COV-REACTIE OP INNESTO-VOORSTELLEN CD&V I.ALGEMEEN Innesto hanteert enkele maatschappelijke tendensen en ontwikkelingen (omgeving in verandering, overheid in verandering, de Vlaming versterken via empowerment, en op maat) als vertrekpunt voor hun congrestekst. Doorheen de tekst worden deze ontwikkelingen en de Innesto-visie geprojecteerd op de domeinen ‘mensen versterken’, ‘leren, werken en ondernemen’, mobiliteit en wonen’, ‘gezin en zorg’ en ‘samenleven en overheid’. We wensen hierbij op te merken dat het goed is om een weldoordachte basisvisie te hanteren, maar dat de uitwerking hiervan niet zomaar gegeneraliseerd kan worden naar alle beleidsdomeinen. Soms gaat Innesto wel erg kort door de bocht en bij gebrek aan bijkomende uitleg leidt dat tot onduidelijkheid.
II.ONDERWIJS Innesto wil het onderwijs versterken op vijf vlakken: de leerling, de leerkracht, de leerinhoud, het leren en de leeromgeving.
DE LEERLING Bij leerlingen wordt de kaart van de talenten en competenties getrokken om zo in te spelen op positieve leerervaringen. Dit sluit aan bij de actuele tendens om te focussen op talenten met het oog op een blijvende goesting in leren en werken. Het CD&V-doel “Kwaliteitsvol onderwijs voor elk kind, gericht op een optimale persoonlijkheidsontwikkeling” kunnen we als COV zeker onderschrijven. Innesto wil ‘de leerling versterken’ via enkele maatregelen. Een verlaging van de leerplichtleeftijd naar vier jaar is er een van. Met dit voorstel kunnen we als COV niet akkoord gaan. Te pas en te onpas duikt het voorstel van een leerplichtverlaging op. En nu gebeurt dat in deze Innesto-tekst. In haar voorstel gaat Innesto zelfs nog een stap verder: “Ouders moeten verplicht worden om hun kinderen regelmatig naar school te brengen.” Hier is dus sprake van een schoolplicht, terwijl er in Vlaanderen een leerplicht telt. De participatiegraad in het kleuteronderwijs ligt op dit moment al vrij hoog. Wat de verlaging van de leerplichtleeftijd betreft moet (opnieuw) gesteld worden dat dit als geïsoleerde maatregel onvoldoende is om de participatie van alle kleuters te realiseren. Er wordt meer heil verwacht van een stimulerend en ondersteunend beleid met doelgerichte acties voor de kleine groep 4-jarigen die nog niet of onvoldoende participeert. Indien er gekozen wordt voor een leerplichtverlaging dan is dat niet zonder financiële gevolgen. Er moet dan een financiële gelijkstelling komen met het desbetreffende jaar van het kleuteronderwijs met het lager onderwijs. Bovendien is een leerplichtverlenging verbonden aan de grondwettelijke opdracht om levensbeschouwelijk onderricht te voorzien. Zijn de noodzakelijke financiële inspanningen wel in verhouding met het beoogde resultaat? Tot slot willen we opmerken dat op dit moment het bepalen van de start en het einde van de leerplichtleeftijd een federale bevoegdheid is.
Via het inkorten van de zomervakantie met drie weken zouden, volgens Innesto, zowel de sterke als minder sterke leerlingen baat hebben. COV heeft daar bedenkingen bij:
Vooraleer maatregelen voor te stellen, zou deze problematiek ten gronde moeten onderzocht worden: Welke groep(en) van leerlingen lopen juist achterstand op en hoe wordt deze opgelopen?, Welke leerlingen missen uitdagingen en waarom?, Heeft het inkorten van de zomervakantie dan wel het gewenste effect op deze problematiek?, Is dit voorstel wel het enige mogelijke voorstel?, En is het dan ook nog het beste? Innesto heeft in deze tekst ook over ‘versterken op maat’. Als er vastgesteld wordt dat leerlingen achterstand oplopen, dan moet men maatregelen op maat van de leerlingen nemen en geen maatregelen die voor iedereen gelden. Er zullen immers ook een heel aantal leerlingen zijn waarvoor de negen weken schoolvakantie meer dan welkom zijn. In het voorstel gaat men er van uit dat reorganisatie van schooltijd mogelijke oplossing biedt voor het bereiken van gelijke kansen. Naast het onderschatten van het organisatorische aspect van deze maatregel, zowel voor ouders, leerlingen, schoolorganisaties, leraren gaat men voorbij aan de toegevoegde waarde van speelpleinwerking, jeugdkampen, buurtwerking … die volop in de zomervakanties worden georganiseerd. Ze zijn een meerwaarde voor de totale ontwikkeling van het kind. Als de inkrimping van de zomervakantie niet gepaard gaat met een verlenging van de andere vakantieperioden, dan heeft dit voorstel een serieus kostenplaatje. De loonstudie in 2006 in opdracht van voormalig minister Vanderpoorten wees immers uit dat het loon van het onderwijspersoneel de vergelijking met het loon in de privésector alleen kan doorstaan als men ook rekening houdt met onder andere de vakanties van het onderwijspersoneel. Worden deze vakantieperioden ingekort, dan moeten de lonen verhoogd worden om een job in het onderwijs aantrekkelijk te houden.
De maatregel “het buitengewoon onderwijs moet blijven bestaan voor wie dat nodig heeft” is belangrijk in het kader van de voorbij, huidige en toekomstige discussies m.b.t. leerzorg. Vanuit het COV werd en wordt steeds het belang van het buitengewoon onderwijs benadrukt en verdedigd. Daarnaast moet er inclusief onderwijs mogelijk zijn, daar waar het aangewezen en haalbaar is. Bovendien moeten scholen ook over voldoende omkadering beschikken om hieraan tegemoet te kunnen komen. We hopen dan ook de Innesto-visie “We moeten aandacht blijven besteden aan inclusief onderwijs” en de Innesto-maatregel “Leerzorg toegankelijk maken en aanbieden op school” op die wijze te kunnen interpreteren.
DE LEERKRACHT Wat ons opvalt is dat er in de tekst gepraat wordt over de leerkracht als teamspeler m.b.t. de ouders, organisaties en begeleiders. Maar waar is het team waar ‘dé’ leerkracht dagdagelijks mee werkt? Waar zijn de kinderverzorgster, de directeur, de zorgcoördinator, de ict-coördinator, de administratief medewerker, e.a.? Het domein ‘onderwijs’ in de Innesto-tekst moet opengetrokken worden naar het volledige schoolteam. Daar waar Innesto het talentenverhaal vooropzet wanneer het om leerlingen gaat, lijkt dit een secundaire rol te spelen bij leerkrachten. Volgens de visie en doelstellingen moeten leerkrachten onderlegd zijn op verschillende domeinen, ze moeten bekwaam zijn om …, ze moeten kunnen omgaan met …, ze behoren … te zijn. Het belang van talentontdekking en –ontwikkeling houdt niet op met het einde van de leerplichtleeftijd. Ook onderwijspersoneelsleden hebben er nood aan zich toe te leggen op hun interessegebieden. Deze talenten weten te traceren en de mogelijkheid bieden om deze ook professioneel te ontwikkelen kan ertoe bijdragen dat men met goesting blijft werken in de onderwijssector. Innesto stelt zeer terecht in haar doelstellingen dat niet de administratie rond, maar wel de ontwikkeling van de leerling, centraal moet staan. Zo mogen er, in het kader van het loopbaandebat, geen extra hiërarchische functies gecreëerd worden. Dat strookt ook met onze mening: het gros van de leraren wenst geen hiërarchische carrière uit te bouwen, maar wil bewust een functie in de klas. “Een einde maken aan de vlakke loopbaan”, zoals Innesto voorstelt, is dus niet opportuun als er rekening wordt gehouden met de diversiteit in de schoolteams. Maar, voor zij die dat wensen, moet de vlakke loopbaan wel doorbroken kunnen worden. En 2
voor anderen wordt, naar het einde van de loopbaan toe, de lesopdracht toch wel zwaar en willen zij de kans krijgen om andere onderwijskundige/pedagogische taken uit te oefenen. Innesto wenst dat elke school een human resources-beleid uitwerkt, met aandacht voor teamvorming, intervisie, loopbaanbegeleiding en professionalisering. Voor COV moeten wel de nodige middelen, tijd en ruimte voorzien worden opdat dergelijk beleid kans op slagen heeft en geen lege doos of extra planlast wordt.
Wanneer Innesto de lerarenopleiding wenst te hervormen vanuit de nood om leraren ook te trainen in leiderschap en management, roept dat bij ons vraagtekens op. Wat is hiervan de bedoeling? Beoogd Innesto dat elke leerkracht een potentieel schoolleider is? Of ziet Innesto de leerkracht als een leiderfiguur in de klas? Dat laatste lijkt o.i. niet overeen te stemmen met de eerdere geformuleerde Innesto-visie op ‘talenten van leerlingen’ en de ‘didactiek van kansen’. Tot slot wenst Innesto niet elke vooropleiding nog langer toegang te geven tot de lerarenopleiding. BSOleerlingen zouden slechts na een HBO5-opleiding kunnen inschrijven voor een lerarenopleiding. Hierbij willen we opmerken dat het diploma van leraar op het einde van de lerarenopleiding uitgereikt wordt en niet bij het inschrijven. Het is aan de lerarenopleiding om met de ingeschreven studenten een leertraject te doorlopen dat (al dan niet) leidt tot kwalitatieve startende leraren.
LEERINHOUDEN “De eindtermen verdienen een update in het licht van de noden van vandaag” en “Het onderwijs van de toekomst staat open voor de wereld en voor de snelle veranderingen die er zich in voordoen”. Bij het lezen van deze uitdaging en visie, wenst het COV op te merken dat er in onderwijs niet veranderd moet worden omdat er veranderd wordt. Er moet steeds kritisch afgewogen worden wat al dan niet belangrijk is om te wijzigen of te behouden. De maatregel: “de eindtermen loskoppelen van de vakken, met meer vrijheidsgraden voor scholen”, roept vragen op. In het basisonderwijs zijn de eindtermen immers geregeld per leergebied. En wat bedoelt Innesto met “meer vrijheidsgraden voor scholen”?
LEREN Het onderdeel ‘leren’ bevat enkele concepten en voorgestelde maatregelen die om verduidelijking vragen. Wat bedoelt Innesto met “De verschillende onderwijsniveaus op elkaar afstemmen, evenals op de arbeidsmarkt.”? Het is inderdaad belangrijk dat leerlingen een vlotte overgang van het kleuter-, naar het lager onderwijs en van het lager naar het secundair onderwijs kunnen meemaken. In dit verhaal is het wel belangrijk dat de eigenheid van het basisonderwijs bewaard blijft. Het basisonderwijs mag dus niet herleid worden tot een ‘voorprogramma’ van het secundair onderwijs. Zo heeft het basisonderwijs bijvoorbeeld een rijke expertise opgebouwd in zorg. In het secundair onderwijs zou hierop kunnen voortgebouwd worden.
LEEROMGEVING Innesto uit, m.b.t. de leeromgeving, zeer terechte uitdagingen zoals de achterstand qua schoolinfrastructuur en de overregulering in het onderwijs. De uitdaging: “De communicatie van scholen, met name jegens de ouders, moet professioneler.” is onduidelijk. Een voorbeeld was welkom geweest. Vanuit de achterliggende visies gaat Innesto voluit voor ‘brede scholen’. Als men de kaart van ‘brede scholen’ trekt, moet men echter verder gaan dan in algemene (en brede) termen hierover mooie woorden te schrijven. Het succes van brede scholen is een lokaal verhaal dat staat of valt met engagementen van betrokken 3
partners. Om dergelijke projecten te verankeren moeten er middelen voorzien worden zodat langetermijneffecten en daarmee gepaard gaande inspanningen een blijvende meerwaarde hebben. Dat vraagt dus om concrete maatregels. Hierbij moet steeds rekening gehouden worden met de prestatie- en vakantieregeling van onderwijspersoneelsleden.
Innesto stelt eveneens volgende maatregel voor: “Dat elke jongere een sociale gemeenschapsdienst van minstens drie maanden levert voordat hij afstudeert.” Dit voorstel roept vraagtekens op: Is het voltooien van zo’n gemeenschapsdienst een voorwaarde voor het diploma secundair onderwijs?, Zal deze gemeenschapsdienst in de loop van het schooljaar plaatsvinden?, Wat gebeurt er met het onderwijscurriculum tijdens deze drie maanden?.
Als laatste maatregel voor het domein Onderwijs gaat Innesto voor sterke schoolbesturen. Maar wat bedoelt Innesto met: “We zetten onder meer in op deregulering en een sterke kwaliteitsbewaking?”
III.ONDERWIJS IN ANDERE DOMEINEN ONDERNEMERSCHAP STIMULEREN Ook CD&V trekt de kaart van het ondernemerschap. De partij wil dat ondernemerschap als een mentaliteit wordt gezien. Hierdoor moeten creativiteit en durf aangemoedigd worden in het onderwijs, en dit reeds vanaf de basisschool. We wensen hierbij op te merken dat in het basisonderwijs een ruime vorming nagestreefd wordt. Op dit moment wordt er reeds in de (vakoverschrijdende) eindtermen aandacht besteed aan ‘creativiteit’ en ‘durf’, maar ook aan andere vaardigheden die o.a. nuttig zijn in ondernemen. Een goed ondernemer is niet noodzakelijk iemand met een uitzonderlijke creativiteit en durf. Er is meer voor nodig om hierin succesvol te zijn. Daarnaast willen we erop wijzen dat in het luik ‘leerlingen’, door Innesto, werd gefocust op de (alle) talenten van leerlingen. Het kan niet zijn dat er eenzijdige nadruk gelegd wordt op het ontwikkelen van zogenaamde ‘ondernemerstalenten’. “Dat ondernemers samenwerken met scholen. Het moet de bedoeling zijn een rolmodel te zijn voor jongeren, hen te inspireren en te doen dromen over een eigen zaak.”. Bij deze stelling moet opgemerkt worden dat niet alle kinderen ondernemers moeten worden. Het is goed om deze beroepscategorie onder de aandacht te brengen. Maar ook andere beroepen verdienen dergelijke aandacht. Wat met bijvoorbeeld leraren? We stevenen af op een lerarentekort. Laat jongeren ook ‘dromen van het lerarenberoep’!
DE OVERHEID ALS FACT OR VAN CONCURRENTIEKRACHT CD&V wil dat alle overheidsniveaus werk maken van een grondige sanering van hun begrotingen, van structurele hervormingen en van economische relanche. Als onderwijsvakbond wensen we hier te benadrukken dat investeren in onderwijs gelijkstaat aan investeren in onze toekomst. Het is zeer gevaarlijk om dat uit het oog te verliezen!
4
ONDERWIJS IN DE STAD : SPECIFIEKE PROBLEMEN Om in te spelen op de specifieke problemen van onderwijs in de stad stelt Innesto voor om het lerarentekort aan te pakken door meer leerstages, ‘peterschapsprojecten’ voor beginnende leerkrachten en extra omkadering voor leerkrachten en directeurs te voorzien. Wij hopen dat deze maatregelen niet enkel opgaan voor onderwijs in de stad. Het lerarentekort doet zich inderdaad in steden voor, maar ook andere gebieden hebben hiermee te kampen. Opnieuw duiken hier onduidelijkheden op: wat wordt bedoeld met leerstages en peterschapsprojecten? Gaat het hier om aanvangsbegeleiding van beginnende leerkrachten? Dergelijke voorstellen zijn inderdaad noodzakelijk in het begeleiden van startende leraren. Maar ook opnieuw: dit geldt niet enkel voor leerkrachten tewerkgesteld in steden. Vormen van gedifferentieerde verloning op basis van school- of leerlingenkenmerken hebben wij altijd afgewezen. Als personeelsleden in moeilijkere omstandigheden werken, dan moet dat gecompenseerd worden door een aangepaste omkadering zodat het werk lichter wordt omdat het onder meer personeelsleden verdeeld wordt of doordat de extra begeleidings- of zorgtaken worden uitgevoerd door daarvoor specifiek opgeleide en aangestelde personeelsleden.
DE DIVERSE SAMENLEVING: EENHEID IN VERSCHEIDENHEID Om jongeren op te voeden tot zelfbewuste, kritische en weerbare mensen moet, volgens Innesto, de school radicaal kiezen voor de gelijkheid tussen meisjes en jongens, voor individuele keuzevrijheid, voor godsdienstvrijheid, voor respect voor elkaar seksuele geaardheid en voor de waarde van diversiteit. Als onderwijsvakbond vinden we het noodzakelijk om de diversiteit in het onderwijslandschap te erkennen, te waarderen en in onze werking een essentiële rol toe te kennen. Het nastreven van een gender- en holebigevoelig onderwijs met gelijke kansen voor vrouwen en mannen, meisjes en jongens maakt daarom ook deel uit van onze werking. Holebi- en gendermainstreaming in het onderwijs is een voortdurend werken aan gelijke kansen voor leerlingen en onderwijspersoneelsleden en dat vanop verschillende actieterreinen. Vanuit die betrokkenheid ondersteunt het COV ook de, op 23 oktober 2012 ondertekende, engagementsverklaring over een beleid met betrekking tot gender en seksuele geaardheid in het onderwijs.
IV.OVERHEID De Innesto-tekst stelt meermaals voor de statutaire tewerkstelling in de openbare sector af te schaffen. Men wil evolueren naar één vorm van tewerkstelling gelijk met deze in de private sector. Ten gevolge hiervan ‘doven de statutaire benoemingen uit’. Statutaire benoemingen worden een rem op de arbeidsmobiliteit genoemd (en dus op langere loopbanen), kunnen een factor zijn van ongelijkheid op de werkvloer (‘ander loon voor gelijk werk’) en zouden een performant personeelsbeleid in de weg staan. Voor de openbare zorgsector wordt dit principe nog eens afzonderlijk benadrukt, vermits wordt gesteld dat het personeelsregime dient geregeld op basis van het personeelsstatuut in de privésector. Deze optie brengt volgens de Innesto-tekst onder meer mee dat:
het loon meer dient gebaseerd te zijn op prestaties, minder op anciënniteit; we moeten evolueren richting één statuut voor iedereen, met eenzelfde basisbescherming inzake pensioen, gezondheidszorg en kinderbijslag. 5
CD&V gaat ervan uit dat mensen vroeger heel hun leven lang dezelfde job deden en dat dit voorbij is. De overgang van de ene job naar de andere zou vlotter moeten verlopen. Eén statuut, of je zelfstandige, arbeider, bediende of ambtenaar bent, moet dat vergemakkelijken. We verdedigen de statutaire benoeming om meerdere redenen:
De statutaire benoeming gaat gepaard met de vastheid van betrekking. Dit laatste is voor personeelsleden een erg belangrijk gegeven, zeker in periodes van economische crisis. De statutaire tewerkstelling is een basiselement in de gelijke behandeling van het personeel. Zonder statuut worden de arbeidsrelaties in essentie geregeld op basis van individuele arbeidsovereenkomsten. Aanwervingsmogelijkheden en arbeidsvoorwaarden zullen in het Innestovoorstel dus veel meer ‘à la tête du client’ worden vastgesteld, met alle desastreuse gevolgen van dien op vlak van gelijke behandeling. De statutaire tewerkstelling beschermt het personeel tegen politieke druk. Men stelt het graag nogal eens gemakkelijk voor alsof politieke druk en politisering niet bestaan. De realiteit is nochtans anders. Politici staan vaak erg rechtstreeks in voor de aansturing van overheidsdiensten en hun personeel. De overheid is geen gewone werkgever. Het is een werkgever die zelf eenzijdig de arbeidsvoorwaarden van het personeel bepaalt. Geen enkele andere werkgever kan eenzijdig de arbeidsvoorwaarden van z’n personeel wijzigen. Het is algemeen bekend dat de overheidssector inzake loonvorming achter loopt op marktsectoren. Dit gegeven wordt verzacht door de vaste benoeming. Maar als dit laatste weg valt, dan leidt dit meteen tot een structurele benadeling van wie in de openbare sector werkt. De statutaire tewerkstelling is met andere woorden een element in de aantrekkelijkheid van werken in de openbare sector. De statutaire tewerkstelling is gekoppeld aan een goed uitgebouw sociaal zekerheidsstatuut, inzonderheid op het vlak van de pensioenen. Het stelsel van het overheidspensioen afbouwen leidt zonder meer tot verarming van gepensioneerden. Dit is sociaal onwenselijk en onaanvaardbaar.
We betreuren het erg dat de Innesto-tekst niet de bekommernissen m.b.t. een aantrekkelijk personeelsbeleid in de openbare sector als centraal uitgangspunt neemt. We denken dat dit nodig is wil de overheid haar rol goed opnemen. Door de stelling over de afschaffing van het statuut te lanceren bewijst Innesto de openbare sector een zeer slechte dienst. Want bij ieder voorstel tot hervormingen dat vandaag nog wordt gelanceerd, weet iedereen in het achterhoofd: het ultieme politieke doel is de afschaffing van het statuut. Als voedingsbodem voor de modernisering van de openbare sector is dit zonder meer nefast.
6