conservatieve modernisering, de dreiging voor china I Hugo Van de Voorde I
De dreiging Het spookbeeld van het ‘gele gevaar’ waart weer rond in Europa. Een obsessie met historische wortels, die teruggaat tot de paniek die de Mongolenhorden ooit hebben opgewekt. In de decennia van de Koude Oorlog heeft de ideologische verblinding die angstgevoelens nog geïntensiveerd: het ’gele gevaar’ was nu ook nog eens een ‘rood gevaar’ geworden. ‘The loss of China’ in 1949 en de oorlog in Korea leverden de argumenten om de domino-theorie te onderbouwen. George Kennan had dan ook niet veel moeite om iedereen in het Westen van de noodzaak van een containment-strategie te overtuigen. De implosie van de Sovjet-Unie liet de Pentagon-strategen en hun NATOmedestanders wat verweesd achter. De ‘target’ was verdwenen en zonder diabolische vijand was het een heikele opdracht om het collectieve autisme waarin de Westerse publieke opinie gegijzeld zat, in stand te houden. Voor allen die zo graag vijandbeelden koesteren was nine eleven dan ook een geschenk uit de hemel (sic), een nieuw Pearl Harbor, dat een enorm politiek kapitaal verschafte. Het was een vrijkaart om de internationale instellingen en het internationaal recht - de hoeders van een mondiale collectieve veiligheid onderuit te halen, unilaterale agressie (pre-emptive strikes) te legitimeren en de vloer aan te vegen met de principes van de democratie en de rechtsstaat. The rule of law werd wél gehanteerd als norm om het beleid van andere staten te beoordelen, maar was voor het eigen beleid niet langer richtinggevend. Bruce Ackerman (Yale-professor) is het er mee eens dat na een terroristische aanval als nine-eleven ‘emergency powers’ worden verleend, maar dat een regering er minimaal aan gehouden is om na enkele maanden de wetgevende macht te vragen die buitengewone volmachten te hernieuwen. Zodat een re-evaluatie van de situatie mogelijk is en dus het eventueel beëindigen van de ‘noodtoestand’ (Bruce Ackerman, Before the Next Attack: Preserving Civil Liberties in an Age of Terrorism,. New Haven, 2006. Yale University
Press). Het doet denken aan de Romeinse republiek, waar eeuwenlang de legale dictatuur als response op een noodtoestand gebruikt werd, maar de antagonisten in de burgeroorlogen (1ste eeuw v. C.) niet aarzelden om die volmachten te bestendigen. Zo werd de legale een illegale dictatuur. Naast het jihad-terrorisme is de spectaculaire opkomst van China de tweede grote uitdaging. In een tijd van globalisering is een unilaterale interpretatie van de nieuwe machtsverhoudingen in de wereldeconomie echter in hoge mate contraproductief. Globalisering is géén eenrichtingsverkeer, het is geen spreiding, wereldwijd, vanuit het Westen. Globalisering is complex. De verwevenheid van de verschillende economische werelden is karakteristiek. Globalisering zet zich door vanuit alle mogelijke richtingen. Een eenzijdige visie op de economische realiteit op beleidsniveau bevestigt en versterkt de clichés die in de publieke opinie leven: le charme des synthèses faciles. Het wordt helemaal banaal als die economische bedreiging dan ook nog eens geëxtrapoleerd wordt naar het geopolitieke niveau: China als nieuwe uitdager op wereldvlak, als de nieuwe grootmacht die de unipolaire wereldorde dreigt te verstoren en de gevestigde belangen en machtsverhoudingen in het Verre Oosten onder druk zet. Onze thesis: China is een dreiging voor zichzelf. De interne uitdagingen zijn van zulke omvang en draagwijdte dat het land er alle belang bij heeft nog decennialang zijn energie daarop te concentreren. En dus zo weinig mogelijk ‘golven’ te maken op ‘de zee’ van de geopolitiek. Wat niet belet dat de impact van al wat momenteel verkeerd loopt binnen China wereldwijd wordt gevoeld. Maar dat is dus een dreiging van een heel andere orde en manifesteert zich op een aantal domeinen (o.a. het leefmilieu) waar de huidige regering in Washington blind voor is. China is een land van continentale omvang met een bevolking van 1 miljard driehonderdmiljoen inwoners. Het massale is de dominante karaktertrek. In een tijd van globalisering is het onontkoombaar dat wat in zulke samenleving ten gronde verkeerd loopt een mondiale impact heeft.
85 Hermes | Jaargang 11 | nr. 42 | september 2007
De lange termijn 1 – Edward L. Shaughnessy (ed.), China. London, 2005.Duncan Baird Publishers. Reeks Reference Classics. 256 blzn. Als we aan China denken, denken we aan het massale. Maar er is ook ‘the venerable age of China’. Al drieduizend jaar kent China een beschaving van zeer hoog niveau. Tweeduizend jaar lang is China het culturele middelpunt geweest van Azië, het Land van het Midden. De Chinezen hebben er een sterk identiteitsbesef en een superioriteitsgevoel aan ontleend. In deze tijd van globalisering focussen we zodanig op de economische ‘boom’ van China en op de heikele wereldwijde impact-van-het-moment dat we die culturele achtergrond en millennia-oude tradities veronachtzamen. Dit boek is een ideaal antidotum. Edward Shaughnessy is expert inzake het oude China en professor aan de universiteit van Chicago. Hij is er in geslaagd een aantal collega’s rond zich te scharen om een wijds panorama te ‘boetseren’ van de samenleving en de cultuur van het eeuwenoude China. In een eerste deel, The Chinese World, brengt Richard von Glahn (professor in L.A.) een introductie in land en volk, en in de economie. Mark Edward Lewis (professor in Stanford) geeft een historisch overzicht (Continuity and Change). John Chinnery (professor in Edinburgh) belicht de rol van de staat en de plaats van de familie in de samenleving. Het tweede deel, Belief and Ritual, bestaat uit 5 hoofdstukken die Edward Shaughnessy en Jennifer Oldstone-Moore (professor in Springfield, Ohio) onder elkaar hebben verdeeld: ze brengen een initiatie in het confucianisme, het daoisme, het boeddhisme, the harmony of heaven and earth en de volksreligies. Het derde deel, Creation and Discovery, is ongemeen rijk: de Chinese klassieke geneeskunde, technologie en wetenschappen, decoratiekunsten, toneel en architectuur worden behandeld in een vijftal hoofdstukken, waar professoren uit Denver, Pennsylvania en Londen de auteurs van zijn. In een afsluitend hoofdstuk behandelt Shaughnessy The Legacy of 4 000 years. Een korte initiatie in de taal en de uitspraak, een tabel van dynastieën, een geselecteerde bibliografie en een index ondersteunen het gebruik van het boek.Want het is in de eerste plaats een naslagwerk. Daarenboven is het een aantrekkelijk boek, met veel zorg uitgegeven (een professionele lay-out; een schatkamer van kleurenillustraties): een initiatie op hoog niveau (zowel inhoudelijk als qua vormgeving) in de rijkdom, in de onthutsende diversiteit en complexiteit van de ‘andere’ beschaving en samenleving. 2 –
Catherine Golliau (red.), Confucius, Lao-tseu, Tchouang-tseu. Les textes fondateurs de la pensée chinoise. Le Point Hors-série. Paris, mars-avril 2007. 122 blzn. 6,50¤. Een nieuw nummer in de onvolprezen reeks Le Point Hors-série.We verwijzen graag naar Les textes fondamentaux de la pensée en islam (nov.-décembre 2005, 130 blzn.). Telkens gaat het om zeer mooi uitgegeven bloemlezingen van briljant geïntroduceerde en gecommentarieerde fundamentele teksten uit de betreffende wereldcultuur, op glanspapier uitgegeven, rijkelijk geïllustreerd en aangeboden in een uitgekiende lay-out. Erg charmante, uitnodigende boekjes, die drempelverlagend zijn: de perfecte symbiose tussen inhoudelijk topniveau en vormelijke kwaliteit en finesse. Elk deeltje in de reeks heeft eenzelfde inhoudelijke structuur. Elk hoofdstuk biedt eerst een introductie op de teksten door een vooraanstaande expert, vervolgens Textes et clés de lecture, d.i. de geselecteerde teksten, inclusief commentaar en annotaties, tenslotte Repères, een bijzonder instructief gesprek waarin een deskundige de fundamenten van de probleemstelling sterk profileert. Dit deel over China start met een zeer verhelderende tekst van Anne Cheng: Aux sources de la pensée chinoise. Ze toont aan hoe deze fundamentele teksten mee verantwoordelijk zijn voor de continuïteit in de Chinese beschaving. Noodzakelijk complement is een chronologie van de Chinese oudheid (3de millennium-3de eeuw v.C.): het is een gecommentarieerde chronologie, met aan de ene kant de evenementen en aan de andere kant een beperkte en toch erg relevante commentaar op de betreffende fase in de cultuurgeschiedenis van China. Anne Cheng is de auteur van La Pensée en Chine aujourdh’ui (Gallimard, coll.’Folio’, Paris, 2007). De volgende hoofdstukken zijn gewijd aan Confucius (8 blzn.), Culture de soi (22 blzn.), Divination et cosmologie (18 blzn.) en La politique. L’homme souverain (28 blzn.). Terugkerende aandachtspunten zijn de actuele relevantie van de gepresenteerde teksten en de contacten tussen de beschavingen (China/het Westen). Heel verhelderend, want in hoge mate problematiserend, zijn telkens ook de gesprekken die de hoofdstukken afsluiten: hoe is het réveil van de ‘klassieken’ in het huidige China te verklaren? Wat is de relatie tussen de klassieke Chinese geneeskunde en de moderne ‘westerse’ en tussen de Chinese en de westerse wetenschappen in het algemeen? In het laatste hoofdstuk verdedigt Yves Chevrier de stelling dat de rehabilitatie van de intellectuelen een fundamentele kentering is geweest in de decennia na Mao. Die hele evolutie wordt geduid tegen de achtergrond en de traditie van het keizerrijk: continuïteit en discontinuïteit krijgen zo profiel. Het boekje wordt afgesloten met een artikel La Chine, une passion européenne en - last but not least - met een gesprek met de Belgische sinoloog Pierre Ryckmans, alias Simon Leys, professor aan de universiteit van Canberra, en indertijd een genadeloze criticus van het Mao-regime. In die mate dat men erbij vergat dat hij gespecialiseerd is in de cultuur van het antieke China. L’esthétique chinoise est une éthique is een bijzonder verhelderende tekst: Ryckmans gaat in op de identiteit, de specificiteit van de Chinese kunst, evenals op de contacten en…op de veronachtzaming en het onbegrip, eeuwenlang, tussen de Chinese en de westerse kunst. Zeggen we nog dat een schitterend uitgewerkt Lexicon de lezer bij de hand neemt om ‘klippen en valkuilen’ te ontwijken en zo de lectuur voor de leek haalbaar maakt. In de geselecteerde bibliografie vind je uitsluitend recente publicaties.
86 Hermes | Jaargang 11 | nr. 42 | september 2007
De meest succesrijke transitiestaat Al te vlug gaan we erover heen dat de transitie van een centraal geleide economie (een CGE of beveleconomie) naar een gedecentraliseerde markteconomie (GME), een ervaring is geweest van meerdere staten en dus niet alleen van China. Na de implosie van de Sovjet-Unie en de verzelfstandiging van de vroegere Oostbloklanden, is dit een loodzware opdracht geweest waar een hele reeks samenlevingen mee geconfronteerd werd. De vergelijking is instructief: voor China is die overgang zeer succesvol geweest. Maar ogenblikkelijk is het zaak te nuanceren. In de eerste plaats kun je niet zeggen dat in China momenteel een GME bestaat. Het regime zelf spreekt over een ‘socialistische markteconomie’. Daarover zo dadelijk meer. Tweede punt: de resultaten waar Beijing hoog over opgeeft, zijn niet uitsluitend toe te schrijven aan verwezenlijkingen tijdens de transitie. Het is bon ton het beleid ten tijde van Mao te verguizen. En het is ontegensprekelijk zo dat wie de balans opmaakt van de Mao-decennia, tot de slotsom komt dat het voor de Chinezen een rampzalige periode is geweest. Het zal je maar overkomen dat je op het verkeerde moment op de verkeerde plaats geboren wordt: de generaties die toen hebben geleefd, zijn het slachtoffer geworden van een voluntaristisch, utopisch beleid. Het volstaat een bevolkingspiramide anno 1982 te bekijken: de zware inkepingen voor de jaren 1958-1961 (de Grote Sprong Voorwaarts) en 1966-1969 (de Culturele Revolutie) wijzen op een ijzingwekkende surmortaliteit. Denk daarbij onmiddellijk aan het massale: in een land als China betreft het dan onmiddellijk tientallen miljoenen mensen. Maar… als we zeggen dat de levensverwachting verdubbeld is van 35 naar 70,5 jaar dan is dat onmiskenbaar ook op het conto te schrijven van de basisgezondheidszorg uit de Mao-tijd, elementaire medische zorgen die voor de modale Chinees vandaag onbetaalbaar zijn. Als we vaststellen dat 85% van deze reusachtige bevolking (1 miljard 350 inwoners) kan lezen en schrijven, dan is dat een prestatie die ook is terug te voeren tot de alfabetisering tussen 1949 en 1976. Op een beperkt aantal terreinen is men niet van nul moeten beginnen. Op andere domeinen was het Maobeleid zwaar ondermaats, zoniet catastrofaal.
Conservatieve modernisering De historiek van de Volksrepubliek (Mao-jaren + transitieperiode) is terug te voeren tot een intense machtsstrijd tussen twee elites: aan de ene kant de militante ideologen (Mao en medestanders); aan de andere kant de pragmatici (Zhou Enlai, Deng
Hsiaoping, Jiang Zemin, Hu Jintao). De kanteling is op te hangen aan twee data: in 1976 overleden Zhou Enlai ( januari) en Mao Zedong (september).; in 1980 is Deng erin geslaagd zijn herwonnen machtspositie te consolideren en start hij de uitvoering van het moderniseringsbeleid (‘Rapport over de werking van de regering’, januari 1975) dat zijn grote voorganger Zhou Enlai had geconcipieerd om China een versnelde economische ontwikkeling te garanderen. Inherent aan die ‘Vier Moderniseringen’ was een Opendeurbeleid. Het op-eigen-krachten-rekenen -zeg maar: zelfredzaamheid (‘self-reliance’) - werd door Deng niet langer utopisch, maar pragmatisch ingevuld: de kapitalen (DEI, directe externe investeringen), de manage-menttechnieken, de technologie, de kennis van en vertrouwdheid met de wereldmarkt… vanuit het buitenland waren welkom. De controle over de ontwikkelingen moest evenwel in handen blijven van het regime. Hier worden we meteen geconfronteerd met een kernfenomeen, onontbeerlijk voor een goed begrip van de actuele situatie in China, nl. conservatieve modernisering. Er was eensgezindheid om de economie te moderniseren, maar evenzeer om het machtsmonopolie van de partij intact te laten. Vier moderniseringen: geen probleem. Maar…geen vijfde modernisering, namelijk van de politiek, dit wil zeggen geen democratisering. Deze beleidsoptie is rigoureus bewaakt: het debacle van het Tien Anmenplein (3 op 4 juni 1989) illustreert dat het regime hier geen millimeter van afwijkt. Om zich te handhaven en de deelname aan de macht van de pragmatici te kunnen handhaven, heeft Deng toen offers moeten brengen. Vooraf door Hu Yaobang aan de kant te schuiven: diens begrafenis was aanleiding tot het studentenprotest. Nadien door Zhao Zyiang te verwijderen en tot zijn dood onder huisarrest te plaatsen. ‘Om het even of een kat wit of zwart is, als ze maar muizen vangt’ (Robert Weil, De kat van Deng. China en de tegenstellingen van het marktsocialisme. Berchem, 2002. EPO). ‘Muizen vangen’ in deze context betekende dan: 1-de continuïteit van de éénpartijstaat (of ‘tweekolommenstaat’, de ‘kolom’ van de staatsinstellingen en de ‘kolom’ van de partij-instellingen én de personele unie tussen beide); 2- de continuïteit in de versnelde economische ontwikkeling (moderniseringen én opendeur). Tien Anmen ( juni 1989) bracht de bevestiging van het beleid van conservatieve modernisering. In 1997 is Deng overleden. Dat was een cruciaal moment. 2002 was dat evenzeer, het moment namelijk van de generatiewissel tussen Jiang Zemin (geboren in 1926), Li Peng en Zhu Rongji (beiden geboren in 1928) enerzijds en de ‘jonge leeuwen’ (sic) rond Hu Jintao (geboren in 1942) anderzijds. De eerstgenoemden zijn een tiental jaren aan de macht geweest en hebben gezorgd voor een vlotte overgang na de 87
Hermes | Jaargang 11 | nr. 42 | september 2007
dood van Deng: zij stonden garant voor stabiliteit. Op zich een hele verdienste in een land van continentale afmetingen met een massale bevolking. Het toont echter aan dat de tactische toegevingen van Deng in 1989 zeer succesvol zijn geweest. Hij heeft er zo voor gezorgd dat de pragmatici zich hebben kunnen handhaven: zij domineren nu het Politbureau en het Centraal Comité. Het zijn zeer competente technocraten, voor wie een welvarend China zoveel belangrijker is dan ideologie. Voor die onverzettelijkheid betalen de Chinezen echter wel een prijs… Momenteel beleven we immers niét het einde van de totalitaire staat maar de modernisering ervan. De globalisering, het kapitalisme worden gebruikt om de autocratische staat te verstevigen. Het gaat om de combinatie van markteconomie en communistisch paternalisme (S. Plasschaert), met andere woorden om conservatieve modernisering. Toch mogen deze vaststellingen de kwetsbaarheid van Beijing niet maskeren. In de eerste plaats is er het ‘top-down’-concept. De partij heeft voeling noch met het volk noch met de dorpen. De partij zoekt haar legitimiteit te vrijwaren door het volk meer welvaart te bezorgen. Maar het mag zich niet bemoeien met politiek, het mag zich niet organiseren buiten de partij om. In de tweede plaats is er het onvermogen om het individu te waarderen. Angst voor de individuele burger domineert. De vraag is of de ontplooiing van de individuele burgers dan wel de angsthazen in het machtscentrum het regime ondermijnen? Er is dus geen ruimte voor vrije meningsuiting, en dat in een tijd van globalisering en ICT. Het Internet is een tweesnijdend zwaard: het versterkt ontegenzeglijk de staat, maar de plotse informatie-opstoot geeft meer mogelijkheden aan het individu. Het regime neemt geen risico’s: het heeft een Internetpolitie opgericht, en krijgt daarbij hand- en spandiensten van Yahoo, Microsoft en Google (Google tartufe, éditorial in Le Monde, 27-01-06, p.2)… Het hele verhaal is erg misleidend. We hebben onterecht de overtuiging dat machtsmonopolie controle garandeert. En dat controle staat voor sociale stabiliteit… dat is alleszins de hoop in Beijing. Onterecht…in de Chinese context (continent én massa). De hele situatie herinnert aan de relatie tussen de Iberische koninkrijken en hun Amerikaanse kolonies in de 16de17de eeuw. De communicatielijnen tussen de Iberische hoofdsteden en de Ultramar waren zo lang en de contacten zo traag dat de plaatselijke potentaten het zich konden veroorloven de directieven uit het moederland niet uit te voeren: obedezco, pero no cumplo. De situatie in China is vergelijkbaar. Voorbeelden. Er bestaat een centrale wetgeving op de bescherming van intellectuele eigendomsrechten. Jiang Zhipei is de opperrechter van het Tribunaal voor Eigendoms-
rechten van het Chinese Volkshooggerechtshof en is dus de ‘toparbiter’ voor de bescherming van intellectuele eigendomsrechten. In 2004 werden 12 205 inbreuken op de wetgeving voor de rechtbank gebracht, een groei van 32% in vergelijking met 2003. ‘Het is onrealistisch te verwachten dat China in één sprong het niveau van bescherming zou bereiken dat in ontwikkelde landen bestaat’, aldus Jiang,’maar buitenlandse ondernemingen zouden er goed aan doen met hun klachten naar de rechtbank te stappen in plaats van naar de kranten en naar hun eigen politici. Ze zouden beter minder klagen en meer handelen’. Het probleem situeert zich echter buiten Beijing en de grote steden. China heeft 3 000 rechtbanken op het platteland en 404 rechtbanken op het tussenniveau, maar zij worden er nauwelijks toe aangespoord om tijd en geld te investeren in de behandeling van klachten inzake intellectuele eigendomsrechten. Andrew Mertha (professor in St.Louis en auteur van The Politics of Piracy: Intellectual Property in Contemporary China) bevestigt dat het probleem zich inderdaad situeert bij de plaatselijke gezagsdragers:’Lokale rechtbanken staan nog in hoge mate onder de controle van lokale besturen en zien IPR-diefstal niet direct als een belangrijke overtreding. Het is dààr dat de echte strijd geleverd moet worden. Op het lokale niveau evolueren de zaken aan een slakkentempo; op het centrale niveau en in het Hooggerechtshof gaat het allemaal veel sneller’. Op 3 augustus 2005 hebben honderden betogers in Yulin de lokale rechtbanken belegerd en hebben ze een twaalftal rechters in elkaar geslagen en de opperrechter meerdere uren gegijzeld. De betogers waren werknemers van Yanglaoda, een bedrijf dat kleding produceert en het, om het zacht te zeggen, niet zo nauw neemt met IPR’s (intellectual property rights). Jiang Zhipei stelt: ‘In landen als Duitsland en de VS is het gezag van de rechterlijke macht groter. Maar China wordt geconfronteerd met zoveel andere problemen in de uitbouw van zijn rechtssysteem. Er zijn zovele uitdagingen en crises, en de crisis rond intellectuele eigendomsrechten is niet direct de meest ernstige noch de meest dringende’ (gegevens ontleend aan Chris Buckley, Chinese antipiracy laws take root slowly. In International Herald Tribune,05-10-2005, pp.1 en 19). Inderdaad! Het volstaat te verwijzen naar de berichten over milieurampen, die vrij regelmatig doorsijpelen in onze media. Ook hierover bestaat een hele centrale wetgeving, die niet wordt nageleefd. Eens te meer zijn het de bestuurders op het lokale en regionale niveau die het laten afweten: de belangenvermenging tussen plaatselijke politici en ondernemingen weegt zoveel zwaarder dan de uitvoering van de bestaande wetgeving. Belangenvermenging betekent corruptie, één van de meest in het oogspringende kwalen in het huidige
88 Hermes | Jaargang 11 | nr. 42 | september 2007
China. In andere landen bestaan een aantal onafhankelijke, bottom-up kanalen om het gedrag van lokale bestuurders te controleren. Een vrije pers klaagt er corruptie op beleidsniveau aan. Onafhankelijke juridische instellingen evalueren of de activiteiten van lokale beleidsmensen conform de nationale wetgeving zijn. Open verkiezingen geven burgers de kans om bestuurders, die het niet nauw nemen met de ethiek, aan de kant te zetten. Maar dergelijke kanalen ontbreken in China. China is een dictatoriale eenpartijstaat, dus geen rechtsstaat, geen democratie. En aangezien censuur en repressie schering en inslag zijn heeft corruptie de vrije baan. De illegale onteigeningen ten gunste van ondernemingen, op bevel van lokale potentaten, de massale gedwongen bevolkingsverplaatsingen (population transfers) omwille van grootse openbare werken - denk aan de vele damprojecten - en de schandalen rond slavenarbeid zorgen voor immens ongenoegen. In 2004 hebben 3,7 miljoen burgers deelgenomen aan 74 000 betogingen. In 2005 waren er 87 000 betogingen. In 1993 ging het nog om 10 000 incidenten… In 1994 waren er 1 909 stakingen, in 2003 22 600. Ogenschijnlijk betekenen vier miljoen betogers en een miljoen stakers niet zoveel op een bevolking van één miljard driehonderdvijftigmiljoen inwoners. Maar de groeiende sociale onrust wijst op wanhoop. Het feit dat deze politiestaat een paramilitaire Volkspolitie heeft opgericht om betogers en ander ‘canaille’ uiteen te ranselen, is een signaal dat de sociale onrust voor ‘Beijing’ alarmerende vormen heeft aangenomen. Door de economische hervormingen zijn tientallen miljoenen Chinezen, die binnen de SOE’s (state owned enterprises) de geborgenheid van ‘de ijzeren rijstkom’ genoten, in de werkloosheid terechtgekomen. Naar schatting 180 miljoen mensen hebben het platteland ontvlucht in de hoop in de kustzones te ontkomen aan de armoede. Het massale… In augustus 2006 werden in zesendertig steden eenheden van de paramilitaire Volkspolitie gevormd. Elke week opnieuw zijn er demonstraties… Het machtsmonopolie staat ter discussie: sociale rust is voor de regimetop een hogere prioriteit dan economische ontwikkeling. Alleen is het zeer de vraag of repressie in de context van China’s ontwikkeling een heilzame weg (sic) is?!... De Chinese leiders zouden veeleer moeten opteren voor institutionele hervormingen. Zoniet, dan zullen misbruiken op regeringsniveau en sociale instabiliteit blijven toenemen (Carl Minzer, Corruption in China. The anger boils over, in International Herald Tribune, 30-05-07, p.8). De regimetop in Zhong Nanhai begint de omvang en het belang van het probleem te beseffen. Het lopende 11de vijfjarenplan - opgestart in maart 2006 – geeft absolute prioriteit aan de interne problemen, zo o.m. de afzwakking van de welvaartskloof tussen de kustzones en de binnenlanden, de economische ontwikkeling van de centrale en westelijke
provincies… Het is vijf over twaalf! Al te lang heeft de communistische regimetop er een liberale opvatting op nagehouden: ze vertrouwden op het demonstratieeffect van de kustzones. Die zouden – zo luidde de redenering – als lokomotieven de wagons (de binnenlanden) meetrekken in hun economische ‘boom’. Ervaringen elders, bv. in Latijns-Amerika, wijzen op het tegengestelde proces: de kustzones hebben er de binnenlanden leeggezogen! Systeemverlengende enclaveontwikkeling noemde Louis Baeck dat indertijd! Onzin dus, zeker voor een land van continentale afmetingen met een massa van één miljard driehonderdvijftig miljoen inwoners. Daartoe zijn doelgerichte beleidsmaatregelen noodzakelijk. En die zou het lopende 11de vijfjarenplan moeten genereren. Let’s hope for the best… Mochten de doemscenario’s geen waarheid worden! Er bestaat in het actuele China een opvallende paradox. Enerzijds staat het politieke regime van de totalitaire eenpartijstaat haaks op de markteconomie. De ontwikkelingen in de economie zijn spectaculair. Maar zij zijn niét begeleid door ontwikkelingen op het politieke vlak. Het is als een tang op een varken. En het is dus een steeds prangender probleem om die contradictie weg te werken. Anderzijds wijst alles erop dat dit land-vancontinentale-omvang een sterke centrale regering nodig heeft om de enorme interne problemen die de toekomst hypothekeren, aan te pakken en te trachten op te lossen. Het roept herinneringen op aan de tijd van de Tokoegawa’s in Japan (1603-1867) toen deze shoguns de macht centraliseerden en die gebruikten om het land voor een milieuramp te behoeden door massale controles op boskap en een herbebossing op te leggen waarvan de sporen tot op heden nog waar te nemen zijn. Dergelijke sterke centrale macht is in China noodzakelijk om op een kordate, systematische en doelgerichte manier de milieuproblemen aan te pakken (bv. de tekorten aan en de verontreiniging van water hebben vooral in Noord-China een alarmpeil bereikt), maar ook de inkomensspreiding te garanderen (contra de steeds grotere inkomensverschillen), de invoering van een belastingssysteem door te drukken dat voor herverdeling zorgt, niet alleen financieel maar ook op het vlak van gezondheidszorg, onderwijs en sociale voorzieningen. Het is meer dan waarschijnlijk dat de enorme economische groei, die in hoge mate steunt op export en directe externe investeringen, binnen afzienbare tijd ‘op zijn adem trapt’. Dat betekent dat de verantwoordelijkheid van de regering om groei tot stand te brengen, zal toenemen. Het lopende 11de vijfjarenplan anticipeert hierop: investeren in sociale doelstellingen en infrastructuur in de centrale en westelijke provincies moeten voorrang krijgen. Een sterke centrale regering, echter binnen het kader van een rechtsstaat en van participatieve instellingen, zal daartoe onontbeerlijk zijn.
89 Hermes | Jaargang 11 | nr. 42 | september 2007
De transitie 1
– Sylvain PLASSCHAERT, China. Inzicht in zijn doorbraak. Leuven, 2007. Davidsfonds. 295 blzn. Voorwoord door Mark Eyskens. Er is in het Nederlandse taalgebied geen boek te vinden dat beter en inzichtelijker de periode van transitie, die we hierboven in grote lijnen geschetst hebben, behandelt. Het lost zijn belofte, inzicht te brengen in de doorbraak van China, volledig in. Het vorige DF-boek van de auteur, Wie is bang van China?, dateert van 2001. Intussen zijn de ontwikkelingen in en buiten China spectaculair geweest: de snelheid, de omvang en de impact ervan zijn niet te schatten. In China zelf was er de riskante generatiewissel tussen Jiang Zemin en Hu Jintao (oktober 2002). Anno 2007 is duidelijk dat dit probleemloos verlopen is en dat Hu Jintao zijn macht geconsolideerd heeft. Intussen is ook de mythe doorgeprikt dat de economische boom van het land probleemloos verloopt. Op wereldvlak heeft de invasie in Irak het Midden-Oosten verder gepolariseerd. De toenadering tussen het Verre- en het Midden-Oosten – en tussen China en Iran – is voor het Westen verontrustend. Kortom, de ontwikkelingen zijn van die aard dat een nieuw boek over China verantwoord is: de auteur moest niet in herhalingen vervallen. In een eerste deel borstelt Plasschaert een breed panorama van China’s beschaving en geschiedenis. Het opzet is verdienstelijk en voor de leek zeker instructief, maar het is niet het sterkste deel van het boek. In een tweede deel analyseert de auteur de ontsporing van de moderniseringspogingen die tussen 1912 (einde van het keizerrijk) en 1978 (de come-back van Deng Hsiaoping) zijn uitgevoerd. Vooral de bladzijden over de Mao-decennia zijn hier cruciaal. We hebben veel waardering voor de evaluatie van het Maotijdvak, waar Plasschaert dit deel mee afsluit. Waardering omwille van de genuanceerde benadering, waarvoor de auteur gekozen heeft. Volkomen terecht en verantwoord! Er is veel tijdverlies geweest en veel waste in mensenlevens en energie…voor de honderden miljoenen mensen die het ongeluk hebben gehad het meest vitale deel van hun leven in deze tijd door te brengen, is het een regelrechte ramp geweest. Afgezien van de surmortaliteit, de repressie, de brain-washing binnen het totalitaire dwangbuis, is hun levensstandaard nauwelijks verbeterd. Maar Plasschaert wijst op de industrialisatie, de investeringen, de strijd tegen het analfabetisme, de basisgezondheidszorg. De werking van de beveleconomie (CGE) is inferieur geweest. Deze vaststelling impliceert echter niét, aldus de auteur, dat een decentrale markteconomie sowieso beter functioneert. ‘Een ongebreidelde, ‘wilde’ markteconomie, waarin geen krijtlijnen getrokken zijn door de overheid’ houdt immers heel wat risico’s in voor de sociaal zwakkeren (p.112). Plasschaert voegt het er niet aan toe, maar… allicht is dat laatste het geval in het huidige China? De delen 3 en 4 dragen het boek. Hierin behandelt de auteur de transitie sinds 1980, respectievelijk de internationale impact ervan. De systematische, doelgerichte erg transparante behandeling van China’s economische metamorfose verdient alle lof. Daarbij slaagt Plasschaert erin de drempel voor de leek laag te houden. Regelmatig neemt hij de moeite een initiatie uit te schrijven over economische fenomenen en ontwikkelingen. Wat hij dan meteen gebruikt als referentiekader om er China’s situatie in te projecteren. Voorbeelden: de mechanismen van een planeconomie; de vergelijking van het banksysteem in een centraal geleide economie en in een vrijemarkteconomie, de rol van het sparen…Daarenboven niets dan lof voor de empathie waarmee Plasschaert de economische ontwikkelingen relateert aan het dagelijks leven van de honderden miljoenen arme stervelingen in China. Economie is middel; de mens is doel: dit boek heeft die rangorde meesterlijk gerespecteerd. Waarvoor een eresaluut! Een vleugje kritiek…Minder overtuigend is Plasschaert wanneer hij zich op het historische of op het geopolitieke vlak waagt. Deel 4 illustreert dat mooi. In het eerste hoofdstuk ervan behandelt hij de internationale impact van China in economisch opzicht: niets aan de hand, integendeel, een zeer sterk hoofdstuk. Maar in het tweede hoofdstuk analyseert hij de internationale (geopolitieke) opstelling van China. En daar vervalt hij in een verhaal dat je overal kunt vinden. Ook historisch laat de auteur soms een steekje vallen. Op het einde van zijn boek schrijft hij: ‘De geschiedenis keert nu de schijnwerper weer op Oost-Azië, waar tot de 14de eeuw (onze cursivering) (dat was ook in Europa een rampeeuw) de handelsbetrekkingen tussen de landen veel intenser waren dan in West-Europa’. Dat was tot diep in de 18de eeuw het geval. Hij sluit zich hiermee aan bij de visie van een Janet Abu Lughod, namelijk dat the fall of the East is voorafgegaan aan the Rise of the West. Die stelling is intussen met klinkende argumenten weerlegd, maar… door historici van wie de publicaties niet in de bibliografie van dit boek zijn terug te vinden… Noemen we Clive Ponting, Geoffrey Parker, Kenneth Pomeranz, Peer Vries, Paul Bairoch e.a. Maar wees ervan overtuigd: deze kritische oprispingen zijn marginaal. Tegelijk illustreert deze kritiek juist de sterkte van dit boek: de kern ervan is steengoed, niet te overtreffen. Dààrvoor moet je het absoluut lezen! In het Nederlandse taalgebied staat het inhoudelijk én conceptueel op een eenzame hoogte.
90 Hermes | Jaargang 11 | nr. 42 | september 2007
2 –
Martin HINOUL, De dreiging van de draak: waan of waarheid. Boutersem, 2007. De Cavalerie.215 blzn. Voorwoord door Louis Baeck. Waar het boek van Sylvain Plasschaert veeleer een studieboek is en ook als naslagwerk veel diensten kan bewijzen, is deze publicatie van Martin Hinoul een boekje dat leest als een trein. Blijkbaar heeft dat veel te maken met de vlotte pen van publicist Mark Heirman, die voor zijn redactionele inbreng vooraf uitdrukkelijk bedankt wordt door de auteur. Martin Hinoul is doctor in de wetenschappen,die van 1972 tot 1983 gewerkt heeft voor Bell Telephone en dan tot 1998 technologisch attaché is geweest bij het Belgische ConsulaatGeneraal in Los Angeles, respectievelijk Washington. In 1998 keerde hij terug naar Leuven en fungeerde er als business development manager aan de K.U.Leuven R& D. Pluspunt is ongetwijfeld dat het boek erg probleemstellend is geschreven en constant focust op de concrete problemen. Een no-nonsense aanpak prevaleert. In combinatie met het heldere taalgebruik zorgt dat voor een lage drempel: de leek, die op korte tijd een nuchtere kijk wil krijgen op de Volksrepubliek China, wordt op zijn wenken bediend. Eenzijdigheid is bij Hinoul taboe: de pro’s en contra’s, de zekerheden en de vraagtekens getuigen van een opmerkelijke zin voor nuancering. Dat geeft de lezer gemoedsrust:hij weet zich bij de hand genomen door een betrouwbare gids die hem doelgericht door het Chinese labyrint loodst. In de eerste hoofdstukken situeert Hinoul China op wereldvlak - is het een nieuwe wereldmacht? - en schetst hij de interne problemen - China is even fascinerend als verontrustend.Deze hoofdstukken bulken van de vraagtekens.Hinoul nuanceert en relativeert,maar ziet ook scherp waar de valkuilen zijn. Maar geen paniek, geen alarm:‘Terwijl China groeit, blijven ook wij groeien’ (p.47). De conservatieve modernisering irriteert hem (p.55): de razendsnelle veranderingen in de economie staan haaks op het politieke immobilisme. China zit tussen twee stoelen, een situatie die je niet eindeloos kunt volhouden. Enkele vraagtekens… Is China ‘fairly of unfairly’bezig of nog sterker ‘legally of ‘illegally’? Wat doet het aan de massale onevenwichten in zijn economie en samenleving? Hoe reageert het op de alarmerende milieuvervuiling? En krijgt de corruptie, die staat en samenleving verziekt, verder vrije baan? Waar hij zich keert tegen de bestseller van Thomas L. Friedman, The World is Flat, is hij in goed gezelschap: de MIT-professor Suzanne Berger geeft daar een behartenswaardig antwoord op in haar studie How we Compete (New York, 2005 / Franse vertaling: Made in Monde, Paris, 2006. Editions du Seuil). Na die ‘verkenningsronde’ gaat Hinoul over tot de analyse: de obstakels en ‘flessenhalzen’ in de Chinese economie, de zoektocht naar gezonde financiële instellingen, naar grondstoffen en energiebronnen, the inconvenient truth van het leefmilieu… Het enige hoofdstuk dat wat lichter uitvalt, is dat over Chinese diplomaten op het wereldtoneel. China’s TNT-dossiers - Tibet en Taiwan – hadden best meer aandacht mogen krijgen.Waar de auteur wijst op het belang van de Tibetaanse grondstoffen (koper,goud en steenkool) mocht hij zeker ook verwijzen naar…water,een hoogdringend probleem in het actuele China.De cruciale betekenis van Tibet heeft zeker ook te maken met het feit dat zich in de Himalaya de bronnen bevinden voor zijn massale watertoevoer. Dus is Tibet een strategisch gebied. En over de economische link tussen Taiwan en het vasteland-China is Hinoul vrij somber.Terecht? Het volstaat te verwijzen naar Why Taiwan matters.The Global Economy couldn’t function without it.That’s why peace with China is so crucial (Business Week, May 16, 2005). Waar Hinoul het heeft over China als over ‘het eeuwenlang vrij geïsoleerde land’ en over zijn ‘ingebakken isolationisme’(p.118) vervalt hij in een klassieke, achterhaalde visie. De lectuur van Clive Ponting, Geoffrey Parker en vooral van John M. Hobson, The Eastern Origins of Western Civilisation (Cambridge-New York,2004.CUP) biedt heel andere inzichten. Hier zitten we bij een duidelijk hiaat.In de lijst van aanbevolen literatuur zoek je vergeefs naar de net geciteerde namen; ook Joseph Needham, Donald Munro, A.G.Frank, John Gray, Ted Fishman, Gavin Menzies…ontbreken. Niettemin is het te hopen dat Hinoul met dit China-boek een ruim publiek bereikt. Hij geeft een genuanceerd beeld van het actuele ‘China-probleem’, dat een mundiale impact heeft. Na de lectuur van dit boek heb je een mooi referentiekader én concrete argumenten om eenzijdige standpunten te lijf te gaan.
China en het Westen in de 21ste eeuw In het begin van dit artikel is het al gezegd: het ‘gele gevaar’ is een mythe. Althans in zijn klassieke, geopolitieke betekenis. Maar Beijing wil de economische groei wel op peil houden. Het heeft geen alternatief. Jaarlijks moet het 45 miljoen nieuwe werkplaatsen kunnen creëren! En dus is China frenetiek op zoek naar grondstoffen en wil het zijn energiezekerheid veilig stellen.Daartoe bouwt het in de hele wereld netwerken uit, in Afrika, in LatijnsAmerika, in … het Midden-Oosten. Dat jaagt de wereldprijzen ervan omhoog. Bijvoorbeeld, de tijd van de goedkope olie is voltooid verleden tijd. Ook intern betaalt
China daarvoor een prijs. Groei is primordiaal. Aan de neveneffecten van die ‘wilde groei’ begint Beijing nu pas aandacht te geven… Rijkelijk laat… want de fall-out ervan buiten zijn grenzen neemt stilaan kwalijke vormen aan. Portland (Oregon), Seattle (Washington) en Vancouver (Britsh Columbia) krijgen al regelmatig vieze CO2-wolken over zich heen, die het vanuit China zomaar cadeau krijgt (sic).. Dat versterkt nog de clichés, die in de publieke opinie opgeld maken: de piraterij inzake namaak, het verlies aan werkplaatsen, de negatieve handelsbalans, the Chinaprice waar de westerse bedrijven niet tegenop kunnen… Noem het maar. Een héél eenzijdig verhaal, waar dan de mythe van ‘het gele gevaar’ nog bovenop komt! 91
Hermes | Jaargang 11 | nr. 42 | september 2007
Paul NAVARRO, The Coming China Wars. Where they will be fought. How they can be won. Upper Saddle River, New Jersey, 2007. Financial Times Press. 263 blzn. 25 US $. Dit is een boek dat sterk inspeelt op dat eenzijdig verhaal, waar we het net over hadden. Paul Navarro is business professor aan de Univerity of California-Irvine. Hij heeft vooral faam verworven omwille van zijn expertise in het analyseren van macro-economische ontwikkelingen. Er is geen dekkingsprobleem tussen titel en inhoud: dit is een polemisch boek. The Coming China Wars is één lange, agressieve aanklacht: China is een ramp, allicht voor zichzelf, maar dat is van secundair belang. Het is een ramp voor de wereldeconomie en de mensheid. De titel, de stijl waarin het boek geschreven is, zijn kortgekapte structuur, zijn overvloedige info gebaseerd op onweerlegbaar cijfermateriaal en een stroom incidenten en evenementen…Paul Navarro wil overtuigen, wil de publieke opinie bruuskeren: shock and awe. De titels van de elf hoofdstukken zijn navenant. Enkele voorbeelden: The ‘China Price’ and Weapons of Mass Production; China’s Counterfeit Economy; Killing Us softly with their Coal; The ‘Blood for Oil’Wars; The Damnable Dam Wars and Drums along the Mekong; How to Fight - and Win!the Coming China Wars…. Daarenboven is het wennen aan de lay-out die de FT-Press het boek heeft meegegeven. De auteur leidt de korte hoofdstukken steeds weer in met een probleemstellende tekst die cursief staat: als je alleen al die teksten zou bundelen, heb je een indrukwekkende bloemlezing. De aanpak, de stijl, de lay-out…maken dat je aanvankelijk geïrriteerd zit te lezen. Maar Navarro kletst niet uit zijn nek: zijn cijfermateriaal, zijn citaten uit de recente verslaggeving in de mondiale pers, zijn uitvoerig notenapparaat… ondersteunen op overtuigende wijze zijn woordenvloed. Het is captivant! Het is overtuigend…als je maar constant beseft dat Navarro een eenzijdig verhaal brengt. Alleen de contra’s en de dreiging die ervan uitgaat. Vooral niet nuanceren, niet relativeren! De pro’s voor de Amerikaanse economie en samenleving komen niét aan bod. Lees je alleen dit boek over China, dan slaap je niet meer. Zó extreem! China is hét gevaar, wereldwijd! Binnen de hele waaier recente China-publicaties heeft het echter zijn plaats: Navarro zegt waar het op staat en je houdt er best rekening mee. Want dit is ook realiteit. Dus niet te verwaarlozen!...
Het China-verhaal moet je natuurlijk situeren binnen de (derde) globalisering die de wereld nu beleeft. Het is een must het héle plaatje te zien. En dan ga je beseffen dat we minder paniekerig moeten doen en meer vooruitziend moeten zijn. Géén alarm. China is nog grotendeels een ontwikkelingsland. En vanuit het perspectief van de ontwikkelingslanden, dus ook vanuit China, is de cruciale vraag binnen de context van de globalisering: hoe concurreren met het Westen? De globalisering genereert rijkdom, welvaart. Binnen die context worden de zachte factoren (the soft factors) die bijdragen tot economisch succes erg belangrijk. Resultaat: blijkt dat globalisering economische verschillen veeleer accentueert dan wel nivelleert. De vooruitgangsspiraal die JJSS (Jean-Jacques ServanSchreiber) ooit heeft geformuleerd voor de VS (Le défi américain) blijkt ook nu te werken: ‘The embedded advantages of the advanced economies become more significant, and the benefits and losses from globalisation are skewed disproportionately and asymmetrically towards the West. For Western producers the global economy is full of niches and opportunities that are enlarging, not diminishing’ (Will Hutton, p.320). Zo komen we bij de al eerder genoemde Suzanne Berger terecht, de Franse MIT-professor, die enkele jaren geleden al een ragfijne analyse heeft gebracht van wat zij de eerste globalisering noemt (Notre première mondialisation. Leçons d’un échec oublié. Paris, 2003. Editions du Seuil). In haar How to Compete (Made in Monde, 2006) maakt ze duidelijk hoe globalisering concreet werkt. En één conclusie is voor haar
duidelijk: de loonkosten zijn niet het alfa en het omega van het economische leven. Eén: wat telt zijn niét de absolute loonverschillen; het is de ‘eenheid loonkost’ waar je de verschillen in productiviteit hebt in verrekend. De Amerikanen, de Japanners, de Duitsers en de Britten zijn in hoge mate productief en kunnen nog altijd concurreren met de ‘lage lonen-Aziaten’. Succesvolle bedrijven passen strategieën toe die op veel meer steunen dan alleen maar lage loonkosten. Berger heeft het dan over ‘market responsiveness’, wat inhoudt dat je als bedrijf zowel fysiek als cultureel dicht bij je markten aanwezig bent, en dat je over een productievermogen beschikt dat je in staat stelt snel te reageren: distance inhibits responsiveness. Ook de kwaliteit van het onderwijs en de beroepsopleiding – opgebouwd doorheen decennia – is een fundamentele factor in de productiviteit. Het vermogen van managers om te luisteren naar, te communiceren met, informatie te zoeken aan de basis en dat dan effectief te integreren, is zo’n soft factor. Twee: Het creëren van waarde in een tijd van overvloed is heel wat subtieler dan alleen maar een productie in zijn samenstellende delen ontbinden en de producten dan daar te assembleren waar de loonkosten het laagst zijn: ‘more sophisticated technology means that every stage of the value creation process – design, manufacture, distribution and even finance and marketing – is subject to continual reengeneering’. Drie: de productiecycli worden alsmaar korter. Ondernemingen die teveel productie te ver weg van
92 Hermes | Jaargang 11 | nr. 42 | september 2007
hun markten uitbesteden (outsourcing), leggen al hun eieren in één mand, namelijk alleen lage loonkosten bepalen dan hun competitiviteit. De realiteit is ànders: low wages are only a small part of the contemporary business economics. Vier: het is geenszins zo dat de globalisering de welvaartsstaat aan het ontmantelen is. Een onderzoek door Peter Lindert (University of California) toont dat hoge sociale uitgaven een goede zaak zijn voor economische groei. Sociale transferten ten gunste van armen, werklozen en gepensioneerden, plus uitgaven voor gezondheidszorg en gemeenschapsvoorzieningen… hebben gunstige feed-backs. Het is een win-winsituatie: dergelijke staten – Lindert denkt daarbij vooral aan Scandinavië - genieten al de voordelen van een marktsysteem, die hun dynamische, hoogproductieve privé-sectoren stimuleren én ze genieten van de voordelen van hoge sociale uitgaven, wat het hun werknemers gemakkelijker maakt om de soms hoge kosten van economische veranderingen te accepteren. Het gaat om pluralistische markteconomieën met een sterke openbare sector en een engagement tot verantwoording van het gevoerde beleid. Zij stellen gewone mensen ook in staat om hun individuele talenten te ontwikkelen. Deze verlichtingsidealen (pluralisme, verantwoording…) versterken de economische voorsprong van het Westen: de VS en de EU hebben niets te vrezen van de globalisering noch van…China. Het Westen hoeft dus helemaal niét te panikeren. Het heeft de kenniseconomie! Amerikanen en Europeanen moeten een klaar besef hebben van hun economische sterkte en moeten hun markten open houden. Kern in het hele verhaal is de interactie tussen steeds subtielere, meer eisende consumenten aan de ene kant en het potentieel van nieuwe technologieën, ondersteund door een alsmaar toenemende welvaart, aan de andere kant. Het behoeftenpatroon evolueert steeds verder weg van de basisbehoeften. De kenniseconomie is het antwoord op die evolutie. En in dat soort van economie is soft knowledge even cruciaal als hard knowledge. Met soft knowledge verwijst men naar een bundel minder tastbare productie-inputs: leiderschap, communicatie, emotionele intelligentie, het vermogen tot innovatie, het creëren van ‘sociaal kapitaal’. De interactie en combinatie van al die factoren vormt het hart van de kenniseconomie. Het is bijzonder ironisch dat het Westen zijn positie als dubieus ervaart. Het beschikt over voordelen – instellingen, processen, samenlevingspatronen – waar decennia, ja soms eeuwen voor nodig zijn om ze op te bouwen. En net dié voordelen worden uitgerekend in een tijd van globalisering steeds belangrijker. De meer verantwoorde vrees in de hedendaagse wereld is de zorg van de minder ontwikkelde landen dat ze zullen gedoemd
zijn een rol van low-knowledge subcontractors te vervullen ten aanzien van the knowledge-rich developed world. In dié wereld van globalisering moeten we China situeren. De omvang van zijn economische successen blijkt uit cijfers, die elders in de wereld een obsessie dreigen te worden. Maar… er is de wet van de grote getallen, die zorgt voor demystificatie… Wie kan het zich voorstellen dat de investeringen in China tegen 2012 nog eens gaan verdrievoudigen tot 4 triljoen per jaar?! Wie kan het zich inbeelden dat de Chinese export in 2020 gaat toenemen tot 5 triljoen?! Het is weinig waarschijnlijk dat China’s export in 2012 drieëneenhalve keer groter zal zijn dan die van Duitsland, de huidige grootste exporteur ter wereld. Waar zijn de schepen die zulk volume aan goederen kunnen transporteren? Waar zijn de havens die dit kunnen verwerken en de markten die dit op een comfortabele manier kunnen absorberen? China wordt geconfronteerd met een gigantisch dilemma. Het kan het huidige economische model onmogelijk volhouden. De enorme tegenstellingen, die er inherent aan zijn, zullen de Chinezen vroeg of laat terug met de voeten op de grond plaatsen. Die ontnuchtering kan het gevolg zijn van een bankcrisis of van een crisis door overinvesteringen en een excessief aanbod of door een combinatie van factoren. Teneinde China’s groei terug in balans te brengen zal het nodig zijn om terug te keren tot normale investeringsniveaus en een behoorlijk peil van interne consumptie na te streven. Daartoe zal het ook nodig zijn in stijgende mate te participeren aan de kenniseconomie. Maar… dat alles kan slechts mits institutionele hervormingen, de uitbouw van een welvaartssysteem, de erkenning van eigendomsrechten… een onmogelijke zaak omdat dat alles haaks staat op de eenpartijstaat. Dat zou bijvoorbeeld de erkenning impliceren van de eigendomsrechten van aandeelhouders en dus… de onvervalste privatisering van China’s ondernemingen. Het zou ook inhouden dat échte collectieve onderhandelingen gevoerd worden met vakbonden… In één woord: de controle zou de CP door de handen glippen. In heel ons verhaal is dit het moment om terug te denken aan de hypotheken op China’s toekomst, die we hebben opgesomd (cfr.supra). De partij kan haar legitimiteit slechts op één manier redden: rekenschap geven, verantwoording afleggen is de enige optie. Dat ligt aan de antipode van de werking van het huidige regime. De enige uitweg voor de partij is anticiperen (pre-emption). Dat kan een autoritaire actie zijn - denk aan het Tien Amen bloedbad van juni 1989 – of een buitenlands avontuur dat het nationalisme kan opjutten. Roderick MacFarquhar heeft erop gewezen dat er antecedenten zijn: de nederlaag tegen Japan (189493
Hermes | Jaargang 11 | nr. 42 | september 2007
’95) ging vooraf aan de instorting van het keizerrijk en op de Culturele Revolutie volgde het moderniseringsbeleid van Deng. Ook Will Hutton verwacht dat China’s pad naar modernisering niet bepaald vreedzaam zal zijn. Naar zijn oordeel heeft het Westen er echter alle belang bij dat de onontkoombare politieke transitie vreedzaam verloopt. Het Westen moet ten koste van alles vermijden dat China terugvalt in isolement en het economisch hervormingsproces bevriest. De impact van een economische en politieke crisis op de wereldeconomie en op de geopolitieke machtsverhoudingen zou rampzalig zijn. Hij bepleit dan ook dat de beleidmensen in het Westen de diepte van China’s
problemen zouden begrijpen en ernstig nemen. Dat laatste impliceert dat ze zich engageren om een vreedzame transitie naar een pluralistisch China mee mogelijk te maken. Dat is puur eigenbelang. China moet een land worden dat zich comfortabel voelt in de liberale globalisering en in het systeem van het internationale recht. Het paniekklimaat dat nu hier en daar heerst, is contraproductief. Ook eventuele militaire acties zijn uit den boze. China helpen in crisisbeheersing, in het management van de ommekeer die onafwendbaar is, vergt inspanningen op de lange termijn en leiderschap van een niveau dat we de laatste jaren helaas hebben moeten missen.
Will HUTTON, The Writing on the Wall. China and the West in the 21st Century. London, 2006. Little Brown. 431 blzn. De ondertitel, daar gaat het in dit boek om! China en het Westen krijgen een evenwaardige plaats toebedeeld. Een erg kritisch boek, dat stoelt op een indrukwekkende eruditie, een vertrouwdheid met de internationale scène, en een merkwaardig vermogen tot afstandelijke analyse, die zowel de toestanden in China als deze in het Westen correct doorlicht en kritisch evalueert. In mijn China-lectuur is het het enige boek dat de ontwikkelingen in China op briljante wijze situeert in de mondiale globalisering. John Gray en Suzanne Berger keken mee achter de schouder van Will Hutton, toen hij zijn manuscript uitwerkte. Het notenapparaat is ontzagwekkend. De bibliografie bestaat louter uit recente literatuur, en is geen window dressing. Hutton werkt er constant mee, steunt op hyperactuele analyses en slaagt erin dat te integreren tot een stilmakende synthese. Dit is vulgarisatie van zeer hoog niveau. Ook in verband met ontwikkelingen in het Westen heeft de auteur cruciale informatie gehaald uit studies en onderzoeken, die in onze publieke opinie momenteel totaal onbekend zijn. Will Hutton is een adviseur van Tony Blair geweest, was lid van de commissie van Wim Kok, die onlangs een rapport uitbracht voor de Europese Unie en is hoofdredacteur van The Observer. Hij is de briljante auteur van een schitterend boek. Insiders kennen van hem ongetwijfeld The State we’re in en The World we’re in. De helft van zijn boek besteedt Hutton aan ‘the Halfway house’ dat China is. Zonder het begrip conservatieve modernisering te hanteren, gaat uiteraard heel veel aandacht naar the odd couple, namelijk communisme en kapitalisme. In het deel over het Westen focust hij op de VS, in mindere mate op Groot-Brittannië. Hij hekelt de simplismen van Reagan en Thatcher. Harde economie, politiek en sociale gegevens moeten gecorrigeerd en verrijkt worden door countervailing soft forces. Centraal staat daarbij de complementariteit tussen de verlichtingsprincipes en de vrijemarkteconomie: de liberale rechten en vrijheden ondersteunen wezenlijk de economische prestaties; ze stimuleren ze en leggen ze limieten op. Verantwoording voor het gevoerde beleid is zowel politiek als economisch cruciaal. Dat brengt Hutton bij herhaling tot bijzonder scherpe kritiek op situaties en ontwikkelingen in het Westen. Constant moeten we alert blijven, want constant bestaat de neiging dat pluralisme uit te hollen. In het laatste deel van dit artikel hebben we getracht enkele basisstellingen van Huttons boek samen te vatten. Allicht een teken van hubris?... In dit schitterende boek verrast de auteur op élke bladzijde. Ga er maar eens aan staan, om al was het maar een schijntje te suggereren van deze ‘vulkaan’ van intelligentie en eruditie… Lezen dit boek!!
Hugo Van de Voorde (
[email protected])
94 Hermes | Jaargang 11 | nr. 42 | september 2007