Hoofdstuk 13 700 - 739 voor Christus
Schema 20 Het sabbats- en jubeljaar van 709/708 v. Chr.sleuteljaar! Het jaar 709 is een sleuteljaar en navigatiepunt in deze reconstructie. Nergens is namelijk de Bijbel duidelijker omtrent de viering van een sabbats- en jubeljaar, dan in het 14de jaar der regering van koning Hizkia. Het is de profeet Jesaja die ons deze informatie geeft. Vanaf hoofdstuk 36 tot en met 39 verhaalt de profeet de gebeurtenissen van het veertiende jaar van Hizkia. In feite delen deze historische hoofdstukken het boek Jesaja in twee gedeelten. In hoofdstuk 36 zien we de beschrijving van het oprukken van Sanherib, de koning van Assur. Hoofdstuk 37 toont in het eerste gedeelte het gebed 157
van Hizkia en de belofte tot uitredding. In het tweede gedeelte lezen we dat de HERE God door de profeet Jesaja een teken geeft aan Hizkia d.m.v. de dubbele zegening die rustte op het zesde jaar voorafgaand op het sabbatsjaar. Jesaja 37:30 “En dit zal u het teken zijn; gij zult dit(het sabbatsjaar) jaar eten wat vanzelf opkomt en in het tweede jaar wat nawast; maar zaait in het derde jaar en oogst, plant wijngaarden, en eet de vrucht daarvan...”
Daarna zien we op het einde van hoofdstuk 37 dat de Engel des HEREN tegen de belegerende Assyriërs uittrekt en 185.000 soldaten slaat waarop het 158
Assyrische leger zich terugtrekt. Hoofdstuk 38 handelt over de dodelijke ziekte en genezing van Hizkia waarna zijn leven met 15 jaar verlengd wordt. In hetzelfde hoofdstuk zien we dat de HERE God weer een teken aan Hizkia geeft door de schaduw van de zon op de trap van Achaz tien treden te laten teruggaan. Een Velikovskyaans verband ligt hier weer voor de hand. Een catastrofe van kosmische aard trof in 709 voor Christus de planeet aarde! En ten laatste: in hoofdstuk 39 zien we een gezantschap van de koning van Babylon Merodach-Baladan in Jeruzalem aankomen. De Bijbelse MerodachBaladan als koning van Babylon past alleen in dit gereviseerde plaatje met Hizkia’s veertiende jaar in 709 v.Chr. De jaartallen van Thiele plaatsen de koning van Babel op de dool, aangezien de regeringsjaren van Merodach-Baladan volgens de canon van Ptolemeus van 721 tot 709 voor Christus gaan. Ik kom nu nog even terug op het sabbats- en jubeljaar van 709/708 v.Chr. Jesaja hoofdstuk 37:30 leert: “ge zult dit jaar eten wat vanzelf opkomt en in het tweede jaar wat nawast”. Dit vers maakt duidelijk dat we met een sabbatsjaar gevolgd door een jubeljaar te maken hebben! Tevens zien we in dit Schriftgedeelte dat de HERE God 159
inderdaad ook het zesde jaar dubbel zegende. Wanneer in hoofdstuk 36 de maarschalk van Assyrië voor de poorten van Jeruzalem verschijnt, merken we uit zijn woorden van de verzen 16 en 17 dat het land Israël inderdaad zeer vruchtbaar was.
Dat 709 voor Christus als veertiende jaar van Hizkia betwistbaar is, is duidelijk. De jaren 709/708 hebben we bekomen door consequent terug te tellen vanaf de historische sabbatsjaarvieringen uit de eerste eeuw voor Christus. Telkens hebben we historische gebeurtenissen kunnen vastpinnen d.m.v. sabbatsjaarvieringen door het joodse volk. Het jubeljaar van 27/28 na Christus past ook volledig in dit schema. Ik geloof persoonlijk dat door het hanteren van deze sabbats- en jubeljaar cyclus als navigatiepunten de donkere achtste eeuw voor Christus chronologisch gereviseerd kan worden. 160
De koningen van Juda en Israël Aangezien we het 14de jaar van Hizkia met het sabbats- en jubeljaar van 709/708 verankerd hebben, en in Juda toen van de maand Tishri af een nieuw jaar begint, merken we dat Hizkia’s 14de jaar van 710 tot 709 verloopt. De regeringsjaren van Hizkia zijn in de Bijbel verankerd met de regeringsjaren van de laatste koning van het tienstammenrijk Hosea ten tijde van de belegering van Samaria door de Assyriër Salmaneser V. 2 Koningen 18:9-10 “In het vierde jaar van koning Hizkia - dat is het zevende jaar van Hosea, de zoon van Ela, de koning van Israël- trok Salmaneser, de koning van Assur, op tegen Samaria en sloeg het beleg ervoor. Men nam het in na verloop van drie jaren; in het zesde jaar van Hizkia- dat is het negende jaar van Hosea, de koning van Israël- werd Samaria ingenomen.”
161
En vanuit het opzicht van het tienstammenrijk zien we dat Hizkia koning werd in het derde jaar van Hosea127. Dat betekent dat de Bijbel hier heel duidelijk leert dat het tweestammenrijk Juda te dien tijde met troonjaren werkte. Dus 724/723 was het troonjaar van Hizkia en 723/722 zijn eerste regeringsjaar. Hizkia’s troonjaar was dan ook het stervensjaar van zijn vader Achaz die zestien jaar regeerde. U hebt al gemerkt dat door de verankering van Hizkia’s veertiende jaar met 710/709 het jaar van de val van Samaria eveneens op de tijdsbalk naar het voorjaar van 717 verschuift. Dit heeft uiteraard consequenties voor de Assyrische koningslijsten die we in dit hoofdstuk nog zullen behandelen. Eerst een overzicht van hoe de lijn van de koningen van Juda en Israël op schema 20 verloopt: Juda 724/694 Hizkia 2 Kronieken 29:1 738/722 Achaz 2 Koningen 16:1-2 755/739 Jotham 2 Kronieken 27:1-8 Israël 726/717 735/726 755/735
Hosea (alleenheerser) 2 Koningen 17:1 Hosea (als vazal van Assyrië) 2 Koningen 15:30 Pekah 2 Koningen 15:27
Hizkia’s regeringsjaren zijn dus stevig op onze tijdsbalk verankerd. Hij is twee jaar co-regent met zijn vader Achaz geweest! Tot die slotsom komen we wanneer we het eerste jaar van Hosea van het 127
2 Koningen 18:1 162
tienstammenrijk verankeren met het twaalfde jaar van Achaz zoals het bijbelboek 2 Koningen leert. Zodoende wordt Achaz’ troonjaar het jaar 739/738. In de loop van dat jaar volgde hij zijn vader Jotham op, die er dan 16 regeringsjaren had opzitten. Voor koning Hosea van Israël zijn op ons schema duidelijk twee regeringsperioden aangeduid. De eerste periode van 735 tot 726 v.Chr. als vazal van de Assyrische koningen en daarna een periode van onafhankelijkheid tot 717 v.Chr. Tot die bevinding komen we in 2 Koningen 15 :30 : “En Hosea, de zoon van Ela, smeedde een samenzwering tegen Pekah, de zoon van Remalia; hij sloeg hem dood en werd koning in zijn plaats in het twintigste jaar van Jotham, de zoon van Uzzia...” Het twintigste jaar moet hier verstaan worden als twintig jaar nadat Jotham de troon in Juda besteeg! Want eerder hebben we reeds gezien dat Jotham slechts zestien jaar regeerde. Het sterfjaar van Pekah was dus 735 v. Chr. Hij regeerde 20 jaar en dus besteeg hij de troon in 755 v. Chr. Meer over Pekah volgt er in het volgende hoofdstuk. De koningen van Assyrië SALMANESER V In het Assyrisch betekent de naam Salmaneser: (de afgod) Sjoelmanoe is de eerste. Volgens mijn revisie neemt Salmaneser V de scepter van Tiglath Pileser over in het jaar 735 v. Chr. Het was een jaar waarin een kosmische catastrofe plaatsvond. De gangbare geschiedschrijving geeft Salmaneser de jaren 726/721 163
© Louvre. Sargon II de geschiedenisvervalser. Volgens de Bijbel was Salmaneser de veroveraar van Samaria en verantwoordelijk voor de wegvoering van de tien stamman van Israël. 164
v. Chr., of een regeringsduur van slechts vijf jaar, waarvan hij drie jaar doorbrengt met de belegering van Samaria. Ook identificeert de orthodoxie hem met Ululai die tijdens dezelfde periode op de troon van Babylon zat. Hierna een gedeelte van de Ptolemeuscanon voor de nu behandelde tijdsperiode: Nabonassar Nabu nadin zir Ukinzer, Pulu Ululai Merodach Baladan Sargon II
747/733 733/731 731/726 726/721 721/709 709/704
Volgens het hier geboden variant is er geen enkele reden om de moeilijke identificatie met Ululai te zoeken. We kunnen gerust Ululai de troon van Babylon laten. Hoogstwaarschijnlijk volgde Salmaneser de politiek van zijn voorganger Tiglath Pileser die met een schatplichtig Babylon vrede nam. Salmaneser staat bij naam in de Bijbel vermeldt! Hij is degene die volgens het Bijbelbericht Samaria drie jaar belegerde en daarop de bevolking in ballingschap wegvoerde. "…Tegen hem trok Salmaneser, de koning van Assur, op; ….trok door het gehele land, rukte op naar Samaria en belegerde het drie jaar. In het negende jaar van Hosea nam de koning van Assur Samaria in; hij voerde Israël in ballingschap naar Assur en deed hen wonen in Halah, aan de Habor, de rivier van Gozan en in de steden der Meden..'" II Koningen 17:1-6
165
Assyrische bronnen leren echter dat Sargon II, de opvolger van Salmaneser V, de wegvoering van de tien stammen voor zijn rekening neemt. Aangezien ik fundamenteel aan de Bijbel vasthoud, staat het voor mij historisch vast dat Salmaneser voor deze daad verantwoordelijk is en niet Sargon. De Bijbel ontmaskert Sargon hier als een grove leugenaar en geschiedvervalser en toont nogmaals aan dat niet alles wat de Assyriërs verkondigden waarheid is! Over de periode die we nu behandelen is niet bijster veel geweten. Veel wordt door de orthodoxie speculatief ingevuld. Zo een voorbeeld is de geforceerde invulling dat het Shamarain, van de Eponiemenlijsten, Samaria zou zijn. De Assyriologen zijn namelijk van mening, dat er een verwijzing naar de belegering van Samaria in de Eponiemlijsten staat. Tijdens de eponiemenjaren van Mahde, Assurishmeani en Salmaneser wordt er gewag gemaakt van een campagne tegen Shamarain. Hoewel deze plaatsnaam afwijkt van het Assyrische Samerinaja, heeft men toch voor de identificatie van Shamarian voor Samaria gekozen. Tegen deze identificatie spraken al eerder historici met grote naam zoals o.a. Albright128. Shamarain of beter Shabarain is te identificeren met Sibraim terwijl Samaria Samerena of Samarinaja blijft. Ik heb al aangetoond dat er in de eponiemenlijsten hiaten voorkomen en dat niet elke eponiem voor een jaar staat. Tiglath Pileser III en Sargon II waren usurpators die verantwoordelijk waren voor het 128
Merrill F. Unger, Israel and the Aramaeans of Damascus, Chapter X, voetnoot 33 166
herschrijven van de geschiedenis van Assur. Beiden namen historische gebeurtenissen voor hun rekening die in feite anderen toebehoorden. Sargons naam betekent: de legitieme koning, wat al achterdocht opwekt. We hebben gezien dat hij de geschiedschrijving betreffende de wegvoering van Israël vervalste. Ook andere feiten van de regeringsperiode van Salmaneser zijn op deze manier hoogstwaarschijnlijk vervalst. Een ander voorbeeld is de belegering van Tyrus in Fenicië gedurende vijf jaar door Salmaneser. Het is Flavius Josephus die ons dit wapenfeit van Salmaneser doorgeeft. Deze historicus leert dat Salmaneser na de val van Samaria een beleg van Tyrus begon dat vijf jaar zou duren! Bevrijd van de limmulijsten en hun interpretatie kunnen we de gegevens van Josephus historisch hanteren en invoegen. "De koning van de Assyriërs ontketende een oorlog tegen geheel Syrië en Fenicië. De naam van die koning staat vermeld in de oude documenten van de Tyriërs. Hij ondernam namelijk een veldtocht tegen Tyrus toen Eluleüs in die stad koning was. Er wordt ook melding van gemaakt door Menander, de kroniekschrijver die de oude documenten van de Tyriërs in het Grieks heeft vertaald. Hij schrijft het volgende: En Eluleus, die ze Pyas noemden, regeerde zesendertig jaar. Nadat de inwoners van Cyprus zich van hem afgescheiden hadden, was hij de zee op gevaren, en had hij hen weer aan zich gebonden. Tijdens zijn regering ontketende Salmaneser, de koning van Assyrië een oorlog tegen geheel Fenicië. Na met iedereen vrede te zijn overeengekomen, trok hij zich weer terug. Sidon en 167
Arke en Oud-Tyrus en tal van andere steden die zich aan de koning van Assyrië hadden overgegeven, scheidden zich af van de Tyriërs. Maar omdat de Tyriërs zich niet onderworpen hadden, keerde de koning zich opnieuw tegen hen, waarbij de Feniciers zijn strijdmacht aanvulden met zestig schepen en achthonderd roeiers. De Tyriërs voeren tegen deze vloot uit met twaalf schepen, en nadat ze de vijandelijke vloot hadden uiteengedreven maakten ze ongeveer vijfhonderd krijgsgevangenen. Als gevolg daarvan werd alles duurder in Tyrus. Toen hij was opgebroken, had de koning van de Assyriërs wachtposten bij de rivier en bij de waterleidingen geposteerd, die moesten verhinderen dat de Tyriërs water konden halen. Dat duurde vijf jaar. De Tyriërs hielden vol doordat ze water dronken uit putten die ze gegraven hadden. Dat is wat er in de oude documenten van de Tyriërs geschreven staat met betrekking tot Salmaneser, de koning van de Assyriërs." Joodse Oudheden Ant. Boek IX, xiv, 1 Ook het feit dat de Bijbel vermeld dat Salmaneser sommigen van de tien stammen in de steden der Meden liet wonen, toont aan dat Salmaneser ook naar het oosten toe zijn gebied uitgebreid had en over de Meden zeggenschap had. Volgens mijn revisie regeert Salmaneser minstens 25 jaar. Vanuit de Bijbel weten we dat de Assyriërs gezamenlijk regerende koningen kenden: "…In die tijd zond koning Achaz het verzoek tot de koningen van Assur om hem te helpen.." 2 Kronieken 28:16
168
Ten tijde van het hulpverzoek van Achaz zat dus meer dan een vorst op de troon van Assur. In mijn model waren dit Tiglath Pileser III en Salmaneser. Ook Sargon heeft aanvankelijk de troon met Salmaneser gedeeld en is verantwoordelijk voor het laten verdwijnen van historische gegevens betreffende zijn voorganger. Ik geloof dan ook dat de Eponiemenlijsten hiaten bevat. Er is een hiaat van ruim acht jaar, dat in de Eponiemlijsten verdwenen is. Verantwoordelijk voor deze geschiedvervalsing is naar mijn mening Sargon II. Ook de regeringsduur van de Tyreense vorst Eluleüs van 36 jaar past alleen als we hiaten aannemen. Eluleüs wordt, na de dood van Sargon in 704 v. Chr., vervangen door Ethbaal II, Vanaf deze datum gerekend arriveren we in 740 v. Chr., voor zijn eerste regeringsjaar. De voorganger van Eluleus was Hiram of Hiru um mu waar Tiglath Pileser naar verwijst. SARGON II "In het jaar, toen de veldmaarschalk naar Asdod kwam, gezonden door Sargon, de koning van Assur, en hij tegen Asdod streed en het innam; - te dien tijde sprak de HERE door Jesaja, de zoon van Amoz: Ga en maak het grove kleed los van uw lendenen en trek uw schoenen van uw voeten. En hij deed alzo en liep ongekleed en barrevoets. Toen zeide de HERE: Zoals mijn knecht Jesaja ongekleed en barrevoets gelopen heeft drie jaar lang, tot een teken en een zinnebeeld aangaande Egypte en Ethiopië, zo zal de koning van Assur de gevangenen van Egypte en de ballingen van Ethiopië, jongen en ouden, wegdrijven, ongekleed en barrevoets en met 169
ontblote achterdelen, een smaad voor Egypte. Dan zullen zij verslagen en beschaamd wezen om Ethiopië, hun toeverlaat, en om Egypte, hun trots; en de inwoners van dit kustland zullen te dien dage zeggen: Zie, zo gaat het met hen, op wie wij ons verlaten hebben, tot wie wij om hulp vluchtten om gered te worden van de koning van Assur; hoe zullen wij dan ontkomen?" Jesaja 20:1-6
Het is in het hiervoor geciteerde Bijbelgedeelte van de profeet Jesaja dat Sargon bij naam genoemd wordt. In de Bijbelboeken Koningen en Kronieken wordt Sargon niet bij naam vermeldt, maar vinden we enkele malen 'koningen van Assur' in het meervoud vermeld. De Bijbel leert dat in Assur, gedurende deze periode, de troon door meer dan een koning gedeeld werd. Sargons voorganger en coregent was Salmaneser V. Aan Salmaneser was hij, 170
volgens de Bijbel, aanvankelijk ondergeschikt. Dit is een gegeven dat echter niet uit Sargon’s annalen blijkt. Integendeel, Sargon claimt de verovering van Samaria en de wegvoering in ballingschap van het tienstammenrijk voor zichzelf. Door het opgeven van de verkorte koningslijst van Juda en Israël van Thiele, en de herschikking van deze koningen op basis van de sabbatsjaar – en jubeljaartelling, valt de belegering en inname van Samaria nu in het jaar 720/717 voor Christus. De regeringstijd van Sargon II laat zich aan de hand van de Babylonische Ptolemeus canon juist vaststellen. Waar men bij Tiglath Pileser en Salmaneser nog een en ander als een postulaat moet behandelen wordt in het licht van de Babylonische canon veel duidelijk. Ditmaal staat de koning van Assur exact met naam in de canon. Geen synoniemen maar klaar en duidelijk Sargon. Hierna het relevante gedeelte van de canon: Nabonassar 747/733 Nabu nadin zir 733/731 Ukinzer, Pulu 731/726 Ululai 726/721 Merodach Baladan 721/709 Sargon II 709/704 De jaartallen van de Babylonische canon acht ik vooral betrouwbaar door de sleuteljaren die we met de Judese koningslijst hebben. Het 37ste jaar van de ballingschap van Jojachin is gelijk aan het laatste jaar van Nebukadnezzar met diens opvolging door Evil Merodach in 562 v. Chr. Dit jaar is bovendien een jubeljaar volgens de berekening van Whiston.
171
Kaart 7. ©The Macmillan Bible Atlas, 1977 – bewerkt door de auteur. Volgens de canon zat Sargon voor een korte tijd op de troon van Babylon van 709 tot 704 v. Chr. Daarvoor hadden we voor een periode van twaalf jaar 172
Merodach Baladan op de troon van Babylon. Uit de annalen van Sargon weten we dat er gedurende diezelfde periode strijd tussen hem en Merodach Baladan was. Sargon stelt in zijn geschriften, die hij op de muren van zijn paleis heeft nagelaten, dat Merodach Baladan twaalf jaar tegen de wil van de goden koning over Babylon is geweest. Wat het einde van Merodach betreft zijn er verschillende versies in de verschillende Assyrische annalen voorhanden. Een tekst luidt dat hij gevangen genomen werd, in een ander fragment smeekt Merodach om genade en in een derde versie loopt hij van het slagveld weg en kan ontsnappen. Het is de laatste versie die historisch correct is. De Bijbel verhaalt namelijk dat Merodach Baladan bij Hizkia in Jeruzalem in 709 v. Chr. op bezoek ging. De historische periode van twaalf jaar uit de vele annalen van Sargon, klopt en past volledig in de hier geleverde revisie. Volgens het variant van Thiele daarentegen, hebben we een Babylonische koning op de dool! Bij Thiele is het veertiende jaar van Hizkia namelijk 701 v. Chr., acht jaar na de verwijdering van Merodach van de troon van Babylon. Sargon begint zijn regering dus in 721 v. Chr. Het einde van zijn regering duidden is moeilijker maar zal ik trachten in het vervolg van dit hoofdstuk te plaatsen. Sargon of Sharru kin in het Assyrisch was een usurpator. Vanuit de Bijbel weten we dat hij geen alleenheerser was maar de troon met andere deelden. Aanvankelijk met Salmaneser en later met zijn zoon Sanherib. Bij de belegering van Jeruzalem in het veertiende jaar van Hizkia in 709 v. Chr. zat er bijvoorbeeld meer dan een koning op de troon in Assur. 173
"Na deze gebeurtenissen, waarin Jehizkia's trouw bleek, rukte Sanherib, de koning van Assur, op. Hij trok Juda binnen …… en zeide: Waarom zouden de koningen van Assur bij hun komst zoveel water vinden…" 2 Kronieken 32:1-4 In het bovenvermelde citaat staat er 'koningen' in het meervoud vermeldt maar was het Sanherib, de zoon van Sargon, die de belegering van Jeruzalem doorvoerde. Sargon was dat jaar met zijn leger nabij Babylon. De Assyriërs hadden duidelijk tijdens deze periode wederom meer dan één leger! Zo ook tijdens het eerste militaire optreden van Sargon in 720 v. Chr. Deze campagne loopt gelijk met het oprukken van Salmaneser naar Samaria. We kunnen ons voorstellen dat bij Megiddo de legers zich splitsten. Salmaneser trok naar Samaria voor een belegering die drie jaar in beslag zou nemen en Sargon rukte op naar Asdod, Gaza en Raphia. Nabij deze laatste plaats werd slag geleverd met het leger van Egypte onder leiding van Sibu. Deze Sibu, wat een Assyrische versie van een Egyptische naam is, is dezelfde als de in de Bijbel genoemde farao So, op wie de laatste koning van het tienstammenrijk Hosea voor uitkomst vertrouwde. Sibu en So zijn ook dezelfde als de farao Sethoos die Herodotos129 voor deze periode als farao over Egypte duidt. Het is in dit stadium eenvoudig om het Bijbelcitaat van de profeet Jesaja, waar ik dit artikel mee begonnen ben, te dateren. De inname van Asdod gebeurde in 720 v. Chr. Dat jaar liep de profeet al voor een periode van drie jaar als teken van 129
Boek 2, 141 174
de HERE God barrevoets door Juda. Dit brengt ons in 722 v. Chr. voor het begin van deze bijzondere bediening. Dit jaar zag een kosmische catastrofe! Ik heb een cyclus van rampen met intervallen van dertien jaar aangetoond. Met een onderbreking rond het ontstaan van de Olympische Spelen in 776 v. Chr. gebeurden er rampen in de jaren 860, 843, 830, 816, 803, 790, 761, 748, 735, 722, 709 en 697 voor Christus. Ik neem aan dat Sargon ooggetuige van drie catastrofes is geweest. Volgens de chronologische gegevens, die we uit het voorgaande kunnen afleiden, heeft Sargon 35 jaar geregeerd waarna Sanherib de scepter overneemt. De gangbare Assyriologie volgt deze redenering niet en laat Sargon eindigen in 704 v. Chr. De verschillende bronnen spreken elkaar ook hier tegen. Volgens de ene theorie werd Sargon in zijn paleis vermoord en volgens een andere stierf hij een obscure dood op een slagveld in noordwestelijk Iran tegen een weinig bekende volkstam. Persoonlijk meen ik dat Sargon zijn vijfendertig jaar heeft uitgedaan. Het grootste gedeelte van deze tijd verbleef hij in zijn nieuwe hoofdstad Dur Sharrukin, dat hij noordelijk van Nineveh had opgericht. Zijn zoon en co-regent Sanherib verblijft vermoedelijk vanaf 704 v. Chr. in Assur en nog later in Nineveh. We vinden negentien eponiem vermeldingen, zij het heel summier, aan het begin van de regering Sargon. Daarna werd er niets meer opgetekend. In 720 v. Chr. marcheerde hij tegen Tabala, luidt het korte eponiembericht. In werkelijkheid voerde deze campagne Sargon daarna tot aan de grens met Egypte. Daarvoor versloeg hij een coalitie van KleinAziatische vorsten die zich door de farao van Egypte, 175
So, hadden laten verleiden tot een opstand tegen Assur. Bij de stad Karkar werd slag geleverd en het leger van Jaubidi van Hamath, die de coalitieleider was, verslagen. Deze overwonnen koning werd levend gevild tot afschrikking voor de overige ontrouwe vazallen. Het eponiem van 719 v. Chr. heeft als vermelding dat het fundament van de tempel van Nergal opgebroken werden.
Vermoedelijk was Sargon dat jaar in het land. Het eponiem van 718 v. Chr. heeft als commentaar: Tegen Mannai. Dit gebied lag in het noorden van Assur en zuidelijk van het Urmiameer. Dit gebied was eerder door de koning van Urartu ingenomen. Hier zou Sargon drie jaar campagne voeren. Het eponiem van 717 v. Chr. heeft als (fragmentarisch) commentaar: … districten werden ingericht. Vermoedelijk gebeurde dit in het jaar daarvoor
176
onderworpen gebieden. Het eponiem van 716 v. Chr. heeft als (fragmentarische) vermelding:… Musasir van Haldia. Voortgaande op de eponiemvermeldingen kunnen we vaststellen dat terwijl Salmaneser de belegering van Samaria doorvoert van 720 tot 717 v. Chr., Sargon ver weg in het noorden tegen Urartu en hun bondgenoten strijd. Musasir was een belangrijke bergstad. Het volgende eponiem van 715 heeft als vermelding (weer fragmentarisch): groot … in Elippa. Weinig zeggende woorden die, moesten we de andere annalen van Sargon niet hebben, ons niet wijzer zouden maken. In 715 v. Chr. ontving Sargon namelijk schatting van de farao van Egypte(Musri): Piru. De naam Sibu of Sibe is intussen geschiedenis en vermoedelijk betekent het Assyrische Piru alleen maar farao. Wanneer Sargon in zijn elfde jaar, in 711 v. Chr., volgens zijn annalen, opnieuw naar Asdod oprukt, zat er toen een Ioniër op de troon, die bij de nadering van Sargon naar Libië vluchtte. "…veroveraar van Samaria (Sa mir i na) en van het gehele (land van) Israël … vernietiger van Asdod (en) Shinuhti, die de Grieken (Jamanu) greep die (leven op de eilanden) in de zee, zoals vissen, die 177
Kasku vernietigde, gans Tabali en Cilicië, en Midas (Mi ta a), de koning van Musku (Phrygië) wegjoeg, die Musur (Mu su ri) in Rapihu versloeg, die Hannu, koning van Gaza, tot schatting opdroeg, die de zeven koningen van het land Ia, een district op Cyprus onderwierp.." Het eponiem voor zijn elfde jaar heeft als commentaar: Tegen Markassa. De daaropvolgende veldtocht in 710 v. Chr. was tegen Bel Zeranid de koning van Kish. Tijdens deze jaren deelt hij de troon met zijn zoon Sanherib.
Sanherib op een troon voor zijn tent in het bivak bij Lachis. De verovering van Lachis wordt in spijkerschrift op dit reliëf vermeld. Volgens de revisie van de auteur vindt deze gebeurtenis in 709 v. Chr. plaats tijdens zijn derde veldtocht.
178
SANHERIB Tot deze slotsom komen we door met de Bijbelse geschiedschrijving rekening te houden. In 709 v. Chr., het veertiende jaar van Hizkia van Juda, wordt Jeruzalem namelijk door Sanherib belegerd maar moet deze Assyrische heerser verslagen afdruipen. Voor de verankering van Sanherib op de tijdsbalk opteer ik voor zijn derde campagne in Juda en Filistea. De eerste veldtocht van Sanherib laat ik gelijk lopen met de actie van Sargon tegen Bel Zernaid in 710 v. Chr. Met twee legers maakten de Assyriërs een einde aan de macht van Merodach Baladan in de regio. Nog hetzelfde jaar, na het met succes afsluiten van de campagne tegen Merodach Baladan verbonden met troepen uit Elam, begint Sanherib met zijn tweede campagne tegen het land van de Cosseans en het land van de Yasubigallai. 179
Van Sanherib’s derde veldtocht hebben de archeologen een prismastele gevonden. Deze buitenbijbelse bron verwijst naar Hizkia als koning van Juda die echter de Assyrische belegering doorstaan heeft, want Sanherib schrijft hoe hij Hizkia als een vogel in een kooi opgesloten had.
180
Deze gebieden worden in de bergen oostelijk van Babylon op de kaart gezocht. Het jaar daarop in 709 v. Chr. vinden we Sanherib in het westen voor de poorten van Jeruzalem met een belegering die voor de Assyriërs slecht afloopt. Van Sanherib’s derde veldtocht hebben de archeologen een prismastele gevonden. Deze buitenbijbelse bron verwijst naar Hizkia als koning van Juda die echter de Assyrische belegering doorstaan heeft, want Sanherib schrijft hoe hij Hizkia als een vogel in een kooi opgesloten had. Tijdens deze jaren deelt hij de troon met zijn vader Sargon. Tot deze slotsom komen we door met de Bijbelse geschiedschrijving rekening te houden. Sanherib’s regering loopt tot 682 v. Chr. waarna zijn zoon Essarhaddon, weer volgens de Ptolemeüscanon, de scepter overnam.
Een andere periode van co-regentschap hadden we, zoals al gezien, aan het begin van Sargons optreden. Na de val van Samaria in 717 v. Chr. volgt de belegering van Tyrus gedurende vijf jaar. Het is Salmaneser V die, volgens de werken van Josephus, 181
deze belegering uitvoert. Tijdens deze periode is Sargon vooral actief tegen Urartu en Medië. Sanherib nummert zijn veldtochten, maar linkt echter ze niet aan zijn regeringsjaren wat duidt op zijn coregentschap met Sargon II ten tijde van zijn veldtochten. In 709 voor Christus - het veertiende jaar van koning Hizkia van Juda - greep dus de invasie door Sanherib, de koning van Assyrië, plaats. Volgens de conventionele jaartelling vond de belegering van Jeruzalem door Sanherib in 701 v. Chr. plaats. Een verschil van acht jaar op mijn tijdsbalk zodat de regeringsjaren van Sanherib verder de tijd ingaat. 701 v. Chr. is het sleuteljaar voor Thiele waaraan hij de Judese koningslijst gelinkt heeft! Daarenboven leert de Bijbel dat de koningen van Assyrië co-regentschappen kenden. Dus dat meer dan één koning tegelijkertijd over Assyrië heerste. De Khorsabad- en Eponymlijsten houden hier geen rekening mee. In dit Bijbelse model past ook Assur Uballit die als derde heerser met farao Achnaton tijdens deze periode correspondeerde. SANHERIB & Tiglath Pileser I Er is een verklaring130 van Sanherib, die stelt dat er 418 jaar waren tussen zijn regering (713/682 v. Chr.) en die van Tiglath Pileser I. Wanneer men de gangbare chronologie hanteert, klopt deze verklaring van Sanherib niet. Toegepast echter op mijn 130
Assyrian Kings from Adasi to Assur Dan II (synthesized from Synchronistic Chronicle, Meissmer’s list, and corrected to the Khorsabad List) as quoted by Courville 182
herziening zijn er exact 418 jaar tussen Sanherib en Tiglath Pileser I. Schema 30 laat het begin van de regeringsperiode van Tiglath Pileser I zien! De koningen van Egypte Dit hoofdstuk zet ik eerst verder met de 25ste Ethiopische dynastie. In het vorige hoofdstuk zagen we dat de regering van Tirhaka door een Apis-stier stele met de regering van Psamtik I verankerd was. Zo zien we dat op schema 20 het eerste jaar van Tirhaka als farao van Egypte 702 v.Chr. was. Daarvoor vinden we zijn regeringsjaren als farao van Ethiopië. Zijn zesde jaar was het 14de jaar van Hizkia van Juda. In 709 v.Chr., het Velykovskiaanse rampjaar, vond voor de vernietiging van het Assyrische leger voor de poorten van Jeruzalem de slag van Elteke plaats tussen de legers van Egypte en Assyrië. Een slag die de Assyriërs gewonnen hebben. De Bijbel131 noemt Tirhaka bij naam als de koning van Ethiopië die in bondgenootschap met Hizkia tegen de Assyriërs optrok maar geen uitredding bracht. Tirhaka is zodoende als farao van Ethiopië met het 14de jaar van Hizkia verbonden. Verder regeerde Tirhaka in co-regentschap met Sjabaka en Sjebitkoe. De Kawa stele maakt dit duidelijk. Deze inscriptie leert dat het 6de jaar van Tirhaka gelijk was aan het 15de jaar van Sjabaka en het 3de jaar van Sjebitkoe. Het derde jaar van Sjebitkoe132 zag een ongewoon hoge Nijlwaterstand in de maand april, de enige die tijdens zijn bewind genoteerd werd, en deze hoge 131 132
Jesaja 37:8-13 Verburg, Farao nagerekend - hoofdstuk II, 40 183
waterstand zou als een gevolg van de kosmische catastrofe van 709 v.Chr. verklaard kunnen worden. Ik gebruik het jaar 709 v.Chr. als een ankerpunt om de koningen van Ethiopië op de tijdsbalk te rangschikken. De voorganger van Sjabaka was Pianchi die in zijn 21ste jaar een invasie vanuit Nubië naar de Nijldelta leidde. Deze veldtocht gebeurde één jaar na de catastrofe van 735 v.Chr. Herodotos heeft het in deze periode steeds over een Ethiopische koning met de naam Sabakoos133, die het zowel Psammetichos als zijn voorganger Anysis moeilijk maakt gedurende een periode van vijftig jaar. Diodorus van Sicilië, een andere belangrijke historicus uit de eerste eeuw voor Christus, schrijft dat vier Ethiopische farao’s over Egypte geheerst hebben en dit gedurende een periode van 36 jaar, alhoewel hij schrijft dat dit heersen met intervallen gebeurde. Dit bericht bevestigt de gegevens die we van Herodotos hebben. Zoals eerder meegedeeld ga ik er vanuit dat Herodotos gelijk had met zijn opgave van de koningen van Egypte en zet nu mijn studie verder ter identificatie van de namen van Herodotos. De XXVIste dynastie leverde tot nu toe geen enkel probleem aangezien Herodotos hier door de Egyptologen aangenomen wordt. Voor de goede orde geef ik hierna nogmaals een opgave van Herodotos’ koningslijst: Herodotos Boek 2: herziene chronologie: 1. Amasis XXVI Amasis 2. Apriës XXVI Apriës 133
Herodotos Boek 2, 137 184
3. Psammis 4. Neko 5. Psammetichos 6. 12 Koningen 7. Sabakoos 8. Sethoos 9. Anysis
XXVI Psammis XXVI Necho 2 XXVI Psamtik I XX Ramessieden XXV Ethiopische periode Pianchi t/m Tirhaka XVIII Amonhotep IV XXIV Tefnacht
Met de 25ste dynastie van Manetho die met Sabakoos van Herodotos geïdentificeerd werd, maak ik nu de verbinding naar de 24ste dynastie. Twee farao’s was deze dynastie rijk namelijk Tefnacht en Bokchoris. De Sothis-lijst geeft Bokchoris een totaal van 44 regeringsjaren. Het tweede jaar van Sjabaka wordt door een Apis-stele verbonden met het zesde jaar van Bokchoris. Deze laatste farao wordt trouwens door Sjabaka gedood en is chronologisch hierdoor verankerd. Tefnacht identificeer ik met de Anysis van Herodotos! Onze historicus134 schrijft dat Anysis blind was en dat het onder zijn bewind was dat de Ethiopiërs Egypte met een grote troepenmacht binnenvielen. Dit past volledig met de beschrijving van de invasie van Pianchi in het jaar 21 van diens regering, gereviseerd 734 v.Chr. Tefnacht vluchtte toen noordwaarts de delta in waar hij geruime tijd verbleef. Zijn opvolger Bokchoris werd later door Sjabaka vermoord. Herodotos gaat van Asychis over naar Sethoos als opvolger. Hij beschrijft Sethoos135 als de 134 135
Herodotos Boek 2, 137 Herodotos Boek 2, 141 185
opperpriester van Hefaistos en maakt hem een tijdgenoot van Sanherib van Assyrië, tegen wie hij ook moet strijden. De strijd vond plaats bij Pelousion, de gewone toegang tot Egypte, en Herodotos verhaalt hoe de Assyriërs moesten vluchten vanwege een muizenplaag die het Assyrische leger teisterde. Na de priesterkoning Sethoos136 verdeelden de Egyptenaren, volgens Herodotos het Rijk in 12 gewesten met 12 koningen die ieder hun gebied hadden. AMONHOTEP IV In 735 v. Chr. wordt Amonhotep IV tot co-regent met zijn vader Amonhotep III benoemd. Het is het jaar van een kosmische catastrofe, in een cyclus van dertien jaar. Een verklaarbare reden een co-regent te benoemen. Hij was de tweede zoon van Amonhotep III. Zijn broer was vroegtijdig gestorven en zo ging de kroon naar de zonderling Amonhotep IV. Hij ontpopte zich tot een tiran die alle tempels van Egypte’s goden sloot en een nieuwe religie invoerde. Geheel nieuw was ze niet want er is een scarab gevonden gedateerd van de regering van Thotmosis IV, zijn grootvader waar eveneens naar Aton, de nieuwe god verwezen wordt. In het 5de regeringsjaar brak Amonhotep IV met de gangbare godsdienst van Egypte. Van dan af laat hij zich Achnaton ‘dienaar van Aton’ noemen en vanaf het 6de jaar van zijn regering verhuist hij naar zijn nieuwe hoofdstad Achetaton. In Achetaton ontvangt hij in zijn 12de regeringsjaar hoogwaardig-heids bekleders uit heel 136
Herodotos Boek 2, 147 186
zijn rijk137. De ketter-koning ging zijn eigen weg, wat hem tot de meest gehate persoon in de geschiedenis van Egypte zou maken. De gelijkenis met de persoon van Cheops die Herodotos beschrijft is treffend. Achnaton kapte met de verstrengeling van het burgerlijke en godsdienstige gezag in Egypte. Zijn belangrijkste bouwwerk, naast zijn nieuwe hoofdstad, was de piramide te Giza, waar hij vanaf zijn 17de regeringsjaar aan de bouw ervan begint. Ik geloof dan ook dat hij vanaf dit jaar verblijf hield nabij Memfis. De piramide van Cheops symboliseert de religieuze cultuur van deze tijd; de zonnecultus. De piramide werd gezien als de stenen materialisatie van de zonnestralen, waarlangs de ziel van de farao naar de hemel kon opstijgen om herenigd te worden met de zonnegod Re. Achnaton leefde verder in dienst van zijn god. Van Achnaton is ook een hymne bewaard die hoogstwaarschijnlijk van Psalm 104 afkomstig 137
Donald B. Redford, Akhenaten – The Heretic King – Chapter 11 – Of Politics and Foreign Affairs 187
geweest is. Waar haalde Achnaton zijn inspiratie? Van de koningen van Juda met wie hij in correspondentie stond? Van zijn moeder Teje, de dochter van Joeja, een Aziaat en vermoedelijk Israëliet? Ten tijde van de regering van Amonhotep III en Achnaton zaten er Aziaten op hoge posten in Egypte. Zo is er Janammoe, een hoge staats functionaris, en Aper-el die vizier was. In deze laatste naam herkennen we in ‘El’ een Bijbelse naam van de HERE God. Aper-el zou dus een Israëliet geweest kunnen zijn. Belangrijk is dat hij naast vizier ook ‘vader van de godheid’ genoemd werd, wat hem op religieus gebied zeer belangrijk maakt. Tempelreliëfs die bewaard bleven maken duidelijk dat Achnaton, Aziatische soldaten als lijfwacht in dienst had. De historicus Herodotos geeft geen fraai beeld van Cheops weer, wanneer hij beschrijft hoe Cheops zijn dochter prostitueerde ter verkrijging van extra fondsen voor de bouw van zijn piramide. Wanneer men verder Velikovsky’s Oedipus bestudeerd is het fascinerend om te merken dat Achnaton blind is geweest. Op een muurreliëf van een tempel van Achnaton zien we geblinddoekte muzikanten afgebeeld. Voor de Egyptologen138 een axioma. In het licht van Velikovksky’s onderzoek zou het een soort solidariteit naar de farao toe kunnen voorstellen. Het verblinden als straf voor ongehoorzame vazallen139 zou ook vanuit de blindheid van Achnaton verklaard 138
H.-F. Van Aal, La Règne du Soleil Akhnaton et Néfertiti 1975 –blz 117 139 Donald B. Redford, Egypt, Canaan, and Israel in Ancient Times – blz 176 – The Egyptian Empire in Asia 188
kunnen worden. Wat rest is het beeld van een religieuze fanaat die als een gevolg van zijn activiteiten een wereldrijk te gronde richtte.
Dat Achnaton een despoot was blijkt uit een zogenaamde Amarna-brief van een Assyrische vorst, Assur Uballit. In deze brief beklaagt de Assyriër dat zijn afgezanten in de open zon op audiëntie hadden moeten staan. De Egyptoloog Donald B. Redford140 besluit dan ook zijn boek met het aanhalen van deze brief en komt tot de conclusie dat Achnaton een autocratische heerser was zonder kompassie voor zijn onderdanen of vazallen. Amarna, in centraal Egypte, is van maart tot november met een vuurzee te vergelijken. De zon is dan onbeschermd zijnde dodelijk en ver van helend. De heiligdommen van Achnaton bevonden zich in het open, zonder dak, zonder schaduw. De Assyrische delegatie moet in hun land teruggekeerd zijn met het bericht dat de farao van Egypte gek geworden was. Hij houdt zijn 140
Donald B. Redford, Akhenaten the Heretic king, hoofdstuk 15, blz 235. 189
vergaderingen en ceremoniën in de open zon en eist dat alle aanwezigen, staande in de hitte, toezien. De piramide van Cheops De bouw der piramiden hoort in mijn revisie thuis in de 8ste eeuw voor Christus! Wat was de reden voor hun bouw? Een vraag die moeilijk te beantwoorden valt maar waar ik toch een poging toe wil wagen. Vooreerst is het mogelijk dat zij als graftombe voorzien was, wat ik nochtans persoonlijk niet geloof. Het blijft fascinerend te weten dat de mummie van Achnaton nog steeds niet gevonden werd141! Moest in de toekomst in de Grote Piramide nog een geheime kamer gevonden worden met de mummie van Achnaton, dan wordt de schrijver dezer uiteraard beroemd. In afwachting daarvan geloof ik dat de piramide misschien wel als schuilkelder als bunker voorzien was. Deze periode werd namelijk - naar het onderzoek van Patten, wiens werk ik reeds eerder citeerde - geteisterd door de beruchte Mars-Venus interacties. De aarde is dan een paar keer door catastrofes gegaan die telkens bijna haar einde betekenden. Een andere reden tot bouw zou dan ook het bewaren van kennis geweest kunnen zijn. De piramide blijkt mathematisch ezien haast een wonder te zijn. Volgens de Egyptologen zou de piramide ten tijde van het Oude Rijk door farao Choefoe van de vierde dynastie gebouwd zijn! Een periode waarvan men nochtans weet dat er toen nog geen metalen gereedschap was dat hard genoeg was om steen te 141
Peter A. Clayton, Kroniek van de farao’s - hoofdstuk 18de dynastie 190
snijden. Een periode waarover men tevens twijfel heeft of de Egyptenaren het wiel wel kenden. Tijdens de periode van het Nieuwe Rijk of de 18de dynastie waren al deze werktuigen wel voorhanden!
Nabij het piramideplateau is een huis en villa van Toetanchamon opgegraven142. Een veelvoud van steles zijn eveneens gevonden; dit wijst op een veelvuldig bezoek van het Giza-gebied door achttiende dynastie koningen. Het verband gaat de conventionele Egyptologie voorbij. Wat nogmaals de ouderdom van de piramide betreft kunnen we bij Diodorus(Boek I,63) lezen dat de priesters van Egypte in de eerste eeuw voor Christus beweerden dat de piramide van Cheops nog geen duizend jaar oud was. Dit gegeven past alleen in mijn revisie. Diodorus wordt dan ook door de egyptologen niet au serieux genomen. De voetnoten van de vertalers van Diodorus zijn dan ook gevuld met correcties die de 142
Mark Lehner, The Complete Pyramids - Return to Giza... 191
gangbare egyptologie eer aandoen.
Doorsnede van de piramide van Cheops. Het vierkant grondoppervlak bedraagt ongeveer 220 meter per zijde. Met een hoek van 52° verheft de piramide zich tot een (oorspronkelijke) hoogte van 147 meter. De ingang ligt in het noorden, tegenover de poolster.Vanuit de koninginkamer werd er in 2002 AD onderzoek in de zogenaamde luchtschachten gedaan. Doorheen een eerder ontdekt deurtje in de zuidelijke luchtschacht werd met een steenboor een andere deur blootgelegd. Wat zich hier achter bevindt blijft een mysterie. JESAJA 19 De profetie van Jesaja aangaande Egypte krijgt met de herziening van de Egyptische koningslijst en vooral met de plaatsing van Achnaton in dit tijdsbestek echt zin. De datering van deze profetie is eenvoudig. De profeet Jesaja sprak deze woorden 192
tegen Egypte in het stervensjaar van Achaz (Jes. 14:15) in 722 v. Chr. uit. Drie jaar lang zou de profeet volgens hoofdstuk 20 tegen Egypte en Ethiopië getuigen. Schema 20 laat zien dat het stervensjaar van Achaz in het jaar 722 voor Christus was. Dit jaar zag een kosmische catastrofe. Hierna het betreffende Bijbelgedeelte. De verzen 1 tot en met 15 zijn historisch te duiden. De verzen 16 tot en met 25 die telkens met ‘te dien dage’ aanvangen, zijn nog toekomst en krijgen hun vervulling pas in de tijdsperiode kort voor het aanbreken van het Messiaanse Vrederijk. Jesaja 19:1 De Godsspraak over Egypte. Zie, de HERE rijdt op een snelle wolk en komt naar Egypte; dan beven de afgoden van Egypte voor Hem en het hart van Egypte versmelt in zijn binnenste. 2 Dan zal Ik Egyptenaren tegen Egyptenaren ophitsen, zodat ieder van hen strijdt tegen zijn broeder en ieder tegen zijn naaste, stad tegen stad, koninkrijk tegen koninkrijk; 3 en Egypte zal zijn bezinning verliezen en Ik zal zijn voornemen verijdelen. Dan zal men de afgoden vragen, de bezweerders, de geesten van doden en de waarzeggende geesten. 4 En Ik zal Egypte overgeven in de macht van een hardvochtig heer, en een gestreng koning zal daarover heersen, luidt het woord van de Here, de HERE der heerscharen. 5 Dan zal het water uit de zee verdrogen en de rivier zal drooglopen en opdrogen, 6 zodat de rivieren stinken, de Nijlarmen van Egypte leeglopen en droog worden, riet en biezen verwelken. 7 De vlakte langs de oevers van de Nijl, en alles wat bij de Nijl gezaaid is, verdroogt, verwaait en is niet meer. 193
8 De vissers zullen zuchten en treuren, allen die de angel in de Nijl uitwerpen; zij die het net over het water uitspannen, zullen verkwijnen. 9 De vlasbewerkers zullen beschaamd staan, evenals de linnenwevers; 10 en zijn steunpilaren zullen verbrijzeld worden, alle loonarbeiders zullen zielsbedroefd zijn. 11 Louter onverstandigen zijn de vorsten van Soan, de wijste raadslieden van Farao – een dwaze raad. Hoe kunt gij tot Farao zeggen: Ik ben een wijze, een zoon der koningen uit de voortijd? 12 Waar zijn zij dan, uw wijzen? Laten zij het u toch bekend maken, opdat men wete, wat de HERE der heerscharen over Egypte besloten heeft. 13 Verdwaasd zijn de vorsten van Soan, bedrogen de vorsten van Nof; zij die de hoeksteen zijner stammen zijn, leiden Egypte op een doolweg. 14 De HERE heeft hun een geest van bedwelming ingegoten, zodat zij Egypte op een doolweg leiden bij al wat het doet, zoals een beschonkene in zijn uitbraaksel tuimelt. 15 En Egypte zal geen werk hebben, dat door kop of staart, palmtak of riet, zou kunnen gedaan worden. Wanneer we schema 20 bestuderen zien we dat het jaar 722 als een breuklijn doorheen de verschillende Egyptische koningshuizen loopt. De Nijldelta is tijdens deze periode als een lappendeken van verschillende koningshuizen, die elkaar in het jaar 722 v. Chr. naar de nek vliegen. De profeet Jesaja heeft het over de vorsten (in het meervoud) van Nof en Zoan. Dit zijn Hebreeuwse namen voor Memfis en Tanis. De 22ste dynastie had haar hoofdplaats in 194
Tanis maar ook de farao’s Amaes en Stephinates van de jonge 26ste dynastie hadden er hun residentie. In Memfis zat de 24ste dynastie, maar ook de 18de dynastie onder Amonhotep III en IV die naast Thebe, in Memfis een residentie hadden. De Ethiopiër Shabaka brengt in 722 v. Chr. een einde aan de 24ste dynastie en doodt Bokchoris. Ik merkte al eerder op dat ik meen dat de Ethiopiërs of Nubiërs de geallieerden van Amonhotep III en IV waren. Ik stel ze mij als een soort aanvalshond van Amonhotep IV voor. De orthodoxe Egyptologie verwijst naar de aanwezigheid van Nubische troepen in Klein-Azië ten tijde van de Amarna periode. Getransponeerd naar de 8ste eeuw voor Christus zitten de Nubiërs pas op hun plaats en past dit puzzelstukje opmerkelijk in het gereviseerde plaatje. In 722 v. Chr. zie ik Achnaton, die intussen een nieuwe hoofdstad in Amarna heeft laten bouwen dat hij Achet-Aton noemde, alle macht grijpen. Hij is de hardvochtige heer en gestreng koning van vers 4 van Jesaja 19. Achnaton laat alle tempels van Amon in Egypte sluiten en vereerd alleen nog Aton, zijn monotheïstische versie, die de volgende verwachte kosmische catastrofe in de cyclus van 13 jaar zal afweren. Intussen, voor alle veiligheid, begint hij aan de bouw van de grote piramide die alle toekomstige schokken moet aankunnen. Ook in Nubië werd een stad ter ere van de nieuwe god Aton gebouwd: Gem-Aton143 op de westelijke oever van de Nijl aan het begin van het derde katarakt. In het orthodoxe model zitten er meer dan zeshonderd jaar tussen de tijdsperiode van Achanaton en de 143
J.H.Breasted, Geschichte Ägyptens, hoofdstuk 16 195
Ethiopische 25ste dynastie. In mijn variant zijn de Nubiërs Shabaka en Tirkakah tijdgenoten en handlangers van Achnaton en zijn god. Van Tirhakah is er in Barkal-Nubië een afbeelding bewaard gebleven met de koning in aanbidding van GemAton. Ik vermoed dat het revolutie-jaar 722 ook een nieuwe jaarrekening inluidde, zij het kortstondig.
Karnak Aton-tempel – Voorstelling van een Sed festival van Achnaton –Een Heb Sed feest vond plaats wanneer een farao er dertig jaar regeertijd had opzitten. Er is vermelding van een gebeurtenis in het 59ste jaar van Horemheb. Aangezien het duidelijk is dat Horemheb zo lang niet regeerde is de verwijzing in een gerechtelijk document naar zijn 59ste jaar, een verwijzing naar het begin van een nieuwe era. In mijn variant ten tijde van de ketterkoning Achnaton. Het tweede jaar van de regering van Shabaka en de dood van Bokchoris in 722 v. Chr. met de dood van Achaz van Juda is het resultaat van het linken van Shabaka’s 15de jaar met het 6de jaar van Tirhakah gelinkt met het 14de jaar van Hizkia van Juda met het sabbatsjaar van 709 v. Chr. 196
De Amarna-briefwisseling De zogenaamde Amarna-briefwisseling is een verzameling kleitabletten, die de briefwisseling tussen de farao’s Amonhotep III en IV en hun vazallen in Klein-Azië bevatten. De gangbare chronologie dateert ze in de 15de en 14de eeuw voor Christus! Velikovsky beweerde dat ze in de 9de eeuw voor Christus thuishoren. Meer dan 100 bladzijden in zijn boek ‘Eeuwen in chaos’ werden aan de Amarnakleitabletten gewijd. Volgens Dr.Velikovsky waren Achab en Josafat tijdgenoten van Achnaton. Verder beweerde hij dat de profeet Elisa en het verhaal van de Sunamitische vrouw in de Amarna-briefwisseling terug te vinden zijn. Dr.Velikovsky heeft zich ook gehouden aan de verkorte chronologie van Juda en Israël, door de bijbelgeleerde Thiele vooropgesteld, en dat maakt dat volgens mijn revisie de identificatie van Achab en Josafat als correspondenten van Achnaton onhoudbaar is. Ik opteer voor een identificatie van Achaz van Juda en Hosea van Israël als zijnde Abdi Hiba en Rib Addi uit de Amandabriefwisseling. En de rebel Labaja is Pekah van het tienstammenrijk. Deze genoemde koningen van Israël en Juda waren allen volgens de Bijbel, afgodendienaars en passen aldus beter in het plaatje wat de inhoud van de briefwisseling betreft. Ik heb de grootste moeite met de identificatie van Bijbelse personen die volgens de Bijbel op de HERE God vertrouwden maar in hun vermeende briefwisseling met Farao afgoden dienen. Dit is al voldoende basis om de identificatie van Saul, David of Josafat als de briefschrijvers af te wijzen. Deze opmerking neemt 197
het spadewerk dat vooral Velikovsky geleverd heeft niet weg. Spadewerk dat het fundament voor de revisie legde. En verschillende bevindingen van Velikovsky haalden al peilers waarop het fundament van de orthodoxie rust naar beneden. De taal van de briefwisseling was het Akkadisch, te vergelijken tegenwoordig met het gebruik van het Engels als internationale communicatietaal. De farao’s Amonhotep III en IV worden in de briefwisseling aangeduid als Nimoeria en Nafoeria! De identificatie van de briefontvangers Nimoeria en Nafoeria staat buiten twijfel. De identificatie van de verzenders echter is niet eenvoudig. Geen een van de brieven is gedateerd wat het chronologisch schikken moeilijk maakt. Meestal zijn het brieven van Farao’s gouverneurs en vazallen in Klein-Azië. Sommige brieven zijn van onafhankelijke vorsten zoals koning Suppiluliumas van het Hettietenrijk. Ook Babylon en Assyrië stellen zich onafhankelijk op. Het paar brieven van Assur Ubalit uit Assur geeft een probleem voor de orthodoxie omdat Assur Ubalit in EA 16 zijn vader ‘Ashur-nadin-ahe’ noemt. Dit klopt niet met de gegevens van de Assyrische koningslijst en dus hoort de EA-briefschrijver Assur Ubalit in een andere epoque thuis. Het zijn allen puzzelstukjes die geplaatst moeten worden. We moeten wel het juiste plaatje hebben. De orthodoxie plaatst de EAcorrespondentie in de 14de eeuw voor Christus. Het 198
identificeren van de Assyrische correspondent Assur Ubalit wordt nu ook eenvoudiger, aangezien de Bijbel ten tijde van de koningen Achaz en Hizkia in Juda meer dan één koning op de troon in Assur plaatst. Assur Ubalit was de derde of vierde heerser na Salmaneser V, Sargon II en Sanherib. Het Egyptische Naharin, het land aan de Eufraat in het noorden, identificeert de Orthodoxie met Mitanni. Dat van het zogenaamde Mitanni-Rijk de archieven en volledige koningslijsten nog dienen gevonden te worden vind men niet in alle orthodoxe werken terug144. Wat we hebben over Mitanni aan historische informatie is fragmentarisch, anderzijds kunnen we opmerken dat de Egyptische bronnen haast nooit naar het Assyrische Rijk verwijzen, iets wat de Egyptoloog Alan Gardiner opmerkte in zijn opus magnum EGYPT OF THE PHARAOHS, Egypt under foreign rule, pagina 341. Nochtans zou zelfs Thebe in het zuiden uiteindelijk door de Assyriërs ingenomen worden. Waar ik naartoe wil is dat ik meen dat de briefschrijvers uit Naharin, naar de 8ste eeuw voor Christus getransponeerd, niemand anders dan Assyrische vorsten en/of vazallen waren. Het Egyptische Naharin is afgeleid, is een verbastering, van het Hebreeuwse Aram-Naharaïm, het Aram van de twee rivieren of Mesopotamië. Een Amarnabriefschrijver was een koning van Mitanni genaamd Tushratta. Vanuit de briefwisseling blijkt dat hij in controle was over Nineveh, de hoofdstad van Assur. Volgens EA23 kon hij het afgodsbeeld van Ishtar van 144
Donald B. Redford, Egypt, Canaan and Israel in Ancient Times, The frontiers of Egypt – page 161 199
Nineveh, met vermeende genezingskrachten aan Amonhotep III aanbieden145. In mijn variant is Tushratta niemand minder dan Tiglath Pileser III, en de broer van Tushratta genaamd Artatama is met de Assyriër Pul te identificeren. Tushratta werd kort na het begin van het koningschap van Achnaton in 727 BC vermoord. De zoon van Tushratta genaamd Kurtiwazza zou deel hebben uitgemaakt van het complot. Volgens mijn revisie is Kurtiwazza met Salmaneser V te identificeren. De Amarna-brieven bevatten vooral klachten van de vazallen over binnenvallende bendes en agressors. Ook komen veelvuldig vermeldingen over onderlinge oorlogen voor. De oorlog, bijvoorbeeld, zoals beschreven door de profeet Jesaja in hoofdstuk 7, tussen Juda en Israël in bondgenootschap met Aram, past binnen het kader van de Amarna brieven. DE ZEEVOLKEN De invallen van de Zeevolken zijn volgens mijn revisie, van de chronologie van de oudheid, in de tweede helft van de achtste eeuw voor Christus te dateren. Volgens mijn reconstructie zijn de dynastie als Ramessieden van de 20ste ondergeschikten van Amonhotep IV, op de tijdsbalk te plaatsen, met als toonaangevende farao; Ramses III. Diens laatste oorlogen tegen de zeevolken, in het gangbare model in de 13de eeuw voor Christus, schuiven volgens de hier geleverde revisie, op de tijdsbalk naar de 8ste eeuw voor Christus. 145
Philip Clapham, juli 1982, Hittites and Phrygians, C&AH Volume IV, Part 2 200
Ramses III, één van de twaalf koningen die Herodotus vermeld, strijdend tegen de zeevolken. Als een gevolg van de in dit werk geleverde revisie verschuift de invasie van de zeevolken naar de 8ste eeuw voor Christus. Grote volksverhuizingen waren het gevolg van de kosmische catastrofes die planeet aarde in de 8ste eeuw voor Christus, in een cyclus van dertien jaar, troffen. Het motief was de honger. Keer op keer mislukten oogsten of werden ze volledig verwoest. Ook zijn er veelvuldig vermeldingen naar pestplagen. Ik toonde een cyclus van rampen aan die alle 13 jaar over het Midden-Oosten en de rest van de wereld gingen. De jaren 761, 748, 735, 722 en 709 v. Chr. waren rampjaren. Het was hoogstwaarschijnlijk de ramp van 761 dat maakte dat de Doriërs vanuit Thessalië de Peloponnesus binnentrokken. Op de Peloponnesus stichten de Doriërs een nieuwe stad
201
Kaart 8. ©The Macmillan Bible Atlas bewerkt door de auteur. De invasie van de zeevolken wordt conventioneel rond de 12de eeuw voor Christus gedateerd. Het waren de invallen van de Doriërs in Griekenland die verantwoordelijk waren voor de volksverhuizingen van de zogenaamde zeevolken. Als een gevolg van de herziene chronologie, met Ramses III nu in de 8ste eeuw voor Christus, verschuiven deze invallen op de tijdsbalk naar 712 v. Chr. Het waren de zogenaamde Velikovskyaanse catastrofes die verantwoordelijk voor de volksverhuizingen waren. Argos. Hier werden volgens de overlevering in 748 v. Chr. onder leiding van Pheidon, Olympische Spelen georganiseerd. Dit jaartal is opmerkelijk omdat ik 748 als een catastrofejaar duid. Vermoedelijk werden deze spelen georganiseerd met als motief om hun 202
goden gunstig te stemmen. De Doriërs waren ook Grieken maar blijken niet onder de invloed van de Minoïsche cultuur gestaan te hebben. Volgens Herodotos leefden zij aanvankelijk in Thessalië, later in het gebergte van Doris bij de Parnassus. Van Doris uit vielen zij de Pelopponnesus binnen. Hier verwoesten zij de paleizen te Pylos en te Mycene en verdreven de meeste inwoners. In de orthodoxe geschiedschrijving laat men hier de duistere eeuwen aanvangen. In het revisionistische model zijn er geen duistere eeuwen maar speelt heel de tragedie zich in de 8ste eeuw v.Chr. af. Op hun beurt zetten daarop de autochtone volksgroepen zich in beweging en vestigden zich aan de kust van de Egeïsche Zee in Klein Azië. De Griekse legende over hun held Mopsus past ook in deze periode. Volgens de legende leidde Mopsus zijn leger van Colophon, aan de Egeïsche kust, naar Cilicië waar hij zich vestigde. De gevolgde route is dezelfde weg die de zeevolken namen, merkt de orthodoxie op. Als een gevolg van het foutief schikken van de Egyptische Dynastieën op de tijdsbalk zien zij de verbanden niet. Via opgravingen te Karatepe in Cilicië is een paleis blootgelegd uit omstreeks 700 v.Chr. waarin zich twee grote inscripties bevinden, een in Fenicische, de tweede in Hetthietische hiëroglyfen. In beide inscripties beroemt de koning van het paleis zich erop af te stammen van het huis Mps of Mopsos146. Een ander Grieks volk dat Klein Azië binnenrukten waren de 146
Dr. Arie Dirkzwager, C&AH January 1987 Volume IX, part 1, Interaction Aftermath of the Trojan War. 203
Phrygiërs. De Phrygische invallers vestigden hun hoofdstad in Gordium, aan de rivier de Sangarius in westelijk Anatolië en zij namen het omringende gebied als hun vaderland. Een reeks heuvels, die aan de stadsheuvel aansluiten, is bedekt met grafterpen waaronder de heersersfamilies van Gordium begraven zijn. Het geheel wordt beheerst door een enorme grafheuvel van meer dan 45 meter hoog, die plaatselijk bekend staat als het graf van Midas. Aan hun oostgrens kregen zij contact met het oprukkende Assyrië en wordt in Assyrische annalen naar hen verwezen. In 712 v.Chr. rukten zij samen met de zogenaamde overige zeevolken langs de landroute naar Egypte op. Hierna geef ik een gedeelte van het relaas zoals Ramses III het heeft laten optekenen : "…wat betreft de vreemde landen, zij smeedden een complot op hun eilanden. Plotseling waren alle landen in beweging en her en der op het oorlogspad. Geen land kon standhouden tegen hun wapenen, vanaf Hatti, Kede, Karkemis, Arzawa en Alasjia. Zij werden afgesneden. Een kamp werd op een plaats in Amor opgeslagen. Zij richten de bevolking ervan te gronde en zijn land was als iets, wat nooit bestaan had. Zij trokken voorwaarts naar Egypte, terwijl de vlam voor hen bereid was. Hun bondgenootschap bestond uit Peleset, Tjeker, Sjekelesj, Denyen en Wesjesj. Zij maakten zich meester van de landen tot aan de einden der a arde, vastberaden en vol zelfvertrouwen: "Onze plannen zullen slagen"."
204
De namen van de zeevolken die Ramses III opgeeft kunnen allen met mediterrane groepen die in de 8ste eeuw v.Chr. hun intrede in de regio deden verbonden worden. Zo waren de Shrdn, lange baardige mannen met gehoornde helmen afkomstig uit Sardinië.
De Tshkr kunnen in verband gebracht worden met de Sikels uit Sicilië en de Tsshw met hun nauw sluitende hoofddeksels, waren hoogstwaarschijnlijk de Etrusken die door de Grieken Turshenoi werden genoemd. De Peleset kwamen uit Kreta. De Denyen of Danaana zijn volgens mij met de Phrygiërs te identificeren. Zij zijn de 'Danuniyim' met als
205
tussenstation Cilicië alvorens naar de Nijl-delta op te rukken. De hint voor de identificatie van de Danaana met de Phygiërs haalde ik uit een plaatsjesboek met een afbeelding van Phrygische soldaten met rond schild en helm met pluimen. De afbeelding staat op een terracotta paneel dat gewonden werd in een nederzetting te Pazarg, nabij Boghazköy. De helm lijkt sterk op de helm die sommige der zeevolken afgebeeld op de tempelmuren van Ramses III droegen. Te Medinet Haboe in Boven-Egypte heeft Ramses III zijn oorlog tegen de zeevolken laten afbeelden. De verschillende rassen van aanvallers zijn duidelijk te onderscheiden, net als hun klederdracht. Ook valt op dat de aanvallers mager en knokig zijn. Dit wijst volgens mij op de hongersnood dat deze volken in hun gebieden getroffen hadden. De gevederde helm wordt traditioneel als de hoofdtooi van de Peleset gezien en heeft zich in de vakliteratuur en in Hollywood vastgezet. Dezelfde hoofdtooi kan echter ook bij de Tjeker en de Denyen waargenomen worden. Na het debacle in Egypte vestigden verschillende zeevolken zich aan de kust van de Levant o.a. nabij Asdod en Dor. Zij werden korte tijd later vazallen van Sargon II. We hebben reeds gezien dat Sargon II tegen een Ioniër in Asdod moest optreden. En ook van Sanherib weten we van een bericht van Berossus147 dat hij een campagne tegen de Grieken leidde in Cilicië. Het moet de kosmische 147
DR. J. Nat, Het Oude Oosten 1936 AD - hoofdstuk IX 206
ramp van 761 voor Christus geweest zijn die deze volksverhuizingen op gang heeft gebracht. Sargon II van Assyrië verwijst in zijn annalen naar een ‘tartan’ van‘Musri’=Egypte, meestal Sib’e genoemd. Er zijn echter wetenschappers148 die menen dat in plaats van Sib’e, Re’e (in het Akkadisch) en/of Ria’a (in het Egyptisch) gelezen zou moeten worden. Een verband met een Ramses ligt dus voor de hand. In mijn model Ramses III. Deze Ramses heeft ook tegen ‘Amor’ gevochten, een archaïsche naam voor Assyrië. In mijn reconstructie is dit het Assyrië van Sargon II. De binnenvallende zeevolken hadden hun hoofdkwartier in Amoerroe gevestigd. Na het afweren van de zee-invasie is Ramses III ook Klein-Azië binnengemarcheerd. Tegelijkertijd regeren de andere Ramessieden IV t/m XII mee over Egypte samen met Necho en Psammetichos: samen twaalf koningen. Dr. Courville wijst in zijn werk -dat ik reeds citeerde- naar de volgende merkwaardigheid: namelijk dat Manetho alleen de 20ste dynastie vermeldt, bestaande uit 12 koningen maar geen namen noemt. De Sothislijst negeert hen zelfs volkomen. Het hierna volgende citaat van Courville spreekt boekdelen: “Strangely, these rulers are popularly regarded as representing the total government of Egypt, though, as previously noted, the most outstanding of the group (Ramses III) never claimed to be more than a 148
Kitchen, op.cit.,p.373. Ook Luckenbill, ‘Khorsabad texts’, Ancient records of Assyria and Babylon (Chicago 1929), II,pp.1-27 207
local prince at Heliopolis.” Dit gegeven toont weer de moedwilligheid van de historicus Manetho aan wanneer deze zijn versie van de geschiedenis van Egypte neerschreef. Manetho was erop uit om de geschiedenis van zijn volk zo bombastisch en superieur mogelijk voor te stellen. De vele dynastieën van Egypte regeerden achter elkaar, en zodoende fabriceerde Manetho een foutieve geschiedenis lijn van duizenden jaren. Wanneer moderne critici de opmerking maken dat als een gevolg van de revisie van de chronologie van de oudheid het al eens druk wordt in bepaalde epoques, door het laten samen regeren van bepaalde farao’s, dan is het aangehaalde citaat van Courville voldoende om deze critici te pareren. De Assyriërs van mijn schema 21 hadden contact en verwijzen naar verschillende van de farao’s die we daarnet behandelden. Sargon II verwijst in zijn annalen naar een ‘Sibe’ en een ‘Piru’. Sibe is dan Ramses III zoals we hierboven gezien hebben en Piru betekend dan gewoonweg farao en verwijst naar Sethoos. Sanherib vermeldt in zijn annalen dat hij streed tegen de koningen van Egypte, koningen in het meervoud! In dit model zijn dat dan Sethoos, Tirhaka, Ramses III en IV. Ook de Bijbel noemt voor deze periode een Egyptische farao bij naam; So! 2 Koningen 17:4 “Maar toen de koning van Assur een samenzwering bij Hosea ontdekte, dat hij gezanten naar So, de koning van Egypte, gezonden had en aan de koning van Assur geen schatting meer opbracht..”
208
Deze ‘So’ zou kunnen geïdentificeerd worden met Sethoos of Ramses III maar ook met één der Libische farao’s die ook in deze periode over hun deel van Egypte heersten. Velikovsky plaatste de 22ste Libische dynastie in deze periode en identificeerde één van de Osorkons als de Bijbelse farao So. In mijn boek ‘Kroniek van het oude Israël’ verwees ik ook naar het studiewerk van Dr. A. Dirkzwager dienaangaande die de Bijbelse farao So met Osorkon II identificeert. Dat de 8ste eeuw voor Christus een eeuw van chaos voor Egypte was is inmiddels duidelijk. Vooral de ‘Harrispapyrus’ verklaart dit helder. Deze papyrus is meer dan 40 meter lang en is gedateerd op de dag dat Ramses III stierf. Het grootste gedeelte is een sociaal document dat de jaarlijkse tempelfeesten beschrijft en de schenkingen die Ramses III deed. Daarnaast echter vertelt de papyrus over de chaos die Egypte teisterde. Het land werd overrompeld door vreemde troepen. Eveneens is er sprake van een Asiru, Arsu of Irsu uit Azië, die een leider was van vreemde troepen en het land schatting oplegde. Verder geeft de Bijbel door de profeet Jesaja informatie over het Egypte van deze tijd! “Wee de opstandige kinderen, luidt het woord des HEREN, die een plan maken, dat echter niet uit mijn Geest is, om zonde op zonde te stapelen; die op weg gaan naar Egypte zonder Mij te raadplegen, om toevlucht te zoeken onder de bescherming van Farao en om te schuilen in de schaduw van Egypte. Maar de bescherming van Farao zal u tot schande worden en het schuilen in de schaduw van Egypte tot smaad. Wanneer zijn vorsten te Zoan verblijven en zijn boden te Hanes aankomen, zullen allen 209
beschaamd staan om een volk dat hun geen voordeel brengt....” Jesaja 30:1-5 Zoan en Hanes worden genoemd als verblijfplaats van de heersers van Egypte. Zoan identificeren we met de stad Tanis in de Nijl-delta van waaruit de Ramessieden van Herodotos over Egypte heersten. Hanes moet dan de residentie van de farao van Ethiopië, de Sabakoos van Herodotos, geweest zijn! Misschien kan het met Tachpanches, eveneens in de Nijldelta, geïdentificeerd worden. ‘Te-haph’ne-hes’ wat dan ‘residentie van de Nubiër’ betekent. RAMSES II DE VERVALSER "Het raadsel van het verzonken reliëf. Het zal wel eeuwig een raadsel blijven, wat Ramses II ertoe bewogen heeft de techniek van de voorstellingen in reliëf zo radicaal te veranderen", schrijft de Egyptoloog Philipp vandenberg149. De kunstenaars van het oude Egypte, met uitzondering van de Amarnaperiode, maakten hun afbeeldingen op zogenaamde bas-reliëfs. Tijdens de regering van Ramses II ging men over naar het zogenaamde verzonken reliëf. De reden hiertoe, en helemaal geen raadsel, was dat Ramses II zich heel wat gebouwen in Egypte tijdens zijn bewind toeeigende en er zijn naam in liet beitelen. Met andere woorden: door toepassing van het verzonken reliëf werd de naam van Ramses voorganger weggebeiteld met zijn naam in de plaats eroverheen. Op deze manier werden reeds bestaande bouwwerken die Ramses' bevielen 149
Ramses II de bijbelse farao, MCMXXVIII, 210
van zijn naam voorzien en usurpeerde hij ze. En ik heb sterke vermoedens dat hij ook veldtochten door zijn voorgangers gevoerd in zijn naam liet optekenen. In het hier geleverde variant zit Ramses III, met zijn strijd tegen de zeevolken, in de 8ste eeuw v.Chr., voor Ramses II, die nu volgens het onderzoek van Immanuel Velikovsky naar de 7de eeuw v.Chr. verhuist. Ramses II liet zijn dodentempel, het beroemde Ramesseum, een paar honderd meter van Ramses III' bouwwerk te Medinet Haboe optrekken. Egyptologen150 wijzen op het feit dat de ontwerpers van de tempel van Ramses III te Medinet Haboe gekopieerd hebben van het Ramesseum van Ramses II. In mijn model is het net andersom maar het bewijs van het aantonen van kopiëren blijft wel staande. De veldtochten door Ramses III naar Klein-Azië gevoerd nam Ramses II voor zijn rekening. Het is namelijk zo dat Ramses II na de slag bij Karkemis(Kadesh) in 605 v.Chr.; waar hij overigens slechts een onderdeel van farao Necho's leger was, niet meer buiten Egypte is opgetreden. Nebukadnezzar beheerste namelijk vanaf 605 v.Chr. Klein-Azië. De veldtocht die Ramses II voor zijn achtste jaar voor zijn rekening neemt is in werkelijkheid volgens het hier geleverde variant door Ramses III gevoerd. De orthodoxe Egyptologie neemt de veldtocht van Ramses III in diens 8ste regeringsjaar naar Klein Azië met een korreltje zout. 150
Sir Alan Gardiner, Egypt of the Pharaohs, chapterXI, page 288 211
In hun tijdsmodel151 is het moeilijk om een zegevierende Ramses III naar Klein Azië te projecteren. Naar 712 v.Chr. gereviseerd echter komen enkele puzzelstukjes tezamen. De over land oprukkende zeevolken baanden zich een weg door Amurru of Amor, het hedendaagse Syrië en Israël, vernietigden alles op hun weg, en rukten op naar Egypte. Op de grens tussen Israël en Egypte, te Djahi welks exacte ligging tot op heden onbekend is, werd slag geleverd. Een zegevierende Ramses III rukte daarop naar Amurru of Amor op om het basiskamp van de zeevolken aldaar te vernietigen. Ramses III is een naam met nummer die de moderne Egyptologie gemakkelijkheidhalve bedacht heeft. In conventionele model volgt de twintigste dynastie de negentiende op. In dit variant gaat de 20ste dynastie vooraf aan de 19de. De troonnaam van Ramses of Ramesses was Oesermaätre Meryamon wat zoveel betekent als: "machtig is de rechtvaardigheid van Re, geliefd door Amon". De betekenis van Ramesses is : "Re heeft hem gevormd". Nooit heeft deze farao zich als de derde Ramses laten aanspreken. Namen van veroverde steden in Amurru of Amor worden in de annalen van Ramses III niet altijd vermeld. Zo is er sprake van een opmarcheren naar 'de' stad van Arzawa, naar 'de' stad van Amor en is er een vermelding van de stad Tunip die bestormd werd. Tegelijkertijd was er een legeronderdeel dat het tegen de Shosu opnam en de berg van Seïr bestormde. 151
J.H.Breasted, geschiedenis van Egypte, hoofdstuk 23 212
De hiervoor beschreven campagne van de zeevolken en Ramses' reactie daartegen past in het plaatje dat de bijbel en met name het boek Jesaja voor deze tijdspanne weergeeft. De profeet Jesaja hoofdstuk 14:28 geeft een aantal profetieën tegen Filistea, Moab en Damascus. Deze profetieën worden uitgesproken na de dood van Achaz. Koning Achaz van Juda stierf in het jaar 722 v.Chr., volgens het onderzoek van Velikovsky, het jaar van een wereldwijde kosmische catastrofe. Een dramatisch jaar dat een zoveelste oogst deed mislukken en de zogenaamde zeevolken definitief in beweging bracht. Vanuit het noorden rukten zij over land op. Een oprukken dat de profeet in de bijbel voor de ogen schildert : "Jammer, gij poort; schreeuw, gij stad; sidder, gij gans Filistea! Want uit het noorden komt rook en in de gelederen blijft niemand achter. " Jesaja 14:31 De beschrijving van volledige vernietiging van steden hebben we reeds in de annalen van Ramses III gezien: "Een kamp werd op een plaats in Amor opgeslagen. Zij richten de bevolking ervan te gronde en zijn land was als iets, wat nooit bestaan had." Ramses III over de zeevolken. Het Bijbelrelaas van de profeet Jesaja schetst hetzelfde beeld : " Godsspraak over Moab. Waarlijk, in de nacht is Ar-Moab verwoest, verdelgd! Waarlijk, in de nacht is Kir Moab verwoest, verdelgd!" Jesaja 15:1 De Godsspraak over Damaskus. Zie, Damaskus wordt weggenomen, zodat het geen stad meer 213
is; het wordt een puinhoop, een bouwval. Verlaten liggen de steden van Aroër…" Jesaja 17:1 Ook de stad Damaskus vinden we op een van de tempelmuren van Ramses II vermeld, alhoewel hier de onderzoekers152 aannemen dat Ramses II van Amonhotep III kopieerde. Alle onderzoek dat gepleegd wordt zijn in feite puzzelstukjes die in het juiste vakje moeten ingepast worden. Voorwaarde is wel dat men het juiste plaatje heeft. Alleen het revisionisme der egyptologie kan hier uitkomst geven. En ook het snelle verslaan van de zeevolken vinden we bij de profeet Jesaja van de bijbel vermeld: "Het lot der plunderaars. Wee, een rumoer van vele volken, die rumoer maken als rumoerige zeeën, en een gebruis van natiën, die bruisen zoals geweldige wateren bruisen. Natiën bruisen zoals geweldige wateren bruisen, maar dreigt Hij ze, dan vluchten zij ver weg en worden opgejaagd als kaf voor de wind uit en als een werveldistel voor de storm uit. Ten tijde des avonds, zie, daar is verschrikking; voordat het morgen wordt, zijn zij er niet meer. Dit is het deel van hen die ons plunderen, en het lot van hen die ons beroven." Jesaja 17:12-14 De zeevolken trokken zich na hun nederlaag aan de grenzen van Egypte terug. Zij vestigden zich voornamelijk in het Hettitische gebied van het huidige Turkije. 152
Shmuel Ahituv, Canaanite Toponyms in Ancient Egyptian documents, 1984, ISBN965 223 565 4 214
Tijdens dezelfde periode dat het Midden Oosten in brand stond als een gevolg van de tegen elkaar oprukkende antagonisten lag het land Juda o.l.v. de nieuwe koning Hizkia veilig en onaangeroerd.
DE KIMMERIERS Tegelijkertijd wanneer de Doriërs Griekenland binnenrukten en een volksverhuizing op gang brachten werden de Kimmeriërs op hun beurt door binnenvallende Scythen uit hun woonplaatsen gejaagd. De Kimmeriërs waren een nomadenvolk dat oorspronkelijk het gebied ten noorden van de Zwarte Zee bewoonde, het huidige Oekraïne en zuid Rusland. Dus ook de Scythen en de Kimmeriërs zijn als een gevolg van de kosmische catastrofes die planeet aarde in de 8ste eeuw voor Christus troffen in beweging gezet. Het eerste slachtoffer was het koninkrijk Urartu dat rond 715 v.Chr. met een invasie te maken kreeg. Maar ook de Assyriërs verwijzen tijdens deze periode in hun annalen naar de Kimmeriërs die zij Gimiraa noemden. De Assyrische betekenis van de naam zou zoiets als 'voorwaarts en achterwaarts trekkende volken' betekenen. Van de
215
Assyriërs weten we ook dat de Phrygische koning Midas (Mit ta a) om Assyrische hulp tegen de binnentrekkende Kimmerische horden gevraagd heeft. Dat het de Scythen waren die de Kimmeriërs verdreven hebben weten we van Herodotos153. Ik vermoed dat de eerste trek naar het zuiden na de catastrofe van 748 v.Chr. op gang kwam, gevolgd door andere golven van nomaden wiens graasland iedere keer met intervals van slechts 13 jaar verwoest werd. Assyrië bleek voor de binnenvallende Kimmeriërs in Klein-Azië te sterk te zijn en dus zwenkten zij uit over Anatolië en bedreigden de nieuwe staten Phrygië en Lydië. De Kimmeriërs lieten op hun tocht naar het zuiden weinig archeologisch materiaal achter wat ook logisch voor een nomadenvolk is. Als een gevolg van hun invasie in het zogenaamde 'geletterde gebied' traden zij op deze manier de geschreven geschiedenis binnen. DE ZEEVOLKEN IN DE A M A R NA BRIEFWISSELING Als een gevolg van het schuiven op de tijdsbalk met de Zeevolken en met de Amarnatijd komen enkele puzzelstukjes tezamen. Puzzelstukjes die in het orthodoxe model niet ingevuld geraken. Zo zijn er namelijk enkele verwijzingen naar zeevolken in de EA Amarna-briefwisseling te vinden. De Amarnabriefwisseling, hebben we gezien, bevat de diplomatieke correspondentie van de vazallen van farao in Kanaan, Assyrië, Babylon, Hettietenland en 153
Herodotos boek I. 15, I.103, 216
de Egëische wereld. Het zijn de volgende vazallen van Farao die naar de zeevolken verwijzen: Rib Addi van Goebla (Samaria), Abi Milki van Tyrus en de koning van Alashija of Cyprus. Zij verwijzen naar de Shardana, de Danuna en de Lukka. Naar de Shardanna verwijst Abdi Hiba drie maal in zijn bewaarde brieven aan farao. De orthodoxie studies vermelden dat deze Shardana hoogstwaarschijnlijk volgens hun visie niets van doen hebben met de zeevolken. Een verplichte logische redenering van hen aangezien de tijdskloof tussen beide groepen. EA81154 is een verzoek van Rib Addi, alias koning Hosea van het tienstammenrijk, aan de farao van Egypte om hulp in een conflict met Abdi Ashirta, de heerser van Amurru en eveneens een vazal van farao. Rib Addi verzoekt farao in de brief om het zenden van boogschutters ter bescherming van zichzelf tegen Abdi Ashirta en zogenaamde overlopers. En dan verwijst Rib Addi een eerste maal naar een Shardanna die overgelopen zou zijn naar Abdi Asjirta en de context suggereert dat de Shardana een soort huurlingen waren van de vazallen van farao in KleinAzië. Hierna de volledige brief in het Engels: EA 81 {Rib-Hadda say}s to {his} lord, {king of all countries, Great King, K}ing of Battle: May the Lady of Gubla grant power {to the kin}g, {my lord}. 154
EA El Amarna brief 217
I fa{l}l {at the feet} of my lord, my {Sun}, 7 times and 7 times. 6-13 {May} the king, my lord, know that the war of 'Abdi-Ashirta is {se}vere, {and} he has taken all my cities {for} himself. Gubla and Batru{na re}main to me, and he strives to take the two towns. He said to the men {of Gubl}a, "{Ki}ll your lord and be join{ed} to the 'Apiru like Amm{iya}." 14-24 {And so} they became trait
to me. A man with a bronze dagger : pat-{r}a {at}tacked m{e}, but I ki{ll}ed him. A Shirdanu {wh}om I know g{ot away t}o 'Abdi-Ashirta. At his order was this {de}ed done! I have stayed {like th}is in my city and done nothing. I am unable to go out {into the countryside, and} I have written to the palace, {but you do not re}ply {to me}. I was struck {9 ti}mes. 25-33 {According}ly, I f{ear for} my life. {And I have writt}en re{peatedly to the palace}, "Do not {be negligent. Why are you ne}gligent o{f the distress afflictingme? I}f within these two months there are no archers, then {. . .} May he not fall {upon} my {city} and take me. I h{avewritten to the pal}ace. What to my pea{santry}? 34-41 Like a bird in a trap : ki-lu-bi (cage), so are they in {Gubl}a. "{Fo}r l{ac}k of a cultivator their {field} is {li}ke a woman without a husband." {Their sons, their} dau{gh}ters, {the fur}nishings of their houses 218
are gone, {since they have been s}old {i}n the land of {Ya}rimuta {for} provisions to keep them alive. 4147 {I} was the one that said to them, "My god {is send}ing archers." Since they (now) kno{w that} there are none, they have tu{rned against} s. If within two months archers do not come ou{t}, then {'Ab}di-Ashirta will certainly come up and take the two t{owns. 48-51 Pre}viously Sumur (Samaria) and {its} men were {st}rong, and there wa a {gar}ison with us. Wh{at} can I {d}o by my{sel}f? 52-59 . . De tweede en derde maal dat Abdi Addi naar Shardana verwijst is in de brieven genummerd EA122 en EA123. Opnieuw verzoekt Abdi Addi farao om hulp tegen aanvallers. Ditmaal de dreiging komt van Pihura, een andere vazal van farao in de regio. Pihura heeft drie onderdanen van Hosea gevangengenomen en een aantal Shardana gedood. Rib Addi eist dat farao hem zou beschermen en dat de weggevoerde gijzelaars zouden mogen terugkeren. De rol van de Shardana is niet onmiddellijk duidelijk maar het lijkt er op dat zij een soort militaire activiteit uitvoeren. Hierna de betreffende brieven in het Engels: EA 122 Rib-Hadda writ{es t}o his lord, king of all countries, {Great} King, King of Battle: May the Lady of Gubla grant power to the king, my lord. I fall at the feet of my lord 7 times and 7 times. 9-19 As to the king's saying, "Guard yourself," consider that previously, in the days of my ancestors, there was a garrison of the king with them and property of the king was at 219
their disposal, but as far as I am concerned, there are no provisions from the king at my dis{pos}al, and there is no garrison of the king with me. 19-31 I must guar{d mys}elf by myself. . . . There is a garri{son} . . . of the king with him, and there are pro{visi}ons from the king at his disposal, but for me there is neither garrison nor provisions from the king. 31-39 Pahura has committed an enormity against me. He sent Suteans and they killed Shirdana-people. And he brought 3 men into Egypt. How long has the city been enraged at me! 40-49 And indeed the city keep saying, "A deed that has not been done since time immemorial has been done to us!" So may the king heed the words of his servant and send (back) the men, lest the city revolt. What am I to do? 50-55 Listen to m<e>. For <my> sake, do not refuse! {But whether} the men are at court o{r n}ot, listen to me. I keep writing like tis to the palace, but <my> w are <not> heeded. EA 123 Rib-Hadda writes to his lord, Great King, king of all countries, King of Battle: May the Lady of Gubla grant power to the king, my lord. I fa at the feet of my lord, <my> Sun, 7 times and 7 times. 9-15 A deed that has not been done from time immemorial has been done to Gubla. Pihura {s}ent Suteans; they kill{ed} Shirdana-people, 16-21 {t}ook 3 men, and brought them in{to} Egypt. 22-28 {If} the king, {my} lord, does not se{nd} them (back), there is {su}rely going to be a revolt against m{e. I}f the ki{ng}, my {lor}d, loves {his} loya{l} servant. {then} send (back) the {3} men that I may live and guard the city for the king. 29-37 And as to the king's 220
writing, "Guard yourself," with what am I to guard? Send the 3 men whom Pihura brought in and then I will survive: 'Abdi-Ashirta, Yattin-Hadda, 'AbdMilki. 38-43 {Wh}at are the sons of 'Abdi-Ashirta that they have taken the land of the king for themselves? May the king send archers to {take} them. Een ander bekend volk van de zogenaamde Zeevolken waar in de Amarna-briefwisseling naar verwezen wordt, zijn de Danuna. In brief (kleitablet) EA151 geschreven door Abi Milku van Tyrus, verzoekt de vazal van farao in Tyrus, om hulp tegen een aggressor genaamd Zemredda uit Sidon. Daarnaast beschrijft de vazal de toestand in zijn gebied en vermeldt de dood van de koning van de Danuna en de vreedzame opvolging door diens broer. De brief beschrijft de Danuna als een belangrijk volk, geregeerd door een koning in een specifiek gebied. Verder beschrijft de vazal Abi Milku de vernietiging van het paleis te Oegarit door vuur. Hierna de volledige brief in het Engels: EA 151 To the king, my Sun, my god, my gods: Message of Abi-Milku, your servant. I fall at the feet of the king, my lord, 7 times and 7 times. 4-11 I am the dirt under the sandals of the king, my lord. I am indeed guarding carefully the city of the king that he put in my charge. My intention has been to go to see the face of the king, my lord, but I have not been able, due to Zimredda of Sidon. 12-24 He heard that I was going to Egypt, and so he has waged war against me. May the king, my lord, give me 20 men 221
to guard the city of the king, my lord, so I can enter before the king, my lord, to behold his gracious face. I have devoted myself to the service : u-bu-di of the ki{ing}, my lord. May the ki{ng}, my lord, ask his commissioner whether I have devoted myself to the king, my lord. 25-34 I herewith send my messenger t{o the kin}g, my lord, and may {the king}, my lord, send {his messenger and} his ta{bl}et t{o me}, so I may enter before the king, my lord. 35-48 May {the king, my lord}, not abandon his servant. May the king, my lord, give {his} attention and gi{ve} water for o{ur} drink and wood to his servant. The king, my lord, knows that we are situa{te}d on the sea; we have neither water nor wood. I herewith send Ilumilku as messenger to the king, my lord, and I give 5 talents of bronze, maets, (and) 1 whip. 49-58 The king, my lord, wrote to me, "Write to me what you have heard in Canaan." The king of Danuna died; his brother became king after his death, and his land is at peace. Fire destroyed the palace at Ugarit; (rather), it destroyed half of it and so hal of it has disappeared. 59-70 There are no Hittite troops about. Etakkama, the prince of Qidshu, and Aziru are at war; the war is with Biryawaza. I have experienced the injustices of Zimredda, for he assembled troops and ships from the cities of Aziru against me. Is it good that a palace attendant of my lord should become frigh{tened}? All have become 222
frightened. May the king give his attention to his servant and return : yu-sa (come forth). Het derde volk van de zeevolken waar naar verwezen wordt zijn de Lukka. Het is de koning van Alashija die naar dit zeevolk verwijst. Klaarblijkelijk had farao de Cyprioten beschuldigd van het aanvallen van zijn kustlijn tezamen met de Lukka. De koning van Alashija verdedigde zich door te stellen dat zijn land zelf het slachtoffer was van veelvuldige raids door de Lukki. Dit laatste past wel bijzonder mooi in de geschiedenis van de invallen van de zeevolken. Hierna de betreffende brief: EA 38 Say to the king of Egypt, my brother: Message of the king of Alashiya, your brother. For me all goes well, and for you may all go well. For your household, your chief wives, your sons, your horses, your chariots, among your numerous troops, in your country, among your magnates, may all go very well. 7-12 Why, my brother, do you say such a thing to me, "Does my brother not know this?" As far as I am concerned, I have done nothing of the sort. Indeed, men of Lukki, year by year, seize villages in my own country. 13-18 My brother, you say to me, "Men from your country were with them." My brother, I myself do not know that they were with them. If men from my country were (with them), send (them back) and I will act as I see fit. 19-22 You yourself do not know men from my country. They would not do such a thing. But if men 223
from m country did do this, then you yourself do as you see fit. 23-26 Now, my brother, since you have not sent back my messenger, for this tablet it is the king's brother (as messenger). L{et} him write. Your messengers must tell me what I am to do. 27-30 Furthermore, which ancestors of yours did such a thin to my ancestors? So no, my brother, do not be concerned. De conclusie is dat de zeevolken contemporain met de regeerperiode van Amonhotep III en IV, waren. Beide groepen zijn via de behandelde sleuteljaren verankerd in de achtste eeuw voor Christus. De drie Amarnabrieven geven ons inzicht in de geschiedenis van de zeevolken kort voor hun algemene invasie van Klein-Azië en Egypte. Later in de zevende eeuw zullen de Shardana ook terug te vinden zijn als de persoonlijke lijfwacht van Ramses II DE STAD BATROENA IN DE AMARNABRIEFWISSELING. DE STAD DIE NOG GE BOUWD MOES WORDEN. Velikovsky (1895/1979 AD) was een omstreden onderzoeker van meerdere wetenschappelijke takken. Dit laatste werd hem o.a. door het establishment kwalijk genomen, dat hij over teveel vakgebieden zijn mening en revisie gaf. Door zijn brede wetenschappelijke belangstelling en grote belezenheid kwam Velikovsky tot de ontwikkeling van revolutionaire theorieën over de oorsprong van de aarde en ons zonnestelsel. Zijn eerste boek ‘Werelden in botsing’ – WORLDS IN COLLISION 224
botste op tegenstand van de academische wereld en werd verworpen. Tot op heden wekt de naam Velikovsky in het wetenschappelijke establishment afgrijzen op. Wat mij persoonlijk betreft, en hoewel kosmologie aan mij niet besteed is, passen de bevindingen van Velikovsky wel in de chronologische reconstructie van de oudheid met de Bijbel als leidraad. Zijn werk ‘eeuwen in chaos’ viel de gevestigde Egyptologie aan. Veliovsky heeft enorm veel spadewerk geleverd. Spadewerk, waar heel wat revisionisten van de Oudheid op voort bouwen. Bevindingen van Velikovsky haalden al eerder peilers waarop het fundament van de orthodoxie rust naar beneden. Een voorbeeld is het hierna volgende citaat uit Eeuwen in Chaos hoofdstuk 6: “Enkele malen noemde de koning van Goebla in zijn brieven de stad Batroena en deze wordt geïdentificeerd als het oude Botrys. Meneander evenwel, een Griekse schrijver die door Josephus wordt aangehaald, verklaart over Ithobalus, de koning van Tyrus uit de negende eeuw, dat ‘hij het was die de stad Botrys in Fenicië stichtte.” De stad Botrys, gebouwd door de schoonvader van Achab, kon alleen dan in de Amarna brieven worden vermeld, als de stichting van de stad voorafging aan de Amarna periode.“ Einde citaat. Een stad die nog gebouwd moest worden in de 10de eeuw kan onmogelijk deel hebben uitgemaakt van een correspondentie met een farao die de orthodoxie in de 14de eeuw voor Christus plaatst. Een ketting is 225
zo sterk als haar zwakste schakel. En de orthodoxe plaatsing van de Amarna tijd in de 15/14de eeuw v. Chr. met briefwisseling over een onbestaande stad is hiermee gebleken een zwakke schakel te zijn en aan revisie toe. DE HETHIETEN-KONINGEN Als een gevolg van het schuiven op de tijdsbalk met de Egyptische achttiende dynastie schuiven ook de Hethieten op de tijdsbalk mee. Het Hethietenrijk wordt door de gevestigde geschiedschrijving in drie perioden verdeeld. Men spreekt over het Oude Rijk, een Middenrijk en een Nieuw Rijk. Over de Hethieten schreef ik al, zij het summier, in mijn eerdere werken ‘Van Noach tot Christus’(1987) en ‘Kroniek van het Oude Israël’(1993). Vooral het baanbrekend werk van Dr. Donovan Courville was toen mijn leidraad. De Bijbelse Hethieten hebben hun oorsprong bij Heth155, een zoon van Kanaan, een zoon van Cham, een zoon van Noach. Hun oorsprong gaat dus helemaal terug tot de periode na de zondvloed en Babelse spraakverwarring. Het Oude Rijk van de Hethieten had zijn begin in de periode na de intocht van de Israëlieten in Kanaan in het jaar 1443 v. Chr. De Hethieten werden in de jaren daaropvolgend verdreven en vonden een tijd later een nieuwe woonplaats in Anatolië en vestigden hun hoofdstad Hattoessa, het huidige Böghazkoy in Turkije. Jozua 3:7 En de HERE zeide tot Jozua: Op deze dag zal Ik beginnen u groot te maken in de ogen van 155
Genesis 10:15 226
geheel Israël, opdat zij weten dat Ik met u zal zijn, zoals Ik met Mozes geweest ben. 8 Beveel dan de priesters, die de ark des verbonds dragen: zodra gij gekomen zijt aan de oever van het water van de Jordaan, zult gij in de Jordaan blijven staan. 9 Toen zeide Jozua tot de Israëlieten: Komt naderbij en hoort de woorden van de HERE, uw God. 10 Voorts zeide Jozua: Hieraan zult gij weten, dat de levende God in uw midden is en dat Hij zeker de Kanaänieten, de Hethieten, de Chiwwieten, de Perizzieten, de Girgasieten, de Amorieten en de Jebusieten voor u uit verdrijven zal: 11 ziet, de ark des verbonds van de HERE der ganse aarde trekt vóór u over, de Jordaan in. Vanuit Hattoessa zouden de Hethieten spoedig opnieuw versterkt tevoorschijn komen. Dr. Courville (Van Noach tot Christus, 1987, hoofdstuk 10 t/m hoofdstuk 13) plaatst hun koning Pithanus rond de 15de eeuw voor Christus op de tijdsbalk tot op koning Telepinus in de 11de eeuw, die hij uit Assyrische bronnen met Ilu Teshup identificeert. Het was de Assyriër Tiglath Pileser I die aan het Oude Rijk van de Hethieten een einde bracht. Wat volgde was een chaotische periode, genaamd het Middenrijk, tot aan de regering van Tudhaliyas II, die het tijdperk van het zogenaamde Nieuwe Rijk inluidde. Ten tijde van koning Salomo (1007/967 v. Chr.) heeft de Bijbel het over de koningen van de Hethieten in het meervoud en moeten we ons een serie stadstaten voor de geest halen. 1 Koningen 10: 27 En de koning maakte het zilver in Jeruzalem overvloedig als stenen, en de ceders als 227
moerbeivijgen die in menigte in de Laagte groeien. 28 De levering van de paarden die voor Salomo bestemd waren, geschiedde uit Misraïm en uit Kewe; de handelaars van de koning haalden ze tegen marktprijs uit Kewe. 29 Een wagen uit Misraïm stelden zij echter bij levering op zeshonderd, en een paard op honderd vijftig eenheden zilver; evenzo voerde men ze door hun bemiddeling uit naar alle koningen der Hethieten en naar de koningen van Aram.
De chaotische periode van het zogenaamde Middenrijk werd naar mijn vermoeden ook verhevigd door het optreden van farao Thothmosis III die in 963 v. Chr. aan een serie jaarlijkse campagnes naar Klein-Azië begon. En indien we Herodotos voor waar houden, ook naar Europa. Herodotos’ (Boek 2, 102111) Sesostris marcheerde tot Kolchis aan de
228
Kaspische Zee, drong door tot in Europa waar hij Skythië en Thracië veroverde en aldus op de weg ook het Hethietenrijk in Klein-Azië bezette of schatplichtig maakte. Wat volgde was een duistere periode tot het Nieuwe Hethietische Rijk, onder leiding van Tudhaliya, opkwam. Gereviseerd kom ik rond 900 v. Chr. uit voor de beginperiode van de regering van Tudhaliya. Dit past in het Bijbelse plaatje dat opnieuw een sterk Hethietenrijk laat zien ten tijde van de belegering van Samaria door Benhadad, de koning van Aram rond 850 v. Chr. 2 Koningen 7:6 Want de HERE had het leger der Arameeërs een geluid doen horen van wagens en paarden, het geluid van een grote legermacht, zodat zij tot elkander zeiden: Zie, de koning van Israël heeft tegen ons de koningen der Hethieten en van Misraïm gehuurd om ons te overvallen. 7 Daarom waren zij opgesprongen en in de avondschemering gevlucht en hadden hun tenten achtergelaten, ook hun paarden, hun ezels, de hele legerplaats zoals die was; zij waren gevlucht om hun leven te redden. Wat we aan chronologisch materiaal betreffende de Hethieten hebben, is fragmentarisch. Geen of weinig regeerperioden van de verschillende koningen zijn 229
bekend. Wat we wel hebben zijn enkele raakpunten met contemporaine Assyrische en Egyptische koningen. Op deze manier is het mogelijk om het Nieuwe Rijk van de Hethieten ongeveer op de tijdsbalk te rangschikken. Zo heeft o.a. Suppiluliuma gecorrespondeerd met farao Amonhotep IV alias Achnaton, en is er een schrijven bekend van de weduwe van Achnaton. Zodoende loopt de regeerperiode van de Hethietische koning contemporain met die van farao Achnaton. Enkele belangrijke puzzelstukjes kunnen zodoende ingevuld worden. De gereviseerde jaartallen van deze laatste farao zijn: 735/687 v. Chr. Volgens mijn revisie van de chronologie van de oudheid stierf Achnaton na een regeerperiode van 48 jaar in het catastrofejaar 687 v. Chr. Een jaar dat gepaard ging met pestilentiën. De regeerperiode van Suppiluliuma bedraagt minimum 60 jaar. Zijn opvolger was Mursilis II die, in ongeveer het tweede jaar van de regering van farao Smenkhkare, de opvolger van Achnaton, zijn regeerperiode aanvangt. Mursilis was niet de kroonprins maar de jongere broer. De eerstgeborene van Suppiluliuma en kroonprins was Arnuwandas die op weg naar Egypte, op uitnodiging van de weduwe van farao Achnaton, om het leven kwam, vermoedelijk als een gevolg van de pest die toen heerste. We zijn ook in bezit vanuit Hethietische bronnen van een schrijven van Dakhamunzu, de Hethietische naam van de weduwe van Achnaton. Deze farao had volgens dezelfde Hethietische bronnen de naam Nibkhururiya of Piphuriryas. En na diens dood verzocht Dakhamunzu, de weduwe, Suppiluliuma tot uithuwelijking aan een zoon van 230
hem. Zodoende kunnen we de Hethiet Suppiluliuma met de Egyptische koningslijst verankeren. Tijdens de regering van Mursilis II maken Hethietische annalen melding van een kosmisch fenomeen betreffende de zon in diens tiende regeringsjaar en dit levert een volgend ankerpunt op de tijdsbalk op. Assyrische bronnen vermelden namelijk een kosmisch fenomeen ten tijde van de invasie van Egypte door Essarhaddon in 671 v. Chr. Beide fenomenen zijn één en zodoende verankeren we het tiende regeringsjaar van Mursilis met 671 v. Chr. Een volgende belangrijke verankering levert ons de Hethiet Hattusilis III die streed tegen en daarna een vredesverdrag sloot met farao Ramses II. Deze farao begint gereviseerd zijn regeerperiode in 610 v. Chr. en het vredesverdrag met de Hethietenvorst Hattusilis, in Ramses II’ 21ste regeringsjaar, of gereviseerd 590/589 v. Chr. Vanaf dit verkregen jaartal plaatsen we de opvolgers van Hattusilis III op de tijdsbalk tot aan de val van Hattoessas in 546 v. Chr. door Croesus, gevolgd door de Meden en Perzen wat het definitieve einde voor het Hethietenrijk betekende. Tijdens de regering van Hattusilis is een schrijven, in feite een bedelbrief, bekend van waarschijnlijk een Assyrische vorst met het verzoek om het zenden van ijzer156. Hattusilis gaf een ontwijkend antwoord, schreef dat zijn magazijnen leeg waren en het jaargetijde niet geschikt voor verwerking van ijzer, maar stuurde als teken van goede wil een ijzeren dolk 156
Dr. Margarete Riemschneider, Die Welt der Hethieter, blz. 34 231
naar de Assyriër. Het bestuderen van orthodoxe werken vooraleer Velikovsky met zijn theorieën het establishment aanviel is altijd lonend. Zo schrijft Dr. Margarete Riemschneider onverbloemd over de verwijzing naar het product ijzer ten tijde van de regering van Hattusilis, terwijl het orthodox gezien niet evident is dit product in het Brons tijdperk tegen te komen. Algemeen wordt aangenomen dat het Suppiluliuma was die het Hethietenrijk opnieuw machtig maakte. Volgens mijn variant gebeurde dit in de nadagen van de catastrofes die planeet aarde in de 8ste eeuw in een cyclus van telkens 13 jaar onderging. Vanaf de regeerperiode van Suppiluliuma werk ik op de tijdsbalk naar voren en naar achter. Hierna de Hethieten koningslijst die gereviseerd chronologisch gerangschikt werd: Koning: Tudhaliya I Arnuwanda I Hattusilis II Tudhaliya II Tudhaliya III Suppiluliuma I
Arnuwanda II
Ca. v. gebeurtenis Chr.: 900/860 belegering Samaria door Benhadad 860/843 843/790 790/754 754 de grote aardbeving Uzzia 754/681 712 VC invallen zeevolken contemporain met Amonhotep IV 687 sterfjaar
232
Mursilis II
681/662
Muwatalli II Mursilis III Hattusilis III
662/653 653/621 621/596
Tudhaliya IV Karunta Arnuwanda III Suppiluliuma
596/566 566 566/561 561/546
10de jaar gelijk aan: 671 BC met kosmische catastrofe 621 zonsverduistering contemporain met Ramses II
546 val Hattoessas
Conclusie: De Hethieten-koningslijst van het Nieuwe Rijk past chronologisch in de gereviseerde periode tussen de Amarna-briefwisseling, het optreden van Ramses II en de val van Hattoessa in 546 v. Chr. De duistere eeuwen van de orthodoxie vallen aldus weg. Ik wijk af van wat Dr. I. Velikovsky leerde in verband met Nebukadnezzar, Hattusilis III en Ramses II. Volgens Velikovsky waren de Babyloniër Nebukadnezzar en de Hethiet Hattusilis één en dezelfde persoon die in het jaar 605 v. Chr. met de slag bij Kadesh=Karkemis tegen Ramses II=Necho II slag leverde. Eerder verklaarde ik al dat Ramses II geen dubbelganger van farao Necho II was, maar contemporain en ondergeschikt aan de in de Bijbel vermelde Necho II. Tijdens de slag bij Karkemis commandeerde Ramses II één van de vier divisies die het Egyptische leger toen sterk was. Op dezelfde wijze meen ik dat Hattusilis en Nebukadnezzar niet één maar twee personen zijn met Hattusilis en zijn
233
leger van Hethieten Nebukadnezar.
234
ondergeschikt
aan