Coöperatief werken op de Tafelronde
Naam: Jasmijn Valkenburg Studentnummer: 1590794 School: De Tafelronde Contactpersoon: Jos Houtveen
1
Inhoudsopgave Inleiding......................................................................................................................................................... 3 1 De school in kaart....................................................................................................................................... 4 1.1 Contextbeschrijving ............................................................................................................................ 4 1.2 Probleemanalyse................................................................................................................................. 4 1.3 Samenvatting ...................................................................................................................................... 6 2 Onderzoeksvraag en subvragen ................................................................................................................. 7 2.1 De onderzoeksvraag............................................................................................................................ 7 2.2 Methodiek ........................................................................................................................................... 8 2.3 Onderzoeksinstrumenten verantwoorden vanuit literatuur .............................................................. 9 2.4 Validiteit en betrouwbaarheid .......................................................................................................... 11 2.5 Planning............................................................................................................................................. 13 3 Resultaten ................................................................................................................................................ 15 3.1 Ondernomen acties........................................................................................................................... 15 3.2 Uitwerking van deelvragen ............................................................................................................... 15 4 Betekenisverlening en conclusie .............................................................................................................. 19 4.1 Teamoverleg ..................................................................................................................................... 19 4. 2 Conclusies......................................................................................................................................... 21 Bronnen....................................................................................................................................................... 23 Bijlage .......................................................................................................................................................... 24 Bijlage 1: Achtergrond informatie coöperatief leren.............................................................................. 24 Bijlage 2: Beleidsplan 2010/2011............................................................................................................ 30 Bijlage 3: Enquête leerkrachten .............................................................................................................. 34 Bijlage 4: Observatieformulier ................................................................................................................ 40 Bijlage 5: Interview kinderen .................................................................................................................. 42 Bijlage 6: Uitwerking enquête ................................................................................................................. 43 Bijlage 7: Uitwerking observatie ............................................................................................................. 63 Bijlage 8: Uitwerking interview kinderen ................................................................................................ 77 Bijlage 9: Invoering en implementatie .................................................................................................... 84 Bijlage 10: Behoeftes vanuit vergaderingen ........................................................................................... 88 2
Inleiding Mijn naam is Jasmijn Valkenburg. Ik loop stage op de Tafelronde en zit in jaar 3 van HU Amersfoort (voormalig Domstad). Ik heb samen met Jos Houtveen gekeken in het beleidsplan en een onderzoeksonderwerp gekozen. Mijn onderzoek gaat over het coöperatief werken op de Tafelronde. Ik beschrijf eerst de context waarin ik mijn onderzoek ga uitvoeren. Vervolgens formuleer ik de onderzoeksvraag en de deelvragen. Ik verantwoord de onderzoeksinstrumenten en gebruik de resultaten om antwoord te geven op de deelvragen. Door de betekenisverlening aan het team kom ik samen met de leerkrachten tot een conclusie.
3
1 De school in kaart Hieronder bespreek ik de context waarin ik mijn onderzoek heb gedaan. Ik beschrijf het probleem en hoe dit tot stand is gekomen.
1.1 Contextbeschrijving Mijn onderzoek doe ik op de Tafelronde in Amersfoort. De Tafelronde heeft twee locaties. De locatie Koning Karel staat in de wijk Schothorst, de locatie Sint Joris in de binnenstad. De kinderen op deze school wonen in de wijken Schothorst, Kruiskamp, Koppel en de binnenstad. Het team heeft zes uitgangspunten geformuleerd voor het onderwijs op de Tafelronde (Houtveen, 2010). 1. 2. 3. 4. 5. 6.
De katholieke identiteit. Een pedagogisch klimaat Aandacht voor het ontwikkelingsproces van kinderen Zorgverbreding Activiteiten Betrokkenheid van ouders.
De school is in beweging. De belangrijkste ontwikkeling zit hem in de ontwikkeling van een klassikale school, waar de methodes centraal staan, naar een meer ontwikkelingsgerichte (OGO) school. Ontwikkelingsgericht onderwijs gaat uit van betrokkenheid, betekenisvol leren, de bemiddelende rol van de leerkracht en de bedoelingen (Janssen-Vos, 2003). De Tafelronde maakt het onderwijs betekenisvol, doordat een thema centraal staat. Kennis wordt aangeboden in betekenisvolle situaties. De Tafelronde wil dat leerlingen leren van elkaar, verantwoordelijkheid nemen voor elkaar en gezamenlijk zoeken naar ‘antwoorden’. Het kringgesprek en de coöperatieve werkvormen nemen hierbij een belangrijke plaats in (Houtveen, 2010). De leerkracht heeft een bemiddelende rol en creëert onderwijsleersituaties, met het oog op de inhoud en de onderwijsbehoeften van de groep en de verschillende kinderen daarbinnen. De leerkracht is hierdoor naast uitvoerder ook ontwerper van het onderwijs.
1.2 Probleemanalyse In de schoolontwikkelingsagenda (bijlage 2) staan meerdere speerpunten. Met Jos Houtveen heb ik deze besproken en ik mocht aangeven wat mij aansprak. Dit was hoogbegaafdheid en coöperatief werken. Voor de Tafelronde en voor mij was het belangrijk dat het onderzoek niet te groot zou zijn, zodat ik het binnen een half jaar zou kunnen afronden. In overleg met Jos Houtveen heb ik gekozen voor coöperatief werken. Dit stond in het beleidsplan in fase 4. Dit betekent dat de vernieuwing is ingevoerd en er nu tijd is voor evaluatie en borging. Mijn onderzoek wordt hiervoor gebruikt. Het coöperatief werken is een vernieuwing die ongeveer tien jaar geleden is ingevoerd op de Tafelronde. Er is ongeveer tien jaar 4
geleden begonnen met coöperatief werken aangezien dat goed pastte bij de uitgangspunten van het onderwijs op de Tafelronde. Dat is al die tijd zo gebleven en zeker nu bij het zelfverantwoordelijk leren passen deze werkvormen goed (Ragas, 2011). De Tafelronde vindt het namelijk belangrijk dat kinderen leren van elkaar en hier samen verantwoordelijk voor zijn (Houtveen, 2010). Individuele verantwoordelijkheid is één van de vijf kenmerken van coöperatief werken (Förrer, Kenter, & Veenman, 2000) en komt hiermee overeen. De afgelopen jaren zijn er meerdere studiedagen geweest waarbij de leerkrachten handvatten kregen om coöperatieve werkvormen in te zetten in hun onderwijs. Hierover zijn geen afspraken vastgesteld in een officieel document (Ragas, 2011). Op dit moment staat in het beleidsplan(bijlage 2) dat er een check moet plaatsvinden op het coöperatief werken. De bedoeling is dat alle leerkrachten op de Tafelronde werken met coöperatieve werkvormen in hun lessen. Het team heeft dit doel vorig jaar samen geformuleerd in het beleidsplan. Het doel is dat iedereen werkt met coöperatieve werkvormen. De directie wil nu weten of iedereen ook werkelijk de coöperatieve werkvormen gebruikt en wat de Tafelronde nog nodig heeft om het coöperatief werken ook te waarborgen. Deze vraag is van belang voor het team. Zij hebben namelijk zelf aangegeven dat het doel is dat iedereen coöperatieve werkvormen gebruikt en dit doel willen ze dus ook behalen. De directie vindt het belangrijk om te weten wat de leerkrachten nog nodig hebben. Ook is het dan belangrijk om te weten hoe de leerlingen het ervaren en wat zij nog nodig hebben. Zo kan er ook achter worden gekomen wat er nog te verbeteren is. Dit ga ik onderzoeken en vastleggen. Dit wordt dan een soort stappenplan met concrete punten waar de Tafelronde mee verder kan gaan. Het is de bedoeling dat het coöperatief werken een vaste rol krijgt in het onderwijs op de Tafelronde. De Tafelronde heeft gekozen om coöperatief werken in te voeren, maar hoe kan er worden gezorgd dat alle leerkrachten dit (blijven) doen? Dit probleem is voor alle klassen van groep 1 t/m 8 op beide locaties. Alle leerkrachten moeten namelijk coöperatieve werkvormen gebruiken, onafhankelijk van klas en locatie. Hoe vaak dit moet gebeuren is niet afgesproken. Toch heb ik samen met Jos Houtveen afgesproken om alleen het onderzoek te doen voor de onderbouw. Hiervoor hebben we gekozen, omdat hierdoor het onderzoek beter binnen een half jaar is uit te voeren. Door alleen te kiezen voor de onderbouw kan ik ook met resultaten komen en verder komen in het onderzoek dan alleen stap 1 t/m 3. De keuze voor de onderbouw is, omdat ik zelf stage loop bij de kleuters. De probleemstelling is dus: Ik onderzoek de behoeftes van de leerkrachten van de Tafelronde op het gebied van coöperatief werken en de ervaringen van de kinderen, omdat de Tafelronde wil weten wat er nodig is om coöperatieve werkvormen te implementeren, zodat alle onderbouwleerkrachten de coöperatieve werkvormen inzetten in hun lessen en dit wordt gewaarborgd. Met het implementeren bedoel ik dat de coöperatieve werkvormen structureel door de leerkrachten worden ingezet bij hun lessen. Ik ben mij gaan verdiepen in coöperatief werken (bijlage 1) om een goed beeld te krijgen van deze vernieuwing. Ik ben me gaan verdiepen in de verschillende werkvormen, de meerwaarde van coöperatief werken in het onderwijs en wat coöperatief werken is. 5
Bij dit onderzoek zijn ook verschillende personen betrokken: -
Jos Houtveen (directeur) Leerkrachten van de onderbouw (groep 1 t/m 4) Leerlingen van de onderbouw (groep 1 t/m 4)
1.3 Samenvatting Op de Tafelronde is het coöperatief werken ongeveer tien jaar geleden ingevoerd. Hiervoor zijn meerdere studiedagen geweest. De bedoeling is dat alle leerkrachten deze coöperatieve werkvormen structureel gebruiken in hun lessen. De bedoeling van mijn onderzoek is dat ik deze vernieuwing eerst ga evalueren en vervolgens bekijk welke behoeftes er nog zijn voor de Tafelronde. Uiteindelijk maak ik een soort stappenplan voor de Tafelronde, waardoor de leerkrachten het coöperatief werken kunnen implementeren in hun lessen. Hierin geef ik aan wat de leerkrachten nog nodig hebben om de coöperatieve werkvormen structureel in hun lessen in te zetten. Zo wordt duidelijk wat het team nog moet aanschaffen of wat het team nog moet verbeteren bij het inzetten van de coöperatieve werkvormen.
6
2 Onderzoeksvraag en subvragen 2.1 De onderzoeksvraag De Tafelronde wil weten wat er nodig is om de coöperatieve werken te implementeren, zodat alle onderbouwleerkrachten dit gebruiken in hun lessen. Ik moet er dus achter komen of de coöperatieve werkvormen ook door iedereen worden ingezet en wat de leerkrachten nog nodig hebben als dit niet gebeurd. Ook als het al wel gebeurd moet ik onderzoeken wat de leerkrachten nog nodig hebben om de werkvormen te borgen. Uit het probleem op de Tafelronde ontstaat de volgende onderzoeksvraag: Hoe moet een begeleidingstraject eruit zien waarmee de onderbouw leerkrachten van de Tafelronde worden ondersteund in het implementeren van coöperatief werken in hun lessen? In dit onderzoek versta ik onder het begrip ‘coöperatief werken’ een onderwijsleersituatie waarin de leerlingen in kleine groepen op een gestructureerde manier samenwerken aan een leertaak met een gezamenlijk doel. De vijf basiskenmerken zijn (Forrer, Kenter, & Veenman, 2000): 1. Positieve wederzijdse afhankelijkheid 2. Individuele verantwoordelijkheid 3. Directe interactie 4. Samenwerkingsvaardigheden 5. Evaluatie van het groepsproces In dit onderzoek versta ik onder het begrip ‘implementeren’ het verwezenlijken van de vernieuwing (Buitendijk, Hogenelst, Eijssen, & Zaal, 2004). De vernieuwing moet blijvend en gewaarborgd zijn. Het coöperatief werken is dus al ingevoerd, maar nu moet dit ook worden geborgd. De keuze voor de onderbouw is vooral praktisch. Ik ben in gesprek gegaan met Jos Houtveen en het leek hem het meest haalbaar om alleen te kiezen voor de onderbouw. De bedoeling was namelijk om het onderzoek binnen een half jaar af te ronden. De conclusie die ik kan trekken voor de onderbouw kan ook worden meegenomen voor de bovenbouw. Ik begin in eerste instantie met het evalueren van het coöperatief werken. Op deze manier kan ik ontdekken wat de behoeftes zijn van de leerkrachten en van de leerlingen. Ik zoek informatie hoe vernieuwingen kunnen worden geïmplementeerd en op die manier kan ik een soort stappenplan ontwerpen voor De Tafelronde, zodat ik kan aangeven wat de leerkrachten nog nodig hebben om de coöperatieve werkvormen structureel in te zetten in hun lessen. Hieruit volgen de volgende deelvragen: 1. Hoe wordt het coöperatief werken ingezet in het onderwijs op de Tafelronde? 2. Hoe ervaren de leerkrachten het coöperatief werken en wat zijn de behoeftes van de leerkrachten? 3. Hoe ervaren de leerlingen het coöperatief werken en wat zijn de behoeftes van de leerlingen? 4. Hoe kun je vernieuwingen in het onderwijs implementeren?
7
2.2 Methodiek Hieronder beschrijf ik op welke manier ik antwoorden ga zoeken op de deelvragen. Deelvraag
Meetinstrument Waarom?
Hoe wordt het coöperatief werken ingezet in het onderwijs op de Tafelronde?
Enquête (bijlage 3)
Zo krijg ik een beeld van de werkwijze van de leerkrachten. Op een snelle manier kan ik een grote groep leerkrachten bereiken.
Observatie (bijlage 4)
Op deze manier zorg ik voor meer verdieping. Ik krijg een beter beeld van de manier waarop de leerkrachten de coöperatieve werkvorm inzetten in de klas.
Hoe inzetten?
Bij wie inzetten?
Ik ga de enquête van te voren laten invullen door mijn mentor(leerkracht groep ½). Ik vraag feedback aan de directeur, aan een medestudent en aan Anda de Vries.
Bij alle onderbouw leerkrachten van de Tafelronde.
Ik vraag de directeur om feedback op het observatieformulier.
Een aantal leerkrachten op De Tafelronde. Ik kies voor een leerkracht uit groep ½, een leerkracht uit groep 3 en een leerkracht uit groep 4. Zo heb ik uit alle onderbouwgroepen een leerkracht de werkvorm zien uitvoeren. Ik kies er ook voor om niet alle leerkrachten van dezelfde locatie te observeren, zodat ik eventueel ook het verschil kan zien tussen de locaties.
Ik ga de enquête van te voren laten invullen door mijn mentor(leerkracht
Alle onderbouw leerkrachten van de Tafelronde.
Het levert veel kwalitatieve informatie op.
Hoe ervaren de leerkrachten het coöperatief werken en wat
Enquête (bijlage 3)
Op een snelle manier kan ik een grote groep leerkrachten 8
zijn de behoeftes van de leerkrachten?
Hoe ervaren de leerlingen het coöperatief werken en wat zijn de behoeftes van de leerlingen?
Interview (bijlage 5)
Hoe kun je Literatuurvernieuwingen onderzoek in het onderwijs implementeren?
bereiken.
groep ½). Ik vraag feedback aan de directeur, aan een medestudent en aan Anda de Vries.
De kinderen uit de onderbouw kunnen nog niet allemaal lezen.
Ik vraag de directeur om feedback op het interview en of deze antwoord geeft op de deelvraag.
Uit groep ½, groep 3 en uit groep 4 elk drie leerlingen. Ik doe het interview na de observatie in de groep.
Zo krijg ik een beeld van de verschillende manieren om vernieuwingen te implementeren en dit te koppelen aan het probleem op de Tafelronde.
2.3 Onderzoeksinstrumenten verantwoorden vanuit literatuur Hieronder beschrijf ik de bronnen die ik heb gebruikt om de onderzoeksinstrumenten te ontwerpen en te gebruiken. In bijlage 1 beschrijf ik de theorie van coöperatief werken die ik heb gebruikt voor het ontwerpen van de onderzoeksinstrumenten. Onderzoeksinstrument Bronnen Boeken Enquête Forrer, M., Kenter, B., & Veenman, S. (bijlage 3) (2000). Cooperatief leren in het basisonderwijs. Amersfoort: CPS. Scheepsma, T. K. (2007). Ontwikkeling door onderzoek. Zutphen: Thiememeulenhoff.
9
Personen - Jos Houtveen - Maartje van Lieshout (leerkracht groep ½) - Anda de Vries - Medestudent
Vugt, J. M. (2002). Cooperatief leren binnen adaptief onderwijs. Baarn: HBuitgevers. Observatie (bijlage 4)
Forrer, M., Kenter, B., & Veenman, S. (2000). Cooperatief leren in het basisonderwijs. Amersfoort: CPS.
-
Jos Houtveen Medestudent
-
Jos Houtveen Medestudent
Scheepsma, T. K. (2007). Ontwikkeling door onderzoek. Zutphen: Thiememeulenhoff. Vugt, J. M. (2002). Cooperatief leren binnen adaptief onderwijs. Baarn: HBuitgevers.
Interview (bijlage 5)
Scheepsma, T. K. (2007). Ontwikkeling door onderzoek. Zutphen: Thiememeulenhoff. Delfos, M. F. (2008). Luister je wel naar mij? Gespreksvoering met kinderen tussen vier en twaalf jaar. Amsterdam: Uitgeverij SWP.
Literatuuronderzoek
Forrer, M., Kenter, B., & Veenman, S. (2000). Cooperatief leren in het basisonderwijs. Amersfoort: CPS. Leune, J. (2001). Onderwijs in verandering. Groningen: WoltersNoordhoff. Vos, W. A. (1998). Het methodegebruik op basisscholen. Maastricht: Shaker Publishing. Wubbels, N. L. (1986). Onderwijsverbetering als opdracht. Lisse: Swets & Zeitlinger B.V.
10
2.4 Validiteit en betrouwbaarheid Onderzoek moet betrouwbaar zijn (Kallenberg, Koster, Onstenk, & Scheepsma, 2007). Dat betekent dat je verantwoord te werk moet gaan en als je het onderzoek zou overdoen, mogen er geen totaal andere resultaten uitkomen. Het onderzoek moet ook valide zijn (Kallenberg, Koster, Onstenk, & Scheepsma, 2007). Dit is de mate waarin het onderzoek aan zijn doel beantwoordt. Deelvraag Hoe wordt het coöperatief werken ingezet in het onderwijs op de Tafelronde?
Onderzoeksinstrument Betrouwbaarheid Enquête Bij de enquête heb ik Observatie meerdere vragen gesteld om hetzelfde antwoord te krijgen op een andere manier. Ik heb bijvoorbeeld de vraag gesteld wat de behoeftes zijn op het gebied van coöperatief werken, maar ik heb ook gevraagd tegen welke problemen ze aan lopen. Daarnaast stelde ik de vraag wat ze nog wilde leren over coöperatief werken. Hiermee hoopte ik dezelfde soort antwoorden te krijgen.
Validiteit Ik vraag feedback aan een medestudent, de directeur, een onderbouwleerkracht en aan Anda de Vries op de enquête om te kijken of de vragenlijst antwoord geeft op mijn deelvraag.
Ik ga de vragenlijst eerst testen bij de directeur, een medestudent, Anda de Vries en bij een onderbouwleerkracht. De onderbouwleerkracht kan aangeven of de vragen duidelijk zijn en de directeur, Anda de Vries en een medestudent kunnen kritisch kijken naar de kwaliteit van de enquête.
Ik koppel de observatie terug naar de geobserveerde leerkracht.
Met de observatie kan ik net als in de enquête kijken of het coöperatief werken voldoet aan de 5 kenmerken (Förrer, 11
Bij de observatie gebruik ik dezelfde begrippen als in de enquête. Ik gebruik meerdere bronnen (de observatie en de enquête) om informatie te vinden voor de deelvraag.
Met deze instrumenten wil ik kijken of de vijf kenmerken van coöperatief werken terugkomen bij het inzetten van de coöperatieve werkvormen door de leerkrachten.
Hoe ervaren de leerkrachten het coöperatief werken en wat zijn de behoeftes van de leerkrachten?
Hoe ervaren de leerlingen het coöperatief werken en wat zijn de behoeftes van de leerlingen?
Hoe kun je vernieuwingen in het onderwijs implementeren?
Enquête
Interview
Literatuuronderzoek
Kenter, & Veenman, 2000). Bij de observatie vraag ik goedkeuring aan de geobserveerde. Hetzelfde als hierboven.
Ik beschrijf letterlijk wat ik hoor door het interview te filmen. Op die manier zorg ik dat ik niet interpreteer, maar echt beschrijf wat de kinderen zeggen.
Ik gebruik meerdere bronnen.
12
Ik vraag feedback aan een medestudent, de directeur, een onderbouwleerkracht en aan Anda de Vries op de enquête om te kijken of de vragenlijst antwoord geeft op mijn deelvraag. Ik wil erachter komen waar de leerkrachten tegen aan lopen en wat ze nog nodig hebben om de coöperatieve werkvormen in hun lessen in te zetten. Ik vraag feedback aan de directeur of de vragen antwoord geven op de deelvraag. Ik ondervraag meerdere personen. Uit groep ½, uit groep 3 en uit groep 4. Ik wil met dit interview bereiken dat ik in beeld heb wat de leerlingen ervan vinden om samen te werken en of het duidelijk is hoe ze de werkvorm moeten doen. Ik gebruik verschillende bronnen. Ik wil erachter komen hoe de vernieuwingen volgens de theorie worden geimplementeerd.
2.5 Planning Week Week 9/10
Actie Vooronderzoek coöperatief werken Begin stap 1 en 2
Week 11
Week 12
Gesprek Jos Houtveen (ben ik op de goede weg?) Vervolg stap 1 en 2 uitwerken Stap 1 en 2 af en feedback vragen aan Anda de Vries Intervisie met studenten, Jos Houtveen en Yvette ten Barge.
Week 13
Enquête maken voor leerkrachten
Week 14
Observatieformulier maken Interview maken voor kinderen
Week 14
Vervolg: - Enquête maken leerkrachten - Observatieformulier maken - Interview maken voor kinderen Enquête van leerkrachten door enkele leerkrachten laten controleren. Enquête laten controleren door medestudent. Interview/observatieformulier en enquête laten zien aan Jos Houtveen. Afspraken maken voor observaties Enquête leerkrachten opsturen Bronnenonderzoek deelvraag 4
Week 15
Week 16 Week 17
Observatie en interview kinderen Herhalingsmailtje voor enquête
13
Taakverdeling Ik zoek informatie over coöperatief werken. Jos Houtveen beantwoord mijn vragen. Jos Houtveen controleert of mijn onderzoeksopzet klopt. Jos Houtveen, Yvette ten Barge en medestudenten beantwoorden mijn vragen. Anda de Vries geeft feedback op stap 1 en 2. Ik zoek informatie in de theorie (Förrer, Kenter, & Veenman, 2000) voor de uitwerking van de enquête. Ik zoek informatie in de theorie (Delfos, 2008) voor het interview met de kinderen. Ik zoek informatie (Förrer, Kenter, & Veenman, 2000) voor het observatieformulier en interview. Ik maak de enquête digitaal en het observatieformulier en interview af.
Ik vraag feedback aan Maartje van Lieshout, Jos Houtveen, Anda de Vries en aan een medestudent. Ik verwerk de feedback. Ik maak afspraken met de leerkrachten voor de observatie. Ik stuur de enquête op. De leerkrachten vullen de enquête in. Ik doe literatuuronderzoek. De leerkrachten vullen de enquête in. Ik observeer een onderbouwleerkracht tijdens een coöperatieve werkvorm. Ik stuur nog een mailtje naar de leerkrachten, zodat zij niet vergeten om de enquête in te vullen. De onderbouw leerkracht voert de werkvorm uit.
Week 18 Week 19
Enquête uitwerken Observatie en interview kinderen Feedback vragen Anda de Vries
Week 20
Observatie en interview kinderen Presentatie stap 1-3 op De Tafelronde
Week 21
Observaties en interviews uitwerken.
Week 22
Week 23
Onderzoek af stap 1-3 (4)voor assessment. Stap 4 uitwerken en presentatie maken voor Domstad. Presentatie maken voor stap 5(betekenisverlening) op De Tafelronde. Eindpresentatie op Domstad
Week 24
Betekenisverlening op de Tafelronde
Week 25 Week 26
Conclusie schrijven Stap 5 en 6 afronden.
14
De onderbouwleerkrachten vullen de enquête in. Ik doe een interview met een aantal kinderen. De kinderen beantwoorden mijn vragen. Ik werk de enquête uit. Ik observeer een onderbouwleerkracht tijdens een coöperatieve werkvorm. De onderbouw leerkracht voert de werkvorm uit. Ik doe een interview met een aantal kinderen. De kinderen beantwoorden mijn vragen. Anda de Vries geeft mij feedback op stap 1-3. Ik observeer een onderbouwleerkracht tijdens een coöperatieve werkvorm. De onderbouw leerkracht voert de werkvorm uit. Ik doe een interview met een aantal kinderen. De kinderen beantwoorden mijn vragen. Ik doe de presentatie tijdens de kleine kenniskring. Hierbij zijn Jos Houtveen, Yvette ten Barge en medestudenten aanwezig. Ik werk de observaties en interviews uit. Ik stuur mijn onderzoek tot stap 3 op. Ik werk stap 4 uit voor De Tafelronde en bereid stap 5 voor.
Ik geef een presentatie op Domstad. Hierbij zijn medestudenten en Anda de Vries aanwezig. Ik geef een presentatie op De Tafelronde aan de leerkrachten van de onderbouw. Ik werk stap 5 en 6 uit. Ik werk stap 5 en 6 uit.
3 Resultaten 3.1 Ondernomen acties Ik heb verschillende meetinstrumenten ingezet om de deelvragen te beantwoorden. Ik heb gebruik gemaakt van een enquête, observaties in de klas, interviews met kinderen en literatuuronderzoek. Het gebruik van de enquête gaf veel informatie, maar niet alle onderbouw leerkrachten hebben hier aan meegewerkt. Van de zeventien verstuurde enquêtes heb ik er dertien ontvangen. De enquête heb ik gemaakt aan de hand van literatuur (Förrer, Kenter, & Veenman, 2000). De observaties gaven een uitgebreider beeld van het inzetten van de coöperatieve werkvorm in de klas. Het interview met de kinderen was lastig, doordat zij vaak een ander antwoord gaven dan ik bedoelde met de vraag. Deelvraag 4 heb ik kunnen beantwoorden door me te verdiepen in verschillende bronnen. Voor deze leervraag was het lastig om goede bronnen te vinden. Toch kan ik enkele factoren benoemen die meespelen in het implementatieproces.
3.2 Uitwerking van deelvragen Deelvraag 1: Hoe wordt het coöperatief werken ingezet in het onderwijs op de Tafelronde? Uit de enquête (bijlage 6) blijkt dat de helft van de leerkrachten coöperatieve werkvormenen één keer per week gebruiken. Het gebruik per leerkracht is wel heel verschillend van meerdere keren per dag tot één keer per maand. De leerkrachten gebruiken minimaal twee verschillende werkvormen. Dit varieert tot vijf of meer verschillende werkvormen. De werkvormen die het meeste voorkomen zijn Mix en koppel en Tweetalgesprekken. Het indelen van de groepen wordt op veel verschillende manieren gedaan, afhankelijk van de werkvorm. De leerkrachten leggen allemaal de werkvorm uit en door de meeste leerkrachten wordt dit ook gedemonstreerd. Alle leerkrachten geven aan dat zij een rol hebben tijdens de coöperatieve werkvorm. Dit verschilt per leerkracht, maar bijna alle leerkrachten geven de stappen aan die de kinderen moeten doen. Er zijn vijf kenmerken waaraan coöperatieve werkvormen voldoen: 1. Positieve wederzijdse afhankelijkheid Alle leerkrachten geven aan te zorgen voor positieve wederzijdse afhankelijkheid (bijlage 6). Dit doen zij door een gemeenschappelijk doel, het delen van materiaal, het delen van informatie of door aanvullende rollen.
15
2. Individuele verantwoordelijkheid 87% van de leerkrachten geven aan dat zij zorgen voor individuele verantwoordelijkheid (bijlage 6). Dit gebeurt vooral door leerlingen aselect te kiezen en een antwoord te laten geven. Individuele verantwoordelijkheid komt dus nog niet bij iedereen terug. 3. Directe interactie Uit de observaties (bijlage 7) blijkt dat er wordt gewerkt aan de directe interactie door de kinderen met hun knieën naar elkaar toe te laten zitten, zodat zij elkaar kunnen aankijken. Ook zitten de kinderen bij alle drie de observaties dicht bij elkaar. 4. Samenwerkingsvaardigheden De meerderheid van de leerkrachten (54%) geeft aan doelen te formuleren voor het groepsproces en voor de leerinhouden(bijlage 6). Er zijn ook leerkrachten die aangeven nog geen doelen te formuleren (15%). Het aangeven van de eisen van het werk wordt door vier van de dertien leerkrachten gedaan. Uit de observaties(bijlage 7) blijkt dat er bij de uitleg van de werkvorm er bij 2 van de 3 observaties geen uitleg was over de samenwerkingsvaardigheden. Ook werd er tijdens de werkvorm bij 2 van de 3 observaties niet opgelet. Bij alle 3 de observaties werd tijdens de evaluatie hier ook niet naar gevraagd. Wel kunnen de kinderen bij het interview (bijlage 8) een aantal dingen aangeven waar ze bij het samenwerken op moeten letten. 5. Evalueren van het groepsproces Alle leerkrachten geven aan te evalueren (bijlage 6). Dit gebeurt vooral door te evalueren op het groepsproces en door de leerlingen elkaar hun producten te laten zien. Bij de observaties (bijlage 7) bleek dat er bij allemaal werd geëvalueerd op de leerinhoud. Er werd niet geëvalueerd op het samenwerken. Deelvraag 2: Hoe ervaren de leerkrachten het coöperatief werken? Wat zijn de behoeftes van de leerkrachten? Uit de enquête blijkt dat alle leerkrachten positief zijn over coöperatief werken. Ze geven aan dat ze het vooral belangrijk vinden dat kinderen leren samenwerken en dat de het coöperatief werken de betrokkenheid verhoogt. De leerkrachten geven aan dat zij vooral willen leren over de volgende punten: -
Het werken met coöperatieve werkvormen in groep 1/2 Het coöperatief werken binnen bepaalde vakken.
Ook zijn er enkele leerkrachten die aangeven aan dat zij geen hulp nodig hebben en dat zij gewoon de werkvormen willen uitproberen in hun klas.
16
De meerderheid van de leerkrachten geeft aan dat bij het gebruik van de coöperatieve werkvormen vooral goed gaat dat de kinderen enthousiast zijn en graag willen samenwerken. Ook is het rustig en is de sfeer goed in de klas tijdens de coöperatieve werkvorm. De leerkrachten komen ook problemen tegen bij het coöperatief werken. De grootste problemen zijn het tijd tekort en leerlingen die niet willen samenwerken. Dit geldt voor de minderheid van de leerkrachten. Alle leerkrachten geven aan dat zij nog behoeftes hebben ten aan zien van het coöperatief werken. 46% geeft aan meer informatie en materialen te willen hebben over coöperatief werken. 38% van de leerkrachten geeft aan dat zij meer uitwisseling willen hebben met collega’s. Bijvoorbeeld door een studiedag of bij een vergadering. In bijlage 10 is te zien wat de leerkrachten voor behoeftes hadden in december 2010. Hieruit blijkt ook dat uitwisseling met collega’s belangrijk is. Deelvraag 3: Hoe ervaren de leerlingen het coöperatief werken? Wat zijn de behoeftes van de leerlingen? Uit de interviews (bijlage 8) met een aantal kinderen uit de onderbouw blijkt het volgende: Wat vinden de leerlingen van het samenwerken? De kinderen vinden het leuk om samen te werken. Dit kwam doordat je elkaar kunt voorzeggen, je niet alleen maar hoeft te luisteren en je van elkaar kunt leren. Er hoeven geen dingen veranderd te worden. Een deel van de kinderen geeft aan dat zij nog wel iets vaker willen samenwerken. Er werd ook aangegeven dat samenwerken niet altijd leuk is. De kleuters gaven aan dat ze moeten wachten op elkaar. In groep 4 was de reden dat je je dan minder goed kan concentreren en dat het af hangt met wie je samenwerkt. Is het duidelijk hoe je moet samenwerken? Alle kinderen gaven aan dat het duidelijk was wat je moest doen. Een reden hiervan is dat ze het namelijk al vaker hebben gedaan en nu hebben ze weinig uitleg nodig van de juf of meester. Ze kunnen het zelf. In het begin heeft de juf of meester het goed uitgelegd. Nu zijn ze het gewend. De kinderen geven aan waar je op moet letten bij het samenwerken: dat je goed naar elkaar kijkt als je met elkaar praat. Dat is heel erg belangrijk. Want anders lijkt het net alsof je niet luistert en dat is helemaal niet leuk. - dat je fluistert. - dat je let op wat de ander zegt en of dat klopt. - dat je niet vooruit werkt. Hoevaak mogen de leerlingen samenwerken? De kinderen konden niet duidelijk aangeven hoe vaak ze mochten samenwerken. Het was namelijk heel wisselend. Soms één keer per week, maar soms ook vaker. De kinderen vinden dat het genoeg gebeurt. De kleuters gaven ook aan dat ze het doen bij het begin van elk thema. Het kan dus volgens hen ook niet vaker.
17
Deelvraag 4: Hoe kun je vernieuwingen in het onderwijs implementeren? In de implementatiefase moet er aandacht zijn voor (Cozijnsen & Vrakking, 1992): -
De keuze van de aansturing van de implementatie. De noodzaak dat de eerste initiatiefnemer de tijd neemt om de invoering ook daadwerkelijk te ondersteunen. De overgang van ontwikkelingsfase naar implementatiefase kan veel vragen op roepen, waardoor het project uiteindelijk stil valt.
Het implementeren van coöperatieve werkvormen wordt vergroot door vijf factoren (Förret, Kenter, & Veenman, 2000): 1. 2. 3. 4. 5.
Werken aan betrokkenheid Ontwikkelen van persoonlijke actieplannen Samenwerking met collega’s Goed leiderschap Het vormen van een veranderteam
In bijlage 9 is hier meer over te lezen en worden de punten verder uitgelegd.
18
4 Betekenisverlening en conclusie Samen met een deel van de onderbouwleerkrachten ben ik gaan kijken naar de resultaten. Door middel van de antwoorden op de deelvragen en de betekenisverlening ben ik samen met het team tot een conclusie gekomen en kan ik de onderzoeksvraag beantwoorden.
4.1 Teamoverleg Op 7 juni 2011 vond de betekenisverlening plaats. Samen met twee leerkrachten uit groep 1/2, een leerkracht uit groep 3 en een leerkracht uit groep 4 van de Jorislocatie ben ik gaan kijken naar de resultaten. Ik vertelde hierbij eerst de onderzoeksvraag en de deelvragen. Vervolgens gaf ik de antwoorden op de deelvragen. Hierop wilde ik de reactie van de leerkrachten. Ik koos ervoor om verschillende grafieken te laten zien en de leerkrachten hierover te laten discussiëren. Per deelvraag zal ik beschrijven wat de reacties waren van de leerkrachten. Hoe wordt het coöperatief werken ingezet in het onderwijs op de Tafelronde? Hierbij ging ik uit van twee aspecten. 1. Hoe vaak worden de coöperatieve werkvormen ingezet? 2. Hoe komen de vijf kenmerken van coöperatief werken terug?
Ik vroeg de leerkrachten wat de kenmerken waren van coöperatief werken en deze konden zij gedeeltelijk beantwoorden. Vervolgens heb ik grafieken laten zien over hoe vaak de coöperatieve werkvormen worden ingezet. De leerkrachten vonden het opvallend hoe verschillend het inzetten is. Er is een leerkracht die de werkvormen één keer per maand inzet, maar er is ook een leerkracht die dit meerdere keren per dag doet. De leerkrachten gaven aan dat eigenlijk iedereen dit zeker twee of drie keer per week zou moeten doen, omdat dit hoort binnen de visie van de Tafelronde. In het begin gebeurde het ook vaker doordat er meer overleg was tussen de collega’s en ook het coöperatief werken samen werd besproken. Dit is nu veel minder, doordat er veel minder tijd is om samen met de collega’s te overleggen over het coöperatief werken. Dit komt doordat veel vergaderingen inhoudelijk al vast staan. Vervolgens heb ik de vijf kenmerken van coöperatief werken besproken door middel van de resultaten uit de enquête en de observaties. Bij de vijf kenmerken heb ik de leerkrachten gevraagd te kijken naar de positieve punten en de verbeterpunten. Hieruit kwam naar voren dat het evalueren van het samenwerken nog meer aandacht mag krijgen. Dit wordt namelijk nog weinig gedaan. Ook wordt er door een deel van de leerkrachten geen doelen voor samenwerken geformuleerd. De andere factoren komen wel goed terug.
19
Hoe ervaren de leerkrachten het coöperatief werken en wat zijn de behoeftes van de leerkrachten? Ook bij deze deelvraag begon ik met twee grafieken. Dit waren de resultaten van de behoeftes van de leerkrachten. Hieruit bleek dat de leerkrachten behoefte hadden aan extra informatie en materialen over coöperatief werken en meer uitwisseling met collega’s over coöperatief werken. Ik wilde van de leerkrachten weten of dit klopte en wat zij het belangrijkste vonden om aandacht te geven. De leerkrachten gaven aan dat vooral het laatste de aandacht nodig had. De leerkrachten gaven hierbij een aantal punten: -
Het coöperatief werken moet ook in het thema overleg worden besproken. Het coöperatief werken moet een vast aandachtspunt zijn in de vergaderingen. De leerkrachten willen dit zelf kunnen invullen. De bouwvergaderingen zijn te vol gepland. Hierdoor is er geen tijd meer voor overleg over coöperatief werken. Elke week moet er tijd zijn om met collega’s uit eigen bouw te overleggen. Dit hoeft niet van te voren al vast te staan. De leerkrachten kunnen hier zelf initiatief in nemen.
Daarnaast willen de leerkrachten ook inbreng hebben op het vergaderrooster. Zij willen mee kunnen bepalen wat de inhoud van de vergaderingen is. Hoe ervaren de leerlingen het coöperatief werken en wat zijn de behoeftes van de leerlingen? Ik liet de leerkrachten een aantal uitspraken zien van kinderen. Hierin kwam naar voren dat de kinderen wel de samenwerkingsvaardigheden konden benoemen, terwijl dit niet wordt aangegeven in de les. De leerkrachten concludeerde hieruit dat de kinderen blijkbaar dit dus wel leren, maar waarschijnlijk ook op andere manieren dan bij het coöperatief werken. Ook komt dit doordat ze vaker de werkvormen uitvoeren. Ze raken hieraan dus gewend. Hoe kun je vernieuwingen in het onderwijs implementeren? Ik gaf de leerkrachten aan dat in de theorie stond dat er verschillende factoren bijdragen aan het implementatieproces. Dit zijn (Förrer, Kenter, & Veenman, 2000): -
Werken aan betrokkenheid Ontwikkelen van persoonlijke actieplannen. Samenwerking met collega’s Goed leiderschap Het vormen van een veranderteam
Dit vergeleek ik met de behoeftes van de leerkrachten, namelijk de uitwisseling met collega’s. De leerkrachten vonden de betrokkenheid van de leerkrachten en het samenwerken met collega’s duidelijke aandachtspunten. Tenslotte vroeg ik de leerkrachten wat er concreet zou moeten gebeuren en wat de conclusie nu is voor hen. De leerkrachten gaven aan dat vooral de uitwisseling met collega’s heel belangrijk is. Hierdoor 20
wordt het coöperatief werken veel meer ingezet en ook gevarieerder. Om te zorgen voor meer uitwisseling met collega’s over coöperatief werken zijn een aantal punten van belang volgens de leerkrachten. Er moeten meer momenten zijn dat de leerkrachten bij elkaar kunnen zitten om te overleggen over het coöperatief werken. Dit kan met de hele bouw, maar ook met de leerkrachten van hetzelfde leerjaar. Er hoeven niet meer vergaderingen te komen, maar de vergaderingen moeten inhoudelijk minder gepland zijn. Er moet meer ruimte zijn voor eigen inbreng. Het coöperatief werken moet vast op de agenda staan en de leerkrachten willen dit dan zelf kunnen invullen. Ze willen meer initiatief kunnen nemen. De conclusie voor de leerkrachten is dus: ‘Geef de vergadering terug aan de leerkracht.’
4. 2 Conclusies Door middel van de betekenisverlening en de antwoorden op de deelvragen kan ik de onderzoeksvraag beantwoorden. De onderzoeksvraag is: Hoe moet een begeleidingstraject eruit zien waarmee de onderbouw leerkrachten van de Tafelronde worden ondersteund in het implementeren van coöperatief werken in hun lessen? Coöperatief werken bestaat uit vijf kenmerken (Förrer, Kenter, & Veenman, 2000): 1. 2. 3. 4. 5.
Positieve wederzijdse afhankelijkheid Individuele verantwoordelijkheid Directe interactie Samenwerkingsvaardigheden Evaluatie van het groepsproces
In het coöperatief werken zou er meer aandacht moeten zijn voor samenwerkingsdoelen en deze zouden ook geëvalueerd moeten worden. Zo zullen de werkvormen beter voldoen aan de vijf kenmerken. Hier zullen de leerkrachten zelf in de voorbereiding aandacht aan moeten besteden. De andere factoren komen wel duidelijk terug. Uit mijn onderzoek blijkt dat vooral de betrokkenheid (Förrer, Kenter, & Veenman, 2000) en het samenwerken met collega’s een grote rol speelt bij het implementeren van coöperatief werken. Dit blijkt ook één van de behoeftes van de leerkrachten te zijn. De vergaderingen spelen hierin een belangrijke rol. Er zijn een aantal punten belangrijk: 1. Er moet meer overleg plaatsvinden over coöperatief werken tussen de leerkrachten. 2. De vergaderingen moeten op een andere manier worden ingevuld. Er hoeven dus niet meer vergaderingen te komen. De leerkrachten willen overleg met collega’s waarbij zij zelf meer inbreng hebben op de inhoud van de vergaderingen. Niet alles moet van te voren inhoudelijk worden vastgelegd. Zo is er ook ruimte voor het coöperatief werken in de vergadering. 3. Coöperatief werken moet een vast agendapunt in de vergaderingen zijn. 4. In het themaoverleg moet het coöperatief werken structureel terugkomen. Door het coöperatief werken structureel terug te laten komen op de agenda zullen de leerkrachten het coöperatief werken ook meer inzetten. De leerkrachten gaven aan dat het coöperatief werken twee of 21
drie keer per week zou moeten worden gedaan. Dit is nu nog niet het geval. Door overleg met collega’s komen de leerkrachten tot nieuwe werkvormen en zo krijgen zij van elkaar meer informatie. Deze behoefte is dan ook voorzien. Deze acties zouden volgend jaar kunnen worden ingezet bij het maken van een nieuw vergaderrooster. Hierbij is de inbreng van leerkrachten belangrijk.
22
Bronnen
Cozijnsen, D. A., & Vrakking, p. i. (1992). Ondernemen en Vernieuwen. Den Haag: Kluwer Bedrijfswetenschappen. Delfos, M. F. (2008). Luister je wel naar mij? Gespreksvoering met kinderen tussen vier en twaalf jaar. Amsterdam: Uitgeverij SWP. Förrer, M., Kenter, B., & Veenman, S. (2000). Coöperatief leren in het basisonderwijs. Amersfoort: CPS. Houtveen, J. (2010). De schoolgids. Opgeroepen op 2011, van De Tafelronde: http://www.tafelronde.net/ Janssen-Vos, F. (2003). Basisontwikkeling in de onderbouw. Assen: Koninklijke Van Gorcum BV. Kallenberg, T., Koster, B., Onstenk, J., & Scheepsma, W. (2007). Ontwikkeling door onderzoek. Utrecht/Zutphen: ThiemeMeulenhoff. Lanen, C. v. (2009). Praktijkonderzoek in de school. Bussum: Coutinho. Leune, J. (2001). Onderwijs in verandering. Groningen: Wolters-Noordhoff. Ragas, N. (2011, mei 12). (J. Valkenburg, Interviewer) Scheepsma, T. K. (2007). Ontwikkeling door onderzoek. Zutphen: Thiememeulenhoff. Vos, W. A. (1998). Het methodegebruik op basisscholen. Maastricht: Shaker Publishing. Vugt, J. M. (2002). Cooperatief leren binnen adaptief onderwijs. Baarn: HBuitgevers. Wubbels, N. L. (1986). Onderwijsverbetering als opdracht. Lisse: Swets & Zeitlinger B.V.
23
Bijlage Bijlage 1: Achtergrond informatie coöperatief leren Wat is coöperatief leren? Coöperatief leren is (Forrer, Kenter, & Veenman, 2000) een onderwijsleersituatie waarin de leerlingen in kleine groepen op een gestructureerde manier samenwerken aan een leertaak met een gezamenlijk doel. De leerlingen die samenwerken zijn niet alleen gericht op hun eigen leren, maar ook op dat van hun groepsgenoten. Leerlingen leren met elkaar en van elkaar. De vijf basiskenmerken zijn (Forrer, Kenter, & Veenman, 2000): 1. Positieve wederzijdse afhankelijkheid: De kinderen zijn afhankelijk van elkaar om het doel te bereiken. Ze moet hiervoor samenwerken. De leerlingen profiteren van hun eigen inzet en die van hun groepsgenoten. Ze beseffen dat ze niet zonder elkaar kunnen en ze realiseren zich dat ieder groepslid mee moet doen om succesvol te zijn. Ook zijn de kinderen trots op elkaars prestatie. Dit kan worden gedaan door (Förrer, Kenter, & Veenman, 2000): - Een gemeenschappelijk doel - Een groepsbeloning - Het delen van het materiaal - Het verdelen van de benodigde informatie - Het toekennen van aanvullende rollen 2.Individuele verantwoordelijkheid: De leerling voelt zich enerzijds verantwoordelijk voor een bijdrage aan de groepsopdracht, maar anderzijds ook verantwoordelijk voor het werk als geheel.Deze gedeelde verantwoordelijkheid zorgt ervoor dat leerlingen elkaar helpen en ondersteunen. Deze individuele verantwoordelijkheid kan op verschillende manieren worden vormgegeven: - Resultaat-verantwoordelijkheid - Taak-rolverdeling - Stimuleren van het groepsgevoel Dit kan worden bereikt door (Förrer, Kenter, & Veenman, 2000): - Aselect een leerling uit de groep te kiezen die namens de groep het antwoord moet geven en toelichten. - Individuele toetsing - Iedere leerling een verslag te laten schrijven, aselect wordt één verslag beoordeeld. - Verdelen van rollen of taken 3.Directe interactie: De kinderen moeten een gelijk aandeel hebben. Hierbij moeten de leerlingen dicht bijelkaar zitten. Tussen de groepen moet ruimte zitten, zodat ze elkaar niet storen. Dit kan worden gestimuleerd door (Förrer, Kenter, & Veenman, 2000): 24
-
Neus-tegen-neus en teen-tegen-teen zitten De aard van de opdracht lokt interactie uit: ieder heeft een gelijk aandeel.
4.Samenwerkingsvaardigheden: Een aantal samenwerkingsvaardigheden zijn nodig om te starten met coöperatief werken, maar de ontwikkeling van de samenwerkingsvaardigheden wordt ook gestimuleerd door de toepassing van coöperatief werken. 5.Evaluatie van het groepsproces: Het groepsproces en het product wordt geëvalueerd, omdat er altijd sprake is van cognitieve en sociale doelen. Van te voren wordt aangegeven waarop er wordt geëvalueerd. Hierbij staan de volgende vragen centraal: - Wat ging goed? - Wat ging minder goed? - Hoe kan het de volgende keer beter? Er wordt geëvalueerd op (Förrer, Kenter, & Veenman, 2000): - Leeruitkomsten - Groepsproces
Als kinderen mogen samenwerken is dit nog geen coöperatief werken. Er moet worden voldaan aan de vijf basiskenmerken Aanleren van werkvormen De leerkracht kan een nieuwe werkvorm zo bij de leerlingen introduceren (Förrer, Kenter, & Veenman, 2000): 1. De leerkracht legt de werkvorm uit aan de hand van de verschillende stappen. 2. Met een tweetal of een groepje leerlingen demonstreert de leerkracht de werkvorm. Aan de hand van een concrete opdracht zien de leerlingen hoe het werkt. 3. De leerkracht controleert of de leerlingen de uitleg begrepen hebben en nu in hun eigen tweetal of groepje de werkvorm kunnen toepassen. Het is belangrijk een nieuwe werkvorm vaak toe te passen. Liefst een paar keer per dag. Op den duur wordt het dan voor de leerkracht en leerlingen een routine. Als de leerlingen vertrouwd zijn met de werkvorm kan een nieuwe worden aangeleerd. Als dit te snel wordt geïntroduceerd, raken de leerlingen in de war en halen ze de werkvormen door elkaar. Groepssamenstelling Het uitgangspunt van coöperatief werken is dat leerlingen van elkaar kunnen leren op inhoudelijk en sociaal gebied en dat kinderen leren met alle andere kinderen in de groep samen te werken (Förrer, Kenter, & Veenman, 2000). Wanneer leerlingen zelf mogen kiezen met wie ze willen samenwerken is de kans groot dat ze medeleerlingen kiezen met wie ze goed kunnen opschieten (hun vriendjes). Het gevolg is een eenzijdige groepssamenstelling. Meestal zitten dan leerlingen van hetzelfde prestatieniveau bij elkaar of de jongens zitten bij de jongens en de meisjes bij de meisjes. Ook zitten vaak de Nederlandse leerlingen bij de Nederlandse leerlingen. Ook bestaat er een kans dat sommige leerlingen niet worden gekozen. De leerlingen die zelf hun groepje kiezen, hebben vaak veel te bespreken wat los staat van de 25
leertaak. Het is daarom aan te raden dat de leerkracht de groepen samenstelt om een eenzijdige groepssamenstelling te voorkomen. Als de leerkracht kiest voor homogene groepen wordt dit gedaan op een identiek kenmerk: -
Sekse Leerprestaties Sociale vaardigheden Motivatie Leerstijl
Hierbij kunnen leerlingen steun hebben van elkaar vanwege de gemeenschappelijke kenmerken. Homogene groepen op prestatieniveau worden afgeraden: -
De groep met zwakke leerlingen kan beseffen dat zij in de zwakke groep zitten en zich gaan gedragen naar de verwachtingen van de leerkracht. Zwakke leerlingen missen goede leerlingen als rolmodel.
Bij het heterogeen samenstellen moet rekening gehouden dat de verschillen niet te groot zijn. Wanneer de goede leerlingen alleen samenwerken met de zwakke leerlingen, kunnen de goede leerlingen een tegenzin ontwikkelen om steeds maar uitleg te geven. De zwakste leerlingen beseffen steeds dat zij hulp nodig hebben. Aanbevolen wordt vanuit de theorie (Förrer, Kenter, & Veenman, 2000) dat een groep van vier leerlingen bestaat uit één zwakke leerling, twee middelmatige leerlingen en één sterke leerling. Bij tweetallen zou de groep kunnen bestaan uit één zwakke leerling met een middelmatige leerling of een middelmatige leerling met een sterke leerling. Hoe vaak in de week kan coöperatief werken het beste worden toegepast? De frequentie van coöperatieve werkvormen is afhankelijk van de soort werkvorm (Förrer, Kenter, & Veenman, 2000). Eenvoudige werkvormen, zoals denken-delen-uitwisselen, kunnen meerdere keren per dag worden uitgevoerd. Voor de ingewikkelde werkvormen, waarbij de leerlingen langere tijd samenwerken, hangt de optimale frequentie af van de vaardigheid van de leerkracht en de samenwerkingsvaardigheden van de leerlingen. Bij leerlingen met weinig samenwerkingsvaardigheden is het aan te raden om een aantal eenvoudige werkvormen dagelijks te gebruiken. Hoewel de inhoud steeds anders is, gaan de leerlingen de routine herkennen. Als ze gewend zijn aan de eenvoudige werkvormen, kunnen de ingewikkelde werkvormen worden geïntroduceerd. De frequentie zal minder zijn, bijvoorbeeld 1 keer per week. Wat is de meerwaarde van coöperatief leren? Coöperatief leren is een waardevolle werkwijze (Forrer, Kenter, & Veenman, 2000), omdat het: - leerlingen uitdaagt tot actief en constructief leren: de kinderen praten met elkaar over de lesstof, ze dagen elkaar uit om een moeilijk begrip uit te leggen, ze brengen hun gedachtes onder woorden en de leerstof ondergaat een persoonlijke bewerking, waardoor het meer betekenis krijgt. - interactie tussen leerlingen stimuleert. 26
-
bijdraagt aan het ontwikkelen van samenwerkingsvaardigheden. verschillen tussen leerlingen benut als kansen om van elkaar te leren. een bijdrage levert aan het realiseren van een goed pedagogisch klimaat. Het samenwerken heeft een positieve invloed op het klimaat en de sfeer op school. Kinderen leren elkaar te accepteren en te waarderen.
Wat levert het op (Forrer, Kenter, & Veenman, 2000)? Coöperatief leren levert een positief effect op de leerprestaties en de sociaal-emotionele ontwikkeling van leerlingen. Coöperatief leren heeft een belangrijk positief effect op de leerprestaties van de leerlingen. Dit komt vooral naar voren als er groepsdoelen zijn en de kinderen individueel worden aangesproken op hun bijdrage hieraan. De kinderen voelen zich verantwoordelijk voor hun eigen leren en dat van hun groepsgenoten. Coöperatief leren heeft een positief effect op de affectieve ontwikkeling van kinderen. Het bevordert de sociale en communicatieve vaardigheden van de leerlingen. Het heeft een positieve uitwerking op de vriendschapsrelaties en ze staan positiever tegenover het leren op school en de schoolvakken. Coöperatief leren heeft ook een positief effect op het leren van leerlingen met leerproblemen die niet zijn doorverwezen naar het speciaal onderwijs, maar op de gewone basisschool onderwijs volgen. Dit is vooral bij groepsdoelen waar de leerlingen individueel aansprakelijk worden gesteld aan hun bijdrage. Waarom werkt coöperatief leren? Er zijn meerdere theorieën die verantwoorden waarom coöperatief leren werkt. Motivatie-theorieen: Vanuit deze theorieën wordt het belang van groepsdoelen en groepsbeloningen benadrukt. Een groepsdoel creëert een situatie waarin de leden van de groep hun doel alleen kunnen bereiken als de gehele groep het groepsdoel bereikt. Om hun individuele doelen te bereiken, moeten de groepsleden elkaar helpen. Het belonen van het groepsresultaten of de som van de individuele inspanningen van de groepsleden schept een klimaat waarin de leden van de groep elkaar aanmoedigen, prijzen en helpen. Ook is er sprake van controle op de geleverde inspanning en sociale dwang als de inspanning onvoldoende is. Cognitieve theorieen - Ontwikkelingstheorieen: Deze steunen vooral het werk van Piaget en Vygotsky. Het uitgangspunt is dat de inhoudelijke gesprekken die de leerlingen onderling voeren over een taak automatisch bijdragen aan de ontwikkeling van belangrijke begrippen. Het leren moet aansluiten bij de ‘zone-van-naaste ontwikkeling’. De samenwerking bevordert de ontwikkeling, omdat kinderen van gelijke leeftijd opereren in elkaars ‘zonevan-naaste-ontwikkeling’. - Cognitieve elaboratie-theorieen : De nadruk ligt op de wijze waarop mensen informatie opnemen en verwerken. Om informatie te verwerven, betekenis te geven en te onthouden moeten de leerlingen de leerstof elaboreren. De leerstof dient een bewerking te ondergaan voordat het betekenisvol in het geheugen kan worden opgeslagen en weer te voorschijn kan worden gehaald als dat nodig is. Een goede vorm is om de leerstof aan iemand uit te leggen.
27
Coöperatief leren in pedagogisch kader: Coöperatief leren is een didactische aanpak die past in een pedagogisch kader (Forrer, Kenter, & Veenman, 2000). Scholen die willen werken met coöperatief leren, zullen eerst willen weten of de werkwijze past binnen hun eigen visie op de ontwikkeling van en het onderwijs aan kinderen. Kinderen die zich welbevinden op school, staan open voor nieuwe dingen, zijn nieuwsgierig, hebben energie, zijn flexibel en nemen initiatieven. Ze kunnen zich ontwikkelen. Er zijn 3 voorwaarden voor het welbevinden en een actieve en gemotiveerde leerhouding van kinderen. (Forrer, Kenter, & Veenman, 2000) 1 Competentie Kinderen ervaren dat ze door gericht te handelen allerlei zaken voor elkaar kunnen krijgen. Ze gebruiken hun kennis, vaardigheden en energie om iets voor elkaar te krijgen en als het lukt, geeft dat veel voldoening. 2 Relatie De ervaring dat mensen je waarderen zoals je bent en graag met je willen omgaan. Kinderen hebben behoefte aan een veilige omgeving. Ze durven een beroep op anderen te doen en vinden het vanzelfsprekend anderen te helpen. Ze kunnen zichzelf zijn zonder bang te zijn om uitgelachen te worden. 3 Autonomie Zelfstandigheid en verantwoordelijkheid. Zelfstandigheid heeft te maken met door eigen inspanning zelf iets voor elkaar te kunnen krijgen. Zelfstandig taken uitvoeren geeft voldoening en zelfvertrouwen. De leerkracht en de mede-leerlingen zijn van invloed op het welbevinden van de leerlingen. Competentie binnen coöperatief leren heeft te maken met de individuele prestatie, maar ook met wat de leerlingen met elkaar kunnen bereiken. Het geeft veel voldoening als het lukt om samen een moeilijke taak voor elkaar te krijgen. Leerlingen die samenwerken in coöperatieve groepen ervaren de waarde van een goede relatie met de groepsgenoten. Er ontstaat een vertrouwde situatie waarin leerlingen zich veilig voelen. Een van de basiskenmerken van coöperatief leren is de individuele verantwoordelijkheid. Hierin komt autonomie naar voren. Binnen een groepsopdracht levert elk groepslid een bijdrage. Iedereen heeft een taak en is hier verantwoordelijk voor. Omgaan met verschillen Door groepjes te vormen die heterogeen zijn qua prestatieniveau, zullen de goede leerlingen model staan voor de zwakkere leerlingen en helpen hen. Als groepen geleerd hebben om zelfstandig te werken en elkaar te helpen bij het oplossen van problemen, biedt de leerkracht een leerling of een groepje kinderen die extra aandacht nodig heeft aparte instructie. Problemen bij coöperatief werken In de theorie (Förrer, Kenter, & Veenman, 2000) kwamen een aantal problemen naar voren waar leerkrachten tegen aan kunnen lopen: -
De groepssamenstelling bedenken Het verplaatsen van meubilair kost veel tijd (tijd en ruimte) 28
-
Leerlingen die niet met elkaar willen samenwerken Groepen die eerder klaar zijn. Er zijn conflicten in een groep. Het is rumoerig in de klas tijdens de coöperatieve werkvorm. Leerlingen die meeliften met andere leerlingen.
Samenvatting In dit schema staat duidelijk waarom coöperatief leren een aanvulling is op de onderwijspraktijk.
29
Bijlage 2: Beleidsplan 2010/2011
30
31
32
33
Bijlage 3: Enquête leerkrachten De enquête is digitaal: http://www.enquetemaken.be/toonenquete.php?id=72190
Enquête coöperatief werken Hallo collega's, Mijn naam is Jasmijn Valkenburg. Ik loop stage in groep ½ op de locatie St. Joris. Ik doe een onderzoek over coöperatief werken en hoe dit nu op de Tafelronde gebeurt. U heeft over coöperatief werken een studiedag gehad, waarbij u informatie heeft gekregen hierover. Met dit onderzoek wil ik erachter komen waar jullie op dit moment tegen aan lopen en wat de behoeftes zijn. Het doel is dat er een stappenplan kan worden gemaakt om het coöperatief werken te implementeren op de Tafelronde. De resultaten zullen vertrouwelijk worden behandeld en alleen voor dit onderzoek worden gebruikt. Zou u deze enquête kunnen invullen voor 25 april? Het invullen zal ongeveer 10 minuten duren.
1 Welke klas geeft u les? Geef het antwoord aan dat (het meest) op je van toepassing is Groep 1/2 Groep 2/3 Groep 3 Groep 4 2 Op welke locatie geeft u les? Geef het antwoord aan dat (het meest) op je van toepassing is
Locatie St. Joris Locatie Koning Karel 3 Wat is uw mening over coöperatief werken? Voer in onderstaand vak het antwoord op de vraag in
34
4 Hoe vaak gebruikt u nu in de klas coöperatieve werkvormen? (Stel u werkt een halve week en daarbij gebruikt u 1 keer een coöperatieve werkvorm, dan vult u in hoevaak dit zou zijn als u een hele week zou werken. In dit voorbeeld is dat dan 2 keer in de week.) Geef het antwoord aan dat (het meest) op je van toepassing is
Meerdere keren per dag 1 keer per dag 3 keer per week 1 keer per week 1 keer per 2 weken 1 keer per maand Ik gebruik geen coöperatieve werkvormen. Anders, namelijk : 5 Hoeveel verschillende coöperatieve werkvormen gebruikt u in de klas en komen ook regelmatig terug? Geef het antwoord aan dat (het meest) op je van toepassing is
0 1 2 3 4 5 of meer 6 Welke coöperatieve werkvormen gebruikt u in de klas en welke gebruikt u het meest? Voer in onderstaand vak het antwoord op de vraag in
35
7 Wat wilt u nog leren over coöperatieve werkvormen? Voer in onderstaand vak het antwoord op de vraag in
8 Wat gaat goed bij het coöperatief werken in uw klas? Je kan meer dan 1 antwoord aangeven
Ik gebruik veel verschillende werkvormen. Er is een fijne sfeer in de groep Er is genoeg ruimte in de klas. Er is genoeg tijd voor de coöperatieve werkvormen. Ik heb genoeg kennis van de verschillende werkvormen. Het bepalen van de groepssamenstelling. Ik bied de groepen die eerder klaar zijn andere activiteiten aan. Mijn leerlingen willen graag samenwerken. Het is rustig in de klas bij het cooperatief werken. Anders :
9 Waar loopt u tegen aan bij het coöperatief werken? Je kan meer dan 1 antwoord aangeven
Ik loop niet tegen problemen aan. Ik heb te weinig tijd. Ik heb te weinig ruimte. Ik heb te weinig kennis van de coöperatieve werkvormen. Ik vind het lastig om de groepssamenstelling te bepalen. Ik weet niet wat ik moet doen met groepen die eerder klaar zijn. Er zijn leerlingen die niet willen samenwerken. Er zijn tijdens de werkvormen veel conflicten.
36
Het is erg rumoerig in de klas tijdens de cooperatieve werkvorm. Anders :
10 Formuleert u doelen bij het gebruik van coöperatieve werkvormen? Geef het antwoord aan dat (het meest) op je van toepassing is
Ik formuleer geen doelen. Ik formuleer alleen doelen voor leerinhouden. Ik formuleer alleen doelen voor samenwerkingsvaardigheden. Ik formuleer doelen voor leerinhouden en samenwerkingsvaardigheden.
11 Positieve wederzijdse afhankelijkheid is een van de kenmerken voor coöperatief werken. Positieve wederzijdse afhankelijkheid is dat de leerlingen afhankelijk zijn van elkaar om het doel te bereiken. Hoe zorgt u voor positieve wederzijdse afhankelijkheid bij de coöperatieve werkvormen? Je kan meer dan 1 antwoord aangeven
Ik zorg niet voor positieve wederzijdse afhankelijkheid. Ik zorg voor een gemeenschappelijk doel. Ik zorg voor een groepsbeloning. Ik zorg dat de leerlingen het materiaal moeten delen. Ik zorg dat de leerlingen de benodigde informatie moeten delen. Ik ken aanvullende rollen toe aan de leerlingen. Anders :
12 Bij coöperatief werken is individuele verantwoordelijkheid belangrijk. Hierbij voelen de leerlingen zich verantwoordelijk voor de eigen bijdrage en voor het werk van de groep als geheel. Hoe zorgt u voor deze individuele verantwoordelijkheid? Je kan meer dan 1 antwoord aangeven
Dit doe ik niet. Dit doe ik door aselect een leerling uit de groep te kiezen die namens de groep het antwoord geeft en toelicht. Dit doe ik door individuele toetsing. 37
Dit doe ik door iedere leerling een verslag te laten schrijven en daarvan aselect een verslag te beoordelen. Anders :
13 Waar houdt u rekening mee bij de groepssamenstelling? Voer in onderstaand vak het antwoord op de vraag in
14 Hoe biedt u de coöperatieve werkvorm aan? Je kan meer dan 1 antwoord aangeven
Ik leg de werkvorm uit. Ik demonstreer de werkvorm met een groepje. Ik geef aan wat de leerlingen na afloop moeten kennen of kunnen. Ik geef aan hoeveel tijd ze voor de opdracht hebben. Ik controleer of de kinderen de opdracht begrepen hebben. Ik geef aan aan welke eisen het werk moet voldaan en wanneer ze het goed hebben gedaan. Ik geef aan welk gedrag van de leerlingen verwacht wordt. Ik sta stil bij de samenwerkingsvaardigheden. Anders :
15 Wat is uw rol tijdens de coöperatieve werkvorm? Je kan meer dan 1 antwoord aangeven
Ik stimuleer directe interactie (hardop denken, vragen stellen aan elkaar, herhalen, samenvatten, uitleg geven, gelijke deelname). Ik zorg voor structuur, ik geef de stappen duidelijk aan. Ik geef tijdsaanduidingen aan. Ik geef aan wanneer het tijd is voor de volgende stap. Ik begeleid en observeer het groepsproces. 38
Ik geef taakgerichte hulp. Ik grijp in om te wijzen op de juiste samenwerkingsvaardigheden. Ik heb geen rol tijdens de coöperatieve werkvorm. Anders :
16 Hoe evalueert u met de kinderen de coöperatieve werkvorm? Je kan meer dan 1 antwoord aangeven
Ik evalueer de leeruitkomsten. Ik evalueer het groepsproces. Ik laat de groepen hun antwoorden of producten uitwisselen. Ik evalueer niet. Anders :
17 Wat zijn uw behoeftes ten aanzien van het coöperatief werken? Voer in onderstaand vak het antwoord op de vraag in
18 Heeft u nog opmerkingen? Voer in onderstaand vak het antwoord op de vraag in
39
Bijlage 4: Observatieformulier Algemeen Doelen: -
Leerinhouden
- Samenwerkingsvaardigheden Werkvorm Positieve wederzijdse afhankelijkheid -
Gemeenschappelijk doel Groepsbeloning Delen van materiaal Verdelen van de benodigde informatie
- Het toekennen van aanvullende rollen Individuele verantwoordelijkheid -
-
-
Aselect een leerling uit de groep te kiezen die namens de groep het antwoord moet geven en toelichten Individuele toetsing Iedere leerling een verslag te laten schrijven, aselect wordt één verslag beoordeeld
Groepsgrootte Groepssamenstelling -
Leerprestaties Geslacht Sociaal-emotionele achtergrond
- motivatie Inrichting lokaal Materiaal Tijd Rollen Extra-activiteit Start van de les Uitleg, demonstreren en controleren Vertelt de leerkracht welke eisen aan het werk van de leerlingen moet voldoen en 40
wanneer ze het goed hebben gedaan? Geeft de leerkracht aan welk gedrag wordt verwacht van de leerlingen? Staat de leerkracht stil bij samenwerkingsvaardigheden? Procesbewaking Stimuleert de leerkracht directe interactie? -
Neus-tegen-neus en teen-tegen-teen zitten De aard van de opdracht lokt interactie uit: ieder heeft een gelijk aandeel.
Begeleidt en observeert de leerkracht het groepsproces? (Geeft de leerkracht de stappen duidelijk aan en geeft de leerkracht tijdsaanduidingen aan en geeft hij aan wanneer het tijd is voor de volgende stap?)
Geeft de leerkracht taakgerichte hulp? Grijpt de leerkracht eventueel in om te wijzen op de juiste samenwerkingsvaardigheden? Evaluatie Evaluatie van de leeruitkomsten
.
Evaluatie van het groepsproces Afsluiting
41
Bijlage 5: Interview kinderen Ik heb een aantal vragen van te voren bedacht: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
Hoe vind je het samenwerken? Vind je dat je vaak genoeg mag samenwerken?/ Wil je dit vaker doen? Hoe vind je samenwerken op deze manier? Hoe ging het samenwerken in de les? Hoe heb je samengewerkt?/ Waar heb je opgelet bij het samenwerken? Was het duidelijk wat je moest doen? Was het duidelijk hoe je moest samenwerken? Wat kan nog beter? Wat zou er verandert kunnen worden?
42
Bijlage 6: Uitwerking enquête Ik heb de enquêtes verstuurd naar alle onderbouwleerkrachten. Van de zeventien verzonden enquêtes heb ik er dertien ontvangen. Vraag 1
Vraag 1: Welke klas geeft u les? groep 1/2
groep 2/3
groep 3
groep 4
23% 46% 23% 8%
Vraag 2
Vraag 2: Op welke locatie geeft u les? Locatie St. Joris
Locatie Koning Karel
46% 54%
43
Vraag 3: Wat is uw mening over coöperatief werken?
Vraag 3: Wat is uw mening over coöperatief werken? Positief
Negatief
0%
100%
Vraag 3: Wat is uw mening over coöperatief werken? Hoge betrokkenheid
5% 10% 29%
Meer beurtruimte Goede sfeer
9%
Kinderen leren samenwerken Kinderen leren van elkaar 24%
14% 9%
Extra werkvormen Kinderen zijn zelfsturend bezig
Deze antwoorden werden gegeven:
-
-
Kinderen leren ontzettend veel in spel en interactie met elkaar. Het bevordert de (actieve) betrokkenheid van kinderen bij activiteiten. Er is meer beurtruimte, omdat kinderen actief bezig zijn en is zo meer betekenisvol voor de kinderen. Coöperatief werken draagt bij aan een goede sfeer in de klas. Ook helpt het kinderen bij het leren samenwerken met elkaar en op elkaar af te stemmen. Ik ben er een voorstander van. Kinderen kunnen veel van elkaar leren en vinden het ook leuk. 44
-
-
-
Ik vind coöperatief werken een toegevoegde waarde hebben in alle groepen. Dit voornamelijk vanwege het feit dat elk kind een aandeel heeft. Ik vind het heel goed dat kinderen op de basisschool leren samenwerken en samen dingen bereiken. Ik vind coöperatief werken dus heel goed. Ik vind het heel zinvol om kinderen samen te laten werken en samen kennis te vergaren. Kinderen kunnen veel leren van de interactie met elkaar. De kinderen zijn enthousiast en over het algemeen de betrokkenheid bij coöperatieve werkvormen erg groot. Ik vind coöperatief werken een leuke werkvorm daar alle deelnemers een actieve rol hebben met de mogelijkheid tot gelijke inbreng. ik vind er leuke vormen bijzitten. Voor de kinderen is het leuk om op deze manier samen te werken. Het is voor sommige activiteiten een verfrissende aanpak waarbij de kinderen een grote betrokkenheid tonen. Het is een manier van werken waarbij alle leerlingen actief betrokken worden. Vaak gebeuren de activiteiten in een kleinere setting, waardoor met name de wat stillere kinderen zich veiliger voelen. Het is ook een variatie in de werkvormen die je in je groep gebruikt. Leuke extra werkvorm voor in de klas. Goede vorm om mondelinge taal en samenwerken te stimuleren Een prima manier om leerlingen te leren zelfsturend bezig te zijn. De leerlingen leren beter te communiceren met elkaar, inzicht krijgen hoe communicatie werkt. Welke factoren spelen een belemmerende of een motiverende rol. Dit inzicht helpt kinderen om hun gedrag aan te passen aan veranderende omstandigheden.
Vraag 4 Vraag 4: Hoe vaak gebruikt u nu coöperatieve werkvormen? meerdere keren per dag
1 keer per dag
2-3 keer per week
1 keer per week
1 keer per 2 weken
1 keer per maand
geen 8%
8% 0% 7%
8%
23% 46%
45
Aantal leerkrachten
Vraag 4: Hoe vaak gebruikt u nu in de klas coöperatieve werkvormen? 7 6 5 4 3 2 1 0 Meerdere 1 keer per 2-3 keer 1 keer per 1 keer per 1 keer per keren per dag per week week 2 weken maand dag
geen
Antwoord
Blauw is locatie St. Joris Rood is locatie Koning Karel
Aantal leerkrachten
Vraag 4: Hoe vaak gebruikt u nu in de klas coöperatieve werkvormen? 7 6 5 4 3 2 1 0 meerdere 1 keer per 2-3 keer 1 keer per 1 keer per 1 keer per keren per dag per week week 2 weken maand dag Antwoord
Groep ½ Groep 2/3 Groep 3 Groep 4
46
geen
Vraag 5: Hoeveel verschillende coöperatieve werkvormen gebruikt u in de klas en komen ook regelmatig terug?
Aantal leerkrachten
Vraag 5: Hoeveel verschillende coöperatieve werkvormen gebruikt u in de klas en komen ook regelmatig terug?
5 4 3 2 1 0 0
1
2
3
4
5 of meer
Aantal verschillende werkvormen
Vraag 5: Hoeveel verschillende coöperatieve werkvormen gebruikt u in de klas en komen ook regelmatig terug? 0% 0% 15%
0
31%
1 2 23%
3 4 5 of meer
31%
47
10 9 8 7 6 5 4 3 2 1 0
Werkvormen
48
Het meest gebruikt
Blind op volgorde zetten
Doe mij na
In de rij
Laat zien
Schud en pak
Zoek iemand die
Rondpraat
Klassenbouwer
Tafelrondje
Samen een kleurplaat…
Tweetalgesprekken
Samenwerken in viertallen
Samenwerken in…
Flitsen
Placemat
Binnen-buitenkring
Mix en koppel
Ping-Pong
Aantal leerkrachten
Vraag 6: Welke coöperatieve werkvormen gebruikt u in de klas en welke gebruikt u het meest?
Vraag 6: Welke coöperatieve werkvormen gebruikt u in de klas?
Vraag 7: Wat wilt u nog leren over coöperatieve werkvormen?
Vraag 7: Wat wilt u nog leren over coöperatief werken? Groep 1/2 en coöperatief werken
8%
Coöperatief werken binnen bepaalde vakken
8% 31%
Differentieren
Geen hulp nodig
23%
Uitwisseling van ideeen
7%
23%
De opbouw
Ik heb de antwoorden geclusterd. Groep ½ en coöperatief werken: -
-
Jonge (gr1) kinderen vinden coop vaak lastig, omdat ze dan juist actief moeten zijn en juist nog zo aan het wennen, dromen en alles aan het opnemen zijn. Hoe ga je hiermee om? Ik koppel nu een groter kind meestal aan een jonger kind, maar dan merk ik dat het jonge kind niets hoeft te doen (bv bij mix en koppel). We hadden eens een studiedag waarin we gericht op kleuters ideeën aangereikt kregen. Die dag was voor mij erg zinvol. Veel ideeën over de mogelijkheden om met het jonge kind coöperatief te werken. Eenvoudig toepasbare coop. werkvormen in groep ½.
Coöperatief werken binnen bepaalde vakken:
-
-
Het toepassen van coöperatieve werkvormen bij drama, muziek en creatieve opdrachten. Het gaat me er vooral om dat er ook een echte inhoud komt, niet dat het gewoon gezellig is. Ik wil graag meer kwaliteit in het werk van de kinderen als ze coöperatief werken voor deze vakgebieden. Inzetten tijdens de zaakvakken. 49
-
Vergroten van het aantal werkvormen, met name om taal- en rekenonderwijs nog interactiever te maken.
Differentiëren -
Hoe je beter kan differentiëren?
Geen hulp nodig -
-
Ik denk dat ik goed weet waar ik ideeën voor werkvormen vandaan zou kunnen halen. Ik zou het nog vaker in willen zetten in het spelen en werken in hoeken. Ik heb hier geen specifieke hulp bij nodig. Het is vooral een kwestie van dingen uitproberen. Wat bevalt, pas je vaker toe. Werken met deze vormen en uitbouwen met je groep.
Uitwisseling van ideeën
-
Ik zou wel meer willen uitwisselen met collega's om zo goede ideeen op te doen voor mijn eigen klas.
De opbouw -
Hoe de opbouw verloopt.
50
Vraag 8
Vraag 8: Wat gaat goed bij het coöperatief werken in uw klas? 12
Aantal leerkrachten
10
8 6 4
2 0
Antwoord
De antwoorden bij ‘anders’ waren: -
Kinderen zijn enthousiast over coöperatief werken, doen graag dingen samen. Betrokkenheid De betrokkenheid van de leerlingen is groot Het samenwerken is soms afhankelijk van de combinatie met kleuters. En het leeftijdsverschil.
51
Vraag 9
Vraag 9: Waar loopt u tegen aan bij het coöperatief werken? 6
Aantal leerkrachten
5 4
3 2 1 0
Antwoord
De antwoorden bij ‘anders’ waren: -
-
Coöperatieve werkvormen zijn ingebouwd in ons speel/werkuur. Daarnaast zetten wij het ook regelmatig in tijdens kringgesprekken en binnen de vakgebieden. Dit zouden we vaker kunnen doen en heeft o.a. te maken met tijd. Nog geen routine.
52
Vraag 10: Formuleert u doelen bij het gebruik van coöperatieve werkvormen?
Vraag 10: Formuleert u doelen bij het gebruik van coöperatieve werkvormen? Geen doelen Doelen voor leerinhouden Doelen voor samenwerkingsvaardigheden Doelen voor leerinhouden en samenwerkingsvaardigheden 16% 15% 54% 15%
Vraag 11: Hoe zorgt u voor positieve wederzijdse afhankelijkheid?
Aantal leerkrachten
Vraag 11: Hoe zorgt u voor positieve wederzijdse afhankelijkheid? 12 10 8 6 4 2 0
Antwoord
53
Vraag 11: Hoe zorgt u voor positieve wederzijdse afhankelijkheid? 0% 15% Niet
29%
Gemeenschappelijk doel Groepsbeloning
24%
Materiaal delen 0%
Informatie delen Rollen
32%
Vraag 12: Hoe zorgt u voor individuele verantwoordelijkheid?
Aantal leerkrachten
Vraag 12: Hoe zorgt u voor individuele verantwoordelijkheid? 10 8 6 4 2 0 Niet
Aselect een leerling een antwoord laten geven
Individuele toetsing
Verslag schrijven
Antwoord
54
Anders
Vraag 12: Hoe zorgt u voor individuele verantwoordelijkheid? Niet 20%
13%
Aselect een leerling een antwoord laten geven Individuele toetsing
7% 0%
Verslag schrijven 60%
Anders
De antwoorden bij ‘anders’ waren: -
Ik geef materiaal per kind. Ieder kind krijgt bijvoorbeeld een bepaalde kleur. Hierdoor moeten ze wel overleggen. Wisselend. Een voorbeeld hiervan is door ieder kind een rol te geven. Groep 2 leerling koppelen aan groep 1 leerling.
Vraag 13: Waar houdt u rekening mee bij de groepssamenstelling?
Vraag 13: Waar houdt u rekening mee bij de groepssamenstelling? niveau leeftijd geslacht
17% 31%
willekeurig Interesse
13%
motivatie 9%
4% 4%
9%
zelfstandigheid
13% vriendjes/geen vriendjes van elkaar
Ik heb de antwoorden geclusterd:
55
Niveau Niveau, leeftijd, motivatie en afwisseling zodat kinderen niet altijd met dezelfde kinderen iets doen maar leren om met verschillende kinderen om te gaan en te leren van. Niveau (verschil of overeenkomst), interesses en kennis van leerlingen. Varieert. Soms sterke aan zwakke leerling koppelen, soms afhankelijk van de belangstelling, soms kinderen van gelijk niveau, soms toeval door bijvoorbeeld kaartjes die willekeurig uitgedeeld worden waardoor kinderen aan elkaar gekoppeld worden. Verhouding j/m, wisselende samenstelling, niveauverschillen.
Leeftijd Niveau, leeftijd, motivatie en afwisseling zodat kinderen niet altijd met dezelfde kinderen iets doen maar leren om met verschillende kinderen om te gaan en te leren van. Met de leeftijden van de kinderen. Soms met het geslacht. Combinatie van leerlingen. Soms leeftijd.
Geslacht -
Met de leeftijden van de kinderen. Soms met het geslacht. Verhouding j/m, wisselende samenstelling, niveauverschillen.
Willekeurig -
-
De ene keer kijk in naar welke type kinderen in bij elkaar zet. de andere keer worden de groepen vanzelf gevormd door een koppelspel. Vaak is dit willekeurig, bijvoorbeeld door een puzzel uit te delen (van 2 stukjes) en dan moeten ze de andere helft zoeken. Soms laat ik ze indirect zelf kiezen (bij. loop rond op de muziek en zoek degene op die het dichtst bij je staat als de muziek stopt). Soms probeer ik kinderen die elkaar minder goed kennen en elkaar minder vaak opzoeken dmv coöperatieve werkvormen samen te laten werken. Varieert. Soms sterke aan zwakke leerling koppelen, soms afhankelijk van de belangstelling, soms kinderen van gelijk niveau, soms toeval door bijvoorbeeld kaartjes die willekeurig uitgedeeld worden waardoor kinderen aan elkaar gekoppeld worden.
Interesse -
Niveau (verschil of overeenkomst), interesses en kennis van leerlingen. Varieert. Soms sterke aan zwakke leerling koppelen, soms afhankelijk van de belangstelling, soms kinderen van gelijk niveau, soms toeval door bijvoorbeeld kaartjes die willekeurig
56
uitgedeeld worden waardoor kinderen aan elkaar gekoppeld worden.
Motivatie -
Niveau, leeftijd, motivatie en afwisseling zodat kinderen niet altijd met dezelfde kinderen iets doen maar leren om met verschillende kinderen om te gaan en te leren van.
Zelfstandigheid -
Mate van zelfstandigheid en kind dat al ervaring heeft opgedaan met deze werkvorm koppelen aan een kind dat nog geen of nauwelijks ervaring heeft.
Vriendjes/ geen vriendjes van elkaar -
-
-
Niveau, leeftijd, motivatie en afwisseling zodat kinderen niet altijd met dezelfde kinderen iets doen maar leren om met verschillende kinderen om te gaan en te leren van. Sommige kinderen zijn erg dominant en kunnen bepaalde kinderen ondersneeuwen. Ik wil dat kinderen niet altijd bij hun vriendjes zitten maar ook kennis maken met andere kinderen in de klas. Sommige kinderen hebben het 'te gezellig' samen en houden zich dan niet meer aan de opdracht. Die kinderen zet ik meestal niet bij elkaar. Vaak is dit willekeurig, bijvoorbeeld door een puzzel uit te delen (van 2 stukjes) en dan moeten ze de andere helft zoeken. Soms laat ik ze indirect zelf kiezen (bij. loop rond op de muziek en zoek degene op die het dichtst bij je staat als de muziek stopt). Soms probeer ik kinderen die elkaar minder goed kennen en elkaar minder vaak opzoeken d.m.v. coöperatieve werkvormen samen te laten werken. Over het algemeen werken we in duo's. Daarbij let ik er op dat ll samenwerken die elkaar verdragen. Dat niet steeds dezelfde kinderen bij elkaar komen of voor elkaar kiezen. Coöperatief werken gebeurt vaak in de kring. Bij de neerzetten van kinderen in de kring houd ik vooral rekening met "rustige" combinaties. Combinatie van leerlingen. Soms leeftijd.
57
Vraag 14: Hoe biedt u de coöperatieve werkvorm aan?
Vraag 14: Hoe biedt u de coöperatieve werkvorm aan? 14
aantal leerkrachten
12 10 8 6 4 2 0
antwoorden
De leerkrachten gaven bij ‘anders’ aan: -
Ik loop rond of ik doe zelf actief mee, stel controlevragen voor en tijdens de opdracht en evalueer achteraf. Wisselend, afhankelijk van de opdracht Het wisselt per activiteit waar je aandacht aan besteed.
58
Vraag 15: Wat is uw rol tijdens de coöperatieve werkvorm?
Vraag 15: Wat is uw rol tijdens de coöperatieve werkvorm?
Aantal leerkrachten
14
12 10 8 6 4 2 0
Antwoorden
59
Vraag 16: Hoe evalueert u met de kinderen de coöperatieve werkvorm?
Aantal leerkrachten
Vraag 16: Hoe evalueert u met de kinderen de coöperatieve werkvorm? 10 9 8 7 6 5 4 3 2 1 0 Ik evalueer niet
Ik evalueer het groepsproces
Ik evalueer de leeruitkomsten
Ik laat de groepen hun antwoorden of producten uitwisselen
Antwoord
Vraag 16: Hoe evalueert u met de kinderen de coöperatieve werkvorm? Ik evalueer niet Ik evalueer het groepsproces Ik evalueer de leeruitkomsten
Ik laat de groepen hun antwoorden of producten uitwisselen 0% 39%
39% 22%
60
Vraag 17: Wat zijn uw behoeftes ten aanzien van het coöperatief werken?
Vraag 17: Wat zijn uw behoeftes ten aanzien van het coöperatief werken? Uitwisseling met collega's
8% 8%
38%
Materialen en informatie over werkvormen Oefenen met werkvormen
46%
Meer tijd voor de voorbereiding van coöperatief werken
Ik heb de antwoorden geclusterd: Uitwisseling met collega’s -
-
Meer uitwisselen van activiteiten met mijn collega's. Uitwisseling tussen collega's van verschillende werkvormen. Dit zou bijv. eens in de zoveel tijd een agendapunt kunnen zijn op de bouwvergaderingen zodat het up-to-date blijft en je niet allemaal zelf het wiel uitvindt. Regelmatig met de collega's uit de bouw coöperatieve werkvormen/opdrachten met elkaar bespreken voor de volgende periode/thema materiaal uitwisseling naar elkaar Jaarlijks een studiemiddag om nieuwe werkvormen op te doen en te oefenen
Materialen en informatie over werkvormen -
Frisse ideeën binnen ieder thema voor de goed toepasbare werkvormen bij kleuters Materialen bijv. aanschaf van boek over rekenen tijdens de studiedag. Materiaal en voorbeelden van werkvormen die bruikbaar zijn voor groep 1 en 2 Hoe geef je tussendoor aan dat het tijd is voor een volgende stap, hoe weet je of alle kinderen hier al aan toe zijn? Handvatten om meer diepgang te krijgen op de inhoud van de coöperatieve opdracht. Dit zodat ik het meer kan gebruiken als vervanging voor een andere les. Meer informatie over werkvormen. Het is bij mij nog wat oppervlakkig.
Oefenen met werkvormen
61
-
Blijven oefenen met deze werkvormen.
Meer tijd voor de voorbereiding van coöperatief werken -
Dat niet al mijn tijd op gaat aan minder zinvol overleg en registraties, zodat ik de werkdagen gedegen voor kan bereiden en coöperatief werken daar een meer prominente rol in kan laten spelen.
Vraag 18: Heeft u nog opmerkingen? Ik heb de antwoorden geclusterd:
Vraag 18: Heeft u nog opmerkingen? 15% Geen opmerking 39%
Opmerking over enquête Opmerking over coöperatief werken
46%
Opmerkingen over enquête: -
Er staan een heleboel mogelijkheden om aan te vinken. Meestal doe je die niet allemaal tijdens een activiteit, maar de meeste opties komen wel over een langere periode aan de orde. Veel succes met het analyseren. Succes met de uitwerking! Bij sommige vragen vond ik praktisch alle opties van toepassing en vond ik soms lastig omdat ze afhankelijk zijn van de werkvormen die je inzet. Wat gaan we met de uitkomsten doen? Prima enquête en ik ben benieuwd naar de resultaten.
Opmerkingen over coöperatief werken: -
Alert op blijven dat coöperatief werken gedaan blijft binnen de groepen. Uitbouwen van wat goed werkt bij de jongsten vind ik belangrijk.
62
Bijlage 7: Uitwerking observatie Observatie 27 april 2011: Groep 3 Beschrijving van de les De kinderen zitten in een kring. De juf zit in de kring met voor haar een klein tafeltje. Op dit tafeltje ligt geld. De meisjes en jongens zitten door elkaar en hebben hun eigen plek gekozen in de kring. De juf verteld dat er geld over is gebleven van de pannenkoeken en gaat samen met de klas tellen hoeveel geld er over is. De juf houdt het geld omhoog en de kinderen tellen. Er blijft 60 euro over. Juf L. verteld dat we gaan nadenken wat we van de 60 euro zouden kunnen kopen. Juf L. zegt: ‘Ik wacht even’. De kinderen praten erdoorheen. ‘ We gaan mix en koppel doen en daarna ping-pongen. Je krijgt allemaal een kaartje. De een de som en de ander het antwoord. Hoort som 15 erbij 1 bij 18? Horen die bij elkaar?’. De kinderen zeggen: ‘Nee’. ‘En 15 erbij 1 is 16?’ De kinderen roepen: ‘Ja!’. Als je je maatje hebt gevonden, dan ga je zitten op je stoel. Je begint bij deze stoel’. De juf wijst naar de stoel die naast haar staat. ‘Daarna ga je ping-pongen met degene die bij je hoort. Als je je kaartje hebt, dan mag je in het midden gaan lopen. Je mag gelijk gaan staan’. De juf deelt de kaartjes uit en de kinderen lopen door de kring op zoek naar hun maatje. Juf zegt: ‘Je gaat zitten als je je maatje gevonden hebt’. Tijdens het lopen is juf L. bezig met het natellen van het geld. Ze schrijft het goede bedrag op het bord. Ze roept: ‘ Als je je maatje gevonden hebt, dan ga je zitten’. Juf L. loopt rond en controleert of de som en het antwoord goed zijn. Ze zegt: ’Jij gaat hier zitten. Laat eens zien.... Jullie mogen even doorschuiven’. Terwijl de kinderen zitten, haalt juf L. de kaartjes op en doet haar hand omhoog en zegt: ‘ssst, even kijken wie er oplet’. Ze noemt namen op van kinderen die goed meedoen. ‘Zij letten op’. ‘Doe nu maar de knieën naar elkaar en dan mag je gaan ping-pongen’. De kinderen draaien naar elkaar en beginnen te praten. Juf L. zegt: ‘Het gaat nog even mis, jij gaat iets naar achteren’. Als je gaat ping-pongen dan ga je praten over wat je wilt kopen. Wil je een spelletje? Wil je een boek? Je krijgt 1 minuut en dan vertel ik wat we gaan doen’. Ze zet de wekker aan. Juf L. zegt: ’Om de beurt’. Ze loopt rond en luistert naar de kinderen en zegt: ‘Wat een slim idee’. Ze gaat zitten op haar stoel. Na een paar seconden gaat de wekker af. ‘Hartstikke goed’. Even vragen wie kan vertellen wat het maatje heeft bedacht. Ze vraagt aan een paar kinderen ‘Wat had jouw maatje voor leuks?’. ‘We gaan nog een keer mix en koppel doen. Je hebt nu al een paar ideetjes. Ik hoorde net iets wat niet op school kan, een Monsterstruc. Dat kan niet. Probeer iets slims te bedenken. We doen nog een keer mix en koppel’. De kinderen gaan zoeken naar hun maatje. Juf L. loopt de klas uit en pakt een vel papier en schrijft erop: Wat willen we kopen? De juf haalt de kaartjes op en zegt: ‘3,2,1, als laatste is dat 0. Als je zo meteen met je maatje gaat, gaan we eerst nadenken. Voor jezelf nadenken wat je leuk vindt. Wat je het liefste wilt kopen voor de klas. Je gaat eerst stil nadenken. Je krijgt ieder een halve minuut. De grootste mag beginnen en praten tot het wekkertje af gaat’. De wekker gaat aan. De kinderen gaan staan en meten. Ze gaan zitten en praten. De wekker gaat af. Juf L. zegt: ‘Ssst. Kijk eens naar mijn hand. Ly., Ki. Nu mag de ander vertellen tot de wekker gaat’. De juf houdt de tijd in de gaten en kijkt naar de wekker. Ze doet haar hand omhoog. ‘Luister goed. Ik ga zo steeds vragen wat jullie willen hebben. Je gaat vertellen over je maatje. Wat wilt Iris het liefste, Le.?’ De kinderen noemen allemaal de ideeën van de ander op. ‘Wat wil My.?’ De juf 63
vraagt alle kinderen om een idee van hun maatje en dit schrijft ze op. De kinderen die het niet meer weten, mogen het nog even vragen aan hun maatje. De juf zegt: ‘Ik heb een heleboel dingetjes. Ik ga een plannetje maken’. Observatieformulier Algemeen Doelen: -
Leerinhouden
-
Samenwerkingsvaardigheden
De kinderen moeten elkaar vertellen wat ze willen kopen van het geld dat over is van de pannenkoeken. Dit is 60 euro. De leerkracht benoemd geen samenwerkingsvaardigheden.
Werkvorm
Mix en koppel & Ping-Pong Mix en Koppel wordt gebruikt om de groepjes samen te stellen voor Ping-Pong.
Positieve wederzijdse afhankelijkheid -
Gemeenschappelijk doel Groepsbeloning Delen van materiaal Verdelen van de benodigde informatie
- Het toekennen van aanvullende rollen Individuele verantwoordelijkheid -
-
-
Aselect een leerling uit de groep te kiezen die namens de groep het antwoord moet geven en toelichten Individuele toetsing
Ze bedenken met de klas waaraan het geld wordt uitgegeven. Dit is het gemeenschappelijke doel.
Na afloop benoemden alle kinderen wat hun maatje had bedacht. Vooraf was dit niet verteld. Alle leerlingen kregen de beurt.
Iedere leerling een verslag te laten schrijven, aselect wordt één verslag beoordeeld
Groepsgrootte
Er zitten 28 kinderen. De groepjes bestonden uit twee kinderen.
Groepssamenstelling
Groep 3.
-
Leerprestaties Geslacht Sociaal-emotionele achtergrond
- motivatie Inrichting lokaal
De kinderen vormen willekeurig tweetallen.
Het lokaal is van groep 3. De kinderen zitten in de kring. In de kring staat een tafeltje met het geld erop. De jongens en meisjes zitten door elkaar. Ze kozen zelf de plaats in de kring. De kring moest rond zijn.
64
-
Materiaal
-
Kaartjes met een som en kaartjes met het antwoord. Geld Papier en stift
Tijd
20 minuten (9.30-9.50)
Rollen
X
Extra-activiteit
X
Start van de les
Mix en koppel
Ping-Pong
Uitleg, demonstreren en controleren
‘ We gaan Mix en koppel doen en daarna Ping-Pongen. Je krijgt allemaal een kaartje. De een de som en de ander het antwoord. Hoort som 15 erbij 1 bij 18? Horen die bij elkaar?’. De kinderen zeggen: ‘Nee’. ‘En 15 erbij 1 is 16?’ De kinderen roepen: ‘Ja!’. Als je je maatje hebt gevonden, dan ga je zitten op je stoel. Je begint bij deze stoel zitten. De juf wijst naar de stoel die naast haar staat. ‘Daarna ga je ping-pongen met degene die bij je hoort. Als je je kaartje hebt, dan mag je in het midden gaan lopen. Je mag gelijk gaan staan.’
‘Doe nu maar de knieën naar elkaar en dan mag je gaan PingPongen’. De kinderen draaien naar elkaar en beginnen te praten. Juf L. zegt: ‘Het gaat nog even mis, jij gaat iets naar achteren. Als je gaat PingPongen dan ga je praten over wat je wilt kopen. Wil je een spelletje? Wil je een boek? Je krijgt 1 minuut en dan vertel ik wat we gaan doen.’ Ze zet de wekker aan.
‘We gaan nog een keer Mix en koppel doen. Je hebt nu al een paar ideetjes. Ik hoorde net iets wat niet op school kan, een Monsterstruc. Dat kan niet. Probeer iets slims te bedenken. We doen nog een keer Mix en koppel.’
De leerkracht legt dus uit wat ze gaan doen en geeft voorbeelden.
65
‘Als je zo meteen met je maatje gaat, gaan we eerst nadenken. Voor jezelf nadenken wat je leuk vind. Wat je het liefste wilt kopen voor de klas. Je gaat eerst stil nadenken. Je krijgt ieder een halve minuut. De grootste mag beginnen en praten tot het wekkertje’. De wekker gaat aan. De kinderen gaan staan en meten. Ze gaan zitten en praten. De wekker gaat af. Juf L. zegt: ‘Sssst. Kijk eens naar mijn hand. Ly., Ki. Nu mag de ander vertellen tot de wekker gaat.’ De
juf houdt de tijd in de gaten en kijkt naar de wekker. De leerkracht legt uit wat de opdracht is. Vertelt de leerkracht welke eisen aan het werk van de leerlingen moet voldoen en wanneer ze het goed hebben gedaan?
De kinderen moeten de som bij het antwoord vinden.
X
Geeft de leerkracht aan welk gedrag wordt verwacht van de leerlingen?
X
X
Staat de leerkracht stil bij samenwerkingsvaardigheden?
X
De kinderen moeten hun knieën naar elkaar draaien.
De kinderen gaan zoeken naar hun maatje. Juf L. loopt de klas uit en pakt een vel papier en schrijft erop: wat willen we kopen? De juf haalt de kaartjes op en zegt: 3,2,1, als laatste is dat 0.
Juf L. zegt: ‘om de beurt’. Ze loopt rond en luistert naar de kinderen en zegt ‘Wat een slim idee’. Ze gaat zitten op haar stoel. Na een paar seconden gaat de wekker af. Hartstikke goed. Wekker aanzetten zodat iedereen even lang de beurt krijgt. Dit is alleen bij de tweede keer Ping-Pong.
Procesbewaking Stimuleert de leerkracht directe interactie? -
Neus-tegen-neus en teentegen-teen zitten De aard van de opdracht lokt interactie uit: ieder heeft een gelijk aandeel.
Tijdens het lopen is juf L. bezig met het natellen van het geld. Ze schrijft het goede bedrag op het bord. Ze roept: ‘ als je je maatje gevonden hebt, dan ga je zitten’. Juf L. loopt rond en controleert of de som en het antwoord goed zijn. Ze zegt’ Jij gaat hier zitten’ en ‘Laat eens zien’ en ‘Jullie mogen even doorschuiven’ De opdracht zorgt ervoor dat allebei de leerlingen een even groot aandeel hebben. Ze hebben allebei een kaartje.
66
De leerkracht zorgt dat door de wekke alle kinderen even veel tijd hebben om te vertellen. Ze kinderen zitten met hun knieën tegen elkaar.
Begeleidt en observeert de leerkracht het groepsproces?
Doet haar hand omhoog om het stil te krijgen en vertelt de overgang naar Ping-Pong.
De leerkracht gebruikt bij de tweede keer Ping-Pong een wekker, zodat alle leerlingen even lang praten. Hiermee geeft ze de stappen aan.
Geeft de leerkracht taakgerichte hulp?
De leerkracht geeft aan waar de leerlingen moeten zitten.
De leerkracht geeft aan waarover de leerlingen gaan praten.
Grijpt de leerkracht eventueel in om te wijzen op de juiste samenwerkingsvaardigheden?
X
X
(Ik geef de stappen duidelijk aan en geef tijdsaanduidingen aan en geef aan wanneer het tijd is voor de volgende stap.)
Evaluatie Evaluatie van de leeruitkomsten
Juf loopt langs en controleert de kaartjes en of het antwoord met de som klopt.
Even vragen wie kan vertellen wat het maatje heeft bedacht. Ze vraagt aan een paar kinderen ‘Wat had jouw maatje voor leuks?’. ‘Luister goed. Ik ga zo steeds vragen wat jullie willen hebben. Je gaat vertellen over je maatje. Wat wilt Iris het liefste, Le.? De kinderen noemen allemaal de ideeën van de ander op. Wat wil My.?’De juf vraagt alle kinderen om een idee van hun maatje en dit schrijft ze op. De kinderen die het niet meer weten, mogen het nog even vragen. De leerkracht vraagt dus aan de kinderen wat ze hebben gehoord.
Evaluatie van het groepsproces
X
X
67
Afsluiting
Ze gaat verder met Ping-Pong.
De juf zegt: ‘Ik heb een heleboel dingetjes. Ik ga een plannetje maken’.
Uitwerking observatie groep 1/2 Beschrijving van de les De kinderen zitten in de kring. In het midden van de kring staat een tafel met daarop een bak water. Ook liggen er verschillende spullen op tafel, zoals een tennisbal, een stuiterbal, een plastic deksel en houten figuurtjes. Juf N. vraagt: ‘Wat is er volgende week?’De kinderen zeggen:’Het nieuwe thema’. Juf N.: ‘Het nieuwe thema is water. Ik ga straks spullen uitdelen en dan mag je samen overleggen. Je gaat met elkaar overleggen of de spullen blijven drijven of gaan zinken. Wie kan uitleggen wat dat is? Wat is drijven? Wat is zinken?’ De kinderen leggen uit wat het is en juf N. herhaalt dit. ‘Bij drijven ligt het boven in het water en bij zinken ligt het op de bodem. Dit is de bodem.’ Juf N. vertelt welke kinderen bij elkaar horen. ‘Femke is het maatje van…. En Pe. met Me.’. Alle kinderen werken samen met degene die naast ze zitten. De stoelen zijn neergezet door juf N. ‘Dan krijgen jullie allemaal één voorwerp, één dingetje’. Juf N. geeft alle groepjes een voorwerp en zegt: ‘Jij deed het samen met ….’. De groepjes die het voorwerp hebben, beginnen met praten. Als alle tweetallen een voorwerp hebben, zegt juf N.: ‘Jullie mogen samen overleggen of het gaat zinken of blijft drijven. Vertel ook waarom’. Terwijl de kinderen aan het praten zijn in tweetallen zit juf N. op haar stoel en stelt vragen aan het groepje naast haar. Ze vraagt: ‘Wat denk je dat er gebeurt? Waarom denk je dat?Hoe voelt het? Is het licht of zwaar?’. Ze waarschuwt een kind : ‘Laat je het bekertje heel?’ Ze staat op en loopt langs alle groepjes en vraagt: ‘Wat denken jullie? Waarom denk je dat? Hoe voelt het?’ De kinderen antwoorden. Juf N. gaat zitten op haar stoel en zegt: ‘1,2,3’. De kinderen zeggen ‘hatsjie’. Juf N. reageert: ‘Dit zouden we niet meer zeggen. Ik ben bij jullie langs geweest. We gaan het nu bekijken. Wat denk je dat er gebeurt? Blijft die drijven of gaat het zinken?’. Het tweetal naast juf N. geeft antwoord op de vraag en vertellen of ze denken dat het blijft drijven of gaat zinken. ‘Waarom denk je dat?’ De kinderen antwoorden. Ze proberen het uit in de bak water. ‘Waarom bleef die nu drijven?’ Alle tweetallen mogen om de beurt het uit proberen. Van te voren vertellen ze wat ze denken en we kijken of het klopt. Juf N. stelt vragen waarom het blijft drijven of gaat zinken. Als alle groepjes zijn geweest zegt juf N.: ‘Ik ga de bak water zetten op de thematafel’.
68
Observatieformulier
Algemeen Doelen: -
Leerinhouden
-
Samenwerkingsvaardigheden
De kinderen leren wat drijven en zinken is door dit eerst te voorspellen in tweetallen en vervolgens dit uit te proberen. Er zijn geen doelen voor samenwerken benoemd.
Werkvorm
Overleg in tweetallen
Positieve wederzijdse afhankelijkheid
De kinderen hebben als doel om samen te voorspellen wat er gebeurt met het voorwerp. Ze willen weten of het blijft drijven of gaat zinken.
-
Gemeenschappelijk doel Groepsbeloning Delen van materiaal Verdelen van de benodigde informatie
- Het toekennen van aanvullende rollen Individuele verantwoordelijkheid -
-
-
Aselect een leerling uit de groep te kiezen die namens de groep het antwoord moet geven en toelichten Individuele toetsing
Na afloop wordt aan elk groepje de vraag gesteld wat ze denken dat er gebeurt met het voorwerp. Er wordt één van beide aangewezen om antwoord te geven.
Iedere leerling een verslag te laten schrijven, aselect wordt één verslag beoordeeld
Groepsgrootte
Er zijn 24 kinderen. De kinderen werken in tweetallen.
Groepssamenstelling
De kinderen werken in tweetallen. De kinderen die samenwerken zitten naast elkaar. Deze kringopstelling heeft juf N. zelf neergezet.
-
Leerprestaties Geslacht Sociaal-emotionele achtergrond
- motivatie Inrichting lokaal
Kringopstelling met in het midden een tafel met een bak water.
Materiaal
Bak water en materialen die zinken of drijven(stuiterbal, tennisbal, plastic bekertje, plastic dop, lepel, houten figuurtje).
Tijd
8.40 uur -9.05 uur
Rollen
X
Extra-activiteit
X
69
Start van de les Uitleg, demonstreren en controleren
Juf N. vraagt: ‘Wat is er volgende week?’De kinderen zeggen:’Het nieuwe thema’. Juf N.: ‘Het nieuwe thema is water. Ik ga straks spullen uitdelen en dan mag je samen overleggen. Je gaat met elkaar overleggen of de spullen blijven drijven of gaan zinken. Wie kan uitleggen wat dat is? Wat is drijven? Wat is zinken?’. De kinderen leggen uit wat het is en juf N. herhaalt dit. ‘Bij drijven ligt het boven in het water en bij zinken ligt het op de bodem. Dit is de bodem.’ Juf N. vertelt welke kinderen bij elkaar horen. ‘Fe. is het maatje van…. En Pe. met Me.’. Alle kinderen werken samen met degene die naast ze zitten. ‘Dan krijgen jullie allemaal één voorwerp, één dingetje’. Juf N. geeft alle groepjes een voorwerp en zegt: ‘Jij deed het samen met ….’. De groepjes die het voorwerp hebben, beginnen met praten. Als alle tweetallen een voorwerp hebben, zegt juf N.: Jullie mogen samen overleggen of het gaat zinken of blijft drijven. Vertel ook waarom’. Ze legt dus uit wat de kinderen moeten doen.
Vertelt de leerkracht welke eisen aan het werk van de leerlingen moet voldoen en wanneer ze het goed hebben gedaan?
De kinderen moeten overleggen met elkaar of het blijft drijven of gaat zinken.
Geeft de leerkracht aan welk gedrag wordt verwacht van de leerlingen?
X
Staat de leerkracht stil bij samenwerkingsvaardigheden?
X
Procesbewaking Stimuleert de leerkracht directe interactie? -
Neus-tegen-neus en teen-tegen-teen zitten De aard van de opdracht lokt interactie uit: ieder heeft een gelijk aandeel.
Begeleidt en observeert de leerkracht het groepsproces? (Geeft de leerkracht de stappen duidelijk aan en geeft de leerkracht tijdsaanduidingen aan en geeft hij aan wanneer het tijd is voor de volgende stap?)
De kinderen hebben een gelijk aandeel doordat ze er evenveel over weten. Ze moeten samen overleggen.
Ze benoemt de stappen van uitleg naar met elkaar praten en wanneer ze moeten stoppen met praten. Geen stappen wie van de twee mag beginnen en hoe lang de één mag praten en hoe lang de ander.
70
Geeft de leerkracht taakgerichte hulp?
Juf N. vraagt: ‘ Hoe voelt het? Is het licht of zwaar?’.
Grijpt de leerkracht eventueel in om te wijzen op de juiste samenwerkingsvaardigheden?
X
Evaluatie Evaluatie van de leeruitkomsten
Juf N. zegt: ‘Ik ben bij jullie langs geweest. We gaan het nu bekijken. Wat denk je dat er gebeurt? Blijft die drijven of gaat het zinken?’Het tweetal naast juf N. geeft antwoord op de vraag en vertellen of ze denken dat het blijft drijven of gaat zinken. ‘Waarom denk je dat?’ De kinderen antwoorden. Ze proberen het uit in de bak water. ‘Waarom bleef die nu drijven?’ Alle tweetallen mogen om de beurt het uit proberen. Van te voren vertellen ze wat ze denken en we kijken of het klopt. Juf N. stelt vragen waarom het blijft drijven of gaat zinken.
Evaluatie van het groepsproces
X
Afsluiting
Als alle groepjes zijn geweest zegt juf N.: ‘Ik ga de bak water neerzetten op de thematafel’.
Uitwerking observatie 16 mei groep 4
Beschrijving van de les Op 16 mei ging ik observeren in groep 4 bij Meester G. Er waren 22 kinderen. De kinderen zaten aan hun tafel in 5 groepjes. Op het bord staat: 1. Tafels oefenen van 3,2,5 en 10 2. Samen maken blz. 27 werkboek 3. Spelletjesblad G. begint met vertellen. ‘We gaan 3 dingen doen. We beginnen met de eerste. Je gaat de tafels oefenen van 3,2,5 en 10. Ik ga straks vertellen met wie je dat doet. De ene gaat kijken naar de kant met de uitkomsten en de sommen en die lees je dan voor. De overburen geeft antwoord. Je wisselt daarna om. De vrager wordt antwoorder en de antwoorder wordt vrager. Eerst doe je de tafel van 3, dan van 2, van 5 en van 10. Van moeilijk naar makkelijk. Daarna ga je in dezelfde tweetallen bladzijde 27 maken. Er staan getallen in een blauw vlak. Om de beurt gooit je met een dobbelsteen. Gooi je 3, dan zoek je 3
71
getallen uit die samen 50 maken. Dan gooit de ander bijvoorbeeld 5. En dan zoeken jullie 5 getallen die samen 50 maken. Is het duidelijk?’ ‘Daarna pak je kleurpotloden en gooi je weer om de beurt. Gooi je een evengetal, dan kleur je hem rood. Dit doe je allebei. Dan gooit de ander. Gooi je dan oneven, dan kleur je met groen een onevengetal totdat alle getallen zijn gedaan.’ ‘Heb je dat af? Dan ga je verder met het spelletjesbald. Samen gebruik je 1 blad. Je schrijft allebei je naam erop. Je doet het spel met z’n tweeën.’ ‘Je gaat dus 3 dingen doen. Je begint met de eerste.’ ‘We gaan groepjes maken. Hoe gingen we dat vanochtend doen?’ De kinderen antwoorden dat we dit deden op verjaardagsdatum. ‘Nu wil ik dat je dit doet op volgorde van huisnummer. Als je dubbele huisnummers hebt, dan kies je er één. Je krijgt 2 minuten en daarbij ga je zachtjes overleggen. Daar komt de laagste.’ De wekker gaat aan en de kinderen gaan overleggen en maken een rij. G. loopt rond en vraagt: ‘Wat heb jij?’. Ook geeft hij aanwijzingen: ‘Je hebt nog 1 minuut. Dan moet je kijken waar dat is. Dat moet je vragen.’ Er is ook een kind dat zijn huisnummer niet weet en komt naar G. G. antwoord dat dit niet handig is, maar hij zoekt het wel op. De kinderen overleggen in tussen. De wekker gaat af. ‘Oké, ik hoor een piep. Dat kon ik niet goed horen. We gaan kijken of het klopt. Het kan dat er 2 dezelfde nummers zijn. Dat kan.’ De kinderen noemen om de beurt hun huisnummer op en ze staan op de goede volgorde. G. zegt: ‘We staan goed. Een applausje’. ‘We gaan nu in tweetallen. Hoe doen we dat? Als ik vertelt heb bij wie je hoort, dan zoek je een tafel en ga je tegenover elkaar zitten. Sommige tafels staan niet tegenover elkaar. Je mag zelf weten waar je gaat zitten. De laagsten gaan met de hoogsten. Ga maar ergens zitten’. Hij noemt de namen van de kinderen op die bij elkaar horen en zij gaan zitten op een plek. De kinderen corrigeren elkaar wanneer sommige kinderen niet tegenover elkaar gaan zitten, maar naast elkaar. G. klapt in zijn handen en wijst kinderen een plekje. De kinderen praten en overleggen al over de opdracht. G. zegt: ‘1,2 en de laatste is 3. Ik zag dat sommige kinderen al begonnen. 1 van de 2 neemt de sommen en antwoorden voor zich en gaat dit voorlezen. De ander geeft antwoord. Degene die vraagt kijkt of het goed is. Ik zie nog kinderen met 2 bladen. Ik ben benieuwd hoe ver jullie komen.’ De kinderen voeren de werkvorm uit. Geert loopt langs de kinderen en zet de wekker op 4 minuten. Hij loopt langs en zegt: ‘Jij mag het zeggen. Een paar kinderen vergeten dat ze het alleen tegen de overburen moeten zeggen. Het is veel te hard. Heb je alle antwoorden gegeven? Nu ga jij vragen en jij antwoorden.’ Er loopt een kind naar G. toe. Hij stuurt het kind terug en loopt vervolgens naar het kind en vraagt: ‘Wat is er?’ Hij helpt het kind. G. zegt: ‘Stop maar even! We hebben nu 4 minuten geoefend. Het valt me op dat het geluid te hard is. Wie hebben de tafel van 3 al geoefend? En die van 2 en 3? We gaan nog een keer 4 minuten oefenen. Je gaat gewoon door. Heb je alle 2 de bladen gedaan, dan pak je je werkboek.’ Hij klapt in zijn handen en zegt: ‘Ik hoor nu al veel lawaai.’ De kinderen gaan verder met de opdracht. G. loopt rond en deelt de werkboeken uit. Kinderen gaan verder met het werkboek als ze klaar zijn. 72
De wekker piept en G. blijft de werkboeken uitdelen. Hij klapt in zijn handen en zegt: ‘Er waren al een paar kinderen klaar. Dat betekent blaadjes op de hoek leggen en het werkboek op bladzijde 17. Je pakt dan een potlood en dobbelsteen uit het laatje waar je zit. Ok, we gaan nu afspreken dat je met elkaar fluistert. Wat ik net voordeed. Niet harder. Je goot 3, dan zoek je 3 getallen. Dan mag Lo. Echt om ste beurt.’ G. helpt bij een jongen en vraagt: ‘Hoeveel is dit bij elkaar?’ De kinderen gooien en zoeken getallen bij elkaar. G. klapt in zijn handen: ‘Wacht, als ...3 gooit, dan zoeken jullie allebei 3 getallen. Als Li. gooit, dan zoeken jullie ook allebei de getallen.’ De kinderen werken nog steeds in tweetallen. G. zegt: ‘Je hebt nog 2 minuten. Dan gaan we stoppen.’ Hij klap in zijn handen en zegt: ‘We leggen nu alles uit de vingers. Alles neerleggen nu. We zijn nu klaar. Je kunt het kater afmaken. We hebben nu een paar dingen gedaan’. G. stelt nog een aantal vragen: -
Welke vond je het leukste om te doen? En waarom vond je die het leukste? Waarom vond je die leuker dan deze? Wie vond opdracht 2 heel moeilijk? Waarom was dat voor jou moeilijk? Wie heeft opdracht 3 al gedaan? Kun je de evengetallen oplezen? Heb je ook al oneven getallen gevonden?
Dat betekent dat we nu gaan stoppen. Observatieformulier Algemeen Doelen: -
Leerinhouden
-
Samenwerkingsvaardigheden
De leerinhouden zijn voor rekenen. De kinderen oefenen met tafels en met het optellen en aftrekken tot 50. Van te voren geeft G. aan dat de kinderen om ste beurt moeten gooien of de vraag moeten stellen.
Werkvorm
In tweetallen overleggen
Positieve wederzijdse afhankelijkheid
De kinderen hebben 1 blad die ze moeten delen. Ze delen dus materiaal. Bij de tafels is een de vrager en de ander de antwoorder.
-
Gemeenschappelijk doel Groepsbeloning Delen van materiaal Verdelen van de benodigde informatie
- Het toekennen van aanvullende rollen Individuele verantwoordelijkheid -
Aselect een leerling uit de groep te kiezen die namens de groep het antwoord moet geven en
Na afloop worden een aantal kinderen gevraagd over de opdracht die het moeilijkste en het leukste vonden.
73
-
-
toelichten Individuele toetsing Iedere leerling een verslag te laten schrijven, aselect wordt één verslag beoordeeld
Groepsgrootte
Er waren 22 kinderen. De kinderen werkten in tweetallen.
Groepssamenstelling
Het was willekeurig. De kinderen gingen namelijk in hoogte van huisnummer staan en zo werd de verdeling gemaakt.
-
Leerprestaties Geslacht Sociaal-emotionele achtergrond
-
motivatie
‘We gaan groepjes maken. Hoe gingen we dat vanochtend doen?’ De kinderen antwoorden dat we dit deden op verjaardagsdatum. ‘Nu wil ik dat je dit doet op volgorde van huisnummer. Als je dubbele huisnummers hebt, dan kies je er één. Je krijgt 2 minuten en daarbij ga je zachtjes overleggen. Daar komt de laagste.’
Inrichting lokaal
Er zijn 5 tafelgroepjes. Voor in de klas staan een bord.
Materiaal
Werkboeken, spelletjesblad, en oefenblad met tafels.
Tijd
13.00 uur-13.45 uur
Rollen
Interviewer en vrager. Verder geen rollen.
Extra-activiteit
Er zijn 3 activiteiten. Deze doen ze na elkaar. De laatste opdracht is voor de snelste kinderen.
Start van de les Uitleg, demonstreren en controleren
G. begint met vertellen. ‘We gaan 3 dingen doen. We beginnen met de eerste. Je gaat de tafels oefenen van 3,2,5 en 10. Ik ga straks vertellen met wie ja dat doet. De ene gaat kijken naar de kant met de uitkomsten en de sommen en die lees je dan voor. De overburen geeft antwoord. Je wisselt daarna om. De vrager wordt antwoorder en de antwoorder wordt vrager. Eerst doe je de tafel van 3, dan van 2, van 5 en van 10. Van moeilijk naar makkelijk. Daarna ga je in dezelfde tweetallen blz. 27 maken. Er staan getallen in een blauw vlak. Om de beurt gooit je met een dobbelsteen. Gooi je 3, dan zoek je 3 getallen uit die samen 50 maken. Dan gooit de ander bijvoorbeeld 5. En dan zoeken jullie 5 getallen die samen 50 maken. Is het duidelijk?’ 74
‘Daarna pak je kleurpotloden en gooi je weer om de beurt. Gooi je een evengetal, dan kleur je hem rood. Dit doe je allebei. Dan gooit de ander. Gooi je dan oneven, dan kleur je met groen een onevengetal totdat alle getallen zijn gedaan.’ ‘Heb je dat af? Dan ga je verder met het spelletjesbald. Samen gebruik je 1 blad. Je schrijft allebei je naam erop. Je doet het spel met z’n tweeën.’ ‘Je gaat dus 3 dingen doen. Je begint met de eerste.’ Vertelt de leerkracht welke eisen aan het werk van de leerlingen moet voldoen en wanneer ze het goed hebben gedaan?
Hij legt de opdracht uit. Verder geen specifieke eisen waaraan het werk moet voldoen.
Geeft de leerkracht aan welk gedrag wordt verwacht van de leerlingen?
Ook moeten de kinderen fluisteren. Dt wordt wel benoemd bij het groepjes vormen, maar niet bij de uitleg van de opdrachten.
Staat de leerkracht stil bij samenwerkingsvaardigheden?
De kinderen moeten om ste beurt. Om ste beurt gooien met de dobbelsteen en om de beurt vragen stellen en antwoord geven.
Procesbewaking Stimuleert de leerkracht directe interactie? -
Neus-tegen-neus en teen-tegen-teen zitten De aard van de opdracht lokt interactie uit: ieder heeft een gelijk aandeel.
Begeleidt en observeert de leerkracht het groepsproces? (Geeft de leerkracht de stappen duidelijk aan en geeft de leerkracht tijdsaanduidingen aan en geeft hij aan wanneer het tijd is voor de volgende stap?)
De kinderen zitten tegenover elkaar en dus dicht bij elkaar. De opdrachten zorgen ervoor dat de kinderen om de beurt praten. De leerkracht geeft aan wat de opdracht is en zet telkens de wekker en geeft dan aan wat de bedoeling is. Bijvoorbeeld stoppen met de opdracht en verder gaan met het werkboek.
Geeft de leerkracht taakgerichte hulp?
Hij loopt rond en geeft aan wie er nu vragen mag stellen en helpt als de kinderen iets niet begrijpen.
Grijpt de leerkracht eventueel in om te wijzen op de juiste samenwerkingsvaardigheden?
Hij legt de les stil om aan te geven dat het geluidsniveau te hard is en dat ze moeten fluisteren.
Evaluatie
75
Evaluatie van de leeruitkomsten
Er worden vragen gesteld: -
-
Welke vond je het leukste om te doen? En waarom vond je die het leukste? Waarom vond je die leuker dan deze? Wie vond opdracht 2 heel moeilijk? Waarom was dat voor jou moeilijk? Wie heeft opdracht 3 al gedaan? Kun je de evengetallen oplezen? Heb je ook al oneven getallen gevonden?
Evaluatie van het groepsproces
Er werd niet geëvalueerd op het samenwerken.
Afsluiting
De kinderen mogen het later afmaken.
76
Bijlage 8: Uitwerking interview kinderen Interview kinderen uit groep 3 op 27 april 2011 Ik: Hoe vonden jullie mix en koppel en ping-pongen? Alle kinderen: Leuk Ik: Hoe vaak doen jullie dat? Lln1: Best vaak, één keer in de week ongeveer. Ik: Één keer in de week? Lln 2: Maar een beetje niet zo heel veel, niet heel veel, maar af en toe, soms af en toe. Lln1: Meestal één keer in de week, maar soms ook één keer in de twee weken. Lln2: Af en toe in de week. Ik: Doen jullie ook andere dingetjes dan mix en koppel? Alle kinderen: Ja Ik: Doen jullie elke dag samenwerken? Lln2: Soms, ja dan hebben we wat geld bijvoorbeeld en dan moeten we kijken wat we daarmee kunnen kopen en zo. Ik: Zou je het leuk vinden om het vaker te doen? Of is het nu zoals het nu gebeurt goed? Lln2: Ja, zo is het wel goed. Het mag wel vaker, maar het hoeft niet. Lln1: Ik vind het eigenlijk wel goed zo. Lln2: Dat het ietsje vaker mag, samenwerken vind ik wel leuk. Ik: Waarom vind je het zo leuk dat samenwerken? Lln1: Dan kan je leren en het is gewoon leuk. Ik: Het is gewoon leuk? Lln1 en Lln2: Ja Lln1: Heel leuk. Ik: Welke vind je het leukste? Mix en koppel, ping-pong of iets anders? Lln1: Mix-koppel Lln3: In een monstertruc buiten rijden vind ik leuk. Ik: Ja, maar wat vind je van het samenwerken leuk? Hij vond mix en koppel het leukst en jij? Lln2: Wat we vandaag deden, dat kleuren en dat om de bloemen heen doen voor Moederdag. Dat vond ik leuk. Ik: Dat vond jij leuk? En was het duidelijk wat je moest doen bij het samenwerken? Begreep je goed wat je moest doen wat de juf vertelde? Lln2: Ja Ik: Ook wat de opdracht was? Lln2: Ja Ik: Hoe kwam dat het zo duidelijk was? Lln1: Omdat ze het gewoon duidelijk uitlegt. Ik: En hadden jullie het ook al veel vaker gedaan? Lln1: Ja Ik: Dus jullie waren het al een beetje gewend? Lln1: Ja Ik: Hoe moet je samenwerken? Lln1: Je moet bijvoorbeeld dat je er naar toe gaat en dat je niet gaat zeggen, oh nee dat is het niet. Ik: Dat je aardig doet tegen elkaar? Lln1: Ja Ik: Heeft de juf jullie dat geleerd? 77
Lln1: Ja Ik: Hoe heeft ze dat geleerd? Lln1: Eerst deed ze dat je gewoon moest kijken naar de ander, toen ging ze het steeds moeilijker maken, dat je steeds meer het alleen moet doen. Ik: Je krijgt steeds minder hulp? Lln1: Ja Ik: En waar let je eigenlijk op als je moet samenwerken? Lln1: Dat als het verkeerd is, dan ga je er niet meer langs met de som. Ik: En waar moet je op letten als je zo met zijn tweetjes werkt? Als je met elkaar praat? Lln2: Dat je goed naar elkaar kijkt als je met elkaar praat. Dat is heel erg belangrijk. Want anders lijkt het net alsof je niet luistert en dat is helemaal niet leuk. Ik: Dus je moet goed naar elkaar kijken, is er nog iets wat heel belangrijk is bij het samenwerken? Lln2: Nee, niet heel belangrijk. Ik: Zijn er dingen die de juf beter kan uitleggen? Lln1: Bij de gymzaal dan doet ze ook vaak dingen, dat hebben we al vaker gedaan. Dan hoefde ze niet uit te leggen. Ik: Was dat net ook? Lln2: Ja, dan weten we al. Maar eigenlijk hoeft de juf nergens meer mee te helpen. Hoeft de juf je nergens meer mee te helpen? Nee, eigenlijk de eerste keer ook niet zo veel bij mij. Ik: En bij het samenwerken? Lln2: Bij het samenwerken was het een goede uitleg. Ik: Hoe kwam dat dan dat het zo’n goede uitleg was? Lln2: Omdat ze zei dat je het zo meteen moest pakken en dan een mooie tekening moest maken en dan gaan de papa’s het om de bloemen heen wikkelen. En ik deel de bloemen dan uit. Ik: En met het samenwerken? Hoe kwam het dat je zo goed wist wat je moest doen? Lln1: Omdat we het al heel vaak gedaan hebben. Ik: Hoe zorgt de juf er nu voor dat je allemaal iets kunt zeggen? Lln1: Om de beurt. Ik: Zegt de juf dat? Lln1: Nee. Ik: Hoe weet je dat dan? Lln1: Omdat we het al heel vaak hebben gedaan. Ik: Omdat je dat al weet? Lln1: Ja Ik: Heeft ze dat in het begin dan wel verteld? Lln1: Ja. Ik: Wat vind je eigenlijk van het samenwerken? Lln3:Best leuk. Ik: Waarom is het zo leuk? Lln3: Geen idee. Lln1: Omdat je samenwerkt en daar kun je heel goed van leren. Lln3: Ik vind school alleen maar saai, ik wil dat de school dat er alles in mocht, ook een zwembad. Al het blauwe is dan een zwembad. Ik: Dat zou wel leuk zijn, maar dat gaat niet altijd. Ik: Zijn er ook samenwerkingsopdrachten die je niet zo leuk vind? Lln3: Rekenen. Ik vind rekenen niet leuk. Lln1: Ik vind rekenen wel leuk. Lln2: Ik vind samenwerken niet zo leuk als ik zoveel moet denken. Dat vind ik niet zo. 78
Interview kinderen groep 1/2 op 11 mei 2011 Ik: Weet je waarom ik jullie heb gevraagd om even te komen? Lln 1,2,3: Nee. Ik: Jullie hebben net even heel leuk gepraat met het drijven en zinken. Toen mochten jullie samen overleggen of het ging drijven of bleef zinken. Toen mochten jullie samen overleggen, he? Lln 1,2,3: Ja. Ik: Hoe vinden jullie dat om dat zo samen te doen? Lln 1,2,3: Leuk. Ik: Vind je dat leuk om te doen? Lln 1,2,3: Ja. Ik: Waarom is dat zo leuk? Lln 1: Omdat je dan in het water mag gooien... Lln2: En kijken of het drijft of het zinkt. Lln 1: Ja. Lln 2: Soms gaat het heel snel, soms gaat het heel sloom. Ik: En is het praten ook leuk? Lln 3: Ja. Ik: Vind je het leuker om wel of niet te praten? Lln 1: Leuk. Lln 2: Ja leuk. Lln 3: Ik ook. Ik: Waarom is dat dan zo leuk om met z’n tweeën te praten? Lln 3: Want je moet altijd stil zijn in de klas en dan mag je nu praten. Ik: En dan hoef je niet alleen te luisteren. Lln 3: Nee. Ik: En weet je ook hoe je dan moet praten met z’n tweeën? Weet je hoe dat moet? Lln 1: Ja. Ik: Hoe moet dat dan? Lln 1: Je moet dan praten of het nu zinkt of drijft, maar dan kan je niet meteen weten wat je meteen moet zeggen. Ik: Maar hoe weet je dan hoe je moet overleggen? Anders ga je door elkaar praten. Hoe weet je dan dat je goed moet overleggen met z’n tweeën? Lln 1: Dan probeer je een beetje te fluisteren. Ik: Fluisteren en waar moet je nog meer opletten? Lln 2: Je moet veel opletten of het drijft of zinkt, nou het is gewoon leren. Ik: Wat is leren? Lln 2: Dat betekent dat je dingen beter gaat weten. Ik: En als je zo met z’n tweeën praat, doe je dat wel vaker? Lln 1,2,3: Ja. Ik: Wat moet je dan doen? Lln 1: Toen moesten we een keertje zeggen en denken hoe we het pannenkoekenrestaurant zouden noemen. Lln 2: Dat was gek. Ik: Doen jullie dat vaak zo met z’n tweeën praten in de kring? Veel vaker? Lln 1,2,3: Nee. Ik: Hoe vaak dan? Lln 2: één keer per jaar. 79
Ik: Één keer per jaar? Lln 2: Één keer in het jaar. Lln 1: We hebben het wel vijf keer gedaan. We weten maar nooit hoe veel we het nog gaan doen. Dat weet alleen de juf. Ik: En moet ze het vaak doen? Lln 1: Ja Ik: Jij vindt van wel? Lln 2: Ik vind van niet. Ik: Waarom vind jij van niet? Ik: Waarom moet dat niet zo vaak? Lln2 : Het moet niet zo vaak, omdat we dan steeds een ander thema hebben, dan gaan we het pas weer doen. Ik: Maar zou je vaker willen? Lln 2: Nee. Lln 3:Ik wel. Ik: Was het ook duidelijk wat je moest doen met het praten? Lln 1,2,3: Ja. Ik: Ging je toen evenveel praten of praatte er eentje meer? Lln 2: Je weet maar nooit. Sommige praten meer en sommige weinig. Als er één begint praat de ander niet zo vaak. Lln 1: Je moet namelijk om ste beurt. Ik: Lukt dat ook? Lln 1,2,3: Nee Lln 3: Soms vergeten we het en dan praten we door elkaar. Lln 2: Ja Ik: Hoe zouden we dat kunnen oplossen dat je niet door elkaar gaat praten? Lln2: Dat we altijd gaan buitenspelen en werken. Ik: Maar wat kunnen we doen? Lln 2: Dat gaan we nooit doen. Ik: Dan moeten we het maar niet meer doen. Hoe ging dat samenwerken met zijn tweeën? Lln 1: Goed. Ik: Maar je praat soms wel door elkaar? Lln 2: Dat komt omdat je dan heel graag wilt vertellen, dan praat ik veel te veel door elkaar. Ik: En waar let je dan op als je met z’n tweeen praat? Lln 1: Of ze niet de verkeerde dingen vertellen. Ik: En zeg je dat ook? Lln 1: Ja, als ze over verkeerde dingen vertellen ofzo. Ik: Is er nog iets waar je op moet letten als je praat? Lln 3: Eh, nee. Ik: Dan ben ik nog steeds wel benieuwd waarom jullie het praten met z’n tweeen zo leuk vinden. Lln 1: Omdat je dan lekker kan kletsen. Ik: En jij? Lln 3: Ook leuk om te kletsen. Ik: En wat is er niet zo leuk aan het samenwerken? Lln 2: Niets. Lln 1: Dat je steeds moet wachten. Lln 2: Één moet er wachten en steeds als je als eerste aan de beurt bent moet je wachten op alle kindjes. Ik: Wie beslist er wie er mag beginnen? 80
Lln 2: Dat beslist de juf. Ik: Hoe beslist de juf dat? Lln 2: De hulpjes Lln 1: Nee. Lln 2: Wel. Lln 1: Soms gaat degene met lang haar beginnen. Lln 2: Ja en soms met kort haar, soms die kleine oogjes heeft, of een hele dunne mond heeft. Ik: Dan zegt ze dus wie er mag beginnen. Maar vandaag heeft ze dat niet gedaan. Hoe wist je dan wie er mocht beginnen? Lln 2: Heel vaak bij de hulpjes. Ik: Maar vandaag heeft ze niet gezegd dat het kindje met de langste haren mag beginnen, hoe weet je het dan? Lln 1: Net wisten we degene die het in de hand had, mocht beginnen. Lln 2: Nee. Lln 1: Degene die het in de hand had die wist of het nu zwaar was of licht. Ik: Dus degene die het in de hand had mocht beginnen? Lln 2: Nee. Lln 1: Dan kon je voelen of het licht of zwaar was. Ik: Wie begon er bij jullie? Lln 2: Eh. Ik: Weet je nog wie er begon met praten? Lln 2: Degene die het in zijn hand had. Ik: En bij jou? Degene die het in zijn hand had of degene die het niet in zijn hand had? Lln 3: Bij mij begon degene die het in zijn hand had. Ik: Dan weet ik het nu wel. Jullie mogen dan terug naar de klas. Interview kinderen uit groep 4 op 16 mei Ik: Ik ga jullie een paar vragen stellen over het samenwerken want ik doe een soort onderzoek. Ik ga uitzoeken hoe dat samenwerken in de klassen gaat. ik ben wel benieuwd hoe vinden jullie dat om zo samen de opdracht te doen? Lln3: Ik vind dat wel leuk Ik: Jij vind dat wel leuk. En jij? Lln2: Eigenlijk vond ik het begin niet zo leuk, maar het tweede wel. Ik: Waarom het eerste niet? Lln2:Omdat je met de tafels bezig moest zijn. Ik: En jij? Lln1:Wel leuk. Ik: Waarom? Lln1: Omdat je vaak alleen het moet doen en nu kon je het samen doen. Je maatje kan het ook soms voorzeggen. Ik:Dan kan degene het voorzeggen? Waarom vond jij het leuk om met z’n tweeën te werken? Zij zegt omdat de ander het dan kan voorzeggen. Lln 3: Dat is niet voor mij zo. Lln 2: Omdat hij heel goed kan rekenen. Ik: Vind je het leuker om dat met z’n tweeën te doen of alleen? Lln 3: Beetje. Liever wil ik alleen. Ik: Waarom zou je liever alleen willen? Lln 3:Dan kan ik me beter concentreren. 81
Ik: Jij vond het begin niet zo leuk, vond je het leuk om met z’n tweeen of alleen te doen? Lln2: Ik vond het niet zo leuk om met z’n tweeeën te werken, maar ik vond het niet zo leuk om het met Ma. te doen. Hij maakt rare grapjes en dan rekent hij niet. Ik: Het hangt er dus ook een beetje vanaf met wie je moet samenwerken of het leuk is? Lln 3: Ja Lln 2: Met haar is het wel leuk. Ik: Nu mocht je niet kiezen. Lln2: Nee, nu mochten we niet kiezen. Het ligt eraan. Kijk, je moest gaan staan op het nummer van huisnummer. Nummer 1 en nummer 100 bij elkaar en dan die en toen moest ik met Ma. Ik: Wordt dit altijd zo gedaan? Lln 2: Soms mag je ook wel eens kiezen of met je buurvrouw of buurman. Eigenlijk doen we het altijd met de buurman of buurvrouw. Lln3: Of oogmaatje Ik: Wat is dat? Lln 3: Dat is het meisje of jongetje die voor je zit. Lln 2: Wij zijn ook oogmaatjes, omdat wij tegen over elkaar zitten. Ik: Gaan jullie ook wel eens samenwerken met iets anders dan rekenen? Lln 1: We hebben wel eens spelletjes gedaan met rekenen, rekenspelletjes. Ik: En nu moest je met z’n tweeen samenwerken, maar waar moet je eigenlijk opletten? Lln 1:Je moet fluisteren. Ik: Zijn er nog meer dingen waar je op moest letten? Lln3: Niet vooruit werken. Ik: Waarom niet? Lln3: Omdat anders zit de ene te werken en dan is de ander al klaar. Ik: En heb jij nog iets waar je op moet letten? Ik: We hebben dat je moet fluisteren en niet veel sneller moet werken dan de ander. Ik: Heb jij nog iets? Lln1: Dat je moet opletten wat de ander doet en dat je niet met andere dingen bezig moet zijn en eh. Dat als je als je iets moet doen in een tijd dat je sommetjes moet maken, je dan ga je naar de wc. Ik: Dat je stiekem naar de wc gaat? Jullie moesten ook tegenover elkaar zitten. Moeten jullie altijd tegenover elkaar zitten als je met z’n tweeen werkt? Lln2: Normaal doen we altijd naast elkaar zitten, want nu hadden we een blaadje en dan kon de ander het niet zien. Ik: Waarom zou dat zijn dat je zo dicth bij elkaar moet zitten? Lln: Als de een in de hoek en de ander daar dan kun je elkaar niet verstaan. Ik: Was het duidelijk wat je moest doen? Lln2: Niet voor mij. Het kwam door Ma., omdat hij steeds zat te kletsen en te kletsen en te kletsen. Lln1: Het was ook niet duidelijk, want de anderen gingen heel hard praten. Lln2: Toen gingen ze gewoon nog heel hard praten. Ik: Was het wel duidelijk wat de opdracht was? Lln1: Voor mij niet zo. Lln: De tweede opdracht niet. Lln: Wel. Ik: Waarom kwam het dat het voor jou wel duidelijk was? Lln2: Omdat hij oplet en goed kan rekenen. Ik: En was het voor jullie duidelijk? Lln2: Niet de opdracht die je in het werkboek moest doen. Lln2: De meester had het wel vaak uitgelegd, maar Mars zat steeds te kletsen. 82
Ik:Dus het was wel goed uitgelegd, maar je kon het gewoon niet horen? Lln2:Mars zit steeds maar te kletsen. Ik: Vind je dat je vaak genoeg mag samenwerken? Lln1: Ik wel Lln2: Beetje Ik: Hoe vaak mogen jullie werken? Elke dag of elke week? Lln3: Elke week, niet echt elke week, het verandert elke keer. Lln2: De ene keer wel, de andere keer niet. Lln1: Dan een keer, dan nul. Ik: Maar zouden jullie vaker willen samenwerken? Lln 1: Ik vind het leuk om soms samen te werken. Soms niet Lln2: Ik vind het wel leuk, maar het hangt ervan af met wie, met soms kan ik goed samenwerken en anderen niet. Ik: Het hoeft dus niet vaker? Lln1,2,3: Nee Ik: Moet er nog iets anders bij het samenwerken? Lln 1,2,3: Nee
83
Bijlage 9: Invoering en implementatie Coöperatief werken is een vernieuwing op De Tafelronde. Om te weten of de vernieuwingen worden geïmplementeerd wordt er gebruik gemaakt van implementatie onderzoek (Vos, 1998). Dit gaat in eerste instantie na of het curriculum volgens de richtlijnen en intenties gebruikt wordt. Het is noodzakelijk om de vernieuwing te concretiseren en te meten om te kunnen achterhalen of leraren de richtlijnen wel volgen, zodat er inderdaad veranderingen optreden. Hiervoor moeten er van te voren bedoelingen worden geformuleerd. Op De Tafelronde moeten er dus duidelijke doelen zijn voor dat er gemeten kan worden of vernieuwingen zijn geïmplementeerd. De evaluatie moet namelijk gaan om het implementatiegedrag van de leraar en de mate waarin de vernieuwing is geïmplementeerd en niet over het leerlinggedrag. In de theorie (Vos, 1998) wordt aangegeven dat de implementatie van innovaties op scholen een nieuwe aanpak nodig heeft. Als men een persoon wil veranderen moet men eerst vaststellen welke bekwaamheden, behoeften en betrokkenheid deze heeft ten aanzien van de vernieuwing. Dit geldt ook voor vernieuwingen binnen het onderwijs. De leerkrachten moeten betrokken zijn, anders zal implementatie niet gebeuren. Er zijn verschillende succesvoorwaarden om vernieuwingen door te kunnen voeren (Cozijnsen & Vrakking, 1992): 1. Toon de noodzaak van de vernieuwing in juist uw onderdeel aan. Medewerkers zullen pas meewerken als ze vinden dat het noodzakelijk is. 2. Maak de vernieuwing integraal voor de organisatie. Als er wordt geëxperimenteerd in een deel van de organisatie bestaat er een kans dat de anderen zich gaan afzetten tegen het zich vernieuwende deel. 3. Pas een stap voor stap benadering toe. Zorg voor duidelijkheid bij de stappen en zorg dat er geen sprongen worden gemaakt die maar door enkelen kunnen worden behaald. 4. Zorg voor een snelle uitvoering van elke stap op zich. Hoe groter het tijdsinterval tussen de vernieuwingsbeslissingen en de uitvoering, hoe meer kans dat de bereikte overeenkomst niet wordt terug gedraaid door tegenkrachten. 5. Zorg voor onomkeerbaarheid 6. Zorg voor een goed project-management van het invoeringsprogramma, met de daarbij behorende secretariële ondersteuning en een duidelijk machtscentrum met besluitkracht. Dit wordt gedaan om te zorgen dan de mensen niet worden afgeleid door hun dagelijkse routine van een invoeringsinspanning die over een langere periode (tot de complete implementatie gereed is) moet worden geleverd.
84
7. Reserveer van te voren de noodzakelijke personele en financiële capaciteit voor het doorvoeren van de verandering. Dit zorgt ervoor dat er geen tijd verloren gaat en de vernieuwingen op de lange baan terecht komen. 8. Creëer een doelmatige vorm voor de brede participatie. Dit betekent dat niet alle betrokkenen per definitie moeten participeren om de vernieuwing in te voeren. Alle mensen die belanghebbend zijn, moeten erbij betrokken worden, maar dit kan ook zorgen voor weerstandsverschijnselen. Een mogelijkheid is om gebruik te maken van vertegenwoordigers van de verschillende belanghebbende groepen, om vervolgens in detail met de echt betrokkenen door te werken aan de invoeringsdetails. 9. Zorg voor evenwicht tussen inhoudelijke en procesmatige vernieuwingen. Dit is nodig omdat anders de invoering strandt door te weinig betrokkenheid of doordat er niet goed wordt gefunctioneerd. 10. Zorg ervoor als leiding voldoende tijd te nemen om de vernieuwing door te voeren. Dit houdt in dat er genoeg tijd moet zijn voor interne besprekingen in groepen en persoonlijke gesprekken. Deze voorwaarden hebben een groot effect op de invoering en vervolgens de implementatie van de vernieuwing (Cozijnsen & Vrakking, 1992). In de implementatiefase moet er aandacht zijn voor (Cozijnsen & Vrakking, 1992): -
De keuze van de aansturing van de implementatie. De noodzaak dat de eerste initiatiefnemer de tijd neemt om de invoering ook daadwerkelijk te ondersteunen. De overgang van ontwikkelingsfase naar implementatiefase kan veel vragen op roepen, waardoor het project uiteindelijk stil valt.
Ik zal nu concreter beschrijven wat nodig is om coöperatieve werkvormen te kunnen implementeren in de school (Förrer, Kenter, & Veenman, 2000). De invoering van coöperatief leren op school is niet van de ene op andere dag te realiseren (Förret, Kenter, & Veenman, 2000). Ik zal beschrijven hoe coöperatief leren zo effectief mogelijk geïmplementeerd kan worden in de gehele school. Een coöperatieve school is een school waar coöperatief leren door de gehele organisatie nagestreefd wordt. Het wordt gekenmerkt door een organisatiestructuur waarbij het team centraal staat. De leerkrachten werken samen. Het hart van de school is het onderwijsteam. Dit team concentreert zich op de verbetering van de kenmerken en vaardigheden om coöperatief leren te implementeren op school. Binnen het team wordt gebruik gemaakt van coöperatieve principes. Het vormen van coöperatieve werkgroepen en het nemen van beslissingen door de hele school zijn hier voorbeelden van. Doordat verschillende groepen in de school werken volgens dezelfde uitgangspunten, is de kans groter dat de 85
vernieuwing blijvend is. Coöperatief leren kan worden ingevoerd op verschillende niveaus (Förret, Kenter, & Veenman, 2000): 1. Een visie om het onderwijs in de klas te veranderen. 2. Een middel waarmee de omgang tussen de leden van de schoolorganisatie veranderd kan worden. De leerkrachten gebruiken dus niet alleen coöperatieve werkvormen in de klas, maar ook binnen het team. Het werken in coöperatieve groepen op leerkrachtniveau is een vorm van collegiale coaching en wordt gebruikt om de samenwerking tussen de leerkrachten te bevorderen. De leerkrachten en de schoolleiders formuleren zo samen plannen voor de invoering van coöperatief leren op school. De leerkrachten zijn zo samen verantwoordelijk voor het leren van de leerlingen. In een coöperatieve school worden coöperatieve werkvormen in zo veel mogelijk vakgebieden gebruikt en in alle groepen wordt dit gedaan. Het implementeren van coöperatieve werkvormen wordt vergroot door 5 factoren (Förret, Kenter, & Veenman, 2000): 1. 2. 3. 4. 5.
Werken aan betrokkenheid Ontwikkelen van persoonlijke actieplannen Samenwerking met collega’s Goed leiderschap Het vormen van een veranderteam
Werken aan betrokkenheid Het is belangrijk om de leerkracht goed te informeren over wat de verandering voor hem persoonlijk betekent en wat het de leerlingen zal opleveren. Wil de leerkracht een vernieuwing als coöperatief werken succesvol invoeren dan moet er ook aandacht zijn voor zijn gevoelens, zijn onzekerheden en eventuele weerstanden. Als een leerkracht zich niet betrokken voelt bij de invoering van coöperatief werken, zal hij zijn inspanningen minimaliseren. Als een leerkracht zijn inspanningen minimaliseert, kan een inbedding van coöperatief werken op schoolniveau nauwelijks plaatsvinden. De zorgen van de leerkracht moet serieus genomen worden. De schoolleider moet dan met de leerkracht in gesprek gaan om de onzekerheden, vragen, weerstanden op te lossen. Ontwikkelen van persoonlijke actieplannen Het implementeren van een vernieuwing is een proces (Förret, Kenter, & Veenman, 2000). Dit moet in kleine stapjes gebeuren. Een manier om het overzicht te houden en te werken aan realistische doelen is door te werken met persoonlijke actieplannen. De leerkrachten geven aan wat ze in een korte periode willen gaan doen. Na deze periode wordt hierop gereflecteerd en worden er nieuwe doelen opgesteld. De leerkrachten kunnen zo succeservaringen behalen en krijgen meer inzicht in coöperatief werken. 86
Samenwerking met collega’s Collega’s kunnen elkaar ondersteunen bij het vormgeven en uitvoeren van coöperatieve lessen. De school kan dit bijvoorbeeld doen door coöperatieve werkgroepen samen te stellen. Dit is een groep van leerkrachten die van en met elkaar leren. De werkgroep kan per bouw samengesteld worden, maar ook leerkrachten uit verschillende jaargroepen bij elkaar zetten. De groep mag maximaal bestaan uit 3 leerkrachten. De leerkrachten in een werkgroep kunnen samen hun actieplannen bespreken, elkaars lessen observeren en feedback geven. Door deze collegiale coaching wordt de betrokkenheid van de leerkrachten bij de invoering van coöperatief werken vergroot. De leerkrachten brengen hun ervaringen en kennis naar buiten door andere collega’s te helpen. De schoolleider zorgt voor vervanging, zodat de leerkrachten bij elkaar een coöperatieve les kunnen observeren. Op deze manier helpen de leerkrachten elkaar en geven ze gezamenlijk vorm aan coöperatief werken. Dit kan op de volgende manier: -
De twee leerkrachten bespreken de voorbereiding van de les. De leerkracht die de les geeft verteld wat hij gaat doen en waar zijn collega op moet letten bij de observatie. Een leerkracht observeert de les. De leerkracht die observeert let vooral op de aspecten die de andere leerkracht zelf geformuleerd heeft. De leerkrachten bespreken de les na. Hierbij worden vooral de aandachtspunten besproken. De leerkrachten maken afspraken welke punten de geobserveerde leerkracht in zijn volgende les zal proberen te verbeteren. Eventueel wordt deze les opnieuw geobserveerd.
In de coöperatieve werkgroepen kan ook worden gebrainstormd over mogelijke oplossingen voor problemen die de leerkrachten tegen komen. Ze kunnen de coöperatieve werkvormen voorbereiden en onderwijsmateriaal uitzoeken die geschikt is voor hun les. Goed leiderschap Met goed leiderschap wordt bedoeld dat de schoolleider oog moet hebben voor de betrokkenheid van de leerkrachten en het veranderproces. De schoolleider ontwikkelt een visie en formuleert samen met het team doelen. De schoolleider motiveert de leerkrachten en investeert in mensen. Positieve feedback en het geven van beloningen werkt stimulerend. Het vormen van een veranderteam Niet alleen de schoolleider is verantwoordelijk voor het implementeren. Er kan ook een team worden samengesteld met de schoolleider, de interne begeleider en een enthousiaste leerkracht die zich graag wil inzetten voor coöperatief werken. Dit team geeft sturing aan het veranderingsproces. Dut kunnen ze doen door de collega’s te begeleiden en te ondersteunen. Ook kan het veranderteam elkaar ondersteunen. Samen bedenken ze welke stappen nodig zijn en ze evalueren het proces.
87
Bijlage 10: Behoeftes vanuit vergaderingen Bij de tweede bijeenkomst over coöperatief werken op 6 december 2010 hebben de leerkrachten de wensen ten behoeve van coöperatief leren aangegeven. Bouw niveau
Schoolniveau
Terug laten komen wat je doet en wat werkt. Ervaringen en materialen uitwisselen.. Materialen maken en bespreken Verzameling van kant en klare voorbeelden. In een centrale map. Samenwerken van elkaar leren. Overzicht van de structuren Werkvergadering gebruiken om materialen te maken. Schema voor de bouwvergaderingen zodat telkens iemand aan de beurt komt om een coöperatieve opdracht te bedenken en materialen te maken. Tijd om werkvormen in elkaar te zetten. Coöperatief leren als vast punt op de agenda. Een paar structuren blijven oefenen bij kleuters. Oefeningen uit een boek halen.
Boven en onderbouw opdrachten om zetten naar de juiste bouw. Map aanleggen met uitgewerkte ideeën. Aanschaf boek coöperatief rekenen. Boek “nog beter rekenen”aanschaffen. Nascholing Momenten op studiedagen en schoolbreed uitwisselen van ervaringen. Materiaal als bronnenboeken aanschaffen.
88