Orde van dienst bij het afscheid van de familie Dekker van de Hervormde gemeente Mastenbroek Hervormde kerk te Mastenbroek, 16 februari 2014, 10 uur Afkondigingen Zingen: OTH 250 Breng dank aan de Eeuwige Stil gebed Votum en groet Aanvangstekst: Psalm 63:4 “Uw goedertierenheid is beter dan het leven; daarom zullen mijn lippen U prijzen.” Zingen: ps 63:2, 3 Wetslezing Zingen: OTH 393 Dank U voor de wond’ren die gebeuren Gebed Eerste Schriftlezing: Psalm 136 Zingen: Psalm 136:1, 2, 6, 11, 13 Mannen: tekst; vrouwen en kinderen: refrein Tweede Schriftlezing: Lukas 17:7-10 Inzameling der gaven Tijdens de collecte: Muziekgroep ‘Limitless’ zingt Psalm 63 uit ‘Psalmen voor Nu’ Zingen: psalm 136: 16, 17, 23, 26 Vrouwen en kinderen: tekst; mannen: refrein Preek n.a.v. Psalm 136 – ‘Want Zijn goedertierenheid is voor eeuwig.’ Thema: ‘Het refrein is Hij’ Zingen: psalm 108:2 Dankgebed en voorbeden Zingen: OTH 252 Dankt, dankt nu allen God Zegen 1
Gemeente van Christus, I. Vandaag nemen wij afscheid. Niet afscheid voorgoed, gelukkig niet. En ik wil ook niet net doen alsof ik nu in deze laatste preek als uw predikant nog een keer alles moet zeggen wat gezegd moet worden. Alsof wij niet vijf jaren gehad hebben waarin alles gezegd kon worden. En alsof niet in de 650 jaar daarvoor, dat deze plaats bewoond is, ook steeds het evangelie verkondigd is. Toch is de verleiding groot om nu weer heel veel te gaan zeggen. De gedachten vermenigvuldigen zich immers als we terugkijken op de afgelopen jaren. Een poosje geleden bladerde ik de kerkbladen van de afgelopen jaren nog eens door, en dan zie je alles weer langskomen, wat we samen hebben doorgemaakt, aan mooie en ook aan moeilijke dingen. Ik heb het allemaal met heel veel liefde gedaan. En er is heel veel waar ik dankbaar op terugkijk. Ik heb veel van u ontvangen, u hebt mij vaak geholpen en bemoedigd, misschien zonder dat u het wist. Dat alles zal me bijblijven. De diensten die we beleefden, waarin de diensten van doop en avondmaal en belijdenis van het geloof vaak een hoogtepunt waren. Mooi ook dat we nog een laatste keer vorige week het Avondmaal samen mochten vieren. Want het is één lichaam en één Heer. Bijzonder genoten heb ik van de kringen die ik mocht leiden, de Bijbelkring en de leeskring. We konden open en vrij spreken met elkaar, nieuwe dingen ontdekken, ons aan elkaar scherpen. We zijn eigenlijk nog niet uitgepraat met elkaar, denk ik daar ook van. Maar nu zetten we toch een punt. II. Ik heb het allemaal met veel liefde gedaan. En tegelijk heb ik er ook vaak aan getwijfeld of ik het wel goed deed. Misschien hebt u dat nooit zo gemerkt. Ik heb dat vaak ook enigszins trachten te verbloemen. Maar het was wel zo. Ik had vaak het idee: ‘Is het wel goed zo?’. Het zou ook nog wel kunnen dat ik zo niet overkwam. Dat het soms eerder heel zelfverzekerd leek. Maar dat was niet zo. Ik herken mij erg in een gedicht van J.C. Bloem, waarin hij over zichzelf als dichter schrijft. Hij vraagt: “Is dit genoeg; een stuk of wat gedichten, voor de rechtvaardiging van een bestaaan?” Je ziet de dichter zitten bij het kleine stapeltje dichtbundels dat hij in zijn leven heeft voortgebracht. Dat is zijn werk. Dat was wat hij deed. Een stuk of wat gedichten. Is dit genoeg, genoeg voor de rechtvaardiging van een bestaan? Is het goed dat ik er ben? Dat is wel ongeveer de diepste vraag die je kunt stellen. Is het goed dat ik er ben? Of had ik er net zo goed niet kunnen zijn? Had de wereld dan echt wat gemist? 2
‘Zo moet je niet vragen!’ Zegt iemand. Positief denken, positief blijven. Maar ik waarschuw u: vroeg of laat komt die vraag. Als je je ziel levend houdt, komt die vraag vroeg of laat. Is dit genoeg, een stuk of wat verdiende euro’s, voor de rechtvaardiging van een bestaan? Is dit genoeg, een stuk of wat diploma’s, voor de rechtvaardiging van een bestaan? Is dit genoeg, een stuk of wat preken, een stuk of wat catechisaties, een stuk of wat pastorale bezoeken, voor de rechtvaardiging van een bestaan? Rechtvaardiging. Dat is een bijbels kernwoord. Hoe wordt je rechtvaardig voor God? “Ach, de vraag van Luther, die tobber, die nog niet wist dat God liefde is!” zegt iemand. “Zielig voor hem, maar wij weten wel dat God van ons houdt. Wij stellen die vraag niet meer.” Is dat zo? Leeft die vraag niet meer? Of denken we dat die vraag niet meer leeft? Leeft die niet meer omdat we hem eigenlijk niet durven stellen, bang voor wat er dan gebeurt? Ik denk dat de vraag: “Kan ik in Gods ogen wel bestaan?”, dat dat nog steeds de oervraag van ons leven is. De grondvraag waarom u en ik hier zitten. Wij zitten hier omdat u en jij en ik ons afvragen of wij uiteindelijk wel recht van bestaan hebben. Ja, we bestaan wel, dat is duidelijk. Maar hebben we ook recht op bestaan? En dat is uiteindelijk de vraag: Kunnen wij ons voor God rechtvaardigen? Kunnen wij ergens mee aankomen? “Dat móet! Dat kan niet anders! Ik moet iets doen waardoor ik weet: mijn leven is de moeite waard, ik ben er niet voor niets, ik doe er toe! Ik moet iets presteren! Zinvol bezig zijn. Als ik maar iets presteer, dan rechtvaardigt dat mijn bestaan! Als ik het maar zo regel, dat anderen om een of andere reden naar mij opzien, als ik maar uniek ben.” En daarom ligt geloof ik op de bodem van ons aller hart een diepe en fundamentele onzekerheid. De onzekerheid of we het wel goed doen en of we wel goed zijn. Natuurlijk, die onzekerheid verbloemen we vakkundig. Voor anderen in de eerste plaats. Maar meestal ook voor onszelf. “Niet zo diep doordenken!” zeggen we dan. Gewoon leven, huisje, boompje, beestje. Vertrooiing. Een beetje een opleiding volgen, een beetje geld proberen te verdienen, hopen dat je gezond blijft. En ja, dan is het daarna een keer afgelopen, dat weten we, maar daar denken we nu nog niet aan hoor. Totdat je een keer wakker ligt en denkt: is dit dan genoeg, is dit genoeg voor de rechtvaardiging van een bestaan? Zal het zo zijn dat je straks na de dood bij God komt en dat de dominee dan zegt: ‘Hier, Here God, mijn preken, lees ze maar, u zult zien, er zitten best goeie tussen.’ En dat de boer zegt: ‘Kijk maar Here God, in de papieren, hoe sterk in mijn bedrijf heb uitgebreid, en ik was ook nog ambtsdrager, u hebt mij wel gezien he?’ En dat de moeder zegt: ‘mijn kinderen.’ 3
En dat de leraar zegt: ‘mijn leerlingen.’ En dat God dan zal zeggen: ‘dat is genoeg voor de rechtvaardiging van een bestaan.’ Nee toch? Zo zal het toch niet gaan? Dat geloven we toch zelf niet? III. Het enige dat ons overblijft is iets anders. Goedertierenheid. Gods goedertierenheid. En die is eeuwig. Zo houdt Israël het ons voor in psalm 136. Het refrein dat steeds weer terugkeert en waar ik het graag vandaag nog met u over wil hebben: ‘Want Zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid.’ Niet te missen dat refrein, en gemakkelijk te onthouden. Een versje dat de kinderen al vroeg kunnen leren, die korte verzen van psalm 136: “Die in onze lage stand Ons genadig bood de hand Want Zijn goedertierenheid zal bestaan in eeuwigheid.” Goedertierenheid, dat is nu echt zo’n woord dat je alleen in de kerk hoort. Verder heeft toch niemand het daar over. Je denkt misschien: “het zal wel goedheid betekenen, maar dan net ietsje anders.” En zo is het inderdaad. Goedheid, maar dan een bijzonder soort goedheid. Gewone goedheid kan betekenen: ieder het zijne geven. Hij is een goed mens, hij geeft ieder het zijne. Hij is rechtvaardig, kun je dan ook zeggen. Hij beloont de goeden en straft de kwaden. Als je hem tien euro geleend hebt, krijg je tien euro terug. Geen 11 euro, geen 9 euro, 10 euro. Dat is goed. Als je hem één klap geeft, geeft hij er één terug. Niet twee, niet nul, één. Dat is goed. Een goed mens. Een eerlijk mens. Hij doet wat je van iemand verwachten mag. Maar zo’n mens is nog niet goedertieren. Goedertierenheid is een bijzonder soort goedheid, goedheid die meer doet dan je verwachten mag. Goedheid die het vanzelfsprekende doorbreekt, die boven het plichtmatige uitgaat. Als je iemand 10 euro leende, en hij geeft 12 terug, dat is goedertierenheid. Als je iemand een klap gaf, maar hij slaat niet terug, dat is goedertierenheid. Hij doet meer dan je verwachten mag. Zulke goedertierenheid, daar gaat het heel vaak over in de Bijbel. Vooral in de Psalmen kom je het woord vaak tegen. Gods goedertierenheid vult de aarde. (ps 33) Gods goedertierenheid is hemelhoog. (ps 36) Gods goedertierenheid is kostbaar. (ps 36) Gods goedertierenheid is machtig over ons. (ps 117) Gods goedertierenheid verzadigt ons. (ps 90). En zo zou de lijst nog veel langer te maken zijn. God doet meer dan het gewone, meer dan wat wij van Hem mogen verwachten, meer dan wij recht op hebben. Dat is het evangelie. Toen wij Hem sloegen, sloeg Hij niet 4
terug. Als wij Hem verlaten, verlaat Hij ons niet. Dat is Zijn goedertierenheid. Dat is rechtvaardiging. Goddelozen worden gerechtvaardigd om niet. IV. “Is dit genoeg, een stuk of wat gedichten, voor de rechtvaardiging van een bestaan?” Nee, dat is het niet. Het hele idee van werken voor loon moeten we loslaten en alleen dan ontdekken wij God. Zo spreekt Jezus in die gelijkenis. Die lijkt hard. Want het gaat over slaven die de hele dag hebben gewerkt, en dan niet beloond worden. Dat lijkt hard maar het is juist bevrijdend. Want het betekent dat hun heer hen niet afrekent op hun prestaties en dus ook niet op hun falen. Het hele idee van presteren of falen moeten we loslaten als we voor God staan. Dan, als we dat hele idee van werken voor loon hebben losgelaten, dan ontdekken we iets dat niet bestaat in dit leven, iets dat béter is dan dit leven: dat is Gods goedertierenheid. V. Die goedertierenheid is voor eeuwig, lezen we dan. Als een refrein bij de geschiedenis van Israël. Psalm 136 begint met wie God is, de Here, de God der goden. En dan gaat het verder naar wat Hij gedaan heeft. De schepping, de bevrijding uit Egypte, de doortocht door de Schelfzee, de reis door de woestijn, de overwinning op de vijanden, en de inticht in het beloofde land. Allemaal reddende daden van God. En steeds wordt het opsommen van die daden onderbroken door dat refrein: “Want Zijn goedertierenheid is voor eeuwig.” Nu kunnen we ons daar makkelijk een verkeerde voorstelling van maken. Een verkeerd idee van eeuwigheid daarbij hebben. Er zijn verschillende manieren waarop je “eeuwigheid” kunt verstaan, maar we denken niet automatisch aan de Bijbelse. Je kunt eeuwigheid opvatten als tijdloosheid. Dat gebeurt vaak. Dat God eeuwig is, betekent dan dat Hij buiten de tijd bestaat. Voor God is er geen verleden, heden of toekomst. God heeft geen horloge, want Hij heeft geen tijd. Tijd is geschapen met de schepping, alleen de schepping is in de tijd, God staat daarbuiten. Als we zo denken, kunnen we onmogelijk deze psalm begrijpen. Want dan zouden we zingen dat Gods goedertierenheid buiten de tijd bestaat. Dat slaat met eerbied gesproken nergens op. Want deze psalm bezingt juist Gods daden in de geschiedenis, Gods wonderen in de geschiedenis, Gods reddende handelen. En dáárin toont zich Zijn eeuwige goedertierenheid. Als er één ding duidelijk is voor wie de Bijbel zelfs maar oppervlakkig leest, dan is het wel dat God niet buiten de tijd blijft staan. Hij komt voortdurend in de tijd, niet pas in Jezus, maar voortdurend handelt Hij aan mensen, met mensen, in de tijd. VI. Die opvatting van eeuwigheid als tijdloosheid strepen we dus door. Naar de volgende. Je kunt eeuwigheid ook zo opvatten, dat God er altijd is in de tijd. Er gaat geen dag,
5
geen uur, zelfs geen seconde voorbij, of God is daarin met Zijn goedertierenheid aanwezig. Dat is een gedachte die ons kan troosten. En toch, als dat onze enige manier van denken over God, komen we denk ik ook in moeilijkheden. Want volgens de Bijbel kan God Zijn goedertierenheid ook wegnemen. En Hij kan dat niet alleen, Hij doet het ook. Dat staat ook in de psalmen. God kan Zijn goedertierenheid aan ons onthouden, psalm 66. Dat is een psalm uit de ballingschap. God laat Zijn volk gaan, Hij laat het los, Hij laat Zijn toorn de vrije loop, en trekt Zijn goedertierenheid in. Die momenten zijn er steeds weer, voor Israël, voor de kerk, voor Mastenbroek, voor ons persoonlijk. Die goedertierenheid van God is volgens de Bijbel dus niet altijd om ons heen. Er zijn ook tijden dat God zijn goedertierenheid intrekt. En in die zin is die goedertierenheid dus níet eeuwig. Die goedertierenheid is niet eeuwig in de zin van: altijd beschikbaar. VII. God is dus ook meer dan goedertieren. Er is ook Zijn toorn, Zijn woede over de leugen, over het boze, over wat smerig en vals is. Zijn ontzetting over ons ongeloof. Die is er, we hebben er ook wel over gesproken en gedacht de afgelopen jaren. Maar: van die andere kant van God staat nu nooit in de Bijbel, dat die voor eeuwig is. “Gods toorn is tot in eeuwigheid”, nee, dat kunnen wij ons toch niet voorstellen, zo’n tekst, dat is godslasterlijk als je dat zegt. Zijn goedertierenheid, die is tot in eeuwigheid. “Een ogenblik duurt Zijn toorn, maar een eeuwigheid Zijn ontferming.” “Waar de zonde toenam, is de genade nog overvloediger geworden.” Zo neemt God het op tegen Zichzelf. In Zijn genade neemt Hij het op tegen Zijn oordeel. En daarin ligt ons behoud. Alleen daarin. Wij staan daar in feite buiten. Wij staan erbij en wij kijken ernaar en kunnen er alleen maar van zingen. Zo is het in deze Psalm: er wordt niets, helemaal niets gezegd van wat Israël gedaan heeft in die hele geschiedenis. Dat betekent: Israël heeft in wezen niets gedaan. God heeft alles gedaan. Ja, er is in God méér dan goedertierenheid. En Hij kan die wegnemen. En daarom kunnen er zelfs momenten zijn dat je je afvraagt: ‘Houdt Gods goedertierenheid voor altijd op?’ Maar dáárop is psalm 136 dan het antwoord. Het antwoord is: “nee, niet voor altijd, nooit kun je zeggen: nu is Gods goedertierenheid definitief voorbij.” Nee, omgekeerd, steeds opnieuw zullen er momenten zijn waarop je zegt: daar is hij weer, de goedertierenheid van God. VIII. En nu komen we langzaam bij de ware betekenis van Gods eeuwigheid. In psalm 136 wordt de geschiedenis van Israël verteld. Maar, als je dat zo leest, er vallen nogal grote gaten in, vindt u niet? Het gaat over de schepping, over de bevrijding uit Egypte, de intocht in het beloofde land. Daar zitten toch hele gaten in. Je kunt er een kanon in afschieten in deze geschiedenis, zonder iets te raken. 6
Nu kun je zeggen: “ja, maar alleen de hoogtepunten van Gods goedertierenheid zijn genoemd.” Dat is natuurlijk ook zo. De dichter heeft zich niet ten doel gesteld alle ervaringen van Gods goedertierenheid te noteren. Dan zou de lijst veel en veel langer worden. Zeker. Ongetwijfeld. En toch denk ik dat het feit dat je in deze geschiedenis een kanon kunt afschieten zonder iets te raken, ons ook iets wil leren over wat het refrein betekent. Gods goedertierenheid is tot in eeuwigheid, dat betekent: “Gods goedertierenheid is het refrein van ons leven.” IX. Een refrein is er niet steeds in een lied. Een lied met alleen maar refrein heeft juist geen refrein. Een refrein is iets dat er is, en dan weer niet, en dan komt het weer terug, en dan ben je het weer kwijt, en dan komt het toch weer terug. Zo zingt dit refrein over Gods goedertierenheid in de geschiedenis. Maar die goedertierenheid is ook zelf een refrein. Gods eeuwigheid betekent niet dat Hij buiten de tijd bestaat, ook niet dat Hij altijd met Zijn goedheid om je heen is, maar dat Hij steeds opnieuw terugkeert. Dat betekent de eeuwigheid van God: Hij is zelf het refrein van ons bestaan. X. Zo hebben we het de afgelopen jaren toch ook mogen beleven? Zo hebben we toch ook samen vaak ons leven beleefd voor het aangezicht van God? Er waren momenten van verslagenheid. In uw persoonlijke levens. En dat mochten we dan delen in de gemeente. Grote verslagenheid toen Wilco Zieleman zo plotseling het leven liet. Grote verslagenheid toen Wim van Lenthe overleed. Grote verslagenheid ook op andere momenten. U en ik weten ervan. Momenten waarop je dacht: “Wat is nu de grondtoon van mijn leven? Wat is nu de basis waarop je mag staan?” En je voelde het schudden en wankelen. Wat is het refrein? De wereld heeft daar wel een antwoord op. En we kennen het al. Het is dit antwoord: ‘het refrein is Hein’. En dan bedoelen we magere Hein, die man met de zeis, die ons komt halen, vroeg of laat. Want het enige dat zeker is over dit leven is dat het een keer eindigt. Op een refrein kun je wachten. Als je een liedje niet kent, alleen het refrein, dan hoef je alleen maar een coupletje te wachten, en daar is het weer, je zingt weer mee. Zo zegt de cynicus: “Het refrein is Hein. Je kunt erop wachten, op de man met de zeis. Vroeg of laat komt die.” En nog cynischer gezegd: “Wat maakt het dan uit of je wat vroeger gaat of wat later?” Ja, zegt de Prediker, een leraar van God gezonden: ‘het allerbeste zou zijn dat je nooit geboren was’. Ik kan dat levensgevoel heel goed begrijpen. We moeten het ook tot ons toelaten. Het is toch nogal wat, om staande bij het graf te belijden, zoals we meermaals gedaan 7
hebben: “Ik geloof dat Jezus Christus uit de doden is opgestaan. Ik geloof de opstanding van het lichaam en eeuwig leven.” Je voelt: daar botst het ene refrein op het andere. Of het refrein is Hein, of het refrein is Hij: onze goedertieren God. XI. Ik hoop niet dat u het al te zwaar hebt gevonden de afgelopen jaren. Ik denk dat u ook wel gezien hebt dat ik echt niet zit te somberen de hele dag. Helemaal niet. Ik flierefluit vaak maar wat. En ik heb ook heel veel gelachen de afgelopen jaren. De gemoedelijkheid die u en jou kenmerkt heeft mij heel goed gedaan. Onze bijeenkomsten hadden een hele mooie mengeling van ernst en luim, we lazen de Bijbel bloedserieus maar hadden dan ook weer plezier met elkaar, en dat stoorde elkaar niet. U bent nuchter en realistisch en daarom vaak ook nuchter optimistisch. Ik heb ook van veel dingen genoten. Juist ook van wat ik met de jongeren heb gedaan. De catechisaties. Het wadlopen. Jullie vrolijkheid en betrokkenheid. De belijdenisdiensten. Jeugddiensten. De huwelijksdiensten. XII. Maar toch komt alles bij mij wel voort uit het besef dat wij God heel intens nodig hebben. Geloven is niet iets dat je erbij doet. God is een dokter, en wij zijn ziek. En daarom hebben wij God nodig. Alleen Christus kan de nood van onze ziel wegnemen. Hij alleen kan ons ervan overtuigen dat het refrein van onze geschiedenis niet de dood is, maar Zijn goedheid. Niet: “het refrein is Hein.” Maar: “het refrein is Hij!” Hij is het zelf, die onze levens draagt, met zijn mooie dagen én zijn moeilijke dagen, met zijn successen én met zijn verliezen, met zijn kracht én met zijn zwakte. Hij onderbreekt het steeds opnieuw met het refrein van zijn genade. XIII. Zo hebben we toch ook mogen leven met elkaar. Denk alleen al aan de zondag, die er steeds weer was. Die zondag is ook een refrein. Na zes dagen is steeds weer dat refrein van die zevende dag. De zondag is ons gegeven als het refrein van de tijd. Zes dagen zult gij arbeiden. En u en jij kunt arbeiden, werken, heel hard. Daar heb ik echt bewondering voor. Op het eigen bedrijf, en dan vaak nog in de kerk erbij, als vrijwilliger. Zes dagen. Maar op de zevende dag is het refrein, dan horen we het: “Zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid.” Die goedertierenheid welft zich over ons leven van dood en ondergang. “Dit leven, dat toch niet anders is dan een gestadig sterven”, dit leven wordt dan steeds opnieuw onderbroken door Gods genade. Dit leven, dat geen rechtvaardiging kan vinden voor God, dit leven is gerechtvaardigd door die Ene die alles volbracht heeft wat wij nalaten. Jezus Christus is gekomen om ons te laten zien dat Gods goedertierenheid voor eeuwig is. XIV. Zo gaat de psalmist de geschiedenis door van Israël, en die geschiedenis is ook de onze. En die hele geschiedenis wordt dan in vers 23: “Die aan ons dacht in onze nederige staat”. 8
Dat zinnetje is eigenlijk ook een omschrijving van goedertierenheid. Dat God meer doet dan we verwachten mogen. Hij denkt aan ons. Dat zien we in Jezus. In Jezus heeft God laten zien dat Hij aan u en aan jou denkt in je nederige staat. In onze sjofelheid. In ons doodgewone leven. Wat ben ik nou waard voor God? Vroeg of laat slaat die vraag als een bliksem door je heen. En dan ontdek je ook: Juist ik met mijn doodgewone leven mag er zijn voor God. Ik las eens ergens de spreuk: ”God houdt het meest van gewone mensen. Daarom heeft Hij er zoveel van gemaakt.” Misschien moeten we wel zeggen: God houdt alleen maar van gewone mensen. Gewone mensen zijn mensen in een lage staat. Zij klimmen niet zo hoog. Zij lopen niet zo ver. Zij winnen geen prijzen. Zij doen goeie dingen, maar ook domme dingen, en soms ronduit slechte dingen. Dat zijn gewone mensen. En God is nu een God van gewone mensen. Zoals ik voor u een gewoon mens was de afgelopen vijf jaar. En zoals u voor mij dat was de afgelopen vijf jaar. Heel vaak konden wij elkaar mooi voorthelpen. Uw en jouw goede kanten versterkten de mijne, en zo kwamen wij verder dan wij zonder elkaar gekomen zouden zijn. Zo heb ik het heel vaak ervaren, op huisbezoeken, in kringen en catechisaties. Soms begrepen we elkaar ook niet. Af en toe praten we wat langs elkaar heen, zaten we niet helemaal op dezelfde golflengte. Soms ontbrak het aan deze of gene zijde aan voldoende begrip. En als er nu geen goedertierenheid was, dan was dat het laatste dat we zeggen konden. “Meestal zat het mee, soms zat het tegen.” Maar dat is het laatste niet. Over uw en jouw en mijn gewone, doodgewone leven en over uw en jouw en mijn gewone blijdschap en gewone zonden welft zich Gods goedertierenheid. En daarom mag je jezelf en de ander voor eeuwig zien als iemand die gerechtvaardigd is. Zondaar, en toch gerechtvaardigd. Is dit dan genoeg, dit leven, deze daden, voor de rechtvaardiging van een bestaan? Nee, maar Gods goedertierenheid is béter dan dit leven en die goedertierenheid rechtvaardigt ons bestaan en daarom zullen wij Hem en alleen Hem loven. AMEN
9