Jaargang 5 | Nummer 1 | 2016
culturele diversiteit WITTE ANJERDAG
Borging van erfgoed
Indische rijsttafel
Inhoud
Eerste Nederlandse voordracht voor de lijst van UNESCO Het was de afgelopen maanden een spannende tijd voor ons. Zouden wij de eerste Nederlandse voordracht op tijd klaar krijgen om in te dienen voor de UNESCO Representatieve Lijst van het Immaterieel Cultureel Erfgoed? Het samenstellen van het dossier moest heel snel gebeuren, want op 27 november 2015 maakte de minister van OCW bekend dat ze van voor nemens was om het ambacht van molenaar voor te dragen bij UNESCO. De voordracht moest echter al uiterlijk op 31 maart 2016 in Parijs ingediend worden! Wij waren verantwoordelijk voor het begeleiden van het proces. Onder auspiciën van ons werd een werkgroep opgericht waarin het Gilde van Vrijwillige Molenaars, het Gild Fryske Mounders, het Ambachtelijk Korenmolenaarsgilde en de vereniging Hollandsche Molen zitting namen. Ook de molendeskundige van de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed en een vertegenwoordiger van OCW werden lid van de w erkgroep.
Immaterieel Erfgoed
4
Inmiddels is de voordracht officieel ingediend bij UNESCO in Parijs. Nog dit jaar bekijkt het secretariaat van UNESCO of de voordracht aan alle techni sche vereisten voldoet. Tegen het einde van het jaar wordt de voordracht openbaar. Volgend jaar volgt het inhoudelijk beoordelingsproces door de Evaluation Body. Als alles goed gaat, wordt het molenaarsambacht eind 2017 op de UNESCO Representatieve lijst van Immaterieel Cultureel Erfgoed geplaatst. Natuurlijk houden wij u op de hoogte.
2
Immaterieel Erfgoed nummer 1 | 2016
25 Nederland draagt het ambacht van molenaar voor bij UNESCO
15 Visioenen van een genie
41 De Indische rijsttafel
Tradities
16
4
Witte Anjerdag
22 De Stille Omgang 36 Paasvuur in Espelo
49 Nationale Molendag 2016 49 Op bezoek bij de draak... 49 Glossy Traditie 50 Menselijk haar 51 Franciscus van Assisi
Boeken 11
Passie, jongeren en immaterieel erfgoed
26 Het lied dat onze moeder zong
28
Nieuwe naam
Het zal u niet ontgaan zijn dat wij een nieuwe naam hebben. Het Nederlands Centrum voor Volkscultuur en Immaterieel Erfgoed heet voortaan Kennis centrum Immaterieel Erfgoed Nederland. Hiervoor hebben wij besloten om aan te geven dat wij ons voortaan richten op de uitvoering van het UNESCO Verdrag. Met pijn in het hart hebben wij afscheid genomen van onze volkscultuurtaken, vooral omdat er niemand is die deze taken van ons overneemt. Maar om de uitvoering van de UNESCO Verdrag goed te kunnen doen, hebben wij een keuze moeten maken. Het is immers onze ambitie om van het UNESCO Verdrag iets goeds te maken en immaterieel erfgoed een Ineke Strouken stevige basis te geven. hoofdredacteur
15 Levend Erfgoed Groningen
28 De UNESCO conventie en superdiversiteit
Internationaal dossier
Het maken van een voordracht voor UNESCO is geen sinecure. Hierbij kwam de kennis, die wij hadden opgedaan als lid van de Evaluation Body die de internationale voordrachten beoordeeld, goed van pas. Het formulier moet zorgvuldig in het Engels worden ingevuld en bevat, naast een beschrijving van de traditie en het erfgoedzorgplan, ook een paar lastige vragen. Bijvoor beeld hoe de inschrijving van het molenaarsambacht kan bijdragen aan het belang van immaterieel erfgoed in het algemeen en hoe het de dialoog hierover wereldwijd kan bevorderen. Ook moesten wij in tien foto’s en een tien minuten durende film het ambacht in al zijn facetten uitleggen aan vertegenwoordigers uit de hele wereld. Het betekende dat de filmmakers het hele land moesten afreizen om molenaars op verschillende molentypes te interviewen over hun ambacht. Gelukkig was december een zonnige maand, want normaal is het in de wintermaanden niet echt molenweer. Maar de klus is geklaard en het is een mooie voordracht geworden, de modelvoor dracht waarom het ministerie vroeg.
16 Studenten helpen met borgen
Bedreigd erfgoed
26 Omgaan met superdiversiteit
8
27 De magische wereld van glas
Broodweging Muldersfluite
12 Sigaren maken
51 Circusavonturen
46 Honderd jaar poffertjes bakken
Nieuws
41
27 Bouwen van vakwerkhuizen
Ingezonden 40 De lengte van een metworst
14 Vissersplaatsen op postzegels
40 Driekoningenzingen
14 Werelderfgoed in Klokhuis
40 Rouwvlaggen op binnenvaartschepen
14 Kunst van keukendoek
Kijk ook op
www.immaterieelerfgoed.nl
nummer 1 | 2016 Immaterieel Erfgoed
3
Witte Anjerdag Een bloem voor de veteranen ER IS EEN GROTE KANS DAT JE ROND 25 JUNI DIT JAAR MENSEN ZIET LOPEN MET EEN WITTE ANJER OP DE KLEDING GESPELD. DEZE WITTE BLOEM IS GEEN MODESTATEMENT, MAAR STAAT SINDS 2005 SYMBOOL VOOR IETS HEEL ANDERS. WAT IS DE BETEKENIS VAN DEZE ANJER EN WAAR KOMT DEZE (NOG JONGE) TRADITIE VANDAAN?
Tekst Koen Embregts
Foto’s Nationale Beeldbank
4
Immaterieel Erfgoed nummer 1 | 2016
Voor de Nederlandse militaire veteranen is in 2005 ook een bloem als symbool van waardering in het leven geroepen.
Bloemen en boeketten worden al sinds mensenheugenis gebruikt om vrienden of familie op te vrolijken of om iets te vieren. Tegenwoordig geven we vaak gewoon een bloem die we mooi vinden of eentje die bij iemand past. Vroeger was het echter veel belangrijker om goed na te denken over de soort bloem. Elke bloemsoort had zijn eigen symbolische betekenis. Vooral tijdens de Romantiek, aan het eind van de achttiende eeuw, was het ontzettend belangrijk om de juiste bloem voor het juiste moment uit te zoeken. Maar ook nu zijn er bloemsoorten die onlosmakelijk verbonden zijn met bepaalde gebeurtenissen. Zo geven we gladiolen aan de mensen die de Nijmeegse Vierdaagse uitlopen en met Valentijn geven we rode rozen aan onze (geheime) geliefde. Bloemen staan niet alleen voor vreugde en geluk, maar worden ook gebruikt als troost bij verdriet en voor het herdenken van slachtoffers van geweld of rampen. Traditiegetrouw legt koning Willem-Alexander op 4 mei, tijdens de Nationale Doden herdenking, een krans voor het monument op de Dam. De samenstelling van deze krans wordt uiterst secuur voorbereid. Zo komen de bladeren (gallax- en salalblad) uit Canada en Amerika, als symbool voor de bevrijders. Daarnaast stopt de bloemist in elke krans ook een Salomonszegel, een bloem in de vorm van een Davidsster. In Groot-Brittannië dragen veel publieke personen in november een klaproos als eerbetoon aan Britse slachtoffers van de oorlogen wereldwijd, maar vooral ter nagedachtenis aan de gesneuvelde soldaten tijdens de Eerste Wereldoorlog. Het gebruik van de klaproos komt voort uit een gedicht van de Canadese militaire arts John McCrae. Hij schreef het gedicht ‘In Flanders Fields’ tijdens zijn verblijf in een veldhospitaal in Vlaanderen in 1915. In het kapotgebombardeerde Vlaamse landschap
Stichting Anjer Veteranendag wil graag dat het dragen van de anjer een nationale traditie wordt.
groeide niets meer, slechts een enkele bloedrode klaproos kleurde het grauwe aanzicht. Voor hem was de bloem een teken van hoop en sindsdien voor de Britten een symbool ter nagedachtenis aan de gruwelijke oorlog.
Prins Bernhard Voor de Nederlandse militaire veteranen is sinds 2005 ook een bloem als symbool van waardering in het leven geroepen. Uit respect voor de inzet van onze militairen dragen steeds meer politici, militairen, burgers en leden van het koningshuis links een witte anjer op de borst. Dit gebruik heeft ondanks zijn korte geschiedenis toch een lange traditie. Tijdens de Tweede Wereldoorlog, maar ook al daarvoor in zijn studententijd, droeg prins Bernhard altijd een witte anjer op zijn uniform. Toen Nederland in 1940 werd bezet, ontstond er een spontaan stil protest op de verjaardag van de prins. Het was de eerste koninklijke verjaardag sinds de bezetting. Daarom droegen op 29 juni 1940 veel Oranjegezinde Nederlanders een witte anjer op de kleding, of ze legden anjers bij het Emma-monument en Paleis Soestdijk. De Duitse bezetter reageerde furieus op de stille protestacties en verbood onmiddellijk het uithangen van de Nederlandse vlag, het zingen van het Wilhelmus en de viering van Koninginnedag. Deze dag van stil verzet zou later bekend worden als Anjerdag. Na de oorlog was er een decennium radiostilte rond de symbolische verzetsbloem. Tot 1950, toen het bestuur van het in 1940 opgerichte Prins Bernhard Cultuurfonds, vanwege het nummer 1 | 2016 Immaterieel Erfgoed
5
Herdenking van veteranen Tot en met 2014 wint het dragen van de witte bloem aan populariteit. In dat jaar worden er meer dan 85.000 besteld en uitgedeeld aan het publiek en andere geïnteresseerden. Ook besluit de Commandant Der Strijdkrachten (CDS) dat het dragen van de witte anjer op het uniform
tienjarig jubileum van Anjerdag besloot om jaarlijks de Zilveren Anjer uit te reiken aan personen die zich hadden ingezet voor de Nederlandse cultuur. Tot op zijn dood, op 1 december 2004, reikte de prins jaarlijks deze onderscheiding uit aan maximaal vijf personen die zich belangeloos (minimaal tien jaar lang) hadden ingezet voor cultuur en erfgoed in het Koninkrijk Nederland. Bij de begrafenis van de prins werd op zijn kist een witte anjer gelegd, de bloem die hij zijn gehele leven had gedragen. Om de
We willen dat de gehele samenleving bewust stilstaat bij de mensen die hun leven op het spel hebben gezet voor vrede en veiligheid. prins te herdenken liepen UNIFIL (United Nations Interim Force in Lebanon) veteranen tijdens het jaarlijkse veteranendefilé, op 29 juni 2005 in Wageningen, met een witte anjer op de borst. Dit werd met lovende reacties onthaald en daarom besloot men dit symbolische dragen van de witte anjer te herhalen tijdens de Nationale Veteranendag van 2006 in Den Haag. Om het dragen van de bloem in ere te houden werd in 2007 de Stichting Anjer Veteranendag opgericht. Het doel was om het dragen van de anjer te promoten als erkenning voor de Nederlandse oorlogs- en vredesmissieveteranen.
een witte anjer tijdens veteranendag
voortaan is toegestaan, iets wat daarvoor slechts gedoogd werd. Hoewel de originele betekenis en waarde van het symbool voor de nieuwe generaties misschien niet heel bekend is, krijgt de anjer steeds meer de statuur van nationaal symbool voor de herdenking van de veteranen. Koning, destijds nog prins, Willem-Alexander laat in 2011 weten het initiatief te ondersteunen: ‘Het zou toch geweldig zijn als ook (in navolging van de Britse traditie van de klaproos red.) iedereen hier met een witte anjer gaat rondlopen rond Veteranendag? Om zo de veteranen te herdenken!’
anjer, gedragen door vete ranen
6
Immaterieel Erfgoed nummer 1 | 2016
Wall of Honour Dit jaar pakt de stichting wederom grootser uit. Meer dan 500.000 anjers zullen landelijk worden verspreid. Daarnaast staat voorafgaand aan Veteranendag op het Plein in Den Haag een Wall of Honour waar het publiek een anjer kan opdragen aan een veteraan. Om landelijke aandacht te genereren, heeft de stichting veel BN’ers
Politici met
De witte
echter vaak met het onstuimige verleden van prins Bernhard geassocieerd. Timmermans erkent dat deze negatieve connotatie een probleem is in de verspreiding van de traditie. Volgens hem is de relatie tussen de prins en de witte anjer echter geen probleem voor de nieuwe generaties: ‘Jongeren associëren de anjer niet zozeer met de prins maar des te meer met veteranen in het algemeen. Het erfgoed van de witte anjer moet zich vooral richten op de symboliek van de anjer tijdens Anjerdag in 1940, als teken van nationale trots en respect.’ Daarbij vermeldt Timmermans dat hoe men ook denkt over prins Bernhard, voor veteranen stond hij altijd klaar.
benaderd om op publieke evenementen rond Veteranendag de witte anjer te dragen. Ook leden van het koningshuis en de Tweede Kamer zullen deze periode een witte anjer op de borst dragen. De stichting probeert dit jaar meer jongeren te benaderen door het gebruik van social media en het organiseren van een schrijfwedstrijd voor scholieren. Veel jongeren denken bij veteranen aan oude mannen die tijdens de Tweede Wereldoorlog hebben gevochten. Maar ook de militairen die ingezet zijn in Afghanistan of andere recente missies, bijvoorbeeld in Somalië, zijn bij terugkomst officieel veteraan. Wat veel mensen niet beseffen, is dat bijna een vierde van de Nederlandse veteranen tussen de twintig en veertig jaar oud is. Timmermans hoopt dat de traditie de komende jaren zal blijven groeien en dat ook de nieuwe generaties de witte anjer als symbool van respect en dankbaarheid richting de Nederlandse veteranen zullen omarmen. ‹
Bijna een vierde van de Nederlandse veteranen is tussen de twintig en veertig jaar oud.
Nationaal symbool Het is echter niet vanzelfsprekend dat het dragen van de witte anjer even grote vormen aan zal nemen als het dragen van de klaprozen in Engeland. Louis Timmermans, voorzitter van de Stichting Anjer Veteranendag, wenst wel dat het dragen van de anjer een nationale traditie wordt: ‘We willen dat de gehele samenleving bewust stilstaat bij de mensen die hun leven op het spel hebben gezet voor vrede en veiligheid.’ De symbolische anjer wordt nummer 1 | 2016 Immaterieel Erfgoed
7
Broodweging Muldersfluite In en om het plattelandsdorp Hengelo, onderdeel van de gemeente Bronckhorst in de Achterhoek, leven veel verhalen en tradities. Sommige daarvan zijn al behoorlijk oud. Zo zijn er verschillende gebruiken rondom rogge, van oudsher het belangrijkste graan dat in deze streek verbouwd werd. Helaas is Bronckhorst een krimpgemeente, wat inhoudt dat er meer mensen vertrekken dan dat er komen wonen. Wat betekent dat voor de tradities, zoals de bijna vijfhonderd jaar oude Brood weging Muldersfluite? ‘We doen ons uiterste best om de traditie in stand te houden,’ vertelt Harry Somsen, penningmeester en organisator van de Stichting Foto’s Harry Somsen
‘We doen van alles om mensen te trekken’
Historische Broodweging Muldersfluite.
De broodweging stamt uit de tijd van de marken. Een marke is een collectief van rijke boeren dat hun onverdeelde grondgebied samen beheerde en gebruikte. Waarschijnlijk is dit soort collectieven in de late Middeleeuwen ontstaan. De boeren van de marke hadden elk een vastgesteld aandeel in het gebied dat bepaalde hoeveel macht je had. De marke zorgde ook voor het onderhoud van de wegen en de afwatering en zelfs voor de verdediging van het gebied, met de zogenaamde markeweer. Het voorzitterschap van een marke was vaak gebonden aan een bepaalde boerderij en eens per jaar was er een grote markevergadering. In de Franse Tijd werd de macht van de marken drastisch ingeperkt. Een centraal gezag met gemeenten moest de plaats innemen. Pas begin twintigste eeuw waren alle markegronden in aparte kavels verdeeld. De marke van het gebied van de broodweging heette de ZelhemmerHartmermarke. In die omgeving mochten vanaf 1559 alleen de geërfde boeren, dus de eigenaren van de grotere boerderijen, op de toenmalige markegronden van het Gooy en Dunsborg en op de Dunsborger-Hattemermarke plaggen en turf steken. Deze gebruikten ze in de potstallen als ondergrond voor het vee. Eens in de zoveel tijd werden
8
Immaterieel Erfgoed nummer 1 | 2016
de stallen uitgemest en de plaggen, vermengd met mest, over de akkers verspreid om de zandgronden vruchtbaarder te maken.
Broodweging Als tegenprestatie voor het plaggensteken op de markegronden moesten de boeren jaarlijks op Hemelvaartsdag roggebrood leveren van minstens 22 pond. Dit gebeurde bij de Dunsborger molen en de broden waren bestemd voor de armen in de gemeente. In de loop van de tijd werd de weging een feestelijke gebeurtenis en ontstond er een kermis rondom de boerderij van de molenaar, die Muldersfluite genoemd werd. Het was een klein honderdtal boeren dat de roggebroden leverde. Volgens oud voorschrift werden de broden niet door de deur, maar door het open raam van de opkamer naar buiten geschoven. De broodweging had het karakter van een wedstrijd. De boer die het zwaarste brood leverde, kreeg twee flessen wijn. Soms woog zo’n roggebrood wel meer dan honderd pond. Als een brood echter minder dan 22 pond woog, dan moest men zes stuivers betalen voor elk ontbrekend pond. Vanaf 1772 werd het niet leveren van roggebrood bestraft met een dubbele levering in het volgende jaar.
Het vervoer van de roggebroden met Hemelvaartsdag gebeurde aanvankelijk met een kruiwagen. Ongeveer honderd jaar geleden werden de broden per paard en wagen naar de weging gebracht voor Hemelvaartsdag. In latere jaren werden de broden niet meer door de boeren zelf in hun eigen broodoven op het erf gebakken, maar door een bakker. Vanaf die tijd gingen de broden van de bakkers per paard en wagen naar de broodweging bij de Muldersfluite, de oude boerderij van de molenaar, tussen de dorpen Hengelo-Gld en Zelhem.
Rogge Voor de lezers die zich verbazen over het feit dat de vergoeding voor het plaggensteken uit roggebrood bestond en niet uit tarwebrood, een kleine uitweiding. De omgeving van Bronckhorst kent verschillende soorten gronden: enk – een hoger gelegen akker op zandgrond, broek – moerassige grond, en veenland. Geen van deze grondsoorten is erg vruchtbaar. Rogge stelt lang niet zulke hoge eisen aan de bodemgesteldheid als tarwe. Vroeger werd er dus vooral rogge op de zandgronden verbouwd, die met de hulp van de potstalmest iets vruchtbaarder werden gemaakt. Hoe belangrijk rogge in die tijd was, blijkt wel uit het gebruik van ’t Olde nummer 1 | 2016 Immaterieel Erfgoed
9
Wief binnenhalen, dat lange tijd rondom Bronckhorst heeft bestaan. In de oogsttijd hielp iedereen mee om de rogge zo snel mogelijk te oogsten als het mooi weer was. De mannen maaiden de rogge, de vrouwen bonden die tot garven. Acht garven werden tot één schoof bijeengebonden. De laatste garve was extra groot en werd versierd met groene takken, bloemen en bessen. Dat was het Olde Wief. Zij werd in optocht meegedragen naar de boerderij, waar ze werd aangeboden aan de boerin. Deze
vorige eeuw werd het roggebrood niet meer gegeten door de armen, maar vaak als veevoer gebruikt. Dat was natuurlijk niet de bedoeling, dus werd het anders aangepakt. Het brood werd na de weging in kleinere porties verdeeld en bij opbod verkocht aan het publiek,’ vertelt Harry. Inmiddels is het aantal geërfde boerderijen met de helft afgenomen. De laatste jaren houdt men de vier grootste broden heel voor de broodweging en wordt de
Wij vinden de traditie belangrijk en gaan zo lang mogelijk door. bracht vervolgens een dronk uit op de oogst, waarna er feest werd gevierd met het Olde Wief als middelpunt.
Armenzorg In 1807 werd bepaald dat de Markerichters in het vervolg het brood zouden verdelen onder de armen van de diaconie van Hengelo-Gld en Zelhem. De protestanten kregen driekwart deel, de katholieken de rest. Toen rond het begin van de twintigste eeuw de kunstmest algemener werd, was het plaggensteken voor de potstallen niet langer nodig. De marken bestonden toen officieel al niet meer en de cijnsplicht ook niet, dus was er feitelijk geen reden meer voor de broodweging. Toch besloten de geërfde boeren de traditie in ere te houden. Men wilde niet alleen de traditie in stand houden, maar vooral ook iets doen voor de minder bedeelden. Dit gebeurde in samenwerking met de vier lokale kerkgenootschappen. En zo gebeurt het nog steeds, elk jaar met Hemelvaart. ‘In de jaren vijftig van de
10
Immaterieel Erfgoed nummer 1 | 2016
rest al van tevoren in kleinere porties verdeeld en gesneden, zodat ze gemakkelijk verkocht kunnen worden. Tegenwoordig krijgen de kerken geen geld meer, maar mag elk kerkgenootschap bij toerbeurt bepalen waar de opbrengst van de broodverkoop naartoe gaat. Een moderne vorm van armenzorg dus. ‘We zorgen ook voor vermaak. Hoewel er al een tijd geen kermis meer is, zijn er wel veel activiteiten zoals een volksdansgroep, een muziekkapel, demonstraties van ambachten, een tweedehands boekenverkoop en de verkoop van honing, koffie en vers gebakken wafels. Voor de kinderen hebben we oud-Hollandse spelletjes.’
Krimpgemeente Dat klinkt allemaal heel gezellig. Komen er veel mensen op af? ‘Er zijn altijd wel een paar honderd mensen, uit Zelhem, Hengelo-Gld en omgeving. Het zijn vaak dezelfde mensen, die kennen de traditie en komen roggebrood halen. Ook jongeren. Het hangt een beetje van het weer en de vakantie af of er ook toeristen zijn. Het is net hoe Hemelvaart
valt. De stichting doet er ook van alles aan om het verhaal achter de broodweging door te geven. Zo staat het verhaal ook op de broodzakken waar het roggebrood in verpakt is. Toch zijn er steeds minder kinderen in de omgeving om het verhaal en de traditie aan door te geven. Bronckhorst is een krimpgemeente en er zijn al veel scholen gesloten of samengevoegd.’ De broodweging zelf is een heel spektakel. ‘De burgemeester arriveert in een open Landauer en vertelt het verhaal nogmaals. De leden van de kerkgenootschappen zitten erbij in een zwart pak met een hoge hoed en Goudse pijpen. Dat hebben we een aantal jaren geleden weer ingevoerd om het wat formeler te maken. Toch gaat de organisatie moeizaam, je moet er hard aan trekken. Subsidies verminderen of verdwijnen, de kerkgenootschappen helpen niet meer mee met het organiseren en het is moeilijk om nieuwe bestuursleden met genoeg tijd te vinden.’
PASSIE. JONGEREN EN IMMATERIEEL ERFGOED
Gelukkig krijgt de stichting wel hulp van de oudheidkundige vereniging, het museum Smedekinck en dansgroep Wi-j Eren ’t Olde. Zij helpen met de opbouw van de tenten en verzorgen de versnaperingen en de dansen. Voorlopig blijft de broodweging nog wel bestaan. ‘Het is veel werk, maar ik doe het omdat ik het leuk vind. En we vinden de traditie belangrijk. We gaan zo lang mogelijk door, totdat de verhouding arbeid en rendement niet meer in evenwicht is. Als er geen draagvlak meer is, moeten we helaas stoppen met de traditie.’ ‹
Jongeren en immaterieel erf goed, het lijkt een tegenstelling, maar niets is minder waar. In het boek Passie. Jongeren en imma terieel erfgoed vertellen jonge ren over ruim vijfenveertig tradities, waar zij zich met hart en ziel voor inzetten. Iedere jongere levert er op zijn of haar eigen wijze een belangrijke bijdrage aan en allemaal halen ze daar veel voldoening en plezier uit. Jongeren zijn belangrijk voor tradities. Zij zijn het immers die de traditie overnemen en later weer moeten doorgeven aan de generatie na hen. Zij kunnen er ook voor zorgen dat hun traditie verandert, met de tijd meegaat. Het boek Passie. Jongeren en
immaterieel erfgoed laat zien wat jongeren leuk vinden aan tradities en kan op die manier gemeenschappen van tradities die meer jongeren willen aan trekken een helpende hand bieden. Jongeren zijn immers nodig om het erfgoed aan door te geven. Kortom, jongeren zijn onmisbaar om ons immaterieel erfgoed levend te houden. Het Zomercarnaval van Rotter dam, het bloemencorso van Zundert, carbidschieten in Drenthe, Brigida-den halen, het vreugdevuur van Scheveningen, allemaal kennen ze een grote deelname van jongeren. Uiter aard, het sociale aspect, gezellig heid, samen bezig zijn en feest vieren spreken jongeren aan.
Maar ook ambachten als angisa binden, heggenvlechten, klom pen maken en molenaar kennen jonge participanten. Vaak is het juist de historie achter de tradi tie die deze voor jongeren een extra dimensie geeft. Passie. Jongeren en immaterieel erfgoed is het negende boek in de serie Volkscultuur en Immate rieel Erfgoed waarin eerder al succesvolle titels verschenen als Gouden Handen, Ambachten in Nederland, Carnaval en Menselijk Bedrijf – van werkplaats tot eeuwigheid. Passie. Jongeren en immaterieel erfgoed (Beilen, 2015) is te downloaden op www.immaterieelerfgoed.nl.
nummer 1 | 2016 Immaterieel Erfgoed
11
Een ambacht onder vuur
Sigaren maken Ria Bos is een van de weinige
mensen in Nederland die het vak
van sigaren maken nog beheerst. Ze maakt de zogenaamde Neder
landse sigaar, die bestaat uit kleine
snippers tabak, het binnengoed, die gerold worden in een tabaksblad,
het omblad, met daaromheen het
dekblad. Daarnaast bestaat ook de
Cubaanse sigaar, die alleen bestaat uit gerolde tabaksbladeren. ‘De
Cubaanse sigaar is vrij snel aan te
leren,’ legt Ria uit. ‘Maar de Neder landse sigaar leren maken duurt
minstens een jaar.’ Bos heeft het
vak geleerd bij de sigarenfabrieken Oud Kampen en De Olifant.
Het ambacht van sigaren maken heeft te maken met allerlei gevoeligheden. De schade die roken aan de gezondheid toebrengt is er een van, evenals de regelgeving die daar uit voortvloeit. Hoe ga je daar mee om als je een traditioneel ambacht beoefent en de kennis daarvan wilt borgen en doorgeven?
Van huisnijverheid naar industrie Het is bekend dat de Maya’s al tabaksbladeren op een bepaalde manier rolden
12
Immaterieel Erfgoed nummer 1 | 2016
om deze vervolgens te roken. Sinds de koloniale tijd is er een levendige tabakshandel tussen Zuid-Amerika en Europa ontstaan. In de zeventiende eeuw begonnen de Spanjaarden in Zuid-Amerika tabaksplanten te planten en zij voerden de tabak uit naar verschillende andere landen. Begin achttiende eeuw werd in Sevilla, Spanje, de eerste sigarenfabriek geopend. Aan het einde van de achttiende eeuw ontstond er ook een sigarenindustrie in Frankrijk en Duitsland, en in 1820 in Engeland. Nederland en België volgden daarna. De Nederlandse sigarenindustrie begon rond 1826 te Kampen. Het betrof toen nog vooral huisnijverheid. De eerste echte sigarenfabriek in Nederland werd in 1858 te Amsterdam geopend. Naast veel andere plaatsen speelden vooral Eindhoven, Valkenswaard en Veenendaal en natuurlijk Kampen een belangrijke rol. De specifieke sigarenindustrie kreeg in de twintigste eeuw behoorlijke concurrentie van de sigaret, die er enerzijds toe heeft geleid dat men sigaren machinaal begon te produceren teneinde de prijs te drukken, en anderzijds dat de traditioneel vervaardigde sigaren steeds exclusiever en dus duurder werden.
de jaren dertig, de Tweede Wereldoorlog en de opkomst van de sigaret grote invloed op het verdwijnen van de sigarenproductie. In Kampen is alleen de inmiddels monumentale sigaren fabriek De Olifant nog in bedrijf.
Foto's Ria Bos
De eerste sigarenmachines deden in 1924 hun intrede. Deze konden echter nog niet alle stappen van de sigarenfabricage verrichten, een deel werd daardoor nog met de hand gedaan.
Het gezicht van Kampen Ria heeft het ambacht geleerd in Kampen. Deze stad aan de IJssel heeft een lange band met sigaren. Vanaf het begin van de negentiende eeuw bepaalde de tabaksindustrie het gezicht van Kampen. Deze tak van industrie werd aangetrokken door onder meer het gunstige belastingklimaat in de stad en de ligging aan de IJssel en de Zuiderzee. Na de komst van twee kleinere tabaksfabrieken vestigde de grote, uit Bremen afkomstige sigarenfabrikant Lehmkuhl zich in de stad. Rond 1880 was bijna de helft van de Kamper bevolking werkzaam in de tabaksindustrie. Er was, vanwege de pachtgronden die voor boeren waren bedoeld, echter geen plaats voor het bouwen van een grote fabriek. Daarom vond veel van de sigarenmakerij bij de arbeiders thuis plaats. Door regulatie, die bepaalde dat er thuis geen sigaren meer gemaakt mochten worden, verdween de sigarenindustrie vrijwel geheel uit Kampen. Verder hadden de economische crisis in
Gezondheid Tegenwoordig is iedereen zich ervan bewust dat roken slecht is voor de gezondheid. Dit inzicht is echter pas in de tweede helft van de vorige eeuw ontstaan en wetenschappelijk bewezen. Op sociaal gebied betaamde het sinds de negentiende eeuw niet meer dat een vrouw rookte, en het sigaren roken in het openbaar werd hun in Victoriaans Engeland ontraden. Tegenwoordig is deze scheiding tussen mannen en vrouwen minder dwingend, maar is roken vooral wegens de gevaren voor de gezondheid taboe. In de Verenigde Staten, waar de antirookcampagnes al wat langer worden gevoerd, doet zich echter wel een merkwaardig verschijnsel ten faveure van de sigaar voor. New York City, waar sinds april 2003 roken in restaurants en cafés verboden is, staat wel de inrichting van speciaal geklimatiseerde Cigar rooms toe. Dit zijn speciale cafés waar naast sigaren ook sigaretten gerookt mogen worden. Dit is vooral te verklaren door de verschillen tussen het sigaren en sigaretten roken. Het roken van een sigaar neemt namelijk veel meer tijd in beslag, doorgaans gaan ze ten minste drie kwartier mee. Daarnaast is sigarenrook niet bestemd om te inhaleren. Waar sigaretten dus vooral voor de longen schadelijk zijn, werken sigaren op de keel in. Daarnaast dient een sigaar in het algemeen niet zozeer tot bevrediging van de nicotinezucht – hoewel dit ongetwijfeld een rol speelt – maar heeft als doel een specifieke smaak in de mond af te scheiden. Hierin onderscheiden verschillende sigaren zich van elkaar, op een meer uitgesproken wijze dan bij sigaretten. Ten slotte wordt het roken van sigaren ervaren als een moment van rustig genieten.
Geen verkoop De gevaren voor de gezondheid hebben ertoe geleid dat er allerlei wetten en regels zijn ontstaan voor de tabaks branche. Daar loopt Ria ook tegenaan. ‘Ik mag geen reclame maken. Ik mag wel workshops geven, maar de gemaakte sigaren moeten achteraf vernietigd worden. Verder is het lastig om grondstoffen in te voeren en mee te nemen naar andere landen, als ik bijvoorbeeld in het buitenland demonstraties ga geven.’ ‘Ik mag geen sigaren verkopen, dan word ik gezien als fabrikant. Ik geef alleen workshops en demonstraties, waarmee ik probeer het ambacht bekend te maken en door te geven. Mensen komen uit vrije wil bij mij, ik zet niemand aan tot roken. De meeste mensen die workshops doen, komen omdat ze nieuwsgierig zijn naar hoe men vroeger handmatig sigaren maakte. Het is toch een uitstervend ambacht.’ Naast sigaren maakt Ria sinds kort ook snuiftabak. Er moet wel ‘roken is dodelijk’ op de doosjes staan, maar ze mogen overal verkocht worden. Er
Ria Bos is een van de laatste mensen die nog handmatig een echte Nederlandse sigaar kunnen maken.
Ze loopt wel rond met het idee om een onlinecursus te maken, compleet met een exclusieve kist met toebehoren en films op een besloten deel van haar website. Zo ver is het nog niet, eerst
Sigaren maken is een uitstervend ambacht. kunnen allerlei smaakjes aan toegevoegd worden. Dan rook je de tabak dus niet, maar snuif je hem. Hierbij is geen gevaar voor meeroken, zodat je niet naar buiten hoeft zoals met roken.
Doorgeven Er is dan wel redelijk veel belangstelling voor de workshops van Ria, een opvolger die de Nederlandse sigaar kan rollen heeft ze nog niet gevonden. ‘Ik heb een leerling opgeleid, een jonge man. Hij heeft echter vooral de Cubaanse sigaar leren rollen, niet de typisch Nederlandse. Voor de meeste mensen duurt dat leerproces te lang en zijn de kosten vrij hoog en de tabak te duur. Verder is het vinden van de juiste gereedschappen lastig. Ze moeten er nog wel zijn, bij mensen thuis.’
moet ze juridisch laten uitzoeken wat de mogelijkheden zijn. Voor zichzelf heeft ze er niet zo’n hard hoofd in voor de toekomst, er zijn mogelijkheden genoeg. ‘Over een paar jaar, als mijn zoon wat ouder is, ga ik me waarschijnlijk wat meer richten op het buitenland. Ik heb veel contacten en ben al diverse malen gevraagd om demonstraties en workshops te geven. Ik richt me toch op een bepaald soort publiek en dat is altijd wel geïnteresseerd.’ Het behoud van het ambacht is echter een ander verhaal. Iemand vinden die tijd wil steken in dit uitstervend ambacht is nog niet gelukt. De kans bestaat dus dat de kennis om een Nederlandse sigaar te maken straks verloren gaat. ‹ nummer 1 | 2016 Immaterieel Erfgoed
13
nieuws
nieuws
Vissersplaatsen op postzegels In het Visserijmuseum in Zoutkamp is op 1 februari 2016 door PostNL de postzegel van Zoutkamp gepresenteerd. Zoutkamp in Groningen is een van de vijf vissersplaatsen die centraal staan in de postzegelserie Mooi Nederland. Op de postzegel staan drie karakteristieke elementen van Zoutkamp afgebeeld. Dit zijn de historische kalkoven waar vroeger schelpen in werden gebrand, het herbouwde stalen havenlicht en de prachtige Zoutkamper loodsen met de kleurrijke gevels. PostNL brengt sinds 2005 de serie Mooi Nederland uit om inzicht te geven in de lokale geschiedenis en culturele rijkdom van Nederland. De postzegelserie Mooi Nederland 2016 Vissersplaatsen besteedt aandacht aan het belang van de visserij voor deze plaatsen. Naast Zoutkamp brengt PostNL postzegels uit over Volendam (Noord-Holland) en Urk (Flevoland). Later dit jaar volgen Arnemuiden (Zeeland), Scheveningen (Zuid-Holland) en een verzamelvel met postzegels van alle vijf de vissersplaatsen. De selectie van de vijf vissersplaatsen is gemaakt in samenspraak met het Kenniscentrum Immaterieel Erfgoed Nederland / Nederlands Centrum voor Volkscultuur en Immaterieel Erfgoed, de ontwerpers en PostNL.
Werelderfgoed in Klokhuis UNESCO onderscheidt twee soorten erfgoed: immaterieel en materieel. Het gaat om twee heel verschillende verdragen. Onlangs is het molenaarsambacht als eerste Nederlandse traditie voorgedragen voor de UNESCO-lijst van immaterieel cultureel erfgoed, maar op de UNESCO-lijst van materieel erfgoed, het zogenaamde werelderfgoed, staan al tien elementen uit Nederland. Nederland kent tien door UNESCO erkende wereld erfgoederen, die op bijzondere wijze het verhaal vertellen van Nederland en de Nederlanders op het gebied van waterbeheer, burgersamenleving en (land)ontwerp. Deze werelderfgoederen zijn verspreid over heel Nederland en zelfs het Caribisch deel van Nederland.
14
Immaterieel Erfgoed nummer 1 | 2016
Kunst van keukendoek Iedereen kent ze wel: de geblokte keukendoeken, vaak blauw-wit, soms rood-wit of anders. Zo’n keukendoek behoort tot een soort nationale keukeninventaris. Over het algemeen worden zulke doeken na uitvoerig gebruik weggegooid of hooguit gebruikt als poetslap. Een groep kunste naars heeft de geblokte keukendoek een leven ná de poetsdoek gegeven. Vanuit diverse kunstdisci plines en ambachten zijn verrassende creaties ontstaan met een versleten keukendoek als basis. Een sieradenontwerpster maakte een sierlijk halssieraad, een tassenmaker een exclusieve tas die niet zou misstaan in de P.C. Hooftstraat, er zijn nieuwe doeken gebreid en geweven van de draden van de oude doeken en schilderijen, collages, sieraden, een foto, een gedicht en beelden gemaakt. Een enorme variëteit aan kunsten, technieken en ambachten. Kortom, een tentoonstelling met verrassende creaties voor een vaak vergeten onderdeel van de keuken met extra aandacht voor het ambacht weven. Zo is er een leuk, educatief weefkwartet uitgegeven voor kinderen. Daarnaast is er informa tie over de weefgeschiedenis en het ambacht weven. De tentoonstelling INSLAG is tot 28 mei 2016 te bezoeken in Museum Het Voorhuis, Koekoekspad 1 Bleskensgraaf.
Tot de tien door UNESCO erkende werelderfgoederen behoren: Schokland en omgeving, de Stelling van Amsterdam, Molencomplex Kinderdijk-Elshout, de binnenstad van Willemstad op Curaçao, het Ir. D.F. Woudagemaal bij Lemmer, Droogmakerij De Beemster, het Rietveld Schröderhuis in Utrecht, de Waddenzee, de Amsterdamse Grachtengordel en sinds 2014 ook de Van Nellefabriek Rotterdam. De tiendelige serie Het Klokhuis over werelderfgoed in Nederland is vanaf 9 maart iedere woensdag om 18.23 uur te zien op NPO Zapp en is daarna te zien bij Uitzending gemist.
Levend Erfgoed Groningen Ineke Strouken liet eens tegenover de Groningse pers uit haar mond vallen dat de provincie Groningen geen goed overzicht had van het immaterieel erfgoed in deze provincie. Dat was niet tegen dovemansoren gesproken. Naar aanleiding van deze uitspraak startte het Huis van de Groninger Cultuur samen met ‘De Verhalen van Groningen’ een website waar op smakelijke wijze al het Groninger immaterieel erfgoed kan worden opgediend. De website www.levenderfgoedgroningen.nl is onderverdeeld in thema’s zoals Vermaak & Feest: draaien, zwieren en knallen, Eten & Drinken: van poffert tot droge worst en Taal & Lied: van Louwerszee tot Dollard tou. Een heel team – Patricia Ottay, Jan Glas en Henk Scholte – werkt er al maanden aan, met redactionele begeleiding van historicus Martin Hillenga. De website wordt zeer goed bezocht. De bezoekersaantallen schoten zelfs omhoog bij het onderwerp ‘massee’, in de rest van het land misschien nog bekend als ‘jodenvet’. Het is een restproduct van de aardappelstroop, dat populair was als snoepgoed. Keihard, slecht voor je tanden, maar het werd door de fabriek zelfs gratis uitgedeeld om te voorkomen dat kinderen het kwamen pikken. Er keken maar liefst 103.083 bezoekers naar dit stuk over massee en het werd ook onderdeel van een programma van RTV Noord, dat alle records brak. Ook niet-Groningers zullen de Groninger traditiever halen met plezier bekijken, al was het alleen al om hun namen, zoals: het Zoepenbrijklokje, gebakken lucht rond de pleverkouk, fieterknuten en stropoppen en Jan met de korte achternaam.
Visioenen van een genie Wie kent zijn schilderijen niet, met vreemde duiveltjes, gemartelde mensen en rare beesten? Zelfs als je zijn naam niet kent, heb je vaak wel eens zijn werk gezien: Jheronimus Bosch. Hij leefde en werkte zo’n vijfhonderd jaar geleden, maar vormt nog steeds een inspiratiebron voor velen. Zijn werk is in de loop van de tijd verspreid geraakt, maar nu is de grootste tentoonstelling van zijn schilderijen in ’s-Hertogenbosch te zien, een buitenkans. Rond 1450 wordt Jheronimus van Aken in ’s Hertogenbosch geboren. Hij ontwikkelt zijn schildertalent in het familieatelier aan de Bossche Markt. Als hij ongeveer dertig jaar is, trouwt Jheronimus met de welgestelde Aleid van de Meervenne. Jheronimus’ roem als schilder groeit gestaag. In 1488 mag hij toetreden als gezworen lid van de Illustre Lieve Vrouwe Broederschap en begint hij zijn artiestennaam te gebruiken: Jheronimus Bosch. Het gaat hem voor de wind dankzij prestigieuze opdrachtgevers. Zijn karakteristieke werk, vol illusies en hallucinaties, wonderlijke gedrochten en nachtmerries, verbeeldt de grote thema’s
van zijn tijd: verleiding, zonde en rekenschap. De manier waarop Jheronimus Bosch zijn thema’s verbeeldde was destijds totaal nieuw. Hij combineerde realiteit en fantasie, maar zijn vertrekpunt was altijd de realiteit. Zijn werk inspireerde talloze kunstenaars tot navolging, tot op de dag van vandaag. Het maakt Bosch tot de belangrijkste kunstenaar van de late Middeleeuwen. Ook na zijn leven is zijn werk onverminderd populair gebleven. Diverse beroemde historische figuren hadden werk van Jheronimus Bosch in bezit. Onder hen Filips de Schone – hertog van Bourgondië en Brabant, maar ook andere beroemdheden als Margaretha van Oostenrijk, Hendrik III van Nassau en leden van het Spaanse vorstenhuis. Zijn populariteit hangt samen met het raadselachtige karakter van zijn voorstellingen. Mensen raken er nooit op uitgekeken. De tentoonstelling Jheronimus Bosch, Visioenen van een genie is tot en met 8 mei 2016 te bezoeken in het Noordbrabants Museum in ’s Hertogenbosch.
nummer 1 | 2016 Immaterieel Erfgoed
15
Tekst Gábor Kozijn
Foto’s Holland in Pixels,
Nationale Beeldbank, Marcel Bergema
Elke gemeenschap heeft zo haar knelpunten. Voor sommige gemeenschappen betekent de vergrijzing een uitdaging, andere zijn bezig met publiciteit en weer andere richten hun aandacht op overdracht. Wat zijn nou de beste strategieën om die knelpunten aan te pakken? Een half jaar lang heeft Gábor Kozijn met vier gemeenschappen hard gewerkt aan de uitdagingen om hun traditie levend te h ouden. Lees hier het verslag van een gezamenlijke zoektocht.
Het afgelopen halfjaar mocht ik een prachtig project uitvoeren dat dicht bij de kern van het werk van het Kenniscentrum ligt: gemeenschappen helpen bij het waarborgen en overdragen van hun tradities. Een hele mond vol, maar eigenlijk heel praktisch. Er is een probleem en samen gaan we kijken hoe we dat het beste kunnen oplossen. Uit deze projecten zijn strategieën te destilleren die ook voor andere gemeenschappen waardevol kunnen zijn.
SAMEN VOORUIT! 16
Immaterieel Erfgoed nummer 1 | 2016
Met vier geweldige gemeenschappen uit het hele land die op de Nationale Inventaris Immaterieel Cultureel Erfgoed in Nederland staan, heb ik mogen werken. Met de werkgroep Driekoningen zingen in Goirle (Brabant) hebben we een nieuwe generatie kinderen verbonden aan een eeuwenoude traditie, de handmatig klompenmakers in Enter (Overijssel) zijn hard aan het werk om hun meester-leerling onderwijs voor het eerst gestructureerd op papier te zetten, de heren van de Rotterdamse snuif- en specerijenmolens hebben een plan gemaakt om hun vrijwilligersbestand uit te breiden en last but certainly not least strijden de woonwagenbewoners uit heel het land voor hun gemeenschap en tegen het uitsterfbeleid.
Driekoningenzingen: een oude traditie in een nieuw jasje In Midden-Brabant wordt al eeuwenlang het Driekoningenzingen (3KZ) gevierd. Kinderen gaan op 6 januari verkleed als drie koningen langs de deuren en krijgen een kleine traktatie als beloning voor hun vaak schattige gezang. Opa’s, oma’s, vaders en moeders hebben er goede herinneringen aan! Maar de laatste jaren kwamen er steeds minder kinderen naar het juryzingen in Goirle. nummer 1 | 2016 Immaterieel Erfgoed
17
Met als dieptepunt veertien zingende koninkjes in 2015. Hier moet verandering in komen! Bijkomende uitdaging is de wens van Bernard Robben om na zeventien jaar trouwe dienst als coördinator afscheid te nemen. Een groot gat om te vullen. De allesbepalende startvraag is: wat is de kern van de traditie? Gemeenschappelijkheid, geven, verkleden en juryzingen, dat zijn dé elementen die doorgegeven moeten worden, zei de gemeenschap. Ze dienen bovendien als basis voor een nieuwe variatie op de eeuwenoude traditie. Daarnaast wordt een strategie besproken: eerst de traditie vernieuwen en daarna nieuwe vrijwilligers zoeken. Met deze kaders gingen we aan het werk. Het 3KZ moet terug naar de straat, waar de traditie zich oorspronkelijk afspeelde, dat is de vaste overtuiging van de werkgroep. Van andere, soortgelijke tradities kennen we de aantrekkingskracht van de pracht en magie van een lampionnenoptocht in de donkere wintermaanden. Vooral kinderen vinden dit geweldig, niet toevallig ook de doelgroep. En ouders zien hun kinderen graag deelnemen aan een goed georganiseerde optocht, als verantwoord en traditioneel vermaak. Ook nodigden we een koor uit het dorp uit om te zingen bij de start van de optocht en keken we kritisch naar de verschillende elementen van het juryzingen in het cultureel centrum. Deze basiselementen zijn we gaan voorbereiden. Broodnodig was het ook om de jury te verjongen. Hiervoor is samengewerkt met de Jeugdgemeenteraad van de gemeente Goirle. Elke twee jaar komt er een nieuwe jeugdgemeenteraad, waardoor de werkgroep steeds opnieuw een zichzelf verjongende jury kan inzetten. Daarnaast is het een natuurlijke samenwerking met de eigen doelgroep. Het zijn dit soort verbindingen met bestaande organisaties die voor een gemeenschap zeer nuttig zijn. Met een publiciteitscampagne, uitgedacht door studenten van de Reinwardt Academie, is het hele dorp door middel van posters bekendgemaakt met het 3KZ-nieuwe stijl. Vijftig lampionnen zijn er gekocht. ‘Wat zou het mooi zijn als die op zouden gaan,’ zei de werkgroep. Dankzij de nieuwe elementen en de publiciteit gingen ze schoon op. Wel honderd kinderen en ouders stonden op het Kloosterplein. Het Gemengd Koor Goirle en een theatergroep waren aanwezig om te zingen en de sfeer te verhogen. Terwijl de verkeersregelaar vakkundig de route veiligstelde, liep een lange sliert door de Goirlese straten. Na aankomst in de
18
Immaterieel Erfgoed nummer 1 | 2016
foyer van het cultureel centrum Jan van Besouw begon het binnenprogramma. En wat goed is, blijft: samen juryzingen, lekkere chocolademelk en de oude vertrouwde eierkoek, met voor één kind de geluksboon. Tot blijdschap van de gemeenschap is een van de werkgroep leden opgestaan om met de nieuwe blauwdruk de komende jaren coördinator te zijn. Essentieel bij het succes van de editie 2016 is de gezamenlijke wil om scherp te kijken naar de kernwaarden van de traditie, wat behouden moet blijven en welke ruimte er is om te ontwikkelen. Door dit goed te analyseren en actie te ondernemen om nieuwe eigentijdse elementen toe te voegen, kan een jaarlijkse traditie als het 3KZ nieuw leven worden ingeblazen.
Klompen maken: werken aan het fundament van meester-leerlingonderwijs In het Twentse klompendorp Enter bevindt zich behalve een klompenmuseum ook een werkplaats, waar meester Ton Verheijen en zijn leerlingen elke donderdagavond samen komen. Ton, achtvoudig Nederlands kampioen handmatig klompen maken, is nog een van de weinige ambachtelijke klompenmakers die hun kennis overdragen. Kennis over technieken, hout, gereedschap en maten, die alleen in zijn hoofd zit en niet op papier staat. Hier moet verandering in komen. Nu is de tijd om al die kennis voor toekomstige generaties te bewaren. Tijdens de startbijeenkomst werd onder het genot van koffie en Twentse krentenwegge vrijuit nagedacht over de noodzaak van een onderwijsprogramma en de vorm die dit zou moeten hebben. Duidelijk is dat Ton de aangewezen man is om het te schrijven. Hij heeft de kennis en door hem te stimuleren deze op schrift te stellen en hem te begeleiden bij de structuur en een didactische werkwijze, wordt een kwalitatief hoogwaardig onderwijsprogramma ontwikkeld. Handmatig klompen maken is niet iets dat je na een cursusje kan. Pas na twee jaar heb je het een beetje in de vingers. De doelgroep van het uiteindelijke onderwijsplan bestaat dan ook uit de meesters die hun kennis willen overdragen aan leerlingen, die op hun beurt bereid zijn om deel te nemen aan het langjarige traject om zich te bekwamen in het klompenambacht. Het kloven van het eerste stuk hout, behouwen van dit stuk tot de grove vorm, het verder vormgeven van de buitenkant, het boren van het voetgat en de uiteindelijke afwerking. Deze zes hoofdstappen vormen de structuur van het onderwijsplan, uitgesplitst in tientallen kleinere stappen en ondersteund door een veelvoud aan foto’s, vakkundig geschoten door de vrouw van Ton. Tijdens het schrijfproces wordt Ton steeds ambitieuzer. Waar we eerst zes lesbrieven zouden maken die helder en bondig zijn kennis samenvatten, speelt al snel een oud idee bij hem
Het Kenniscentrum Immaterieel Erfgoed Nederland gaf opdracht om vier gemeenschappen te helpen bij hun erfgoedzorg.
op: een boek waarin zijn praktische kennis over het ambacht samen met verschillende randonderwerpen zoals gereedschappen, maten en verf, is vastgelegd voor toekomstige generaties. Ook de vele verhalen van de oude klompenmakers met wie Ton nog heeft gewerkt kunnen hierin een thuis vinden. De klompenmakers hadden een duidelijke vraag: help ons een onderwijsprogramma te maken. De kennis is aanwezig, het gaat dus om het begeleiden van het schrijfproces en het structureren en redigeren van de teksten. Klompen maken is gecompliceerd, dus het is verstandig om gezamenlijk aan een onderwijsprogramma te werken om een helder programma te ontwikkelen. Ook voor andere gemeenschappen is dit een waardevolle les. De kennis bezit de gemeenschap, maar een goed onderwijsplan maken is ook een soort ambacht. Door externe hulp in te schakelen weet je dat zowel inhoudelijk als didactisch een goed product wordt ontwikkeld.
Snuifreder: het zijn de mensen om wie het draait In feite zijn het natuurlijk de wieken die alles laten draaien bij de prachtige Rotterdamse industriemo-
lens De Ster en De Lelie. Als je langs de Kralingse Plas richting de molens loopt, zie je dit iconische Hollandse plaatje. En binnen wordt het alleen nog maar mooier. Maar daar wordt ook duidelijk: zonder de toegewijde maalploeg geen draaiende wieken. Het zijn dus toch de mensen om wie het draait. De maalploeg houdt een razend interessant ambacht in stand: het malen van snuiftabak en specerijen, dat letterlijk in geuren en kleuren kan worden beleefd door de bezoeker. En dat op de laatste plek ter wereld waar het bedreven wordt! Wie er nog nooit is geweest, kan ik van harte aanbevelen om er snel langs te gaan. De molen is elke tweede zaterdag van de maand en soms op donderdag van 10.00 tot 16.00 uur open voor publiek. De rondleider van dienst vertelt kundig hoe de molen en het ambacht werken. Voor je ogen zie je dat de heren grote tabaksbladen ambachtelijk verwerken tot fijne snuiftabak. En hoe de gigantische maalstenen de kaneelstokjes en andere specerijen vermalen. Misschien vindt u het zo geweldig, dat u binnenkort ook zelf tussen de maalstenen staat te werken! Toen ik zelf de eerste keer binnenliep in de molen en de heren aan de koffie zag zitten, waande ik mij even in de negentiende eeuw. Niet alleen in de molen, maar ook in het bijgebouw leek de tijd te zijn stilgestaan. Dit bleek dan ook de aanleiding voor een van de wensen van de maalploeg: een nieuw inrichtingsplan voor de molen, om het verhaal ook in de molen zelf beter nummer 1 | 2016 Immaterieel Erfgoed
19
aan de bezoekers te vertellen. Daarnaast was publiciteit, het werven van vrijwilligers én een opvolger voor snuifreder Jaap Bes een knelpunt. Veel te doen!
echter bedreigd, door het als discriminerend ervaren uitsterfbeleid dat veel gemeenten voeren. Dit houdt in dat vrijgekomen woonwagenstandplaatsen worden opgeheven, terwijl er een groot tekort is aan standplaatsen voor de woonwagens.
Het is in ieder geval lastig om vrijwillige molenaars te vinden die ook de receptuur en de techniek van snuiffabricage en specerijenmaalderij willen leren. Laat staan om een opvolger te vinden voor molenaar Jaap Bes. Deze karaktervolle snuifmolenaar is al jaren de spil van de molens. Hij is de man met de kennis over ambachtelijke recepturen en de vervaardigingswijzen. Samen schreven wij een artikel voor Gildebrief, waarin de vacante positie wordt bekendgemaakt in de hoop dat dat een of meer molenaars dit prachtige ambacht gaan overnemen.
De reizigers willen, net als elke Nederlander, de mogelijkheid krijgen zelf een woonvorm te kiezen. Daarom willen ze positieve gesprekken voeren met instanties en personen die in staat zijn hen op nationaal niveau te helpen. Samen hebben wij een strategie uitgestippeld om hun verhaal te vertellen.
Er is een publiciteitsplan geschreven met het doel mensen ‘over de drempel’ van de molen krijgen. Om de maatschappelijke waarde van de molen te tonen, is het belangrijk om het bezoekersaantal te vergroten. Dit draagt ook bij aan de kans op een stabiele toekomst voor de molen, nu de gemeente Rotterdam deze wil verkopen. Om mensen de molen te laten bezoeken, moeten ze er in eerste instantie mee bekend zijn. Veel dagjes uit worden op dit moment gepland via internet. Bij verschillende sites kan de molen worden ingevoegd in de ‘standaard’-uitjes. Bijvoorbeeld via dagjeweg.nl kun je nu de snuifmolens vinden. Sommige sites hebben echter ook een speciaal moment nodig om het erin te voegen. Met dit als startpunt wordt in de loop van 2016 een molendag georganiseerd.
Woonwagencultuur: publiciteit tegen het uitsterfbeleid Wellicht nog meer dan bij andere gemeenschappen was de plaatsing op de Nationale Inventaris Immaterieel Cultureel Erfgoed een erkenning van formaat voor Vereniging Behoud Woonwagencultuur in Nederland. De reizigers, zoals de woonwagenbewoners zichzelf graag noemen, hebben te kampen met vooroordelen. En laat ik eerlijk zijn: die had ik ook. Na een half jaar kan ik maar één ding zeggen, wat een geweldige mensen! Wat een hartelijkheid. Met een cultuur waar ze met recht trots op zijn. Woonwagenbewoners zijn trots op hun cultuur.
20
Immaterieel Erfgoed nummer 1 | 2016
De kernwaarden van de woonwagencultuur zijn een sterk gevoel van gemeenschappelijkheid en in nabijheid van meerdere generaties het leven met elkaar delen. Wonen in een woonwagen is een belangrijke voorwaarde, een stenen huis gaat recht tegen hun cultuur in. De woonwagencultuur wordt
De afgelopen jaren zijn de reizigers gesteund door de Europese Commissie tegen Racisme en Intolerantie, het College voor de Rechten van de Mens, de VN en verschillende uitspraken van de Nederlandse rechters en juristen. Ondanks de steun van deze instanties is er bij politiek en bestuur veel onverschilligheid over de discriminatieproblematiek. Dit en meer is gevat in een brief die samen met een minidocumentaire wordt verstuurd, als start van een dialoog. Deze krachtige documentaire is samen met de gemeenschap gemaakt door studenten van de Reinwardt Academie en te vinden op de Facebookpagina van de Vereniging Behoud Woonwagencultuur in Nederland. Het slot van de brief spreekt voor zichzelf: ‘Wij willen het wantrouwen tussen overheden en reizigers wegnemen en bouwen aan vertrouwen. Zodat wij onze cultuur kunnen voortzetten, voor onszelf, onze kinderen en kleinkinderen. Wij hopen van harte dat u in wilt gaan op onze uitnodiging tot een constructief gesprek, zodat wij gezamenlijk kunnen kijken op welke wijze gemeenten kunnen worden bewogen om hun discriminerend beleid te wijzigen.’
Lessen leren Tijdens de begeleiding van de gemeenschappen werd duidelijk dat met name een frisse blik op een bestaande uitdaging waardevol en nuttig is. De startgesprekken waren stuk voor stuk intensieve uitwisselingen van ideeën. Wat vormt het fundament van onze traditie? Wat is onze kracht? Welke knelpunten zijn er? En welke kant willen we gezamenlijk op? Een eerlijk antwoord op deze vragen en de wil om samen vooruit te gaan zijn essentieel bij het aanpakken van een knelpunt. Daarna moet een werkbare strategie worden ontwikkeld met een concreet doel waar gezamenlijk naar toe gewerkt kan worden. Waarbij het liefst elk lid van de gemeenschap een kleinere of grotere rol draagt. Regelmatig evalueren is ook een must, zodat iedereen weet waar het project staat en er eventueel kan worden bijgestuurd. Ik heb meegedacht, meegeholpen en mee gelachen met vier springlevende gemeenschappen die zin hebben in de toekomst. Want ook dat is een les uit dit project: immaterieel erfgoed gaat bovenal over mensen die met hart en ziel zich inzetten voor hun traditie. ‹ nummer 1 | 2016 Immaterieel Erfgoed
21
In de hectiek van alledag maken de processiegangers ruimte voor bezinning.
De Nederlandse Bisschoppenconferentie was vertegenwoordigd.
Een ingetogen processie in Amsterdam
De Stille Omgang Tekst en foto’s Sanne Derks
De Stille Omgang, die jaarlijks rond 12 maart in Amsterdam wordt gehouden, is de grootste bewaard gebleven processie van Nederland. Sterker nog, het is de belangrijkste rituele manifestatie van de rooms-katholieke kerk die ons land rijk is. De bewogen geschiedenis gaat terug naar het jaar 1345, waarin volgens de overlevering een zieke man in de Kalverstraat het laatste sacrament ontving. Kort hierna moest de zieke overgeven. Het braaksel, met hierin de hostie die de zieke net tot zich had genomen, werd in het haardvuur gegooid. De volgende dag bleek dat
22
Immaterieel Erfgoed nummer 1 | 2016
de uitgebraakte hostie onaangetast was en niet verbrand. De ongeschonden hostie werd door de priester van de Nicolaaskerk (de huidige Oude Kerk) opgehaald, maar op miraculeuze wijze keerde de hostie terug naar het huis aan de Kalverstraat. Dit herhaalde zich nog tot tweemaal toe. Dit werd gezien als een bevestigingsmirakel en als teken dat
men de plaats van het eerste mirakel moest inrichten als vereringsplaats.
Kapel Heilige Stede
Zodoende werd er reeds in 1346 begonnen met de kapel op de plaats van het huis in de Kalverstraat Deze werd in 1347 ingezegend. In 1421 brandde de eerste kapel af tijdens een stadsbrand.
Ook de tweede kapel die op deze plek werd gebouwd, ging gedeeltelijk in vlammen op tijdens een volgende stadsbrand in 1452. De derde kapel heeft tot 1908 op deze plek gestaan, maar werd op gezag van de protestantste kerkenraad gesloopt. De kapel droeg de naam Heilige Stede, wat verwijst naar de haardstede waarin de uitgebraakte hostie, onaangetast door het vuur, gevonden werd. In 2001 is er een gevelsteen geplaatst in de Kalverstraat om het mirakel te gedenken. Na de bouw van de kapel groeide Amsterdam in de veertiende en vijftiende eeuw uit tot een belangrijk pelgrimsoord. Jaarlijks werden er grote
sacramentsprocessies georganiseerd, waarbij bedevaartgangers uit het hele land naar Amsterdam kwamen om het mirakel te herdenken en te eren. Zelfs keizer Maximiliaan, grootvader van Karel de Vijfde, zou naar de Heilige Stede gepelgrimeerd zijn om er genezing te zoeken.
Plundering
In 1578 kwam er een abrupt einde aan de cultus. Dat jaar trokken de Geuzen de stad binnen en werd de Reformatie ingevoerd. Op de Sacramentsdag werd de Heilige Stede geplunderd en ontheiligd. In een van de bronnen uit die tijd wordt gezegd dat de plunderaars zelfs hun behoeften deden op de plaats
waar volgens de overlevering in 1345 de hostie gevonden was. Deze brute daad had een tegengesteld effect: de katholieken werden juist gestimuleerd om het mirakel te eren. Hoewel het stadsbestuur in protestantse handen kwam, bleef het Begijnhof katholiek. Door de geografische nabijheid verplaatste de verering van het mirakel zich naar deze plek, die dienst deed als schuilkerk voor katholieke Amsterdammers. Gedurende de zeventiende en achttiende eeuw nam de belangstelling voor de viering af. Jaarlijks werden er vieringen gehouden waarbij individueel devotionele omgangen gelopen werden nummer 1 | 2016 Immaterieel Erfgoed
23
Jaarlijks lopen over de route van de vroegere Sacramentsprocessie. Na 1800 werd de verering nog maar beperkt voorgezet door Amsterdamse katholieken. Rond het eeuwfeest van het mirakel in 1845 nam de interesse weer even toe, om pas aan het eind van de negentiende eeuw weer echt op de kaart te worden gezet.
Stille Omgang
Na het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie in 1853 duurde het nog tot 1881 voordat de verering nieuw leven werd ingeblazen. Dat jaar vormt de basis voor het ontstaan van de Amsterdamse Stille Omgang zoals deze nu nog gevierd wordt. In 1881 besloten twee Amsterdammers, Joseph Lousbergh en Carel Elsenburg de processie vanuit de Mozes en Aäronkerk in ere te herstellen. Lousbergh was in het bezit gekomen van een historische bron waarin de route van de Sacramentsprocessie zoals deze tijdens de Middeleeuwen werd gelopen, werd beschreven. Hierop initieerden de mannen een jaarlijks terugkerende tocht volgens diezelfde route. In eerste instantie werd deze tocht ‘omgang’ genoemd, een term die verwijst naar de middeleeuwse processie, die veelal ‘ommegang’ werd genoemd, omdat de stoet meestal een min of meer cirkelvormige route aflegde en terugkeerde naar de kerk. Door het nadrukkelijke zwijgen kwam later de term Stille Omgang in zwang. Het stille en ingetogen karakter verwijst naar de tijd van de Reformatie, waarin publiek vertoon van katholieke uitingen niet getolereerd werd. De leidende groep noemde zich het ‘Gezelschap van de Stille Omgang’, een organisatie die nu nog steeds bestaat.
Aantal devoten
De Stille Omgang kreeg al snel belangstelling van katholieken buiten Amsterdam. In groepjes kwamen zij dan naar Amsterdam om de omgang te lopen. Deze afdelingen werden zustergemeenschappen genoemd. Momenteel zijn er nog rond de vijftig zustergemeenschappen die jaarlijks naar Amsterdam pelgrimeren om de omgang te lopen.
24
Immaterieel Erfgoed nummer 1 | 2016
Opmerkelijk is het succes bij, en de snelle toename van het aantal devoten. In 1881 liep een tweetal personen voor het eerst de route. In het jaar 1887 waren dat er al 100, door de officiële goedkeuring door de rector van het Begijnhof waren het er in 1888 al 500. Tot 1905 waren er jaarlijks ongeveer 1500 deelnemers. De sloop van de kapel in 1908 had een tegengesteld effect. In 1920 werden er 20.000 processiegangers
kwamen er nog tussen de 8000 en 10.000 gelovigen. Tegenwoordig wordt de Omgang elk jaar nog door ongeveer 6000 tot 7000 katholieken gelopen. Officieel begint de route bij het Begijnhof en gaat via het Spui, langs de locatie van de Heilige Stede in de Kalverstraat, richting Dam en Centraal Station, en dan via de Warmoesstraat en de Nes weer terug naar het Begijnhof. Omdat het een cirkelvormige route betreft, is
duizenden mensen mee in de Stille Omgang in Amsterdam.
en was er ruimte voor bezinning en gebed, alvorens de jongeren de Omgang gingen lopen. In de afgelopen jaren is er zowel bij de ouderen, als bij de jongeren meer aandacht voor meditatie en reflectie.
Stille tocht
De Stille Omgang heeft een rol gespeeld in de opkomst van stille tochten. Deze collectieve publieke manifestaties zijn in de loop der jaren een algemeen geaccepteerd fenomeen geworden binnen de Nederlandse herdenkingscultuur. Zo werden na de oorlog de eerste seculiere ‘stille omgangen’ georganiseerd ter herdenking van de oorlogsslachtoffers. Sinds de jaren negentig heeft zich onder de naam ‘stille tocht’ een frequenter ritueel ontwikkeld. De stille tocht wordt met name georganiseerd na incidenten van zinloos geweld met dodelijke slachtoffers, na rampen of verkeersongelukken waar jongeren bij betrokken waren. Ook de motieven om deel te nemen aan de Stille Omgang zijn niet altijd meer religieus. Matthijs Jansen, jongerenpastor van het Bisdom Haarlem en orga nisator van het jongerenprogramma, vertelt dat een van de doelstellingen is om ruimte te maken voor bezinning. ‘In de hectiek van alledag, in de drukte van de stad, proberen wij ruimte te maken om stil te staan bij jezelf, de ander, het leven en de toekomst.’
geteld. Door de aanhoudende groei was het zelfs nodig om de Omgang gedurende twee of zelfs drie nachten te houden. Het hoogtepunt lag in de jaren vijftig en zestig, toen er naar schatting zelfs 60.000 mensen deelnamen. Pas vanaf 1968 mochten er ook vrouwen deelnemen. In de hoogtijdagen kende Nederland maar liefst 300 zustergemeenschappen. Geen enkele Nederlandse bedevaart kende ooit een vergelijkbaar aantal deelnemers, afkomstig uit het gehele land. Eind jaren zestig nam het aantal deelnemers geleidelijk af. Jaarlijks
het ook mogelijk een ander begin- of eindpunt te hanteren. De aanzienlijke hoeveelheid pelgrims, die met bussen en treinen uit heel Nederland komen, kunnen de mis vieren in een van de kerken in de buurt van de route, die meerdere keren missen houden.
Nederlandse Bisschoppen
Dit jaar werd de Stille Omgang op unieke wijze ingeluid in de Nicolaasbasiliek. Voor het eerst werd hier een eucharistie gehouden in het bijzijn van vrijwel alle leden van de Nederlandse Bisschoppenconferentie. Dit is het permanente orgaan van de katholieke
In 1345 gebeurde het wonder, de oorsprong van de Stille Omgang.
kerk dat het beleid in Nederland bepaalt en het bestaat uit dertien bisschoppen en hulpbisschoppen. Er waren er maar liefst twaalf aanwezig om onder leiding van kardinaal Van Eijk de mis te vieren. Sinds 2005 wordt er ook jaarlijks een jongerenprogramma georganiseerd. Ook dit jaar vond er zo’n speciaal programma plaats. Binnen het thema Barmhartigheid kwam een Syrische vluchteling zijn verhaal vertellen, werden er diverse workshops gegeven
Ook de 76-jarige Annet vertelt over haar deelname aan de Stille Omgang dat ze er vooral rustig van wordt. ‘Het creëert een gevoel van verbondenheid. Samen met de anderen lopen we door het hectische centrum van de stad.’ In de Warmoes straat, tussen toeristen, dronken en stonede jongeren worden ze nageroepen: ‘Hé, waarom zeggen jullie niks?’ Annet glimlacht en schudt haar hoofd meewarig. Ze pakt haar rozenkrans en loopt achter haar zustergroep richting de Dam. ‹
Nederland draagt het ambacht van molenaar voor bij UNESCO De allereerste nominatie van het Koninkrijk der Nederlanden voor de Representatieve Lijst van Immaterieel Cultureel Erfgoed van de Mensheid is officieel ingediend. Het voordrachtdossier van het traditionele ambacht van de molenaar die wind- en watermolens bedient, werd eind maart formeel ingediend bij de UNESCO Hoofd zetel. Riet de Leeuw, van het Nederlandse Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en Margot Llompart, afgevaardigde van de Permanente Delegatie van het Koninkrijk der Nederlanden voor UNESCO, overhandigden het voordrachtdossier aan Tim Curtis, hoofd van de Sectie Immaterieel Erfgoed. We zullen nu geduldig moeten wachten op de vergadering van het Intergouvernementeel Immaterieel Erfgoed Comité in 2017 of het Comité inderdaad zal besluiten om het ambacht van de molenaar een plaats te geven op de UNESCO lijst van Immaterieel Cultureel Erfgoed.
nummer 1 | 2016 Immaterieel Erfgoed
25
deze aanpak is een compleet beeld ontstaan van een bijna verdwenen tijd. Ton Dekker en Henk Kuijer, Het lied dat onze moeder zong. Een inkijk in de vroegere liedcultuur op het Brabantse platteland. De liederen van Anna van Gog-Dings en Jeanette van der Putten-Dings (Heiloo, 2015).
HET LIED DAT ONZE MOEDER ZONG
B O E K E N
26
Volkskunde, tijdschrift over de cultuur van het dagelijkse leven, nummer 3, 2015.
Muziek heeft de eigenschap de luisteraar naar een andere wereld of tijd mee te leiden. Liedjes met een verstaanbare tekst hebben dat nog sterker. In een tijd waarin muziek minder alomtegenwoordig was dan nu, werden liedjes van generatie op generatie doorgegeven. Vooral voor oude mensen betekenen deze liedjes een verbinding met vroeger, de dagen van hun jeugd. Het doorgeven gebeurt steeds minder, zodat deze liedjes vergeten dreigen te worden. De gezusters Dings uit het Brabantse dorp Liessel hebben een uitgebreid liedrepertoire tot hun beschikking. Het zijn oude liedjes die zij van hun moeder geleerd hebben, van het Brabantse platteland. De auteurs van het boek Het lied dat onze moeder zong – overigens tevens de titel van een van hun liedjes – hebben in een periode van acht jaar ruim vijfhonderd liedjes van Anna van Gog-Dings en Jeanette van der Putte-Dings opgenomen. Naast de liedjes hebben de auteurs ook biografische gegevens opgeschreven en herinneringen die bij de liedjes horen. Het levert een interessante inkijk in de Brabantse liedcultuur en het leven op het Brabantse platteland. Het zingen van oude, traditionele liederen is na de Tweede Wereldoorlog nog lang doorgegaan zodat er nog veel interessant materiaal beschikbaar was ten tijde van de opnames. De zussen waren toen rond de zeventig jaar. De liederen hadden voor hen een grote emotionele en culturele waarde. Zij gingen over tal van onderwerpen uit het dagelijkse leven. Het boek besteedt na een inleiding waarin de werkwijze is beschreven, veel aandacht aan de leefwereld van de zangeressen. Daarna zijn de liederen globaal ingedeeld per thema zoals ouders en kinderen, liefde en huwelijk, ongeluk en tegenspoed, oorlog, geloof, natuur, normen en waarden, rituelen en dergelijke onderwerpen. De liedjes zijn volledig uitgeschreven, compleet met muzieknotatie. Door Immaterieel Erfgoed nummer 1 | 2016
In dit nummer van Volkskunde zijn verschillende interessante geluiden te horen over hoe men met dit immaterieel erfgoed zou kunnen omgaan. Daarnaast wordt ingegaan op de verschillen in immaterieel erfgoed zoals die op de inventarissen van Nederland en Vlaanderen staan. Een aanrader voor iedereen die geïnteresseerd is in immaterieel erfgoed.
BOUWEN VAN VAKWERKHUIZEN
OMGAAN MET SUPERDIVERSITEIT Het derde nummer van 2015 van het Vlaamse tijdschrift Volkskunde is geheel gewijd aan de veranderingen in de cultuur in een veranderende samenleving en het denken hierover. De redactie werd voor deze gelegenheid uitgebreid met diverse gastredacteuren uit binnen- en buitenland. Werd immaterieel erfgoed ten tijde van het opstellen van de UNESCO conventie voor het borgen van immaterieel cultureel erfgoed in 2003 nog gezien als iets dat vrij geïsoleerd was en zelfs beschermd moest worden tegen invloeden van buitenaf, in de tussentijd hebben de ontwikkelingen in de samenleving niet stilgestaan. Momenteel tekent zich een totaal ander beeld af. Nieuwe cultuuruitingen zijn niet meer groeps- of etnisch gebonden, integendeel: culturen beïnvloeden elkaar en vermengen zich tot nieuwe vormen, de zogenaamde superdiversiteit. De culturele wetenschappen hebben dit proces al een tijd geleden gesignaleerd en zijn druk bezig het te analyseren. Er gaan dan ook verschillende stemmen op om de tekst van de UNESCO conventie aan te passen aan deze veranderde situatie. Superdiversiteit is een gevolg van multiculturaliteit. Wetenschappers en beleidsmakers volgen deze nieuwe dynamische ontwikkelingen met grote aandacht.
De karakteristieke vakwerkhuizen uit vooral Limburg zijn wel bekend. Honderden jaren was dit de geijkte manier om huizen, schuren en andere gebouwen te bouwen in streken waar hout en leem voorhanden waren. Het was een gemakkelijke en naar verhouding goedkope manier van bouwen. Hele generaties van timmerlieden kenden alle geheimen van de speciale constructies die nodig waren voor deze houtskeletbouw. Het boek Vakwerkbouw. 600 jaar bouwen met hout en leem in Zuid-Limburg en omstreken is volgens de auteur voornamelijk bedoeld als informatiebron voor geïnteresseerden die een restauratie of renovatie van een vakwerkgebouw willen uitvoeren. Het begint met een historisch overzicht en gaat in op het verschil tussen vakwerkbouw op het platteland en in de steden. In de steden was door het gebrek aan ruimte een ander soort huizen nodig en het risico op brand heeft de ontwikkeling van hout-met-leem naar minder hout en steen in plaats van leem ingezet. Constructies, gereedschap, versieringen, alles wordt uitgebreid beschreven in het boek. De essentie van vakwerkbouw was de verbinding met pen en gat, er werden vrijwel geen metalen onderdelen zoals nagels of krammen gebruikt. Al deze kennis is eeuwenlang bewaard gebleven en doorgegeven van generatie op generatie. Helaas komt dat aspect in
het boek amper aan de orde, terwijl dat juist zo interessant is vanuit het oogpunt van immaterieel erfgoed. Wel gaat de auteur in het laatste hoofdstuk in op de herwaardering van de houtskeletbouw, niet alleen om te restaureren, maar ook toegepast als nieuwbouw. ‘Vakwerk was en is een duurzame en ecologische manier van bouwen (...) en als zodanig heeft het een nieuwe kans gekregen in de moderne tijd, waarin dit soort eisen belangrijk zijn geworden. De auteur benadrukt wel dat de nieuwe houtskelethuizen voorzien moeten zijn van moderne elementen als zonnepanelen, hoogrendementsglas en dergelijke. Al met al is het een interessant boek dat vooral ingaat op de materiële aspecten van deze oude bouwwijze. Coen Eggen, Vakwerkbouw. 600 jaar bouwen met hout en leem in Zuid-Limburg en omstreken (Nijmegen 2016)
DE MAGISCHE WERELD VAN GLAS In dit kleurrijke boek vol foto’s en andere afbeeldingen worden kinderen rondgeleid langs de talloze toepassingen en mogelijkheden van glas. Het boek is toegankelijk geschreven voor kinderen rond tien jaar. Het begint met een heldere uitleg wat glas is en hoe het ontstaat. ‘De allereerste glasmakers op aarde waren de vulkanen!’ Na een korte reis door de geschiedenis wordt de jonge lezer zelf meegenomen op een wonderbaarlijke tocht die voert van glazenwassers en glasvezelleggers via de kermis, glaskunstenaars en een knikkerwedstrijd naar glasfabrieken en het Nationaal Glasmuseum Leerdam. Dat is niet toevallig, want het boek is uitgegeven op initiatief van het Nationaal Glasmuseum Leerdam.
Op een speelse manier krijgt de lezer veel uitleg en leert allerhande weetjes over glas. Zowel de praktische als de artistieke toepassingen krijgen aandacht, zelfs diverse manieren van hergebruik komen aan bod. De talloze, kleurrijke foto’s bieden goede toevoegingen aan de tekst, want zoals de bekende glasontwerper Andries Copier al zei: ‘Schoonheid in glas valt nauwelijks in woorden samen te vatten. Je kunt het alleen maar zien.’ Oude en nieuwe technieken en toepassingen wisselen elkaar af. De vele opdrachten tussendoor en aan het einde laten de kinderen zelf experimenteren met de mogelijkheden van glas. Maar het zelf maken van glas is voorbehouden aan de experts van het Nationaal Glasmuseum Leerdam. Daar kunnen kinderen soms wel meehelpen met glasblazen. Ze krijgen ook uitleg over glasblazen, een ambacht dat niet meer door veel mensen wordt uitgeoefend vanwege de concurrentie van glasfabrieken. Glas is een boek dat de magie van glas probeert over te brengen op een nieuwe generatie en hen tracht te interesseren voor het ambacht van glasblazen. Na het uitlezen van het boek en het doen van alle opdrachten is de jonge lezer met recht een glasexpert! Ceciel de Bie en Reinoud Leenen, Glas. Word een glasexpert! (Amsterdam, 2015) nummer 1 | 2016 Immaterieel Erfgoed
27
Nieuwe uitdagingen voor de UNESCO Conventie Immaterieel Erfgoed
28
Immaterieel Erfgoed nummer 1 | 2016
nummer 1 | 2016 Immaterieel Erfgoed
29
Begin 2016 bracht het Kenniscentrum
Tekst Pieter van Rooij, Koen Embregts
Immaterieel Erfgoed Nederland (voorheen
Foto’s Nationale
Nederlands Centrum voor Volkscultuur en
Beeldbank
Immaterieel Erfgoed) samen met anderen een stevige wetenschappelijke publicatie uit over ‘Diversiteit en Immaterieel Erfgoed’. Op 17 maart volgde in Brussel een druk bezochte reflectiedag over hoe de resultaten te vertalen naar de dagelijkse praktijk. Hoe moeten de expertinstellingen in Nederland en Vlaanderen omgaan met de nieuwe realiteit van superdiversiteit?
Vanaf het begin was diversiteit een belangrijke doelstelling van de Nederlandse regering. De Nationale Inventaris Immaterieel Cultureel Erfgoed moet een beeld geven van de diversiteit van het immaterieel erfgoed in Nederland. De inventaris moet niet alleen de plattelandstradities in kaart brengen, zoals die vooral te vinden zijn in de oostelijke, noordelijke en zuidelijke delen van het land. Ook de nieuwe stedelijke groepsculturen in het westen verdienen een plek. Het Kenniscentrum Immaterieel Erfgoed is in Nederland verantwoordelijk voor de implementatie van de UNESCO Conventie, pakte vanaf het begin de handschoen op. Ter gelegenheid van de Nederlandse ratificatie werd bijvoorbeeld in 2012 een tweedaagse studiedag georganiseerd in Deurne, met op de tweede dag een excursie naar Eindhoven, de graffiti hoofdstad van Nederland, waar uitvoerig werd gedebatteerd met de organisatoren van het Step in the Arena Festival, het grootste graffiti evenement in de Benelux. Werken aan een diverse inventaris
Het Kenniscentrum slaagde erin in snel tempo een Nationale Inventaris op te zetten, met anno voorjaar
30
Immaterieel Erfgoed nummer 1 | 2016
2016 bijna 100 tradities op de inventaris. Op de inventaris staan veel grote en kleine tradities, van Koningsdag tot het Prijsdansen in Nieuw-Vossemeer. Inmiddels hebben ook etnische tradities hun weg gevonden naar de Nationale Inventaris, zoals de Marroncultuur, het Angisa binden en Koto maken in de Bijlmer, de Indische Rijsttafel, Chanoeka, de Tambú en de Hennacultuur. Graffiti staat er nog niet op maar dit lijkt nog slechts een kwestie van tijd, nu enkele graffiti artiesten de eerste stap hebben gezet op weg naar een voordracht. Een graffiti tentoonstelling in het Amsterdam Museum en een druk bezochte Erfgoedarena in de Reinwardt Academie vormden hiervoor mede de katalysator. Vlaanderen heeft niet een zelfde diversiteitsdoelstelling als Nederland en de lijst is dan ook veel minder divers dan hier. Toch speelt het verlangen naar meer diversiteit op de eigen inventaris ook daar een rol. Dat is precies de reden dat Jorijn Neyrinck, van de Vlaamse expertinstelling Tapis Plein, het initiatief nam voor een verdiepende wetenschappelijke publicatie over het onderwerp, met als bedoeling de nieuwe uitdagingen in kaart te brengen. Jorijn is ook goed op de hoogte van de situatie in Nederland, omdat ze in de Nederlandse Toetsingscommissie zit, die de voordrachten voor de Nationale Inventaris beoordeelt. Ze nam contact op met het Nederlands-Vlaamse wetenschappelijke tijdschrift Volkskunde, waar Kenniscentrum medewerker Albert van der Zeijden in de redactie zit. Enkele jaren geleden voerde dit tijdschrift een vernieuwing door, waarbij op instigatie van het Kenniscentrum meer aandacht kwam voor beleid en kennisontwikkeling rondom immaterieel erfgoed. In de gastredactie nam naast Jorijn en Albert ook Joke Vandenabeele plaats, verbonden aan de Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen van de Katholieke Universiteit Leuven. nummer 1 | 2016 Immaterieel Erfgoed
31
Een lijvige boekpublicatie
Via een call for papers werd een breed team aan wetenschappers bereid gevonden tot medewerking. Omdat er nog sprake is van weinig ervaring en know how op het terrein culturele diversiteit en de immaterieel erfgoedconventie werd breed geworven. Op die manier werden bijvoorbeeld een aantal wetenschappers gevonden, die geen ervaring hebben met de immaterieel erfgoedconventie, maar die wel alles weten van diversiteit en interculturaliteit en
artikel over taalcultuur van jongeren in de superdiverse stad. Maar ook vanuit meer traditionele hoek werden de mogelijkheden verkend, zoals bijvoorbeeld blijkt uit artikelen over de betrokkenheid van nieuwe Aalstenaars bij het vieren van het carnaval of, meer internationaal, de omgang met minderheidsculturen zoals de Eskimocultuur in Noordelijk Scandinavië. Het boekwerk telt zo’n 250 pagina’s. In de bundel leggen vooral Jorijn Neyrinck en Albert van der Zeijden de directe link met de UNESCO Conventie ter bescherming van het Immaterieel Cultureel Erfgoed. Jorijn Neyrinck behandelt daarbij vooral
die hennakunst voordroeg voor de Nationale Inventaris, laat zich bijvoorbeeld in haar werk inspireren door haar Marokkaanse roots maar evengoed door hennatradities uit andere landen, zoals India. Haar immaterieel erfgoed borgt ze door er op een dynamische manier mee om te gaan, door bijvoorbeeld workshops te organiseren waarvoor ze hennakunstenaars uit verschillende landen en uit verschillende tradities uitnodigt. Volgens Albert van der Zeijden is hybriditeit niet zozeer een bedreiging maar juist een uitdaging van ontplooiende creativiteit, waarbij hij de invloedrijke denker Homi K. Bhabha citeerde, die vele theoretische geschriften heeft aan de dynamiek van hybriditeit.
themanummer gaven een lezing. Ook werd het overheidsbeleid belicht door Riet de Leeuw van het Nederlandse Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en door Hans van der Linden van het Vlaamse Kunsten en Erfgoed. Keynote spreker was Dirk Geldof, ondermeer Lector Diversiteit aan de Hogeschool in Antwerpen en schrijver van het boek Superdiversiteit en hoe migratie onze samenleving verandert, dat al vijf drukken beleefde en inmiddels ook in het Engels is vertaald. De dag werd voorgezeten door Sophie Elpers, verbonden aan het Meertens Instituut in Amsterdam en tevens lid van de Toetsingscommissie van de Nationale Inventaris Immaterieel Cultureel Erfgoed in Nederland. Van diversiteit naar superdiversiteit
Hoe kun je als immaterieel erfgoed professional in Nederland en Vlaanderen omgaan met de nieuwe realiteit van super diversiteit?
daar in de praktijk ook ervaring mee hebben opgedaan. Zo kwamen er bijvoorbeeld artikelen over kunstzinnige projecten als de Zinneke Parade in Brussel en werd ook de link gelegd met diversiteit en inclusiviteit en met burgerschapsvorming. Voor de verhalen uit de praktijk werden verschillende instellingen bereid gevonden die, net als het Kenniscentrum, experimenteren met diversiteit. Instellingen zoals het Museum aan de Stroom in Antwerpen, en het Nederlandse Imagine IC, dat in de praktijk veel ervaring heeft opgedaan in werken met diversiteit in de Amsterdamse Bijlmer. Voor de bundel schreef Imagine IC medewerkster Jasmijn Rana een
32
Immaterieel Erfgoed nummer 1 | 2016
het internationale perspectief, waarbij ze zich afvraagt of het diversiteitsbegrip zoals dat gehanteerd wordt in de UNESCO conventie nog wel spoort met de dynamiek van vandaag. Gaat UNESCO niet teveel uit van een ‘multicultureel’ begrip van diversiteit, waarbij diversiteit wordt opgevat als een reeks van naast elkaar bestaande, essentialistisch opgevatte en quasi onveranderlijke culturen? Een zelfde kritiekpunt formuleert ook Rik Pinxten, hoogleraar Antropologie in Gent, in de bundel. Aan de hand van het voorbeeld van de hennacultuur behandelt Albert van der Zeijden de vraag van dynamiek en het ontstaan van meng vormen, in de wetenschappelijke literatuur aangeduid met de term ‘hybriditeit’. Fatima Oulad Thami, de Rotterdamse Hennakunstenares
Reflectiedag op 17 maart
In de vernieuwende bijdragen aan het themanummer van Volkskunde over ‘Immaterieel Cultureel Erfgoed en Diversiteit’ bleek al snel dat de theorievorming over diversiteit inmiddels is ingehaald door een nieuw concept, namelijk het concept van superdiversiteit, de term viel hierboven al in samenhang met het artikel van Jasmijn Rana. Deze superdiversiteit stond nog meer centraal tijdens de Reflectiedag, die op 17 maart in Brussel werd georganiseerd door Tapis Plein, samen met onder andere het Kenniscentrum Immaterieel Erfgoed Nederland. De bedoeling was wederom om theorie en praktijk met elkaar te verbinden. Wat leert ons de recente theorievorming over superdiversiteit en hoe kunnen we daar als erfgoedwerkers mee omspringen in beleid en praktijk? Enkele van de auteurs die hadden meegewerkt aan het
In een glashelder verhaal gaf Dirk Geldof de nieuwe kaders en omstandigheden aan waarbinnen erfgoedprofessionals tegenwoordig moeten werken. Hij wees op grote veranderingen in de bevolkingssamenstellingen van de grote steden, waarop ook het (cultuur-) beleid moet inspelen. Ook in het verleden was er al migratie, zoals in Nederland bijvoorbeeld met de komst van Turkse en Marokkaanse gastarbeiders in de jaren vijftig en zestig. Sinds de jaren negentig is de situatie echter aanmerkelijk diverser geworden. Migranten en vluchtelingen komen niet langer uit een handvol landen maar uit de hele wereld. In steden als Antwerpen en Rotterdam is de demografische samenstelling radicaal gewijzigd. De grote steden in het westen worden tegenwoordig gekenmerkt door vele honderden etniciteiten. Geldof liet een grafiek zien van de bevolkingssamenstelling in Antwerpen waarbij in de groep 90 plussers het aandeel autochtonen nog circa tweeënnegentig procent bedraagt, maar in de groep onder de twintig jaar nog slechts dertig procent is van alle Antwerpenaren. In de nabije toekomst zal dit de realiteit zijn van de Antwerpse bevolking als geheel. In de jaren vijftig was een gekleurde medelander nog een uitzondering, nu kijkt niemand meer op van een Eritresche of een Colombiaanse Nederlander. Op het platteland is het nog wat anders, maar in de grote steden is diversiteit de norm geworden. Nieuwe competenties
Volgens Geldof is superdiversiteit niet simpelweg de overtreffende trap van diversiteit. Het is een geheel nieuwe maatschappelijke realiteit, waarin niemand meer een meerderheidspositie heeft en alle bevolkingsgroepen kleine minderheden zijn geworden die met elkaar moeten zien samen te leven. Geldof noemde het een kwalitatieve breuk waarin de nummer 1 | 2016 Immaterieel Erfgoed
33
diversiteit is genormaliseerd, een samenleving voorbij aan wij en zij. Dit heeft ook gevolgen voor cultuur- en erfgoedbeleid, waarin cultuur niet langer een gegeven is van vroeger, wat je voor het nageslacht wil borgen, maar veeleer een proces van gezamenlijke co-creatie vanuit een mix van culturen. Volgens Geldof vraagt het om nieuwe, interculturele competenties van de erfgoedprofessional. Van der Zeijden noemde het voorbeeld van de Rotterdamse West-Kruiskade, een straat met meer dan 160 etniciteiten. Op dit moment wordt gewerkt aan een voordracht om het immaterieel erfgoed van de West-Kruiskade voor te dragen voor de Nationale Inventaris. Maar wat is immaterieel erfgoed in zo’n diverse straat en wat ga je eigenlijk borgen van al die 160 etniciteiten? De superdiverse realiteit van de steden van nu vraagt om een andere benadering, met meer aandacht voor uitwisseling en hybriditeit. In Rotterdam is ervoor gekozen om enkele voor de straat gezichtsbepalende elementen voor te dragen: gezamenlijk gevierde feesten zoals Keti Koti en de viering van het Chinees Nieuwjaar. Ook de diversiteit aan eetculturen zal in de voordracht worden opgenomen. Jasmijn Rana behandelde het voorbeeld van de nieuwe jongerenculturen zoals die in de Amsterdamse Bijlmer tot uitdrukking komt in de taalcultuur. In de taalcultuur van jongeren wordt een WIJ gecreëerd, maar dan wel een zeer divers en fluïde wij, van wisselende groepen en gemeenschappen en etnische grenzen overstijgend. Straattaal is echt een taal voor een incrowd, die continu verandert. Hoe valt een dergelijke fluïditeit nog te borgen vanuit het immaterieel erfgoedperspectief dat UNESCO voorstaat? Er is geen vat op te krijgen en dat moet je ook niet willen. Diversiteit en burgerschap
Na het blok over diversiteit en superdiversiteit volgde een blok over diversiteit, dialoog en democratie. Hoe is het gesteld met ons wij-gevoel in een steeds diversere wereld? Als ‘wij’ niet langer bestaat, wie zijn ‘wij’ dan? En wie bepaalt wat ‘wij’ moeten bewaren? Dat was de insteek van de lezing van Alex van Stipriaan, verbonden aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. In zijn lezing passeerden allerlei onderwerpen de revue: van de discussie over Zwarte Piet tot en met het wij-gevoel dat de aanslagen in Parijs genereerde (‘Je suis Charlie’), twee voorbeelden van ongemakkelijke momenten in de creëring van een meer inclusief gericht wij-gevoel. Volgens Van Stipriaan moeten we ons ‘mentaal erfgoed’ veranderen, zodat het meer inclusief wordt en open staat voor de invloeden van anderen. We gaan nog teveel uit van een homogeen natie-idee. Het leidde tot zijn ogenschijnlijk paradoxale conclusie: ‘werken aan wij is loslaten en vooral niet vasthouden’. Kris Rutten, Universiteit Gent, sprak over hoe de wetenschap kan bijdragen aan een nieuw saamhorigheidsgevoel, een gezamenlijk gedeelde Europese identiteit. Uitgangspunt was
34
Immaterieel Erfgoed nummer 1 | 2016
een aanvraag die hij had gedaan met zijn collega Gert Biesta in het kader van het Europese Horizon 2020 project, waarin wetenschappers werd gevraagd om onderzoeksprojecten voor te dragen over hoe erfgoed kan bijdragen aan een nieuw saamhorigheidsbesef, ‘a new sense of belonging’. Rutten voelde zich enigszins ongemakkelijk bij dit instrumenteel gebruik van wetenschap. Want wiens crisis moet er eigenlijk door worden opgelost? Biesta en Rutten probeerden de horizon vraag te herformuleren. Als er al een crisis is, dan is het volgens Rutten een crisis van de democratie. Meer kennis van elkaars culturen leidt niet noodzakelijkerwijs tot meer begrip of sociale cohesie. Het gaat volgens Rutten en Biesta veeleer om samenleven in pluraliteit en om een empathisch vermogen om verschillende perspectieven samen te brengen. Cultureel erfgoedbeleid moet niet zoeken naar coherentie maar naar dialoog en soms zelfs strijd. We moeten werken aan een ‘cultureel erfgoed in wording’, zoals hij het formuleerde. Culturen bestaan niet
De positie van de Gentse antropoloog Rik Pinxten was nog een slagje radicaler. ‘Culturen bestaan niet’ en zeker niet de essentialistisch en quasi onveranderlijke culturen die UNESCO ervan maakt, het brede palet van verschillende culturen in de wereld. Hij noemde het een koloniale, statelijke manier van denken om cultuur te zien als een entiteit. Hij wil ook af van het problematische begrip gemeenschap, want wat is een gemeenschap in een snel veranderende samenleving? Voor Rik Pinxten is cultuur niet een entiteit maar een proces. In een procesgerichte benadering van cultuur en erfgoed gaat het volgens Pinxten tegenwoordig vooral om intercultureel vaardig worden. Voor hem staat de vraag centraal: hoe kan je dat bevorderen door intercultureel leren, waarbij leren niet is klakkeloos reproduceren maar veeleer van elkaar leren. Dat vraagt om interculturele competenties, waar ook Dirk Geldof het over had. Verbeelde gemeenschappen
In het afsluitende forum van dit themablok namen de wetenschappers samen plaats op het podium. Waarin liggen de verschillen en waarin liggen de overeenkomsten? Volgens Van Stipriaan waren er veel overeenkomsten. Alle drie de wetenschappers stellen dat je niet krampachtig moet vasthouden aan het verleden en niet moet denken vanuit vaststaande eenheden. De frictie zit er volgens hem vooral in dat de praktijk weerbarstiger is dan de theorie.
De werkelijkheid is die van de identity politics van ‘wij’ tegenover ‘zij’, die alleen is te overkomen door intercultureel te denken. Volgens Rutten zijn wij toe aan de ‘dialogische’ persoonlijkheid. Rutten haalde ook het oude idee van Benedict Anderson van stal van de ‘verbeelde’ gemeenschappen’, de imagined communities. Een gemeenschap is niet een vaststaand iets, maar wordt steeds weer geherformuleerd en verbeeld in erfgoed en cultuur. In dat verband noemde Van Stipriaan het experiment met de West-Kruiskade heel interessant. Het is een voorbeeld van cultureel erfgoed in wording, in de formulering van Kris Rutten. Daarbij is er volgens Van Stipriaan zeker ook een rol voor overheden en voor cultuur- en erfgoedbeleid. Het beleid van de overheid zou moeten zijn om zoveel mogelijk ontmoetingsplekken te creëren, waarbij dialoog en uitwisseling worden gefaciliteerd. Na de wetenschappers was het woord aan de praktijk. Deze praktijkmensen, zoals Daniëlle Kuijten van Imagine IC, Liesbet Depauw van LECA en Lieve Willekens van het MAS, vertelden over
concrete projecten. In de praktijk zal het toch moeten gebeuren, zie ook de hierboven genoemde voorbeelden van de West-Kruiskade en van het carnaval in Aalst. Een nieuwe realiteit
De tijd zal leren of het UNESCO lukt om in te spelen op de nieuwe realiteit. UNESCO moet in ieder geval af van haar ogenschijnlijk statische benadering van culturen. Volgens Van der Zeijden is er ruimte voor in de definities die UNESCO zelf hanteert. Hij haalde een UNESCO bijeenkomst aan die gehouden werd in Tokyo in 2006, waarin enkele experts zich bogen over het begrip gemeenschap en tot de volgende definitie kwamen: ‘Communities are networks of people whose sense of identity or connectedness emerges from a shared historical relationship’. Het inventariseren en identificeren van immaterieel erfgoed beschouwden deze experts ‘as a negotiation process between different stakeholders’. Deze toekomstgerichte benadering van immaterieel erfgoed biedt ruimte voor dialoog, onderhandeling en soms zelf strijd binnen open en fluïde gemeenschappen. ‹
De publicatie Immaterieel Cultureel Erfgoed en Diversiteit is online beschikbaar op het platform van de website www.immaterieelerfgoed.nl. nummer 1 | 2016 Immaterieel Erfgoed
35
Paasvuur Espelo
De gedrevenheid van een kleine buurtschap
Het opbouwen van de paasbult is secuur werk en daar zijn veel mensen bij betrokken.
Tekst Elise Meier
Foto’s Stichting Paasvuur Espelo
‘Er zijn zelfs mensen geweest die gestopt zijn met werken, om mee te helpen het oude record te verbeteren.’ Aan het woord is Arjan Stevens, secretaris van de Stichting Paasvuur Espelo oftewel de Espelose Boakebouwers. Tot twee keer toe hebben ze een poging gedaan een wereldrecord paasvuur bouwen neer te zetten en het is ze alle twee keer gelukt. ‘De tweede keer hebben we zelfs ook nog een ander record verbroken, dat van het grootste kampvuur ter wereld, dat op naam van een dorp in Slovenië stond.’
36
Immaterieel Erfgoed nummer 1 | 2016
Het zegt wel wat over de gedrevenheid van de kleine buurtschap in de gemeente Rijssen-Holten, in Salland. Ze zijn trouwens erg goed in het neerzetten van records in Espelo. Ook de grootste sneeuwpop van de Benelux en het wereldrecord hooivork gooien staan op hun naam. De traditie van het paasvuur leeft in de hele gemeente Rijssen-Holten, al tientallen jaren. Maar volgens Arjan is die traditie in Espelo het hevigst. Ze gaan daar elk jaar voor de grootste brandstapel.
Competitie
Er worden in heel Noord- en OostNederland paasvuren gebouwd. Over de oorsprong van de paasvuren is weinig bekend. Vaak wordt er verwezen naar een voorchristelijk gebruik om de terugkeer van het licht rond de tijd van Pasen te vieren. Echter de eerste schriftelijke vermelding in Nederland dateert uit de zeventiende eeuw. Feit is dat er sinds 1964 in de omgeving van
Espelo paasvuren in competitieverband werden gebouwd. In het begin waren de deelnemende buurtschappen De Kol, De Haar, Rietberg, Waterhoek, Noordenberg, Vlishoek, Beuseberg, Dijkerhoek, Espelo en Holterbroek. Er werd zowel om het grootste paasvuur als om het mooiste paasvuur gestreden. Het gaat dan om de brandstapel vóórdat deze in brand gestoken wordt. De paasvuren werden in de loop der jaren dan wel steeds groter, het aantal deelnemende buurtschappen werd daarentegen kleiner. Sommige buurtschappen werden opgeslokt door de dorpskern van Holten en volgebouwd, zodat er geen plaats meer was voor een paasvuur. Vanaf de jaren tachtig vond de paas vurenstrijd nog plaats tussen de buurtschappen Espelo, Beuseberg, Dijkerhoek en Holterbroek, waarbij de strijd om het grootste paasvuur vaak tussen Espelo en Beuseberg speelde.
Hout
Er zijn regels voor de bouw van de paasvuren. Omdat de vuren steeds groter worden, is er afgesproken dat vanaf een hoogte van 4,5 meter geen machines meer gebruikt mogen worden. De rest moet met de hand gebeuren. Het verzamelen van het hout begint al in november. Op oudejaarsdag wordt er een grote paal neergezet, waarna een shovel de eerste 4,5 meter neerlegt en in elkaar drukt. ‘We gebruiken al het hout, behalve dikke stammen en bedrijfshout,’ vertelt Arjan. ‘We gebruiken veel naaldhout. We hebben van Staatsbosbeheer en Natuurmonumenten een ontheffing om met wagens de heide aan de voet van het natuurgebied de Holterberg op te gaan en alle jonge aangroei van naaldhout van de heide weg te halen. Vroeger werd dat gedaan door boeren, die de heide afgroeven voor plaggen voor hun schapen, maar dat wordt sinds de jaren
De wedstrijd gaat om het grootste paasvuur vóór het aansteken. nummer 1 | 2016 Immaterieel Erfgoed
37
De kennis om een paasvuur te
Het paasvuur is een reünie voor alle buurt genoten. Ook de mensen die elders zijn
b ouwen wordt van generatie op
gaan wonen, komen ervoor terug.
g eneratie doorgegeven. vijftig niet meer gedaan. Om te voorkomen dat de heide dichtgroeit met bomen, halen wij de jonge aanwas nu weg. Zo blijft de heide in stand en daarmee de korhoenders die daar voorkomen.’ De paasvuren hebben naast een sociaal-culturele dus ook nog een ecologische functie.
Regels
Een andere regel is dat de verhouding tussen de hoogte en de omtrek 1 op 8 moet zijn. Deze regel is er om te stimuleren dat de paasvuren zo hoog mogelijk worden. ‘De winnaar is het grootste paasvuur, dus het paasvuur met de meeste kubieke meters. Om te voorkomen dat je met een paasvuur kunt winnen van 2 meter hoog en 1000 meter omtrek is de regel bedacht dat je voor elke 8 meter omtrek minimaal 1 meter de lucht in moet gaan.’ Is het wel eens gebeurd dat een brandstapel omviel? ‘Ja hoor, twee jaar geleden nog. Toen is hij ingestort, hij zakte helemaal scheef. Met man en macht hebben we hem weer opgebouwd en hebben uiteindelijk ook nog de prijs voor het grootste vuur gewonnen.’ Tegen de brandstapel aan worden steigers gebouwd, zodat alle takjes bovenop de stapel gelegd kunnen worden. De steigers groeien mee met de stapel. Bovenaan staan de meest ervaren bouwers, onderaan de jonge beginners. Je moet namelijk wel weten hoe je de takken neer moet leggen of erin moet steken zonder dat de stapel instort. ‘Wij gaan meestal voor de meest efficiënte vorm zodat we de grootste inhoud hebben. Bij ons wordt het een soort kegel. Bij andere paasvuren, zoals die van Holterbroek is de vorm vaak een
38
Immaterieel Erfgoed nummer 1 | 2016
Doorgeven
‘Gewone paasvuren zijn niet zo hoog, hoor,’ relativeert Arjan. ‘Zo rond de achttien meter. Maar door die wereldrecords leeft het paasvuur hier als nooit tevoren. Elk jaar heb je hier ook reünies van oud-bouwers, mensen komen er speciaal voor terug naar Espelo. En we krijgen steeds meer bezoekers van buiten de gemeenschap. De laatste vijf/ zes jaar zijn we echt opgemerkt door de media.’ Is Arjan niet bang dat er teveel mensen komen door al die aandacht? ‘Nee hoor, het paasvuur wordt gebouwd op een groot stuk land, daar is ruimte genoeg.’
‘chocozoen’-model. Zij leggen ook een soort van vacht van naaldtakken aan de buitenkant. Dat doen wij ook wel, maar bij hen steekt er echt niets uit.’ Toch wordt er heel soms afgeweken van de vorm van de brandstapel, zoals in 2013 gebeurde. Noodgedwongen, dat wel. In dat jaar was het al lange tijd heel droog voor Pasen, zodat er strenge richtlijnen voor de vuren uitgevaardigd werden. ‘De brandstapel mocht niet groter zijn dan 500 m3 wegens brand gevaar. Toen hebben we de brandstapel in de vorm van een kubus gemaakt met precies die inhoud. We hadden hem zelfs versierd met dobbelsteenogen. Dat kreeg veel media-aandacht.’
Gemeenschap
Echt iedereen helpt mee met het paasvuur, van klein tot groot. Veel mensen komen hout brengen, alle boeren uit de wijde omgeving doen dat ook. Een groep van een man of vijftien helpt de eerste maanden en in de laatste weken voor Pasen komen er steeds meer. Jongens vanaf een jaar of twaalf helpen al mee. ‘Ik ben zelf ook op mijn twaalfde begonnen en vond het maar wat prachtig, als jong jochie tussen al die grote jongens.’ Er is alleen sinds de zomer van 2015 een probleem, want de lokale basisschool, de Bosschool, is toen gesloten wegens te weinig leerlingen. De kinderen zijn toen verspreid over de basisscholen in de andere buurtschappen. ‘Dat is lastig, want als zij opgroeien en vriendjes in die buurtschappen krijgen, gaan ze misschien wel meehelpen met hun paasvuur, in plaats van dat in Espelo,’ zegt Arjan zorgelijk.
Voorafgaand aan het aansteken van het paasvuur wordt er traditiegetrouw een lampionnenoptocht voor de plaatselijke jeugd gehouden, die tot vorig jaar door de ouderraad van de basisschool georganiseerd werd en ook vertrok vanaf de Bosschool. ‘Nu die school dicht is en er geen ouderraad meer is, is de organisatie van de optocht opgepakt door de jongerenvereniging. De lampionnenoptocht blijft, compleet met fanfare, en het vertrekpunt is ook nog steeds de voormalige Bosschool. We wachten met het aansteken van het vuur tot de kinderen er zijn, die dan vooraan mogen staan. Met het vuur van de grote lampion die voorop gedragen wordt in de optocht wordt het vuur aangestoken. Om de kinderen nog meer te binden, denken we er nu over om het aansteken een uur te vervroegen.’ Na het aansteken zijn er optredens van bands of dj’s en er is een tent waar drinken gekocht kan worden. Het is een echt feest voor de hele buurtschap en ver daarbuiten. ‘We hebben altijd al veel media-aandacht gehad, lokaal en landelijk. Door de twee wereldrecord
pogingen is dat nog meer geworden. Er komen mensen uit het hele land naar het paasvuur kijken.’
Wereldrecords
De competitiedrang is groot in Espelo. De wereldrecordpoging van 1987 is ook ontstaan uit wedijver. Twee jaar eerder had Neede een wereldrecord gevestigd met hun paasvuur van zestien meter hoogte. De Boakebouwers Splo, zoals de paasvuurbouwers van Espelo zich ook wel noemen, voelden zich geroepen om dit record te verbeteren en bouwden met de hulp van de hele gemeenschap van Espelo een paasvuur van 27,87 meter hoog. Dit bleef niet onopgemerkt, want de ontsteking trok 20.000 bezoekers. Vijfentwintig jaar later vonden de inmiddels nieuwe bouwers dat het tijd werd om het record te verbreken. Had niet één van de bouwers destijds, Anton Reilink, in 1987 gezegd: ‘Er zal geen enkel dorp uit de buurt zo gek zijn om dit record opnieuw aan te vallen, misschien hooguit wijzelf!’ Hij kreeg gelijk. De zonen van de voormalige recordhouders wilden het record van hun vaders
verbreken en kregen daarvoor zelfs hulp van diezelfde vaders. ‘Mijn vader zat in 1987 ook in het bestuur van de Stichting,’ vertelt Arjan, ‘en hij hielp nu weer mee. Iedereen hielp mee en de brand stapel werd verrassend hoog.’ Een half jaar lang werd er elk weekend gebouwd aan het paasvuur. Een week voor Pasen werd het oude record uit 1987 al verbroken. Maar dat was geen reden om te stoppen met bouwen. Men besloot ook een aanval te doen op het wereldrecord hoogste kampvuur, dat in handen was van een dorp in Slovenië, een stapel pallets van 43 meter hoog. Op vrijdag 6 april was het zover. De officiële opmeters werden begeleid door twee politieagenten, die dienden als officiële getuigen bij het opmeten. Dit was nodig voor een vermelding in het Guinness Book of Records. Het opmeten werd ook nauwgezet gevolgd door vertegenwoordigers van lokale en landelijke media. Om 16.00 uur kwam uiteindelijk de uitslag waar iedereen op gewacht had: het paasvuur had een hoogte van maar liefst 45,98 meter. Die keer waren er 40.000 bezoekers.
Afgezien van de sluiting van de basisschool lijken er dus voorlopig geen problemen te zijn voor het voortbestaan van de traditie. Hoe zit het met de vaardigheden om zo’n grote brandstapel te bouwen, hoe worden die aangeleerd? ‘De jonge bouwers leren het van de oude. Je moet er wel een beetje inzicht en gevoel voor hebben, de takken niet teveel naar binnen steken. Je moet aanvoelen waar meer takken nodig zijn om een evenwichtige stapel te kunnen maken, maar dat leer je vooral door het te doen. En we kunnen altijd meer bouwers gebruiken.’ Wat betreft documentatie is er een uitgebreide website met informatie en vooral veel foto’s. Verder is het de bedoeling dat er dit jaar een boek verschijnt over de traditie van het paasvuur in Espelo. Er is eerder al een time-lapse filmpje gemaakt waarop je de bouw in versneld tempo kunt volgen. Het samen bouwen zorgt voor een hechte gemeenschap en het feest erna verstevigt de banden. ‘In de late uurtjes, als de bezoekers naar huis zijn, gaan de Sploders nog even door met de band, dat is gezellig.’ ‹ nummer 1 | 2016 Immaterieel Erfgoed
39
ingezonden Over de lengte van een metworst
Driekoningenzingen
Een zeer attente lezer van onze special Traditie – Pieter Schildt – vroeg ons of er niet een vergissing was gemaakt bij een berekening in het artikel over de Metworstrennen. De aanleiding ligt in het verre verleden: ‘Volgens de overlevering was er in de vijftiende eeuw een ‘Freule Aleida’ die tijdens haar wekelijkse rijtoer met haar koets van de weg raakte. Boxmeerse ‘vruchtbaarheidsruiters’ schoten haar met hun paarden te hulp en hielpen haar weer op weg. Als dank voor hun hulp belastte de freule een van haar hoeves in Vortum-Mullem (de ‘Belaste Hoeve’) met een jaarlijkse erfbelasting: een zeven ellen lange metworst, een wegge en een brood, twee vaten bier en een halve varkenskop.’ Deze ‘erfbelasting’ werd vanaf dat moment elk jaar uitgedeeld aan de winnaar van een paardenrace, die speciaal voor dit doel werd gehouden: de Metworstrennen. De winnaar wordt voor het leven Metworstkoning. Nu is de el, al klinkt het gek, niet altijd even lang geweest dus het is lastig rekenen. Maar in het artikel was abusievelijk de voet als maat genomen, waardoor er stond dat de te winnen metworst ruim twee meter lang is. Dat is hij ook wel, maar dan wel héél ruim… Pieter Schildt, die ons hierover bevroeg, vond dat de vereniging er met iets meer dan twee meter bekaaid afkwam, aangezien de worst altijd met iedereen gedeeld wordt. Wij hebben daarom navraag gedaan bij de publiciteitsman van de Vereniging ‘De Metworst’ om achter de precieze maat te komen. Nu weten wij dat de el in de vijftiende eeuw stond voor 69cm en zeven ellen wordt dan dus 4,83m. De slager die elk jaar de metworstprijs maakt, houdt deze maat ook aan.
Hierbij stuur ik u een kleurendia die ik op 6 januari 1967 maakte in het portiek van ons huis in de Nicolaas Pieckstraat 9 in Tilburg. Als kind gingen wij met Driekoningen (6 januari) met lichtjes en verkleed als koning, langs de deuren. Als men opendeed zongen wij liedjes als: ‘Wij komen te samen’ en ‘Drie koningen, drie koningen, geef mij ‘n nieuwen hoed, de ouwe is versleten, ons moeder mag ‘t niet weten, mijn vader heeft het geld op de toonbank neergeteld’. Thuis prikten wij met een oude gloeiende vork gaatjes in een houten sigarenkistje, en wel in de vorm van een ster met een staart. In dat kistje zetten wij dan een kaars en dan had je een mooi verlichte ster in het donker. Ook waaide het lichtje niet zo gauw uit, zoals in lampionnen, die werden ook veel gebruikt. Is u trouwens bekend dat wij op 28 december, Onnozele Kinderen, ons verkleedden als volwas senen en in Tilburg ook langs deuren gingen? Maar dat wordt, denk ik, al lang niet meer gedaan. Loek de Kock
Rouwvlaggen op Nederlandse binnenvaartschepen Onlangs ontving ik uw bericht betreffende de naamsverandering van uw organisatie. En dat is een goede gelegenheid om U te attenderen op iets dat langzaamaan aan het verdwijnen is: namelijk de rouwvlaggetjes op de Nederlandse binnenvaartschepen. Het betreft de vlaggetjes op de kont van het schip ter vervanging van de Nederlandse driekleur. Voor de katholieke binnenvaart schippers was dat een wit kruis op een
40
Immaterieel Erfgoed nummer 1 | 2016
zwarte ondergrond. voor de protestantse schippers een wit palmboompje op een zwart vlak. Beide versies zijn ongeveer 60 bij 45 cm groot. Ze bleven hangen tot ze aan rafels waren. Omdat ik dit nog maar hoogstzelden tegenkom, dacht ik u hierop opmerkzaam te moeten maken. Wim van Soest
De Indische rijsttafel
Een van de oudste mengkeukens ter wereld
Tekst Jolly van der Velden
Foto’s Jolly van der Velden, Restaurant Garoeda, Poppies Restaurant Bali en Tropenmuseum
Nasi, ayam, sajoer, telor, djagoeng, kacang panjang, kentang, kardemon, ketoprak, lombok kering, tempé, trasi, sateh babi, bawang, gado gado, pepes base barak, pisang goreng, seroendeng… De Indische rijsttafel roept allerlei associaties op: kleurrijk, geurig, exotisch, een feest voor de smaakpapillen, uitgebreid, verfijnd en geraffineerd. Jan van Aken en Humphrey de la Croix zetten zich in om de traditie van de Indische rijsttafel te behouden. nummer 1 | 2016 Immaterieel Erfgoed
41
O
ver de oorsprong van de Indische rijsttafel doen verschillende verhalen de ronde. Er wordt vaak gezegd dat de rijsttafel een erfenis is uit de koloniale tijd in Nederlands-Indië. De naam rijsttafel is in ieder geval Nederlands, dus die tijd heeft er zeker mee te maken, maar het verhaal is daarmee niet compleet. Inderdaad boden welgestelde Hollanders uit de hogere sociale klasse in huiselijke kring graag een uitgebreide rijsttafel aan hun gasten aan. Zoveel gerechten, smaken, kleuren en geuren op een prachtig gedekte tafel, geserveerd door bedienden, was zonder meer statusverhogend. Aanvankelijk was het ‘rijsttafelen’ echter gewoon warm middageten, bestaande uit rijst met enkele bijgerechten, ook wel ‘inlandse’ of ‘Indische’ tafel genoemd. Dit in tegenstelling tot een ‘Europese’ of ‘Hollandse’ tafel. De stap hieraan vooraf is de oorsprong, die ligt bij de inlandse bevolking. De vrouwen die in de huishoudens van de Hollanders werkten als hulp en kokkie namen vanuit hun eigen culturele tradities culinaire kennis en kunde mee. Een gastronomische rijkdom die van generatie op generatie was doorgegeven. Juist zij hebben enorm bijgedragen aan de ontwikkeling van de rijsttafel. Qua afkomst was er een grote diversiteit: Javaans, Sumatraans, Chinees, Japans of Indiaas. De Indische rijsttafel is niet voor niets een van de oudere mengkeukens ter wereld. Recepten en bereidingswijzen werden aan elkaar overgedragen, evenals de samenstelling, de kennis van kruiden en van andere ingrediënten. Het sociale aspect van de maaltijd was hierbij de gastronomische gemene deler. ‘Fusion cooking is een marketingterm van nu,’ verduidelijkt Van Aken, ‘maar het is eigenlijk een doodgewoon proces. Waar mensen bij elkaar komen, vermengen de cultuur en de keuken zich. De ontwikkeling van de Indische keuken was een verdere vermenging van culinaire culturen, waardoor de maaltijden nog kleurrijker werden.’
Inheemse achtergrond
In 1870 wordt de term rijsttafel voor het eerst vermeld in een reisverslag van een ambtenaar. Hij beschreef een maaltijd die hem onderweg was aangeboden op zijn controlereis door het gebied waar hij werkzaam was. Op dat moment had de Indische rijsttafel al een ontwikkeling doorgemaakt die liep van een lokale inlandse keuken naar een Indische keuken met meer verschillende invloeden van buitenaf. Hier ontstond een vermenging met westerse invloeden. Deze ontwikkeling heeft ook te maken met de maatschappelijke ontwikkelingen in Nederlands-Indië. Humphrey de la Croix: ‘In de loop van de negentiende eeuw ontstond er een nieuw soort kolonialisme in Indië. De kolonie werd uitgebouwd tot een ‘nieuw land’, een verre provincie van Nederland en een volwaardig vestigingsgebied voor Europeanen. Dit betekende een uitbreiding van de infrastructuur én van het bestuur en beheer. Door deze veranderingen kwam er een grotere toeloop van migranten uit West-Europa, in eerste instantie uit Nederland. Door de betere woon- en leefomstandigheden en de hogere welvaart kwamen er ook meer vrouwen en kinderen naar Nederlands-Indië. Dit heeft veel invloed gehad op het leven daar, er kwam een overplanting van Nederlandse waarden, normen en cultuur. Door de macht van de Nederlanders ontstond er een superioriteitsgevoel ten opzichte van de inheemse bevolking. Dat heeft ook invloed op de gastronomische ontwikkeling gehad. Ik denk dat de status van het inlandse eten door dat toenemende onderscheid tussen inheems en westers wellicht een terugval maakte. In de zin van ‘het is maar inheems eten’.
Regionale verschillen
Een belangrijke voorloper en inspiratiebron van de Indische rijsttafel is ongetwijfeld de selamatan geweest, een rituele feestmaaltijd ter ere van een belangrijke gebeurtenis. Het was een religieus georiënteerde maaltijd. Hiervoor werd een grote hoeveelheid inheemse gerechten bereid, wat we terugzien bij de rijsttafel, zeker in de welgestelde kringen. Bij de dagelijkse maaltijden at de inheemse bevolking helemaal niet zo uitgebreid.
Tegelijkertijd bleef de rijsttafel zich ontwikkelen. De oorzaak daarvan kan zijn dat lang in Indië gevestigde families zich het eten van rijst en andere inheemse gerechten, die ze gingen aanduiden als rijsttafel, als deel van hun levensstijl hadden eigen gemaakt. Hierdoor werd de Indische keuken langzaam maar zeker een keuken die in beschrijvingen werd vastgelegd, net zoals de Italiaanse of de Franse keuken.’
De Nederlanders in Nederlands-Indië hebben heel lang vastgehouden aan de eigen, vertrouwde keuken van brood, aardappels, vlees, vis en groente. Het begrip rijsttafel werd bij die families destijds ook vaak gebruikt om het onderscheid met die Nederlandse kookkunst aan te duiden. De rijsttafel werd voor hen aangepast aan de westerse smaak, bijvoorbeeld minder heet en gekruid. Hierdoor verzelfstandigde de rijsttafel zich en kwam op meer afstand van het originele inheemse eten.
Het kolonialisme heeft ervoor gezorgd dat de archipel, die uit een groot aantal verschillende volken bestond, als één afgebakend geheel werd gezien. Er zijn wel verschillen, maar er is bijvoorbeeld niet een specifiek Javaanse of Sumatraanse rijsttafel. In een restaurant of bij recepten in een kookboek wordt tegenwoordig dat onderscheid ook niet gemaakt. Humphrey de la Croix ziet dit als een indicatie dat door de vastlegging van receptuur een nieuwe
42
Immaterieel Erfgoed nummer 1 | 2016
Rijsttafel te eten en te genieten is een kunst. Men neme niet te veel rijst ineens (bijvullen is geoorloofd). Men kieze uit de veelheid der gerechten. (…) Men houde zijn rijst zelve zoo lang mogelijk wit en maagdelijk. In een kop neme men zijn sajoer of groentesaus. Op een bijbord schikke men het palet uit de gekozene gerechten. De verschil lende, soms zeer gepimenteerde sam bals neme men in kleine hoeveelheid – pas op voor de sambal oelek, louter Spaansche peper! – en houde ze op den rand van uw bord vooral goed uit elkaâr. Bij elke hap rijst – ge eet uw rijst met lepel en vork – kiest ge iets van kip, vleesch of visch, begeleid door één der sambals. Iedere hap rijst is een nieuwe combinatie. Ge wisselt ze af, die combi naties. Ge wisselt ze af, uw hapjes rijst, waardoor, als ge goèd eet, elk hapje anders smaakt. Wat een rijkdom, die u nooit verveelt! Couperus – Oostwaarts
Indische keuken ontstond, naast de al bestaande keukens. Deze nieuwe ‘ene’ Indische keuken, met zijn diverse geografische herkomst, vervangt niet alle bestaande regionale rijst tafels. Eerder is er een nieuwe aan toegevoegd, met dat verschil dat receptuur en kooktechnieken schriftelijk werden vast gelegd. Er zijn overigens wel ingrediënten die op het ene eiland meer in gebruik zijn dan op het andere. Het eten op Sumatra is doorgaans pittiger dan op Java. Jan van Aken heeft een stuk of dertig recepten van rendang (stoofvlees) met elkaar vergeleken en dan zijn er twee opmerkelijke verschillen: het gebruik van de hoeveelheid pepers en van kaneel. Op Java is geen kaneel in de recepten te vinden, op Sumatra wel en twee gebruikte pepers op Java staan in een vergelijkbaar recept tegenover twaalf op Sumatra.
Symboliek
Aanvankelijk was er in Nederlands-Indië de nodige symboliek verbonden aan de rijsttafel, bijvoorbeeld dat er altijd een oneven aantal gerechten op tafel moest staan, inclusief de rijst. Een even aantal zou ongeluk brengen. Om diezelfde reden moest er qua samenstelling zoveel variatie zijn dat er voor elk wat wils was. Rijst – heilig voedsel – mag niet op de grond worden gemorst. Gebeurt dit toch, dan brengt dit onheil. In nummer 1 | 2016 Immaterieel Erfgoed
43
Eén aspect van de traditie verandert niet: een Indische rijsttafel eet je samen met anderen.
Nederland leeft tegenwoordig de betekenis van deze symboliek nauwelijks nog. Wat nog wel gebeurt, is bij een feestelijke gelegenheid nasi kuning serveren, gele rijst in een kegelvorm. Die brengt namelijk geluk.
Rijsttafel op reis
De ontwikkeling van de Indische rijsttafel bleef niet beperkt tot Indië. De rijsttafel was inmiddels zo ingebed in het maatschappelijk leven en zo populair, dat hij mee terug werd genomen naar Nederland bij de massale repatriëring van Indische Nederlanders en militairen na de Tweede Wereldoorlog en de onafhankelijkheidverklaring van Indonesië. De rijsttafel werd dus ook hier bereid en gegeten, aanvankelijk noodgedwongen met alternatieve ingrediënten. Dit betekende dat de Indische rijsttafel weer veranderde. Bepaalde gerechten zoals sateh, nasi, kroepoek of het gebruik van ketjap werden langzaam maar zeker gemeengoed voor heel veel Nederlanders. De Nederlandse eetcultuur veranderde erdoor. De al langer in Nederland wonende Chinezen hebben handig ingespeeld op de naoorlogse welvaart die maakte dat er vaker dan voorheen buiten de deur werd gegeten of eten werd gehaald. Chinees-Indische en Chinese restaurants schoten in het hele land als padden
44
Immaterieel Erfgoed nummer 1 | 2016
stoelen uit de grond. Zij serveerden een verbasterd fenomeen van de rijsttafel, een Chinees-Indische variant. Een bekend voorbeeld van die aanpassing is de nasi goreng met een gebakken ei en een plak ham erbovenop. Humphrey de la Croix: ‘Als Indo zou ik zeggen dat nasi goreng (gebakken rijst), rijst van gisteren is met een overgebleven stukje vlees dat fijngesneden is, een ui, wat knoflook en een fijngesneden kool. De echte nasi goreng is dus gemaakt van kliekjes. In een restaurant krijgt dat een ander karakter en zie je die aankleding met dat ei en die ham.’
Generaties
Welke gemeenschappen dragen deze traditie? Allereerst natuurlijk de Indische gemeenschap zelf, inclusief de kinderen en de kleinkinderen. ‘De derde en vierde generatie heeft momenteel een versterkte interesse in hun wortels,’ zegt De la Croix. ‘De identiteit wordt nader aangevuld of ingevuld met dat waarvan ze denken: dit hoort typisch bij mijn groep. De mensen van de eerste generatie, die in Indië zijn geboren en na de oorlog naar Nederland zijn gekomen, hebben nogal dramatische dingen meegemaakt: de oorlog, de periode van de dekolonisatie, de komst naar Nederland, het zich niet altijd welkom voelen. Deze generatie heeft het er voor een groot deel niet over gehad. Daardoor heeft de tweede generatie een heleboel informatie gemist. De derde generatie is daarnaar gaan zoeken, want die kregen het niet van hun ouders. Geholpen door het internettijdperk, waren er opeens bronnen beschikbaar over de tijd van opa en oma die buiten de familie lagen. De rijsttafel hoort daar ook bij.’
Een andere te onderscheiden gemeenschap is die van de Indië-veteranen, al neemt deze groep elk jaar meer af door het overlijdensgevallen. Militairen zijn overigens ook een te onderscheiden groep die de rijsttafeltraditie in ere houdt, zeker de mensen van de marine. Daar wordt namelijk iedere woensdag de zogenaamde ‘blauwe hap’ geserveerd, zowel op de schepen als aan de wal. Een Indische rijsttafel dus. Kookliefhebbers en foodies zijn ook geïnteresseerde bereiders en gebruikers van de rijsttafel. Koken is momenteel een hype, kookcursussen zijn populair en er is interesse in de Aziatische keuken. Een stenen tjobek om de kruidenmengsels fijn te wrijven en een gietijzeren wadjang zijn in veel keukens te vinden. De wereld wordt in dit opzicht kleiner en de ingrediënten zijn, met name in de steden, overal verkrijgbaar.
De kern van de traditie
Hoe zorg je er voor dat de traditie in stand blijft? Dat is een vraag waar Van Aken en De la Croix veel mee bezig zijn geweest. Er zijn namelijk verschillende bedreigingen. De la Croix: ‘Aan de ene kant heb je de dynamiek van de traditie, het vermogen om nieuwe elementen op te nemen, wat op zichzelf een onderdeel van de traditie is. Aan de andere kant moet er wel een minimum overblijven van de kern. Er is in het geval van de Indische rijsttafel geen ‘toezichthouder’ die in de gaten houdt wat nog wel en wat niet meer bij de traditie hoort. Persoonlijk merk ik dat als iemand mij uitnodigt voor een simpele nasi goreng en ik daar koriander in proef, dat voor mij niet kan. Dat hoort er gewoon niet in.’ Nu alle ingrediënten voorradig zijn om een recept uit 1900 precies na te maken, levert dat ook tegengeluiden op. Er zijn mensen die zich afvragen of het nog wel klopt. De ontwikkeling van de Indische keuken is altijd een dynamisch proces geweest dat zich heeft aangepast aan allerlei sociale en economische omstandigheden. Als je gaat koken met die ingrediënten uit 1900, waar plaats je dan de dynamiek als essentieel onderdeel van de traditie? Als die aanpassing niet meer gebeurt, tast je dan niet een onderdeel van de traditie aan? Andere bedreigingen zijn de tijdrovendheid van de bereiding in de huidige hectische tijd en de populariteit van fabrieks matige kant-en-klaarmaaltijden. Van Aken noemt ook nog de diversiteit op culinair gebied waardoor Indisch eten minder speciaal wordt: ‘Uit elk land kennen we inmiddels wel gerechten. Er zijn zoveel invloeden. Iedereen die graag kookt, geeft er zijn eigen draai aan. Dat geldt zowel in de keukens thuis, als in restaurants.’
Sociale context
Eén aspect van de traditie verandert niet: een Indische rijsttafel eet je (bijna) nooit alleen. Deze maaltijd is bij uitstek een ontmoetingsgelegenheid. Deze sociale context is een onlosmakelijk onderdeel van de traditie.
‘Het gaat om de gezamenlijke beleving ervan, om de gastvrijheid,’ zegt De la Croix. ‘Mijn ouders begrepen er vroeger niets van dat in andere gezinnen kinderen om half zes naar huis werden gestuurd als er gegeten ging worden. Wij zijn gewend dat als je kookt, je zo veel maakt dat er altijd een gast mee kan eten. Niet iets kunnen aanbieden kán gewoon niet. Het gezamenlijk eten en bezig zijn met eten, is een onderdeel van de cultuur. Tegen het eind van een maaltijd kan mijn moeder gerust vragen, wat zullen we morgen eens eten? Ik denk dat dat wel een kracht is die van generatie op generatie is doorgegeven.’
Nationale Inventaris
Jan van Aken en Humphrey de la Croix hebben een erfgoedplan opgesteld om de Indische rijsttafel op de Nationale Inventaris Immaterieel Cultureel Erfgoed te krijgen. Zij willen daarmee bereiken dat de traditie behouden blijft en dat in de enorme hoeveelheid aan mogelijkheden op culinair gebied de kennis van de Indische rijsttafel niet verwatert. Van Aken: ‘Voor jongeren komen spruitjes bijvoorbeeld uit de supermarkt. Hoe ze op het land staan weten ze niet. Als je vanuit de supermarkt gaat koken, is dat iets heel anders dan dat je met de voeten in de klei staat. Bij veel jongeren is de voedingsbodem meer digitaal, dan dat het klei is. Dat digitale lijkt een rijke voeding, maar als je dieper kijkt, mis je de relatie met waar het vandaan komt. Dan dreigt het gevaar van de nonchalance, dan drijft het weg naar iets dat kan veranderen in van alles. Je moet de relatie met de kern zien vast te houden, anders raak je het kwijt. Veel Indische restaurants zijn aan slijtage onderhevig en een aantal zelfs al gesloten. Als je alles bij het oude laat en je geen vernieuwing toevoegt, dan overleef je niet. Ik denk dat nu de tijd aangebroken is voor de ‘rijsttafel 2.0’. Zonder de traditie geweld aan te doen, kan vernieuwing ernaast bestaan.’ Humphrey de la Croix voegt daaraan toe: ‘Ik zie het nog breder. Door de culinaire geschiedenis van de rijsttafel onder de aandacht te brengen, komt er ook meer en exacte kennis over de Indische gemeenschap. Vanuit die gemeenschap wordt al jaren geklaagd dat de historische kennis over die groep te beperkt is, ook door het stilzwijgen vanwege de traumatische gebeurtenissen. De culinaire geschiedenis van de Indische gemeenschap is voor mij een onderdeel van de grotere geschiedenis.’ Van Aken knikt: ‘En de gemakkelijkste kennis making is de keuken.’ ‹
nummer 1 | 2016 Immaterieel Erfgoed
45
Foto's
J. van der Steen
Op de verjaardag van Leonard Corneille Dudok de Wit krijgen de kinderen in Breukelen al 100 jaar lang gratis poffertjes.
De traditie van gratis poffertjes eten in Breukelen bestaat al ruim 100 jaar
Van generatie op generatie poffertjes bakken In Breukelen bestaat al ruim honderd jaar de traditie dat op 3 oktober alle basisschoolkinderen gratis poffertjes mogen komen eten bij de Oud-Hollandsche Poffertjes en Wafelkraam D. van der Steen. In tegenstelling tot wat veel mensen denken, komen poffertjes van origine niet uit Nederland maar uit Frankrijk. Het eten van poffertjes met boter en suiker is in Nederland wel uitgegroeid tot een populair gebruik. De receptuur en bereidingswijze van deze mini-pannenkoekjes wijken in enkele opzichten af van die van pannenkoeken. Zo worden poffertjes gemaakt van tarwebloem en boekweitbloem en worden ze al omgedraaid voordat het beslag helemaal gestold is. Bij pannenkoeken wordt geen boekweitbloem
46
Immaterieel Erfgoed nummer 1 | 2016
gebruikt en ook de bereidingswijze is anders.
heel behendig in het snel omdraaien van de bijna gare poffertjes.
Poffertjes worden gebakken op een speciale ronde poffertjespan met kuiltjes. In poffertjeskramen echter zijn de poffertjesplaten veel groter en rechthoekig. De poffertjesbakkers zijn
Rondtrekken Poffertjeskramen bestaan al lang. Zo kreeg de overgrootvader van de huidige eigenaar van de poffertjes- en wafelkraam Van der Steen al in 1847
een vergunning voor een poffertjeskraam. Hij vervoerde de kraam in een schuit en bouwde hem elk jaar in zo’n veertien verschillende plaatsen op om daar een paar weken poffertjes te verkopen. Het gezin woonde ondertussen op de schuit. Toen in 1921 de Nassaulaan als winkelstraat in Bussum met veel feestelijkheden geopend werd, werd Bussum een van de plaatsen waar de ‘Oud Hollandsche Poffertjes en Wafelkraam D. van der Steen’ elk jaar steevast terugkwam. Deze D. van der Steen was overgroot vader Dirk, de grondlegger van het familiebedrijf, die de naam gevestigd heeft. Hij kwam uit een omvangrijk gezin en is door zijn twee ongetrouwde tantes opgevoed. Deze tantes hadden samen een poffertjeskraam die Dirk later heeft overgenomen. Niet alleen Bussum werd een vaste standplaats, ook Breukelen was dat. ‘Vanaf begin april staan we in Bussum,’
vertelt nazaat Joop van der Steen die momenteel met zijn vrouw Lia het familiebedrijf beheert. ‘Na de derde week van september breken we de kraam af en laden alles in de vrachtwagen. De schuit is inmiddels verleden tijd, nu wordt alles over de weg vervoerd. Dan gaan we naar Breukelen, waar we nog drie weken staan. Poffertjes bakken is seizoensarbeid. De winter gebruiken we voor het onderhoud.’ Verhalen over vroeger heeft hij nog genoeg, zoals over het op gang krijgen van de grote gloeikopmotor van het schip. Daar kwamen heel wat vaardig heden en geduld bij kijken. Als kind vond hij dat heel spannend. Of over de
harde houtjes waar de oven op brandde. ‘Die kwamen van oude lantaarnpalen. Mijn vader had altijd rode ogen van de rook.’ En over het reizen met het schip terwijl hij leerplichtig was. ‘Ik heb in verschillende plaatsen op school gezeten en voel me dan ook half Breukelaar en half Bussumer.’
Honderdjarige traditie En zo zijn we in Breukelen aangeland. Daar woonde in de buitenplaats Slangevegt een telg uit een rijk koopmansgeslacht, genaamd Leonard Corneille Dudok de Wit. Hij was vrijgezel en een fervent wandelaar. Hij had een groot kapitaal geërfd en maakte op Java als eerste blanke Europeaan een nummer 1 | 2016 Immaterieel Erfgoed
47
nieuws
wandeltocht van 3560 kilometer dwars over het eiland. Zijn bijnamen waren dan ook ‘Kees de Tippelaar’ en ‘De Wandelende Hollander’. Niet alleen was deze rijke man een verzamelaar van exotische voorwerpen voor zijn eigen Museum voor Land- en Volkenkunde, hij was ook een filantroop. Hij organiseerde in Breukelen veel activiteiten en bepaalde ook dat alle kinderen van die plaats op zijn verjaardag gratis poffertjes mochten
Vaste klantenkring Jong geleerd is oud gedaan. Dat geldt niet alleen voor de kinderen van Breukelen, maar ook voor de poffertjesbakkers zelf. Al verschillende generaties lang bakken ze poffertjes volgens hetzelfde oude familierecept. ‘Dat recept is geheim, dat bewaren we in een kluis! Dat wordt alleen doorgegeven aan onze eigen poffertjesbakkers,’ aldus Joop. Blijkbaar valt het recept in de smaak, want de kraam heeft een vaste klantenkring.
werk en zullen waarschijnlijk de kraam niet overnemen,’ aldus Joop. Voorlopig zal dat niet zo’n probleem opleveren voor Lia en Joop, die van plan zijn om nog wel even door te gaan. Maar nadenken over de toekomst doen ze uiteraard al wel. Wat heb je nodig als poffertjesbakker? Joop: 'Het moet iemand zijn met dezelfde bloedgroep, zeg ik altijd. Er moet een klik zijn, een bepaald gevoel. Hij of zij neemt niet alleen de
NATIONALE MOLENDAG 2016 Molens in heel Nederland zijn te bezoeken tijdens de Nationale Molendag op zaterdag 14 en zondag 15 mei 2016. In dit weekend draaien bijna alle molens van Nederland en zijn ruim 950 molens open voor bezoek. Ook bij u in de buurt. Tijdens Nationale Molendag organiseren vele molenaars extra activiteiten op en rond de molen. Van pannenkoeken bakken tot en met vele kinderactiviteiten en met fietsroutes tot molenmarkten. Het is een dag met activiteiten voor jong en oud. Voor de kinderen is er dit jaar een Molen Doeboekje dat gratis wordt uitgedeeld.
‘We hebben hele generaties verkering en kinderen zien
Op bezoek bij de draak...
krijgen’
eten. De poffertjeskraam van de grootvader van Joop was al jaren een vaste verschijning in de plaats aan de Vecht, zodat deze de eer toeviel om de kinderen van poffertjes te voorzien op 3 oktober. Toen Leonard Corneille Dudok de Wit in 1913 overleed, bleek hij een geld bedrag gereserveerd te hebben voor de voortzetting van het poffertjesfestijn in het speciaal daartoe opgerichte L.C. Dudok de Wit’s Fonds. ‘Tot op de dag van vandaag bakken we elk jaar poffertjes voor alle kinderen van Breukelen,’ vertelt Joop. ‘In 2015 was dat honderd jaar. Toen hebben we alle kinderen die kwamen een bouwplaat van onze poffertjeskraam gegeven.’
48
Immaterieel Erfgoed nummer 1 | 2016
De 3 oktober-regeling van Kees de Tippelaar zorgt ervoor dat de kinderen blijven terugkomen. ‘We hebben hele generaties verkering zien krijgen, dan namen ze hun vriendje of vriendinnetje hier mee naartoe. En als ze kinderen hadden, kwamen ze weer met de hele familie. Niet alleen in Breukelen hoor, overal waar we staan.’
Opvolger gezocht Hoe zit het met de volgende generatie van poffertjesbakkers? ‘We hebben een zoon en een dochter. Ze zijn alle twee grootgebracht met de poffertjes- en wafelkraam en kunnen bakken als de beste. Als het heel druk is, zoals op tweede paasdag of Koningsdag, helpen ze altijd mee. Maar ze hebben ander
kraam over, maar ook de klantenkring, daar moet je wel bij passen.’ Het is natuurlijk wel handig als je ook van poffertjes en wafels houdt, maar zelfs dat kan aangeleerd worden. ‘De vrouw van mijn zoon lustte ze eerst niet, maar onze poffertjes zijn zo lekker dat ze er nu wel van houdt.’ En het geheime familierecept? ‘Dat zal dan doorgegeven worden, dat hoort erbij,’ aldus Joop. ‹
Zaterdag 2 juli 2016 organiseert het Kenniscentrum Immaterieel Erfgoed Nederland samen met de Stichting Draaksteken Beesel een contactdag voor de gemeenschappen die hun traditie op de nationale Inventaris hebben geplaatst. Ditmaal wordt de dag niet in Culemborg gehouden, maar in Beesel waar de voorbereidingen voor het zevenjaarlijkse draaksteken in volle gang zijn. De dag wordt gestart in het Limburgs Museum in Venlo waar onder andere een bezoek gebracht wordt aan de tentoonstelling ‘Draken’. Vanuit Venlo gaan we gezamenlijk met een bus naar Beesel, alwaar een bezoek gebracht wordt aan de locatie waar verschillende werkgroepen aan het werk zijn met het bouwen van het decor, het maken van de kostuums en het repeteren van het spel. Natuurlijk brengen wij ook een bezoek aan de draak, die u alleen voor deze keer van dichtbij mag zien en wie weet mag aanraken.
Glossy Traditie Traditie – Passie voor Immaterieel Erfgoed is een special over tradities op de Nationale Inventaris Immaterieel Cultureel Erfgoed in Nederland. Het blad staat boordevol artikelen over tradities in Nederland, zoals het Vreugdevuur Scheveningen, het Zomercarnaval in Rotterdam, de woonwagencultuur en Staphorster stipwerk. De beoefenaars vertellen zelf waarom ze zich vol passie inzetten om hun erfgoed door te geven naar volgende generaties. De verhalen zijn geïllustreerd met prachtige foto’s. Traditie geeft een kijkje in het kleurrijke immaterieel erfgoed dat Nederland rijk is en de mensen die zich actief hiervoor inzetten. Het blad is zo lang de voorraad strekt gratis te bestellen via
[email protected]. Digitaal kunt u het bekijken op www.immaterieelerfgoed.nl.
Meer informatie:
[email protected]
nummer 1 | 2016 Immaterieel Erfgoed
49
nieuws
Colofon
Menselijk haar
Immaterieel Erfgoed,
jaargang 5, nummer 1 – 2016
Franciscus van Assisi Al ruim acht eeuwen spreekt Franciscus van Assisi (1181/1182-1226) tot de verbeelding. Hij werkte als geen andere heilige op de verbeelding. Veel belangrijke schilders hebben hem afgebeeld. Franciscus leefde volgens modern idealen: medemenselijkheid, naastenliefde, respect voor andersdenkenden, soberheid en liefde voor de natuur. Hij heeft eeuwenlang mensen geïnspireerd. De huidige Paus Franciscus leeft in de geest van zijn naamgenoot en roept als wereldleider gelovigen en niet gelovigen op om aandacht te hebben voor klimaatsverandering, armoedebestrijding en menselijke omgang met oorlogsvluchtelingen. Onder leiding van gastconservator Henk van Os kunt u kennis maken met deze bijzondere heilige. Op de website van Museum Catharijne convent vertelt van Os over zijn fascinatie voor Franciscus. Onder zijn leiding is er op het Catharijneconvent een prachtige tentoonstelling gemaakt en een boek verschenen. Er worden allerlei lezingen en studiereizen georganiseerd. Het museum is zelfs een aantal avonden geopend.
Immaterieel Erfgoed is een uitgave van Kenniscentrum Immaterieel Erfgoed Nederland Redactie en exploitatie: Kenniscentrum Immaterieel Erfgoed Nederland Multatulilaan 12, 4103 NM Culemborg Tel: 030-2760244 www.immaterieelerfgoed.nl Redactie: Ineke Strouken (hoofdredactie), Koen Embregts, Elise Meier, Anneke Munnik, Saskia van Oostveen, Pieter van Rooij en Albert van der Zeijden Met dank aan Ton Fischer en Addy Kaijim
Want op de Nationale Inventaris staan is de eerste stap, Het eigenlijke werk is het doorgeven, dat is pas knap. Dat is bij circus niet zo moeilijk, zou je verwachten, Kinderen hebben altijd gehouden van dingen waarom ze lachten.
Omslagfoto: Jan Stads Opmaak: www.icarusontwerp.nl
De ouders overhalen te komen, dat is een ander verhaal. Misschien dat dit boek met vrolijke avonturen zorgt voor een volle zaal.
Immaterieel Erfgoed verschijnt vier keer per jaar. Niets uit deze uitgave mag worden over genomen en/of vermenigvuldigd zonder schriftelijke toestemming van de uitgever. Wij hebben alle moeite gedaan om recht hebbenden van copyright te achterhalen. Mochten er personen of instanties zijn die menen aanspraak te maken op bepaalde rechten, dan wordt hun vriendelijk verzocht contact op te nemen met de uitgever. ISSN 2212-9707 © Kenniscentrum Immaterieel Erfgoed Nederland
50
Immaterieel Erfgoed nummer 1 | 2016
De menselijke haardos is al sinds het begin van de beschaving een belangrijk instrument om je identiteit te kunnen laten zien. Met verschillende kapsels laten we zien welke sociale status we hebben of tot welke groep we (willen) behoren. Maar haar wordt niet alleen maar op het hoofd gedragen, het wordt ook gebruikt voor kunst. De tentoonstelling HAAR! is geïnspireerd op negentiende-eeuwse sieraden die gemaakt zijn van het haar van een geliefde. Deze droeg men als herinnering bij zich.
In het museum zijn nog vele andere toepassingen van het menselijk haar te zien. Verschillende kunstenaars uit binnen- en buitenland hebben werken gemaakt met dit bijzondere materiaal als uitgangspunt. Als bezoeker hoef je niet alleen te kijken, maar kun je ook aan de slag met je eigen plukken in de werkplaats. De tentoonstelling HAAR! Menselijk haar in mode en beeldende kunst is tot en met 29 mei te zien in Centraal Museum, Agnietenstraat 3 in Utrecht.
De circuscultuur staat sinds enkele jaren op de Nationale Inventaris Immaterieel Cultureel Erfgoed. Een traditie staat of valt bij het door geven aan de volgende generatie, vandaar dat er nu een boek voor jonge kinderen is ver schenen, gemaakt door mensen uit de circus wereld. Jong geleerd is immers oud gedaan! De circuscultuur is immaterieel erfgoed, dat mag iedereen weten. Het belangrijkste is dat de kinderen het niet vergeten.
De tentoonstelling over Franciscus van Assisi is tot en met 5 juni 2016 te bezoeken in Museum Catharijneconvent, Lange Nieuwstraat 38 in Utrecht. Bij de tentoonstelling verscheen een gelijknamig boek.
E-mail:
[email protected]
CIRCUSAVONTUREN
Pardon, in een circus is dat natuurlijk de piste, Het is niet dat we dat niet wisten. Franciscus praat met de vogels.
Franciscus ontmoet armoede in de vorm van een vrouw.
Maar rijmen is een vak apart, dat is een feit. En dit boek over Frenky en Frank bevestigt die waarheid. Alle kinderen (en hun ouders) wensen wij veel leesplezier En ga vooral eens naar het circus, dat is nog mooier dan op papier! Jan-Zeger Plug, De wereld van Frenky en Frank (2016).
nummer 1 | 2016 Immaterieel Erfgoed
51
Immaterieel Erfgoed is het tijdschrift voor de immaterieel
erfgoedsector. Het blad verschijnt vier keer per jaar en geeft informatie over immaterieel erfgoed en over het beleid dat
hieruit voortvloeit. Het tijdschrift Immaterieel Erfgoed wordt uitgegeven door het Kenniscentrum Immaterieel Erfgoed
Nederland, het landelijk kennisinstituut voor immaterieel erfgoed.
Immaterieel Erfgoed heeft te maken met de tradities die je van
huis uit hebt meegekregen en die je deelt samen met anderen.
Mensen, groepen en gemeenschappen ontlenen er hun culturele identiteit aan. In 2003 heeft UNESCO een verdrag aangenomen, dat gericht is op de bescherming en versterking van het
immaterieel erfgoed en het ondersteunen van de betrokken gemeenschappen in het doorgeven van hun erfgoed aan
volgende generaties. De Nederlandse regering heeft dit UNESCO Verdrag ter Bescherming van het Immaterieel Cultureel Erfgoed in 2012 ondertekend. Een verplichting die uit het verdrag
voortvloeit, is dat elke lidstaat het immaterieel erfgoed binnen de eigen landgrenzen identificeert en documenteert door het aanleggen van een nationale inventaris.
Het Kenniscentrum Immaterieel E rfgoed Nederland (KIE-NL) is
aangewezen om zorg te dragen voor de implementatie van het
UNESCO Verdrag ter Bescherming van het Immaterieel Cultureel Erfgoed.
Multatulilaan 12, 4103 NM Culemborg Tel: 030-2760244, E-mail:
[email protected] www.immaterieelerfgoed.nl