TC/01/97
BERAADSLAGING NR. 01/77 VAN 2 OKTOBER 2001 BETREFFENDE EEN AANVRAAG VOOR DE RAADPLEGING VAN HET NATIONAAL REPERTORIUM VAN DE KINDERBIJSLAGEN DOOR DE RVP, HET FAO, DE ADMINISTRATIE DER PENSIOENEN EN HET MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN, VOLKSGEZONDHEID EN LEEFMILIEU (BESTUUR VOOR DE MAATSCHAPPELIJKE INTEGRATIE – BESTUURSDIRECTIE VAN DE UITKERINGEN AAN GEHANDICAPTEN)
Gelet op de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de sociale zekerheid, inzonderheid op artikel 15, 2de lid; Gelet op de aanvraag van de Kruispuntbank; Gelet op het auditoraatsrapport van de Kruispuntbank van 17 september 2001; Gelet op het verslag van de heer Foulek Ringelheim.
1.
ONDERWERP VAN DE AANVRAAG Het door de RKW beheerde Nationaal Repertorium van de Kinderbijslagen (NRK) bevat per kinderbijslagdossier identificatiegegevens met betrekking tot de personen die het recht op kinderbijslag verkrijgen (de rechthebbenden), de personen aan wie de kinderbijslag uitbetaald wordt (de bijslagtrekkenden) en de rechtgevende kinderen. Daarenboven behelst het de periodes van recht op kindersbijslag, de gegevens aan de hand waarvan het bevoegde betalingsorgaan kan geïdentificeerd worden en het kenmerk van het dossier bij dit orgaan. Het NRK wordt gevoed door de kinderbijslagkassen bevoegd in het stelsel der werknemers en door een aantal openbare instellingen die aan de RKW de uitbetaling van de kinderbijslag hebben toevertrouwd (de VDAB, de RTBf, de Vlaamse Landmaatschappij, de RSZPPO, de CDVU, Belgacom, De Post,…). Een on line raadpleging van het NRK biedt de kinderbijslagkassen de mogelijkheid om het onderzoek van het recht op kinderbijslag op een dynamische en doeltreffende wijze te verrichten, met name door na te gaan of niet reeds een ander kinderbijslagorgaan optreedt voor dezelfde actoren van het dossier. Het vormt bovendien een instrument ter voorkoming van samenloop van kinderbijslagen aangezien de instellingen waarvan de dossiers erin zijn opgenomen elk kwartaal een lijst ontvangen van de dubbels in de betalingen voor eenzelfde kind. Voorliggende beraadslaging heeft betrekking op de raadpleging van het NRK door de RVP, het FAO, de Administratie der Pensioenen en het Ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu (Bestuur voor de Maatschappelijke Integratie Bestuursdirectie van de Uitkeringen aan Gehandicapten), via de Kruispuntbank.
Per raadpleging worden volgende sociale gegevens van persoonlijke aard aan de betrokken instellingen van sociale zekerheid meegedeeld: -
2.
het identificatienummer van het bevoegde kinderbijslagfonds; het identificatienummer van het bureau van het bevoegde kinderbijslagfonds; het interne dossiernummer bij het bevoegde kinderbijslagfonds; de hoedanigheid van de persoon over wie informatie wordt opgevraagd1; de begin- en einddatum van het recht op kinderbijslag; de code "geplaatst kind"2; de code "cumulatie"3; de datum van de laatste bijwerking van het kinderbijslagdossier; de verbanden met andere personen (vermelding van INSZ en hoedanigheid).
BEHANDELING VAN DE AANVRAAG Het betreft een mededeling van sociale gegevens van persoonlijke aard binnen het netwerk van de sociale zekerheid, waarvoor krachtens artikel 15, eerste lid, van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de sociale zekerheid een principiële machtiging van het Toezichtscomité vereist is.
2.1.
RAADPLEGING DOOR DE RVP De RVP wenst het NRK te raadplegen met het oog op de toepassing van de regeling met betrekking tot het overlevingspensioen, vervat in het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers, inzonderheid de artikelen 16 en 19. Het overlevingspensioen gaat in op de eerste dag van de maand tijdens dewelke de echtgenoot overleden is (zo hij bij zijn overlijden nog geen pensioen genoot), op de eerste dag van de maand volgend op die tijdens dewelke de echtgenoot overleden is (zo hij reeds een pensioen genoot bij zijn overlijden) of ten vroegste op de eerste dag van de maand die op de aanvraag volgt (overige gevallen). De verklaring van afwezigheid overeenkomstig de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek geldt als bewijs van overlijden. De afwezige echtgenoot wordt geacht overleden te zijn op de datum van de in kracht van gewijsde gegane rechterlijke uitspraak van verklaring van afwezigheid.
1
2
3
De RKW hanteert acht hoedanigheden: rechthebbende, bijslagtrekkende, rechtgevend kind, derde, rechthebbende in onderzoek, bijslagtrekkende in onderzoek, rechtgevend kind in onderzoek en derde in onderzoek. Dit is de code die aangeeft of het kind al dan niet in een instelling is geplaatst. In voorkomend geval bestaat de mogelijkheid dat er voor dit dossier geen bijslagtrekkende bestaat in het NRK. Elk trimester wordt op het niveau van de rechtgevende kinderen nagegaan of er in het NRK betalingsperiodes bestaan die elkaar overlappen. In voorkomend geval geeft de code cumulatie de duur van dergelijke overlapping weer.
2
Het overlevingspensioen gaat evenwel ten vroegste in op de eerste dag van de maand die volgt op deze tijdens dewelke de langstlevende echtgenoot vijfenveertig jaar wordt, tenzij deze het bewijs levert van een blijvende arbeidsongeschiktheid van ten minste 66%, dat hij een kind ten laste heeft of dat de overleden echtgenoot gedurende ten minste twintig jaar gewoonlijk en hoofdzakelijk als ondergronds mijnwerker tewerkgesteld is geweest. Ingevolge het koninklijk besluit van 21 december 1967 tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers, inzonderheid het artikel 48, legt de langstlevende echtgenoot die de leeftijd van vijfenveertig jaar niet heeft bereikt en die een kind opvoedt voor hetwelk hij aanspraak kan maken op kinderbijslag, bij de indiening van zijn aanvraag, een verklaring en een attest voor dat door het betrokken kinderbijslagfonds wordt afgeleverd en vernieuwd bij het begin van elk kwartaal. 2.2.
RAADPLEGING DOOR HET FAO De regeling voor dodelijke arbeidsongevallen, vervat in de artikelen 12, 2°, c), 16, eerste en zesde lid, en 19, eerste lid, van de Arbeidsongevallenwet van 10 april 1971, voorziet dat, indien de getroffene ten gevolge van het arbeidsongeval overlijdt een lijfrente gelijk aan 30% van het basisloon wordt toegekend aan de echtgenoot die op het tijdstip van het overlijden van de getroffene noch uit de echt, noch van tafel en bed gescheiden is, op voorwaarde dat op het ogenblik van het overlijden er een kind ten laste is voor wie één van de echtgenoten kinderbijslag ontving. De kleinkinderen van de getroffene die geen rechthebbende kinderen nalaat, ontvangen, zo hun vader of hun moeder overleden is, een rente voor ieder van hen gelijk aan 15% van het basisloon, zonder dat het totaal 45% van dit loon mag overschrijden. Met kleinkinderen worden gelijkgesteld, voor zover zij nog niet gerechtigd zijn op rente wegens hetzelfde dodelijk arbeidsongeval, de kinderen voor wie uit hoofde van de prestaties van de getroffene of van de echtgenoot kinderbijslag werd genoten, zelfs zo hun vader en moeder nog in leven zijn. De kinderen, kleinkinderen, broers en zusters ontvangen een rente zolang zij gerechtigd zijn op kinderbijslag en in ieder geval tot hun achttien jaar. Deze rente is verschuldigd tot op het einde van de maand waarin het recht vervalt.
2.3.
RAADPLEGING DOOR DE ADMINISTRATIE DER PENSIOENEN
2.3.1 De Administratie der Pensioenen zal het NRK vooreerst raadplegen met het oog op de toekenning en de opvolging van het recht op overlevingspensioen. Ingevolge het koninklijk besluit nr. 254 van 12 maart 1936 waarbij eenheid wordt gebracht in het regime van pensioenen der weduwen en wezen van het burgerlijk staatspersoneel en het daarmee gelijkgesteld personeel en het koninklijk besluit nr. 255 van 12 maart 1936 tot eenmaking van het pensioenregime voor de weduwen en wezen der leden van het leger en de rijkswacht kon de toekenning van een verhoging van het overlevingspensioen wegens het bestaan van kinderen na het bereiken van de leeftijd van achttien jaar slechts behouden blijven indien het kind gerechtigd was op kinderbijslag. 3
Deze regeling werd weliswaar op 1 juni 1984 opgeheven en vervangen door nieuwe bepalingen maar de tot die datum toegekende gevallen moeten verder kunnen worden opgevolgd. Het overlevingspensioen wordt momenteel geregeld door de wet van 15 mei 1984 houdende maatregelen tot harmonisering in de pensioenregelingen en het koninklijk besluit van 29 januari 1985 tot vaststelling van de toepassingsmodaliteiten van sommige bepalingen van de wet van 15 mei 1984 houdende maatregelen tot harmonisering in de pensioenregelingen. De raadpleging van het NRK is nodig om het recht op overlevingspensioen voor de langstlevende echtgenoot die de leeftijd van vijfenveertig jaar nog niet heeft bereikt, te kunnen vaststellen: indien de betrokkene kinderlast heeft, is hij/zij ook vóór die leeftijd gerechtigd op overlevingspensioen; inzake kinderlast wordt bepaald dat deze voorwaarde vervuld is indien voor het betrokken kind kinderbijslag wordt uitbetaald. 2.3.2. De raadpleging van het NRK dient voor de toepassing van de cumulatiewetgeving, met name de wet van 5 april 1994 houdende regeling van de cumulatie van pensioenen van de openbare sector met inkomsten voortvloeiend uit de uitoefening van een beroepsactiviteit of met een vervangingsinkomen. In deze wet worden maximumgrenzen voor dergelijke cumulatie vastgelegd, die worden verhoogd met 50% indien de gepensioneerde kinderlast heeft; als kind ten laste wordt ondermeer beschouwd het kind voor wie kinderbijslag wordt uitgekeerd. 2.3.3. Tenslotte zullen de NRK-gegevens bijdragen tot de toepassing van de wetgeving op de loopbaanonderbreking. Ingevolge het koninklijk besluit nr. 442 van 14 augustus 1986 betreffende de weerslag van sommige administratieve toestanden op de pensioenen van de personeelsleden van de overheidsdiensten kunnen personeelsleden in de overheidssector die een voltijdse of deeltijdse loopbaanonderbreking nemen, deze onderbreking in hun loopbaan valideren voor hun pensioen na het ondertekenen van een verbintenis en door het storten van een bijdrage tot dekking van de periode van afwezigheid; indien er kinderlast bestaat, wordt er binnen zekere grenzen een vrijstelling van stortingen verleend. 2.4.
RAADPLEGING DOOR HET MINISTERIE VOLKSGEZONDHEID EN LEEFMILIEU
VAN
SOCIALE
ZAKEN,
Krachtens artikel 6 van de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan gehandicapten stelt de Koning bij in Ministerraad overlegd besluit het bedrag van de tegemoetkomingen vast. Het bedrag van de inkomensvervangende tegemoetkoming kan verschillen naargelang de gerechtigde personen ten laste heeft, alleenstaande of samenwonende is. Worden ingevolge artikel 4 van het koninklijk besluit van 6 juli 1987 betreffende de inkomensvervangende tegemoetkoming en de integratietegemoetkoming beschouwd als gerechtigde met personen ten laste: de gehuwde gerechtigde, die niet feitelijk noch van tafel en bed gescheiden is, de gerechtigde die een huishouden vormt en de gerechtigde 4
die ten minste één kind ten laste heeft (onder kind ten laste wordt verstaan het kind van minder dan vijfentwintig jaar voor wie de gerechtigde kinderbijslag ontvangt). De door voormelde wet ingestelde tegemoetkomingen worden geweigerd of verminderd indien de gehandicapte krachtens een andere Belgische of buitenlandse wetgeving of krachtens regelen van toepassing op het personeel van een volkenrechtelijke instelling aanspraak heeft op uitkeringen die hun grond vinden in een beperking van het verdienvermogen of op sociale uitkeringen betreffende de ziekte en invaliditeit, de werkloosheid, de arbeidsongevallen, de beroepsziekten, de gezinsbijslagen, de rust- en overlevingspensioenen en het gewaarborgd inkomen voor bejaarden, in welk geval de inkomensvervangende tegemoetkoming wordt geweigerd of verminderd (artikel 13).
De aanvraag beantwoordt aan een wettig doeleinde. De gevraagde gegevens zijn, uitgaande van dat doel, ter zake dienend en niet overmatig.
Om deze redenen verleent, het Toezichtscomité de machtiging voor de raadpleging van het Nationaal Repertorium van de Kinderbijslagen, via de Kruispuntbank, door de RVP, het FAO, de Administratie der Pensioenen en het Ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu (Bestuur voor de Maatschappelijke Integratie - Bestuursdirectie van de Uitkeringen aan Gehandicapten) voor de bovenvermelde doeleinden.
F. Ringelheim Voorzitter
5