d e p r e t p a r k g e n e r at i e
Aryan van der Leij
D e p r e t pa r kg e n e r at i e
Nijgh & Van Ditmar Amsterdam 2013
www.nijghenvanditmar.nl Copyright © Aryan van der Leij 2013 Omslag Yolanda Huntelaar Foto auteur Fred van Diem Typografie Zeno nur 320 / isbn 978 90 388 9654 0
Inhoud
Voorwoord 7 Proloog
Lieve moeder, je zult versteld staan 13 Opgroeien zonder grenzen
1 Peuter, kleuter, kind 23 2 Puber, adolescent, halfwas 35 3 Je bent wat je tot je neemt 42 Opkomst en bloei van de pretparkcultuur
4 Op de schouders van vorige generaties 57 5 De dominantie van plezier, vrije tijd en media 67 6 Het geweten als zwakste schakel 76 Crisistijd in opvoeding
7 Heeft opvoeden enige zin? 93 8 Jongens andere diersoort dan meisjes? 101 9 Opvoeden als dilemma 109
Extreem gedrag en randgroepen
10 Obsessies 125 11 Buitenbeentjes 134 12 Geweld en dood 139 13 Seks 158 14 Misbruik 164 15 Rondhangen en ander tijdverdrijf 171 16 Marokkaan in pretparkland 183 Onderwijs en politiek
17 Pretparkisering van het onderwijs 201 18 Pretparkpolitiek 218 Balans en perspectief
19 Opvoedingsproblemen oplossen 235 20 Opvoeden in oneliners 258 Epiloog
Lieve moeder, komt het eind in zicht? 279 Bijlage
Test uw pretparkgehalte 295 Bronnen 306
Voorwoord
Telkens wanneer ik de afgelopen jaren in gezelschap het idee opperde een boek over de pretparkgeneratie te schrijven, kon ik rekenen op stevige bijval. Pretparkgeneratie, met dat woord werd een herkenbaar probleem benoemd. Voorbeelden en ervaringen buitelden over elkaar heen. Uiteraard ging het altijd over anderen, de kinderen van mijn gesprekspartners waren niet zo en als ouders deden zij er ook niet aan mee. Hoe verder ik erin dook, des te sterker echter mijn overtuiging werd dat het verder gaat dan het gedrag van sommige kinderen en de omgang van ouders met die kinderen. Het pretparkmodel staat model voor vrijwel de gehele wijze waarop we in onze huidige samenleving met elkaar omgaan. Zo’n gedachte moet uitgewerkt worden, wil zij enige kans van slagen maken om te landen in een polder vol meningen. Dat vergt een grondiger aanpak dan casual kout aan de borreltafel. Om de huidige stand van zaken te documenteren pakte ik een doos die ik vrijwel dagelijks vulde met knipsels uit allerlei kranten, kwaliteit of niet, rijp en groen. Je moet immers voorbeelden hebben die voor een stevige basis zorgen. Na een tijd was de doos vol en kwam er een tweede doos. Toen ik ook de digitale zoekmachines ging gebruiken, werd het
voorwoord
7
me helemaal duidelijk hoe enorm het probleem eigenlijk is. Ik begreep dat het niet alleen gaat om de pretparkgeneratie en haar ouders, maar dat heel Nederland cultureel gesproken één groot pretparkland is. Je kunt er niet omheen. Het is er, van Hulst tot Delfzijl, van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds laat, bij iedereen, het hele jaar door, je hebt het – als je er oog voor had – al jaren kunnen zien aankomen en het zal vast nog jaren voortduren. Hoog tijd voor dit boek dus. Om de toon te zetten besloot ik eerst een brief aan mijn moeder te schrijven die, geboren in 1904, zeker niet tot de voorgangers van de pretparkgeneratie behoorde. Daarmee kon ik de ontwikkelingen in een langer tijdsperspectief plaatsen. Zo’n brief schreef ik ook ter afsluiting. De tussenliggende hoofdstukken zijn thematisch opgezet, met steeds de pretparkcultuur als leidraad. De bronnen, voor zover van belang, staan vermeld. Dat klinkt verantwoord en misschien zelfs geleerd, maar dit is geen wetenschappelijk boek. Het is het verhaal van een ervaringsdeskundige die naar willekeur gebruikmaakt van bronnen. Juist het strikt persoonlijke en het niet gebonden zijn aan het theoretische en methodologische keurslijf van het wetenschappelijk onderzoek, maakte het schrijven van dit boek tot zo’n genoegen. Dat neemt niet weg dat ik de volle verantwoordelijkheid draag voor de inhoud, inclusief de citaten en verwijzingen. Ik heb van vele mensen nuttige adviezen gekregen, te veel om op te noemen. Een aantal wil ik persoonlijk bedanken. Ten eerste Dania van Dishoeck, telg en exponent van een uitgeversgeslacht, die mij tijdens de vele genoeglijke uren die wij met onze gezamenlijke families doorbrachten, stimuleerde om het boek te schrijven en me de weg naar Nijgh & Van Ditmar wees. Daarnaast de eerste
8
die de proefversie heeft gelezen en van commentaar heeft voorzien: oud-onderwijsdirecteur van Pedagogiek en Onderwijskunde aan de Universiteit van Amsterdam Rob de Klerk die ik, tijdens de aangename uren in onze gezamenlijke kamer, al geruime tijd onderhield met voorkennis. Ook wil ik Paul Brandt en Caroline Mulder van de uitgeverij bedanken voor hun nuttige adviezen. In het bijzonder ook Arjan Post, die het manuscript heeft voorzien van vele correcties en waardevolle suggesties. De betekenis van het woord persklaarmaker was mij voor die tijd onbekend, maar inmiddels heb ik begrepen dat iemand die de tekst op alle niveaus kritisch doorneemt veel kan bijdragen aan de kwaliteit van een boek dat bedoeld is voor een groter publiek. Het boek draag ik postuum op aan mijn moeder. Zij heeft mij niet alleen het onvervangbare belang van opvoeden geleerd, maar zij is ook het voorbeeld geweest van leesbaar schrijven over alledaagse onderwerpen. Mocht dat niet gelukt zijn, dan moet ik nog meer opsteken van de ‘stukkies’ die zij tientallen jaren wekelijks schreef als ‘tante’ in de rubrieken ‘Bij het raam’ en ‘Onder de lamp’ in het weekblad De Uitkijk dat mijn vader uitgaf. Ten slotte wil ik de personen bedanken die mij aanleiding hebben gegeven om aan dit boek te beginnen: mijn huidige echtgenote Carine Kappeyne van de Coppello en onze kinderen Jelte en Annelien en mijn vroegere echtgenote Lidy Seinen en onze kinderen Tjesse en Andries. Zonder hen zou ik nooit de veranderingen in opvoedingscultuur hebben ervaren die aanleiding zijn geweest voor het schrijven van dit boek. Ik wens u veel leesplezier en spreek, om dat te bevorderen, één ding met u af. Dit boek beschrijft hoe de anderen het doen maar heeft geen betrekking op u. Daarmee
voorwoord
9
houden wij ons aan een van de belangrijkste regels van de pretparkcultuur: het zijn altijd de anderen die het plezier bederven. Haarlem, 12 maart 2013
10
Proloog
Lieve moeder, je zult versteld staan
Lieve moeder
Jij bent nu 25 jaar dood en dat is maar goed ook. Je zou versteld staan van de wereld waarin we tegenwoordig leven. Of liever gezegd: wat de mensen die hem bevolken ervan gemaakt hebben. Nou ja, wereld – wereldje, onze eigen zompige polder. Die wordt bevolkt door wat ik ben gaan beschouwen als de ‘pretparkgeneratie’. Daarmee bedoel ik de kinderen en jongeren die geboren zijn na, zeg, 1990. Ik ben niet de enige die begrepen heeft dat er met die generatie iets bijzonders aan de hand is, want er zijn meer termen in omloop. ‘Ik-generatie’, ‘Generation Me’ of ‘BV Ik’ leggen vooral de nadruk op de individualisering die versneld lijkt toe te nemen. ‘Prestatiegeneratie’ vergroot een kenmerk uit van jongeren die een hogere opleiding volgen en daar hun ambitie aan ontlenen. ‘Achterbankgeneratie’ beschrijft juist hoe jongere kinderen van sportveld naar hobby worden gesleept en heeft dus een beperkte levensduur, net als ‘narcistische prinsjes en prinsesjes’, waarbij je niet direct aan puistige pubers denkt. ‘Grenzeloze generatie’ komt al meer in de buurt van wat ik in dit boek wil laten zien, maar die term verwijst weer niet naar de veranderde omgeving waarin kinderen opgroeien. Het
lieve moeder, je zult versteld staan
13
onlangs opgedoken ‘WiFi-generatie’ licht de toenemende afhankelijkheid van sociale digitale media uit. Maar ook dat element is, hoe invloedrijk ook, maar een deel van het verhaal. In al die beschrijvingen blijven de maatschappelijke veranderingen buiten schot die in de loop der jaren een cultuur hebben geschapen waarin die elementen tezamen een plaats hebben gekregen. Tijdens een bezoek aan de Efteling zo’n tien jaar geleden viel het me in dat de term ‘pretparkgeneratie’ het geheel van samenhangende elementen dekte. Het pretpark is gericht op het bevredigen van behoeften, afgestemd op kinderen die er hun grenzen mogen verleggen, en het is veilig afgeschermd van de boze buitenwereld. Het voorziet in vermaak in de ruimschoots beschikbare vrije tijd, waarin ook nog eens een hoop geld omgaat. Het nastreven van een gevoel van geluk voert daarbij de boventoon. Tegelijkertijd is een pretpark een bron van opwinding, stress en hysterie. Van ergernis over de zoveelste rij wachtenden om achteraan te sluiten – drie kwartier vanaf hier! Van gejengel om ijs, hamburgers, suikerspinnen en ballonnen. Van stress bij ouders die het volle pond uit de dure entreekaartjes willen halen door hun kinderen van de ene naar de andere attractie te slepen. Bekaf en volgevreten komen de kinderen thuis. Pretpark, dat is pas leven! Voor kinderen behoort zulk vertier tot hun hoogste ideaal. Daar is op zichzelf niets mis mee, behalve als zulke idealen in de jaren die op de kindertijd volgen nog steeds dominant zijn. Wanneer de focus op pret en plezier zich eenmaal diep in de opvoeding heeft genesteld, ontstaat bij veel kinderen de illusie dat de wereld van volwassenen een verlengstuk is van die van de jeugd. Je wordt ouder, maar verder blijft de pret je leven beheersen. Opgroeien is niet
14
proloog
meer het voorportaal van volwassenheid, volwassenheid is het verlengstuk van de jeugd. Plezier najagen en grenzen verleggen worden opgerekt tot motto voor het leven. Dat komt natuurlijk niet zomaar uit de lucht vallen. Die kinderen worden opgevoed door de voor-pretparkgeneratie, hun ouders, en indirect door hun grootouders met wie het allemaal begonnen is: de oer-pretparkgeneratie die na de oorlog is geboren. Ik behoor tot die laatste generatie. Wij, de babyboomers, hebben deze weg gebaand en krijgen dus van alles de schuld. Niet helemaal ten onrechte, dat zal nog blijken. Moeder, weet je nog dat je voor de vijfde keer een kind baarde, nu eens niet voor of tijdens de oorlog, maar tien maanden erna? Jouw bevrijdingskind behoort nu tot de generatie van grootouders, maar – verrassend genoeg – ook tot de generatie van de ouders van de pretparkgeneratie die met hun kinderen de Efteling, Duinrell en Eurodisney frequenteren. Dat komt doordat ik voor een tweede keer kinderen heb genomen. Ja, je leest het goed: genomen. Kinderen overkomen je niet meer. Tenzij je erg onvoorzichtig te werk gaat, kun je het regelen en plannen. Dat was in jouw tijd wel anders. Waarom de vergelijking met een pretpark? Wat gebeurt er dan allemaal in het dagelijks leven, zul je je afvragen. Laat ik een paar voorbeelden uit de krant geven. (De herkomst van de citaten die ik hier gebruik, is achter in het boek te vinden.) ‘Een 16-jarige jongen uit Etten-Leur was na de behandeling van een oliebollenbakker eenvoudig op te pakken. Hij zat onder de poedersuiker. L.S. van de oliebollenkraam had de poedersuiker over hem heen gegooid. “Ik heb hem drie volle pollepels in zijn gezicht gegooid. Het zat tot in zijn oren.” Volgens S. liep een groep van acht allochtone jongens zondagmiddag bij de kraam te klieren.
lieve moeder, je zult versteld staan
15
“Iedere keer kwamen ze vragen wat voor soorten oliebollen we hadden. […] En dan liepen ze weer door zonder iets te kopen […] Ik zei: ‘Jongens, loop nou door, want het gaat mis.’ Toen […] … stootte [er een] tegen de bak poedersuiker aan. In een reflex gooide ik drie lepels poedersuiker in zijn gezicht. Ik dacht, dan kunnen we hem straks nog herkennen.”’ 1 Grappig, hoor ik je zeggen, je ziet hem lopen als oliebol. Maar het kan er ook minder lollig aan toegaan. Een citaat: ‘Een blinde vrouw en haar geleidehond zijn gisteren in H. bekogeld met vuurwerk. De vrouw maakte met haar geleidehond een avondwandeling, toen vlak bij haar en haar hond zwaar vuurwerk ontplofte. […] Omdat de geleidehond door de herrie van het vuurwerk gedesoriënteerd was, heeft de vrouw nog ongeveer een uur over straat gezworven. Een buurtbewoner in de wijk […] heeft haar uiteindelijk geholpen om thuis te komen.’2 Een stuk minder grappig, nietwaar? Aanvankelijk nam de politie het hoog op. Dat maakte het vervolg alleen maar schrijnender. ‘De twee jongens van 16 die werden opgepakt […] zijn weer vrijgelaten. […] Volgens de politie blijft het onduidelijk of de knullen gericht gooiden.’3 Je zou denken dat iemand die op 8 november zwaar vuurwerk afsteekt altijd strafbaar is, of er nu een blinde in de buurt is of niet. De politie denkt daar kennelijk anders over. Dit soort wangedrag is typerend voor de pretparkgeneratie: eigen pret prevaleert, schijt aan anderen die er last van hebben. Of sterker nog: des te beter als ze er last van hebben, want treiteren is ook lekker om te doen. Ze steken dat vuurwerk dus expres af, of ze gericht gooien doet niet ter zake. Maar het kan nog schokkender. Zoals in het geval van een veertienjarige jongen op een school in Amsterdam in 2007. ‘Een 16-jarige leerling werd voor de school
16
proloog
doodgestoken door een 14-jarige klasgenoot. […] De dader vluchtte naar een metrostation. Hij werd achtervolgd door een aantal scholieren dat hem met geweld terugbracht naar school. Het slachtoffer overleed op weg naar het ziekenhuis. Volgens medescholieren hadden de twee ruzie om een kraspen, die wordt gebruikt om inscripties in metaal te maken. Het slachtoffer zou de pen in de klas tegen het achterhoofd van de dader hebben gegooid.’4 De dader had een vlindermes bij zich. Naar aanleiding van dit soort incidenten is een aantal scholen ertoe overgegaan om de beveiliging op te voeren en om te fouilleren. Videocamera’s worden opgehangen. De lol is er dus wel van af. Moeder, het zal duidelijk zijn dat ik als ouder van kinderen uit twee generaties – de oudste twee, die je hebt gekend, zijn nu 36 en 34, de jongste 15 en 13 – de aangewezen persoon ben om je uit te leggen wat de pretparkcultuur inhoudt die de huidige opvoeding domineert. Als de eerste twee en hun partners niet zo druk zouden zijn met hun carrière, was ik al opa geweest. Dan had ik zicht op vier generaties: met mezelf, oude, jonge én kleinkinderen. Dat jij de aangewezen figuur bent om dat aan uit te leggen, komt doordat jij al bijna 42 was toen je mij in 1946 kreeg. Als jij nog leefde zouden wij bijna 110 jaar overspannen, zo’n beetje zes generaties. Wij kunnen elkaar dus heel wat vertellen over wat er in die tijd is veranderd. Ik kan jouw opvattingen en ervaringen reconstrueren, want die zitten vast verankerd in mijn geheugen. Geboren in 1904, toen het burgerfatsoen nog duidelijk onderscheid maakte tussen – ik hoor het je nog zeggen – ‘dingen die je doet’ en ‘dingen die je niet doet’, zou jij geschokt zijn door de voorbeelden van wangedrag die ik net gaf. Jouw wijsheid is gevormd door een lange reeks van ervaringen: de aanloop naar de Eerste Wereld-
lieve moeder, je zult versteld staan
17
oorlog, de gruwelen van die strijd, de Spaanse griep epidemie erna, de crisis van 1929, de massawerkloosheid, opkomst van het fascisme en de aanloop van de Tweede Wereldoorlog, de overrompeling door de Duitsers met vader onder de wapenen, de jodenvervolging, de Hongerwinter in de Randstad, de bevrijding, de wederopbouw, de politionele acties in Indië met oom Piet daar middenin, Korea – nu beginnen mijn herinneringen ook mee te tellen –, de crisis rond het Suez-kanaal, de opstand in Boedapest, de Koude Oorlog, Cuba, de Varkensbaai, de moord op Kennedy en Martin Luther King, en nog zo wat andere crises, waaronder de oliecrisis in 1973 met Den Uyl en later die van 1979 met Van Agt. Maar je bent ook gevormd door je eigen levensloop: via de zevende klas naar de hbs, de redactieburelen van Het Volk, je werk als schrijfster van ‘stukkies’ in weekblad De Uitkijk, en de vijf kinderen geboren tussen 1933 en 1946 die je kreeg op te voeden – bijgestaan door een man die daar wat je met recht ‘het zijne’ kunt noemen aan bijdroeg. Wijs geworden door een hectisch gezinsleven en maatschappelijke catastrofes zul je over mijn voorbeelden van wangedrag misschien zeggen: rotjongens heb je altijd gehad. Die kwamen in de eerste helft van de vorige eeuw ook voor. Het verschil is echter dat de afstanden tussen de sociale klassen toen veel groter waren dan nu. De kansen op een comfortabel bestaan waren voor veel mensen aanzienlijk kleiner en ongeschooldheid kwam op grote schaal voor. Het ging dus vooral om overleven. Overleven als drift wordt tegenwoordig nauwelijks bedreigd en is ondergeschikt aan de bevrediging van allerlei meer secundaire behoeften. Maar het zijn toch allemaal incidenten, zul je zeggen. Dat is precies de opvatting van hedendaagse politici, die
18
proloog
van incident naar incident springen als ijsschotsen op de maatschappelijke zee. Wat ik je in dit boek probeer wijs te maken, is dat het helemaal geen incidenten zijn, maar onderdeel van een vast patroon: uitingen van een langzamerhand stevig verankerde cultuur. Het ijs is aaneengesloten en dik. Je hoeft niet te springen maar glijdt voortdurend uit. In het pretpark waarin de huidige generatie van kinderen en jongeren leven, zijn er steeds meer incidenten waarin een of andere vorm van grensoverschrijdend gedrag wordt vertoond. Niet voor niets was de doos met knipsels die ik in de voorbereiding verzamelde al na een paar maanden boordevol, om nog maar te zwijgen van de websiteberichten die ik heb gedownload. Wat je ook zou zeggen, is dat rotjongens vaak rotouders hebben. Dat klopt niet altijd, maar in grote lijnen wel. Misschien is het woord ‘rot’ niet altijd op zijn plaats; het zijn vaak ‘zwakke’, ‘verwaarlozende’, ‘ongeïnteresseerde’, ‘afwezige’ of ‘machteloze’ ouders. Het feit dat dit soort voorvallen er zijn, is vaak te herleiden tot de regels die ouders hebben gesteld. Of liever gezegd: níét hebben gesteld en wat kinderen dus níét hebben geleerd. De huidige opvoeders – en daar behoorde de generatie van babyboomers ook al bij – zijn behept met twee gedachten: mijn kind moet gelukkig worden en ik wil jong en jolig blijven. In de manier waarop dat streven naar geluk wordt waargemaakt, speelt de grote beschikbaarheid van geld en vrije tijd een belangrijke rol. Doorsneehuishoudens hebben in de laatste dertig jaar 25 procent meer geld te besteden gekregen, dat scheelt een flinke slok op een toch al flinke borrel.5 Nederland barst van de financiële buffers, al begint de kredietcrisis van na 2008 het land in zijn greep te krijgen. Die rijkdom is nog eens wat anders dan de huishoud-
lieve moeder, je zult versteld staan
19
boekjes met centen, dubbeltjes en kwartjes die jij vroeger bijhield. Weet je nog dat jij schreef dat producten als boter en zeep na de oorlog nog tot in de jaren vijftig op de bon zijn gebleven vanwege de beperkte beschikbaarheid? Dat het niet voor niets was dat de jaren vijftig geassocieerd worden met levertraan en de lucht van spruitjes en bloemkool? Je moest toch aan je vitaminen komen en er was in de winter niets anders. Moet je nu eens een supermarkt binnenlopen. Dit land kent een bijna eindeloze rijkdom – die zelfs de meest armlastige puber nog in staat stelt genoeg vuurwerkbommen te kopen om alle blindengeleidehonden eens lekker te laten schrikken. Voor zover zij erop aanspreekbaar zijn, zeggen die jongens waarschijnlijk: het was maar een geintje. Met als vermoedelijk motief dat ze zich kapot verveelden. Every inch ‘pretpark’ dus, zulke uitspraken. Het is goed mogelijk dat de genoemde blinde vrouw de straat niet meer op durft en dat de hond haar ook niet meer kan geleiden. Nou, lieve moeder, ik ga je in dit boek uitleggen wat het is en waar het vandaan komt, de pretparkgeneratie. Houd je vast. Kus, je zoon
20
proloog
Opgroeien zonder grenzen
1. Peuter, kleuter, kind
Een koninkrijk voor een peuter
Stel je voor dat je heden ten dage een peuter bent. Opgroeien moet leuk zijn, de heersende cultuur predikt gelukkig worden. Biologisch verschil je niet van eerdere generaties van peuters; je bent van nature net zo egoïstisch ingesteld. Je wilt ook maar één ding: je behoeften bevredigen. Alles zit mee: de wereld om je heen is veranderd in een pretpark en je krijgt meer dan ooit je zin. Je ouders hebben veel bewuster voor jou gekozen dan ze vroeger konden doen en daar betalen zij de rekening voor. Je laat je verwennen. Als ze jou krijgen, zijn ze gemiddeld ook ouder dan vroeger. De wilde haren zijn eraf, al doen ze alle mogelijke moeite om dat te verbergen. De gemiddelde leeftijd van de moeder bij de geboorte van haar eerste kind was in 1950 iets meer dan 26 jaar, daalde vervolgens naar 24 in 1970, maar begon daarna weer te stijgen en staat sinds 2000 boven de 29. In 2010 zelfs op 29,4. De vaders zijn gemiddeld zo’n drie jaar ouder.6 Vader en moeder werken allebei, dus willen ze maar één ding: een rustig kind. Maar voor het overige draait alles om jouw aanwezigheid. Je hebt minder concurrentie – de teller staat al jaren op 1,8 kind per vrouw – dus je krijgt meer aandacht. Daar kunnen die ba-
1.
peuter, kleuter, kind
23
byboomers die zogenaamd alles mee hadden een puntje aan zuigen met hun 4,0 per moeder. Die waren beslist niet alleen, grote gezinnen waren de regel. Bovendien, hoe ouder je moeder is, des te hoger opgeleid ze is, des te langer ze heeft gewerkt en des te liever ze ook aan het werk blijft. Die laat zich haar emancipatie heus niet meer afpakken, al wordt er vaak geschipperd met parttimebanen. Dat je vader niet zou werken is onbestaanbaar, al zijn er op beide regels natuurlijk uitzonderingen. Daar zit ’m de kneep: je ouders hebben minder tijd voor je. Ze werken allebei en ze willen ook dingen ‘voor zichzelf’ doen. Een prettig leven staat bij hen immers ook centraal. Dus gaan ze de tijd die ze wél voor je hebben goed besteden en zijn ze veel toegeeflijker. Uit schuldgevoel: ze hebben jou niet voor niets. Zo ‘betalen’ ze met hun toewijding voor het feit dat ze een eigen carrière hebben én jou én zelf ook een leuk leven willen hebben. Zij behoren immers tot de eerste generatie die als kind in vrijheid is opgegroeid. Ze worden in dit boek daarom de voor-pretparkgeneratie genoemd. Maar als het erop aan komt, ben jij het belangrijkste in hun leven, dus krijgt jouw welzijn voorrang. Jij bent de spil waar het gezinsleven om draait. Dus door de week naar de opvang, maar op papa- of mamadag en in het weekend van pretpark naar tropisch zwemparadijs, van paardrijden naar voetbalveld, van muziek- naar dansles. Je behoort niet voor niets tot de ‘achterbankgeneratie’. Ze hebben alles voor je over en dat moet vooral leuk zijn. Eén krijs en je krijgt ijs. Je bent hun levensproject, dus je kunt eisen stellen. Jouw ontwikkeling staat centraal en ze zien je ook al van alles worden: beroepsvoetballer, zangeres, actrice. Het zou jammer zijn als er een talent blijft liggen, dus gokken je ouders op verschillende paarden. In ieder geval moet je een Bekende Nederlander worden,
24
opgroeien zonder grenzen