Bijlagen behorende bij het artikel.
Bijlage 1 Domein 1 Wonen (Woon- en leefomstandigheden) De cliënt mag rekenen op woonruimte waarin hij of zij zich thuis kan voelen en veilig is. (vink aan wat u belangrijk vind om te bespreken met de EVV-er) Woonruimte en zich thuis voelen Inrichting □ Wat vindt u van uw huis /kamer/ appartement en deze omgeving? □
Wat is voor u belangrijk om u thuis te voelen?
□
Hebt u eigen spullen om u heen? Komen er nog spullen? Mist u nog dingen?
□
Wat vindt u van de inrichting?
□
Wat is handig voor u wat betreft de inrichting?
□
Wat is belangrijk voor uw privacy en eigen leefsfeer?
□
Wat helpt om uw eigen achtergrond/ cultuur in huis te halen?
□
Had/ heeft u huisdieren? (Misschien komt er een dier mee, hoe omgaan met verzorging?
□
Houdt u van planten, van groen om u heen?
Opgeruimd en schoon □ Welke eisen stelt u aan ‘opgeruimd en schoon? □ Wat doet u zelf graag aan huishoudelijke dingen? (prullenbak legen, opruimen, planten water geven) □
Wat doet u met uw vuile en schone was? Verstelwerk?
□
Zijn er nog bepaalde gewoontes en voorkeuren op huishoudelijk gebied?
Vragen aan familie/ naasten □ Wat zou u nog aan willen vullen over de wensen omtrent de woonomgeving? □
Kan er iets gedaan worden om uw vader/ moeder/… zich (nog) meer thuis te laten voelen?
□ Helpt u (of een ander familielid) een handje bij huishoudelijke zaken? Zijn daar vragen over? Heeft u daarbij nog iets nodig? Veiligheid □ Wat is voor u belangrijk om u veilig te voelen? (denk aan: persoonlijke alarm, slot op deur en kasten, nachtlichtje, toezicht door medewerkers, brandpreventie/ alarmering) Vraag aan familie/ naasten □ Wat is voor u belangrijk om het vertrouwen te hebben dat u vader/moeder/ …. hier veilig is?
Dagritme □ Hoe zag een doordeweekse dag er de laatste tijd voor u uit? □ Hoe laat staat u meestal op, hoe gaat het dan verder en hoe laat gaat u naar bed? Rust u tussendoor? □
Bent u een ochtend/ avondmens?
□ o o
Wat zijn uw geliefde tijdstippen voor: Eten en drinken, koffie en thee? Krant lezen, naar het nieuws kijken op TV?
□ Heeft u bepaalde dagelijkse gewoontes, bijv. vaste gebedsmomenten, middagdutje, ommetje maken? Domein 2 Participatie (Sociale redzaamheid) Cliënt mag rekenen op aantrekkelijke mogelijkheden voor dagbesteding waarmee hij of zij invulling kan geven aan persoonlijke interesse, hobby’s en een sociaal leven, een contact kan houden met de samenleving Dagbesteding □ Wat maakte u de laatste tijd zoals mee op een dag. Door de week, in het weekend ? □
Welke hobby’s of interesses hebt u?
□
Doet u graag activiteiten samen met anderen ? Zo ja welke?
□
Zijn er dingen die u graag zou willen doen maar niet (alleen) kunt?
□ Zijn er voor u belangrijke activiteiten of gebeurtenissen waar we rekening mee moeten houden ? Bijv. vanuit uw religie of cultuur? □ Stelt u het op prijs als er een keer iemand langs komt om uitgebreid met u te kijken naar uw interesse op gebied van activiteiten?
Vraag aan familie/naasten □ Zijn er activiteiten die u graag met uw vader/moeder wilt doen hier in huis of buitenshuis? □
Wilt u betrokken worden bij activiteiten hier in huis?
□
Hebt u suggesties voor activiteiten?
Sociaal leven □ Wat zijn op dit moment belangrijke contacten voor u? □
Wat vindt u van de contacten hier in huis met medebewoners, medewerkers, vrijwilligers?
□
Hoe gaat het met het leggen van contacten?
□
Bent u een gezelschapsmens of houdt u eerder van rustig op uzelf zijn?
□
Wat vindt u belangrijk voor een gastvrije ontvangst van uw bezoek?
□
Hebt u voldoende privacy om ongestoord met uw bezoek te zijn of uw post te lezen?
□
Als u ergens mee zit, bij wie kunt u dan gemakkelijk terecht?
Contact met de samenleving □ Wat zijn uw contacten in familieverband en in uw kennissenkring, buurt, in de maatschappij. (denk aan de rol van de cliënt als vader, moeder, opa, oma, vriend(in), vrijwilliger, verenigingsleven etc.) □
Hoe is het met deze contacten op dit moment?
□ Doet u misschien speciale dingen voor iemand, heeft u een speciale taak of rol in uw familie of voor anderen , bv. Medebewoners? □
Zou u hier in huis iets (meer/anders) willen doen op dat gebied?
Andere disciplines/hulpverleners □ Welke informatie is er van andere disciplines/hulpverleners binnen en buiten dit huis? □
Welke vragen zijn er voor deze disciplines?
□
Zijn er zaken die belangrijk zijn om door te geven aan deze disciplines?
Observatiepunten domein 2 □ Lijkt de cliënt op zijn gemak? □
Is de cliënt ondernemend of afwachtend ?
□
Wat zijn de vaste gewoontes van de cliënt?
□
Lijkt hij voorkeur te hebben voor bepaalde activiteiten?
□
Vraagt de cliënt snel om hulp of juist niet?
□
Krijgt de cliënt bezoek ? En post?
□
Hoe reageert hij op bezoek en post?
Domein 3 Welzijn (Mentaal welbevinden en autonomie) Cliënt mag rekenen op respect voor en ondersteuning van de eigen identiteit en levensinvulling.
Ondersteuning van de eigen levensinvulling □ Hoe is het voor u hulp te krijgen/verzorgd te worden? □
Wat kunt u in het dagelijks leven zelf regelen en wat wordt voor u geregeld?
□
Afspraken in huis: kapper, pedicure, etc.
□
Buiten de deur: tandarts, arts, etc.
Vraag familie/naasten: Hielp u uw familielid/naaste met regelzaken, praktische zaken? Blijft u dat graag doen?
Stemming □ Hoe is uw stemming meestal? □
Hebt u de laatste tijd vervelende ervaringen gehad?
□
Zijn er bepaalde dingen waar u met iemand over wilt praten?
Vraag familie/naasten: Maakt u zich nog ergens zorgen over?
Respect □ Wat vindt u van de manier waarop wij u tegemoet treden, hier met u omgaan? □
Kunt u hier ondanks alles uw eigen leven leiden, de invulling geven die belangrijk voor u is?
Vraag familie/naasten: Wat vindt u van de manier waarop wij uw familielid/naaste en u zelf tegemoet treden?
Eigen identiteit en levensinvulling/levensfase □ Wat zijn voor u de belangrijkste dingen in het leven? □
Hoe kijkt u aan tegen de eindigheid van het leven?
□
Wat vindt u van het maken van een levensboek?
□
Heeft u een zware tijd gehad, verdrietige dingen meegemaakt?
□
Wat vindt u belangrijk voor het beleven van uw religie/levensovertuiging?
□
Vindt u het belangrijk om activiteiten te ondernemen op dat gebied?
Vraag familie/naasten: Hoe is het voor u, kunt u het bezoek aan uw familie opbrengen? Hoe belangrijk is het voor u om op bezoek te blijven komen, om de relatie te onderhouden? Heeft u daar zelf nog iets bij nodig?
Observatiepunten domein 3 □ Hoe lijkt de stemming van de cliënt, wisselt de stemming? □
Zoekt de cliënt bij (emotionele) gebeurtenissen contact, of juist niet?
□
Lijkt cliënt tevreden?
□
Hoe reageert cliënt op prikkels, personen, geluiden, etc.
□
Hoe kun je aan deze cliënt zien/waarnemen wat hij/zij wil en prettig vindt of juist niet?
Domein 4 Zorg (Lichamelijk welbevinden en gezondheid) Cliënt mag rekenen op adequate gezondheidsbescherming en –bevordering, een schoon en verzorgd lichaam en smakelijke maaltijden, hapjes en drankjes. Voeding Wat eet en drinkt u zoal op een dag? Op welke tijdstippen en wat? (vul bij opname 4 dagen het ‘Eet- en drinkverslag’ in) Hebt u bepaalde voorkeuren of gewoontes? Hebt u bepaalde regels m.b.t. eten/ drinken (dieet, vegetarisch, geen varkensvlees etc) Bent u tevreden over uw gewicht? (vul bij aanvang zorg ‘Screeningslijst voedingstoestand’ in) Hoe gaat het met slikken(verslikken)? Kunt u goed met bestek omgaan, kopje/ glas vasthouden? Kunt u zelf uw maaltijd klaarmaken ( brood) (zorg thuis: en de warme maaltijd)? Vraag aan familie/ naasten: Heeft u de laatste tijd geholpen bij verzorgen of geven van eten en drinken? Hoe gaat dat en kan dat zo doorgaan? Indien nodig: instructie of hulp aanbieden (m.n. bij slikproblemen)?
Schoon en verzorgd lichaam Wat doet u zelf op het gebied van lichamelijke verzorging? Wat vindt u belangrijk, hoe bent u het gewend (’s morgens en ’s avonds)? Hoe gaat het tussendoor: toiletgang, handen wassen, opfrissen na middagrust?
Poetst u zelf uw gebit? Heeft u klachten over uw gebit, mond, tandvlees? Hoe gaat de verzorging van nagels, haren, kapsel, scheren, make-up, huidverzorging? Wat vindt u belangrijk voor uw uiterlijk (stropdas, hoed, zon- of feestdagen)? Vraag aan familie/ naasten: Heeft u de laatste tijd geholpen bij lichamelijke verzorging? Hoe ging dat? Kan dat zo doorgaan? Zo ja, welke informatie of steun is hierbij nodig?
Lichamelijke functies en mogelijkheden Zintuigen Hoe gaat het met horen, zien, ruiken, eventuele bril, leesbril, gehoorapparaat? Rust en beweging Hoe zit u in uw stoel/rolstoel? Kunt u hier goed mee overweg? Wat hebt u nodig aan kussens, extra steun, voetenbank? Hoe gaat het met opstaan uit stoel /bed? Alleen of met hulp(middelen)?
Hebt u ergens pijn of andere klachten? (aanwijzen, soort klacht, wanneer minder of erger) Hoe gaat het met staan en lopen? Kunt u goed uit de voeten met evt. loophulpmiddelen? Kunt u in bed gaan (ver)liggen zoals u zelf wilt? Iets nodig aan steun, beugel, papegaai? Hebt u ergens pijn of ongemak? Kunt u pijnlijke of beurse plekken aanwijzen?
Gezondheidsbevordering en gezondheidsbescherming Gezondheidsbeleving Hoe is het met uw gezondheid/ hoe voelt u zich? Wat gaat goed? Wat minder? Voelt u zich fit of bent u vaak moe? Houdt u van lichamelijke beweging/inspanning? Waar hebt u het meest last van? Wat hindert of belemmert u in het dagelijks leven? Wat doet u zelf aan uw gezondheid (evt. vanuit cultuur/ religie) Hoe ervaart u de lichamelijke verschijnselen van deze levensfase? Is het levenseinde iets wat u bezighoudt?
Medicijngebruik: gebruikt u medicijnen, zo ja waarvoor? Kunt u ze zelf innemen? Heeft u de medicijnen zelf in beheer/ wilt u dit blijven doen?
Urine en ontlasting Hoe gaat het met plassen (veel/ weinig, vaak/ niet vaak, irritatie, pijn)? Verliest u ongewild urine? Hoe gaat het met de ontlasting (normaal, verstopping, dunne ontlasting, irritatie, aambeien)? Bij incontinentie: hoe gaat het verschonen (vaak genoeg). Wat vindt u van het materiaal?
Andere disciplines/ zorgverleners Welke informatie is er van andere disciplines? Welke vragen of punten moeten worden doorgegeven aan andere disciplines/zorgverleners?
Risicofactoren/ aandachtspunten Effect medicatie en behandeling Slaap/waakritme Slechthorendheid en slechtziendheid Combinatie medicijnen Infectiepreventie Incontinentie, katheter, stoma Gewichtsverandering Vocht of voedingtekort Handelen rond levenseinde Valpreventie Decubitus Wondverzorging Allergieën Observatiepunten Spontaan eet/drinkgedrag: wat eet/ drinkt hij uit zichzelf, hoeveel, hoe vaak, hoe snel, welke voorkeur? Eet/ drinkt cliënt zelfstandig of is er hulp nodig; zo ja welke hulp? Accepteert cliënt hulp? Indien cliënt niet uit zichzelf eet/ drinkt: wat is de grens tussen aanvaardbaar stimuleren of opdringen? Hoe is het met speekselvloed, kauwen, slikken? Het is het met gewicht van de cliënt en met de toestand van de huid (uitdroging)? Hoe reageert cliënt bij lichamelijke verzorging: meegaand of afwerend?
Wat vindt hij prettig, wat niet, wat geeft (on)rust? Hoe ziet het gebit, de voeten, nagels, huid (met name de ‘risicoplekken) eruit? Hoe gaat het met toiletgang/ verzorging van katheter of stoma van de cliënt? Is er een regelmatige stoelgang, hoe is de aandrang merkbaar? Hoe is het met de kleur en hoeveelheid urine? Hoe vaak moet de cliënt plassen? Lijkt het plassen met pijn gepaard te gaan? Hoe beweeglijk is de cliënt uit zichzelf, hoe reageert hij op stimuleren van bewegen? Hoe gaat het met verplaatsen: uit stoel, in/uit bed, verplaatsen in bed? Beweegt hij zich (on)zeker? Denk ook aan gebruik van hulpmiddelen en tillift? Meegaande of afwerende reacties bij hulp bij verplaatsen? Zijn er tekenen van pijn, stijfheid, ongemak bij het dagelijks bewegingspatroon? Hoe kun je aan cliënt zien dat hij zich goed/ niet goed voelt? Hoe is het me de kleur, temperatuur, transpiratie, energie en slaap/waakritme? Hoe reageert de cliënt op geluid en licht, zijn er problemen zijn met zien/ horen?
Typering cliënt Persoonlijkheid, eigen waarden, leefstijl en voorkeuren. Wie is de cliënt? Wat hoort wel en niet bij hem/haar? Een actuele en korte typering. In het eerste gesprek wordt een begin gemaakt met de typering van de cliënt als persoon, met leefstijl en voorkeuren. Dit wordt in de loop van de tijd aangevuld. Dit onderdeel komt ook terug bij de vervolggesprekken. Persoonlijke details, verhalen, foto’s e.a. herinneringen die voor de cliënt en zijn naasten belangrijk zijn, kunnen hier beschreven worden, dus het levensverhaal van de cliënt. Belangrijk is dat de cliënt zich in de typering herkent. Typering cliënt We willen u graag leren kennen om op een passende manier voor u te kunnen zorgen, zodat u zoveel mogelijk uw eigen leven voort kunt zetten. Daarom willen we u vragen iets over uzelf te vertellen: □ Waar komt u vandaan? Waar bent u opgegroeid, kunt u iets vertellen over uw ouders? □
Kunt u iets vertellen over uw achtergrond, de cultuur waarin u zich thuis voelt?
□
Hoe zag uw leven er de laatste jaren uit? En vroeger (gezin, werk, enz.)?
□
Wat zijn belangrijke herinneringen?
□
Wat zijn interesses, liefhebberijen, wat deed/doet u graag, waar was/bent u goed is?
□
Speelt humor een rol in uw leven?
□ ‘Wat voor mens’ bent u: bijv. gezelschapsmens, perfectionist, volgzaam type of juist touwtjes graag zelf in handen, natuurliefhebber, dierenvriend, buitenmens, kunstliefhebber…… □
Wat is er veranderd sinds u hulp van anderen nodig heeft?
□
Wat vindt u op dit moment belangrijk voor een goed leven?
□
Waar heeft u plezier in, waar hebt u een hekel aan?
□ Wat zijn belangrijke dingen voor u om mee te maken?Welke persoonlijke contacten zijn belangrijk voor u? □
Wat zijn belangrijke gewoontes voor u? Gewoontes in familie, cultuur, religie?
□
Wat vindt u belangrijk aan uw uiterlijk: kleding, kapsel, sieraden, stropdas, hoofdbedekking?
□ Zijn er andere dingen die u ons wilt meegeven om een goed beeld van u te krijgen? Zorg: beleving en waarden van de cliënt m.b.t. zorg Om de cliënt in staat te stellen zoveel mogelijk regie te houden over de zorg, is het zinvol om te vragen wat de cliënt tot nu toe heeft meegemaakt wat betreft (complexe zorg en wat zijn waarden en voorkeuren zijn op dat gebied. □ Wat hebt u zoal meegemaakt aan zorg, medische behandeling, verpleging en therapie? □
Wat hebt u meegemaakt aan andere behandelingen, bijv. voor psychische klachten.
□
Wat vond u goed aan deze behandelingen, wat vond u niet goed?
□
Bent u veel met uw gezondheid bezig? Hoe is dat voor u?
□
Wat is voor u een goede verzorgende, dokter, therapeut? Wat is voor u goede zorg?
□
Heeft u vanuit uw cultuur/ religie bepaalde opvattingen over ziekte en gezondheid?
□
Hecht u aan bepaalde gebruiken, zoals inschakelen van een geestelijke bij ziekte?
□
Heeft u een schriftelijke wilsverklaring, zo ja, kunt u daar iets over vertellen?
□ Heeft u bepaalde wensen en ideeën over het einde van het leven, sterven, rituelen bij begraven of cremeren? □
Wij vinden het onze taak om te letten op uw gezondheid, wat vindt u daarvan?
Aanvulling door familie/naasten en andere betrokkenen: Wilt u nog iets aanvullen op wat uw vader/moeder/partner … heeft verteld?
-
Wilt u misschien speciale aandacht vragen voor een voorkeur, eigenschap of gewoonte?
-
Wilt u iets aanvullen over gewoontes en gebruiken in uw familie, in uw cultuur?
Bewegingsmogelijkheden, meubilair, gebruiksgemak Op de kamer, in de woning □ Hoe verplaatst u zich in uw kamer/ woning? Loophulpmiddelen/ rolstoel? □ Hoe gaat het met zitten, wat vindt u van uw stoel/ stoelen? Hoe gaat het opstaan uit uw stoel? □ Hoe gaat het in en uit bed komen, wat vindt u van uw bed (evt. tillift, beugel, papegaai, om aan vast te houden)? □
Kunt u in deze woonruimte komen waar u wilt?
□
Hoe gaat het praktisch met het ontvangen van bezoek (op uw kamer)?
□
Kunt u de TV, radio, lichtknoppen, stekkers, telefoon, alarm/ belsysteem bedienen?
□ Hoe gaat het ‘s nachts met slapen? Kunt u gaan liggen zoals u wilt? Moet u ‘s nachts naar toilet?
Elders in het huis □ Gaat u graag van uw kamer af? □
Kunt u goed de weg vinden in huis?
□ Hoe beweegt u zich buiten de kamer, naar winkeltje, ruimte voor activiteiten (loophulpmiddelen, rolstoel)? □
Gaat uw bezoek wel eens mee, gaat dat makkelijk of zijn er belemmeringen in huis?
□
Waar ontvangt u graag uw bezoek?
□ Zijn er dingen die u zou willen doen, maar niet kunt door obstakels in huis of omgeving? (drempels, afstapjes, rolstoelen op de gang, liften, deuren)?
□
Struikelt u gemakkelijk, valt u wel eens?
Buitenshuis □ Gaat u graag naar buiten? □
Hoe gaat u naar buiten, zelfstandig, met hulp of hulpmiddelen?
□ Hoe gaat het als u iets mee wilt nemen, bijv. boodschappen? (evt. rollator mandje of tas op wieltjes) □
Kunt u komen waar u wilt?
Vraag aan familie/ naasten □ Als u op bezoek komt, gaat u dan wel eens samen de kamer af, naar gemeenschappelijke ruimtes, naar buiten? Hoe gaat dat? □
Heeft u vragen/ opmerkingen over de hulpmiddelen die uw vader/ moeder/ … gebruikt?
□
Heeft u zelf nog meer informatie of hulp nodig?
Observatiepunten □ Lijkt de cliënt op zijn gemak, is cliënt bang of teruggetrokken? □
Gaat cliënt zijn eigen gang, of wacht hij dingen af?
□
Doet cliënt huishoudelijke klusjes?
□
Vraagt cliënt snel of juist niet snel om hulp?
□
Kan cliënt overweg met sloten, het alarmsysteem?
□
Laat cliënt bepaalde gewoontes zien?
□ Hoe laat is cliënt meestal wakker, wanneer slaapt cliënt? Wat is het patroon van rust en actie op een dag? □
Zoekt cliënt gezelschap, of is juist graag alleen?
□
Hoe beweegt de cliënt zich op zijn kamer? Gebruikt hij meubels of hulpmiddelen?
□
Heeft cliënt vaste gewoontes, bijv. altijd in vaste stoel?
□
Wat zijn de reacties bij het tillen, verplaatsen van cliënt?
□
Struikelt, valt, cliënt snel? Is hier een reden voor? (vloerbedekking/ drempels)
□
Gaat cliënt graag/ vaak zelfstandig of met hulp van zijn kamer af? En naar buiten?
Bijlage 2 Vragenlijst interview medewerkers Thebe
28 maart 2013
Vind je het goed dat ik het gesprek even opneem om alles op een later tijdstip beter te kunnen uitwerken?
Wat is je functie, kan je iets over jezelf vertellen? Wanneer worden de vragenlijsten afgenomen en waarom? Door wie?
Hoe worden ze gekoppeld aan het patiënten dossier?
Wat wordt er gedaan met de uitkomst van deze vragenlijsten. Wat wordt er gemeten? Wat wordt er met de uitkomsten gedaan? Wie interpreteert de vragenlijsten?
Wanneer wordt er een indicatie naar bv de fysiotherapeut gegeven en bij welke score
Wordt er ook her gemeten, hoe vaak?
Is er behoefte aan nog meer vragenlijsten / meetinstrumenten?
Is er behoefte aan een aanbeveling vanuit de geriatrie fysiotherapie?
Is er meer behoefte aan een samenwerking van de fysiotherapie vanuit de eerste lijn voor de verzorgingshuisbewoners?
Bijlage 3 RISICOANALYSE ZORGPROBLEMEN Er staat een toelichting en instructie op 2e pagina.
Cliënt:
Ingevuld door:
Datum (dd-mm-jjjj):
1. HUIDLETSEL ja
nee
Heeft u huidletsel?
ja nee
Decubitus? Ander type huidletsel?
Bent u beperkt mobiel? Zit of ligt u een groot deel van de dag? Conclusie: verhoogd risico ( bij 1 x ja)
ja nee
ja ja
nee nee
ja
nee
Form.07.01 Bradenscore invullen, vervolgacties in ZLP en uitvoeren
uitgevoerd
2. ONDERVOEDING EN / OF OVERGEWICHT Bent u de laatste zes maanden meer dan 6 kg onbedoeld afgevallen of de laatste maand 3 kg? Bent u de laatste zes maanden onbedoeld 6 kg aangekomen? Of de laatste maand 3 kg?
ja nee ja nee
Als u het niet weet: zit kleding veel losser/ strakker? Moet riem/horloge losser/strakker
ja
nee
Heeft u problemen met eten en/of drinken?
ja
nee
Conclusie:verhoogd risico (bij 1 x ja)
ja nee
Form.07.02 Voedingstoestand invullen, vervolgacties in ZLP en uitvoeren
uitgevoerd
3. VALLEN Bent u de afgelopen 30 dagen gevallen?
ja
nee
Heeft u moeite met staan, lopen en bewegen?
ja
nee
Kunt u zich moeilijk bewegen in de woning?(kleedjes, volle kamer)
ja
nee
Conclusie: verhoogd risico (bij 1 x ja)
ja nee
Form.07.04 Checklist valpreventie invullen , vervolgacties in ZLP en uitvoeren
uitgevoerd
4. MEDICATIEGEBRUIK Heeft u problemen met het eigen beheer/ bestellen van de medicatie?
ja
nee
nvt
Heeft u problemen met het innemen van medicatie?
ja
nee
nvt
Weet u waarvoor en hoeveel medicijnen u dagelijks gebruikt ?
ja
nee
nvt
Gebruikt u meer dan 4 verschillende medicijnen per dag?
ja
nee
nvt
Heeft u de laatste 30 dagen vergeten medicijnen in te nemen?
ja
nee
nvt
Conclusie: verhoogd risico ( te bepalen in overleg met de arts)
ja nee
( geen specifiek risicoformulier) vervolgacties in ZLP en uitvoeren
uitgevoerd
5. DEPRESSIE Toonde de cliënt de afgelopen maand een toename in intensiteit en/of frequentie ten aanzien van de onderstaande gedragingen? Negatief Boos op zelf of anderen
ja ja
Huilen
ja
Conclusie:verhoogd risico (bij 3 x ja)
ja nee
nee nee
Angstig
ja
Klagen over gezondheid
ja
nee
Herhaald angstig klagen
nee
ja
Droevig, pijnlijke gelaatsuitdrukking . ja
nee vervolgacties i.o.m. behandelaar, zie procedure risicosignalering depressie.
uitgevoerd
6. INCONTINENTIE Bent u wel eens incontinent van urine? Is de diagnose incontinentie gesteld?
ja nee ja nee
paar keer per mnd door arts
paar keer per week
door incontinentieverpleegkundige?
elke dag onbekend
nee nee
ja nee
Heeft u een katheter? Conclusie: verhoogd risico (bij 1x ja)
ja nee
thuis ingebracht
langer dan 14 dagen ingebracht
Form.07.09 observatie toiletgang invullen, vervolgacties in ZLP en uitvoeren
is uitgevoerd
nee
Toelichting en instructie Risicoanalyse zorgproblemen Breng eventuele risico’s op de zes onderscheiden terreinen in kaart en voer zo nodig vervolgacties uit. Als er sprake is van een verhoogd risico, noteer dan het zorgprobleem in het zorgleefplan, formuleer het zorgdoel en acties. Bij twee of meer terreinen met een verhoogd risico, bespreek de cliënt met een collega van een hoger deskundigheidsniveau en/of bespreek de cliënt met de behandelend arts. 1. Huidletsel Bij ander type huidletsel kun je denken aan chirurgische wond, niet chirurgische wond, brandwond. 2. Ondervoeding en/of overgewicht Is cliënt meer dan 4 kilo afgevallen, dan is sprake van een verhoogd risico. Weet cliënt niet of hij/zij is afgevallen, vraag dan of kleding losser zit, de riem en/of het horloge een gaatje strakker moet? Weet cliënt niet of hij/zij is aangekomen of afgevallen, vraag dan of kleding strakker zit, de riem en/of het horloge een gaatje losser moet? 3. Mobiliteit/vallen Struikelt cliënt gemakkelijk? Valt cliënt wel eens? Kan cliënt zich gemakkelijk bewegen in zijn/haar woning en de locatie? (nb: vloerkleedjes, drempels, trappen, volle kamers?) Vul bij een verhoogd valrisico de specifieke risicosignalering valpreventie in en eventueel aan inschakeling van fysio- of ergotherapeut . 4. Medicatiegebruik Ga bij verhoogd risico in overleg met de behandelend arts Als cliënt medicatie in eigen beheer houdt, geef dan ter overweging gebruik te maken van baxtersysteem. Indien het team de zorg over de medicatie heeft overgenomen dan “NVT” invullen 5. Depressie Wijze van scoren: Ja: wel toename in intensiteit en/of frequentie van gedragingen Nee: geen toename in intensiteit en/of frequentie van gedragingen Gedragingen
Score j
A Negatieve uitspraken bv: uitspraken als “het doet er allemaal niet meer toe; was ik maar dood; wat voor zin heeft het; het spijt me zo lang te hebben geleefd; laat me doodgaan” B Voortdurend boos zijn op zichzelf of anderen bv: laat zich gemakkelijk ergeren, boos op verblijf in de zorgorganisatie of boos op de ontvangen zorg C Uitingen (ook non-verbaal) van angst die niet reëel lijken bv: bang om in de steek gelaten te worden; alleen te zijn; samen met anderen te zijn; intense angst voor specifieke voorwerpen of situaties. D Aldoor klagen over gezondheid bv: om de dokter blijven vragen; obsessief bezorgd zijn over lichaamsfuncties E Herhaald angstig klagen/bezorgd zijn, niet met gezondheid samenhangend: bv. Zoekt steeds aandacht of geruststelling over dagindeling, maaltijden, de was, kleren, omgang met anderen F Droevige, pijnlijke gelaatsuitdrukking bv: diepe rimpels; steeds wenkbrauwen fronsen G Huilen, gemakkelijk in tranen uitbarsten
n
Norm: Bij een van score 3 of hoger is er sprake van verhoogd risico en dient er risico-opvolging plaats te vinden door behandelaars , zie procedure risicosignalering depressie . 6. Incontinentie Als er sprake is van ongewild urineverlies, vul de observatielijst toiletgang in. De antwoorden op deze vragen kunnen richtinggevend zijn voor verdere acties. In geval van een katheter, altijd in overleg met behandelend arts, diens voorschrift vastleggen in ZLP en opvolgen.
Bijlage 4 Bijlage C. Format Prisma-analyse Graag beknopte antwoorden, als het kan in steekwoorden. 1. Algemeen 1. NAW gegevens cliënt Naam: ……………………………………………………………………………. Geboortedatum: ……………………………………………………………. Geslacht: ………………………………………………………………………. ZZP en juridische status……………………………………………….. . 2. Digitaal meldnummer IGZ 3. Intern nummer Prisma-analyse (optioneel) 4. Verantwoordelijk arts (huisarts of specialist ouderengeneeskunde)
Naam:......................................................... Plaats:......................................................... Functie:.......................................................
5. Prismateam 1:…………………………………………………………………………. 2:…………………………………………………………………………. 3:………………………………………………………………………….
6. Incidentbeschrijving (topgebeurtenis), locatie, waar in de locatie, datum, tijdstip (evt. via schematische weergave) 7. Gevolg(en) voor de cliënt (letsel, blijvend of niet, opname, overlijden) 8. Ziektegeschiedenis en incidentgeschiedenis Indien van toepassing Stand van zaken mbt:
1. Huidletsel 2. Ondervoeding en/of overgewicht 3. Vallen 4. Problemen medicatiegebruik 5. Depressie 6. Incontinentie 9. overzicht medicatie (evt. los bijvoegen) 10. gebruik hulpmiddelen (zoals bril enz.) 11. vrijheidsbeperkende maatregelen 12. Visie/verslag van de gebeurtenis van de cliënt (indien mogelijk), en/of van de mantelzorger/familie/naaste.
13. Situatieschets (zorgdossier of zorgleefplan raadplegen, en evt. meesturen naar de IGZ). Indien van toepassing Stand van zaken mbt: 1. Huidletsel 2. Ondervoeding en/of overgewicht 3. Vallen 4. Problemen medicatiegebruik 5. Depressie
2. Schematische weergave (optioneel):
Datum/tijd
wie
wat
waar
opmerking
3. Oorzakenboom
4. Oorzakenclassificatie Hoofdoorzaken
Suboorzaken /risicofactoren
Technisch
Apparatuur Hulpmiddelen Onderhoudsplannen Bediening Handleidingen Instructie Accommodatie Infrastructuur Netwerk Overig
Organisatorisch
Aanwezigheid en naleving protocollen Verantw. heden en bevoegdheden Overdracht binnen afdeling Overdracht tussen afdeling Communicatie schriftelijk/mondeling Overleg op afdeling Opdracht arts / deskundige Dossiervoering planning Overig
Menselijk
Deskundigheid Ervaring Ingewerkt zijn Zorgvuldigheid
Medewerker Vrijwilliger
Oplettendheid Ervaren werkdruk Draagkracht Collegialiteit
Beschrijving als zaken niet gewenst zijn verlopen
Hoofdoorzaken
Suboorzaken /risicofactoren
Beschrijving als zaken niet gewenst zijn verlopen
Overig Cliënt / Cliëntsysteem
Fysieke conditie Psychische conditie Onbekende individuele risico’s Therapietrouw Inrichting appartement Autonomie Indicatiestelling Overig
5. Conclusies en maatregelen per topgebeurtenis In schema: Topgebeurtenis Conclusies
Onderstaande punten hebben (mogelijk) een rol gespeeld in het incident: *................................................ *................................................ *................................................ *................................................
Acties/maatregelen op cliëntniveau
Actie: *................................................. *................................................. *.................................................
door:
Acties/maatregelen op locatie/organisatie niveau
Actie: *................................................. *................................................. *.................................................
door:
Bijlage 5 GIP
Subschaal 1: Niet sociaal gedrag 1. Lijkt blij met bezoek van familieleden (4 nooit - 3 soms - 2 vaak - 1 altijd)
0
2. Neemt deel aan gezamelijke activiteiten buiten de afdeling (4 nooit - 3 soms - 2 vaak - 1 altijd)
0
3. Is bereid om desgevraagd iemand te helpen (4 nooit - 3 soms - 2 vaak - 1 altijd)
0
4. Begint uit zichzelf een gesprek met anderen (4 nooit - 3 bijna nooit - 2 vaak - 1 altijd)
0
5. Heeft contact met de verpleging - met of zonder woorden - (4 nooit - 3 soms 2 regelmatig - 1 vaak)
0
6. Lijkt te luisteren naar wat anderen vertellen (4 nooit - 3 soms - 2 vaak - 1 altijd)
0
7. Kan met medepatiënten heel goed opschieten (4 niemand - 3 enkele - 2 meerdere - 1 de meeste)
0
8. Toont interesse voor personeelsleden (4 nooit - 3 soms - 2 vaak - 1 altijd)
0
Aftrekken
-8
Subschaal 2: Apathisch gedrag 1. Reageert wanneer hij/zij aangesproken wordt (4 meestal niet - 3 soms - 2 meestal wel - 1 altijd)
0
2. Leest krant en/of tijdschrift (4 nooit - 3 soms - 2 regelmatig - 1 vaak)
0
3. Toont emoties bij niet-alledaagse of ingrijpende gebeurtenissen (4 nooit - 3 soms - 2 vaak - 1 altijd)
0
4. Reageert zichtbaar op muziek (4 nooit - 3 soms - 2 vaak - 1 meestal)
0
5. Kijkt op als er iemand binnenkomt of als er iets gebeurt (4 nooit - 3 soms - 2 vaak - 1 altijd)
0
6. Luistert naar de radio en/of kijkt televisie (4 nooit - 3 bijna nooit - 2 soms - 1 vaak)
0
Aftrekken
-6
Subschaal 3: Bewustzijnsstoringen Zit te suffen (1 nooit - 2 soms - 3 vaak - 4 altijd)
0
1. Schrikt op uit een soort droomtoestand als hij/zij wordt aangesproken (1 nooit - 2 bijna nooit - 3 soms - 4 vaak)
0
2. Maakt een afwezige indruk (1 nooit - 2 soms - 3 vaak - 4 altijd)
0
3. Is overdag, indien wakker, klaarwakker (4 nooit - 3 soms - 2 vaak - 1 altijd)
0
4. Moet wakker geschud worden als men hem/haar wil bereiken (1 nooit - 2 soms - 3 vaak - 4 meestal)
0
5. Verkeerd overdag in een droom- of trance-achtige toestand (1 nooit - 2 soms - 3 vaak - 4 voortdurend)
0
6. Suft weg tijdens gesprekken of bezigheden (1 nooit - 2 zelden - 3 regelmatig - 4 meestal)
0
Aftrekken
-7
Subschaal 4: Decorumverlies 1. Zit onderuit gezakt zonder moeite te doen rechtop te zitten (1 nooit - 2 zelden - 3 regelmatig - 4 meestal)
0
2. Besteedt zorg aan het uiterlijk (4 nooit - 3 soms - 2 vaak - 1 altijd)
0
3. Laat ongegeneerd boeren of winden (1 nooit - 2 zelden - 3 soms - 4 vaak)
0
4. Houdt zich aan de gewone omgangsvormen (4 nooit - 3 soms - 2 vaak - 1 altijd))
0
5. Laat vocht uit mond of neus gewoon lopen - zonder het af te vegen - (1 nooit - 2 zelden - 3 regelmatig - 4 voortdurend)
0
Afrtekken
-5
Subschaal 5: Opstandig gedrag 1. Probeert uit het huis te ontsnappen, uit verzet tegen het verblijf hier (1 nooit - 2 bijna nooit - 3 soms - 4 regelmatig)
0
2. Sputtert tegen als er wat gevraagd wordt (1 nooit - 2 bijna nooit - 3 soms - 4 vaak)
0
3. Houdt zich aan regels en gebruiken van de afdeling (4 zelden - 3 vaak niet - 2 meestal wel - 1 altijd)
0
4. Wijst hulp van het personeel van de hand (1 nooit - 2 bijna nooit - 3 soms - 4 vaak)
0
5. Werkt mee wanneer dat gevraagd wordt (4 nooit - 3 soms - 2 vaak - 1 altijd)
0
Aftrekken
-5
Subschaal 6: Incoherent gedrag 1. Trekt op de verkeerde plaats kleren uit - zonder sexuele bedoelingen - (1 nooit - 2 bijna nooit - 3 soms - 4 vaak)
0
2. Spreekt op een verwarde manier - bijv. mengt woorden en zinnen door elkaar, verzint nieuwe woorden - (1 nooit - 2 soms - 3 vaak - 4 altijd)
0
3. Geeft antwoorden die niets te maken hebben met wat gevraagd wordt (1 nooit - 2 bijna nooit - 3 soms - 4 vaak)
0
4. Kan de dingen zodanig duidelijk maken dat men begrijpt wat bedoeld wordt (4 nooit 3 bijna nooit - 2 soms - 1 vaak)
0
5. Urineert of defecteert op de verkeerde plaats (1 nooit - 2 bijna nooit - 3 soms - 4 vaak)
0
Aftrekken
-5
Subschaal 7: Geheugenstoornissen 1. Kent andere patiënten bij naam (4 geen - 3 een - 2 meerdere - 1 de meeste)
0
2. Kent naaste familieleden bij naam (4 nooit - 3 soms - 2 vaak - 1 altijd)
0
3. Onthoudt wat gevraagd of opgedragen wordt (4 nooit - 3 soms - 2 vaak - 1 altijd)
0
4. Vergeet dat hij/zij hier opgenomen is - en niet bijv. op visite - (1 nooit - 2 soms - 3 vaak - 4 voortdurend)
0
5. Kent eigen naam (4 nooit - 3 soms - 2 meestal - 1 altijd)
0
6. Lijkt te vergeten waar hij/zij mee bezig is - bijv. met eten, koffie drinken etc. - (1 nooit - 2 soms - 3 vaak - 4 voortdurend)
0
7. Geeft blijk de personeelsleden te herkennen (4 geen - 3 sommige - 2 meeste - 1 allemaal)
0
Aftrekken
-7
Subschaal 8: Gedesorienteerd gedrag 1. Wordt in de gaten gehouden om verdwalen te voorkomen (1 nooit - 2 bijna nooit - 3 regelmatig - 4 meestal)
0
2. Ziet patiënten of personeelsleden voor iemand anders aan (1 nooit - 2 zelden - 3 soms - 4 vaak)
0
3. Uit het gedrag is op te maken dat dat hij/zij op een andere plaats meent te zijn (1 nooit - 2 zelden - 3 regelmatig - 4 meestal)
0
4. Lijkt te beseffen welk tijdstip van de dag het is (4 nooit - 3 soms - 2 vaak - 1 altijd)
0
5. Uit het gedrag is af te leiden dat hij/zij het heden met het verleden verwisselt (1 nooit - 2 zelden - 3 regelmatig - 4 voortdurend)
0
Aftrekken
-5
Subschaal 9: Zinloos repetitief gedrag 1. Schuift met de voeten heen en weer (1 nooit - 2 bijna nooit - 3 soms - 4 vaak)
0
2. Herhaalt woorden, zinnen of stukken van zinnen (1 nooit - 2 bijna nooit - 3 soms - 4 vaak)
0
3. Praat of mompelt langdurig, tegen niemand in het bijzonder (1 nooit - 2 bijna nooit 3 soms - 4 vaak)
0
4. Zit aan kleding, dekens, tafelkleden e.d. te plukken (1 nooit - 2 soms - 3 vaak - 4 voortdurend)
0
5. Maakt langdurig dezelfde zinloze geluiden (1 nooit - 2 bijna nooit - 3 soms - 4 vaak)
0
Aftrekken
-5
Subschaal 10: Rusteloos gedrag
1. Loopt rusteloos rond in huis (1 nooit - 2 soms - 3 vaak - 4 voortdurend)
0
2. Praat veel en snel (1 nooit - 2 soms - 3 vaak - 4 meestal)
0
3. Kan rustig stil blijven zitten/liggen (4 nooit - 3 zelden - 2 vaak - 1 altijd)
0
4. Gedraagt zich zenuwachtig (1 nooit - 2 soms - 3 regelmatig - 4 meestal)
0
5. Is te ongedurig om langere tijd met iets bezig te blijven (1 nooit - 2 soms - 3 vaak - 4 altijd)
0
Aftrekken
-5
Subschaal 11: Achterdochtig gedrag 1. Beweert in de gaten gehouden te worden (1 nooit - 2 bijna nooit - 3 soms - 4 vaak)
0
2. Zegt door anderen opzettelijk gekwetst te worden (1 nooit - 2 bijna nooit - 3 soms - 4 vaak)
0
3. Beweert verwaarloosd of slecht verzorgd te worden (1 nooit - 2 bijna nooit - 3 soms 4 vaak)
0
4. Zegt bestolen te worden (1 nooit - 2 bijna nooit - 3 soms - 4 vaak)
0
5. Beweert dat anderen hem/haar niet mogen (1 nooit - 2 bijna nooit - 3 soms - vaak)
0
6. Gedraagt zich wantrouwend tegenover personeelsleden (1 nooit - 2 bijna nooit - 3 soms - 4 vaak)
0
7. Gedraagt zich wantrouwend tegenover medepatiënten (1 nooit - 2 bijna nooit - 3 soms - 4 vaak)
Aftrekken
0 -7
Subschaal 12: Zwaarmoedig/verdrietig gedrag 1. Zegt zich nutteloos te voelen (1 nooit - 2 bijna nooit - 3 soms - 4 vaak)
0
2. Zegt bang te zijn voor dingen die staan te gebeuren (1 nooit - 2 bijna nooit - 3 soms 4 vaak)
0
3. Zegt zich neerslachtig te voelen (1 nooit - 2 soms - 3 regelmatig - 4 vaak)
0
4. Heeft een verdrietige gezichtsuitdrukking (1 nooit - 2 soms - 3 vaak - 4 altijd)
0
5. Lijkt zich ongelukkig te voelen (1 nooit - 2 soms - 3 vaak - 4 voortdurend)
0
6. Wordt snel verdrietig als iets tegenzit (1 nooit - 2 soms - 3 vaak - 4 altijd)
0
Aftrekken
-6
Subschaal 13: Afhankelijk gedrag 1. Gedraagt zich afhankelijk ten opzichte van het personeel (1 nooit - 2 soms - 3 vaak 4 altijd)
0
2. Vraagt om geholpen te worden bij dingen die hij/zij zelf blijkt te kunnen (1 nooit - 2 bijna nooit - 3 soms - 4 vaak)
0
3. Vraagt personeelsleden om raad of advies (1 nooit - 2 bijna nooit - 3 soms - 4 vaak)
0
4. Probeert op alle mogelijke manier de aandacht op zich te vestigen (1 nooit - 2 bijna nooit - 3 soms - 4 vaak)
0
5. Lijkt aarzelend of onzeker in het nemen van kleine beslissingen (1 nooit - 2 soms - 3 vaak - 4 altijd)
0
Aftrekken
-5
Subschaal 14: Angstig gedrag 1. Raakt in paniek bij het verlaten van de afdeling (1 nooit - 2 bijna nooit - 3 soms - 4 vaak)
0
2. Laat merken bang te zijn voor bepaalde personen of dingen (1 nooit - 2 bijna nooit 3 soms - 4 vaak)
0
3. Is plotseling angstig, zonder duidelijke reden (1 nooit - 2 bijna nooit - 3 soms - 4 vaak)
0
4. Is angstig in aanwezigheid van bepaalde andere patiënten (1 nooit - 2 bijna nooit - 3 soms - 4 vaak)
0
5. Toont angst wanneer hij/zij door het personeel geholpen wordt (1 nooit - 2 bijna nooit - 3 soms - 4 vaak)
0
6. Is angstig in aanwezigheid van "onbekenden" (1 nooit - 2 bijna nooit - 3 soms - 4 vaak)
0
Aftrekken
-6
A. Niet sociaal gedrag B. Apathisch gedrag C. Bewustzijnsstoornissen D. Decorumverlies E. Opstandig gedrag F. Incoherent gedrag G. Geheugenstoornissen H. Gedesorienteerd gedrag I. Zinloos repetitief gedrag J. Rusteloos gedrag K. Achterdochtig gedrag
L. Zwaarmoedig/verdrietig gedrag M. Afhankelijk bedrag N. Angstig gedrag
bijlage 6 How have you been feeling, in general, over the past few weeks? A
B
1. Been able to concentrate on what you're doing? 2. Lost much sleep over worry? 3. Felt you were playing a useful part in things? 4. Felt capable of making decisions about things? 5. Felt constantly under strain? 6. Felt you couln't overcome your difficulties? 7. Been able to enjoy your normal day-to-day activities? 8. Been able to face up to your problems ? 9. Been feeling unhappy and depressed? 10. Been losing confidence in yourself? 11. Been thinking of yourself as a worthless person? 12. Been feeling reasonably happy, all things considered? A = helemaal niet, B= niet meer dan gewoonlijk, C= wat meer dan gewoonlijk, D= veel meer dan gewoonlijk. Tabel 2. 12-item General Health Questionnaire
C
D
Bijlage 7 Please respond to each of the following statements by indicating the degree to which the statement is true for you in general in your life. Use the following scale: Individual Difference Level Version Vitality Scale
1
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
2 not at all true
3
4 somewhat true
5
6
7 very true
I feel alive and vital. I don't feel very energetic. Sometimes I feel so alive I just want to burst. I have energy and spirit. I look forward to each new day. I nearly always feel alert and awake. I feel energized.
Tabel 3. Ryan and Frederick (1997) Vitaliteit wordt via 7 items van de schaal van Ryan en Frederick gescoord
Bijlage 8
Bijlage 9
Bijlage 10
Bijlage 11
Bijlage 12