucht dan heb je een grote plicht tegenover je vrienden hier te vervullen. Mocht je op je vlucht in Duitse handen vallen, dan ben je je mooie baantje kwijt en je zult als de ergste roodlap behandeld worden en waarschijnlijk onder zware geestelijke en lichamelijke mishandelingen de dood vinden. Ook in dit geval zal het de door jou af te leggen weg zijn! Overal zit Gods waarde achter, als we dat maar willen inzien. Jongen, bid om zijn zegen op je weg naar buiten. En wat er ook moge gebeuren; vertrouw op hem! We praatten nog tot negen uur met elkaar en namen daarna afscheid! ‘Ik zal bij je zijn op je tocht en vol spanning de alarmbel afwachten. Slaap lekker en God zegen je!’ ‘Dank voor je woorden Noorduyn en voor alles wat je hier voor me gedaan hebt. Je hebt me vaak mijn innerlijke rust teruggegeven!’ Ik vroeg hem nog na een paar dagen de kwestie aan Beck te willen uitleggen. Ook de reden dat ik niet met hem over dit belangrijke besluit gesproken heb, namelijk de angst dat ik door hem een te passieve beïnvloeding zou krijgen. Voor het slapen gaan verdeel ik mijn tabak tussen mijn vrienden. Niet alles, ik moet zelf nog wat overhouden voor het geval ik na morgen nog hier ben. ‘Mannen welterusten. Maf ze Jan Dick Willem Tony ….’ Het is me een behoefte om al die bekende namen nog eens te noemen. 27 mei 1942 De nacht is zwaar geweest. In het begin hebben Jan en ik eindeloos gepraat en de details besproken. Mijn kastje had ik in de loop van de avond al opgeruimd en alle waardevolle dingen aan Jan Edens en Beck gegeven ook de vitaminen. In het kastje stonden nu nog een paar uitgelopen pantoffels waar niemand wat aan had.Die mochten de Moffen hebben. Na uren gepraat te hebben hoorde ik Jan inslapen maar zelf bleef ik klaar wakker! Af en toe begon mijn lichaam te trillen en te schokken wat ik ellendig vond, want nerveusiteit kan ik niet gebruiken. Doorlopend lag ik te roken. Kon ik toch maar in slaap komen, want morgenochtend zou ik mijn kracht hard nodig hebben. Hoe ik het ook probeerde, het lukte niet! Inplaats van in slaap te vallen kreeg ik het ontzettend koud en af en toe lag ik als in een malaria aanval te rillen wat niet te stuiten was. Kwam de ochtend nu maar misschien zou ik dan wat kalmer zijn! Ik had dat al eens eerder. De nacht voor de Krijgsraad in Scheveningen had ik die bevingen ook! Toen de ochtend kwam wist ik eigenlijk niet of ik geslapen had. De bel luidde en ik maakte me klaar voor het avontuur! Na gegeten en mij gewassen en geschoren te hebben trok ik naar buiten. Mijn kampmes en mijn kampdagboekaantekeningen had ik bij me. Verder liet ik alles achter. Het mes kon mij misschien nog van pas komen. Ik nam afscheid van Jan Edens en Jan de Jong en bedankte hen beiden voor alles wat ze voor mij gedaan hadden. Aan Jan Edens gaf ik enkele dingen die voor mij van waarde waren o.a een paar manchetknopen gemaakt van knopen van mijn uniformjas; die moest hij voor mij bewaren. Verder wilde ik zo weinig mogelijk bij me hebben. Alleen de sigarettenkoker stak ik in mijn zak.Van Jan de Vries wilde ik
306 ook nog even afscheid nemen. Maar toen ik bij hem kwam zei hij dat hij liever niet in die laatste ogenblikken met mij gezien wilde worden. Nou, dat is begrijpelijk! Ik had er zelf aan moeten denken! Maar ik wilde zo graag afscheid van hem nemen! Ik bedankte hem zo snel mogelijk! Ondertussen keek ik naar Herman uit. Zou hij er al staan? Het was nog wel héél erg vroeg. Ik kreeg het weer koud. Over tien minuten zou het appèl pas plaatsvinden. Wat duurde het toch ontzettend lang! Ik wist niet hoe ik de tijd moest doorkomen maar ineens bedacht ik mij dat ik nog afscheid kon nemen van Ds. Noordduyn! Hij stapte net uit barak 3. ‘Ik kom afscheid van je nemen Noordduynm straks gaat het beginnen!’ ‘God zegen je kerel en wees flink!’ Het plein werd al drukker. Daar kwam Beck de barak uitgestapt. Nog even een praatje met hem gemaakt! Met een ‘Nou joh, het beste hoor!’ ging ik van hem weg! Alle bekenden en vrienden liepen nu op het appèl te wachten. Eindelijk klonk de bel! De Blockoudste commandeerde ’Stillstand!’ Mijn hart joeg in mijn keel. Het spel gaat beginnen! Maar ik zag Herman nog steeds niet en zonder hem zou de vlucht niet lukken. Ik werd zó trillerig! Zou de moed mij nog op het laatste moment ontschieten…? Ik bid het Onze Vader…Daar klinkt het: ‘Rührt euch!’ en meteen zie ik Herman bij de Blockhut staan met zijn overjas over zijn arm! ‘Zum Arbeitsplatz!’ De minuten kruipen voorbij. Eindelijk komt der Maxe op ons toe. ‘Baubureau abmarsch!’ Daar gaat Jan de Vries. Gelukkig meldt hij zich nog niet af. Hij houdt zich prachtig aan de afspraak ‘Bekleidungszimmer Abmarsch!’ Dat is de groep waar Meinema de Brauw en Voges toe behoren en ook zij vertrekken. ‘Fahrbereitschaft abmarsch!’ Volkomen geconcentreerd liep ik met onze ploeg naar de Blockhut. Jan de Vries meldde zich af na Willem onze voorman. Naar de garage gaat het nu hoe langer hoe sneller met het oog op de peukjes en daar sla ik linksaf naar de kleine kelder. Zo snel mogelijk trek ik de kruiwagen eruit pak de bijl en rij om de Deutsche Schreibstube in de richting van de Arbeitstor. Daar moet Herman staan! Maar wat nu? Tot mijn ontzetting zie ik hem niet! Laat ik toch maar de kruiwagen de Arbeitstor uitrijden, misschien zie ik hem daar. Nee, ook hier geen Herman. Zonder hem durf ik niet verder te gaan en met bonzend hart rijd ik terug de Arbeitstor weer in. Achter de Schreibstube wacht ik Herman af. Daar zie ik hem staan tussen de voorkant van de Schreibstube en de poort. Met zijn rechterzij staat hij naar mij toegekeerd! Waarom komt hij nu in’s hemelsnaam niet? Zou hij mij gemist hebben? Daar maakt hij een afwerende beweging in mijn richting en direct rol ik de kruiwagen de Arbeitstor weer uit. Voorzichtig kijk ik om of hij mij nu volgt maar weer staat hij daar te praten met verschillende collega’s. Het lijkt warempel wel een val! Maar wat hebben ze er nu aan. om mij in de val te lokken? Ik kan in ieder geval niet verder nu Verheyen achtergebleven is. Ik begrijp er niets van en raak in de war. Ik klem mijn tanden op elkaar. Ik moet kalm en voorzichtig blijven. Weer draai ik om in de hoop dat het in de drukte niet op zal vallen. Achter de Schreibstube ga ik wat aan het wiel van de kruiwagen prutsen en nu zie ik het Schieszstandcommando de poort uitkomen. Ik moet nu wel vooruit. Misschien wacht Herman hierop, maar dan is het toch al veel te laat! Ik loop de Arbeitstor uit en rijd langs de post op het smalle pad naar de Kieschgrube. Mis! Het Schieszstandcommando dat een nieuw schuinafstekend pad gebruikt heeft haalt me in! ‘Ik zet alles op alles en ren de bosjes in!’ flitst het door mijn brein! ‘Hopeloze onzin!’ zei het verstand! Automatisch loop ik door en langzaam maar zeker word ik door de postenketen ingesloten. Ik zou nog in de bosjes kunnen springen, maar iets in mij remt dat! Verloren spel! Nu draaft de Arbeitsführer op mij af. ‘Was soll das, Dreihunderdzehn?’Ik raffel het klaargemaakte antwoord af. Nu kijk ik hem aan. Goddank, het is de benzine-Beier, de man waarvoor ik dagelijks benzine steel! ‘Gehe mal schnell ins Lager, sonst gibt’s dicke Luft!’
307 Kalm draai ik me weer om en ga ‘In Blijdschap’weer Lagerwaards! Weer langs die vervloekte Kieschgrube, de Post bij het smalle pad en de Arbeitstor. Voor de garage zie ik Herman lopen die zijn afspraak dus niet gehouden heeft. Zou ik hem nu maar niet laten lopen? Het blijkt immers niets te zijn? Maar O God, mijn vrouw! Wat zal die in een ontzettende spanning op laan 1914 staan te wachten! Nu versnel ik mijn pas en voor het bouwbureau haal ik Verheyen in. ‘Ik dacht dat je allang buiten de postenketen was! ’ zei hij: ‘ Maar ga dan nu maar naar het Schweinencommando, daar ontmoet ik je wel!’ ‘Ja, maar zou je dan mijn vrouw willen waarschuwen en zeggen dat de tocht mislukt is?’ ‘Ga nu eerst maar terug!’ Ik reed de kruiwagen naar de grote kelder en gewapend met een mand ging ik naar het Schweinencommando. Daar stond Verheyen al. ‘Heb je mijn vrouw gewaarschuwd?’ vroeg ik hem ‘Nee, maar kom om twaalf uur op mijn bureau dan kijken we wel verder!’ ‘Doe haar vooral de groeten!’ zeg ik verder nog. Ik weet niets anders te zeggen. Nu maar weer naar de kelder. Ik voel de medelijdende blikken van Jan Edens en Jan de Jong in mijn rug. In de kelder ga ik even zitten. Mislukt! En nog wel op zó’n manier! Zou ik er nooit uitkomen? Even voel ik de tranen opkomen, maar ik wil niet verliezen. Ik zal er uit komen! Ik weet nog niet hoe desnoods via Tito en de bunker. Om twaalf uur moet ik weer bij Herman zijn, dan zal ik hem een nieuw vluchtplan voorleggen. Tot twaalf uur heb ik de tijd om daarover na te denken. Het voordeel is dat ik deze trip meer als generale repetitie kan beschouwen, want had de benzineBeier daar niet gestaan, dan was ik zeker door Berg of Nelis ter verantwoording geroepen en was mijn tocht mij als Fluchtversuch aangerekend! Nu maar gauw naar de garage! Gek, wanneer je er zo op gerekend hebt om dit allemaal nooit meer te zien! Hoe zou mijn vrouw zich er onder houden? Vreselijk moet het voor haar geweest zijn om daar te wachten op iets dat niet komt! Ik hoop maar dat ze zich sterk zal houden! Morgenochtend moet de tocht herhaald worden! Het moet doorgaan maar hoe? Als ik de post op het smalle pad maar voorbij ben en de postenketen is nog niet opgesteld, dan ben ik gered. Die ene post moet aan de praat gehouden worden. Als Herman hier eens ging staan? Terwijl ik er doodgemoedereerd voorbij loop, zou hij die kerel af kunnen leiden. De rest lijkt mij kinderwerk. Het plan lijkt mij uitstekend, want Herman zal hierbij geen enkel risico lopen. Om twaalf uur zal ik hem dit voorleggen. Wat heb ik ongelofelijk geboft dat het die benzine-Beier was! Ik zal hem vandaag een extra litertje benzine geven!. Alleen tegenover mijn vrienden die van het plan afwisten en vol spanning op de alarmbel zaten te wachten schaam ik me! Beroerd, om ze straks tegen te komen! Maar morgen zal het plan lukken Ik weet nu tenminste precies hoe de gang van zaken is! In ieder geval ben ik mijn zelfvertrouwen niet kwijt, integendeel! Ik begin hoe langer hoe meer te waarderen dat ik dit tochtje gemaakt heb. Een kleine mogelijkheid is dat de benzine-Beier me na het werk apart zal nemen maar waarschijnlijk is het niet, want zo listig zijn die kerels ook weer niet. Bovendien brengt de benzine goed geld op en dan, de Heitzer heeft zekere privileges. Waarom zou hij niet naar een bijl kunnen zoeken? Nee, dat zal wel meevallen! Als Herman zich maar niet terugtrekt, want die zet z’n hachje toch maar in de waagschaal. Eigenaardige vent, om dit voor ons over te hebben. Of eigenlijk voor het goede doel. Hij staat immers aan onze kant? Ik heb wel eens getwijfeld, vanmorgen ook weer even, maar zijn hele houding boezemt vertrouwen in en de wil om ons te helpen De tijd schoot vandaag maar niet op al deed ik nog zo druk. De behandeling was vandaag weer hard maar ach, het viel nu al weer minder op dan gisteren. Achter de garage werden de mannen uit de bunker gelucht. Een flink stel kerels! Zeker allemaal mannen die net van buiten komen. Onder hen is de bekende Generaal Sillevis; zijn naam hoorde ik toevallig van de Lageroudste. Het zullen wel allemaal politieke gevallen zijn. Net wilde ik een praatje met ze gaan maken toen de bewaking verscherpt werd, zodat ik geen kans kreeg!. Wel mocht ik daar
308 blijven omdat ik bezig was een smerig auto-onderdeel schoon te maken. De gevangenen liepen in een kring om me heen maar de wachtcommandant stond vlak voor me, dus ik waagde maar geen poging om met hen in contact te komen. Overigens was ik geweldig nieuwsgierig waarom die lui hier zaten! Dikke Willie was van mening dat het allemaal beroepsofficieren waren die zich niet hadden willen melden. Mijn nederig mutsje af, als dat waar is! Na twintig minuten gelucht te hebben verdwenen ze weer in de bunker Ik zag van hieruit nog net hoe een roodlap afgetuigd werd. Het was net of ik zelf zo’n rode lap tussen mijn schouders voelde. Het zou wel heel beroerd zijn als ik er tegenop mocht lopen, maar in ieder geval ga ik dan op een sportievere manier de dood in. Nadat de man bont en blauw geslagen was moest hij weer opstaan en met zijn collega de bak tillen. Sjok sjok sjok,ging het stel in het tempo van de Wolgabootsman weer verder. Het tempo, dat de dodelijke vermoeidheid demonstreert en dat ondanks het opjagen hoe langer hoe slomer wordt. Wie dit commando heeft meegemaakt kan meepraten over niet te dragen vermoeidheid. Een vermoeidheid, waarvan je misselijk wordt maar niet kunt overgeven. Een vermoeidheid waardoor je je knieën niet meer voelt en er elk ogenblik doorheen kunt zakken. Een vermoeidheid waarbij het lijkt of je nieren eruit barsten. Op het plein waren de Moffen bezig met de brandslangen. Het schijnt een populair spel te worden, want de slangen worden ieder moment uitgerold. Niet alleen om te sproeien maar vooral om de mensen te sarren en te pijnigen. Toen het tegen twaalf uur liep leek het mij het beste om de kruiwagen mee te nemen en hem voor het Duitse magazijn neer te zetten. Iedereen zou dan denken dat de Heitzer daarbinnen was Toen naar Herman! Na bij Herman aangeklopt te hebben ging ik naar binnen. Vóór we elkaar uitleg konden geven wat er gebeurd was, viel ik maar meteen met de deur in huis en vroeg hem morgenochtend de poging te herhalen. Ik legde hem de situatie uit zoals ik het bedacht had. ‘Ik zou je alleen dit nog willen vragen; zou jij bij de laatste post bij het pad willen gaan staan om daar die kerel van mij af te leiden? ‘Ja, maar vanmorgen had je zo’n mooie voorsprong! Zeker wel vijf minuten. Toen had je toch weg kunnen komen?’ Welnee, ik was omringd door de postenketen. Dat zou me mijn leven gekost hebben!’ ‘Laten we eens kijken of je zelf nog een andere methode weet. Van Jan de Vries hoorde ik van je plan met die auto, maar dat lijkt me niet uitvoerbaar. Je zou kans hebben na een paar uur rijden hier net zo terug te komen als je bent weggegaan! Over het plan met Tito begon ik maar liever niet. Wel vroeg ik hem of hij me niet aan een SS uniform kon helpen, ik zou er dan zelf in weg kunnen komen. Na een tijdje heen en weer gepraat te hebben besloten we toch maar om ons aan het eerste plan te houden. Herman zou dan bij de laatste post gaan staan! ‘Laten we morgen de poging nog eens wagen’ vroeg ik hem, maar hij wilde het op Vrijdag houden dan konden we alles nog eens goed in ons opnemen. Samen liepen we in gedachten de te volgen weg af en bespraken verschillende mogelijkheden die zich daar konden voordoen! Het leek ons het beste dat hij naar de laatste post zou lopen als ik mij met de garage ploeg af moest melden bij de Blockhut. Dus dat blijft voor Vrijdag afgesproken! Ik zal morgen en als het mogelijk is vandaag al de weg verkennen die ik lopen moet. We spraken verder af dat -als er iets tussen mocht komen- Jan de Vries hem of mij tijdig zou waarschuwen ‘Je moet in ieder geval verdwijnen ’ zei hij ‘Elke dag kan het te laat zijn!’ ‘Het zal niet aan mij liggen!’ antwoordde ik. ‘Niet alleen voor mij maar ook voor mijn vrouw betekent dit zóveel! Hoe was zij eronder toen ze hoorde dat de zaak vastgelopen was?’ ‘Flink!’ zei Herman ‘Ik ben meteen naar Laan 1914 gegaan en heb haar gesproken!’
309 ‘Prachtig, daar heb ik me het meest ongerust over gemaakt! Nu Herman en Jan, bedankt voor alles en volgende keer beter!’ Jan de Vries was wel bang! Hij had tenslotte alle berichten doorgegeven en wat een offer bracht hij niet als de zaak eens spaak zou lopen en zijn naam zou genoemd worden. Tenslotte wist hij niet of ik in zo’n geval mijn mond zou houden! Daar ben ik geen moment bang voor geweest! Niet alleen heb ik véél geleerd van mijn vroegere ervaringen maar bovendien kan ik nu makkelijk volhouden dat het helemaal eigen initiatief was. Even deed ik de deur open om te zien of het op het plein niet al te onveilig was. Alles leek rustig! Kalm reed ik met de kruiwagen terug. Bij de kelder ontmoette ik Jan de Jong. ‘Jammer voor je, kerel!’ zei hij mij. De tranen -die vandaag toch al los zaten- schoten in mijn ogen bij zoveel medeleven. Fijne kerels, deze boeren! Hoe zal het straks zijn als ik er tussenuit geknepen ben? Zouden de Moffen er veel tamtam van maken? Ik hoop maar niet dat er represailles genomen worden op de andere gevangenen! Niet over nadenken, ik moet sterk zijn om te kunnen slagen! En dan kun je geen fantasieën gaan maken over het lot van de anderen die hier achterblijven! Daarom vind ik de houding van het Schweinencommando zo prachtig; ze weten wat er gaat gebeuren en ze weten ook dat -als het mocht gaan lukken- zij er waarschijnlijk een paar weken voor zullen moeten boeten. Deze overweging maakt het afscheid nog moeilijker, want je weet niet wat de anderen te wachten staat! Het zal lang niet zo erg zijn als wanneer Tito als lijk gevonden zou worden, maar gevolgen zal het toch zeker hebben. Zou ik het stille offer kunnen brengen door hier te blijven als ik zeker wist dat door mijn vlucht verscheidene anderen de dupe zouden worden? Ik weet het niet, maar ik denk van niet! Een héél klein kiertje naar de buitenwereld zie ik openstaan en met alle kracht zal ik proberen me erdoor te wringen! Ik wil het leven weer in! Ik wil niet meer passief zijn! Ik wil naar mijn vrouw die daar op Laan 1914 staat te wachten. Mijn hemel is dat soms niet alles waard? Tegen etenstijd op weg naar de barak ontmoette ik Noordduyn. ‘Ik vermoedde al dat het niet gelukt was ’ zei hij, ‘Ik heb voortdurend op alarm gewacht. Je begrijpt dat ik vanochtend in spanning gezeten heb!’ Ik vertelde hem dat de poging op vrijdag herhaald zou worden. ‘Ik ben blij dat je het niet opgeeft! Sterkte bij de tweede keer!’ zei hij en verdween in zijn barak. Daar kwam Jan de Vries aanlopen. Hij was eigenlijk een beetje boos dat het niet gelukt was! ‘Heb je wel flink doorgezet?’ vroeg hij ‘Je leven staat toch op het spel?’ Maar nadat ik hem alles uitgelegd had begreep hij de situatie. Hij vond het nieuwe plan ook veel reëler. Herman zou op het beslissende moment niet bang hoeven worden, terwijl ik nu zelf verder het initiatief moest nemen. ‘Tot vanmiddag dan Jan! Praat met Herman maar niet over de foute gang van zaken vanmorgen, misschien prikkelt het hem alleen maar en zonder hem is de tocht onmogelijk!’ Raar idee, om weer in dat drukke etensgedoe te komen! Wat had ik al ver weg kunnen zijn! Maar Vrijdagmorgen is waarschijnlijk wel beter. Ik kan dan misschien de voormannen wat wijsmaken, waardoor de ontdekking van mijn afwezigheid zo lang mogelijk op zich laat wachten! Door hen wat tabak te beloven is hier van alles te regelen! Ik zal het allemaal eens rustig overdenken! Mijn kastje, dat voor de vlucht zo netjes was achtergebleven trok ik open. Het zag er keurig uit! De Moffen zouden daar geen aanstoot aan nemen! Zo zaten we weer op de krib te eten! ‘Het is jammer dat het zo gegaan is’ fluisterde Jan Edens tussen twee happen door ‘Maar ik ben blij dat je niet alles op alles gezet hebt!’ Ik vertelde hem de hele geschiedenis en ook dat het vrijdag opnieuw zou gebeuren. Maar wat een ééuwigheid voordat het vrijdag was!
310 Na het eten moest ik eerst de kruiwagen terugbrengen. Daar was ik al veel te laat mee! De voorman keek niet boos meer toen ik hem als compensatie wat tabak gaf. Ik zei nu tegen hem: ‘Vrijdagochtend moet ik de kruiwagen hebben om even naar de nieuwbouw buiten het Lager te gaan. Als je Donderdagavond om vijf uur de kruiwagen weer in de kelder zet kun je wat tabak verdienen!’ En daar had hij wel oren naar. ‘Maar je moet je mond houden! Bij de Nieuwbouw krijg ik van een van de werklui ongeveer vijf pakjes shag en vloeitjes! Als het lukt zal ik jou een deel van een pakje geven. Maar luister eens, het kan natuurlijk best lang duren vóór ik die vent te pakken heb. Mochten ze hier bij jou naar mij vragen zeg dan maar dat je me net gezien hebt. Hier heb je vast wat tabak!’ Dat wilde hij bèst doen! ‘Afgesproken!’ Ik liep weer terug naar de garage. Mocht ik die man er wel in betrekken? Zou hij daar geen moeilijkheden mee krijgen? Maar de Moffen zullen nooit weten hoe laat ik weggegaan ben, dus voor hen is het best mogelijk dat hij me net gezien heeft!. Nu moet ik eerst zien dat ik sintels kan krijgen! Die stort ik domweg achter de kachel en ga ze morgen bij de Schieszstand neerstorten. Maar wacht, ik heb geen sintels nodig. Ik meld me bij de Arbeitzführer en vraag of ik hout mag verzamelen op de Schieszstand. Daar kan ik dan poolshoogte nemen of de torenpost mij kan zien lopen., want er loopt door het eikenhakhout op ongeveer 25 meter van het pad af een prikkeldraadversperring van ongeveer anderhalve meter hoogte. Dit draad loopt evenwijdig aan het pad dat langs de kampweg naar Laan 1914 loopt. Als het mogelijk is moet ik voorbij deze versperring in de bosjes kruipen. Maar nu ligt het er maar aan of ik op dat punt niet gezien zal worden door de torenpost. En dan de post die tegenover de wacht staat zou die mij door het kreupelhout kunnen zien? Ook dat zal ik moeten nakijken. Dan heb ik toch wel sintels of afval nodig! Van mijn plaats uit probeerde ik te ontdekken of de man -die op de kampweg- staat mij eventueel op de Schieszstand zou kunnen zien, want vlak bij hem -dat zag ik van hieruit goedloopt een pad naar de Schieszstand. Kan hij de Schieszstand overzien als hij aan de ingang van dit pad staat? Meestal is deze post met zijn gezicht naar de wacht toegekeerd, maar ik moet er rekening mee houden dat die vent ook wel eens andersom kan gaan staan! Ik maakte nu een plan de campagne op van alles wat er gedaan moest worden, want ik merkte wel dat er veel maatregelen getroffen moesten worden om zo’n vlucht te doen slagen. Dus vanmiddag wat afval zien te krijgen. De vuilnishoop ligt op weg naar de benzinebunker in het bos. Als je de hoofdpoort uitloopt en rechtsaf slaat is vijftig meter verder de belt te vinden. Op de terugweg kan ik zien of de post bij dat laantje de Schieszstand kan overzien. Daarna moet ik wat meer mensen zien om te kopen die mij zogenaamd net gezien hebben. De mensen van het revier, de garageploeg, de smederij, de tuinlui en de voorman van de metselaars -die ik wat tabak beloofd heb- komen daarvoor in aanmerking. Tenslotte kan ik morgenmiddag op de Schieszstand een kijkje nemen. Omdat er in de garage toch weinig te doen viel ben ik alle overbodige dingen -die daar lagen- op een hoop gaan leggen. Enorm, wat was er nog veel te vinden! Met deze hoeveelheid zou ik makkelijk drie keer heen en terug kunnen lopen, d.w.z. dat ik zes maal de zaak kon verkennen! Ook buiten de garage lag nog wat rommel. Tito liep me voorbij, keek even wat ik deed en liep toen door. Das Intelligenz is toch altijd maar druk bezig! De rommel sleepte ik nu naar de grote kelder en legde het daar tussen de oven en de muur. Zo, dat was klaar! Nu moet ik nog een motief zien te vinden waarmee de in aanmerking komende voormannen om te kopen zouden zijn! In de garage vertelde ik Willem, dat ik me zó beroerd voelde. ‘Willem, ik word vast ziek. Ik laat me morgen in ieder geval op het ziekenrapport inschrijven!’ Dan wist hij in ieder geval waar ik was als ik niet kwam opdagen! Dat kostte me niet eens tabak! Ik pakte nu een bak met spijkers op om naar het Lager te gaan, maar op het moment dat ik wilde vertrekken riep Tito mij toe: ‘Zum Benzinbunker!’ Het hinderde niet zo erg de andere voor-
311 mannen zou ik vanavond wel spreken. In ieder geval had ik nu al de metselaars en de garageploeg. De eersten hadden me net nog gezien en de garageploeg zou vertellen dat ik in het revier was. ‘Zum Benzinbunker!’ ik hoefde Tito geen dóódklap meer te geven! Al mijn energie zou ik nu op het andere plan zetten en dat kon nu lukken ook, omdat ik de tijd had om dat plan in al zijn facetten te bestuderen! Zo werd het noodlot van Tito afgewenteld! Ik moest wel steeds naar zijn hoofd kijken, zo argeloos als hij het voor mij boog om naar het klotsen van de benzine te luisteren. Ik merkte nu pas goed hoe makkelijk dat plan uit te voeren geweest was al zou het niet gemakkelijk geweest zijn om de laarzen van zo’n half lijk uit te moeten trekken. Beiden in leven kwamen we weer uit de bunker. Het was te laat geworden om alle voorlieden nog te kunnen bereiken, maar had ik eigenlijk al niet genoeg mensen zó? Zou het niet opvallen, als èlke voorman mij heeft zien lopen? Nog maar even wachten en kijken wat Jan Edens ervan zegt! Eerst naar het appèl. Gèk, dat ik dat nu nog moet meemaken! Ik had er werkelijk op gerekend dat ik er vanaf zou zijn! Eindeloos weer de commando’s, eindeloos weer het Am Tor schoppen en slaan. Nee, we zijn hier wel afgehard maar aan dat schouwspel zal ik nóóit kunnen wennen. De mensen buiten -die dit niet meegemaakt hebben- zullen ook nooit begrijpen hoe hier geleden wordt! Zodra we mochten inrukken vertelde ik Jan van mijn plannen met de voormannen; maar het leek hem zo wel genoeg. Hij bedacht iets wat nog veel beter was: ‘Je moet je werkelijk op ziekenrapport melden! Pas om een uur of elf zal blijken dat je er niet bent en dat wil nog niet zeggen dat je ontvlucht bent! Mocht je vlucht niet lukken dan kun je altijd nog zeggen dat je nummer -kennelijk door een fout- op de lijst geplaatst is. Willem van de garageploeg is daardoor ook gedekt Ik was heel blij met deze oplossing! Die Jan Edens is een gewèldige slimmerik! Mocht de vlucht slagen, dan is de kans héél groot dat dàt niet voor twaalf uur ontdekt zal worden! Eerst gaat de garageploeg dan naar mij zoeken onder leiding van Tito; misschien zal het appèl pas de ontdekking brengen van mijn afwezigheid! Om mijn gedachten wat af te leiden ben ik naar een samenspraak gegaan. Er werd heftig gedebatteerd over de weg die na de oorlog gevolgd zal moeten worden. Hier bestaat de angst dat in de toekomst veel oude toestanden die men algemeen afkeurt straks gehandhaafd blijven. Dat het Nederlandse volk zich weer schuldig zal maken aan onderlinge twisten onder leiding van de verschillende Christelijke groeperingen, die in hun dogma’s vastgelopen zijn Christenen hebben de plicht hun naasten te leren kennen en te respecteren en schieten daarin zó tekort! De Christelijke politiek stoot op die manier velen van zich af en niet alleen van de partij, maar -wat erger is- ook van de kerk en het Christelijk geloof! Het Christendom zou zonder politieke partijen véél sterker staan. Géén geloofstwisten! Dat is best vereenigbaar met geloofsvrijheid! Interessant, zo’n discussie! Ik was zó verdiept in de problematiek van het onderwerp dat ik korte tijd mijn gedachten van de ontvluchting kon losmaken Morgen wordt de dag van de voorbereiding en ik ben van plan die zo goed mogelijk te gebruiken. Vrijdag moet het kloppen 28 mei 1942 Vannacht weer slecht geslapen. Stilliggen kon ik niet en steeds maar weer doorliep ik alle fasen van de vlucht en de voorbereidingen die ik getroffen had! Hoe ik ook worstelde om alles uit mijn hoofd te bannen onherroepelijk kwam het weer terug! Zelfs ging ik me voorstellen hoe de situatie hier zou zijn ná mijn vlucht! Wat zal Tito radeloos naar me lopen zoeken, omdat hij tenslotte mijn chef is, en dan Knipperoog de man die hier de Sicherheitsdienst vertegenwoordigt en op last van de Wehrmachtsbefehlhaber Christiansen ons hier moet bewaken en ons vasthouden zodat we ons weer kunnen verantwoorden voor het Feldgericht!
312 ….Wat zullen die kerels er van langs krijgen! Schitterend! En wat een blamáge voor het hele kamp van Knipperoog tot Schuddekontje toe! Als olie op het vúúr na het wegblijven van Himmler! Maar wat zullen zij in hun woede met de gevangenen doen? Ik moet daar niet teveel aan denken! Ik vind het ook zo ellendig voor degenen die ter dood gebracht zullen worden en die dan weten dat ik in veiligheid ben. Zullen ze dan geen stille wrok koesteren? Hoe zou ik in zo’n geval reageren? Toen Hendriks wegliep was ik verrukt over die prestatie, maar Hendriks zou -dacht ik- de dood niet tegemoet gegaan zijn! Maar ik was nu eenmaal vastbesloten om dóór te gaan en nu moest ik die vragen maar opzij zetten. Plotseling werd ik overvallen door het gevoel dat ik nóóit uit deze hel weg zou kunnen komen, dat ik totaal met deze lugubere omgeving vergroeid was. Het was of ik nóóit anders geefd had dan in cellen en concentratiekampen! Hoe zou het buiten gaan, buiten bij mijn vrouw? Ik kon mij niet voorstellen hoe het er daar zou uitzien en hoe de mensen zouden zijn!. Zou er een sombere stemming heersen of zou er nog plezier te maken zijn? We hebben hier wel gehoord dat de bioscopen nog op volle toeren draaien en dat ze altijd uitverkocht zijn! Kan ik me dan nog wel tussen hen bewegen? Kan ik dit leed van me afschudden als iets dat mij niet meer raakt? Dat zéker niet! Ik zal moeten genezen van de herinnering aan dit lijden hier, als makker voor het leven! In de garage aangekomen vroeg ik der Maxe of ik op de Schieszstand wat hout mocht halen. Hij vroeg niet waarom ik dat nodig had,dus ik hoefde geen uitleg te geven. Het was goed en ik moest me dan op de Schieszstand bij de Arbeitsführer melden! Gewapend met mand en bijl trok ik de Arbeitspoort uit. De Kieschgrube zat weer vol met gevangenen uit het strafcommando die flink werden opgejaagd! Ik ging me nu melden bij de Arbeitsführer,het bleek de ‘Rooie’ te zijn. Omdat de postenketen nogal ver van het eikenhakhout stond vroeg ik hem of ik even langs het pad mocht zoeken. Daar had ik namelijk een paar dagen geleden wat stammen neergelegd (zo vertelde ik hem!) Een van de wachten werd nu met mij meegestuurd en liep achter me aan in de richting van het eikenhakhout tot de plaats waar het prikkeldraad in het bos begon. 155-2 Hier keek ik even om me heen, stomverwonderd dat de stammen er niet meer lagen! Verontwaardigd draaide ik me om en deed mijn beklag bij de Arbeitsführer die onverschillig zijn schouders optrok. Ondertussen loerde ik over de Kieschgrube in de richting van de Torenpost maar die post kon mij hier niet zien. Zover was het eikenhakhout langs de kampweg al opgegroeid! ‘Het ziet ernaar uit dat het goed weer zal blijven als ik de lucht zo bekijk.’ zei ik tegen mijn gewapende begeleider, omkijkend naar de hoge torenpost. Ik liep nu weer naar de postenketen terug, in rechte lijn richting Kieschgrube. De post had mij losgelaten en ijverig begon ik hier weer naar mijn stammen te zoeken. Héél flauw kon ik de schildwacht zien staan aan de andere kant van de eikenrand langs de kampweg. Van hieruit kon ik opmaken dat hij bij scherp opletten ongeveer 25 meter terrein kon overzien tussen de Kieschgrube en de rand van het eikenbos waar de prikkeldraadhaag begon. Dus hier -op deze plaats- moet ik straks zoveel mogelijk dekking zoeken. Voor alle zekerheid om toch maar wat hout mee te brengen trok ik nu over het veld. Daar werkte Dick Gerritsen. ‘Hallo Kees!’ klonk het me tegemoet. ‘Hallo Dick, graaf je prettig?’ Veel hout was er niet te vinden en met een halfvolle mand meldde ik me weer bij der Maxe met de klacht, dat iemand mijn stammen ‘geklaut’ had. ‘Die hier ’ zei hij ‘klauen alle!’ Ik beklaagde me er ook over dat ik op mijn werk geen eigen kruiwagen had: ‘Ik moet bijvoorbeeld straks veel vuil wegruimen! Het terrein en de garage moeten schoongemaakt worden en dan zou het prettig zijn om een eigen kruiwagen te hebben, want deze is van de metselaars!’ Der Maxe was zo vriendelijk om me een bon te geven voor een kruiwagen uit het magazijn. Daar ontving ik een pracht van een luxe-wagen!
313 Nu bekeek ik mijn klompen eens die mij altijd al een beetje te ruim gezeten hadden maar waar ik geen last van had. Ràng! Krrrrak, daar gingen ze! Ook hiervoor kreeg ik een nieuw stel terug en zo ging ik naar de garage, rollend en stappend op nieuw materiaal! De Mof is héél gul! De nieuwe kruiwagen zou op de tocht véél te opvallend zijn, daarom ruilde ik hem bij de metselaars in voor mijn ouwe trouwe. Mijn nieuwe klompen maakte ik in de garage met smeerolie zwart, anders zouden ze op de vlucht veel te veel opvallen. Aan Burgers vertelde ik nu dat ik vuil ging rijden. Dat was uitstékend! Wat gelukkig toch dat ze zo’n werkezel van een Heitzer hadden! Met mijn wagen volgeladen liep ik de poort van de hoofdwacht uit links langs het schildwachthuisje en zó het pad af naar de vuilnishoop. Zo reed ik de kruiwagen drie keer heen en weer en wist nu dat de post -kijkend door het laantje tegenover de wacht- geen zicht op de Schieszstand had. Als hij rechtop stond belemmerden de bladeren hem het uitzicht. Alleen als hij zich bukte zou er enige kans zijn op ontdekking. Nu de post bij de hoofdwacht. Deze kon weliswaar vaag de Schieszstand zien liggen maar omdat de omgeving hem teveel zou afleiden kon ik deze verrader wel uitschakelen. Mocht hij me daar toch zien lopen -waar ik eigenlijk geen rekening mee hoef te houden- dan zou hij nog kunnen denken dat het Schieszstandcommando bezig was naar het werk te gaan. Voor alle zekerheid zal ik morgen de grote groene mand meenemen die de schaarbeweging van mijn benen kan camoufleren. Het zaakje klopte dus nu maar weer terug. Op weg naar de garage kwam ik Herman tegen. ‘Ik heb gisteren je vrouw gesproken’ zei hij tegen me: ‘Kom om twee uur even bij me.’ Zulke gesprekken vallen hier niet op omdat ik als nederige gevangene direct in de houding spring met mijn muts in de hand; dat heb ik indertijd met Mayer ook gedaan. Wat zou Herman van mij moeten hebben? Zou er nog iets aan het plan veranderd zijn? Afwachten maar tot vanmiddag twee uur! De voorbereidingen waren klaar het terrein was aan alle kanten verkend. Wat mij betreft kon het spel nu wel beginnen. Alleen maakte ik me een beetje ongerust over die afspraak met Herman. Als de vlucht maar niet wéér uitgesteld werd! ’s Middags om twee uur trok ik met kloppend hart naar het bouwbureau. Géén Herman! Tot mijn ontzetting hoorde ik van Jan de Vries dat hij plotseling 156-2 met zijn chef naar de Haag was afgereisd. Zouden ze iets in de gaten gekregen hebben? ‘Heeft Verheyen nog iets tegen jou gezegd Jan?’ ‘Nee niets, maar verdwijn nu maar!’ Wat zou er gebeurd zijn? Herman moest mij toch spreken omdat hij bij mijn vrouw geweest was? Stel je nou voor dat de plannen veranderd zijn! Het is best mogelijk dat Herman er morgen niet zal zijn! Wat dan? Rampzalig en dodelijk ongerust ging ik terug naar de garage. Ik kom hier nóóít uit! Het màg blijkbaar niet! Na op de w.c. een sigaret gerookt te hebben kwam ik weer enigszins tot rust. Ik moet er maar het beste van maken en nu alles overgeven! Dóórzetten zal ik! De weg wijst zich vanzelf. Eerst zal ik naar de drie berken gaan en -als ze er niet is- ergens zien te schuilen tot de avond invalt. Herman had Jan de Vries zeker wel een seintje gegeven als de tocht niet door kon gaan en anders deed hij dat morgenochtend wel! Tegen zes uur zette ik de kruiwagen en de mand in de kleine kelder en deed de deur op slot. Morgenochtend zou het opendraaien van het slot wel enige seconden vergen, maar beter een paar seconden verlies te incasseren dan géén kruiwagen te vinden! Appèl. Op het eind van deze lugubere komedie moesten we blijven staan. De gestraften waren al Am Tor geschopt en nu schreed Berg plechtstatig langs de rijen van de grauwe massa. ‘Dreihunderdzehn!’ klonk het plotseling uit zijn mond! God!….Dàt was ík! Mijn hart sloeg dubbel en mijn knieën werden week toen ik me bij hem meldde. Berg keek mij strak aan. Zie je wel daar heb je het al! Herman is door de mand gevallen en is op weg naar Scheveningen! Het angstzweet brak me uit! Berg gelastte mij om op twintig meter voor de troep te gaan staan. Plotseling werd ik helemaal kalm! Wat komen moest moest dan maar komen ook!
314 Ik plantte mijn klompen stevig in het zand. Misschien slaan ze me zo voor de troep kapot, nou ja dat moet dan mijn weg zijn! Maar na Dreihunderdzehn werden nog meer nummers afgeroepen. Nummers die niets met mij te maken hadden! Stomverwonderd keek ik langs de rij, waarvan ik nummer 1 was. Nu bleek het dat we door Berg waren uitverkoren om een extra rantsoen brood en jam te krijgen vanwege onze uitzonderlijke werkprestaties. Dit werd de Volke Kond gedaan! Eerst schaamde ik me dood! Wat zouden Jan Edens, de Vries, de Jong en Noordduyn om me làchen! Maar al gauw schudde ikzelf van de ingehouden pret! Achter het revier ontvingen wij het extraatje! Ik kon me best voorstellen dat ze in de barak jaloers waren! Broederlijk heb ik het lekkers dan ook in ons straatje verdeeld. Een prachtmop! Inplaats van dat ik dóódgeslagen werd kreeg ik brood met jam! Een waardig afscheid van het laatste en belangrijkste middagappèl! Jan Edens had een reuze plezier in het geval! We waren het er over eens dat het een goed teken was! Die Heitzer toch! Eigenlijk hadden ze me vanavond de witte streep moeten geven dan was de vertoning helemaal geslaagd geweest! Met de ‘Witte banden’ worden hier de mensen bedoeld die werkelijk productieve arbeid leveren en vanwege hun prestaties een witte streep op hun linkermouw ontvangen. Deze onderscheiding levert extra eten op! De bedoeling is dus om zo ruzie en jaloezie onder de menigte te scheppen. Toch wel aardig dat vluchtvoorbereidingen beloond worden! In ieder geval, bedankt Berg! Na het eten werd ons verteld dat de Giro’s los zouden komen! Elke man kreeg vanavond f 3, 00 zakgeld! Het mijne gaf ik aan Beck af, want voor de vlucht had ik voor vijf f 5,00 tabak verkocht, waarmee ik eventuele reiskosten zou kunnen betalen. Toen dit afgelopen was ben ik naar barak drie gegaan waar vanavond een Jodencabaret gehouden zou worden. Het ging er héél geheimzinnig aan toe, want ze zouden nog niet gelukkig zijn als dit uit zou lekken! Het was een zéér geslaagde opvoering en we hebben ontzèttend gelachen om de acteurs, terwijl een uitgebreid politieapparaat de zaak bewaakte. Nu bleek, dat ze dat al meer gedaan hebben. Het was een kòstelijke uitvoering en mijn achting voor de Joden steeg enòrm, want hoe voorzichtig waren we zelf niet met onze samenspraken en hier waren nota bene vier Stubes gemobiliseerd! Ik ben wel bang dat het op de duur uit zal lekken, en wéé dan de ongelukkigen! Maar ze hebben de achting van het kamp verdiend door hun wijze van optreden, want die getuigt van moed! 157-2 Na afloop van de voorstelling mochten we de feestzaal in kleine groepjes verlaten. De meesten van onze barak wisten niet dat deze voorstelling gegeven zou worden en het was ook eigenlijk louter toeval dat ik er -op weg naar Noordduyn- van hoorde. Na afloop ben ik nog wat met Noordduyn gaan wandelen. ‘Als je er goed doorkomt zou je dan naar mijn huis willen gaan?’ vroeg hij mij. ‘Ik vrees dat ik dat voorlopig niet doen kan; ik zal wel ergens opgeborgen worden!’ zei ik. Dat begreep hij ook wel gelukkig! ‘Wel te rusten! En héél veel succes dan maar!’ ‘Dank je en jij ook heel veel sterkte in de toekomst!’ Beiden liepen we naar ons eigen blok. In de barak was het erg rumoerig. Schulden, die in de loop der tijd gemaakt waren moesten nu vereffend worden! Die f 3,00 veroorzaakten véél gescharrel en véél getier! Zó gaat de laatste ronde in en bid ik dat dit ook werkelijk de láátste ronde mag zijn! 29 mei 1942 Deze nacht was niet veel rustiger dan de vorige! Toen Jan -nadat we een hele tijd gepraat hadden in slaap zakte- lag ik daar weer alléén! Mijn geest kòn eenvoudig de komende dingen niet loslaten hoe ik ook probeerde mezelf in te prenten dat ik kalm moest zijn en de dingen sportief moest opvatten. Ik moest het verder maar beschouwen als een moeilijke ‘Crosscountry’ die ik natuurlijk ook kon verliezen maar in dat geval zou het me toch een gevoel van bevrediging geven dat ik het geprobeerd had! Ik bad om rust en kracht, maar wat was het toen moeilijk om te zeggen: ‘Niet mijn wil, maar Uw wil geschiedde…!’
315 Het stond bij mij vast: ik moet àlles doen om te slagen en nòg eens en nòg eens ging ik in gedachten na of ik niets belangrijks vergeten was! ‘Waar heb ik ook alweer de sleutel van de kleine kelder gelaten?’ Onrustig greep ik naar mijn broekzak maar in het donker kon ik de sleutel niet meer vinden! Ik kon het wel uitschreeuwen van woede! Overal zocht ik, maar het lamme ding bleef onvindbaar! Beckman bromde in zijn slaap om het schudden van de stellage. Eindelijk…Gòddank…vond ik het ding in mijn kastje! Hoe had ik dat nou kunnen vergeten! Opgelucht klom ik weer onder de dekens maar ook nu wilde de slaap niet komen. Nu moest ik er weer uit naar de w.c. Ik nam mijn tabak mee. Op de corridor ontmoette ik Piet Pronk. Hij was er wel voor te vinden om een sigaret op te steken en zo zaten we samen op de gamellen te roken. Na een poosje stapte Piet weer op maar dat was nu niet de bedoeling. Ik wilde nog wat gezelschap hebben! Op het dringende aanbod van een sigaret kwam hij weer terug, maar na een half uur werd het te koud en zo verdwenen we weer in het driekwart duister van de barak. Op mijn krib ben ik wat rechtop gaan zitten en weer stak ik een sigaret op. Achter me begon er een te hoesten, de brave Geesink werd wakker. ‘Moet je een rokertje, Geesink?’ vroeg ik ‘Verdomd graag!’ klonk het klaar wakker. Prettig, die afleiding maar het zou beter zijn als ik wat in slaap kon komen. Geesink vertelde over zijn huis en zijn werk; met een half oor luisterde ik naar zijn verhalen, blij, dat ik gezelschap had in die wakende toestand. Na nog eens de w.c. bezocht te hebben, ben ik blijkbaar toch in slaap gevallen. Al voor de bel was ik klaar wakker. De ochtend begon buiten al door te breken. Wat zou deze dag mij brengen, de vrijheid of de rode lap? Ik was nu véél kalmer geworden en voelde me volkomen geconcentreerd op de vlucht! ‘Ik wil en ik zàl!’ Mijn vrienden lagen nog in diepe slaap! Wat zullen ze straks van mij zeggen als de tocht gelukt zal zijn? Zouden zij het goed opnemen? Onwezenlijk, de gedachte straks ver van hen weg te zijn! We waren hier zó met elkaar vergroeid in het gezamenlijke lééd! Dáár gaat de bel! De meesten worstelen nog met hun slaap die hen toch onherroepelijk ontglipt. Ze zouden hem zo graag nog wat vasthouden. Nu blijven ze wat nadoezelen. Ik ga me flink wassen! Straks moet ik er buiten toch netjes uitzien! Zou de tocht nog wel dóórgaan nu Herman naar de Haag is? Maar ik ben in een wonderlijke stemming. Mijn weg zal mij wel gewezen worden al zal ik onuitsprekelijk dankbaar zijn als die weg naar de vrijheid voert! Mocht het anders zijn? Soit, dan is dat de voor mij de af te leggen weg! Ik heb nu alles bij me en zo stap ik naar buiten toe. De lucht is prachtig blauw. Jammer, ik had zo gehoopt dat er mist zou hangen! Nog eens neem ik afscheid van mijn vrienden. Dick Gerritsen, die me daar ziet staan loopt op mij toe: ‘Zeg Kees, als je nog eens tabak over hebt denk dan aan mij!’ ‘Natuurlijk Dick, maar zou jij mij een genoegen willen doen?’ ‘Zeg maar wat er is’ ‘Kijk, ik ga straks met mijn kruiwagen naar buiten voor een ‘Contact’ Je begrijpt me wel hè? Mocht dat op de Schieszstand plaatsvinden en de Arbeitsführer zou me dan lastig vallen, zeg hem dan dat jij gisteren een bijl van mij geleend hebt en dat je die op de Schieszstand hebt laten liggen. Ik zoek er dan zogenaamd naar!’ Dat wil hij wel doen. Nu ben ik bij een eventuele aanhouding op de Schieszstand gedekt. Wel niet voor 100%, maar toch voor een groot gedeelte! Zou ik dit nu werkelijk voor de laatste keer meemaken? Daar lopen Tito en Berg en de Wit-Rus naar de keuken. Ik wens jullie vandaag een extra lang ontbijt toe, heren! De Blockführers maken zich al klaar voor het appèl; ook de Appèlführer komt nu naar de poort toe. Daar loopt een Blockführer naar de bel. Misschien de laatste belklanken voor mij. Zou ik straks de belklanken voor mijn vlucht nog horen? Dan is het alarm! Foei, wat zal dat een drukte geven!
316 Even vóór het appèl heb ik mijn naam op de ziekenlijst laten zetten. Natuurlijk heb ik dat niet zelf gedaan, maar een ander gevraagd mijn nummer aan de assistent Blockoudste door te geven. Aan alle kanten ben ik nu gedekt. En daar staan we op het appèl! Met gesloten ogen concentreer ik mij op de wedstrijd en nog eens bid ik om kracht en kalmte! Het is nu zeven minuten over acht, wat duurt het allemaal verschrikkelijk lang! Om veertien minuten over acht staan we bij het Arbeitsappèl en daar zie ik Herman staan bij de hoek van de garage! Goddànk, hij is dus teruggekomen! Héél langzaam steekt hij zijn hand op. Goed zo Herman, ik zal hem opzetten hoor! Je kunt op mij rekenen als jij maar bij de laatste post gaat staan! 16 minuten over acht. De cross begint! Daar start ik. Eerst naar de Blockhut. Jan de Vries laat ons prachtig vóórgaan en nu marcheren we naar de garage. Op dit ogenblik loopt Herman langs me heen en geeft me een knipoog. Ik kijk nog even om en zie hem vrij haastig naar de Arbeitstor lopen. Mooi, die loopt naar zijn post! Onder het afmarcheren vertel ik de garageploeg dat er gisteravond een feest in de garage gehouden is. Meer hoef ik niet te zeggen, want dat ruikt naar peukjes! Hoe langer hoe harder gaat het en daar verdwijnen zij in looppas naar de garage. Als een haas ren ik naar de kleine kelder, ontsluit de deur, trek de kruiwagen eruit, gooi de grote mand erop en het hele zaakje rijd ik achter de Schreibstube langs. Het is nog stil om en bij de Arbeitstor maar kalm loop ik achter mijn kruiwagen aan of het de gewoonste zaak van de wereld is. De Arbeits Tor ben ik uit en ik loop nu onder de Torenpost door. Ook deze kom ik goed voorbij. Herman staat ginds druk te praten met de laatste post, de man aan de ingang van het smalle pad. Rustig loop ik op hen af en rijd de kruiwagen langs hen heen. Goddank! Ook gelukt! Ik loop nu op het pad dat naar de Kieschgrube leidt en ben buiten de postenketen! Nu komt het moeilijkste van de hele tocht! Bij de Kieschgrube rijd ik de wagen half in het kreupelhout, neem de mand eruit en loop in halfgebukte houding de Schieszstand over. De mand houd ik voor mijn scharende benen. Een kwart van de afstand heb ik nu achter de rug, maar het gevaarlijkste deel komt nog. Tot zover gaat alles goed. Ik loop door, hier is de gevaarlijkste plaats waar de post tegenover de hoofdwacht mij kan zien. Op dit ogenblik verlies ik mijn rechterklomp…liggen laten! Néé, niet liggen laten. Ze mogen niets van mij, vinden geen enkele aanwijzing! Ik haal dat ellendige ding terug! Verder gaat het! Driekwart van de afstand is nu achter de rug! Sneller en sneller gaan mijn benen en daar glijd ik in het beschermende gebladerte van het eikenhakhout! Het gevoel een kogel in mijn rug te kunnen krijgen is van mij afgegleden, dat gevaar is voorbij. De mand trek ik een eind de bosjes in. Nu doe ik mijn klompen uit en mijn muts af en daar sluip ik in een snel tempo door het hout. De weg heb ik goed in mijn hoofd! Verder gaat het! De zwiepende slagen van de takken voel ik niet. Ik weet maar één ding….vooruit naar háár toe, die op de weg staat te wachten! Daar bereik ik het smalle pad dat, -overhangen door takkentussen twee stroken bos doorloopt. In looppas ren ik het pad af tot vlak bij het eind en hier rechtsaf de beschermende bosjes in. Vliegensvlug er doorheen en dan ben ik in het hoge hout. Het bos is hier vrij open. Volgens het kaartje moet ik nu vlak bij het punt zijn waar zich de drie samengegroeide berken bevinden! Maar wat zie ik vóór me? Een lange strook berken doemt voor mij op! Hoe moet ik hier in godsnaam drie ineengegroeide berken vinden? Die zijn natuurlijk vanaf de weg goed te onderscheiden geweest, maar van hieruit zal ik ze zeker niet kunnen vinden. Gelukkig weet ik ongeveer de plaats waar ze staan moeten. Déze kant uit! Halt!….Ik duik in het groen! Vóór mij zijn werklui bezig met het aanleggen van een pad. Goddank heeft niemand mij gezien. Dan ben ik toch te ver gegaan! Opeens weet ik niet meer wat ik doen moet en een ellendige twijfel overvalt me. En dan schiet het door mij heen…fluiten! Ons familiefluitje, waarmee we elkaar altijd roepen! Ik fluit; scherp luister ik of ik nog iets anders hoor dan het ritselen van de bladeren en het doffe geluid en het praten van de mannen daar op
317 enige afstand van mij. Ja?…Ja! Het antwoord weliswaar zwak, maar goed te onderscheiden. De werklui hebben niets gehoord of ze letten er niet op. Ik sluip in de richting van het fluiten dat in de vorm van een liedje blijft voortduren. Nee, nou ga ik toch niet goed; het geluid wordt zwakker. Hoe is dat nu mogelijk. Ik weet zeker dat het van die kant kwam! Weer fluit ik en weer hoor ik het antwoord maar nu duidelijker. Nu ga ik goed! Afwisselend fluitend en luisterend ren ik zo vlug mogelijk door het hoge onderhout dat tussen de berken groeit. Mij wringend door de takken die mij met hun natte bladeren in het gezicht slaan. Nu moet ik vlak bij de weg zijn! Twee struiken duw ik uit elkaar….Dáár staat zij mijn vrouw! Hier neem ik het werk van mijn man over. Ja, daar zag ik hem eindelijk! Eindelijk na al die maanden van spanning en verlangen! Tussen de struiken kwam even zijn lieve gezicht te voorschijn! Daaronder iets van mosgroen en helrood. Hier was het waar onze liefde hem gevoerd had! Onze liefde die gevangenschap en dood overwon! Zwijgend duidde ik hem de plaats waar ik de fiets en zijn kleren verborgen had de vorige nacht, toen ik als een egel rondwroette om een geschikte plaats te vinden. Zodat hij het vanuit het bos zou kunnen opmerken en dat het toch van de weg af niet te zien zou zijn! Die teleurstelling toen ik merkte dat de drie berken -van de weg af zo duidelijk te zien- niet opvielen vanuit het bos! Maar mij zou hij zien en begrijpen dat dit de juiste plaats was. Snel stak hij de ondiepe inham tussen de bomen over en een minuut later…stapte een keurig gekleedde heer op zijn fiets en reed met mij weg. Nu de Berg op langs de werklui die rustig doorwerkten. Wat was er ook te zien aan twee burgers die een fietstochtje maakten? Na enkele meters zag ik dat hij steeds moeizamer voort trapte. Zijn adem kwam zwaar en rochelend en zijn lichaam zwiepte heen en weer. Gauw nam ik het koffertje met de klompen over en ging ook heen en weerzwaaien bij iedere trap om het minder te laten vallen. Jongen, kun je het nog halen? Nog maar vijf minuten dan zijn we er. Goddank, de top van de Berg is bereikt! Nu freewheelen! Hij wordt rustiger en zijn ademhaling wordt normaler maar toch voel ik dat hij aan het einde van zijn krachten is. Ik neem zijn arm en duw hem voort. Nu zijn we aan de Utrechtseweg. Het is of onze fietsen vanzelf voortglijden. Ik heb geen gedachten, maar de wereld om mij heen glanst op in stralende kleuren en een niet te beschrijven geluksgevoel vervult mij. Hier heb ik voor gebeden! Ik -die nooit bidden wilde- die het zinneloos vond! Dit is de vervulling van mijn leven! We zijn weer samen! Amersfoort! De trein gaat om negen uur en -het is haast niet te geloven- het is op de stationsklok pas vijf over half negen! Wat onbegrijpelijk snel is alles in zijn werk gegaan! Nu eerst de fiets naar mijn kranige helpster -mevrouw van der Lee- brengen. Aan mijn zuster heb ik het te danken dat ik bij haar mijn koffer en fietsen kon brengen, zoals ik ook aan mijn zuster te danken heb dat ik het adres voor een onderdak kreeg. Dag en nacht heeft ze gereisd en ze gaf het niet op vóór ze een goed adres vond. Hoeveel heb ik niet aan haar te danken! Vooral bij haar heb ik steun gevonden in die ontzettende maanden. Altijd stond ze klaar met daadwerkelijke hulp en een vertroostend woord. Mevrouw van der Lee had aangeboden om ons een paar dagen in haar huis te verbergen. Dit aanbod nam ik bij nader inzien niet aan. Hoe eerder wij met de trein weggingen hoe beter! Op het laatste ogenblik had mijn zuster nog een adres kunnen vinden in Amsterdam. De fiets -die ik van mevrouw van der Lee had mogen lenen omdat mijn eigen fiets bij de eerste ontvluchtingpoging verloren was gegaan- moest nu, voor we naar de trein gingen, terug. Omdat ze vlak bij het station woonde was dat maar een kleine omweg. Overal begon er leven te komen in de stad. De mensen trokken naar hun werk en de scholen gingen aan. Och jongen, wat zal juist dit gewone leven een indruk op je maken! Daar lopen de jongens en de meisjes van het gymnasium met hun tassen onder de arm. Ik kijk mijn
318 man aan; hij is diep ontroerd! Dicht bij het huis van mevrouw van der Lee vraag ik hem, om even door te lopen naar het station, ik kom dan later. Hij mag niet weten waar deze woning is. Dan kan hij niets zeggen -als er onverhoopt iets mis zou gaan- dat is van te voren afgesproken. Maar wanneer ik weer uit de tuin kom zie ik hem staan, vlak voor de deur. Hij wilde niet alleen doorgaan. Ik heb het gevoel hem dicht tegen mij aan te moeten drukken. Stevig gearmd gaan wij het station binnen. Alles is rustig, men heeft dus nog niets ontdekt. Mijn koffer staat midden in de hal en als ik even rondkijk zie ik mijn helpster op de bank zitten en met een onverschillig gezicht rondkijken. Rustig staat ze op en gaat de controle door. Ik volg mijn man die niets in de gaten heeft. De kaartjes zijn de vorige dag al gekocht. Kwart voor negen; nog een kwartier. Laten we maar naar het stationsrestaurant gaan, dan kan hij met zijn rug naar het publiek gekeerd zitten. Ik ben de zaal al in maar hoor hem niet achter mij. Ik kijk om. Hevig wenkend staat hij bij de deur. Hij fluistert me toe dat we onmiddellijk weg moeten, want daar zit een zekere Stuivenberg -chauffeur in het kamp- waar hij dagelijks mee samenwerkt! Hij heeft hem regelrecht in het gezicht gekeken, maar hem door de bril niet herkend! Hij was natuurlijk ook nergens op verdacht. Ik heb wel een militair in Duits uniform in de zaal zien zitten, maar weet niet of hij die man bedoelt. Dan maar zolang naar de w.c.! God, wat duurt de tijd lang! De minuten kruipen voorbij en in ieder van die minuten kan zijn afwezigheid ontdekt worden dan staan we hier volkomen weerloos en zonder kans op ontsnappen. Eindelijk négen uur! Daar stoomt de trein binnen die ons -uit dit oord van verschrikkingen- naar het land van geluk en vrijheid zal voeren! Mevrouw van Lee loopt voor ons uit en ik volg haar met mijn jongen, die langzamerhand begrijpt dat ik niet alleen ben. Voor een vrij leeg compartiment houdt ze stil en we stappen in. Maar zie ik daar niet diezelfde militair uit het restaurant zitten? God, zou het op het laatste ogenblik nog misgaan? Voor mijn geestesoog zie ik die hand zich al klauwen om de schouder van mijn man. Al weet ik dat ik me best vergissen kan. Ik krijg er hartkloppingen van! Mevrouw van Lee maakt ook al waarschuwende gebaren. Zie je wel, er is iets niet in orde! Van de zenuwen zeg ik kijkend naar de rokende Duitser: ‘Pardon mevrouw, er mag hier toch niet gerookt worden?’ De militair kijkt op, excuseert zich, en gooit zijn sigaret weg. ‘Ik wilde U alleen maar waarschuwen dat U op zijn plaats zit!’ zei mevrouw van Lee wijzend op zijn bagage boven mijn hoofd. Tableau! Door de humor van het geval voel ik me rustiger worden. Een schok…de trein vertrekt! Het is of een loden last van mij afvalt! Jongen…ik knijp hem in zijn arm. De krant, waarachter hij zich verschuilt,trilt verdacht in zijn door modder en kloven vervuilde handen. We zijn nu beide in een roes van vreugde en spanning. Langs de weg is niets bijzonders te zien. Ook geen kampauto’s waar ik zo bang voor was. Iedere stationshalte is een kwelling, die paar minuten lijken úren. Mijn man blijft verscholen achter zijn krant. Zijn bril -die geen glazen heeft zodat het hinderlijke beslaan wordt voorkomen- heeft hij nog op zijn neus. Op een gegeven moment krijgt hij last van een stofje in zijn oog! Door de opening van de bril heen -daar waar het glas hoort te zitten- veegt hij het eruit! Gelukkig, dat er nog zoiets als een krant bestaat die je aan het oog van het publiek onttrekt…. We spreken niet meer dan noodzakelijk met elkaar. Het is al voldoende elkaars nabijheid te voelen! Herman, door die onbaatzuchtige daad die jou in zo’n groot gevaar had kunnen brengen, heb je niet alleen het leven aan mijn jongen maar ook aan mij teruggegeven! Amsterdam! Nu nog door de controle. Alles gaat zo vlug en makkelijk! En ik had me nog wel allerlei moeilijkheden voor de geest gehaald! Dit had ik nooit kunnen denken, het lijkt wel een plezierreisje! Maar als we in de tram stappen en gaan zitten zie ik mijn jongen niet meer…weg… verdwenen in het niets! Hevig geschrokken kijk ik in het rond;…niets geen Dick, geen koffers! Ik krijg het gevoel flauw te gaan vallen. Op het achterbalkon staat een groep SS-mannen.
319 Daar rijden we nu alleen door en hij is onopvallend opgepakt en weggeleid! Uit! Alles uit!…Nu kan ik ook wel sterven, het heeft toch geen zin meer! Maar als ik naar mevrouw van Lee kijk, knikt ze me geruststellend toe; alles in orde en als ik nog eens kijk zie ik de bekende hoed achter de SS-mannen… God zij dank! Na de tram de bus. De bus? Waarom gaat mevrouw van Lee daarheen? We zouden toch naar het Centrum gaan en bij het adres -dat mijn zusje gevonden had- aanbellen in de hoop dat er iemand thuis zou zijn? Maar ze zal wel weten wat ze doet. De bus rijdt de stad door en dan naar de buitenwijken. Steeds meer groen krijgen we te zien en al gauw rijden we langs boerenbedrijven en weilanden. Als de bus bij het bijenpark stopt stappen we uit. Nu begrijp ik het! We gaan naar haar broer, Jan Bosma, waarover ze me een paar dagen geleden al gesproken heeft. We gaan langs de kleurige tuinen met al hun bloemenweelde en komen bij een vriendelijk tuinhuisje waar we verwelkomt worden door de bezitster: Kor Bosma. Nu zijn we dus thuis in deze heerlijke omgeving temidden van groen en bloemen. Dit moet het paradijs zijn; afgesloten van een wereld vol ellende. ‘Kom binnen en verkleed en verfris je!’ Mijn jongen -de keurig geklede Heer- trekt zijn regenjas en zijn pak uit en is nu weer de smerige Häftling. Een vies hemd, bezweet en vol vlekken kleeft hem aan het lijf en als hij dit heeft uitgetrokken vertoont zich een bezwete rug vol vreemde bruine lidtekens! Nee, hier wil ik nu niet aan denken. Het niet te geloven feit dat hij nu werkelijk -ja heus- bij mij is verdringt elk ander gevoel! Weg, die vieze rommel! Die herinneringen aan de ellende! Jan Bosma, die intussen ook is binnengekomen en ons hartelijk begroet heeft bekijkt de vodden eens en verklaart er wel raad mee te weten! Met de kleren stapt hij naar buiten en begint in de modder voor het raam een gat te graven. Daar gaan de kleren in; met een lange stok port hij ze naar beneden. Met een plechtig gezicht staat hij aan de rand van het graf. Eerbiedig neemt hij zijn hoed af. Amen! Dit breekt de spanning. Ik schiet in een onbedaarlijke lachbui, de natuurlijke reactie op de doorstane emoties. Een prachtig slot voor dit drama! Na het eten gaat iedereen weg en zijn we eindelijk alleen mijn man en ik!
Appendix vervolg dagboek Dick Folmer, aansluitend op het punt waar zijn vrouw het verhaal overneemt (blz.319) Toen ik twee struiken uit elkaar duwde zag ik mijn vrouw daar staan. Zij wees mij naar een plek in het bos en daar zag ik een koffer en een fiets. Vlug deed ik de schoenen aan. Broek, jas en regenjas deed ik over mijn uniform aan. Toen een das om mijn nek, een bril op mijn neus en een hoed op. De klompen en muts in het koffertje en daar reden wij op de fiets de berg op. Ik wist niets te zeggen van opwinding. Kerels -die ik vanuit het bos gezien heb- zag ik nu aan de weg werken. Wat werd ik nu moe van dat fietsen tegen de bult op. Ik kreeg last van mijn longen! Ze begonnen te piepen en te stoten. Mijn vrouw raadde mij aan om kalmer te gaan fietsen, maar ik kon dat onmogelijk. Wèg wilde ik van die Amersfoortse hel. Daar hadden wij de top bereikt. In snelle vaart kruisten we de Utrechtse weg en reden de heuvel af naar het station. Een tijdlang reden we naast de Zeister tram maar spoedig haalde hij ons in. Bij het gymnasium lopen leerlingen. Wat een eigenaardig gezicht dat maatschappèlijke leven. Veel zeiden we niet tegen elkaar, maar ik was dan ook dóódop! Mijn vrouw wilde nu dat ik vast naar het station zou gaan. Zij zou dan de fietsen even wegbrengen. Maar voor geen geld wilde ik van haar weg! Vlak bij het station stapten wij voor een huis af, en een voor een bracht zij de fietsen weg. Gearmd liepen we naar het station. Wat een sensatie, gewoon niet te begrijpen! Het was net of de periode Scheveningen- Amersfoort weg viel. Alles was weer net als vroeger. In het station liep mijn
320 vrouw naar een koffer die ik -onder haar protest- overnam. Wij liepen naar het hoofdperron. De de klok stond op zeven minuten over halfnegen. De eerste trein naar Amsterdam zal een paar minuten voor negen vertrekken. Mijn vrouw ging op een bank zitten bij de eerste klasse wachtkamer terwijl ik zo gewoon mogelijk een paar bladen ging kopen. Ik kocht -ter camouflage- der Aaler en der Deutsche Zeitung. Daar hoorde ik dat de trein naar Amsterdam vele minuten vertraging had. Wij confereerden nu wat wij zouden doen. Over Utrecht of maar domweg richting Zwolle gaan. Maar daar kwam de mededeling dat de trein naar Amsterdam een paar minuten over negen zou afreizen. Ik stelde voor om voor alle zekerheid in de wachtkamer te gaan zitten. Mijn vrouw ging de deur in en toen ik volgde keek ik recht in het gezicht van Stuivenberg, de chauffeur van Knipperoog! Ik schrok geweldig maar draaide me kalm om terwijl ik mijn vrouw waarschuwde mee naar buiten te gaan. Opgewonden vertelde ik haar wat ik in de wachtkamer gezien had. We wandelden nu maar het perron af totdat eindelijk de trein voorreed. Ik vroeg haar waar we heen reisden. ‘Naar Amsterdam’, was het antwoord, om dan zo snel mogelijk naar Zwitserland uit te wijken. Wij stapten in een coupé en tegenover ons zit een oudere dame. Boven ons hing een Duitse koppelriem. Wat duurde het toch lang voordat wij vertrokken! Mijn vrouw waarschuwde mij om kalm te blijven en wat aan mijn das te trekken, maar ik was als de dood dat mijn uniformkraag naar buiten zou steken. Mijn handen zagen er in deze omgeving ontzettend uit! Werkhanden waren er niets bij! Ook deze moest ik een beetje verbergen. Plotseling werd door een heer heftig op een raam geklopt. Ik schrok er wel erg van maar nu begreep ik dat de dame tegenover ons in het complot zat. Ze liep naar het raam en toen hoorde ik een gesprek over Jan. En daar reed de trein weg uit Amersfoort om mij al verder en verder te brengen van die vreselijke omgeving! Ik gaf mijn vrouw een arm en deed daarbij pogingen om een van de bladen te lezen, maar mijn handen beefden van opwinding! Daar kwam de Mof van de koppelriem terug, gelukkig een gewone Wehrmachtsoldaat. Vriendelijk en Duits hoffelijk mochten we blijven zitten terwijl hij tegenover ons een ander plaatsje opzocht. Nu ging ik me eerst eens in het toilet fatsoeneren, want mijn uniform was drijfnat geworden en ik had het gevoel of ik een wandelende hooikist was. Drijfnat bleek ik te zijn door de dauwdruppels op de bladeren van het eikenhout. Op de toilet deed ik mijn regenjas uit. Wat een gek gezicht was dat mijzelf zo voluit in de spiegel te zien! Mijn puttees deed ik nu uit, want die staken onder mijn broek uit en mijn uniformkraag sloeg ik naar binnen. Zo bestond er geen kans meer dat de kraag zichtbaar tevoorschijn zou komen. Toen alles klaar was stak ik een heerlijke sigaret op. Wat smaakte dat héérlijk! Ik werd er haast duizelig van! Onder mij zag ik door de wc-bril kijkend de bielzen onder mij door vliegen en het was net of het ritme de dreun aangaf van:‘Weg van die hel, weg van die hel!’ Ik was echter te onrustig om de sigaret helemaal op te roken. Ik verlangde naar mijn vrouw! In de coupe was het rustig. Mijn vrouw was een gesprek begonnen met de oudere dame tegenover ons. Een gesprek dat kennelijk bedoeld was als een gesprek tussen vreemden, maar beide vrouwen waren te vervuld van de geslaagde poging om dat vol te kunnen houden. Zo reden we verder langs Baarn -met zijn bekende lyceum en zijn hoge spoordijken- langs Hilversum en langs Bussum om in Amsterdam aan te komen. De drukte overweldigde mij en ik had niet genoeg ogen en oren om alles op te vangen Wat leek het leven hier nog normaal! Op het plein wachtten we op een tram. Waar zouden we hier toch heengaan? Maar dat zal alles wel geregeld zijn. Daar kwam de tram -die wij hebben moesten- lijn 16 aan. De beide vrouwen gingen binnen zitten en ik bleef op het achterbalkon staan met de koffer. Alles deed zo vreemd en onwezenlijk aan. De overgang was ook wel heel erg groot! We reden over de Dam. Op het Beursgebouw hingen propagandaplaten van de N.S.B. waarop de Amerikaanse en Engelse vlag die samen een strop vormen om Indie aan op te hangen. Die zwijnen! Daar reden wij over de Dam. Het zong in mij toen ik het Koninklijk Paleis weer zag! Zou het bezet zijn? Zouden de Moffen dat durven? Hier stapten kerels van de Sicherheitsdienst de tram in. Ze stonden allemaal vlak tegen mij aan.
321 Een raar gevoel kreeg ik; zouden ze niets aan mij zien? Maar niemand lette op mij en voor alle zekerheid ging ik met mijn rug naar ze toestaan. Muntplein, Carltonhotel, Vijzelstraat… wat een bekende punten allemaal en wat zien de mensen er allemaal goed uit!. De verdere rit kon ik niet meer thuisbrengen hoe ik ook oplette. Ik raakte door alle indrukken in de war en ik werd er lichtelijk duizelig door. Op een gegeven moment keek ik de wagen in en zag daar plotseling een oud-leerling van mij staan. een zekere Wim Marts(?). Ik hoopte nu maar dat hij mij niet herkend heeft. Bij de volgende halte moesten wij uitstappen en stonden we op een plein bij een klein station. We liepen naar een bushalte. Waar zouden we toch heengebracht worden? Rechts van ons stond een lugubere gevangenis. Na gevraagd te hebben bleek het de Amstelveense gevangenis te zijn. Zo. dan hebben dáár indertijd van Hamel(?) Logteveld(?) Mulder jr. en nog vele anderen uit Scheveningen gezeten. Daar kwam de bus aan. Ik was nu wel heel erg moe geworden. De bus was zó vol, dat wij moesten staan. Mijn vrouw gaf mij een stevige arm. Ik kon heel weinig van de omgeving zien maar plotseling veranderden de trottoirs in gras en weiland, dus waren we buiten de stad. Na een kwartier gereden te hebben stapten we ook ergens buiten uit. We kwamen in een soort park terecht en hier kwam een dame ons tegemoet. En toen liepen we een buitenhuisje in. ‘Gered!’ klonk het toen. Dóódmoe was ik en ik realiseerde me alles nog betrekkelijk weinig, maar ik had de wedstrijd gewonnen! Ze wilden mij meteen omkleden, maar ik prefereerde om even te mogen blijven zitten. Een ogenblik later werd ik uitgekleed om in burger gestoken te worden. Wat een vreemd gevoel was dat! Nu maakten wij kennis en het bleek dat Mevrouw van Lee uit Amersfoort ons de weg heeft gewezen naar dit buitenhuisje van dit echtpaar Bosma-de Boer! Toen alles een beetje geregeld was gingen we zitten om te genieten van een heerlijk kop koffie en een sigaret. Ik zat daar nu ver van die … aan een verrukkelijke vette Hollandse pot! Ik kon dit alles nog niet bevatten. Het was teveel! Mevrouw van Lee verdween weer spoedig en zij zou Anneke in den Haag waarschuwen dat alles goed was gegaan. In de middag is de Heer Bosma naar Apeldoorn gegaan om mijn schoonouders te waarschuwen. En haast schrijf ik nu dat het tijd wordt voor het appèl. Het spel met zijn Mützen auf und ab met zijn schoppen schelden en slaan en het ‘Am Tor’ Het appèl, waar het Nederlandse volk gekoeioneerd wordt. Voor mij was dat allemaal nu voorbij. Maar mijn vrienden, hoe zouden zij het nu straks moeten? Misschien is de vlucht nu al ontdekt? Het werd avond. Prachtig is de natuur hier. De kikkers kwaakten zo hard mogelijk en de vogels tjilpten van opgewondenheid. Hoe later het werd, hoe ongeruster wij werden omdat Jan Bosma nog niet terug was. Zou hem iets overkomen zijn? Zouden de beulen mijn vlucht ontdekt hebben en meteen naar Zeist en Apeldoorn zijn gegaan waar Jan Bosma nu vastgehouden wordt? Onrustig lagen wij in bedm maar kwart voor twaalf verscheen Jan’s hoofd om de deur. Alles was in orde! Ik lig weer naast mijn vrouw! Veel kon ik nog niet zeggen en die dikke kikker in mijn keel deed niets anders dan opzwellen om dan tijdelijk weer wat kleiner te worden. Mijn avondgebed was niet anders dan één dankzegging! Ik lig weer bij mijn vrouw en het wordt weer tijd voor de láátste ronde. Maf ze jongens! Welterusten Jan, Tony, Dick, Willem, welterusten allemaal en houd moed jongens! Ik zal voortgaan!
Eind tweede deel. De Organisatie en Scheveningen
322 Capitulatie:- Wij moeten ons toch op een of andere manier organiseren om de Duitsers tegenstand te bieden op elke wijze. Dit riep ik de mensen toe waaronder Meinema. We wilden zo graag iets doen om op de een of andere manier verder te gaan. Het leger heeft zo weinig gedaan. Alles bleek een opera comique te zijn geweest! Ik laaide van geestdrift om verder te mogen vechten in een of andere vorm. Hoe wist ik nog niet. In ieder geval; er moest iets gebeuren! Voorzichtig besprak ik deze zaak met enkele mensen waaronder een zekere Gijsbert(s?) Spodenpijl(?) v.d. Weyer en het echtpaar Stärke (?) Wij besloten bij elkaar te komen en er werd afgesproken ook een soort burgerwacht te vormen met het doel de Duitsers nadeel te berokkenen bij een eventueel verlies. De organisatie zou …op een soort cellensysteem gevormd door sneeuwbalvorming. Bij de volgende bespreking bleek al het naïeve van dit plan. Ook bleek een aantal werkers volkomen ongeschikt om er verder mee te werken. v.d.W en ik bleven over om de zaak verder te organiseren. Door een leerling kwam ik in relatie met Beckman. Na diverse besprekingen met v.d.W en B kwamen wij tot het volgende plan. …een geheim burgerwacht in het leven te roepen met het doel het gezag te handhaven bij een eventuele Duitse nederlaag in ons bezet gebied. Hierbij werd afgesproken geen antw. (?) Duitse daden te doen. B. zou de leiding op zich nemen als C. van Zeist. v.d.W. als zodanig in Utrecht. Beiden zouden in het begin ook andere plaatsen bewerken. Ikzelf zou als algemeen organisator Nederland bereizen om ons doel te propageren. De meeste mensen waarmee ik in aanraking kwam waren enthousiast over dit plan en zo ook V. door hem ben ik in relatie gekomen met Dries(?) uit Apeldoorn. Na een paar bezoeken nam hij het leiderschap over Apeldoorn op zich. In de ontwikkelingsgang bleek het al spoedig dat v.d.W. uit Utrecht een verkeerde rol ging spelen en daarbij B. uit Z.(eist?) met zich meesleepte. Ik stelde mij teweer tegen deze houding en werd daardoor uitgemaakt als Gestapoagent. De bom barstte toen men zelfs het bombardement van B.’s woning als mooi werk aangaf. Ik trok mij terug en de organisatie stopte daarbij automatisch. Ik vond deze zaak met dergelijke verdachtmakingen zó onaangenaam dat ik v.d.W. ben gaan opzoeken om deze roddelpraatjes de kop in te drukken. Terwijl zijn vrouw erbij stond heb ik hem het gevaar uitgelegd van sabotage en spionneren voor de hele organisatie al zou slechts één enkel lid zich er mee bezig houden vooral voordat (omdat?)de mensen ingelicht waren omtrent ons neutraal karakter. v.d.W en B. waren ook door Blokhuis z.g.n. over mij ingelicht. Gelijkertijd trachtte ik deze organisatie een officieel karakter te doen toekomen om via de Heer S.Loman(?) die…onze geestelijke leider kwam ik met de Ned. M…d in aanraking. Deze(?) legde in G. de heer L. Spoona (?) mijn plannen uit. Hij was zeer enthousiast en daarop volgende …zouden wij deze zaak uitwerken waarbij aan de Duitse autoriteiten vergunning gevraagd zou worden om toestemming om een soort S.A.organisatie in de Ned. Unie (?) te mogen oprichten. De bespreking met v. Enthoven mislukte hij durfde deze (?) gedachte niet aan. Door deze besprekingen kwam ik op het idee om de Ned. Unie te steunen met het doel het Nederlandse volk in al zijn verdeeldheid weer bij elkaar te brengen. Wanneer het grootste gedeelte van het volk zich samenschaarde naar … zou ’n machtige organisatie worden waardoor bij een eventuele …de rust en orde op betrekkelijk eenvoudige manier gehandhaafd zou kunnen worden.(Hele zin onleesbaar)… In alle plaatsen in Nederland vergaderingen zou beleggen met gemeenteraden waarbij het probleem besproken zal worden. De …noodzakelijkheid om de Ned. Unie te steunen en met welk doel! De eerste vergadering in Zeist bleek een succes. En zo werden reeds afspraken gemaakt met Amersfoort Apeldoorn en het verzet(?). Maar de eigenlijke districtsleiders der Unie zijn in…zonder enig verband met hun werk en …werk door Unie tegenwerken op niets uitgelopen! Ondertussen wij naast Zeist Utrecht Apeldoorn Wageningen en enkele andere plaatsen ons werk voortgezet. dit werk is toen gestopt door de ruzie met v.d. W en B…Bij mijn bezoek aan v.d.W om een eind te maken aan de roddelpraatjes stelde hij mij voor om verder te gaan. In ieder geval moest ik dit werk voortzetten al zou het dan zijn om ons werk in een andere organisatie te doen overgaan. Hij verzocht mij om hiertoe met hem naar Arnhem te reizen om
323 daar kennis te maken met wat later bleek de z.g.n. Oranjewacht te zijn. Ik wilde echter niets meer van organiseren horen ik vond de hele zaak te gevaarlijk lopen. Na een paar dagen kwam v.d.W mij bezoeken. ik heb mij toen overlaten halen mee naar Arnhem te gaan. v.d.W en ik zijn afzonderlijk gegaan en daar maakten wij kennis met diverse heren. Toen ik binnenkwam was v.d.W bezig een gasgranaat uit te leggen wat ik buitengewoon onprettig vond! In het begin van de organisatie was v.d. W gevraagd voor de wapens te zorgen en deze op te Bergen. Naderhand zag ik in dat er zoveel wapens nodig zouden zijn. Ik heb hem toen verzocht wapenadviseur te zij met andere woorden om een studie te maken welke vorm van bewapening wij zouden kunnen gebruiken. Ik vond het daarom ergerlijk dat hij dergelijke dingen deed bij een kennismaking waarbij men wederzijds elkaars werk moest beoordelen. Ik kreeg van Arnhem de indruk dat er werkelijk weerstandsorganisatoren waren zonder een georganiseerde sabotage of spionage groep. Hun meningen waren verdeeld. In ieder geval merkte ik dat bij de meesten dezelfde mening als de mijne waren toegedaan.Ik sprak met Arnhem af om eens in Zeist bij mij te komen waar dan een eventuele samenwerking besproken kan worden en waar ik hun mijn programma kan laten inzien. Na deze bespreking zijn v.d.W en ik naar een hotel gegaan waar ik enigszins ruzie met hem gehad heb over zijn wijze van optreden. Ook viel het erg op dat hij zich bedronk. De volgende dag heeft hij mij beloofd de organisatie op kalme zakelijke wijze door te zitten(?). na de Arnhemse bespreking heb ik een vergadering belegd met v.d.W en B.om te spreken over onze houding ten opzichte van Arnhem. Ik had voor deze bijeenkomst … opgesteld voor een vergadering met Arnhem. Door het programma luidde: ‘Geheime Burgerwacht’ Het doel is om bij een eventuele Duitse nederlaag de orde in het land te handhaven. Dat Oranje het middel is om de Nederlandse bevolking tot één te smeden. Dat het middel zou moeten zijn; een blokkade van het land dat ongeveer 24 uur zou moeten duren waarbij alles stilgelegd zou moeten worden en waar niemand de straat op zou mogen gaan. hierbij zouden de kardinale punten politioneel bezet moeten worden. De organisatie zou moeten bestaan uit een leider plus een stel adviseurs voor bewapening inlichtingen sociale zorg verbindingen enz. De propaganda zou door mij gevoerd worden. Op deze bijeenkomst hoorde ik fantastische verhalen van v.d.W. Ik gaf hem toen nog wat munitie(?) van(?) wat ik van voor de oorlog in huis had. Ook had v.d.W pamfletten bij zich. B. en ik hebben toen wat van hem aangenomen. v.d. W. demonstreerde hoe je die dingen het beste kon opplakken. Uit enthousiasme ben ik zelf de volgende avond die dingen gaan opplakken. Ik voelde daarna dat dit mijn doel niet was en dat ik moest oppassen niet meegesleept te worden. Ik heb B. en v.d.W gewaarschuwd deze dingen hoe goed ook bedoeld niet meer te doen. Nu kreeg ik het plan mij wat los te maken van v.d.W en B. daar zij erg bevriend waren. Dat losmaken kwam vanzelf door mijn Arnhemse relaties en door de behoefte om de leiding naar het westen van het land over te brengen. Bij mijn bezoek in Apeldoorn bij Dries(?)vertelde ik hem dat ik met enkele A… het plan heb opgemaakt om een Winterhulporganisatie in het leven te roepen met een uitgebreider zin dan het woord Winterhulp in zich houdt. Ik had zo graag een officieel cachet aan deze organisatie willen geven. Dit plan is door deze besprekingen over de leiding en organisatieniet tot vast overgekomen. Daar ik door Dries in relatie kwam met Dr.v.d.Vlot(?) en Mulder. Ik sprak met M. af voor een gesprek maar vroeg v.d.W. voor mij te gaan. zijn bezoek aan M. was een debacle. Hij bleek weer zo fantastisch bezig te zijn geweest. Ik ben toen zelf naar M. gegaan en hoorde dat ze reeds in de regering(?) gewerkt hadden. Ik stelde toen voor een algemene bespreking te houden met Arnhem en anderen. Hij noemde toen de naam; de Boer uit D. Ik nodigde de heren toen uit om over veertien dagen in Zeist te komen. voor deze bespreking waren uitgenodigd: Dries Coenradi Heinekamp Beckman v.d.W. de Boer v. Malden v.d. Vliet en Werkman. de Haag en Rotterdam waren niet gekomen omdat zij v.d.W een al te grote.. vonden Werkman kreeg ik genoemd van Kylstra in de Ned. Unieperiode. Kylstra zou een Haagse organisatie van Beckman steunen maar deze relatie was vast van onvoldoende kwaliteit
324 Op de bijeenkomst in Zeist waar de Haag aanwezig zou zijn zou v.d.W zijn verontschuldigingen aanbieden voor zijn domme houding en ons allen beloven geen anti-Duitse handelingen meer te verrichten. Op deze bijeenkomst is mijn programma aangenomen en hierbij werd bepaald dat Heinekamp voorlopig de leiding op zich zou nemen waarbij Coenradi hem als adjudant terzijde zou staan. Hij zou meteen de propaganda voeren over het district Oost- en zuid Nederland. Werkman over Noord-Nederland en ikzelf over West- Nederland. De kwestie bewapening zou nader opgegeven worden daar er nog geen leiding aanwezig was. Ik kreeg toen de volmacht om de organisatie verder uit te werken op de besproken basis. Na de vergadering ben ik met.. en O. naar v.d.W. geweest om te vragen wat de reden van zijn niet-komen was. Na enkele woorden heeft hij ons op handslag beloofd geen dingen te doen die ons persoonlijk in een gevaarlijke toestand zou kunnen brengen. Ik heb hem toen uit de leiding gezet. en zo werd hij in de organisatie alleen de promotor van Utrecht. Ik merkte ondertussen dat Arnhem pamfletten…en wapens hadden. Ik heb hen het eerste verboden omdat ik anders niet wilde samengaan. Het wapenbezit was nog niet als zodanig behandeld. Ik wist nog niet wat ik met dat punt aan moest. In ieder geval was ik er niet tegen om wapens te bezitten. Nu nog een mislukte(?) afspraak met de Haag er is een vergadering belegd ten huize van v.d.Vliet waar aanwezig waren: de Boer v.d.Vliet Mulder Heinekamp Coenradi. N.N. en Folmer. Hier bleek dadelijk dat de Boer veel verder wilde gaan dan wij. Ik overlegde mijn programma die ze meegenomen hebben. Ik heb als voorwaarde voor samenwerking gesteld…navolgen van mijn punten. De gesprekken zouden overdacht worden en een afspraak volgde voor een nieuwe bijeenkomst en wel in Sch. bij v.d.Vliet. In Sch. waren aanwezig de Boer Hoefsloot Heinekamp Coenradi v.d.Vliet Mulder Meyer Werkman en Folmer. Hier vertelde de Boer dat hij reeds een plan gemaakt had. Enkele dingen werden hieruit besproken maar al spoedig bleek dat dit plan zeer agressief was. Enkelen konden zich hiermee niet verenigen. Mijn plan werd besproken en dat zou overdacht worden. de Boer nam de leiding op zich. Maar hij moest zich aan mijn plan vasthouden. Daar dat plan met omkleding uitgewerkt was zouden de Boer en Hoefsloot een …plan opmaken. Dat plan zou over twee weken klaar zijn en daartoe zouden wij in de Haag bijeen komen ten huize van de Boer jr. Ondertussen werkte ik mijn plan uit dat bestond uit reeds aangehaald(?) een organiseren tot…denken(?). geen cellenvorming daar dat aanleiding kan geven tot sabotage. Via Coenradi maakte ik kennis met Jhr de Brauw. Hij was zeer agressief en zou de zaak eerst overdenken. Na een paar besprekingen gaf hij zijn woord om in Amsterdam de organisatie ter hand te nemen en wel eerst informatief. Door hem kwam ik in aanraking met Kremer(?) in Amersfoort Ook hij was zeer agressief ingesteld. Na enkele besprekingen gaf hij echter toe dat het in het belang van ons volk is om een zuivere Burgerwacht in het leven te roepen daar er op het gebied van sabotage en spionage al genoeg gedaan werd. Hier in Amersfoort sprak ik voor het eerst over de z.g.n. Mobilisatie… wat later mijn programma zou worden. Ondertussen werd het werk mij te veel en zo nam ik v.d.Burgt(?) en de heren Bos aan als propagandaverzorgers. Ik had zodistricten ontworpen waar belangrijke plaatsen als hoofdplaatsen van dat district beschouwd werden. De vergadering bij de Boer jr. was een.. terugslag. v.d. Vliet en Mulder waren toevallig niet aanwezig al ben ik na(?) de bespreking bij M. geweest om over de vergadering te spreken. Bij deze samenkomst waren aanwezig: de Boer; Coenradi; (onleesbaar en verbindingsman van de Boer) Coenradi; Heinekamp; v.d. Wal; NN; Folmer. Ik las het plan door en heb er niet mee akkoord gegaan. In ieder geval moest de eedformule direct geschrapt worden terwijl ik de andere punten nader zou bestuderen. dit niet mee willen gaan met het programma ontlokte Coenradi het zeggen van ‘Je hebt te gehoorzamen!’ Ik ben na het bezoek bij Mulder met het programma naar huis gegaan.
325 Den Boer vertelde mij dat hij graag met de Brauw kennis wilde maken en of ik hem vast wegwijs wilde maken in het programma. Ik beloofde hem de Brauw te willen vragen bij hem te komen. Van de tweede vergadering in Sch. wilde de Boer een verbinding met Engeland weten om eventuele opdrachten van onze regering te kunnen uitvoeren. Dit paste volkomen in het plan van de Boer. Heinekamp wist iemand en hij zou de Boer met een zekere Wilde in verbinding stellen. Ik werd thuis opgebeld of ik dezelfde avond nog in Arnhem wilde komen. Daar maakte ik kennis met een zekere Wi… ten huize van Coenradi. Het enigste wat ik kon zeggen was dat ik hem aan de Boer zou voorstellen.’s Nachts ben ik bij Coenradi gebleven. Tegen Coenradi heb ik toen al mijn, wantrouwen geuit! Men zegt maar niet zó dat je geheim agent bent wat later ook volkomen fantasie bleek te zijn. Nadat ik uit de Haag teruggekomen was was het … bij mij Werkman een broer van Jan. Ik vroeg hem voor zijn broer een paar doorslagen te maken van het plan ‘den Boer-Hoefsloot’ met aflating van de eeds-kwestie. Dat heeft hij gedaan daar de Boer gaarne goed gedocumenteerd de Brauw wilde ontmoeten. Een paar dagen later heb ik het hele plan geschrapt en ik heb toen een uitgewerkt plan gemaakt op mijn basis met enkele organisatiepunten van Hoefsloot. Dit plan heb ik in mijn district gebruikt. Midden in de week ben ik naar Heinekamp gegaan. Ik heb hem het plan laten lezen. Hij is akkoord gegaan en zou dat andere plan laten varen en het mijne met de andere Arnhemmers bespreken gedaan heb. Ik raadde hem aan het cellensysteem helemaal op te geven daar dat gevaarlijk is. Hij zou dat alles met de anderen bespreken. Ook gaf ik hem de raad districten te. maken zoals ik gedaan heb. Zondag daarop ben ik bij Werkman geweest. Ik heb hem aangeraden om geen pamfletten in huis te hebben en hem absoluut afgeraden een sabotagehandeling op het vliegveld Bergen(?) te doen. Ik besprak bij hem mijn plan over het plan Hoefsloot is toen niet meer gesproken. Op de terugweg ben ik bij de Brauw geweest en ik heb bij hem over het nieuwe plan gesproken. Ook hier is niet meer over het plan de Boer-Hoefsloot gesproken. Met v.d.W. werd de toestand hoe langer hoe meer gespannen. Telkens stond ik op het punt hem uit de organisatie te zetten maar Beckman en zijn vrouw(?) hielden mij van dat plan af. In ieder geval moest er wat gebeuren. Ik heb getracht om v.d.W nog meer in de organisatie een onbelangrijke plaats te doen innemen door zijn organisatie te reorganiseren. Daartoe heb ik Rijsdorp(?) verzocht de leiding in ieder geval het promotorschap op zich te nemen. Ik heb v.d.W toen aan Rijsdorp voorgesteld en ik heb toen met beiden een bespreking gehad waarbij weer op het doel gewezen is zonder anti-Duitse handelingen te doen. Ook hier is wat over wapens gesproken Ik heb Rijsdorp zijn district opgegeven. Hij zou daar in de eerste plaats een paar mensen uit Utrecht bij elkaar zoeken. In de vorm van een leider en adviseurs. Daarnaast zou hij zijn district organiseren in dezelfde vorm. Ik heb na dit gesprek v.d.W.onderhanden genomen in een kroegje en heb op een … samenwerking gewezen. Een week na dit gesprek kreeg ik de Groot bij mij. Deze vertelde de meest onbe… en toch zo gevaarlijke handelswijze van v.d.W Ook was v.d.W. meteen tegen Rijsdorp aan het konkelen geslagen. Ik heb de Groot opdracht gegeven v.d.W. uit de organisatie te zetten. Ikzelf was van plan om uit de organisatie te treden. In ieder geval wilde ik eerst de organisatie tot de districten helpen uitbouwen. Zo langzamerhand ontwikkelde zich bij mij het gevoel dat ik de zaak niet meer kon overzien. Het gevaar van verkeerd lopen werd groter daar ook Arnhem het cellensysteem niet opgegeven had. Ook merkte ik bij H. en C. een neiging tot spionnage waartegen ik hen gewaarschuwd heb. Op dit ogenblik voelde ik om door te zetten door de organisatie te veranderen in een eenvoudiger vorm.
326 naschrift Jard Folmer: De appendix moest ik overtypen van de manuscripten die nauwelijks leesbaar waren. Wat slecht leesbaar was heb ik voorzien van een vraagteken wat onleesbaar was door … Zonder de aanzet van een lieve vriendin en de zorg voor de documenten en de uitgave door de Stichting Nationaal Monument Kamp Amersfoort en de vriendschap van Annemiek van stichting “Hart voor Kamp Amersfoort” het geheugen van tante Nel, het geduld van mijn vrienden en de hulp van mijn dochter Els, was dit werk nooit van de grond gekomen! Het is een grote voldoening om dit document van de vergetelheid te kunnen redden en mijn ouders weer in het licht te kunnen brengen. Na zijn ontsnapping en zijn onderduiktijd is mijn Vader in Amsterdam weer in het verzet gedoken. Ik weet niet bij welke groep dat was. In 1943 was er weer contact met oude vrienden via wie hij onderduikadressen organiseerde. Zes weken na zijn medewerking aan de overval op de Weteringschans wordt hij opgepakt en neergeschoten waarbij hij zwaar gewond raakt in buik en heup. Op of omstreeks Dolle Dinsdag is hij afgevoerd en is er niets meer van hem vernomen. Dit document is tweeenzestig jaar oud. Enkele van de hoofdrolspelers kunnen -als ze het overleefden- nog steeds getuigen van wat er gebeurt als macht escaleert. Gelukkig hebben we een geweten. En kunnen we het weten.