Concepttekst speech minister Pronk bij het afscheid van hoofdredacteur J.P. de Vries van het Nederlands Dagblad op 12 september 2001
Geachte heer De Vries, Dames en heren,
Ik lees het Nederlands Dagblad. Het is mijn lijfblad. Die band met uw krant heb ik nooit onder stoelen of banken gestoken. Ik herken namelijk uw inspiratie en waardeer de consciëntieuze berichtgeving en het principieel commentaar. Iets van die waardering heeft vast ook te maken met de standpunten die U, meneer De Vries, zevenentwintig jaar lang uitdroeg in uw hoofdartikelen.Het is opmerkelijk hoezeer de laatste jaren uw hoofdredactionele standpunten over de ruimtelijke ordening en het milieu strookten met mijn beleid. Kennelijk reikt daar iets over politieke scheidslijnen. Ter redactie is dat niet onopgemerkt gebleven. Het bracht mij de uitnodiging om vandaag op dit afscheidssymposium te komen spreken.
Pluriformiteit Het gaat vandaag over de veranderende rol van de christelijke journalistiek. Over de plaats daarin van het Nederlands Dagblad. Mij is een iets ruimer thema toebedeeld: de al dan niet vermeende pluriformiteit van de pers en de betekenis daarin van kleine kranten als het Nederlands Dagblad. Eerst dat problematische begrip pluriforme pers. Ooit werd 1
daarmee vooral bedoeld dat iedere levensbeschouwelijke richting haar achterban vrijelijk kon informeren door middel van de eigen pers. Een rijkgeschakeerd medialandschap was het resultaat. Zo leek het. Voor wie bleef op de kavel van zijn gezindte was er doorgaans slechts één krant en één omroepvereniging. Dat aspect van de oude pluriformiteit ging met de ontzuiling teloor en ik ben daar niet rouwig om.
Een nieuwe pluriformiteit ontstond in de jaren van de polarisatie, eind jaren zestig, begin jaren zeventig. Het politiek en maatschappelijk debat verengde zich tot een links-rechts tegenstelling, maar won aan helderheid, passie en persoonlijke betrokkenheid, ook in de media. Het was een atmosfeer waarin ik mij bijzonder thuis voelde. Ik zag dat er ruimte kwam voor nieuwe thema’s zoals het armoedevraagstuk en de zorg om het milieu. Het debat daarover voerde en voer ik nog altijd graag en op het scherp van de snede. Onder de hectiek van de jaren zestig en zeventig zette de ontzuiling gestaag door. Er verdwenen kranten. Persconcentratie werd ook toen als een bedreiging voor de pluriformiteit ervaren. We wisten destijds niet dat de concernvorming nog veel verder zou gaan. De economische recessie begin jaren tachtig markeerde een nieuw tijdperk. No nonsense-politiek en het materialisme van de Young Urban Professional, de Yup. Aan het einde van dat decennium zag men het einde der ideologieën naderen. Het einde van ideeënstrijd als motor van de geschiedenis, of zoals het bij de destijds populaire Amerikaanse 2
denker Francis Fukuyama zelfs heette: het einde van de geschiedenis. De opkomst van fundamentalisme en nationalisme, de religieus geïnspireerde strijd in het Midden Oosten, op de Balkan en in Indonesië bewees dat deze opvatting geen stand hield, maar het Nederlands medialandschap en de binnenlandse politiek zijn er sinds dat zogenaamde ‘einde van de geschiedenis’ ideologisch inderdaad niet pluriformer op geworden.
Ideologische ontkleuring Hoe staat het op dit moment dan met de pluriformiteit van de pers? Staatssecretaris Rick van der Ploeg, die bij OC&W het mediabeleid in de portefeuille heeft, zal daar in zijn medianota die binnenkort verschijnt uitvoerig bij stilstaan. Ik wil er hier ook iets over zeggen: de pluriformiteit is enorm. Het aantal informatiebronnen is ongekend groot en de toegankelijkheid evenzeer. De televisie biedt een veelheid aan binnen- en buitenlandse zenders, het medium radio beleeft een revival, de krantenwereld is opgeschud door de komst van gratis tabloids in het openbaar vervoer. En dan zijn er nog de nieuwe media waarvan vooral het internet door relatief veel Nederlanders wordt gebruikt. Kwantitatief bezien is de pluriformiteit dus enorm, de zorgen behelzen de kwalitatieve diversiteit.
Vier van de vijf grote landelijke dagbladen, een reeks regionale kranten en een serie boekuitgeverijen heeft het uitgeefconcern PCM sinds de overname van NDU onder haar hoede. De 3
krantenoplagen en het bedrijfsresultaat staan echter onder druk. Dat noopt tot forse bezuinigingen. Toch hoeven we ons geen zorgen te maken over de pluriformiteit van de pers binnen het concern, meent Ben Knapen, lid van de Raad van Bestuur bij PCM. Hij schreef namelijk een essay waarin wordt betoogd dat kwalitatieve pluriformiteit ook gewaarborgd kan worden met minder kranten in de PCM-portefeuille. Verder kan het begrip pluriformiteit van de pers niet devalueren, dunkt mij. Maar heeft Knapen ook ongelijk? De ideologische verschillen tussen de PCM-kranten Trouw, Volkskrant, Algemeen Dagblad en het NRC Handelsblad waren toch al vervallen. Rest nog slechts een eigen karakter in journalistieke accenten, toon en sfeer. Met een eventueel andere rangschikking van dit smaakassortiment, lijkt in ieder geval geen maatschappelijk geluid minder gehoord te hoeven worden. Wezenlijker verschillen zijn er bij de landelijke dagbladen nog slechts tussen de PCM-kranten en De Telegraaf. Principiële pluriformiteit bestaat nog in het contrast van beiden met de kleine, voornamelijk christelijke pers waaronder het Nederlands Dagblad.
Trivialisering en dramatisering Tegelijk met de ideologische ontkleuring van de media is het perscorps zelf gegroeid. De schrijvende pers kreeg op de perstribunes gezelschap van webjournalisten, de publieke omroep moest inschikken voor de landelijke commerciële zenders en een reeks van regionale radio- en televisiestations. Voor een deel heeft die aanwas eigen niches ontdekt of het belangstellingsveld 4
van de gevestigde journalistiek vergroot. Zo was de huidige aandacht van het NOS Journaal voor ‘het nieuws van om de hoek’ ondenkbaar zonder programma’s als Hart van Nederland en het RTL Nieuws. De gratis tabloids wisten op hun beurt jonge lezers te winnen voor een compacte samenvatting van het nieuws, waar de oude krantenwereld deze groep niet weet te binden. Je zou dat een verrijking van de media of zelfs een bijdrage aan de pluriformiteit kunnen noemen.
Men stort zich echter ook massaal op de gevestigde journalistieke terreinen zoals de parlementaire verslaggeving. Sinds de komst van de commerciële televisie is het Haags journalistenleger drie keer zo groot geworden. Het correcte antwoord op de vraag waarom al die opschrijfboekjes, bandrecorders en camera’s hetzelfde vastleggen luidde altijd: ‘omdat wij een pluriforme pers kennen waarin ieder medium onafhankelijk en vanuit eigen visie bericht’. Maar wie de trivialisering en dramatisering ziet waarmee de concurrentiestrijd wordt uitgevochten, krijgt het moeilijk over de lippen. Trivialisering waar het politiek proces wordt teruggebracht tot een wedstrijd met winners en losers, dramatisering waar de camera steeds het menselijk verhaal, de emotie zoekt. Politieke meningsverschillen zijn opeens ‘ruzie’ en ruzies moeten worden ‘bijgelegd’ of anders is het crisis. De schrijvende pers volgt en men heeft haast, want de concurrentie is groot. Die druk maakt vatbaar voor beïnvloeding en zorgt voor mediahypes. VVD-fractievoorzitter Dijkstal nam zich voor om eens wat vaker ‘nee’ te zeggen als hem 5
om commentaar wordt gevraagd. Het groeide uit tot een mediagebeurtenis van de eerste orde.
Het dilemma Wat er ook veranderde in de politiek van de afgelopen twintig jaar, de verschillen zijn niet verdwenen. Wel hebben de achter ons liggende jaren van economische voorspoed versluierend gewerkt. Met het verslechteren van het economisch perspectief zullen de tegenstellingen weer nadrukkelijker aan de dag treden. Zelfs de ontideologisering lijkt paradoxaal genoeg de aanstaande verkiezingsstrijd te voeden. Het belang van het fenomeen Leefbaar Nederland laat zich nu moeilijk taxeren, maar diskwalificatie op grond van vermeende beginselloosheid is onverstandig. Het debat over onvrede onder burgers of over nieuwe vormen van politieke vertegenwoordiging, zal ik met niemand uit de weg gaan. Zo’n debat wordt vaak in de media gevoerd. Een politicus treft dan al snel het verwijt ‘publiciteitsbelust’ te zijn. Daar ligt een reëel dilemma voor politici. Wie namelijk voor zijn opvattingen staat, zoekt een zo groot mogelijk publiek draagvlak. Die steun wordt deels gemobiliseerd met behulp van de media. Ook door mij. De pers zoekt voor haar podiumfunctie echter naar tegenprestaties. Een primeur, een ontboezeming, een glimp van de mens achter de politicus. In dat spanningsveld staat de geloofwaardigheid van de politicus steeds op het spel.
6
De inhoud centraal Ik hoop dat de media in de aanloop naar de Tweede Kamerverkiezingen doen wat ze in de eerste plaats moeten doen. Dat wil zeggen: vrij en onafhankelijk de feiten verslaan, analyse plegen van het politiek proces zoals dat zich in de komende maanden ontwikkelt en scherp en ter zake commentaar leveren. Er is alle reden om aan te nemen dat de politiek voor interessante kopij zal zorgen. Ik zal daar zeker het mijne aan bijdragen. Ik zie er zelfs naar uit. U en uw collega’s kunnen mij altijd aanspreken op mijn politieke visie, op mijn overtuigingen. Andere dan politiek relevante uitnodigingen vanuit de media zal ik in navolging van Hans Dijkstal zonodig afslaan. U moet maar van mij aannemen dat dit geen verkapt hengelen is naar het ‘nee-tegen-de-mediaeffect’. Communicatieadviseurs zullen meewarig het hoofd schudden. Toch vind ik dat het in de politiek om de inhoud moet gaan. Het spel is interessant en ik speel het graag, maar het gaat om de knikkers. Het gaat om de confrontatie van opvattingen over belangrijke maatschappelijke vraagstukken en het politiek proces dat vervolgens het beleid richting geeft. Ik hou mij vast aan de constatering dat waar de politiek zich laat meeslepen in de trivialisering van de huidige mediacultuur, ook steeds even de politici opvallen die helder en principieel hun eigen positie kiezen. Meer dan eens waren en zijn daar politici bij die hun opvattingen scherpen aan geprofileerde kleine kranten zoals het Nederlands Dagblad.
7
Meneer De Vries, in uw afscheidsartikel, dat inmiddels een maand geleden verscheen, haalt u de Rotterdamse predikant D.W. Smits aan. Hij vraagt zich in een pamflet uit 1782 af of een courantier zich wel moet opwerpen als commentator van koningen, eerste ministers of hele staatsvergaderingen. Het antwoord geeft hij zelf en onomwonden: ‘wie zulks beweert, heeft alles behalve gezond verstand’. De vrijmoedigheid toch zo’n commentator te zijn vond u in de overtuiging dat er èèn universele wet is waaraan iedereen getoetst mag worden. U schrijft: “Het is niet steeds eenvoudig uit die eeuwige wet de concrete richtlijnen voor het heden af te leiden en daar is ook altijd discussie over mogelijk. Maar het behoedt ons wel voor zowel vrijblijvendheid als autoriteitenvrees.” Het Nederlands Dagblad bewijst iedere dag de kracht van dat principiele uitgangspunt. De kracht van een medium dat zich niet laat leiden door oplagecijfers, overnameperikelen of de waan van de dag, maar wel door heldere principes. Een vaste koers die rust geeft voor zorgvuldigheid in berichtgeving en die ruimte schept voor analyse. Zo’n krant reageert trefzeker en zonder aarzelen wanneer essentiele waarden in het geding zijn. Dat maakt het Nederlands Dagblad tot een pijler van de pluriforme pers, tot een krant met een houding waaraan ik mij spiegelen wil. Ik vertrouw er op dat het Nederlands Dagblad ook zonder de hoofdartikelen van J.P. De Vries mijn lijfblad blijven zal.
8