UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE ACADEMIEJAAR 2008 – 2009
Consumentenethiek: Op zoek naar een verklaring voor dubbele standaarden en neutralisatietechnieken. Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van
Master in de bedrijfseconomie
Benedicte Descheemacker
onder leiding van
Promotor: Prof. Dr. Patrick Van Kenhove Begeleider: Lic. Tine De Bock
UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE ACADEMIEJAAR 2008 – 2009
Consumentenethiek: Op zoek naar een verklaring voor dubbele standaarden en neutralisatietechnieken. Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van
Master in de bedrijfseconomie
Benedicte Descheemacker
onder leiding van
Promotor: Prof. Dr. Patrick Van Kenhove Begeleider: Lic. Tine De Bock
“Wat nooit is betwijfeld, is nooit bewezen.” Denis Diderot 1713-1784, Frans radicaal Verlichting filosoof
Ondergetekende verklaart dat de inhoud van deze masterproef mag geraadpleegd en/of gereproduceerd worden, mits bronvermelding.
Benedicte Descheemacker
Woord vooraf
De voltooiing van deze masterproef zou niet mogelijk geweest zijn zonder de steun en hulp van enkele mensen. Graag zou ik dan ook van de gelegenheid gebruik willen maken om hen van harte te bedanken.
Vooreerst zou ik Prof. Dr. Patrick Van Kenhove willen bedanken voor het aanvaarden van het promotorschap alsook om mij de kans te bieden om aan deze masterproef te werken.
Vervolgens wil ik Lic. Tine De Bock, mijn begeleidster en tevens commissaris, willen bedanken voor haar continue steun. Dankzij haar bereidheid en expertise was het mogelijk om op een diepgaande manier aan deze masterproef te werken.
Daarnaast wil ik Dr. Ilse Cornelis en Dr. Arne Roets danken voor hun hulp. De herziene versie van de ‘Need for Closure Scale’ heb ik dankzij hen in handen gekregen. Daarnaast waren ze bereid om mijn vragen te beantwoorden.
Graag wil ik ook alle studenten danken die vrijwillig hebben meegewerkt aan dit empirisch onderzoek. Zij maakten het mogelijk dat ik mijn onderzoek en resultaten kan staven.
Tenslotte zou ik graag mijn ouders, familie en vrienden willen danken. Mijn ouders hebben mij de kans gegeven om mijn Master in de klinische psychologie te mogen aanvullen met deze bijkomende Masterstudie. Daarnaast hebben mijn ouders samen met mijn familie en vrienden mij te allen tijde gesteund en geholpen om mijn studies in schoonheid te kunnen afsluiten.
Benedicte Descheemacker, studente Bedrijfseconomie 2008-2009
I
INHOUDSOPGAVE
TOESTEMMING
WOORD VOORAF....................................................................................
I
INHOUDSOPGAVE...................................................................................
II
LIJST VAN FIGUREN……………………………………………………………………….. III
AFKORTINGEN……………………………………………………………………………….. IV
VERTALINGEN……………………………………………………………………………….. IV
INLEIDING…………………………………………………………………………………….. 1
LITERATUURSTUDIE Consumenten- en Bedrijfsethiek....................................... 4 Dubbele standaarden ..................................................... 5 Attitude toward business en consumer sentiment...............
7
Neutralisatietechnieken...................................................
8
Nood aan afsluiting......................................................... 11
METHODE Studie...........................................................................
12
Steekproef.....................................................................
20
Design...........................................................................
20
Data-analyse..................................................................
20
RESULTATEN………………………………………………………………………………….. 22
ALGEMEEN BESLUIT Interpretatie van de bevindingen, beperkingen en implicaties voor toekomstig onderzoek....................................................................... 33
REFERENTIES ………………………………………………………………………………… V
II
BIJLAGE 1.1 LIJST VAN FIGUREN
Fig. I Interactie-effect tussen geslacht en invalshoek bij ‘dubbele standaarden’ (gemeten via ‘ethiek over alle scenario’s heen’) …………………………… 24
Fig. II Interactie-effect tussen geslacht en invalshoek bij ‘dubbele standaarden’ ………………………………………………………………………………………………………………………25
Fig. III Interactie-effect van geslacht*invalshoek op ‘neutralisatietechnieken’ (gemeten via ‘ethiek bij actief profiteren van een twijfelachtige actie’) ………………………………………………………………………………………………………………………29
Fig. IV Interactie-effect van BEI_totaalMS met ‘invalshoek’op ‘dubbele standaarden’ ………………………………………………………………………………………………………………………32
III
AFKORTINGEN
ATB: ‘Attitude Toward Business’ BEI: ‘Business Ethics Index’ CES: ‘Consumer Ethics Scale’ NFC: ‘Need For Closure’
VERTALINGEN
‘Attitude Toward Business’: De houding van de consument naar ondernemingen toe
‘Consumerethics’: Consumentenethiek
‘Corporate ethics’, ’Business ethics’: Bedrijfsethiek
‘consumer sentiment’: Gevoelens/percepties van de consument (over ondernemingen)
‘Double standards’: Dubbele standaarden, waarbij men het gedrag van een bedrijf meer als ‘onethisch’ gaat beoordelen dan exact hetzelfde gedrag dat gesteld wordt door een consument.
‘Techniques of neutralisation’: Neutralisatietechnieken, technieken die gebruikt worden om onethisch gedrag ‘goed’ te praten.
‘Need for Closure’: Een nood aan afsluiting waarbij mensen snel tot een duidelijke en zekere beslissing willen komen om ambiguïteit weg te werken.
‘Need for order’: nood aan orde en structuur ‘Need for predictability’: nood aan voorspelbaarheid ‘Ambiguity’: ambiguïteit, onduidelijkheid ‘Closed-mindedness’: kortzichtigheid ‘Decisiveness’: vastberadenheid
IV
INLEIDING
Een uur lang kledij passen in een winkel en uiteindelijk niets kopen, een CD kopiëren van een vriend, een vervallen kortingsbon gebruiken,… Mensen en meer bepaald consumenten stellen dit gedrag in het dagdagelijkse leven vooral met situaties waarbij de ethiek van hun gedrag of dat van anderen in vraag kan gesteld worden. Onethisch consumentengedrag wordt in het merendeel van de gevallen echter niet gesteld door criminelen, maar vooral door mensen zoals u en ik (Nettler, 1989). Hoe komt het dan dat deze mensen, die de normen en regels kennen en aanvaarden, zich toch af en toe laten ‘verleiden’ tot dergelijk ‘onethisch’ consumentengedrag? De ‘Techniques of Neutralization’ (‘neutralisatietechnieken’) (Sykes & Matza, 1957) kunnen hierbij een interessant perspectief aanbieden waaruit deze kwestie kan benaderd worden (Vitell, 2003). Deze technieken, die toegepast worden om onethisch gedrag goed te praten, kunnen ons veel bijleren over ethisch of onethisch gedrag van consumenten (consumentenethiek). Voorheen is hier amper onderzoek naar gedaan. Binnen het domein van crimineel gedrag werd voor het eerst onderzoek gedaan naar het gebruik van ‘neutralisatietechnieken’. Ook binnen de consumentenethiek werden de ‘neutralisatietechnieken’ onderzocht. Er is echter meer onderzoek nodig om dit construct beter te begrijpen. Zo is er bijvoorbeeld nog niet geweten welke situationele- en persoonlijkheidskenmerken een invloed kunnen hebben op ‘neutralisatietechnieken’. Pas nadat we deze kenmerken kennen, kunnen we zoeken naar een oplossing voor ‘onethisch’ gedrag van ondernemingen en consumenten. We proberen na te gaan in hoeverre een persoonlijkheidsvariabele zoals ‘need for closure’ een invloed heeft op het gebruik van ‘neutralisatietechnieken’. ‘Need for closure’ (‘Nood aan afsluiting’) werd door Kruglanski & Webster (1996, p 264) gedefinieerd als: “Het verlangen van een individu naar een duidelijk antwoord voor een vraag en een aversie voor ambiguïteit”. Dit construct is een situationeel- en persoonlijkheidskenmerk die de ‘nood aan afsluiting’ weergeeft (Webster & Kruglanski, 1994). Mensen met een hoge ‘nood aan afsluiting’ zijn geneigd om in eerste instantie snel tot een beslissing over te gaan. In een tweede fase gaan deze mensen vasthouden aan de genomen beslissing (Van Hiel, 2001; Webster & Kruglanski, 1994). Dit zou inhouden dat mensen met een hoge ‘nood aan afsluiting’ blijven volhouden aan het gestelde gedrag eenmaal ze gehandeld hebben. Zouden ze dan ook meer ‘neutralisatietechnieken’ toepassen om de structuur van hun gedrag te blijven volgen? Gaan mensen met een verschillende ‘nood aan afsluiting’ ook in een andere mate ‘neutraliseren’? Gebruiken mensen die snel tot een beslissing willen komen (hoge ‘nood aan afsluiting’) wel degelijk meer ‘neutralisatietechnieken’ dan mensen met een lagere ‘nood aan afsluiting’?
1
Onethisch gedrag wordt zowel gesteld door consumenten als ondernemingen. Een vergelijking van beiden houden ‘double standards’ (‘dubbele standaarden’) in. ‘Dubbele standaarden’ betekent dat men hetzelfde onethische gedrag anders evalueert naargelang de ‘handelaar’ (Singer, 1996). Binnen de consumentenethiek en de bedrijfsethiek heeft voorgaand onderzoek gesuggereerd en aangetoond dat ondernemingen voor exact hetzelfde onethische gedrag strenger beoordeeld worden dan consumenten (Davis 1979; De Paulo, 1985, 1987; Vermeir & Van Kenhove, 2008). De laatste jaren is er alsmaar meer onderzoek gebeurd binnen het domein van de consumentenethiek en de bedrijfsethiek. Specifiek onderzoek naar ‘dubbele standaarden’ vanuit consumentenperspectief is daarentegen enorm beperkt. Tot nu toe hebben enkel Davis (1979), DePaulo (1985, 1987) en Vermeir & Van Kenhove (2008) dit concept onderzocht. Binnen de ethische literatuur worden ‘dubbele standaarden’ wel beschouwd als een belangrijke onderzoeksstroming. Het belang van ‘dubbele standaarden’ wordt ook aangetoond door de grote mate waarin het geciteerd wordt in andere onderzoeken. Een grotere kennis over ‘dubbele standaarden’ zou interessant zijn voor het beleid van ondernemingen, voor hun marketing en voor de consument zelf (Chan, Wong & Leung, 1998). Wanneer de ondernemingen het bestaan van ‘dubbele standaarden’ niet erkennen, kan dit gevolgen hebben voor de verkoop van goederen en diensten. Met andere woorden kunnen bedrijven soms onterecht gaan denken dat als consumenten een bepaalde actie onethisch vinden dat ze die altijd onethisch vinden, door wie of wat die ook gesteld worden. Dit kan dan leiden tot onder meer minder efficiënte communicatiecampagnes. Het is belangrijk voor ondernemingen om de percepties te kennen die consumenten hebben over het gedrag van de onderneming. Wanneer het gedrag als onethisch wordt beschouwd door de consument, heeft dit immers implicaties op het gedrag van de consument. Ondernemingen kunnen door een betere kennis hun beleid aanpassen. Vervolgens zouden ze hun marketing kunnen richten naar het creëren van nieuwe percepties over het handelen van de onderneming. Daarnaast kunnen ondernemingen hun consumenten ook sensibiliseren om het gedrag van de consument aan te passen. Denk bijvoorbeeld maar aan de reclamecampagnes van Ifpi en Kinepolis, waarbij de consument verwittigd wordt voor de negatieve gevolgen van onrechtmatig downloaden of kopiëren van muziek- en filmbestanden (Bart Brusseleers in campagne tegen downloaden, De Standaard, 25 april 2003; Kinepolis neemt piraten in het vizier, De Standaard, 27 mei 2008). Zonder een juiste kennis van de percepties van consumenten, kan dit dus een gevolg hebben op de groei en het voortbestaan van ondernemingen (Muziekomzet in tien jaar gehalveerd, De Standaard, 23 april 2009). Uit de literatuurstudies is geweten dat mensen wel ‘dubbele standaarden’ gebruiken maar we weten nog altijd niet goed hoe dit komt. In vorige studies werd het gebruik van ‘neutralisatietechnieken’ als suggestie naar voor gebracht. (Vermeir & Van Kenhove, 2008)
2
Het doel van deze masterproef is dus om na te gaan waarom mensen ‘dubbele standaarden’ hanteren in hun oordeel over onethisch consumenten- en bedrijfsgedrag. In deze empirische studie gaan we na of consumenten meer “neutraliseren” bij het onethisch gedrag van een consument dan bij hetzelfde onethische gedrag van een bedrijf. In dat geval kunnen we aantonen dat ‘neutralisatietechnieken’ één mogelijke verklaring bieden voor ‘dubbele standaarden’.
Tot slot gaan we ook nagaan in hoeverre ‘attitude toward business’ (ATB) en ‘Business Ethics Index’ (BEI) een andere mogelijke verklaring kunnen bieden voor ‘dubbele standaarden’. Deze twee aspecten staan respectievelijk voor de mate waarin mensen een positieve houding hebben naar bedrijven toe enerzijds en een positief gevoel/positieve perceptie hebben naar bedrijven toe anderzijds. Zorgt een positieve houding en/of positief gevoel over bedrijven voor minder gebruik van ‘dubbele standaarden’?
LITERATUURSTUDIE
Aan de hand van sociale interacties kan onethisch consumentengedrag worden aangeleerd (Ferrell & Gresham, 1985). Het is geweten dat mensen de normen van consumentengedrag soms durven te schenden (Kraut, 1976; Strutton, Pelton en Ferrell, 1997). Zo werd in een onderzoek van de Belgische Anti-piracy Federation (BAF), de Business Software Alliance (BSA) en SABAM aangetoond dat 80% van de filmbestanden, 64% van de muziekbestanden en 62% van de gamesbestanden door studenten op illegale manier verkregen zijn (De Standaard, Studenten downloaden massaal illegaal, 24 april 2009). Vervolgens werden in een onderzoek van de Motion Picture Association of America 3.600 mensen uit acht verschillende landen bevraagd over illegaal downloaden van films. De resultaten toonden aan dat een op de vier surfers al eens een illegale kopie van een film heeft gedownload. Vervolgens wordt er een verband gelegd tussen downloaden en de impact op de inkomsten van de filmindustrie. Bijkomend beschouwen respondenten dat illegaal downloaden van films niet zo ‘erg’ is. (Illegaal downloaden van film goed ingeburgerd: Twee derden heeft geen probleem met filmpiraterij, ZDNet België, 9 juli 2004). Naast de problematiek van illegaal downloaden blijkt dat winkeldiefstal ook een zwaar onderschat probleem is bij zelfstandigen. Globaal kost winkeldiefstal 770 miljoen euro per jaar aan de Belgische handelaars (De Morgen, Winkeldiefstal groot probleem voor zelfstandigen, 30 december 2008; De Standaard, Winkeldiefstal in België de op een na hoogste in West-Europa, 13 november 2008).
3
Ondernemingen vertonen net zoals consumenten soms onethisch gedrag. Gedurende de laatste jaren is het vertrouwen in ondernemingen gedaald. Ontdekkingen van onethische praktijken bij een aantal belangrijke instellingen veroorzaakten hierbij een vertrouwensdaling (Smyth and Davis, 2004). De financiële en economische crisis van eind 2008 heeft zeker ook bijgedragen tot een daling in het vertrouwen van zowel de consumenten als de ondernemingen. Verschillende organisaties zoals de Economische Inspectie van de Federale overheidsdienst, vzw Netwerk Vlaanderen en Test-Aankoop controleren ondernemingen op eventueel onethisch en/of ontoelaatbaar gedrag (Onderzoek naar reclame voor ING-spaarrekening, De Standaard, 11 april 2009; Deutsche Bank en BNP Paribas doen aan onethisch investeren, De Standaard, 5 maart 2009). De laatste jaren wordt dus meer en meer onderzoek gedaan binnen het domein van consumentenethiek enerzijds en bedrijfsethiek anderzijds.
Consumenten- en Bedrijfsethiek
Consumentenethiek werd door Muncy en Vitell (1992, p 297) gedefinieerd als “de morele regels, principes en standaarden, die gedrag van een individu of groep leiden in de selectie, de aankoop, het gebruik, de verkoop of van de hand doen van een goed of een dienst”. Het onderzoek naar bedrijfsethiek daarentegen bestaat erin na te gaan in hoeverre ondernemingen ethisch of onethisch gedrag stellen aan de hand van het oordeel van consumenten. In tegenstelling tot vroeger is het belangrijk om niet alleen rekening te houden met het naleven van opgelegde en wettelijke regels. Hedendaags dient men ook rekening te houden met de percepties van consumenten. De aandacht voor ethiek is enorm toegenomen. Tot voor 20 jaar geleden, bleek dat het overgrote deel binnen marketingethiek besteed werd aan marketing- en bedrijfsgerichte situaties. De relatie tussen de ‘koper’ en de ‘verkoper’ (‘buyer/seller’) heeft dan ook heel wat potentieel wat betreft ‘onethische kwesties’. Binnen deze studies werd het meeste onderzoek gevoerd vanuit het perspectief van de ‘seller’ (bv. een bedrijf) en kwam het perspectief van de ‘buyer’ (een consument) bijna niet aan bod. Slechts een miniem percentage onderzoek werd besteed aan ethiek in consumentensituaties. Nochtans werd en wordt nog steeds meer aandacht besteed aan de ‘seller side’ , terwijl consumenten toch ook een belangrijk onderdeel van het bedrijfsproces vormen. Sinds 1992 (met de pionierstudies van Muncy & Vitell, 1992) is daar verandering in gekomen, hoewel er toch nog steeds nood besteed is aan verder onderzoek vanuit het consumentenperspectief (Vitell, 2003). Wij gaan in deze studie vervolgens onderzoek voeren naar het perspectief van de consument.
4
Dubbele standaarden
‘Double standards’ (‘dubbele standaarden’) worden door Princeton University gedefinieerd als: “ een ethische of morele code die strikter in de ene groep wordt toegepast dan in de andere” (Wordnet 3.0, Princeton University, 2003-2008). Mensen gaan dus een bepaalde groep meer vrijheid geven dan een andere groep. Een ‘dubbele standaard’ hanteren houdt bijvoorbeeld in dat een consument het downloaden van software ethischer en aanvaardbaarder vindt als dit ondernomen wordt door een consument dan door een bedrijf. De perceptie van een consument over het onethisch gedrag van een consument vergelijkt men vervolgens met de perceptie van de consument over het onethisch gedrag van een bedrijf. Wanneer consumenten onethisch gedrag moeten beoordelen, vinden de consumenten dit vaak onethischer wanneer het ondernomen wordt door de business dan door consumenten zelf (DePaulo,1987, Vermeir & Van Kenhove,2008). Dit verschijnsel, wordt ‘dubbele standaarden’ genoemd (Davis, 1979, DePaulo, 1985, 1987). Het onderzoek van Wilkes (1978) toonde aan dat het meeste gedrag van ondernemingen door de consument als ‘fout’ wordt beoordeeld. Consumenten gaan hun beoordeling verdedigen met het idee dat bedrijven de consumenten oplichten en vervolgens de veroordeling dan ook verdienen. Binnen de literatuur over ondernemingen wordt gesuggereerd dat het gedrag van een consument minder zwaar beoordeeld wordt dan hetzelfde gedrag van een bedrijfsvertegenwoordiger (Drucker, 1981). Zo brachten Davis (1979) en DePaulo (1987) ‘dubbele standaarden’ voor het eerst als term naar voren in de consumentenethiek. Consumenten hebben volgens het onderzoek van Davis (1979) meer moeite om hun verantwoordelijkheden als consument te aanvaarden dan om hun rechten op te eisen. DePaulo maakte bij het eerste onderzoek (1985) gebruik van telefonische interviews om zijn respondenten te bevragen. Hieruit werd vastgesteld dat slechts een miniem percentage openlijk een ‘dubbele standaard’ durft toe te geven waarbij een verkoper volgens de respondent fout handelt en de consument niet. DePaulo stelde deze resultaten in vraag. Misschien durven de respondenten hun ‘dubbele standaard’ niet openlijk uiten. Daarnaast werd in deze eerste studie ook geen rekening gehouden met de graad van ‘onethisch’ gedrag. DePaulo (1987) voerde daarom een nieuw onderzoek uit. In dit onderzoek werden conceptueel gelijkaardige situaties opgesteld die enkel verschillend zijn in termen van de persoon die het gedrag stelt (een consument of een verkoper). Resultaten toonden aan dat consumenten het gedrag van een verkoper(‘seller’ side) als ‘onethischer’ beoordeelden dan hetzelfde gedrag dat door een consument (‘buyer’) wordt gesteld. Tot slot voerden Vermeir & Van Kenhove (2008) onderzoek naar ‘dubbele standaarden’. Vermeir en Van Kenhove (2008) toonden aan dat er een relatie bestaat tussen het gebruik van ‘dubbele standaarden’ en ‘het type van onethisch en ethisch gedrag’.
5
Wanneer men een gedrag als onethisch gaat percipiëren, gaat men minder ‘dubbele standaarden’ hanteren. Het gebruik van ‘dubbele standaarden’ was voornamelijk op te merken bij moderaat ‘onethisch’ gedrag. Vermeir & Van Kenhove (2008) toonden aan dat mensen daadwerkelijk ‘dubbele standaarden’ gebruiken en dat mannen en vrouwen hierin verschillen. Vrouwen waren consequent om situaties als minder ethisch te gaan scoren voor zowel consument als bedrijf (Vermeir & Van Kenhove, 2008; Rawwas, 1996). Uit de resultaten kon men dan ook opmaken dat de mate van ‘dubbele standaarden’ groter is voor mannen dan voor vrouwen. (Vermeir & Van Kenhove, 2008) In eerste instantie gaan we in deze studie onderzoeken en veronderstellen dat ‘dubbele standaarden’ optreden. We proberen dan ook de resultaten van Vermeir & Van Kenhove (2008) te repliceren.
Hypothese 1: Het onethische gedrag van een consument wordt als ethischer en meer toelaatbaar beschouwd dan hetzelfde onethische gedrag van een bedrijf.
In tweede instantie proberen we het geslachtsverschil in het gebruik van ‘dubbele standaarden’ ook te repliceren.
Hypothese 2: Mannen gaan het ‘onethische’ gedrag als ethischer beschouwen dan dat vrouwen dit doen.
We veronderstellen daarnaast dat consumenten bij het gebruik van ‘dubbele standaarden’ de schade niet erkennen die ze toebrengen aan ondernemingen. Zo ontkennen consumenten dat er schade zou optreden aan een onderneming als een consument onethisch handelt (Vermeir & Van Kenhove, 2008). De schade van ondernemingen aan de consument daarentegen is veel groter. In het onderzoek van Vermeir & Van Kenhove (2008) wordt dan ook gesuggereerd dat de ernst van het scenario (de schade) een reden kan zijn om ‘dubbele standaarden’ te gebruiken.
Hypothese 3: De aangerichte schade van het onethische gedrag wordt veel hoger ingeschat als het gedrag gesteld is door een bedrijf dan door een consument.
In dit onderzoek gaan we het onderzoek van Vermeir & Van Kenhove (2008) verder zetten. We gaan namelijk onderzoeken wat een mogelijke verklaring is voor het hanteren van ‘dubbele standaarden’. Meer bepaald zullen we één mogelijke reden voor het gebruik van ‘dubbele standaarden’ onderzoeken, zijnde het gebruik van ‘neutralisatietechnieken’.
6
Kan de suggestie die Vermeir & Van Kenhove (2008) hebben aangebracht ook bevestigd worden? Vermeir & Van Kenhove (2008) suggereerden dat minder onethische gedragingen gemakkelijker te ‘neutraliseren’ zijn en daardoor aanzetten tot meer gebruik van ‘dubbele standaarden’. Dit is echter een pure veronderstelling en werd tot op heden nog niet bewezen.
Hypothese 4: Er worden meer ‘neutralisatietechnieken’ gehanteerd bij onethisch consumentengedrag dan bij hetzelfde onethische gedrag gesteld door een bedrijf.
Het onderzoek van Vermeir & Van Kenhove (2008) toonde verder aan dat vrouwen in mindere mate ‘dubbele standaarden’ gebruiken en dat ‘dubbele standaarden’ misschien meer zullen gebruikt worden naarmate er meer ‘geneutraliseerd’ wordt. Er wordt verder ook verondersteld dat vrouwen mogelijks meer moeite ondervinden om hun gedrag goed te praten en daarom minder ‘neutralisatietechnieken’ gebruiken. Vermeir & Van Kenhove (2008) suggereren dan ook dat mannen meer gebruik zullen maken van ‘neutralisatietechnieken’ bij ‘dubbele standaarden’. Dit is slechts een veronderstelling en wordt hier vervolgens gebruikt als aangrijppunt om verder onderzoek uit te voeren.
Hypothese 5: Mannen maken bij ‘dubbele standaarden’ meer gebruik van ‘neutralisatietechnieken’ dan vrouwen.
Attitude toward business en consumer sentiment
‘Attitude toward business’ is de manier hoe consumenten ondernemingen aanschouwen. Anderson, Engledow en Becker (1979) toonden in hun onderzoek aan dat ATB van groot belang is in consumentengedrag. De resultaten van hun onderzoek geven een positieve correlatie weer tussen ATB en de aankoop van een product. ATB (Muncy & Vitell, 1992; Vitell, 2003) is significant gerelateerd met consumentenethiek en hoe consumenten denken over twijfelachtige consumentensituaties. Wanneer consumenten meer negatief staan ten aanzien van business, dan gaan ze twijfelachtig ethische gedragen van consumenten minder als onethisch gaan beoordelen (Vitell & Muncy, 1992). Hoe positiever iemand staat ten aanzien van instellingen en ondernemingen, hoe groter de kans is dat twijfelachtig gedrag van een consument als fout aanzien wordt. We kunnen dan ook verwachten dat ‘dubbele standaarden’ optreden bij mensen die een negatieve attitude hebben ten aanzien van de ondernemingen en in mindere mate bij mensen met een positieve attitude. Dit kan ervoor zorgen dat ATB een verklaring bieden voor ‘dubbele standaarden’.
7
Hypothese 6: Hoe negatiever een consument staat ten aanzien van een onderneming, hoe groter het gebruik van ‘dubbele standaarden’.
Hoe negatiever de consument staat ten aanzien van ondernemingen, zou ook kunnen leiden tot een grotere toepassing van ‘neutralisatietechnieken’ bij onethisch gedrag van een bedrijf. Consumenten gaan bijvoorbeeld meer ‘neutraliseren’ omdat bedrijven het meer zouden verdienen.
Hypothese 7: Een positieve houding over ondernemingen zorgt voor een lager gebruik van ‘neutralisatietechnieken dan bij een negatieve houding.
Naast ATB gaan we ook Business Ethics Index (BEI) opnemen als een mogelijke verklaring van deze studie. De gemeten ‘consumer sentiment’ gaat in dit geval meer specifiek over de gevoelens van consumenten betreffende het ethische gedrag van ondernemingen. Positieve gevoelens kunnen ervoor zorgen dat mensen ondernemingen als ethischer beschouwen waardoor er geen significante ‘dubbele standaarden’ meer zullen optreden.
Hypothese 8: ‘Dubbele standaarden’ treden op bij negatieve gevoelens van de consument over ondernemingen maar niet bij positieve gevoelens over de ondernemingen.
Neutralisatietechnieken
Onethisch gedrag wordt niet alleen gesteld door criminelen of delinquenten, maar tevens door gewone burgers (Netler, 1989). Zo blijkt dat een vijfde van de Belgen in het zwart werkt (30 mei 2006, België is topper in het zwart werken, Altermedia Info). Eén op de zes betrapte verkeersovertreders (486.299 personen) betaalt zijn verkeersboete niet en maar liefst 207.613 reizigers werden in 2006 betrapt op zwartrijden (15 januari 2009, Een op de zes betaalt verkeersboete niet, De Morgen; 5 juli 2007, Recordaantal zwartrijders betrapt op trein, De Standaard) . Daarnaast hebben een kwart van de Belgische pc’s illegale software (12 mei 2009 Kwart Belgische pc’s heeft illegale software, De Standaard). Deze mensen kennen en volgen de regels en normen die in hun omgeving van belang zijn. Wij dienen ons dan ook de vraag te stellen waarom mensen de normen van hun maatschappij schenden, terwijl ze in diezelfde normen geloven en ze aanvaarden? Het gebruik van ‘Techniques of Neutralization’ (neutralisatietechnieken) is dan ook een interessant perspectief van waaruit deze kwestie kan benaderd worden.
8
Wanneer mensen onethisch gedrag stellen dat ingaat tegen hun normen en waarden, kan er een cognitieve dissonantie ontstaan (Oshikawa, 1968). Hierbij ervaren mensen een onaangename spanning tussen hun gedrag en de normen die ze hanteren. Men wenst dan ook de spanning te verlagen. Om aan de onaangename gevoelens te ontsnappen, die gepaard gaan met onethisch gedrag, kunnen consumenten proberen hun gedrag goed te praten. Hiervoor kan de consument gebruik maken van ‘neutralisatietechnieken’. Stel dat een consument bij het winkelen bijvoorbeeld teveel wisselgeld van de kassierster ontvangt. De consument merkt dit en reageert er vervolgens niet op. Om zichzelf goed te praten, gebruikt men neutralisatietechnieken zoals: “ De kassierster had maar beter moeten opletten” of “ Zo’n grote keten voelt dit toch niet in zijn portemonnee”. ‘Neutralisatietechnieken’ is een term die ontwikkeld werd door Sykes & Matza (1957). Deze term werd binnen de sociologie voor het eerst gebruikt binnen het onderzoek naar delinquent gedrag. Hier was algemeen geweten dat sociaal gedrag (inclusief delinquent gedrag) geleerd wordt aan de hand van sociale interacties. Er was echter nog niet geweten wat dan juist geleerd werd. Voorgaand onderzoek wou aantonen dat delinquent gedrag het gevolg is van een subcultuur waar de normen en waarden tegengesteld zijn aan de gerespecteerde waarden van de maatschappij. Dergelijk onderzoek om dit centrale idee te bevestigen, vertoonde echter duidelijke tekortkomingen. Sykes & Matza (1957) toonden vervolgens aan dat niet alle delinquenten een set van deviante waarden en normen hanteert die ze als moreel rechtvaardig bestempelen. In dat geval zou niemand van de delinquenten namelijk een schuldgevoel of schaamte ervaren. Een groot deel van de delinquenten ervaart wel een gevoel van schuld en schaamte. Veel van de jonge criminelen toonden ook bewondering en respect voor mensen die wel trouw zijn aan de wet. Tot slot is het twijfelachtig dat jonge delinquenten volledig immuun zijn voor de conforme normen en waarden die in de maatschappij gebruikt worden. Sykes & Matza (1957) stellen dat jeugddelinquentie minstens voor een deel verbonden is aan de dominante sociale normen en waarden van de maatschappij. Mensen begaan overtredingen ondanks hun geloof in waarden en normen, doordat de toepassing van de normen beperkt wordt. Zo is het vermoorden van een mens ontoelaatbaar, maar wordt het wel aanvaard wanneer iemand uit wettige zelfbescherming een persoon doodt. Op die manier gaan delinquenten proberen om hun onethisch gedrag te neutraliseren door hun daden te rechtvaardigen. Door hun onethisch gedrag te rechtvaardigen beschermt men zijn/haar zelfbeeld. De normen moeten dus niet vervangen worden, maar worden gerechtvaardigd naargelang de uitzonderlijke omstandigheden (Grove, Vitell and Strutton, 1989; Vitell and Grove, 1987). De ‘neutralisatietechnieken’ werden later ook toegepast in het consumer ethics - & marketingveld (Strutton,Vitell & Pelton, 1994; Vitell & Grove, 1987). De technieken bieden
9
een kader voor het neutraliseren van schuldgevoelens bij het stellen van gedrag met een sociaal aangeleerde, maar publiek ongesproken, set van motieven. Het gebruik van de neutralisatietechnieken kan gebeuren aan de hand van een pre- of post- beslissing. Enerzijds kunnen personen hun gedrag eerst goedspreken en nadien het onethische gedrag stellen (pre-beslissing). De pre-beslissing maakt het dus mogelijk om met minder moeite het onethische gedrag te stellen. Anderzijds kunnen mensen eerst het onethische gedrag stellen en vervolgens hun gevoel ‘neutraliseren’ aan de hand van een ‘neutralisatietechniek’ (post-beslissing)(Strutton, Vitell & Pelton, 1994).
Sykes & Matza (1957) stellen vijf technieken voor die het hanteren van onethisch gedrag rechtvaardigen of verzachten. Een eerste techniek die mensen kunnen gebruiken om hun gedrag te ‘neutraliseren’ bestaat erin om hun verantwoordelijkheid over het gedrag te ontkennen (‘Denial Of Responsibility’). De acties van de handelende persoon wordt hier toegewezen aan krachten buiten het individu om, buiten zijn/haar verantwoordelijkheid. De handelende persoon beweert dat er geen andere mogelijkheid was dan het gedrag te stellen en dat hij/zij eerder een slachtoffer is van wat er gebeurt in zijn/haar omgeving. Bv. “Het is niet mijn fout, ik had geen andere keuze. (Vitell & Grove, 1987) Ontkenning van schade (‘Denial of Injury’) is een tweede techniek die de handelende persoon kan toepassen. Hierbij is de mate van schade of kwaad aanrichten aan een ander van groter belang dan de illegaliteit van zijn/haar daden. De persoon ondervindt dan ook moeite om schade te erkennen bij de partij waartegen gehandeld is. Volgens de persoon ondervindt niemand enige hinder. Bv. “Het is helemaal niet erg, want niemand had er last van.” Bij de derde neutralisatietechniek gaan mensen het bestaan van een slachtoffer ontkennen (‘Denial of Victim’). De persoon beweert dat de geleden schade door de tegenpartij terecht is. De ander verdient het om kwaad aangedaan te worden. Bv. “Het is hun fout, als zij eerlijk waren geweest, zou ik het niet gedaan hebben.” De vierde techniek die mogelijks kan toegepast worden, veroordeelt de beoordelers (‘Condemning The Condemners’). Hier gaat men de beoordelers veroordelen doordat ze op een gelijkaardige manier onethisch handelen. Door anderen aan te vallen, wordt hun eigen gedrag minder in de verf gezet en beschermen ze hun zelfbeeld. Bv. “Zij moeten mij niet veroordelen, nadat zij mij zo hebben bedrogen.” Tot slot bestaat de vijfde techniek erin beroep te doen op het handelen voor belangrijkere waarden dan de wet (‘Appeal To Higher Loyalties’). De persoon twijfelt tussen correct handelen voor de wet of handelen voor de kleinere sociale groep, waartoe hij/zij behoort. Onder speciale omstandigheden voelt de persoon een grotere getrouwheid naar de sociale subgroep dan naar de algemene normen en waarden van de maatschappij.
10
Bv. “Wat ik deed, lijkt fout, maar ik deed het voor mijn gezin.”
‘Neutralisatietechnieken’ bestuderen, is een belangrijke onderzoeksstroom gebleken. Er blijkt echter dat er nog niet veel geweten is over deze technieken. Steenhaut (2006) stelt dan ook voor dat verder onderzoek naar het fenomeen van ‘neutralisatietechnieken’ nodig is om aan te tonen welke consumenten meer geneigd zijn om ‘neutralisatietechnieken’ te gebruiken? Vermoedelijk kan ‘Need for closure’ hiervoor dienen als een interessante invalshoek.
Nood aan afsluiting
‘Need for closure’ (‘Nood aan aflsuiting’) is een construct dat bijna 20 jaar bestaat. Binnen de termen van onderzoek beschouwt men het bestaan van dit construct daarentegen als relatief nieuw. Daarnaast is het meeste onderzoek gevoerd binnen de psychologie (o.a. De Dreu, Koole & Oldersma, 1999; Shah, Kruglanski & Thompson, 1998; Tetlock, 1998). Dit onderzoek kreeg slechts een beperkte aandacht binnen consumenten- en marketingonderzoek (Houghton & Grewal, 2000; Kardes, 1996). ‘Nood aan afsluiting’ werd geïntroduceerd door Kruglanski (1990). ‘Nood aan afsluiting’ weerspiegelt het verlangen van een individu naar een duidelijke, zekere en ondubbelzinnige kennis, tegenover een ongewenste ambiguïteit. (Kruglanski, 1990, Webster & Kruglanski, 1994; Webster, Richter & Kruglanski , 1996; Kruglanski & Webster, 1996). Een ‘nood aan afsluiting’ kan variëren naargelang de situatie, maar er bestaat ook een ‘nood aan afsluiting’ die deel uitmaakt van iemands persoonlijkheid. In dit onderzoek gaan we gebruik maken van ‘nood aan afsluiting’ als persoonlijkheidsvariabele. ‘Nood aan afsluiting’ kan gezien worden als een continuüm. Aan de ene pool van het continuüm is er een sterk verlangen om afsluiting te bekomen, aan de andere pool is er daarentegen een sterk verlangen om afsluiting te vermijden. Mensen met een lage ‘nood aan afsluiting’ zijn voor rede vatbaar, daarentegen gaan mensen met een hoge ‘nood aan afsluiting’ eerder zo snel mogelijk een oordeel vormen. Bij een hoge ‘nood aan afsluiting’ staan mensen enkel open voor heldere en duidelijke situaties, in tegenstelling tot mensen met een lage waarde voor ‘nood aan afsluiting’. Deze laatste groep staat open voor allerhande situaties. Mensen met een hoge ‘nood aan afsluiting’ verkiezen een vaste structuur (‘Need for Structure’), meer zekerheid (‘Need for Predictability’), kortzichtigheid (‘Closed- Mindedness’) boven onzekerheden en plotse veranderingen. Zo is er een lage verdraagzaamheid voor ambiguïteit (‘Intolerance of Ambiguïty’). Uitstel van een beslissing wordt door mensen met een hoge ‘nood aan afsluiting’ als irritant en ergerlijk ervaren.
11
In deze studie onderzoeken we of er een verband bestaat tussen het gebruik van ‘neutralisatietechnieken’ en ‘nood aan afsluiting’. Kan men er inderdaad van uitgaan dat mensen met een grotere ‘nood aan structuur’ of met een ‘lage verdraagzaamheid van ambiguïteit’ meer neutralisatietechnieken toepassen? Doordat mensen met een hoge ‘nood aan afsluiting’ persisteren in wat voorheen beslist werd, gaan meer ‘neutralisatietechnieken’ gebruikt worden, waardoor hun gedrag dan bevestigd wordt. De volgende hypothese van deze studie stelt voor dat ‘nood aan afsluiting’ als persoonlijkheidskenmerk een invloed heeft op het gebruik van neutralisatietechnieken. De ethiek van consumenten en ondernemingen speelt zich namelijk vaak af binnen situaties waar een onduidelijke grens heerst tussen wat ethisch is en wat niet. Zo hebben mensen met een hoge mate aan ‘nood aan afsluiting’ moeite met onduidelijke situaties. Onethisch gedrag (bijvoorbeeld een vervallen kortingsbon gebruiken) kan namelijk ambiguïteit teweegbrengen omdat ze weten dat het tegen de regels is. Om met die onduidelijkheid en ‘knagende’ gevoelens te kunnen omgaan, zullen mensen met een hoge ‘nood aan afsluiting’ misschien sneller overgaan tot het gebruiken van neutralisatietechnieken. ‘Afsluiting’ kan op die manier zo snel mogelijk bereikt worden. In dit onderzoek stellen we ons de vraag of mensen met een hoge nood aan afsluiting daadwerkelijk ook meer neutralisatietechnieken toepassen?
Hypothese 9: Respondenten die hoog scoren op de nood aan afsluiting (‘Need For Closure’) hanteren in meerdere mate neutralisatietechnieken dan respondenten die laag scoren op de nood aan afsluiting. METHODE
Studie
De studie bestaat uit een scenariostudie waarbij 291 respondenten (studenten) elk vijf scenario’s lezen. Ieder scenario representeert één van de dimensies van de Consumers’ Ethics Scale (Muncy & Vitell, 1992; Vitell & Muncy, 2005). Deze schaal zorgde voor de ‘echte start’ van het onderzoek naar consumentenethiek (Muncy & Vitell, 1992; Vitell & Muncy, 1992). Muncy & Vitell (1992) hebben ervoor gezorgd dat niet alleen de nadruk wordt gelegd op bedrijfsethiek. Zij willen met hun werk consumentenethiek onderzoeken, aangezien dit voorheen zo goed als onbestaande was. Muncy & Vitell (1992) hebben dan ook een schaal ontwikkeld waarbij gepeild wordt in hoeverre consumenten bepaalde gedragingen (binnen het marktgebeuren) beoordelen, met name de ‘Consumer Ethics Scale’ (CES). In verschillende onderzoeken werd bewezen dat deze schaal betrouwbaar en valide is (Rawwas, 1996; Muncy & Vitell, 1992).
12
Deze schaal bestond oorspronkelijk uit vier factoren/dimensies van ethische consumentengedragingen. Deze vier factoren zorgen voor verschillende reacties van consumenten op verschillende soorten van ethische kwesties. Bij de eerste dimensie gaan mensen op eigen initiatief een illegale activiteit uitvoeren om voordeel te halen uit hun gedrag (‘Het actief voordeel halen uit een illegale activiteit’). In dit geval gaan mensen bijvoorbeeld een winkeldiefstal plegen om op die manier aan een product te geraken. Bij de tweede dimensie profiteren mensen op een passieve manier doordat een ander in de fout gaat (‘Het passief profiteren van een fout gemaakt door een derde ten koste van anderen’). Bijvoorbeeld wanneer een kassierster een product te weinig aanrekent bij een aankoop en je hier niet op reageert. Bij de derde dimensie stellen mensen een misleidende daad (die niet onmiddellijk als illegaal wordt beschouwd), om voordeel te halen uit hun onethisch gedrag (‘Het actief profiteren van een twijfelachtige, misleidende activiteit). Door gebruik te maken van een vervallen kortingsbon bespaart een consument op een twijfelachtige manier geld. Tot slot bestaat de vierde dimensie uit bepaalde acties, die gewoonweg niet gezien worden als een overtreding van normen en waarden. Bij deze actie wordt de schade aan anderen niet gezien door de handelende persoon. Zo percipiëren mensen acties zoals een uur lang kleding passen en niets kopen, als niet schadelijk en ethisch. De ‘Consumer Ethics- schaal is cross-cultureel bruikbaar en heeft een consistente factorstructuur. Overheen verscheidene culturen heen, is het ethische oordeel van de consument gebaseerd op drie aspecten.
Afhankelijk van de actief/passief dimensie wordt het gedrag anders beoordeeld. Mensen die het initiatief nemen (‘actief’) om een illegale of twijfelachtige daad te stellen, worden als onethischer beschouwd dan wanneer iemand ‘per toeval’ en dus ‘passief’ een voordeel verkrijgt. Passief voordeel halen wordt bijgevolg niet als fout aanzien. De illegale/legale dimensie is een tweede aspect die universeel wordt toegepast. Legale daden worden universeel als ethischer beschouwd dan illegale daden. Daarnaast worden de legale ‘twijfelachtige’ daden ook als ethischer beschouwd dan ‘passief’ voordeel halen. De mate van ethisch gedrag lijkt dan eerder gebaseerd te zijn op de illegale/legale dimensie. Tot slot is de mate waarin schade wordt gepercipieerd van belang. Wanneer er geen schade wordt toegewezen aan anderen, beschouwen mensen het gedrag als ‘meer ethisch’. ‘Actief voordeel halen uit een illegale activiteit’ wordt bijgevolg universeel gezien als onethisch en illegaal (Rawwas, 2001; Vitell, 2003).
13
De vier factoren/dimensies werden aangepast en aangevuld met drie factoren/dimensies bij een herziening door Muncy & Vitell (2005). Een eerste bijkomende dimensie bestaat erin om het ‘goede’ te doen. Hier houden consumenten er rekening mee om enkel producten te kopen bij bedrijven die ‘eerlijk’ handelen. ‘Downloaden van auteursrechtelijk materiaal en nagemaakte producten kopen’ is een tweede bijkomende dimensie. Studenten die bijvoorbeeld software kopiëren zonder ervoor te betalen handelen volgens deze dimensie. Een laatste bijkomende dimensie is gericht op recyclering en omgevingsgericht bewustzijn. Zo gaan mensen materiaal kopen uit gerecycleerd materiaal ondanks de extra kost hiervoor. In het onderzoek naar de nieuwe dimensies blijkt dat ‘Recyclering’ en ‘Het goede doen’ relatief universeel niet als fout worden beschouwd (Muncy & Vitell, 2005). Twee dimensies (Recyclering/ omgevingsgericht bewustzijn, Het ‘goede’ doen) werden weggelaten uit deze scenariostudie. Deze laatste twee dimensies worden door de consumenten totaal niet als ‘onethisch’ beschouwd (Muncy & Vitell, 2005). Wanneer iets niet als ‘onethisch’ beschouwd wordt, zal men ook geen drang voelen om ‘neutralisatietechnieken’ te gebruiken. Daar dit onderzoek eerder gericht is naar de verklaring van ‘dubbele standaarden’ en het gebruik van ‘neutralisatietechnieken’ door consumenten bij ‘onethisch’ gedrag, laten we deze twee dimensies vallen. Hierna volgt een opsomming van de gebruikte schaalitems: ‘De waarheid achterhouden bij de onderhandeling voor een nieuw voertuig’ (‘actief voordeel halen uit een twijfelachtige actie’), ‘beschadigde goederen terugbrengen wanneer het de schuld van de consument zelf is’ (‘actief profiteren van onwettige acties’), ‘computersoftware kopiëren zonder hiervoor te betalen’ (‘downloaden van auteursrechtelijk materiaal/kopen van nagemaakte producten’), ‘teveel wisselgeld terugkrijgen en niets zeggen’ (‘passief profiteren van de fout gemaakt door een derde’) en ‘enkele weken onderhandelen en uiteindelijk eventueel niet samenwerken’ (dit item is parallel met: ‘een uur lang kleren passen en niets kopen’ die gelijk staat aan de factor ‘geen schade, geen overtreding’). Deze schaal onderzoekt dus in welke mate consumenten twijfelachtig gedrag als onethisch of ethisch beschouwen. Deze factoren behaalden in het onderzoek van Muncy & Vitell (1992) namelijk een verschillende reactie naargelang het verschil in het type gedrag. In deze vragenlijst werken we met twee versies van de scenario’s. In een eerste versie oordelen de respondenten over het twijfelachtige gedrag dat een consument toont. Bij de tweede versie daarentegen toont een bedrijf exact hetzelfde gedrag. Om in eerste instantie na te gaan of men een ‘dubbele standaard’ hanteert, bevragen we de respondenten naar hun ethische evaluatie van de desbetreffende handeling.
14
De respondenten dienen hier via een zeven-punten Likertschaal van intervalniveau aan te geven in hoeverre ze het gedrag ethisch en/of toelaatbaar vinden. Gaande van ‘volstrekt onethisch/ontoelaatbaar’ (1) tot ‘volstrekt ethisch/toelaatbaar’ (7). Hoe hoger de score, hoe meer ‘ethisch’ en/of ‘toelaatbaar’ het gedrag is. De items die scoren op ‘ethiek’ en de items die scoren op ‘toelaatbaarheid’ behalen samen een goede betrouwbaarheid van
α = 0.81.
Per scenario wordt ook nagegaan in hoeverre de respondenten vinden dat anderen schade hebben opgelopen bij het stellen van het desbetreffende gedrag van de consument of het bedrijf. Hier antwoordt de respondent op een schaal van 0 (helemaal geen schade) tot 100 (volledige schade). Hoe meer schade wordt aangegeven, hoe onethischer men het gedrag beschouwt (Muncy & Vitell, 1992). We vinden dan ook zoals verwacht een negatieve correlatie tussen het totale gemiddelde van schade en het totale gemiddelde van de som van toelaatbaarheid en ethiek. Hoe hoger je op toelaatbaarheid en ethiek scoorde, hoe ethischer en/of meer toelaatbaar iets werd beschouwd. Een negatieve correlatie toont bijgevolg aan dat hoe meer schade er wordt aangegeven door de respondent hoe minder ‘ethisch’ men het gedrag vindt (r= -.45, p< 0.01). De items die scoren op ‘schade’ behalen een goede betrouwbaarheid van
α = 0.83.
Na het lezen van de scenario’s wordt elk van de vijf neutralisatietechnieken bevraagd op een zeven-punten Likertschaal van intervalniveau: gaande van helemaal niet akkoord (1) tot helemaal akkoord (7). Een hoge score op deze schaal toont aan dat de respondent meer ‘neutralisatietechnieken’ gebruikt. Voor elk van de vijf ‘neutralisatietechnieken’ gebruiken we een statement, zoals bijvoorbeeld “De consument/het bedrijf valt niets te verwijten… omdat andere consumenten/bedrijven ook het geld zouden houden (het gebruikte voorbeeld is een item van ‘Condemning The Condemners’). We stellen een goede tot uitstekende betrouwbaarheid vast tussen de verschillende neutralisatietechnieken over alle scenario’s heen (α = 0.89). Wanneer we daarna de interne consistentie van de ‘neutralisatietechnieken’ per scenario bekijken, vinden we voor het scenario ‘computersoftware kopiëren zonder hiervoor te betalen’ een behoorlijke en aanvaardbare betrouwbaarheid van
α =0.76. Het scenario ‘enkele weken onderhandelen en
uiteindelijk eventueel niet samenwerken’ heeft een aanvaardbare betrouwbaarheid van
α = 0.66. Het derde scenario ‘beschadigde goederen terugbrengen wanneer het de schuld van de consument zelf is’ behaalt een goede betrouwbaarheid van
α = 0.82.
Het vierde (‘teveel wisselgeld terugkrijgen en niets zeggen’) en het vijfde scenario (‘de waarheid achterhouden bij de onderhandeling voor een nieuw voertuig’) behalen tot slot een goede interne consistentie van respectievelijk α= 0.84 en α=0.82. Per scenario zien
15
we dus dat de betrouwbaarheid aanvaardbaar tot behoorlijk is. Tot slot hebben we ook voor iedere soort ‘neutralisatietechniek’ gekeken in hoeverre ze betrouwbaar zijn. Hierbij vinden we een onaanvaardbare betrouwbaarheid van
α = 0.49 voor ‘Denial Of Responsibility’ en
α = 0.47 voor ‘Appeal To Higher Loyalties’. ‘Denial Of Victim’ en ‘Denial Of Injury’ daarentegen behalen een twijfelachtige, maar aanvaarbare betrouwbaarheid van respectievelijk
α = 0.69 voor ‘Denial Of Victim’ en α = 0.59 voor ‘Denial Of Injury’.
Tot slot behaalt ‘Condemning The Condemners’ als ‘neutralisatietechniek’ een goede betrouwbaarheid van
α = 0.81.
Deze laatste bevindingen kunnen er op wijzen dat de respondenten de items per ‘neutralisatietechniek’ niet als zelfde soort ‘techniek’ inschatten en niet in gelijke mate gebruiken per scenario.
Normaal volgt na de neutralisatie-items nog een ‘moral statement’ (“Eigenlijk, mag hij of zij beschuldigd worden omdat deze handeling onder geen enkele omstandigheid gepast is”). Het ‘moral statement’ wordt in dit onderzoek opgevangen door respondenten die op alle items ‘helemaal niet akkoord’ aanduiden. Bijgevolg laten we dit statement wegvallen. Bovendien is de plaats van dit statement in de vragenlijst niet van zelfsprekend. Wanneer deze stelling vóór de neutralisatietechnieken gesteld zou worden, is er een grote kans op een positief antwoord. Wanneer het statement daarentegen na de neutralisatietechnieken wordt gesteld, is er een kans op sociaal wenselijk antwoorden en zou men voorgaande keuzes misschien willen veranderen.
Een volgende stap van de vragenlijst bevraagt per scenario hoeveel ervaring de respondent heeft met dergelijke handelingen. Deze controlevariabele wordt gemeten op een vijf-punten Likertschaal, gaande van: neen, nog nooit (1) tot ja, telkens als ik er de kans toe krijg/ja, telkens als men er de kans toe krijgt (5). De variabele kan een indicatie geven over een verband tussen ervaringen met onethisch handelen en het gebruik van ‘neutralisatietechnieken’. Mensen die onethisch gedrag reeds meermaals gesteld hebben, hebben meer kans gehad om neutralisatietechnieken te internaliseren. Er wordt een positieve en significante correlatie gevonden tussen het gebruik van ‘neutralisatietechnieken’ (over alle scenario’s heen) en ‘ervaring’ van r= 0.36 (p<0.01). Hoe meer ervaring men heeft met het gedrag, hoe meer men ‘neutralisatietechnieken’ gebruikt.
Om de ‘nood aan afsluiting’ te meten, ontwikkelden Webster en Kruglanski (1994) een ‘Need for Closure Scale’ om de individuele verschillen tussen mensen te meten. De schaal werd deels opgesteld door aspecten over te nemen van bestaande vragenlijsten, meerbepaald de ‘Personal Need for Structure Scale’ en de ‘Personal Fear of Invalidity’.
16
De ‘Need for Closure Scale’ heeft een hoge predictieve validiteit voor verschillende sociale situaties (bv. Consumentengedrag) en blijft een populair middel bij onderzoek in de sociale psychologie. De schaal zelf bestaat uit twee factoren met in totaal vijf facetten. De eerste factor van de schaal is ‘Need for simple structure’. Deze factor bevat subonderdelen die de voorkeur weergeven voor ‘order’ (nood aan orde), de voorkeur voor ‘predictability’ (nood aan voorspelbaarheid), ‘discomfort with ambiguity’ (ongemak met ambiguïteit) en ‘closed-mindedness’ (kortzichtigheid). De ‘nood aan orde’ bevat voorbeelden zoals: “Ik vind dat duidelijke regels en regelmaat op het werk van essentieel belang zijn om succes te hebben”. “Ik heb graag vrienden die onvoorspelbaar zijn” is een item die we gaan toeschrijven aan de ‘nood aan voorspelbaarheid’. ‘Need for simple structure’ omvat als derde subcategorie een ongemak met ambiguïteit. Bijvoorbeeld “Als ik in verwarring ben over een belangrijk punt, ben ik erg van streek”. De laatste subcategorie van de eerste factor meet de ‘kortzichtigheid’ van de respondenten met items zoals: “Zelfs als ik iets besloten heb, wil ik altijd nog graag een andere mening in overweging nemen”. ‘Decisiveness’ (vastberadenheid) bleek negatief gecorreleerd te zijn met de andere vier facetten van de schaal (Kossowska, Van Hiel, Chun, & Kruglanski, 2001). Daarom heeft men een tweede factor geïntroduceerd die items bevat die laden op de ‘vastberadenheid’. Een voorbeeld hiervan is: “ Ik ben geneigd te worstelen met de meeste beslissingen” (origineel) en “Ik voel me bijna altijd gehaast om tot een beslissing te komen ook al is daar eigenlijk geen reden voor” (revisie).
De schaal bestond oorspronkelijk uit 42 items. Bij de Nederlandstalige ‘Need for Closure Scale’ kon de vijf-factoren structuur niet volledig vervangen worden ondanks de hoge betrouwbaarheid van de oorspronkelijke schaal (Roets, Van Hiel & Cornelis, 2006). In een herziene Nederlandstalige versie van de ‘Need for Closure Scale’ worden de zeven items van het oorspronkelijke ‘decisiveness’-facet verwijderd en vervangen door zes aangepaste items (Roets & Van Hiel, 2007). De ‘Need for Closure Scale Revised’ bevat 41 items. Er treedt een verbetering op van de uni-dimensionalteit van de ‘Need for Closure Scale’ door een stijging in de inter-itemhomogeniteit en de betrouwbaarheid van de nieuwe items. De vernieuwde items laden dus niet specifiek meer op een aparte dimensie, maar dragen bij tot een integrale ‘Need for Closure Scale’ (Roets & Van Hiel 2007). Deze herziene versie bleek betrouwbaar en valide te zijn in een Vlaamse context (Roets & Van Hiel,2007). ‘Nood aan afsluiting’ kan optreden als persoonlijkheidsvariabele of als situationele variabele. In dit onderzoek proberen we ons te beperken tot ‘nood aan afsluiting’ als persoonlijkheidsvariabele. Om de invloed van situationele omstandigheden te verkleinen hebben we enkele aspecten aangepast in onze vragenlijst. Zo blijkt dat mensen een hogere ‘nood aan afsluiting’ kunnen krijgen door de eentonigheid van een cognitieve taak (Kruglanski & Webster, 1996). We hebben geprobeerd om de eentonigheid van deze
17
vragenlijst te breken, door vrij neutrale vragen te stellen tussen de scenario’s door. Daarnaast werden de ‘neutralisatietechnieken’ per scenario in een verschillende volgorde aangeboden. Tot slot hebben we ook iedere beginzin voor het gebruik van ‘neutralisatietechnieken’ per scenario gewijzigd. Op deze manier kunnen we de invloed van eentonigheid beperken. Daarnaast toonden Kruglanski & Mayseless (1990) aan dat motivationele aspecten ook een invloed kunnen hebben op het verkleinen van een situationele ‘nood van afsluiting’, bijvoorbeeld belonen van accurate antwoorden. Deze invloed probeerden we te verkleinen door de respondenten een kans te laten maken om een mooie prijs te winnen, nadat ze de vragenlijst ingevuld hadden en de wedstrijdvraag goed konden beantwoorden. De wedstrijdvraag bestaat uit een kennisvraag gemeten op een vier-puntenschaal van nominaal niveau. Daarnaast werd een schiftingsvraag gesteld, waarbij de respondent met behulp van een getal aangeeft hoeveel respondenten in totaal de vragenlijst zouden invullen.
De vragenlijst over de ‘nood aan afsluiting’ wordt gescoord op een zeven-punten Likertschaal op intervalniveau. De respondenten kunnen de 41 items quoteren van ‘helemaal niet akkoord’ (1) tot ‘helemaal akkoord’ (7). De interne consistentie over alle items heen is uitstekend met een
α = 0.90. Dit zorgt ervoor dat de vragenlijst een
uitstekende betrouwbaarheid heeft. Daarnaast hebben we de betrouwbaarheid ook gecontroleerd per deelconstruct. Zo vinden we een betrouwbaarheid van ‘nood aan orde’,
α = 0.84 voor
α = 0.83 voor ‘nood aan voorspelbaarheid’, α= 0.67 voor ‘ambiguïteit’,
α = 0.62 voor ‘kortzichtigheid’ en α = 0.76 voor ‘vastberadenheid’. De deelconstructen ‘nood aan orde’, ‘nood aan voorspelbaarheid’ en ‘vastberadenheid’ behalen elk op zich ook een aanvaardbare tot goede betrouwbaarheid. De deelconstructen ‘ambiguïteit’ en ‘kortzichtigheid’ hebben elk een twijfelachtige betrouwbaarheid. Opvallend voor ‘nood aan afsluiting’ is de significant negatieve correlatie met ‘leeftijd’. Hierbij werd een correlatie gevonden van r= -1.56 (p<0.01). Hoe ouder de persoon, hoe lager de ‘nood aan afsluiting’. We dienen hier echter wel rekening mee te houden dat de leeftijdscategorie beperkt is en geen gelijke spreiding kent! Het kan wel nuttig zijn dit te onderzoeken naar toekomstig onderzoek.
De ATB-vragenlijst bestaat uit een schaal met zes items (Richins, 1983). Deze vragenlijst meet de houding door consumenten naar ondernemingen toe. De ATB-vragenlijst wordt gemeten op een zeven-punten Likertschaal van helemaal niet akkoord (1) tot helemaal akkoord (7). De stellingen van de ATB-schaal hebben echter een twijfelachtige, maar aanvaardbare betrouwbaarheid van
α = 0.60.
18
De Business Ethics Index (BEI) werd ook bevraagd en is een doorlopende en systematische index die de gevoelens meet van consumenten ten aanzien van de ethische praktijken van ondernemingen. De Business Ethics Index (BEI) werd ontwikkeld door Tsalikis & Seaton (2006). Deze maatstaf is een synthese van twee belangrijke indices, namelijk de ‘University of Michigan’s ICS’ en de ‘Conference Board Consumer Confidence Index’. De BEI omvat vier verschillende metingen van twee dimensies: ‘personal/vicarious’ (persoonlijk/de plaats innemen van een ander) en ‘past/future’ (verleden/toekomst). Bij de eerste dimensie worden twee vragen gesteld waarbij de respondenten de eigen ervaringen met ondernemingen evalueren en twee vragen waarbij respondenten ondernemingen moeten beoordelen aan de hand van wat ze van anderen of de media gehoord hebben. Bij de tweede dimensie worden twee vragen gesteld die peilen naar de ervaringen uit het verleden en twee vragen die peilen naar de verwachtingen van de toekomst. De twee vragen van de ene dimensie worden samengesmolten met de twee vragen van de andere dimensie. Zo bekomen we vier vragen waarbij gepeild wordt naar persoonlijke ervaringen met ondernemingen in het heden en de te verwachten ervaringen in de toekomst. Daarnaast bevragen we ook de ervaringen van anderen in het verleden en de te verwachten ervaringen in de toekomst. Het wordt gemeten op een semantische differentiële schaal van zeer onethisch tot zeer ethisch. Deze maatstaf werd eerst ontwikkeld in de Verenigde Staten, Amerika en is later ook onderzocht in andere landen en werelddelen zoals ondermeer Europa. (Tsalikis & Seaton, 2007) Op de Business Ethics Index (Tsalikis & Seaton, 2004) dienden respondenten te antwoorden op vier stellingen aan de hand van een zeven-punten Likertschaal van intervalniveau. Deze schaal gaat van zeer onethisch/veel onethischer (1) tot zeer ethisch/veel ethischer (7). De BEI vertoont in deze studie een aanvaardbare betrouwbaarheid van
α = 0.71 overheen de verschillende vragen.
Aan elk van de respondenten hebben we tot slot nog enkele socio- & demografische gegevens gesteld. Eerst en vooral werden geslacht en leeftijd bevraagd. Bovendien, hebben we de studierichting en het studiejaar nagegaan om een beter inzicht te krijgen over de respondenten die hebben deelgenomen.
Tot slot hebben we ter controle nagegaan of de respondent wel degelijk een student was. Op deze manier konden we een eerste groep mogelijke outliers (niet-studenten) opsporen en weglaten uit het onderzoek.
19
Steekproef
De respondenten voor het onderzoek bestonden uit universiteitsstudenten waarvan 43,6 % (N=127) mannen en 56,4% (N=164) vrouwen. De studenten hadden een gemiddelde leeftijd van 21.27 jaar (SD= 2.80, range 18 - 35). De anonieme en zelfregistrerende online vragenlijst werd opgesteld met behulp van 2ask. De vragenlijst is terug te vinden in Bijlage 1.1. Design Het onderzoek bestaat uit een between-subjects opzet. Een between-subjects opzet wil zeggen dat we de respondenten ad random toewijzen in 2 groepen. De ene groep oordeelt over onethisch consumentengedrag, de andere groep oordeelt over hetzelfde onethische gedrag maar dan gesteld door een bedrijf. Binnen de 2 groepen dienen we te streven naar een gelijke verdeling van geslacht, leeftijd, studierichting en andere demografische kenmerken. Door enkele demografische gegevens zo constant mogelijk te houden, wordt de invloed op de onethische percepties beperkt. De homogeniteit van deze twee groepen kan ook bijdragen tot een betere interne validiteit. Door gebruik te maken van een between-groups verdeling en anonieme gegevensverwerking, vermijden we dat respondenten ‘double standards’ niet durven toe te geven (DePaulo, 1987). Ongeveer de helft van de respondenten heeft de vragenlijst beantwoord omtrent onethisch gedrag van een bedrijf (N=141; 48.5%), de andere helft heeft het scenario beantwoord over het onethisch gedrag van een consument (N=150; 51.5%). De respondenten moeten de scenario’s lezen en vervolgens de volledige vragenlijst invullen. Het gebruik van scenario’s is aanbevolen bij het onderzoek naar onethisch consumentengedrag. Dankzij scenario’s kunnen we meer achtergrondsinformatie en details verschaffen over twijfelachtige ethische kwesties (Fritzsche & Becker, 1982). Hierdoor verbetert de kwaliteit van de data. De opinievragen die volgen op een beschrijving van een concrete situatie, zorgen voor meer betrouwbare en valide metingen in vergelijking met meer traditionele opinievragen. (Alexander & Becker, 1978). Tussen de scenario’s bieden we ook vrij neutrale vragen aan. Deze vraag is er ook om het invullen van de vragenlijst minder belastend te maken. Het zijn dus allemaal vragen die iets met winkelen te maken hebben, maar waarvan we veronderstellen dat ze de antwoorden van de volgende scenario’s niet kunnen beïnvloeden. Data-analyse Om het bestaan van ‘dubbele standaarden’ bij ethisch oordelen te verifiëren gaan we de eerste hypothese nagaan aan de hand van een between-subjects onderzoek.
20
‘Invalshoek’ wordt hier gebruikt als de between-subject factor om de groep van het consument-scenario te vergelijken met het bedrijf-scenario. Als afhankelijke variabele gaan we zowel de gemiddelde score van ‘ethisch en toelaatbaar gedrag’ gebruiken als de afzonderlijke scores op ‘ethiek’ en ‘toelaatbaarheid’ over alle items heen en per scenario. Via een univariate variantie-analyse gaan we geslachtsverschillen bij ‘dubbele standaarden’ nagaan (hypothese 2). Om de derde hypothese (‘meer schade als het gedrag gesteld is door een bedrijf dan door een consument’) te staven, gaan we eerst een t-test uitvoeren. Nadat hier een eventueel significant verschil is op te merken, gaan we via een univariate variantie-analyse op zoek of schade een verklaring kan zijn voor het gebruik van ‘dubbele standaarden’. Bij de vierde hypothese (significante verschillen in het gebruik van ‘neutralisatietechnieken’ bij ‘dubbele standaarden’) gaan we op een gelijkaardige manier tewerk als bij de derde hypothese. Significante verschillen gaan we testen aan de hand van t-testen. Als afhankelijke variabele gaan we zowel ‘neutralisatietechnieken overheen alle scenario’s’, ‘neutralisatietechnieken per scenario’ en ‘neutralisatietechnieken per soort techniek’ gaan gebruiken. Tot slot gaan we via een univariate variantie-analyse een mogelijks verband na tussen ‘neutralisatietechnieken’ en ‘dubbele standaarden’. Bij de vijfde hypothese gebruiken we een univariate variantie-analyse om na te gaan als er significante geslachtsverschillen bestaan bij het gebruik van ‘neutralisatietechnieken’ bij ‘dubbele standaarden’. Via een univariate variantie-analyse gaan we de zesde en de achtste hypothese testen, namelijk dat er een verschil bestaat in het gebruik van ‘dubbele standaarden’ naargelang een verschillende attitude over ondernemingen (zesde hypothese) en naargelang een verschillend gevoel over ondernemingen (achtste hypothese). Om vervolgens een verband na te gaan tussen de attitude die mensen hebben over ondernemingen en het gebruik van ‘neutralisatietechnieken’ testen we de zevende hypothese met een univariate variantie-analyse. Tot slot gaan we de negende hypothese testen. Via een lineaire regressie gaan we een verband proberen aantonen tussen de ‘nood aan afsluiting’ en het gebruik van ‘neutralisatietechnieken’. De negende hypothese probeert aan te tonen dat ‘neutralisatietechnieken overheen alle scenario’s’, ‘neutralisatietechnieken per scenario’ en ‘neutralisatietechnieken per soort techniek’ verklaard kunnen worden aan de hand van de ‘nood aan afsluiting’ (verklarende variabele) die mensen hebben.
21
RESULTATEN Bij de eerste hypothese (het bestaan van ‘dubbele standaarden’ aantonen) maken we gebruik van een between-subject onderzoek met ‘ethiek en toelaatbaarheid’ als afhankelijke variabele en ‘invalshoek’ als between-subjects factor. Hiervoor maken we gebruik van een totaal gemiddelde van de scores over alle scenario’s heen op de vraag omtrent ‘ethiek’ en de vraag omtrent ‘toelaatbaarheid’ (‘ethiek en toelaatbaarheid’). Daarnaast gaan we dit ook apart nagaan voor de vraag op ‘ethiek’ en de vraag naar ‘toelaatbaarheid’. Tot slot worden de analyses ook nagegaan per afzonderlijk scenario (afzonderlijke CES-dimensie). Uit de analyse van ‘ethisch en toelaatbaar gedrag’ overheen alle scenario’s valt op te merken dat er een significant verschil bestaat tussen respondenten die de vragenlijst hebben ingevuld vanuit consumenten-invalshoek in tegenstelling tot bedrijfs-invalshoek (t=7.25, p <0.01). Wanneer we verder kijken naar het gemiddelde van beide invalshoeken, vinden we een hoger gemiddelde score voor consumenten (M=3.82, SD=0.78) dan voor bedrijven (M=3.19, SD=0.69). We kunnen dus een significant verschil opmerken tussen beide groepen, waarbij de respondenten uit het consumenten-scenario hogere scores geven op ‘ethisch’ en ‘toelaatbaar’ gedrag. Hier worden dan ook ‘dubbele standaarden’ gebruikt. Specifiek voor de vraag ‘ethisch’ gedrag vinden we evenzeer significante verschillen met een hoger gemiddelde bij het consument- scenario dan bij het bedrijf-scenario (t= 7.13, p<0.01; M-consument=3.84, SD-consument=0.80; M-bedrijf=3.21, SD-bedrijf=0.71). Het gedrag van een consument is ‘ethischer’ dan dat van een bedrijf. Dit resultaat wordt tevens ook bevestigd bij de bevraging naar de ‘toelaatbaarheid’ van het gedrag (t=6.90, p<0.01). Het gedrag van een consument is meer ‘toelaatbaar’ dan het gedrag van een bedrijf. Tot slot kijken we naar eventuele significante verschillen per scenario (per ‘ethische’ dimensie). Hier vinden we voor vier van de vijf dimensies een significant verschil. ‘Computersoftware kopiëren zonder hiervoor te betalen’ (‘downloaden van auteursrechtelijk materiaal/kopen van nagemaakte producten’) vertoont een significant verschil voor zowel de vraag op ‘ethiek’ (t=3.06, p<0.01) als op ‘toelaatbaarheid’ (t=4.36, p<0.01). De dimensie ‘geen schade, geen overtreding’ (‘enkele weken onderhandelen en uiteindelijk eventueel niet samenwerken’) vertoont evenzeer een significant verschil op de vraag omtrent ‘ethisch gedrag’ (t=2.47, p<0.05), maar niet op ‘toelaatbaarheid’ (t=0.95,p>0.05). Dit kan te wijten zijn aan het feit dat deze dimensie het minst als ‘onethisch’ wordt aanzien en dan ook voor zowel bedrijven en consumenten evenzeer ‘toelaatbaar’ is. ‘Teveel wisselgeld terugkrijgen en niets zeggen’ (‘passief profiteren van de fout gemaakt door een derde’) is een derde dimensie van de CES en deze dimensie vertoont voor zowel ‘ethiek’ (t=10.87, p<0.01) als ‘toelaatbaarheid’ (t=10.25, p<0.01) een significant verschil.
22
De dimensie ‘actief voordeel halen uit een twijfelachtige actie’ (‘de waarheid achterhouden bij de onderhandeling voor een nieuw voertuig’) vertoont daarnaast net als de vorige dimensies een significant verschil. Er is zowel een significant verschil bij ‘ethiek’ (t=5.70, p<0.01) op te merken, als bij de vraag op ‘toelaatbaarheid’ (t=5.67, p<0.01). Bij deze vier dimensies werden telkens een hoger gemiddelde gevonden op beide vragen in het consument-scenario dan in het bedrijf-scenario. Er worden bijgevolg ‘dubbele standaarden’ gehanteerd. Tot slot blijkt dat het scenario ‘beschadigde goederen terugbrengen wanneer het de schuld van de consument zelf is’ (‘actief profiteren van onwettige acties’) geen significante verschillen vertoont tussen het consument- en het bedrijf-scenario. Noch voor ‘ethiek’ (t= - 1.22, p>0.05), noch voor ‘toelaatbaarheid’ (t= - 0.04, p>0.05) werd een significant verschil gevonden. Dit kan eventueel te verklaren zijn doordat deze dimensie als universeel onethisch wordt beschouwd. Wie het gedrag ook zou mogen stellen (consument of bedrijf), het wordt als ‘onethisch’ beschouwd. Hierdoor gaat men dus niet significant milder zijn voor consumenten dan voor bedrijven. Hypothese 1 kan over het algemeen bevestigd worden. Met andere woorden, er wordt een ‘dubbele standaard’ gehanteerd bij het oordeel over ‘onethisch’ gedrag, waarbij men milder is voor een consument dan voor een bedrijf. Men dient er wel rekening mee te houden dat deze hypothese niet opgaat wanneer het gedrag behoort tot de dimensie ‘actief profiteren van onwettige acties’.
De tweede hypothese test de mogelijke geslachtsverschillen bij het gebruik van ‘dubbele standaarden’. Hiervoor gebruiken we een univariate variantie-analyse met de score op de items ‘ethisch en toelaatbaar’ als afhankelijke variabele. ‘Invalshoek’ (consument versus bedrijf) en ‘geslacht’ (man versus vrouw) gebruiken we hier al between-subject factors. Uit de ‘test of between-subjects effects’ vinden we noch een hoofdeffect van geslacht terug (F=2.71, p>0.05), noch een interactie-effect van geslacht met invalshoek (F=2.80; p>0.05). Wanneer we specifiek geslachtsverschillen in ‘dubbele standaarden’ zoeken aan de hand van enkel de scores op ‘ethiek’ overheen alle dimensies vinden we een significant geslachtsverschil (F=3.79, p<0.05). Dit wil zeggen dat er in dit geval wel een geslachtsverschil bestaat tussen mannen en vrouwen overheen alle scenario’s op het oordelen van ‘onethisch’ gedrag van een consument in vergelijking met een bedrijf (Fig. I). Mannen gaan grotere verschillen vertonen in ‘dubbele standaarden’ dan vrouwen. Mannen gaan dus ook meer ‘dubbele standaarden’ toepassen. Dit interactie-effect (en bijgevolg geslachtsverschil) werd niet teruggevonden wanneer we ‘toelaatbaarheid’ als afhankelijke variabele gebruiken (F=1.54, p>0.05). Mannen en vrouwen verschillen dus niet in ‘dubbele standaarden’ die gemeten worden via de mate van ‘toelaatbaarheid’.
23
Fig.I Interactie-effect tussen geslacht en invalshoek bij ‘dubbele standaarden’ (gemeten via ‘ethiek over alle scenario’s heen’)
Wanneer we de scores op de aparte dimensies gaan onderzoeken, vinden we dat er bij vier van de vijf dimensies geen significante verschillen optreden (noch op de vraag omtrent ‘ethiek’, noch op de vraag omtrent ‘toelaatbaarheid’). Deze resultaten op de vier dimensies (‘onbetaald downloaden van auteursrechtelijk materiaal/kopen van nagemaakte producten’; ‘geen schade, geen overtreding’; ‘actief profiteren van onwettige acties’ en ‘passief profiteren van een fout gemaakt door een derde’) stellen dat er geen geslachtsverschillen optreden bij ‘dubbele standaarden’ (noch gemeten door ‘ethiek’, noch gemeten door ‘toelaatbaarheid’). Een vijfde dimensie, ‘actief voordeel halen uit een twijfelachtige actie’, vertoonde als enige een interactie-effect met een significant verschil tussen ‘geslacht’ en ‘invalshoek’ bij het gebruik van ‘dubbele standaarden’ (gemeten via ‘ethiek’) (F=4.22, p<0.05), (Fig. II). Dit interactie-effect werd wel niet teruggevonden wanneer ‘dubbele standaarden’ gemeten werden aan de hand van ‘toelaatbaarheid’ (F=0.98, p>0.05). Er bestaat bijgevolg een significant geslachtsverschil bij moderaat ‘onethisch’ gedrag in ‘dubbele standaarden’ (gemeten via ‘ethiek’) waarbij mannen een groter verschil tonen in ‘dubbele standaarden’ dan vrouwen. Over het algemeen toonden deze resultaten gemengde resultaten. De resultaten zijn echter gelijkaardig aan de resultaten binnen het onderzoek van Vermeir & Van Kenhove (2008). De tweede hypothese kan dus bevestigd worden en de resultaten uit voorgaand onderzoek worden gerepliceerd in deze studie. Wanneer ‘dubbele standaarden’ alleen worden gemeten aan de hand van ‘ethiek over alle scenario’s heen’ vinden we een marginaal significant geslachtsverschil. Er bestaan ook ‘dubbele standaarden’ (gemeten via ‘ethiek’) bij ‘actief voordeel halen uit een twijfelachtige actie’. Mannen gaan dus meer ‘dubbele standaarden’ hanteren dan vrouwen.
24
Fig.II Interactie-effect tussen geslacht en invalshoek bij ‘dubbele standaarden’ (gemeten via ‘ethiek bij actief profiteren van een twijfelachtige actie’)
De t-test die we bij de derde hypothese uitvoeren gaat nagaan of er een verschil is in de mate dat schade wordt ingeschat na ‘onethisch’ consumenten- of bedrijfsgedrag. Uit de resultaten gemeten met ‘gemiddelde schade overheen alle scenario’s’ kunnen we opmaken dat er een significant verschil is tussen beide invalshoeken (t= -4.02, p<0.01). Zo vinden we een gemiddelde van M=32.75 (SD=19.21) bij respondenten met het ‘consument-scenario’ als invalshoek en een gemiddelde van M=42.44 (SD=21.85) voor de respondenten met het ‘bedrijf-scenario’ als invalshoek. De aangerichte schade van het onethische gedrag wordt inderdaad veel hoger geschat als het gedrag gesteld is door een bedrijf dan door een consument. Specifiek voor elk van de dimensies merken we op dat er enkel significante verschillen optreden bij moderaat ‘onethisch’ gedrag. Meerbepaald vinden we enkel significante verschillen voor de dimensie ‘de waarheid achterhouden bij de onderhandeling voor een nieuw voertuig’ (‘actief voordeel halen uit een twijfelachtige actie’) (t= - 4.18, p<0.01) en bij de dimensie ‘teveel wisselgeld terugkrijgen en niets zeggen’ (‘passief profiteren van de fout gemaakt door een derde’) (t= -7.95, p<0.01). Hier vinden we opnieuw dat het gemiddelde van ‘schade’ minder groot wordt geschat bij ‘onethisch’ consumentengedrag dan bij ‘onethisch’ gedrag van een bedrijf. De overige dimensies bleken telkens geen significante verschillen te bevatten. Een verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat ‘schade’ bij een sterk ‘onethische’ dimensie (actief profiteren van een illegale activiteit’) sowieso als groot wordt geschat, ongeacht door wie het gedrag gesteld wordt. Daarnaast geldt het omgekeerde voor dimensies die niet als ‘onethisch’ worden beschouwd (‘onbetaald downloaden van auteursrechtelijk materiaal/kopen van nagemaakte producten’; ‘geen schade, geen overtreding’). Bij deze dimensies zal men oordelen dat er totaal geen schade is, ongeacht wie het gedrag stelt. Daarentegen wordt bij moderaat ‘onethisch’ gedrag geschat dat er een grotere schade zal optreden wanneer het gedrag door een bedrijf wordt gesteld.
25
Vervolgens gaan we via een univariate variantie-analyse aantonen dat er een interactie-effect terug te vinden is tussen ‘schade’ en ‘invalshoek’ op het beantwoorden van ‘ethiek_en_toelaatbaarheid overheen alle scenario’s’. Uit de resultaten kunnen we opmaken dat er geen interactie-effect terug te vinden is. ‘Schade’ door onethisch consumentengedrag of onethisch gedrag van een bedrijf zorgt dus niet voor significant verschillende oordelen over ‘ethiek_en_toelaatbaarheid’ (F=0.90, p>0.05). Tevens kunnen we ook geen significante interactie-effecten terugvinden wanneer we enkel ‘ethiek over alle scenario’s heen’ of enkel ‘toelaatbaarheid over alle scenario’s heen’ gebruiken als afhankelijke variabele. Specifiek voor elke dimensie van de CES vinden we geen significante interactieeffecten terug van ‘schade’ met ‘invalshoek’ op het oordeel op ‘ethiek_en_toelaatbaarheid’. Samenvattend kunnen we stellen dat ‘schade’ inderdaad hoger geschat wordt bij ‘onethisch’ gedrag van een bedrijf dan bij ‘onethisch consumentengedrag. ‘Schade’ kan daarentegen niet dienen als verklarende variabele voor ‘dubbele standaarden’. De derde hypothese is bijgevolg niet bewezen.
De vierde hypothese stelt dat er significante verschillen bestaan in het gebruik van ‘neutralisatietechnieken’ bij ‘onethisch’ consumentengedrag en ‘onethisch’ gedrag van een bedrijf. Hiervoor gaan we een t-test gebruiken met invalshoek (consument versus bedrijf) als onafhankelijke variabele. Als afhankelijke variabele gebruiken we eerst het totale gemiddelde van ‘neutralisatietechnieken’ over alle scenario’s heen (NT_totaal). De resultaten tonen aan dat er daadwerkelijk een significant verschil is in het gebruik van ‘neutralisatietechnieken’ naargelang de ‘invalshoek’ (t=7.97, p< 0.01). De respondenten gebruiken meer ‘neutralisatietechnieken’ in het ‘consument-scenario’ dan in het ‘bedrijfscenario’. We vinden namelijk een hoger gemiddelde bij de consument als invalshoek (M=3.61, SD=0.87) dan bij bedrijf als invalshoek (M=2.85, SD=0.76). Er worden meer ‘neutralisatietechnieken’ gehanteerd bij onethisch consumentengedrag dan bij hetzelfde onethische gedrag gesteld door een bedrijf. We gaan deze testen ook herhalen naar het gebruik van ‘neutralisatietechnieken’ per scenario. Bij vier van de vijf scenario’s kunnen we de resultaten bevestigen. Zo is er een significant verschil van ‘neutralisatietechnieken’ in het scenario ‘computersoftware kopiëren zonder hiervoor te betalen’ (‘onbetaald downloaden van auteursrechtelijke computersoftware/kopen van nagemaakte producten’) (t=4.91, p<0.01), ‘enkele weken onderhandelen en uiteindelijk eventueel niet samenwerken’ (‘geen schade, geen overtreding’)(t=2.17, p<0.05), ‘teveel wisselgeld terugkrijgen en niets zeggen’ (passief profiteren van een fout gemaakt door een derde’) (t=11.32, p<0.01) en ‘de waarheid achterhouden bij de onderhandeling voor een nieuw voertuig’ (‘actief profiteren van een twijfelachtige actie’)(t=6.60, p<0.01). Bij het scenario ‘beschadigde goederen terugbrengen wanneer het de schuld van de consument zelf is’ (actief voordeel halen uit een onwettige actie’) vinden we geen significant verschil (t= 0.65,
26
p>0.05). Er is dus geen significant verschil tussen het gebruik van ‘neutralisatietechnieken’ bij onethisch consumentengedrag en hetzelfde onethische gedrag van een bedrijf. Dit gedrag wordt universeel als ‘onethisch’ gezien en hier zal men dus minder ‘neutraliseren’ ongeacht wie het gedrag stelt. Bij de ‘neutralisatietechnieken’ per scenario vinden ook telkens een hoger gemiddelde bij het consument-scenario dan bij het bedrijf-scenario. Dit wil zeggen dat er bij elk soort ‘onethisch’ gedrag (bij elke dimensie, behalve ‘actief voordeel halen uit een onwettige actie’) meer ‘neutralisatietechnieken’ worden toegepast in het consument-scenario in vergelijking met het gebruik van ‘neutralisatietechnieken’ in het bedrijf-scenario. Een gelijkaardig resultaat bekomen we wanneer we de verschillende soorten technieken gaan vergelijken tussen ‘onethisch’ consumentengedrag en ‘onethisch’ gedrag van een bedrijf. Voor elk van de vijf soorten ‘neutralisatietechnieken’ kunnen we significante verschillen terugvinden tussen het consument-scenario en het bedrijf-scenario. Hierna volgt een opsomming van de verschillende ‘neutralisatietechnieken’ met de bijhorende t-waarde en significantie: ‘Denial Of Responsibility’ (t=5.79, p<0.01), ‘Denial Of Injury’ (t=6.82,p<0.01), ‘Denial Of Victim’ (t=6.31,p<0.01), ‘Condemning the Condemners’ (t=5.37,p<0.01) en ‘Appeal to Higher Loyalties’ (t=6.25,p<0.01). Bij elk van de ‘neutralisatietechnieken’ werd een hoger gemiddelde behaald bij het consument-scenario. Dit wil zeggen dat elke soort ‘neutralisatietechniek’ meer gebruikt wordt bij ‘onethisch’ consumentengedrag dan bij ‘onethisch’ gedrag van een bedrijf. Algemeen gesteld kunnen we de vierde hypothese bevestigen. Er wordt slechts een marginaal significant verschil in ‘neutralisatietechnieken’ gevonden per scenario voor ‘beschadigde goederen terugbrengen wanneer het de schuld van de consument zelf is’ (‘actief profiteren van onwettige acties’). Dit verschil kan mogelijks te verklaren zijn doordat ‘actief profiteren van onwettige acties’ universeel als ‘onethisch’ bestempeld worden (Rawwas, 2001; Vitell, 2003). Hoe ‘onethischer’ een scenario is, hoe meer moeite de respondenten mogelijks ondervinden om het gedrag te ‘neutraliseren’. Bijgevolg gaan ze dan ook minder ‘neutralisatietechnieken’ toepassen, ongeacht wie ‘onethisch' handelt. De hypothese kan bijgevolg bevestigd worden. Er bestaan significante verschillen zijn in het gebruik van ‘neutralisatietechnieken’ tussen ‘onethisch’ consumentengedrag en ‘onethisch’ gedrag van een bedrijf. We dienen wel op te merken dat ‘neutralisatietechnieken’ daarom nog niet dienen als verklaring van het bestaan van ‘dubbele standaarden’. Een withinsubject onderzoek zou hiervoor beter aangewezen zijn om dit te bewijzen aan de hand van een lineaire regressie met ‘dubbele standaarden’ als continue en afhankelijke variabele.
De volgende hypothese die we in dit onderzoek nagaan, is het bestaan van geslachtsverschil in het gebruik van ‘neutralisatietechnieken’ bij ‘dubbele standaarden’.
27
De univariate variantie-analyse die we toepassen bestaat uit ‘geslacht’ en ‘invalshoek’ als between-subjects factors. ‘Neutralisatietechnieken’ overheen alle scenario’s is hier de afhankelijke variabele. Uit de analyses vinden we een interactie-effect terug van ‘geslacht’ met ‘invalshoek’ op het gebruik van ‘neutralisatietechnieken over het geheel van scenario’s’ (NT_totaal) (F=7.42, p<0.01). Er bestaat dus een geslachtsverschil in het gebruik van ‘neutralisatietechnieken’ bij ‘dubbele standaarden’. Zo merken we op dat zowel mannen als vrouwen meer ‘neutralisatietechnieken’ gebruiken wanneer een consument ‘onethisch’ handelt, dan wanneer een bedrijf ‘onethisch’ handelt. Daarnaast gaan mannen in het ‘consument-scenario’ meer ‘neutralisatietechnieken’ gebruiken dan vrouwen. Mannen gaan in het bedrijf-scenario veel minder ‘neutralisatietechnieken’ gebruiken, zelfs minder dan vrouwen. Vrouwen gaan dus meer ‘neutraliseren’ in het ‘bedrijf-scenario’ dan mannen (Zie Fig.III). Dit zou kunnen komen doordat vrouwen minder ‘dubbele standaarden’ gebruiken dan mannen. Vrouwen gaan ‘onethisch’ gedrag wel minder als ‘ethisch’ beoordelen, maar gaan daarom niet veel verschil aanbrengen tussen het gedrag van een consument of een bedrijf. Mannen daarentegen gaan meer ‘dubbele standaarden’ gebruiken en dus heel mild zijn naar consumenten toe in tegenstelling tot heel streng zijn op ‘onethisch’ gedrag van een bedrijf(hypothese 2). Wanneer we de geslachtsverschillen voor ‘neutralisatietechnieken’ per scenario nagaan, vinden we een significant interactie-effect van ‘geslacht’ met ‘invalshoek’ bij zowel ‘onbetaald downloaden van auteursrechtelijke computersoftware/ kopen van nagemaakte producten’ (F=4.56, p<0.05), als bij ‘actief voordeel halen uit een twijfelachtige actie’ (F=6.16, p<0.05). Bij deze ‘neutralisatietechnieken’ vinden we ongeveer eenzelfde patroon van gebruik als bij de ‘neutralisatietechnieken’ over alle scenario’s heen. Mannen en vrouwen verschillen inderdaad in het gebruik van ‘neutralisatietechnieken’. Mannen gaan meer ‘neutralisatietechnieken’ gebruiken dan vrouwen. Mannen gaan voornamelijk meer ‘neutraliseren’ in het consument-scenario en vrouwen gaan meer ‘neutraliseren’ dan mannen in het bedrijf-scenario. Er wordt een marginaal significant interactie-effect gevonden bij ‘actief voordeel halen uit een onwettige actie’ (F=3.89, p=0.05). Tot slot vinden we geen significante interactie-effecten bij ‘passief profiteren van een fout gemaakt door een derde’ (F=1.88, p>0.05) en ook niet bij ‘geen schade, geen overtreding’ (F=0.86, p>0.05). Geslachtsverschillen worden dus voornamelijk teruggevonden bij moderaat ‘onethisch’ gedrag. Deze resultaten liggen in dezelfde lijn als voorgaande resultaten bij ‘dubbele standaarden’, namelijk dat ‘dubbele standaarden’ voornamelijk optreden bij moderaat onethisch gedrag. Bijgevolg zullen geslachtsverschillen hierin optreden. Tot slot vinden we ook significante geslachtsverschillen in het gebruik van ‘neutralisatietechnieken’ naargelang consument/bedrijf-scenario. ‘Denial Of Responsibility’ (F=5.41, p<0.01), ‘Denial Of Injury’ (F=9.15, p<0.01), ‘Denial Of Victim’ (F=3.94,p<0.01) en ‘Appeal To Higher Loyalties’ (F=8.95, p<0.01) blijken allen een significant interactie-
28
effect te tonen. ‘Condemning the Condemners’ was als enige ‘neutralisatietechniek’ niet verschillend naargelang ‘geslacht’ of ‘invalshoek’ (F=0.28, p>0.05). Samenvattend voor de vijfde hypothese kunnen we stellen dat er inderdaad geslachtsverschillen zijn in het gebruik van ‘neutralisatietechnieken’ bij ‘dubbele standaarden’. Mannen gaan meer ‘neutraliseren’ in het consumenten-scenario dan in het bedrijfs-scenario. Vrouwen daarentegen gaan minder gebruik maken van ‘neutralisatietechnieken’ in het consument-scenario dan mannen. Vrouwen gaan wel meer ‘neutraliseren’ dan mannen in het bedrijf-scenario, maar het verschil in ‘neutralisatietechnieken’ tussen consument- of bedrijf-scenario is kleiner dan bij mannen. Bijgevolg gaan mannen dus meer gebruik maken van ‘neutralisatietechnieken’ bij ‘dubbele standaarden’ dan vrouwen.
Fig. III Interactie-effect van geslacht*invalshoek op ‘neutralisatietechnieken’
De zesde hypothese stelt dat consumenten met een negatieve houding ten aanzien van ondernemingen meer ‘dubbele standaarden’ gebruiken in vergelijking met consumenten die een positieve houding hebben. Om deze hypothese te toetsen, maken we gebruik van een univariate variantie-analyse. Hierbij is ‘ethiek en toelaatbaarheid’ de afhankelijke variabele en zijn ‘invalshoek’ en ‘ATB_totaalMS’ de between-subjectsfactors (fixed factors). ‘ATB_totaalMS’ is onderverdeeld via een median split in een lage score op ‘ATB_totaalMS’ (1) en een hoge score op ‘ATB_totaalMS’ (2). In de test of between-subjects effects vinden we weliswaar een hoofdeffect van ‘invalshoek’ op ‘ethisch en toelaatbaar gedrag’ (F=39.61, p<.01), maar vinden we geen hoofdeffect van ‘ATB_totaalMS’ (F=0.77, p>0.05). De houding van een consument is dus van geen belang op ‘ethisch’ oordelen. Bovendien vinden we ook geen significant interactie-effect terug (F=2.76, p>0.5). Er kan bijgevolg niet aangetoond worden dat een negatievere houding ten aanzien van ondernemingen gepaard gaat met een groter gebruik van ‘dubbele standaarden’. Dit resultaat zou kunnen te wijten zijn aan de lage betrouwbaarheid die de vragenlijst ATB heeft. Hetzelfde onderzoek gaan we ditmaal doen aan de hand van ‘ethiek’ als afhankelijke
29
variabele, ‘toelaatbaarheid’ als afhankelijke variabele, ‘ethiek per scenario’ en ‘toelaatbaarheid per scenario’. Uit de analyses kan men stellen dat er geen interactie-effecten terug te vinden zijn tussen ‘ATB_totaalMS’ en ‘invalshoek’ op ‘dubbele standaarden’ wanneer ‘ethiek over alle scenario’s heen’ of ‘toelaatbaarheid over alle scenario’s heen’ als afhankelijke variabele werd gebruikt. Een verschillende houding over ondernemingen zorgt dus niet voor een verschil in het gebruik van ‘dubbele standaarden’. Wanneer we kijken naar de interactie-effecten per scenario vinden we slechts geen enkel significant interactie-effect terug. De zesde hypothese kunnen we dus niet bevestigen. De houding van consumenten bij ondernemingen kunnen hier niet dienen als een verklaring voor ‘dubbele standaarden’.
De zevende hypothese stelt dat een positieve houding over ondernemingen voor een lager gebruik aan ‘neutralisatietechnieken’ zal zorgen dan bij een negatieve houding naar ondernemingen. Hierbij gaan we via een univariate variantie-analyse nagaan of ATB het gebruik van ‘neutralisatietechnieken’ kan verklaren. Uit de resultaten kunnen we opmaken dat er inderdaad een interactie-effect bestaat tussen ‘invalshoek’ en ‘ATB_totaalMS’ bij het gebruik van ‘neutralisatietechnieken over alle scenario’s’ (F=5.68, p<0.05). Wanneer mensen een negatieve houding hebben ten aanzien van ondernemingen zullen zij meer ‘neutralisatietechnieken’ toepassen bij ‘onethisch’ consumentengedrag en bijna niet bij ‘onethisch’ gedrag van een onderneming. Daarentegen gaan mensen met een positieve houding ten aanzien van ondernemingen veel minder ‘neutraliseren’ bij ‘onethisch’ consumentengedrag. Wanneer we deze analyses herhalen met ‘neutralisatietechnieken per scenario’ (en dus per dimensie) vinden we geen significante interactie-effecten terug bij ‘geen schade, geen overtreding’ en bij ‘actief voordeel halen uit een illegale actie’. Vervolgens vinden we wel significante interactie-effecten terug bij de drie andere dimensies, namelijk bij ‘onbetaald downloaden van auteursrechtelijk materiaal/kopen van nagemaakte producten’ (F=4.29, p<0.05), ‘passief profiteren van een fout gemaakt door een derde’ (F=7.77, p<0.01) en ‘actief profiteren van een twijfelachtige actie’ (F=4.71, p<0.05). Mensen gaan in bij moderaat ‘onethische’ situaties meer ‘dubbele standaarden’ gebruiken naarmate ze een grotere negatieve houding hebben bij ondernemingen. Deze significante interactie-effecten werden vervolgens ook teruggevonden bij twee van de vijf ‘neutralisatietechnieken’. Zo gaan ‘Appeal To Higher Loyalties’ (F=7.22, p<0.01) en ‘Denial Of Responsibility’ (F=4.83, p<0.05) minder ‘neutraliseren’ als ze een positieve houding hebben ten aanzien van ondernemingen. Bij de overige drie dimensies, meerbepaald ‘Denial Of Victim’, ‘Condemning The Condemners’ en ‘Denial of Injury’ werden geen significante interactie-effecten gevonden. Globaal vinden we significante verschillen van ‘neutralisatietechnieken’ in de mate van de soort houding over ondernemingen.
30
Hierbij gaan mensen minder ‘neutralisatietechnieken’ toepassen naarmate men positiever staat ten aanzien van ondernemingen. Dit kan echter niet bij alle dimensies en niet bij alle technieken teruggevonden worden. Hypothese zeven kunnen we deels bevestigen, maar niet volledig. De attitude over ondernemingen kan dus in een aantal gevallen inderdaad een verklaring bieden voor het gebruik van ‘neutralisatietechnieken’.
Bij de achtste hypothese toetsen we of ‘dubbele standaarden’ optreden bij negatieve gevoelens/percepties over ondernemingen (lage BEI-score op de BEI_totaal) en niet optreden bij positieve gevoelens/percepties over ondernemingen (hoge BEI-score op de BEI_totaal). Aan de hand van een median split hebben we hier een indeling gemaakt tussen een lage (1) en een hoge (2) score op de BEI. Opnieuw voeren we een univariate variantieanalyse uit met ‘ethisch en toelaatbaar gedrag’ als afhankelijke variabele. Vervolgens worden ‘invalshoek’ en ‘BEI_totaalMS’ opgenomen als fixed factor (between-subject factor). Uit de resultaten van deze analyse vinden we een interactie-effect terug tussen ‘BEI_totaalMS’ en ‘invalshoek’ (F=4.71, p<0.05). Er bestaat dus een significant verschil in het gebruik van ‘dubbele standaarden’ naargelang de gevoelens/percepties die mensen hebben over ondernemingen. Uit de figuur (Fig. IV) kunnen we afleiden dat mensen met een positief gevoel/positieve perceptie over ondernemingen minder ‘dubbele standaarden’ vertonen dan mensen met een negatief gevoel/negatieve perceptie over ondernemingen. Wanneer we dezelfde variantie-analyse uitvoeren maar ditmaal met of ‘ethiek of ‘toelaatbaarheid’ als afhankelijke variabele, vinden we enkel een significant interactie-effect terug bij ‘ethiek’ als afhankelijke variabele (F=5.63, p<0.05). Hoe positiever men denkt/hoe positiever de perceptie over een bedrijf, hoe minder ‘dubbele standaarden’ gebruikt worden. Specifiek per dimensie vinden we enkel een significant interactie-effect voor ‘actief profiteren van een twijfelachtige actie’ (F=5.82, p<0.05). Bij moderaat ‘onethische’ situaties merken we op dat een positiever gevoel zorgt voor een lager gebruik van ‘dubbele standaarden’. We kunnen in dit geval dus de achtste hypothese bevestigen. Samenvattend kunnen we stellen dat ‘dubbele standaarden’ inderdaad kunnen verklaard worden aan de hand van gevoelens ten aanzien van ondernemingen. Hoe positiever men is ingesteld over ondernemingen, hoe minder ‘dubbele standaarden’ worden toegepast.
31
Fig. IV Interactie-effect tussen ‘invalshoek’ en ‘BEI_totaalMS’ op ‘dubbele standaarden’
Tot slot testen we onze laatste hypothese aan de hand van een lineaire regressie. Hierbij gaan we nagaan in hoeverre ‘nood aan afsluiting’ een verklaring kan bieden voor ‘neutralisatietechnieken’. De lineaire regressie gaan we zowel afnemen voor ‘neutralisatietechnieken over alle scenario’s heen’, ‘neutralisatietechnieken per scenario’ en ‘neutralisatietechnieken per soort’. De lineaire regressie-analyse van ‘neutralisatietechnieken over alle scenario’s heen’ toont aan dat er geen verklaring kan worden gegeven (R²= 0.00;F(1,289)=0.34) voor deze ‘neutralisatietechnieken’ aan de hand van de ‘nood aan aflsuiting’ (β= - 0.05; p>0.05). De lineaire regressie-analyses bij ‘neutralisatietechnieken per scenario’ tonen evenzeer aan dat ‘nood aan afsluiting’ geen significante invloed heeft op vier van de vijf dimensies. Daarentegen vinden we wel een verklaring van de ‘neutralisatietechnieken’ bij de dimensie ‘actief voordeel halen uit een twijfelachtige actie’ (R²=0.02;F(1,289)=5.31) met een significante invloed van ‘nood aan afsluiting’ (β= - 0.27; p<0.05). Het betreft hier opnieuw een moderaat ‘ethische’ dimensie. De lineaire regressie-analyses worden ook uitgevoerd om ‘neutralisatietechnieken per soort’ te kunnen verklaren. Uit deze resultaten kunnen we aantonen dat ‘nood aan afsluiting’ geen significante invloed hebben op het gebruik van ‘Denial of Victim’, ‘Appeal To Higher Loyalties’ en ‘Condemning The Condemners’. Deze drie dimensies kunnen we dus niet verklaren via de ‘Need For Closure-Scale’. Specifiek voor ‘Denial of Responsibility’ als techniek, vinden we een verklaring van deze techniek (R²=0.01; F(1,289)=3.88) door een significante invloed van de ‘nood aan afsluiting’ (β= - 0.18 ; p=0.05). Tot slot vinden we evenzeer een significante invloed van ‘nood aan afsluiting’ (β= - 0.20; p<0.05) op het gebruik van ‘Denial of Injury’ als ‘neutralisatietechniek’ (R²=0.02; F(1,289)=4.51). Aan de hand van de regressie-analyses vinden we echter een negatieve richting. Hoe hoger de ‘nood aan afsluiting’, hoe lager het gebruik van ‘neutralisatietechnieken’. De laatste hypothese klopt dus zeker niet, want we vinden een omgekeerd verband terug. Dit kunnen we verklaren doordat in voorgaand onderzoek mensen met een hoge ‘nood aan
32
afsluiting’ minder tolerant bleken te zijn naar ‘onethisch gedrag’ dan mensen met een ‘lage nood aan afsluiting’ (Van Kenhove, Vermeir & Verniers, 2001). Deze lagere tolerantie zal dus leiden tot een lager gebruik van ‘neutralisatietechnieken’ in plaats van een hoger gebruik. Samenvattend kunnen we stellen dat ‘nood aan afsluiting’ wel een invloed heeft op het gebruik van bepaalde ‘neutralisatietechnieken’, maar niet alle ‘neutralisatietechnieken’ kan verklaren. ‘Nood aan afsluiting’ kan een verklaring geven bij ‘neutralisatietechnieken’ die gesteld worden bij moderaat ‘onethisch’ gedrag. Hoe lager de ‘nood aan afsluiting’, hoe meer ‘neutralisatietechnieken’ toegepast worden. Dit zou kunnen te maken hebben met het feit dat mensen bij ‘zeer onethisch’ gedrag veel moeilijker ‘neutralisatietechnieken’ gebruiken ongeacht de ‘nood aan afsluiting’. Omgekeerd zal men sowieso gemakkelijker ‘neutralisatietechnieken’ toepassen wanneer het om ‘ethischer’ gedrag gaat. Het doet er bijgevolg niet toe dat men een hoge nood heeft aan afsluiting, mensen ‘neutraliseren’ hier hoe dan ook hoog. Bij moderaat ‘ethisch’ gedrag verschillen mensen onderling in de mate van ‘neutraliseren’ en hier is de mogelijkheid om invloed te hebben op een construct groter. De ‘nood aan afsluiting’ gaat vervolgens ook een invloed hebben op het gebruik van bepaalde ‘neutralisatietechnieken’. Een hoge ‘nood aan afsluiting’ gaat ervoor zorgen dat men minder gaat ontkennen dat er schade is geleden door het gedrag en dat men niet verantwoordelijk is voor het stellen van het gedrag. ALGEMEEN BESLUIT Niet alleen criminelen stellen onethisch gedrag, maar ook mensen zoals u en ik. Wanneer we ‘onethisch’ gedrag stellen, proberen we dit goed te praten aan de hand van ‘neutralisatietechnieken’. ‘Neutralisatietechnieken’ kunnen ons dus veel bijleren over consumentengedrag. Er is echter nog niet voldoende kennis omtrent dit construct. In deze studie proberen we de ‘neutralisatietechnieken’ dan ook te verklaren door onder andere een invloed van de ‘need for closure’ (‘nood aan afsluiting’). Deze ‘nood aan afsluiting’ is een persoonlijkheidskenmerk. Het weerspiegelt de ‘nood aan duidelijke antwoorden en de aversie voor onzekerheden’. Daarnaast nemen we ook de ‘attitude van consumenten over ondernemingen’ op als een mogelijke verklarende variabele voor ‘neutralisatietechnieken’. Onethisch gedrag wordt niet enkel gesteld door consumenten, maar tevens door ondernemingen. Uit voorgaand onderzoek (DePaulo, 1987; Vermeir & Van Kenhove, 2008) is geweten dat consumenten ‘onethisch’ gedrag van een bedrijf als ‘onethischer’ gaat beschouwen dan hetzelfde gedrag gesteld door een consument. Dit verschil in oordeel wordt ‘Dubbele standaarden’ genoemd. Kennis over deze ‘dubbele standaarden’ kan interessant zijn voor het beleid van ondernemingen, voor marketing en voor de consument zelf (Chan & al., 1998). Voorgaand onderzoek (Vermeir & Van Kenhove, 2009) toonden aan dat ‘dubbele
33
standaarden’ bestaan en dat mannen en vrouwen hierin verschillen. Er is echter nog niet geweten hoe dit komt. In deze studie gaan we dan ook proberen verklaringen zoeken voor ‘dubbele standaarden’. Eerst gaan we ‘dubbele standaarden’ en de geslachtsverschillen bij ‘dubbele standaarden’ proberen te repliceren. Daarna gaan we verder werken op de suggestie van Vermeir & Van Kenhove (2008) om ‘neutralisatietechnieken’ als een mogelijke verklarende variabele na te gaan. Tot slot gaan we ook de mate van ‘schade’, de ‘attitude en de perceptie ten aanzien van ondernemingen gaan opnemen als mogelijke verklarende variabelen voor ‘dubbele standaarden’.
Interpretatie van de bevindingen, beperkingen en implicaties voor toekomstig onderzoek
We kunnen in deze studie het bestaan van ‘dubbele standaarden’ net zoals in voorgaand onderzoek (DePaulo, 1987; Vermeir & Van Kenhove, 2008) aantonen. Consumenten gaan ‘onethisch’ gedrag van een consument meer als ‘ethisch’ en ‘toelaatbaar’ gaan beoordelen dan identiek hetzelfde gedrag door een bedrijf uitgevoerd. Deze ‘dubbele standaarden’ treden echter niet op bij zeer ‘onethisch’ gedrag (actief voordeel halen uit een onwettige actie, bv. diefstal). Ongeacht de handelaar (bedrijf/consument) wordt het gedrag als ‘onethisch’ en ‘ontoelaatbaar’ bestempeld. De resultaten van geslachtsverschillen in ‘dubbele standaarden’, die bij ‘Vermeir en Van Kenhove (2008) werden aangetoond, werden gerepliceerd als we ‘ethiek’ als afhankelijke variabele gebruiken. Er worden alleen geslachtsverschillen gevonden in ‘dubbele standaarden’ bij moderaat ‘ethisch’ gedrag (‘actief voordeel halen uit een twijfelachtige actie’). In dit geval gaan mannen meer ‘dubbele standaarden’ hanteren dan vrouwen. Bij zeer ‘onethisch’ gedrag of zeer ‘ethisch’ gedrag gaan consumenten geen verschil hanteren in hun oordeel, ongeacht wie de daad stelt.
Om het bestaan van ‘dubbele standaarden’ te verklaren, zochten we in deze studie naar constructen die een mogelijke verklaring kunnen bieden. Hierbij keken we naar ‘schade’ als mogelijke verklarende variabele. De resultaten toonden aan dat de aangerichte schade door ‘onethisch’ gedrag van een bedrijf significant hoger wordt ingeschat dan de aangerichte schade door ‘onethisch’ consumentengedrag. Daarentegen vinden we geen significante evidentie van ‘schade’ als verklaring voor het gebruik van ‘dubbele standaarden’. Misschien dienen we in toekomstig onderzoek na te gaan of ‘dubbele standaarden’ een verklaring kunnen bieden voor ‘schade’. Het kan zijn dat het gebruik van ‘dubbele standaarden’ verklaart waarom er bij ‘onethisch’ consumentengedrag een kleinere ‘schade’ is dan bij onethisch gedrag van een bedrijf. In deze vragenlijst werd eerst gevraagd
34
naar de mate van ‘ethiek’ en vervolgens naar de mate van ‘schade’. Dit kan een invloed hebben op de antwoorden die gegeven worden.
De resultaten van de vierde hypothese bieden een significante evidentie voor verschillen in ‘neutralisatietechnieken’ naargelang de handelaar van ‘onethisch’ gedrag. Mensen gaan meer neutralisatietechnieken toepassen bij ‘onethisch’ consumentengedrag dan bij ‘onethisch’ gedrag van een bedrijf. Deze effecten kunnen we staven voor zowel het gebruik van ‘neutralisatietechnieken’ overheen alle gebruikte scenario’s, ‘neutralisatietechnieken per scenario’ en ‘per soort neutralisatietechniek’. ‘Neutralisatietechnieken’ worden in een verschillende mate gebruikt naargelang de persoon die handelt (bedrijf/consument). We kunnen echter via deze methode niet aantonen dat ‘neutralisatietechnieken’ op zich dan ook een verklaring bieden voor het ‘gebruik van dubbele standaarden’. Een bijkomend onderzoek met een within-subject-design is aangewezen. Via een verschilscore kunnen we hier een continue afhankelijke variabele aanmaken, namelijk ‘dubbele standaarden’. Een lineaire regressie-analyse kan daarna uitmaken of ‘dubbele standaarden’ kunnen verklaard worden aan de hand van ‘neutralisatietechnieken’.
De vijfde hypothese toets een geslachtsverschil in het gebruik van ‘neutralisatietechnieken. Hierbij vonden we interactie-effecten terug van ‘geslacht’ met ‘invalshoek’ op het gebruik van ‘neutralisatietechnieken’. Mannen gaan meer ‘neutralisatietechnieken’ toepassen bij onethisch consumentengedrag dan bij hetzelfde ‘onethische’ gedrag gesteld door een bedrijf. De resultaten konden ook aangetoond worden bij moderaat ‘onethische’ gedragingen. Tot slot bestaan er ook significante geslachtsverschillen in de ‘soort neutralisatietechnieken’ naargelang ‘invalshoek’, behalve voor ‘Condemning The Condemners’. Deze laatste techniek is de meest gebruikte ‘neutralisatietechniek’ en heeft de grootste invloed op de algemene verschillen in onethische situaties (Strutton, Vittel & Pelton,1994). Zowel mannen als vrouwen zullen deze techniek toepassen dus in gelijke mate toepassen.
In dit onderzoek hebben we ook geprobeerd om ‘dubbele standaarden’ te verklaren aan de hand van de houding van consumenten ten aanzien van de bedrijfswereld. De resultaten van deze studie toonden aan dat de houding van consumenten bij ondernemingen geen verklaring kan bieden voor het gebruik van ‘dubbele standaarden’. Deze bevinding kunnen we echter nog in twijfel stellen, aangezien de gebruikte schaal (Attitude toward Business-scale) in deze studie slechts een lage betrouwbaarheid heeft. We dienen er dus rekening mee te houden dat de bevindingen vertekend zijn. Hier is dus niet met zekerheid geweten of we wel het construct ‘de houding van de consument naar
35
ondernemingen toe’ bevragen. Een nieuw onderzoek met een betere interne consistentie tussen de verschillende items kan uitsluitsel geven. Bovendien stelden we stelden ons ook de vraag of deze houding over ondernemingen misschien een verklaring kan bieden voor het gebruik van ‘neutralisatietechnieken’. Hierbij vonden we een significante evidentie voor de verklaring van ‘neutralisatietechnieken’ bij moderaat ‘onethisch’ gedrag. We vonden dat men meer ‘neutralisatietechnieken’ gaat gebruiken in het scenario met ‘onethisch’ consumentengedrag naarmate consumenten een negatievere houding hebben over ondernemingen. Tot slot kunnen we de attitude over ondernemingen ook als verklaring gaan gebruiken voor het gebruik van specifieke ‘neutralisatietechnieken’. De houding van consumenten naar ondernemingen toe, heeft een invloed op het gebruik van ‘Appeal To Higher Loyalties’ en ‘Denial of Responsibility’ als ‘neutralisatietechnieken’. Hoe positiever de houding naar ondernemingen toe, hoe minder men deze technieken gaat toepassen. De houding die consumenten hebben over ondernemingen gaat een verklaring bieden voor het gebruik van ‘neutralisatietechnieken’. Dit is echter niet generaliseerbaar naar alle soorten technieken en ook niet binnen alle soorten dimensies van de CES. Toch kunnen deze resultaten al een indicatie geven dat de houding die consumenten hebben ten aanzien van ondernemingen een verklaring kan bieden op het gebruik van ‘neutralisatietechnieken’ We dienen hier ook opnieuw rekening te houden met de interne betrouwbaarheid van de ATB-schaal.
Daarnaast zochten we tevens naar een verklaring voor ‘dubbele standaarden’ aan de hand van gevoelens/percepties die consumenten hebben over ondernemingen. Binnen dit onderzoek konden we aantonen dat de gevoelens/percepties die consumenten hebben bij ondernemingen van groot belang zijn. Zo bieden deze gevoelens/percetpies (gemeten via de Business Ethics Index) een verklaring voor het gebruik van ‘dubbele standaarden’. Wanneer consumenten een positief gevoel/positieve perceptie hebben bij ondernemingen zullen zij bijgevolg in mindere mate een verschil maken tussen het ‘ethisch’ of ‘onethisch’ handelen van een bedrijf of consument. Het is dus van belang om binnen de marketing en binnen het beleid van ondernemingen na te gaan door wat de gevoelens/percepties van consumenten bij ondernemingen worden beïnvloed. De invloed van gevoelens/percepties is het grootst bij moderaat ‘ethisch’ gedrag in de Consumer Ethics Scale. Misschien kan men via klassieke conditionering positieve gevoelens/percepties gaan koppelen aan het beeld van de onderneming. Men kan bijvoorbeeld via reclamespotjes de onderneming koppelen aan tevreden, gelukkige klanten. Men kan bijvoorbeeld ook door humor in reclame positieve gevoelens/percepties koppelen aan de onderneming. Dit kan leiden tot een verandering in het gedrag van de consument. Men gaat bijvoorbeeld meer goederen en diensten verkopen wanneer de onderneming een positief gevoel/positieve perceptie van de consument ontlokt bij de onderneming. De enige opmerking die we hier maken, is het gebruik van de Business
36
Ethics Index. Deze index werd in deze studie niet op lange termijn afgenomen, maar louter op het moment van de afname. Toekomstig onderzoek zou bijvoorbeeld interessant zijn om na te gaan hoe deze gevoelens bij dezelfde groep evolueert na een periode van tijd en wat daarvan de gevolgen zijn. We zouden natuurlijk ook een schaal kunnen gebruiken die niet intentioneel is opgesteld voor longitudinaal onderzoek.
Tot slot probeerden we een verklaring te zoeken voor ‘neutralisatietechnieken’ aan de hand van de ‘nood aan afsluiting’. Globaal gezien kan je ‘nood aan afsluiting’ niet gebruiken als verklarende variabele voor alle ‘neutralisatietechnieken’. ‘Nood aan afsluiting’ kan voornamelijk een verklaring geven voor ‘neutralisatietechnieken’ die gebruikt worden bij moderaat ‘onethisch’ gedrag (actief profiteren van een twijfelachtige actie). Wanneer mensen een hoge ‘nood aan afsluiting’ hebben, gaan ze minder ‘neutralisatietechnieken’ toepassen. Dit zou kunnen te maken hebben met het feit dat mensen bij ‘zeer onethisch’ gedrag veel minder ‘neutralisatietechnieken’ gebruiken ongeacht de ‘nood aan afsluiting’. Bij zeer ‘ethisch’ gedrag is het juist gemakkelijker ‘neutralisatietechnieken’ toepassen. Ongeacht de ‘nood aan afsluiting’, gaan mensen hoe dan ook ‘neutraliseren’ bij zeer ethisch gedrag. Bij moderaat ‘ethisch’ gedrag verschillen mensen naargelang een persoonlijke ‘nood aan afsluiting’ in de mate van ‘neutraliseren’. Dit kunnen we verklaren doordat in voorgaand onderzoek mensen met een hoge ‘nood aan afsluiting’ minder tolerant bleken te zijn naar ‘onethisch gedrag’ dan mensen met een ‘lage nood aan afsluiting’ (Van Kenhove, Vermeir & Verniers, 2001). Doordat mensen met een hoge ‘nood aan afsluiting’ gedrag meer als ‘onethisch’ beoordelen, gaan ze hier dan ook minder ‘neutralisatietechnieken’ toepassen. Daarnaast vinden we ook een verklaring terug voor de mate waarin ‘Denial Of Injury’ en ‘Denial Of Responsibility’ worden gebruikt als ‘neutralisatietechnieken’. Mensen met een hoge ‘nood aan afsluiting’ zullen in mindere mate deze technieken gebruiken dan mensen met een lage ‘nood aan afsluiting’. ‘Denial of Injury’ en ‘Denial of Responsibility’ zijn twee technieken die de minste invloed uitoefenen op de algemene verschillen tussen onethische gedragingen (Strutton, Vitell & Pelton, 1994). Deze technieken gaan dus geen duidelijke keuze maken tussen onethisch of ethisch gedrag en blijven nogal ambigu. Bij een hoge ‘nood aan afsluiting’ zullen ze dus het gebruik van deze technieken vermijden. De ‘nood aan afsluiting’ heeft wel degelijk een invloed op ‘neutralisatietechnieken’ maar mag niet gegeneraliseerd worden voor alle dimensies van de CES en ook niet naar alle soorten van ‘neutralisatietechnieken’. Opmerkelijk hierbij was de richting van het verband tussen de ‘nood aan afsluiting’ en ‘neutralisatietechnieken’. Deze bleek een omgekeerd effect te vertonen dan verondersteld in de hypothese. Het onderzoek van Van Kenhove, Vermeir en Verniers (2001) kan hierbij van nut zijn om dit verband te verklaren.
37
‘Nood aan afsluiting’ zou in toekomstig onderzoek ook kunnen gebruikt worden als mogelijke verklaring van ‘dubbele standaarden’. Hierbij kunnen we verwachten dat een hoge ‘nood aan afsluiting’ leidt tot een lager gebruik van ‘dubbele standaarden’. Mensen met een hoge ‘nood aan afsluiting’ gaan minder tolerant zijn naar ‘onethisch’ gedrag. Ze gaan het gedrag als ‘onethisch’ beschouwen, ongeacht wie het ‘onethische’ gedrag stelt. Men zal dan ook minder ‘dubbele standaarden’ terugvinden bij mensen met een hoge ‘nood aan afsluiting’. Naast deze bevindingen dienen we ook enkele algemene beperkingen van het onderzoek naar voren te schuiven. Ten eerste moeten we de bekomen resultaten steeds met de nodige voorzichtigheid interpreteren. Daarnaast is een replicatie van dit onderzoek aangewezen om onze gevonden resultaten opnieuw te kunnen staven. De replicatie vereist een sterkere betrouwbaarheid van enkele constructen (zoals ‘ATB’ en de ‘neutralisatietechnieken per soort’). Een lage betrouwbaarheid kan onder andere het gevolg zijn van de situatiegevoeligheid van de technieken. Mensen gaan neutralisatietechnieken anders interpreteren naargelang de situatie waarin ze voorkomen. Men zou dan ook kunnen zoeken naar nieuwe scenario’s waarbij deze gevoeligheid voor situaties wordt weggewerkt. Algemeen gezien dienen we ook rekening te houden met een mogelijke invloed van situationele kenmerken. Zo kan ‘nood aan afsluiting’ ook optreden als situationeel kenmerk naast de ‘nood aan afsluiting’ als persoonlijkheidskenmerk. Dit zou kunnen leiden tot vertekeningen. In dit onderzoek hebben we alvast geprobeerd deze situationele invloeden van ‘nood aan afsluiting’ in de mate van het mogelijke te beperken door eentonigheid te vermijden en een tijdsbalk gekoppeld aan de vragenlijst te vermijden. Daarnaast hebben we ook situatie-specifieke resultaten bij ‘dubbele standaarden’ proberen te vermijden door een grote variatie aan situaties (met een verschillende graag in ‘ethiek’) aan te bieden. Een volgende beperking van deze studie is een mogelijke bias van respondenten. Mensen werden vrijwillig verzocht om deel te nemen aan dit onderzoek en dit kan leiden tot niet-representatieve resultaten. Respondenten die sneller bereid zijn tot het invullen van een vragenlijst kunnen anders antwoorden dan respondenten die verplicht een antwoord zouden moeten geven. Mensen die vrijwillig antwoorden zouden bijvoorbeeld een algemenere positievere ingesteldheid hebben naar zowel bedrijven als consumenten toe. Daarnaast zou het ook kunnen dat mensen met een hoge ‘nood aan afsluiting’ (als persoonlijkheidskenmerk) niet graag vragenlijsten invullen omdat ze hierbij geconfronteerd kunnen worden met moeilijke beslissingen en dilemma’s die ze liever ontwijken. Door de vragenlijst vrijwillig te maken, kunnen we daarentegen wel een situationele ‘nood aan afsluiting’ beperken. Bovendien kunnen we sociale wenselijkheid als mogelijke bias minimaliseren door een bevestiging van anonimiteit. Daarnaast werden outliers en extreme cases in dit
38
onderzoek uitgezuiverd om vertekende bevindingen te vermijden. In dit onderzoek werden respondenten ouder dan 35 uit het onderzoek verwijderd. Respondenten werden tevens uit het onderzoek weggelaten als ze geen student waren. Tot slot werden respondenten verwijderd die meermaals als ‘outlier’ opvielen bij verschillende vragen.
We dienen in dit onderzoek ook rekening te houden met de generalisatie van de bevindingen, aangezien we hier enkel gewerkt hebben met studenten Letteren- & Wijsbegeerte. We zouden misschien andere resultaten vinden als we studenten opnemen uit een economische opleiding (Smyth & Davis, 2004) of als we eerder volwassenen van middelbare leeftijd en senioren opnemen in de studie (Rawwas & Singhapakdi, 1998). Daarnaast hebben we ons in dit onderzoek beperkt tot een studie bij Belgische (Nederlandstalige) studenten. In een multiculturele maatschappij zoals we die vandaag de dag kennen en met internationale ondernemingen is onderzoek binnen verschillende culturen en landen aangewezen. Zo verschillen culturen in gevoelens/percepties over ondernemingen (Tsalikis & Seaton, 2007) en dit verschillende invloeden hebben op het gebruik van ‘dubbele standaarden’. Daarnaast verschillen culturen in hun oordeel van consumentenethiek (Polonsky, Brito, Pinto & Higgs-Kleyn, 2004). Deze verschillen kunnen leiden tot verschillende invloeden op ‘dubbele standaarden’. Dit onderzoek dient dus uitgevoerd te worden bij meer representatieve steekproeven die de algemene populatie omvatten.
Als laatste opmerking stellen we dat de gevonden resultaten één mogelijke verklaring bieden, maar daarom nog niet het volledige construct van ‘dubbele standaarden’ of ‘neutralisatietechnieken’ verklaren. Verder onderzoek moet uitmaken welke andere verklaringen er mogelijk zijn voor het optreden van ‘dubbele standaarden’ en ‘neutralisatietechnieken’. Zo kan het beroep dat iemand uitoefent misschien een verklaring bieden voor ‘dubbele standaarden’. Mensen die als zelfstandige werken, gaan misschien minder ‘dubbele standaarden’ gebruiken dan een arbeider of een bediende omdat zij zelf een onderneming hebben. Zij kunnen zich identificeren met een bedrijf en gaan vervolgens minder ‘dubbele standaarden’ hanteren. Het geloof kan daarnaast ook een verklaring bieden voor ‘dubbele standaarden’. In voorgaand onderzoek (Vitell, Singh & Paolillo, 2006) werd er evidentie gevonden voor de invloed van religie op ‘ethische’ oordelen. Streng religieuze mensen gaan gedrag eerder als ‘onethisch’ beschouwen. Deze personen zullen voor zowel consumenten als bedrijven het gedrag als ‘onethisch’ beschouwen. Hierdoor zullen ze minder ‘dubbele standaarden’ hanteren en misschien ook meer moeite ondervinden om ‘neutralisatietechnieken’ toe te passen. De financiële welvaart die iemand geniet kan misschien ook een verklaring bieden voor ‘dubbele standaarden’. Wanneer mensen het financieel moeilijker hebben, gaan ze hun eigen ‘onethisch’ gedrag als ethischer
39
beschouwen. Geld speelt in dit geval een grote rol, waardoor het eigen ‘onethische’ gedrag meer toelaatbaar wordt. Daarnaast zullen ze ‘onethisch’ gedrag van een bedrijf eerder als ‘onethisch’ bestempelen, want zij zijn er financieel de dupe van. In dit geval zouden dus meer ‘dubbele standaarden’ optreden. Deze laatste verklaring zou een interessant gegeven zijn om na te gaan in de financiële economische crisis die er momenteel heerst in de wereld.
Toekomstgericht kunnen we dus verder verklaringen zoeken voor het bestaan van constructen zoals ‘neutralisatietechnieken’ en ‘dubbele standaarden’. Zo kunnen we verder onderzoeken welke subschalen van de ‘nood aan afsluiting’ zorgen voor verschillen in het gebruik van ‘neutralisatietechnieken’ en kunnen we onderzoeken of ‘nood aan afsluiting’ ook een verklaring biedt voor het gebruik van ‘dubbele standaarden’. Het zou tevens interessant zijn om het onderzoek te testen binnen een within-subjects-design, zodat we aan de hand van een verschilscore de mate van ‘dubbele standaarden’ kunnen berekenen. Via een lineaire regressie-analyse kunnen we deze continue variabele (‘dubbele standaarden’) gaan verklaren met verklarende variabelen uit dit onderzoek (de attitude van consumenten naar ondernemingen toe, de perceptie/het gevoel van consumenten bij ondernemingen en ‘neutralisatietechnieken’) en nieuwe verklarende variabelen (religie, beroep en financiële welvaart).
Deze studie zorgt voor een start in het onderzoek naar de verklaring van ‘dubbele standaarden’ en ‘neutralisatietechnieken’. ‘Dubbele standaarden’ kunnen onder andere verklaard worden door de percepties die mensen hebben ten aanzien van ondernemingen. Daarnaast kunnen we ‘neutralisatietechnieken’ voor een deel gaan verklaren aan de hand van ‘nood aan afsluiting’ en aan de hand van ‘de houding van de consument naar ondernemingen toe’. We kunnen concluderen dat verder onderzoek vereist is om een mogelijke verklaring te zoeken voor deze constructen (‘neutralisatietechnieken’ en ‘dubbele standaarden’). Wanneer we een beter inzicht krijgen in deze constructen en in hun verklarende variabelen kunnen we beleidsveranderingen en marketingaanpassingen doorvoeren.
40
REFERENTIES
Anderson, R. D., J. L. Engledow and Becker, H. (1979). "Evaluating the Relationships among Attitude toward Business, Product Satisfaction, Experience, and Search Effort." Journal of Marketing Research 16(3), 394-400.
Alexander, C.S. and Becker, H.J. (1978). “The use of vignettes in survey research” Public opinion Quarterly 42(1), 93-104.
Chan, A., Wong, S. and Leung, P. (1998). “Business students and ethics: a meta analysis” Journal of Business Ethics 17, 1163 -1170.
Chatzidakis, A., Hibbert, S. and Smith, A.P. (2007). "Why people don't take their concerns about fair trade to the supermarket: The role of neutralisation." Journal of Business Ethics 74(1), 89-100.
Davis, R.M. (1979). “Comparison of consumer acceptance of rights and responsibilities”, in Ackerman N.M. (ed.), Proceedings 25th annual conference of the American council of on consumer interests.
De Dreu, C. K. W., Koole, S. L. & Oldersma, F.L. (1999). On the seizing and freezing of negotiator inferences: Need for closure moderates the use of heuristics in negotiation. Personality and Social Psychology Bulletin 25, 348-363.
DePaulo, P. (1985). “The ethics of deception in retail bargaining= Do consumers accept the game analogy?”, paper presented at the 1985 Conference of the Southwestern Marketing Association, New Orleans).
DePaulo, P. (1987). “Ethical perceptions of deceptive bargaining tactics used by salespersons and constumers: A Double Standard”, in J: Saegert (ed.) Proceedings of the Division of Consumer Psychology (American Psychological Association, Washington DC), 201-203.
De Vocht, A. (2000). Basishandboek SPSS 10 voor windows 98/ME/2000. Bijleveld Press.
V
Drucker, P.F. (1981). “Wat is business ethics?” The MCKinsey quarterly 3(2), 2-16.
Ferrell, O. C. and Gresham, L.G. (1985). "A Contingency Framework for Understanding Ethical Decision-Making in Marketing." Journal of Marketing 49(3), 87-96.
Fritzsche, D. and Becker, H. (1982). “Business ethics of future marketing managers.” Journal of Marketing Education 4(3), 2-7.
Fullerton, S., Kerch, K.B. and Dodge, H.R. (1996). "Consumer ethics: An assessment of individual behavior in the market place." Journal of Business Ethics 15(7), 805-814.
Goode, S., Cruise, S. (2006). “What motivates software crackers?” Journal of business ethics 65, 173-201.
Grove, S.J., Vitell, S.J., Strutton, D. (1989). "Non-normative consumer behavior and the techniques of neutralization", in Bagozzi, R., Peter, J.P. (Eds),Proceedings of the 1989 AMA Winter Educators Conference, American Marketing Association, Chicago, IL, 131-135.
Heylen, L. (2005-2006). Schuld en onethisch consumentengedrag. Faculteit Economie & Bedrijfskunde. Gent, Universiteit Gent. Licentiaat in de toegepaste economische wetenschappen: 111.
Holstein, C. B. (1976). "Irreversible, Stepwise Sequence in Development of Moral Judgment - Longitudinal Study of Males and Females." Child Development, 47(1), 51-61.
Houghton, D.C., Grewal, R. (2000). “Please, let’s get an answer-any answer: Need for consumer cognitive closure.” Psychology & Marketing 17(9), 911-934.
Kardes, F. R. (1996). ‘In Defense of Experimental Consumer Psychology’, Journal of Consumer Psychology, 5(3), 279-296.
VI
Kohlberg, L. (1982). "Virtue, Sex, and Gender - Some Philosophical Reflections on the Moral Psychology Debate - and Some Comments on the Puka-Goodpaster Exchange." Ethics 92(3), 513-528.
Kossowska, M., Van Hiel, A.,Chun, W.Y., Kruglanski, A.W. (2002). "The Need for Cognitive Closure Scale: Structure, cross-cultural invariance, and comparison of mean ratings between EuropeanAmerican and East Asian samples." Psychologica Belgica 42(4), 267-286.
Kraut, R. E. (1976). "Deterrent and Definitional Influences on Shoplifting." Social Problems 23(3), 358-368.
Kruglanski, A.W., Freund, T. (1983). “The freezing and unfreezing of lay -inferences- effects on impressional primacy, ethnic stereotypic, and numerical anchoring.” Journal of Experimental Social Psychology 19(5), 448-468.
Kruglanski, A. W., and Mayseless, O. (1990). "Classic and Current SocialComparison Research - Expanding the Perspective." Psychological Bulletin 108(2), 195-208.
Kruglanski, A. W., 1 Webster, D.M. (1996). ‘Motivated closing of the mind: “seizing” and “freezing”. Psychological Review 103 (2), 263-283.
Lopez, Y.P., Rechner,P.L., Olson-Buchanan, J.B. (2005). “Shaping Ethical Perceptions: An empirical assessment of the influence of Business Education, culture, and demographic factors.” Journal of Business Ethics 60(4), 342-358.
Muncy, J. and Vitell, J.S. (1992). "Consumer Ethics - an EmpiricalInvestigation of Factors Influencing Ethical Judgments of the Final Consumer." Journal of Business Ethics 11(8), 585-597.
Nettler, G. (1989). Criminology lessons: arguments about crime, punishment and the interpretation of conduct with advice for individuals of prescriptions for public policy. Cincinnatt (Ohio): Anderson, 1989.
VII
Oshikawa, S. (1968). "Theory of Cognitive Dissonance and Experimental Research." Journal of Marketing Research 5(4), 429-430.
Polonsky, M.J., Brito, P.Q., Pinto J. and Higgs-Kleyn, N. (2004). “Consumer ethics in the European Union: A comparison of northern and southern views.” Journal of Business Ethics 31(2), 117-130
Rawwas, M. Y. A., S. J. Vitell, et al. (1994). "Consumer Ethics - the Possible Effects of Terrorism and Civil Unrest on the Ethical Values of Consumers." Journal of Business Ethics 13(3), 223-231.
Rawwas, M.Y.A., Strutton, D., Johnson, L.W. (1996). “An exploratory investigation of the ethical values of American and Australian consumers: Direct marketing implications”. International Marketing Review 13(2), 20-39.
Rawwas, M.Y.A., Singhapakdi, A. (1998). “Do consumers’ ethical beliefs vary with age? A substantiation of Kohlberg’s typology in marketing.” Journal of Marketing Theory and Practice 6(2), 26-38.
Rawwas, M. Y. A. (2001). "Culture, personality and morality - A typology of international consumers' ethical beliefs." International Marketing Review 18(2), 188-209.
Richins, M. L. (1983). "An Analysis of Consumer Interaction Styles in the Marketplace." Journal of Consumer Research 10(1), 73-82.
Roets, A., Van Hiel, A. & Cornelis, I. (2006). "The dimensional structure of the need for cognitive closure scale: Relationships with "seizing" and "freezing" processes." Social Cognition 24(1),22-45.
Roets, A., Van Hiel, A. (2007). “Separating ability from need: Clarifying the dimensional structure of the Need for Closure Scale.” Personality and Social Psychology Bulletin 33, 266-281.
VIII
Roets, A., A. Van Hiel, et al. (2008). "Determinants of Task Performance and Invested Effort: A Need for Closure by Relative Cognitive Capacity Interaction Analysis." Personality and Social Psychology Bulletin 34, 779-792.
Rosenbaum, M.S., Kuntze, R. (2003). “The relationship between anomie and unethical retail disposition.” Psychology & Marketing 20(12), 1067 -1093.
Shah, J.Y., Kruglanski, A.W. & Thompson, E.P. (1998). “Membership has it (epistemic) rewards: need for closure effects on in-group bias.” Journal of Personality and Social Psychology 75(2), 383-393.
Singer, M. S. (1996). "The role of moral intensity and fairness perception in judgments of ethicality: A comparison of managerial professionals and the general public." Journal of Business Ethics 15(4), 469-474.
Smiths, J., Edens, R. (2006). Onderzoek met SPSS en Excel. Pearson Education.
Smyth, M. L. and J. R. Davis (2004). "Perceptions of dishonesty among two-year college students: Academic versus business situations." Journal of Business Ethics 51(1), 63- 73.
Steenhaut, S. (2006). Towards a Better Understanding of Unethical Consumer Behavior: The influence of Individual Characteristics, Situational Circumstances and Emotional Experiences in Consumer's Ethical Decision-Making Process. Faculty of Economics and Business Administration. Ghent, Ghent University. Doctor in Applied Economic Sciences: 445.
Strutton, D., S. J. Vitell, Pelton, L.E. (1994). "How Consumers May Justify Inappropriate Behavior in Market Settings - an Application on the Techniques of Neutralization." Journal of Business Research 30(3), 253-260.
IX
Strutton, D., Pelton, L.E., Ferrell, O.C. (1997). "Ethical behavior in retail settings: Is there a generation gap?" Journal of Business Ethics 16(1), 87-105.
Sykes, G. M. and D. Matza (1957). "Techniques of Neutralization: A Theory of Delinquency." American Sociological Review 22(6), 664-670.
Tsalikis, J., Seaton, B. (2006). ”Business Ethics Index: Measuring consumer sentiments toward business ethical practices.” Journal of Business Ethics 64, 317-326.
Tsalikis, J., Seaton, B. (2007). ”The International Business Ethics Index: European Union.” Journal of Business Ethics 75, 229-238.
Tetlock, P. E. (1998). ‘Close-Call Counterfactuals and Belief-System Defenses: I Was Not Almost Wrong But I Was Almost Right‘. Journal of Personality and Social Psychology, 75(3), 639-652.
Van Hiel, A. (2001). Need for closure: effects of complexity, ambiguity and rigidity. Faculteit Psychologische en Pedagogische wetenschappen. Gent, Universiteit Gent. Doctoraat in de psychologie: 157.
Van Kenhove, P., Vermeir, I. and Verniers, S. (2001). "An empirical investigation of the relationships between ethical beliefs, ethical ideology, political preference and need for closure." Journal of Business Ethics 32(4), 347-361.
Vermeir, I. (2003). The Influence of Need for Closure on Consumer Behaviour. Faculteit Economie & Bedrijfskunde. Gent, Universiteit Gent. Doctor in de toegepaste
economische wetenschappen: 371.
Vermeir, I. and P. Van Kenhove (2005). "The influence of need for closure and perceived time pressure on search effort for price and promotional information in a grocery shopping context." Psychology & Marketing 22(1), 71-95.
Vermeir, I. and P. Van Kenhove (2008). "Gender differences in double standards." Journal of Business Ethics 81(2), 281-295.
X
Vitell, S. J. and S. J. Grove (1987). "Marketing Ethics and the Techniques of Neutralization." Journal of Business Ethics 6(6), 433-438.
Vitell, S.J. and Muncy, J. (1992). “Consumer Ethics: An empirical investigation of factors influencing ethical judgments of the final consumer” Journal of Business Ethics 11(8), 585-597.
Vitell, S. J. (2003). "Consumer ethics research: Review, synthesis and suggestions for the future." Journal of Business Ethics 43(1), 33-47.
Vitell, S. J. and J. Muncy (2005). "The Muncy-Vitell consumer ethics scale: A modification and application." Journal of Business Ethics 62(3), 267-275.
Vitell, S. J., Singh, J.J., Paolillo, J. (2006). "Consumers' ethical beliefs: The roles of money, religiosity and attitude toward business." Journal of Business Ethics 73(4), 369-379.
Webster, D.M., Kruglanski, A.W. (1994). “Individual differences in need for cognitive closure.” Journal of Personality and Social Psychology 67(6), 1049-1069.
Webster, D.M., Kruglanski, A.W. (1996). “Individual differences in need for cognitive closure.” Journal of Personality and Social Psychology 67(6), 1049-1063.
Wijnen K., Janssens W., De Pelsmaker P. & Van Kenhove P. (2002), Marktonderzoek met SPSS: statisische verwerking en interpretatie, Antwerpen-Apeldoorn, p.1-465.
Wilkes, R.E. (1978). “Fraudulent behaviour by consumers: the other side of fraud in the marketplace: consumer-initiated fraud against business. Journal of Marketing 42(4), 67-75.
23 april 2003, Bart Brusseleers in campagne tegen downloaden, De Standaard, URL:
.(Opgehaald op 8 mei 2009)
XI
30 mei 2006, België is Europese topper in zwartwerken, Altermedia Info, URL: . (Opgehaald op 11 mei 2009)
5 maart 2009, Deutsche Bank en BNP Paribas doen aan onethisch investeren, De Standaard, URL: . (Opgehaald op 5 maart 2009)
15 januari 2009, Een op de zes betaalt verkeersboetes niet, De Morgen, URL: . (Opgehaald op 11 mei 2009)
9 juli 2004, Bieseman,J.,Illegaal downloaden van film goed ingeburgerd: Twee derden heeft geen problemen met filmpiraterij, ZDNet België, URL: . (Opgehaald op 11 mei 2009)
27 mei 2008, Kinepolis neemt piraten in het vizier, De Standaard, URL: .(Opgehaald op 8 mei 2009)
12 mei 2009, Kwart Belgische pc’s heeft illegale software, De Standaard, URL: . (Opgehaald 12 mei 2009)
23 april 2009, Muziekomzet halveert in tien jaar, De Standaard, URL: . (Opgehaald op 8 mei 2009)
XII
11 april 2009, Onderzoek naar reclame voor ING-spaarrekening, De Standaard, URL: . (Opgehaald op 24 april 2009)
5 juli 2007, Recordaantal zwartrijders betrapt op de trein, De Standaard, URL: . (Opgehaald op 11 mei 2009)
24 april 2009, Studenten downloaden massaal illegaal, 2009, De Standaard, URL: . (Opgehaald op 24 april 2009)
30 december 2008, Winkeldiefstal groot probleem voor zelfstandigen, 2008, De Morgen, URL: . (Opgehaald op 24 april, 2009)
13 november 2008, Winkeldiefstal in België de op een na hoogste in West -Europa, De Standaard, URL: . (Opgehaald op 24 april 2009)
Wordnet 3.0 Princeton University, URL: . (Opgehaald op 11 mei 2009)
XIII
BIJLAGE 1.1
Beste,
Mijn naam is Benedicte Descheemacker en ik ben een studente Bedrijfseconomie aan de Universiteit Gent. In het kader van mijn masterproef onderzoek ik de mening van studenten over een aantal situaties uit het dagdagelijkse leven.
Graag had ik je willen vragen even tijd vrij te maken om enkele vragen te beantwoorden. Het invullen van deze vragenlijst neemt slechts een tiental minuutjes van jouw tijd in beslag. Het is heel belangrijk dat je eerlijk en waarheidsgetrouw antwoordt. Echter, er zijn geen goede of foute antwoorden. In deze vragenlijst telt enkel jouw persoonlijke mening.
Ik wil je alvast bedanken voor de medewerking aan dit onderzoek.
Vriendelijke groeten,
Benedicte Descheemacker
Voor bijkomende inlichtingen of bij problemen, kan je steeds een email sturen naar: [email protected]
Nogmaals bedankt voor je deelname aan dit onderzoek.
Het invullen van deze vragenlijst neemt slechts tien minuutjes van jouw tijd in beslag. De vragenlijst wordt bovendien volledig anoniem verwerkt.
Je maakt kans op een dvd-speler als je deze vragenlijst volledig invult en correct antwoordt op de wedstrijdvraag.
XIV
Met welke letter begint jouw voornaam:
1) A-L 2) M-Z
In wat volgt worden enkele specifieke (dagdagelijkse) situaties beschreven. Gelieve de situatie telkens aandacht te lezen. Vervolgens dien je elk van deze situaties te beoordelen aan de hand van een aantal vragen. Je dient dus na elke situatie aan te duiden wat het best jouw mening weergeeft met betrekking tot de beschreven situatie.
Let wel, er zijn geen juiste of foute antwoorden. Enkel jouw persoonlijke mening is van tel voor dit onderzoek.
1) ‘Actief voordeel halen uit een twijfelachtige actie’
B-versie:
Een bedrijf vertelt niet de volledige waarheid bij het onderhandelen met een autohandelaar over de prijs voor een nieuw voertuig.
Het bedrijf zou niet beschuldigd mogen worden voor deze actie…
…
wanneer het bedrijf op geen andere manier de aankoop zou kunnen veroorloven. (DOR)
…
aangezien de autohandelaar hiervan geen schade ondervindt. (DOI)
…
daar de autohandelaar zelf verantwoordelijk is voor het nagaan van de waarheid van de informatie. Het is de fout van de autohandelaar zelf. (DOV)
…
aangezien andere bedrijven ook niet altijd de volledige waarheid vertellen bij het onderhandelen. (CTC)
…
indien het bedrijf anders in geldproblemen kan komen. (ATHL)
XV
C-versie:
Een consument vertelt niet de volledige waarheid bij het onderhandelen met een autohandelaar over de prijs voor een nieuw voertuig.
De consument zou niet beschuldigd mogen worden voor deze actie…
…
wanneer de consument op geen andere manier de aankoop zou kunnen veroorloven. (DOR)
…
aangezien de autohandelaar hiervan geen schade ondervindt. (DOI)
…
daar de autohandelaar zelf verantwoordelijk is voor het nagaan van de waarheid van de informatie. Het is de fout van de autohandelaar zelf. (DOV)
…
aangezien andere consumenten ook niet altijd de volledige waarheid vertellen bij het onderhandelen. (CTC)
…
indien de consument anders in geldproblemen kan komen. (ATHL)
2) ‘Actief profiteren van onwettige acties’
B-versie:
Een bedrijf brengt een product terug naar de leverancier omdat het beschadigd is. De beschadiging is echter de fout van het bedrijf zelf en niet van de leverancier.
Het bedrijf is niet in fout…
…
aangezien het alleen maar het beste materiaal wil bezitten. (ATHL)
…
aangezien de leverancier het product wil terugnemen, zonder de schuld van de schade na te gaan. Dat is hun probleem. (DOV)
…
aangezien de producten van de leverancier hoe dan ook al vaak van lage kwaliteit blijken te zijn. (DOR)
XVI
…
omdat de leverancier geen schade ondervindt van één omgeruild product. (DOI)
…
aangezien andere bedrijven ook op zo’n manier handelen. Waarom zou dit bedrijf dat dan niet mogen? (CTC)
C-versie:
Een consument brengt een product terug naar de leverancier omdat het beschadigd is. De beschadiging is echter de fout van de consument zelf en niet van de leverancier.
De consument is niet in fout…
…
aangezien hij/zij alleen maar het beste materiaal wil bezitten. (ATHL)
…
aangezien de leverancier het product wil terugnemen, zonder de schuld van de schade na te gaan. Dat is hun probleem. (DOV)
…
aangezien de producten van de leverancier hoe dan ook al vaak van lage kwaliteit blijken te zijn. (DOR)
…
omdat de leverancier geen schade ondervindt van één omgeruild product. (DOI)
…
aangezien andere consumenten ook op zo’n manier handelen. Waarom zou deze consument dat dan niet mogen? (CTC)
XVII
3) ‘Downloaden van auteursrechtelijk materiaal/kopen van nagemaakte producten’
B-versie:
Een bedrijf heeft op haar computers (auteursrechtelijk beschermde) software gedownloaded zonder hiervoor te betalen.
Het bedrijf treft geen schuld…
…
aangezien andere bedrijven dit even goed doen. (CTC)
…
daar kennisontwikkeling een basisrecht is. (ATHL)
…
aangezien de softwarebedrijven genoeg geld verdienen en zij geen schade ondervinden bij onbetaald downloaden. (DOI)
…
omdat de softwarebusiness maar niet zoveel geld moet vragen voor hun software. (DOV)
…
indien het bedrijf door externe factoren geen andere mogelijkheid had om aan de
software te geraken. (DOR)
C-versie:
Een consument heeft op zijn/haar computers (auteursrechtelijk beschermde) software gedownloaded zonder hiervoor te betalen.
De consument treft geen schuld…
…
aangezien andere consumenten dit even goed doen. (CTC)
…
daar kennisontwikkeling een basisrecht is. (ATHL)
…
aangezien de softwarebedrijven genoeg geld verdienen en zij geen schade ondervinden bij onbetaald downloaden. (DOI)
…
omdat de softwarebusiness maar niet zoveel geld moet vragen voor hun software. (DOV)
XVIII
…
indien de consument door externe factoren geen andere mogelijkheid had om aan de software te geraken. (DOR)
4) ‘Passief profiteren van de fout gemaakt door een derde’
B-versie:
Een consument dient 40€ terug te storten op de rekening van een bedrijf. Door onoplettendheid stort de consument echter 60€. Het bedrijf merkt dit, maar zegt dit niet en houdt de extra 20€.
Het bedrijf valt niets te verwijten…
…
aangezien het houden van die 20€ helemaal niet erg is en niemand schade bezorgt. (DOI)
…
omdat andere bedrijven het geld ook zouden houden. (CTC)
…
als het extra geld voor een goed doel dient. (ATHL)
…
indien het bedrijf het geld wel wil terugstorten, maar de tijd niet heeft om dit uit te voeren. (DOR)
…
aangezien de consument maar beter moet opletten hoeveel geld hij betaalt, daar kan het bedrijf niets aan doen. (DOV)
C-versie:
Een bedrijf dient 40€ terug te storten op de rekening van een consument. Door onoplettendheid stort het bedrijf echter 60€. De consument merkt dit, maar zegt dit niet en houdt de extra 20€.
De consument valt niets te verwijten…
…
aangezien het houden van die 20€ helemaal niet erg is en niemand schade bezorgt. (DOI)
XIX
…
omdat andere consumenten het geld ook zouden houden. (CTC)
…
als het extra geld voor een goed doel dient. (ATHL)
…
indien de consument het geld wel wil terugstorten, maar de tijd niet heeft om dit uit te voeren. (DOR)
…
aangezien het bedrijf maar beter moet opletten hoeveel geld ze geeft, daar kan de consument niets aan doen. (DOV)
5) ‘Geen schade/geen overtreding’
B-versie:
Een bedrijf onderhandelt gedurende enkele weken met een architectenbureau over de plannen voor een nieuwe huisvesting, hoewel het bedrijf nog niet helemaal zeker is wat betreft de samenwerking met het bureau en het bouwplan misschien links zal laten liggen.
Het gedrag van het bedrijf is niet verkeerd…
…
aangezien zo’n bureau maar een contract had moeten opstellen om zekerheid te hebben over de samenwerking. (DOV)
…
indien het bedrijf door externe factoren niet anders kan dan de plannen van het bureau eventueel links te laten liggen. (DOR)
…
aangezien andere bedrijven evengoed zo handelen. Waarom zou dit bedrijf dit dan niet mogen doen? (CTC)
…
wanneer het bedrijf voor de beste offerte moet gaan in het belang van de directe omgeving. (ATHL)
…
daar het helemaal geen schade toebrengt aan het architectenbureau om enkele weken te onderhandelen, zelfs al is het bedrijf nog niet zeker van de samenwerking met het bureau. (DOI)
XX
C-versie:
Een consument onderhandelt gedurende enkele weken met een architectenbureau over de plannen voor een nieuwe huisvesting, hoewel de consument nog niet helemaal zeker is wat betreft de samenwerking met het bureau en het bouwplan misschien links zal laten liggen.
Het gedrag van de consument is niet verkeerd…
…
aangezien zo’n bureau maar een contract had moeten opstellen om zekerheid te hebben over de samenwerking. (DOV)
…
indien de consument door externe factoren niet anders kan dan de plannen van het bureau eventueel links te laten liggen. (DOR)
…
aangezien andere consumenten evengoed zo handelen. Waarom zou deze consument dit dan niet mogen doen? (CTC)
…
wanneer de consument voor de beste offerte moet gaan in het belang van de directe omgeving. (ATHL)
…
daar het helemaal geen schade toebrengt aan het architectenbureau om enkele weken te onderhandelen, zelfs al is de consument nog niet zeker van de samenwerking met het bureau. (DOI)
XXI
B-versie:
Heb je een dergelijke situatie reeds meegemaakt in het verleden? (slechts één antwoord mogelijk)
C-versie:
Heb je een dergelijke handeling reeds zelf gesteld in het verleden? (slechts één antwoord mogelijk)
Antwoordmogelijkheden:
1)
Neen, nog nooit
2)
Ja, één keer.
3)
Ja, een aantal keren
4)
Ja, regelmatig
5)
Ja, iedere keer als ik daar de kans toe krijg (c-scenario) /als men daar de kans toe krijgt
B-versie:
Hoe beoordeel je de handelwijze van dit bedrijf?
C-versie:
Hoe beoordeel je de handelwijze van deze consument?
Antwoordmogelijkheden:
Gaande van volstrekt onethisch(1) tot volstrekt ethisch(7) Gaande van volstrekt ontoelaatbaar(1) tot volstrekt toelaatbaar(7)
B- en C-versie: Hoeveel schade berokkent dit gedrag volgens jou aan anderen, wie of wat die ook moge zijn? Geef een getal tussen 0 en 100 waarbij 0 staat voor helemaal geen schade.
XXII
Tussen elk scenario wordt een vrij neutrale vraag gesteld om het invullen van de vragenlijst niet te belastend te maken:
1)
Hoe vaak doe je aankopen in een supermarkt?
-
nooit
-
1 keer peer jaar
-
1 keer per maandag
-
Meerdere keren per maandag
-
1 keer per week
-
Meerdere keren per week
-
Dagelijks
2)
Hoeveel tijd besteed je wekelijks aan winkelen?
-
Minder dan 1uur
-
Meer dan 1 uur, maar minder dan 2 uur
-
Meer dan 2 uur, maar minder dan 5 uur
-
Meer dan 5 uur, maar minder dan 10 uur
-
Meer dan 10 uur
3)
In welke supermarkt doe je de meeste voedingsaankopen?
-
Aldi
-
Carrefour
-
Cash & Fresh
-
Colruyt
-
Delhaize
-
GB
-
Lidl
-
Match
-
Prima
-
Okay
-
Spar
-
Smatch
-
Ander
XXIII
4)
Hoeveel tijd besteed je gemiddeld per bezoek in de supermarkt of zou je er aan spenderen?
-
Minder dan 15 minuten
-
Meer dan 15 minuten, maar minder dan 30 minuten
-
Meer dan 30 minuten, maar minder dan 1 uur
-
Meer dan 1 uur, maar minder dan 2 uur
-
Meer dan 2 uur
ATTITUDE TOWARD BUSINESS
Hieronder volgen enkele korte uitspraken. Gelieve de uitspraken goed te lezen en aan te duiden in welke mate je ermee instemt.
Antwoordmogelijkheden:
1.
Helemaal niet akkoord
2.
Niet akkoord
3.
Eerder niet akkoord
4.
Neutraal
5.
Eerder akkoord
6.
Akkoord
7.
Helemaal akkoord
1.
Many businesses try to take advantage of customers Veel bedrijven proberen misbruik te maken van klanten.
2.
Many products are not as durable as they should be. Veel producten zijn niet zo duurzaam als ze zouden moeten zijn.
3.
Most companies are concerned about their customers. De meeste bedrijven zijn bezorgd om hun klanten
4.
In general, I am satisfied with most of the products I buy. In het algemeen ben ik tevreden met de meeste producten die ik koop.
XXIV
5.
What most products claim to do and what they actually do are two different things.
Wat de meeste producten beloven te doen en wat ze daadwerkelijk doen, zijn twee verschillende dingen. 6.
The business community has helped raise our country’s standard of living.
De bedrijfswereld heeft bijgedragen tot het verhogen van de levensstandaard in ons land.
BUSINESS ETHICS INDEX Hieronder wordt gepeild naar je ervaringen met de bedrijfswereld (bedrijven, handelaars, winkeliers, ondernemingen, …).
Antwoordcategorieën: zeer onethisch – onethisch - eerder onethisch – neutraal - eerder ethisch – ethisch - zeer ethisch (origineel: very unethically – somewhat unethically – neither nor – somewhat ethically – very ethically)
1.
Gebaseerd op mijn eigen ervaringen als consument het afgelopen jaar, vind ik dat de bedrijfswereld (bedrijven, handelaars, winkeliers, ondernemingen, …) waarmee ik in contact kwam over het algemeen …(antwoord categorie invullen) handelde. (Based on your own experiences as a consumer in the past year, businesses you dealt with generally behaved…)
2.
Gebaseerd op wat ik het afgelopen jaar van anderen of via de media heb gehoord, handelde de bedrijfswereld (bedrijven, handelaars, winkeliers, ondernemingen, …) (Based on what you heard from others or the media in the past year, businesses behaved…)
Hieronder wordt gepeild naar je verwachtingen over de bedrijfswereld (bedrijven, handelaars, winkeliers, ondernemingen, …).
XXV
Antwoordcategorieën: (origineel: more unethically – about the same – more ethically) Veel onethischer – onethischer – eerder onethischer – hetzelfde zoals nu – eerder ethischer – ethischer – veel ethischer
3.
Gebaseerd op mijn eigen ervaringen als consument het afgelopen jaar, verwacht ik dat de bedrijfswereld zich het komende jaar … (antwoordcategorie invullen) zal gedragen. (Based on your own experiences as a consumer in the past year, do you expect businesses in the coming year to behave…)
4.
Gebaseerd op wat ik het afgelopen jaar van anderen of via de media heb gehoord, verwacht ik dat de bedrijfswereld zich het komende jaar … (antwoordcategorie invullen) zal gedragen. (Based on what you heard from others or the media in the past year, do you expect businesses in the coming year to behave…)
NEED FOR CLOSURE
Je bent bijna op het einde van deze vragenlijst gekomen. Tot slot volgen nog enkele stellingen. In welke mate kan je jezelf als persoon terugvinden in deze stellingen?
Antwoordmogelijkheden:
1. Helemaal niet akkoord 2. Niet akkoord 3. Eerder niet akkoord 4. Neutraal 5. Eerder akkoord 6 Akkoord 7. Helemaal akkoord
1)
Ik vind dat duidelijke regels en regelmaat op het werk van essentieel belang zijn om succes te hebben
XXVI
2)
Zelfs als ik iets besloten heb, wil ik altijd nog graag een andere mening in
overweging nemen
3)
Ik hou niet van onzekere situaties
4)
Ik heb een hekel aan vragen die op veel verschillende manieren beantwoord
kunnen worden
5)
Ik heb graag vrienden die onvoorspelbaar zijn
6)
Ik vind dat een goed geordend en regelmatig leven bij mijn aard past
7)
Wanneer ik uit eten ga, ga ik graag naar gelegenheden waar ik al eerder
geweest ben, zodat ik weet wat ik kan verwachten
8)
Ik voel mij onprettig als ik niet begrijp waarom een gebeurtenis in mijn leven
heeft plaatsgevonden
9)
Ik erger me wanneer iemand het oneens is met wat alle andere leden van de
groep vinden
10) Ik heb er een hekel aan om mijn plannen op het laatste moment te veranderen
11) Ik hou er niet van om in een situatie te komen waarvan ik niet weet wat ik ervan kan verwachten
12) Ik voel me opgelucht eens ik een beslissing genomen heb
13) Ik ben er op gebrand erg snel een oplossing te vinden wanneer ik geconfronteerd word met een probleem
14) Gelieve niet te antwoorden op deze vraag en geen bolletje aan te vinken. Gelieve dus door te gaan naar de volgende uitspraak hieronder. Dit een ‘controle-item’.
15) Als ik in verwarring ben over een belangrijk punt, ben ik erg van streek
XXVII
16) Ik zou snel ongeduldig en geïrriteerd worden als ik niet onmiddellijk tot een oplossing voor een probleem zou komen
17) Ik neem liever snel een beslissing dan er nog een nachtje over te slapen
18) Zelfs als ik veel tijd krijg om een beslissing te nemen, voel ik me gedreven om toch snel tot een besluit te komen
19) Ik vind het leuk om mijn plannen op het laatste moment te veranderen
20) Ik geniet van de onzekerheid die het met zich meebrengt om in een andere situatie terecht te komen waarvan ik niet weet wat er kan gebeuren
21) Mijn persoonlijke omgeving is gewoonlijk rommelig en weinig geordend
22) Bij de meeste conflicten tussen mensen zie ik gemakkelijk in wie er gelijk heeft, en wie niet
23) Ik voel me bijna altijd gehaast om tot een beslissing te komen ook al is daar eigenlijk geen reden voor
24) Ik geloof dat ordelijkheid en organisatie behoren tot de belangrijkste eigenschappen van een goede student
25) Wanneer ik nadenk over conflictsituaties dan kan ik me meestal wel voorstellen dat beide partijen gelijk zouden kunnen hebben
26) Ik hou er niet van om met mensen om te gaan die onverwacht uit de hoek kunnen komen
27) Ik ga het liefst om met vertrouwde vrienden omdat ik weet wat ik van hen kan verwachten
28) Ik geloof dat ik het beste leer tijdens een cursus waarin duidelijk omschreven doelen en eisen ontbreken
29) Als ik over een probleem nadenk, dan overweeg ik zoveel mogelijk verschillende meningen over het onderwerp
30) Ik wil graag te allen tijde weten wat mensen denken
XXVIII
31) Ik hou er niet van als een uitspraak van een persoon op veel verschillende manieren uitgelegd kan worden
32) Het is ergerlijk om te moeten luisteren naar iemand die maar niet lijkt te kunnen beslissen
33) Ik denk dat het tot stand brengen van een consequente regelmaat me in staat stelt meer van het leven te genieten
34) Ik geniet van een duidelijke en gestructureerde manier van leven
35) Ik ga het liefst om met mensen wier meningen sterk van de mijne verschillen
36) Ik vind het prettig als alles op zijn plaats staat
37) Ik voel me onprettig wanneer iemands mening of bedoeling mij niet duidelijk is
38) Ik zie altijd veel mogelijke oplossingen voor de problemen die ik tegenkom
39) Ik hoor liever slecht nieuws, dan dat ik in onzekerheid blijf verkeren
40) Gewoonlijk overweeg ik niet veel verschillende meningen voordat ik mijn eigen opinie vorm
41) Ik heb een hekel aan onvoorspelbare situaties
42) Ik heb een hekel aan de routinematige aspecten van mijn studies
Tot slot hadden we je nog graag enkele vragen gesteld.
1)
Geslacht (man/vrouw)
2)
Leeftijd (in jaren)
3)
Ben je student? (ja/nee)
XXIX
4)
Indien ja op vraag 3: Aan welke faculteit studeer je? Indien je aan meerdere faculteiten zou studeren, gelieve dan die faculteit aan te duiden waar je de meeste vakken volgt)
Letteren & Wijsbegeerte Rechtsgeleerdheid Wetenschappen Geneeskunde & Gezondheidswetenschappen Ingenieurswetenchappen Economie en Bedrijfskunde Diergeneeskunde Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Bio-ingenieurswetenschappen Farmaceutische wetenschappen Politieke en Sociale Wetenschappen
5)
Indien ja op vraag 3: In welk studiejaar zit je? Indien je meerdere studiejaren zou combineren, gelieve dan het studiejaar aan te duiden waarvan u het meeste vakken volgt)
1e Bachelor 2e Bachelor 3e Bachelor 1e Master/proef 2e Master/proef 3 e proef 4 e proef Master na bachelor Master na master Voorbereidingsprogramma tot master na bachelor Voorbereidingsprogramma tot master na master Predoctorale opleiding Doctoraatsopleiding Doctoraat
Wil je meedoen aan de wedstrijdvraag? (ja/neen) a. Welke prijs kan je winnen na het invullen van deze vragenlijst? (wedstrijdvraag) b. Hoeveel studenten zullen deze vragenlijst in totaal ingevuld hebben? (schiftingsvraag)
XXX
BEDANKT VOOR HET INVULLEN VAN DEZE VRAGENLIJST!
Benedicte Descheemacker Studente Master in de Bedrijfseconomie
XXXI