De inzet van rietsnijders bij het bereiken van natuurdoelen, waterkwaliteitsdoelen en hoge landschapswaarden in de Nederlandse laagveenmoerasgebieden - advies op verzoek van de minister van LNV -
Concept voor diskussie Versie zaterdag 15 september 2007 16:52 uur
2
Dit advies is op verzoek van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit opgesteld door buro Natuur + Water. Daarbij heeft buro Natuur + Water dankbaar gebruik gemaakt van de opmerkingen en de verstrekte informatie van Overlegorgaan Nationaal Park de Weerribben, Natuurmonumenten (beheereenheden de Wieden en Nieuwkoopse Plassen), Staatsbosbeheer (de Weerribben, Oldematen en de Rottige Meenthe), het It Fryske Gea (Alde Feânen), provincie Overijssel, provincie Zuid-Holland, provincie Friesland, Waterschap Reest en Wieden, Wetterskip Frieslân, Hoogheemraadschap Rijnland, de gemeente Nieuwkoop en de gemeente Steenwijkerland.
3
Inhoudsopgave pm
4 1.
Waarom een advies over de inzet van rietsnijders in laagveenmoerasgebieden?
1.1
De betekenis van riet en rietland in laagveenmoerasgebieden
In Nederland komt ongeveer @@ hectare laagveenmoerasgebied voor, en een deel daarvan bestaat uit rietland (ca. @@ hectare). Het rietland bepaalt in elk seizoen in hoge mate het open karakter van de laagveenmoerasgebieden. Daarnaast kunnen in het riet bijzondere plantengemeenschappen voorkomen. Dit laatste geldt vooral voor trilvenen, veenmosrietland en moerasheide. In het cultuurrietland komen niet zo zeer bijzondere plantensoorten voor, maar het is wel essentieel voor moerasvogels, die het riet(land) gebruiken om er te broeden, te schuilen en/of te foerageren. Met name overjarig riet langs en in het water is daarvoor geschikt. Daarnaast heeft het riet in de laagveenmoerasgebieden een positieve invloed op de waterkwaliteit: elk jaar wordt samen met het geoogste riet een aanzienlijke vracht voedingsstoffen (P en N) uit deze gebieden verwijderd. Het riet neemt deze voedingsstoffen uit het water op tijdens de groei.
Het begrip kwalificerende soorten Een groot deel van de Nederlandse laagveenmoerasgebieden is aangemeld of aangewezen als Natura2000-gebied, maar niet in alle gebieden wordt riet gesneden door rietsnijders. Natura2000-gebieden worden als zodanig aangewezen vanwege het voorkomen van een aantal ‘kwalificerende soorten en habitats’. Dit geldt vanzelfsprekend ook voor de laagveenmoerasgebieden waarvan de aanwijzing als Natura2000-gebied op dit moment (situatie 2007) in procedure is. Welke soorten en habitats kunnen kwalificeren voor aanwijzing als Natura2000-gebied, is vastgelegd in Bijlage @@ van de Europese Habitatrichtlijn. Het zijn echter niet steeds dezelfde habitats en/of soorten op grond waarvan de Nederlandse laagveenmoerasgebieden als Natura2000gebied zijn aangemeld. Zo zijn bijvoorbeeld het Geel schorpioenmos en de Aalscholver kwalificerende soorten voor de Wieden, terwijl zij dat niet zijn voor de Weerribben en de Alde Feânen. Voor deze beide soorten geldt dat zij niet in de Weerribben of de Alde Feânen voorkomen, maar het is ook mogelijk dat een gebied niet belangrijk genoeg is voor het in stand houden van een habitat of soort uit Bijlage @@ van de Habitatrichtlijn (terwijl dit habitat of deze soort wel in het gebied voorkomt). Dit geldt bijvoorbeeld voor de Grote karekiet, die wel in de Nieuwkoopse Plassen voorkomt, maar niet met zulke grote aantallen dat het gebied vanwege deze soort als Natura2000-gebied is aangemeld. In het Natura2000 Doelendocument (Ministerie LNV, 2006) zijn de criteria opgenomen op grond waarvan de Natura2000 gebieden zijn geselecteerd.
5 1.2
De rol van rietsnijders in laagveenmoerasgebieden
De verschillende typen rietland die in laagveenmoerassen voorkomen (cultuurriet, trilveen, veenmosrietland), stellen allemaal hun eigen eisen aan het rietlandbeheer. Voor alle typen rietland geldt echter dat zij regelmatig gemaaid moeten worden om te voorkómen dat het rietland vol loopt met struiken en bomen. Op die manier wordt voorkomen dat na verloop van tijd (moeras)bos ontstaat. Voor moerasvogels is het heel belangrijk dat een deel van het riet meer dan één jaar oud is. Het cultuurriet wordt in vrijwel alle laagveenmoerasgebieden gesneden door rietsnijders. Het snijden van ‘gewoon’ riet vindt plaats in de winter, omdat het blad dan dood en deels van de stengels afgevallen is. Het riet is dan geschikt om ‘droog’ op te slaan en later als dakbedekking te worden gebruikt. In een aantal gebieden wordt ook een deel van de trilvenen en het veenmosrietland (incl. de moerasheides) door de rietsnijders gemaaid, maar doorgaans maait de natuurbeheerder deze typen zelf. Trilveenrietland en Veenmosrietland wordt in de meeste gebieden in de zomer gemaaid en leveren beduidend minder geschikt (dek)riet op dan cultuurrietland. De rietsnijders halen een deel van hun inkomen uit de verkoop van (dek)riet. Daarnaast kunnen de rietsnijders subsidie aanvragen uit de Provinciale Subsidieregelingen Natuurbeheer (voorheen Programma Beheer). Dit geldt niet voor pachters van Staatsbosbeheer (SBB), omdat het Programma Beheer (en dus ook de Provinciale Subsidieregelingen Natuurbeheer) sinds 2006 niet meer aangewend mag worden voor terreinen van SBB. Dit heeft te maken met het feit dat SBB een (semi) overheidsinstelling is, en de overheid geen subsidie ‘aan zich zelf’ mag verstrekken. Voor de rietsnijders in het door SBB beheerde Nationaal Park de Weerribben is overigens wel een tijdelijk vergoedingsstelsel (‘Reparatieregeling Weerribben”) in het leven geroepen. Wat de hoogte van de vergoedingen betreft, komt deze regeling overeen met de Provinciale Subsidieregelingen Natuurbeheer (PSN). Van deze reparatieregeling kan alleen gebruik worden gemaakt door rietsnijders die in het verleden (tot 2006) gebruik maakten van het Programma Beheer binnen terreinen van SBB. De hoogte van de vergoedingen uit de PSN en de Reparatieregeling Weerribben zijn afhankelijk van het type rietland dat gesneden wordt. Met een groot deel van de rietsnijders in de Nederlandse laagveenmoerasgebieden gaat het financieel niet goed: er komt de laatste jaren steeds meer riet uit Oost-Europese landen, en dat zet de prijs van een bos riet enorm onder druk. Daar komt bij dat de (on)kosten die de rietsnijders moeten maken om het riet te snijden (machines, boten etc) erg hoog zijn. Berekend is (zie: ‘Natuurlijk rietsnijden!’, AVRN 2006) dat gemiddeld 50% van de opbrengst uit het (dek)riet weer opgaat aan de te maken (on)kosten. Dit heeft tot gevolg dat de rietsnijders in de laagveenmoerasgebieden werken voor een gemiddeld uurloon van € 8 - 10. Alleen op particulier (verpacht) rietland worden hogere bedragen per uur verdiend (€ 16 - 20 euro). Een groot deel van de rietsnijders heeft geen opvolger en verwacht over 5 tot 10 jaar met rietsnijden te stoppen, en nieuwe (jonge) rietsnijders komen er nauwelijks nog bij.
6 De Algemene Vereniging voor de Rietcultuur in Nederland (AVRN) heeft daarom in 2006 een toekomstvisie opgesteld, samen met de partijen die bij de laagveenmoerasgebieden betrokken zijn (Natuurmonumenten, Staatsbosbeheer, Vogelbescherming Nederland, het Ministerie van LNV en een aantal gemeenten, waterschappen en provincies). Deze toekomstvisie heeft als titel ‘Natuurlijk rietsnijden!’ gekregen. Kern van de toekomstvisie is dat rietsnijden noodzakelijk is om de bestaande natuur- en landschapswaarden van de laagveenmoerasgebieden in stand te houden en verder te kunnen ontwikkelen (bijvoorbeeld conform de ontwikkeldoelen uit de Aanwijzingsbesluiten Natura2000). Anderzijds stelt de toekomstvisie ‘Natuurlijk rietsnijden!’ dat de rietsnijders bereid zijn het riet ‘natuurlijker’ te snijden (bijvoorbeeld geen / minder bestrijdingsmiddelen, aandacht voor moerasvogels door delen van het rietland één of enkele jaren te laten staan, natuurlijker peilbeheer accepteren, etc). De toekomstvisie ‘Natuurlijk rietsnijden!’ is in september 2006 aangeboden aan toenmalig Minister Veerman. De minister en het Ministerie van LNV erkennen het grote belang van het in stand houden van de rietsector, zodat de rietsnijders blijvend kunnen bijdragen aan het onderhoud en dus ook het behoud van natuur- en landschapswaarden in de laagveenmoerasgebieden. Om die reden heet het ministerie gevraagd een advies op te stellen rond de vraag: ‘Hoe kunnen rietsnijders worden ingezet om de Natura2000 doelen en andere natuurdoelen in laagveenmoerasgebieden te behalen?’
Aanwijzingsprocedure Natura2000-gebieden Eerste stap in de aanwijzing van een Natura2000 gebied is de Aanmelding. Daarna volgt de officiële aanwijzingsprocedure met de publicatie van het Ontwerp Aanwijzingsbesluit Natura2000, een periode van inspraak en bezwaren en vervolgens de publicatie van het definitieve Aanwijzingsbesluit Natura2000. Op dit besluit is beroep mogelijk. De aanwijzing van de laagveenmoerasgebieden als Natura2000-gebied is overigens niet uit de lucht komen vallen: ook daarvóór hadden deze gebieden doorgaans al een natuurstatus (bestemmingsplan) of waren zij aangewezen als ‘speciale beschermingszone’ in het kader van bijvoorbeeld de Europese Vogelrichtlijn.
7 Tabel 1:
Oppervlaktes voor Natura2000 kwalificerende habitats waar beroepsmatig riet gesneden wordt of waar zomermaaibeheer door rietsnijders wordt uitgevoerd.
Weerribben Trilveen H7140 - subtype A
250 / 300 ha
Wieden
Rottige Meenthe
1700 ha
Niet aanwezig
20 ha
115 ha
82 ha
340 ha
22 ha
x
Veenmosrietland H7140 - subtype B Moerasheide H4010 - subtype B Zomen + ruigten H6430
Nieuwkoopse Plassen
Onderdeel van oppervlakte trilveen
?
Galigaanmoeras
?
Ter vergelijking: Overjarig riet Cultuurrietland Dotterbloem rietland Ribben
370 ha
9 ha
60 ha
750 ha *
1050
280 ha
40 ha
Niet aanwezig
100 ha
x
?
x
x
* Al het verpachte rietland van SBB is geregistreerd als cultuurriet
5 ha x
Alde Feânen Niet meer aanwezig
Olde Maten
8 2.
2.1
De kwalificerende habitats en soorten voor Natura2000 in de Nederlandse laagveenmoerasgebieden
Wat zijn kwalificerende habitats en soorten?
Natura2000-gebieden vormen met elkaar de Europese ecologische hoofdstructuur. Het grote aantal met elkaar samenhangende (natuur)gebieden, moeten samen de biodiversiteit in Europa in stand houden. Opdracht aan alle lidstaten is de achteruitgang van de kwaliteit van deze Natura2000-gebieden uiterlijk in 2010 gestopt te hebben. Gebieden kunnen worden aangewezen als daar habitats of soorten voorkomen die zijn opgenomen in Bijlage @@ van de Europese Habitatrichtlijn. Natura2000-gebieden bestaan zowel uit de gebieden die zijn aangemeld voor de Europese Habitatrichtlijn als wel uit gebieden die zijn aangewezen onder de Europese Vogelrichtlijn. In Natura2000 gaat het om gebiedsbescherming. In Nederland is de gebiedsbescherming die voortvloeit uit natura2000 geïmplementeerd in de Natuurbeschermingswet. Daarnaast worden in Nederland soorten beschermd door de Flora- en Faunawet. In Bijlage 1 van dit advies zijn de voor Natura2000 kwalificerende habitats en soorten van de laagveenmoerasgebieden. Vaak gaat het om de aanwezigheid van trilveen, veenmosrietland en moerasheide, en daarnaast om soorten als de Groenknolorchis, Roerdomp, Purperreiger, Rietzanger en de Snor. Moerasheide levert overigens geen verkoopbaar riet op. Toch is dit habitattype in dit advies toch meegenomen, omdat het een volgend stadium is in het verlandingsproces (na veenmosrietland) en omdat ook veenmosrietland maaibeheer nodig heeft om in stand te blijven. In een aantal laagveenmoerasgebieden wordt dot habitattype ook beheerd door rietsnijders. De aanwezigheid van cultuurriet is op zichzelf nooit aanleiding voor een Natura2000 Aanwijzing. Wel kunnen de van het cultuurriet afhankelijke moerasvogels kwalificerend zijn voor de Habitatrichtlijn. De in Bijlage 1 opgenomen informatie is afkomstig uit de (concept) Aanwijzingsbesluiten Natura2000 of uit concept Gebiedendocumenten Natura2000. In dit hoofdstuk wordt kort ingegaan op de karakteristieken van de kwalificerende habitats en soorten van laagveenmoerasgebieden, en op de relatie tussen deze habitats en soorten en het (riet)maaibeheer. In Bijlage 2 is deze informatie in tabelvorm samengevat. De opgenomen informatie is grotendeels afkomstig uit ‘Europese Natuur in Nederland’, deel ‘Habitat typen’ en deel ‘Soorten van de Habitatrichtlijn’ (Janssen en Schaminee, 2003 en 2004), het ‘Handboek Natuurdoeltypen’ (Ministerie LNV, 2001) en de ‘OBN-website Natuurkwaliteit’ (versie juli 2007).
9 2.2
De voor Natura2000 kwalificerende habitats van laagveenmoerasgebieden
Overgangs- en Trilveen Trilveen en Veenmosrietland behoren allebei tot het habitattype ‘Overgangs- en trilveen’ (H7140, subtype A en B). Beide typen kunnen ontstaan als vroeg ontwikkelingsstadium in het verlandingsproces van open water naar beloopbaar land in laagveenmoerasgebied (na krabbescheer en drijftillen van @@). Vaak vindt de eerste aanzet van trilvenen overigens plaats in wintergemaaide rietlanden (Jeroen Bredenbeek, SBB Weerribben). Het aanwezige water onder en in de kraggen moet voedselarm tot matig voedselrijk zijn, en bestaat uit een mengsel van basenrijk grond- of oppervlaktewater, vermengd met van nature zuurder regenwater. Voor beide subtypen van ‘Overgangs- en trilveen’ is het noodzakelijk verbossing, verstruiking en verruiging tegen te gaan middels maaibeheer. Ook het steeds weer graven van nieuw open water blijft nodig, zodat steeds weer opnieuw jonge verlandingsstadia kunnen ontstaan. Het optimale beheer van zowel trilveen als veenmosrietland is zomermaaien (hooien). Dat betekent dat het (optimaal) beheren van deze habitattypen feitelijk niet tot het riemaaien behoort. Dat neemt niet weg dat het Zomermaaibeheer van trilvenen en veenmosrietland prima door rietsnijders kan worden uitgevoerd. In een aantal laagveenmoerasgebieden gebeurt dat ook. Het volgende successiestadium na trilveen of veenmosrietland kan moerasbos ofwel moerasheide zijn.
Trilveen (H7140 - subtype A) Trilveen bestaat uit een op het water drijvend matras (= kragge) van plantenwortels en ander organisch materiaal. De kraggen zijn 20 tot 70 cm dik en net stevig genoeg om begaanbaar te zijn. Daardoor zijn zij wel erg kwetsbaar voor betreding. De kraggen golven (of trillen) onder de voeten bij betreding: vandaar de naam trilveen. Kenmerkend voor trilvenen zijn verschillende soorten zegges en slaapmossen, Slank wollegras en opvallende bloeiende planten zoals Wateraardbei, Moerasdrieblad en Moeraskartelblad. In Nederland komt nog ca. 100 ha trilveen voor en slechts een klein deel daarvan is echt goed ontwikkeld. Vanwege de dunne en kwetsbare kragge moeten bij het maaien lichte machines worden gebruikt. Het maaisel mag niet blijven liggen omdat dit leidt tot verzuring. Trilveen kan lang in stand blijven door goed (zomer)maaibeheer, maar gaat uiteindelijk toch over in veenmosrietland en vervolgens veenmosheide of moerasbos. Tegenwoordig vindt deze ontwikkeling soms al binnen enkele jaren plaats, waarschijnlijk als gevolg van de hoge stikstofdepositie vanuit de lucht. Op trilvenen staat riet, maar doorgaans niet in hoge bedekkingen. Trilveen moet jaarlijks worden gemaaid, bij voorkeur tussen juni en half augustus: te laat in het jaar maaien leidt tot toename van de hoeveelheid riet in de vegetatie, en voor het in stand houden van het trilveen is dit ongunstig. Vooral soorten van het Knopbiesverbond ondervinden schade van wintermaaien. In de Rottige Meenthe wordt het trilveen overigens wel in de wintermaanden gemaaid. Dat leidt in dit gebied niet tot schade aan de aanwezige trilvenen (Henk Jan van de Veen, SBB).
10 Voor trilvenen is het directe kontakt tussen de wortels van de planten en het basenrijke (grond)water in en onder de kraggen essentieel. Het wegzijgen van (grond)water zorgt ervoor dat via oppervlakkige toestroming van nieuw basenrijk water de invloed van het zuurdere regenwater wordt tegen gegaan. Het is dan ook belangrijk dat deze wegzijging in stand blijft. Behalve goed (zomer)maaibeheer is voor trilvenen ook het geregeld opschonen van de watergangen nodig, zodat het aangevoerde basenrijkere (oppervlakte)water in de kraggen kan komen. Periodieke overstromingen met schoon rivier- of grondwater droegen in het verleden waarschijnlijk bij aan een zeer langdurig voortbestaan van trilvenen, maar dergelijke ‘uitspattingen’ worden in de huidige laagveenmoerasgebieden van Nederland niet meer toegestaan.
Veenmosrietland (H7140-subtype B) Veenmosrietland ontwikkelt zich vanuit trilveen, als na verloop van jaren de kragge dikker is geworden (tot 2,5 meter), en zich bovenin de kragge een lens van zuur regenwater heeft gevormd. De vegetatie heeft dan geen direct kontakt meer met het basenrijke (grond)water en wordt vrijwel uitsluitend nog door regenwater beïnvloed. De kragge beweegt nog wel mee met eventuele schommelingen van de waterstand, zodat het water in de kragge altijd vrijwel gelijk staat met het maaiveld. Dit geldt niet in situaties waarin de kragge is vastgegroeid aan de veenbodem: in die gevallen kan het water in de kragge soms wat verder wegzakken. Onder extreem natte omstandigheden kan de kragge zelfs onder water komen te staan. In de Wieden heeft het hoge water in 1998 overigens eerst geleid tot het opbollen en heeft vervolgens tot het losscheuren van een aantal aan de bodem vastgegroeide kraggen. Op zich was dit geen ongunstig gevolg van het hoge water van 1998! Veenmosrietland is vaak een tussenstadium op weg naar moerasheide of veenbos: allebei habitattypen die zich ontwikkelen zich als de invloed van het zuurdere regenwater nog groter wordt. Kenmerkend voor veenmosrietland is de gesloten vegetatie, bestaande uit bladmossen (waar onder Veenmos) en levermossen. Daad doorheen komen ijl riet en verschillende kruiden (zoals Moerasviooltje en Waternavel) en verschillende soorten varens voor (waar onder Kamvaren en Smalle Stekelvaren). Bijzondere soorten in het veenmosrietland zijn Veenmosorchis, Elzenmos, Glanzend veenmos en de Grote vuurvlinder. Meestal worden veenmosrietlanden eens per jaar (bij voorkeur in augustus) gemaaid. In de Weerribben gebeurt dat inderdaad, maar in de Alde Feanen wordt het veenmosrietland in de winter gemaaid (samen met het cultuurriet). Het veenmosrietland levert in de Alde Feanen niet veel (dek)riet op, maar kwalitatief gezien wel erg goed riet (Joop Hellinga, It Fryske Gea). Ook het Handboek Natuurdoeltypen geeft aan dat veenmosrietland bij voorkeur in de herfst of de winter gemaaid moet worden. Afvoer van het maaisel is in ieder geval noodzakelijk: het houdt de bodem schraal en helpt daardoor verbossing, verstruiking en verruiging te voorkomen. Behalve maaibeheer is het voor het voortbestaan van dit habitattype van belang om (te grote) verzuring en verdroging te bestrijden.
11 Moerasheide (H4010 - subtype C) In de Nederlandse laagveenmoerasgebieden komt moerasheide voor als eindstadium van het verlandingsproces (volgend op trilveen of veenmosrietland) als de invloed van het zuurdere regenwater in de toplaag van de kragge nog groter is geworden. Moerasheide behoort tot het habitattype ‘Noord-Atlantische vochtige heide met Erica tetralix’ (H4010). Dit habitattype komt zowel voor op voedselarme zure als voedselarme zandige bodems. Kenmerkend is een hoge bedekking met Gewone dopheide (Erica tetralix), Ronde zonnedauw en Veenmos. Daarnaast is een grote verscheidenheid aan mossen en korstmossen typerend voor dit habitattype. In Moerasheide komen ook verschillende kenmerkende soorten voor van het habitattype ‘Levend hoogveen´(H7110). Grootste bedreiging voor moerasheide is overwoekering met struikgewas en bomen, en om deze overwoekering tegen te gaan is extensief maaibeheer in de nazomer noodzakelijk. Echter: maaien is alleen mogelijk als de bodem niet te week is en als gewerkt wordt met lichte machines: moerasheide is erg gevoelig voor verdichting van de bodem, want daardoor kan dit habitat vollopen met Pitrus. Aanvullend op het maaien is het (kleinschalig) afplaggen van moerasheide mogelijk. Moerasheide komt buiten Nederland nergens in de wereld voor (bron: OBN-website), en in Nederland is nog slechts ca. 30 ha van dit habitattype te vinden (Weerribben, Wieden en Nieuwkoop). Speciale aandacht voor dit habitattype is dus vereist.
Ruigtes met riet en Moeraswolfsmelk (H6430) Binnen het habitattype ‘Voedselrijke zoomvormende ruigten van het laagland’ (H6430) is voor de laagveenmoerasgebieden de variant met Moeraswolfsmelk (Euphorbia palustris) het meest belangrijk. Deze variant wordt vooral aangetroffen in Noordwest-Overijssel. Hoewel dit habitat kwalificeert voor Natura2000, is toch weinig bekend over de verspreiding ervan in de laagveenmoerasgebieden. Verschillende bronnen geven aan dat de karakteristieke Moeraswolfsmelk niet bestand is tegen zomermaaien, en vooral voorkomt op plekken waar rietafval is blijven liggen of is verbrand. In het Handboek Natuurdoeltypen vallen ‘ruigtes met riet’ onder habitattype ‘Natte strooiselruigte’, maar in de beschrijving van dit habitattype wordt de Moeraswolfsmelk niet genoemd. Ook stelt het Handboek Natuurdoeltypen dat strooiselruigten het best in stand blijven bij incidenteel maaibeheer (eens per 3 tot 5 jaar) in de winterperiode. @@ meer info NM??
12 2.3
De voor Natura2000 kwalificerende soorten van laagveenmoerasgebieden (m.u.v. vogels)
Geel schorpioenmos Geel schorpioenmos lijkt gebonden te zijn aan plekken waar kalkrijk grondwater en zuur regenwater bij elkaar komen, en waar hoge (grond)waterstanden voorkomen. Dat betekent: plas-dras situaties in augustus en later in het jaar nog hogere waterstanden. De soort zal waarschijnlijk profiteren van maatregelen gericht op uitbreiding van het areaal (jonge) trilvenen. Voor het maaibeheer: zie Trilveen en Veenmosrietland. Groenknolorchis De Groenknolorchis is in de Subsidieregeling Natuurbeheer een doelsoort + meetsoort voor zowel trilveen als voor veenmosrietland en moerasheide. De soort is gekoppeld aan het voorkomen van soortenrijke trilvenen, die regelmatig inunderen met oppervlaktewater. Voor de lange termijn is het voor de soort belangrijk dat nieuwe jonge trilvenen ontstaan door het graven van petgaten. Waarschijnlijk zal de soort profiteren van het afplaggen van (oud) rietland. Belangrijk zijn in dit verband ook de inspanningen van Natuurmonumenten om in het Nieuwkoopse Plassengebied het branden van rietafval te voorkomen in oevers waar de Groenknolorchis voorkomt. Voor het maaibeheer: zie Trilveen. Grote vuurvlinder Waardplant voor deze bijzondere vlinder is de veel in laagveenmoerasgebieden voorkomende Waterzuring. De vlinders zetten hun eitjes af op deze plant, en de uitgekomen rupsen overwinteren aan de voet van de plant tussen de dorre bladeren. Vaak worden de eitjes gelegd op Waterzuring in veenmosrietland, onder andere omdat daar ook nectarplanten voorkomen waar de vlinders van leven (voedsel). Het vermoeden bestaat dat de voedingswaarde van de Waterzuring in de verzurende veenmosrietlanden afneemt, zodat de daar aanwezige exemplaren van de Waterzuring minder geschikt zijn voor de Grote vuurvlinder. Voor de Grote vuurvlinder is het dus van belang dat de veenmosrietlanden in stand blijven. Daarbij wordt in enkele bronnen opgemerkt dat het maaien van veenmosrietland in de vroege herfst gunstig is voor deze kwalificerende vlindersoort. Voor het maaibeheer: zie Veenmosrietland. Noordse woelmuis De Noordse woelmuis (Microtus oeconomus, ondersoort arenicola) is een echte moerasbewoner, die zich ophoudt in rietvelden, in oeverzones langs watergangen en op drassig en extensief beheerd grasland. De soort komt alleen voor waar andere muizensoorten (zoals de Veldmuis en de Aardmuis) niet voorkomen, dus in gebieden met hoge waterstanden in de winter, gebieden met waterstandschommelingen en gebieden met voldoende overjarig riet. De Noordse woelmuis komt slechts in een zeer beperkt aantal gebieden in Nederland voor, en binnen de laagveenmoerasgebieden alleen in de Alde Feânen en in de Nieuwkoopse Plassen.
13 2.4 De voor Natura2000 kwalificerende Moerasvogels van laagveenmoerasgebieden Een groot deel van de moerasvogels die in de Nederlandse laagveenmoerasgebieden voorkomen, kunnen een gebied kwalificeren voor aanwijzing als Natura2000-gebied. Een deel van deze moerasvogels heeft een duidelijke en directe relatie met het rietmaaibeheer, zoals Roerdomp, Purperreiger, Rietzanger, Snor en Grote karekiet. Deze soorten komen vrijwel allemaal bij voorkeur voor in overjarig rietland langs de oevers van petgaten of watergangen en/of in waterriet. Alleen de Snor en de Roerdomp hebben (ook) behoefte aan grotere rietpercelen van overjarig riet. Andere kwalificerende moerasvogels (Kleine zilverreiger, Bruine kiekendief, Porseleinhoen, Watersnip en Paapje) zijn weliswaar sterk gebonden aan laagveenmoeras, maar zij hebben geen directe relatie met het rietlandbeheer. Voor uitgebreide informatie over de kwalificerende moerasvogels voor de laagveenmoerasgebieden wordt verwezen naar de daarop gerichte publicaties, bijvoorbeeld van Vogelbescherming Nederland. In dit advies wordt niet specifiek ingegaan op maatregelen gericht op de afzonderlijke moerasvogels. Uitgangspunt van dit advies is dat als aan de volgende voorwaarden (gerelateerd aan rietmaaibeheer) wordt voldaan, de omstandigheden van de voor Natura2000 kwalificerende moerasvogels voldoende worden verbeterd: - 15 - 20% van het rietland in laagveenmoerasgebieden bestaat uit overjarig riet, -
het grootste deel van het overjarige riet bevindt zich langs en in het water (oeverriet), en er zijn ook enkele grotere aaneengesloten rietpercelen met overjarig riet.
Roerdomp De Roerdomp (een bedreigde soort in de Rode lijst van Nederlandse vogelsoorten) heeft een sterke voorkeur voor stilstaand en ondiep water, met daarom heen een dichte, uitgestrekte vegetatie van overjarig riet en voldoende waterriet. Soms komt de soort ook in smalle rietkragen tot broeden. Wateren die geheel zijn omsloten door bos en moerasbossen worden gemeden. De Roerdomp bouwt het nest in het riet en zoekt daar in de buurt voedsel in ondiep water (kikkers, vissen en grote insekten). Rond het nest moet voldoende randbegroeiing aanwezig zijn waar de Roerdomp zich kan verschuilen. Bruine kiekendief De Bruine kiekendief broedt voornamelijk in rietmoerassen en oeverzones van meren. De nesten worden in het riet gebouwd en de soort houdt van rust. Het foerageergebied omvat zowel de rietmoerassen in de nabijheid van het nest, als ook in de omringende landbouwgebieden (zowel akkerland als grasland tot 7 km vanaf het nest). Het voedsel van de Bruine kiekendief bestaat uit grote insekten, kleine zoogdieren en watervogels.
14 Purperreiger Het broedbiotoop van de Purperreiger (een bedreigde soort in de Rode lijst van Nederlandse vogelsoorten) bestaat uit moerassen met een dichte en aaneengesloten vegetatie van overjarig riet en met verspreide opslag van struiken en bomen. De nesten worden bij voorkeur gebouwd tussen het (water)riet en op drijvende vegetaties, maar ook wel in struweel of bomen (Nieuwkoop!). Het broedbiotoop van de Purperreiger moet zich in de buurt van geschikte voedselgebieden bevinden, maar de soort legt voor het vinden van voedsel vaak grote afstanden af (tot wel 20 km buiten de kolonie). Er wordt gefoerageerd in het moerasgebied rond het nest, maar ook in de weilanden en landbouwpolders rond de laagveenmoerasgebieden. Het Nieuwkoopse Plassengebied vormt het belangrijkste broedgebied voor de Purperreiger in Nederland, en daarnaast zijn er kleinere kolonies in andere laagveenmoerassen. Rietzanger De broedbiotoop van de Rietzanger bestaat uit moerasgebieden met verruigd riet en opslag van struiken. Ook komt de soort wel voor in grienden, broekbossen, rivieroevers, meren en sloten. In de laagveenmoerassen heeft de soort een sterke voorkeur voor de wat droge delen van het rietland. Het nest wordt dicht boven de bodem gebouwd in overjarig riet, maar ook wel op zeggevegetaties of op drijftillen in het water. Het hoofdvoedsel van de Rietzanger bestaat uit luizen die van de rietstengels worden gepikt. Behoorlijk arbeidsintensief … Snor De broedbiotoop van de Snor (een kwetsbare soort in de Rode lijst van Nederlandse vogelsoorten) bestaat uit moerasgebieden met uitgestrekte vegetaties van riet, lisdodde, zegge of galigaan. Daarnaast komt de soort ook voor in grienden en broekbossen. Van belang voor de soort zijn ‘zangposten’ in de vorm van struiken. Het nest wordt gebouwd in ruige vegetaties op of nabij de bodem, zodat de soort erg gevoelig is voor schommelingen in de waterstand. De Snor foerageert dicht bij de grond op insecten, slakken etc. Grote karekiet De Grote karekiet broedt in moerassen en oeverzones van meren, plassen, kreken en oude rivierstrangen met veel riet. Ze geven de voorkeur aan stevig en overjarig riet, dat nodig is om het relatief zware nest te kunnen dragen. Daarnaast heeft de soort om te foerageren graag brede zones van waterriet met voldoende aanbod van grote insecten.
15 3.
3.1
De Nederlandse laagveenmoerasgebieden met Natura2000-aanwijzing
Welke Nederlandse laagveenmoerasgebieden zijn aangemeld of aangewezen als Natura2000-gebied?
De ca. 160 voor ons land aangemelde Natura2000-gebieden zijn verdeeld over 8 landschapstypen. Eén daarvan is het landschapstype ‘Meren en Moerassen’, waartoe 37 aangemelde Natura2000-gebieden behoren. Daarvan vallen er 23 in de categorie ‘Laagveen’. Voor elk van de landschapstypen is een aantal ‘Kernopgaven’ geformuleerd. In Bijlage 3 van dit advies zijn de 8 kernopgaven opgenomen die specifiek gelden voor de Nederlandse laagveenmoerasgebieden. Deze informatie is afkomstig uit het Doeldocument Natura2000 (Ministerie LNV, 2006). In relatie tot rietsnijden zijn met name van belang kernopgave 4.09 (‘Compleetheid in ruimte en tijd’) en kernopgave 4.12 (‘Overjarig riet’). Kernopgave 4.09 geeft aan dat alle successiestadia in een als Natura2000 gebied aangewezen laagveenmoeras aanwezig moeten zijn, waaronder ook trilvenen en veenmosrietland met daarin soorten als de Grote vuurvlinder en de Groenknolorchis. Kernopgave 4.12 schrijft het herstel voor van grote oppervlaktes en brede zones overjarig riet, inclusief waterriet. Dit is van belang voor een aantal met name genoemde moerasvogels (Roerdomp, Purperreiger, Snor en Grote karekiet) en voor de Noordse Woelmuis. In Bijlage 4 van dit advies is aangegeven aan welke laagveenmoerasgebieden de kernopgaven 4.09 en 4.12 zijn toegekend. In dit hoofdstuk wordt een korte karakteristiek gegeven van de als Natura2000 gebied aangemelde en deels inmiddels ook aangewezen laagveenmoerasgebieden in ons land waar beroepsmatig riet gesneden wordt. In de volgende paragrafen is een samenvatting gegeven van de gebiedsinformatie uit de (concept) Aanwijzingsbesluiten Natura2000, uit de Beheer- en Inrichtingplannen en/of uit de Natuurvisies van de terreinbeheerders. Soms zijn ook andere bronnen geraadpleegd. Ook is (voor zover relevant voor dit advies over de inzet van rietsnijders bij het maaibeheer) informatie opgenomen uit het KIWA-rapport: ‘Knelpunten en kansen Natura2000 gebieden’ (KIWA, 2005). Voor de (concept) Aanwijzingsbesluiten Natura2000 en de begrenzingen daarvan wordt verwezen naar www.minlnv.nl (natuur - natura2000 - gebiedsbescherming).
16 3.2
De laagveenmoerasgebieden in Friesland
De Alde Feânen Nationaal Park de Alde Feânen (N2000-gebied 13) is een ontgonnen en deels ook vergraven laagveengebied in Friesland. Het gebied wordt beheerd door It Fryske Gea. Na het stoppen van de vervening ca. 100 jaar geleden, is het verlandingsproces van de petgaten en sloten in het gebied op gang gekomen. Daardoor zijn nog verschillende stadia van verlanding aanwezig. Het gebied is ruim 2300 ha groot (waarvan ca 400 ha rietland) en het wordt gekenmerkt door meren en moerassen, met daar omheen boezemland en polders (belangrijk voor weidevogels!). Het riet wordt deels gemaaid door lokale rietsnijders, en deels door It Fryske Gea. De rietsnijders snijden voornamelijk het riet in de poldertjes aan de noordkant van het gebied. Dit rietland is goed (over land) bereikbaar en de waterhuishouding is eenvoudig (en door de rietsnijders zelf) te regelen. It Fryske Gea maait vrijwel al het rietland in de boezem. In het gebied zijn 4 rietsnijders met rietland in eigendom. Na het stoppen van het rietmaaien in een deel van het gebied, is op een aantal voormalige rietpercelen Elzenbroekbos tot ontwikkeling gekomen. De Alde Feânen zijn met name van groot belang voor vele soorten moerasvogels. Zie Bijlage 1 voor de habitats en soorten (gerelateerd aan rietland en maaibeheer) die de Alde Feânen hebben gekwalificeerd als Natura2000- gebied. KIWA noemt als één van de knelpunten in de Alde Feânen onvoldoende maaibeheer, met als gevolg verruiging, verstruiking en verbossing. Urgent, maar ook kansrijk is het treffen van maatregelen gericht op het herstel en de uitbreiding van veenmosrietlanden (maaien het verwijderen van opslag en bos), aldus KIWA. Trilvenen komen in de Alde Feânen volgens het concept Aanwijzingsbesluit Natura2000 (gepubliceerd januari 2007) niet meer voor. Volgens de beheerder zijn nog enkele vierkante meters van dit habitattype in het gebied te vinden.
Rottige Meenthe en Brandemeer De Rottige Meenthe en het noordelijk daarvan gelegen gebied Brandemeer zijn samen aangemeld als Natura2000-gebied (N2000-gebied 18). Het gebied wordt beheerd door SBB. Op dit moment zijn nog geen concept teksten voor het Aanwijzingsbesluit Natura2000 beschikbaar. Wel is bekend op grond van welke habitats en soorten beide gebieden zijn aangemeld (zie Bijlage 1 bij dit advies), maar nog niet bekend is of voor deze habitats en soorten instandhoudingsdoelen of ook uitbreidingsdoelen zullen gelden. Het trilveen in de Rottige Meenthe wordt in de winter gemaaid, samen met het cultuurriet. Het rietsnijden in de winter gebeurd door een klein aantal rietsnijders, die daarvoor geen enkele vergoeding krijgen (behalve uit de verkoop van het riet op de markt). Overjarig riet wordt in de Rottige Meenthe door een aannemer gemaaid en afgevoerd.
17 In het KIWA-rapport Knelpunten en kansen Natura 2000 gebieden, worden voor de Rottige Meenthe geen echte knelpunten genoemd als gevolg van te gering rietmaaibeheer (geen verstruiking en geen verbossing). Ook de beheerder ziet op dit moment geen problemen rond het rietsnijden. Alle rietpercelen zijn over land bereikbaar. Wel zijn enkele hectares rietland aan SBB terug gegeven omdat zij niet rendabel meer zijn. Als deze trend zich doorzet ontstaat in het gebied wel een probleem met het beheer.
3.3
De laagveenmoerasgebieden in Overijssel
De Weeribben en de Wieden Het laagveenmoerasgebied van Noordwest-Overijssel bestaat uit de Weerribben (N2000-gebied 34: ruim 3300 ha groot) en de Wieden (N2000-gebied 35: ruim 9200 ha groot). De Weerribben zijn in beheer bij SBB en de Wieden worden beheerd door Natuurmonumenten (NM). Het Weerribbengebied is al Nationaal Park, en op dit moment wordt gewerkt aan het tot stand komen van een Nationaal Park Weerribben - Wieden. Het landschap van beide gebieden is gevormd door de turfwinning: het veen werd opgebaggerd uit het drassige land, waardoor petgaten (ofwel trekgaten) ontstonden. Het opgebaggerde veen werd te drogen gelegd op legakkers tussen de petgaten in. In de Wieden zijn als gevolg van zware stormen in het verleden nogal wat legakkers kapot gewaaid, waardoor in dat gebied enkele grote meren zijn ontstaan. Het verhaal gaat dat de turfwinners in de Weerribben van deze stormschade hebben geleerd, en dat zij de afstaand tussen de legakkers minder groot hebben gemaakt. In beide gebieden komen alle stadia van verlanding voor, variërend van open water tot moerasheiden en veenbossen. De beheerders van beide gebieden hebben zich de afgelopen jaren enorm ingespannen om nieuw open water te maken door het graven van nieuwe petgaten. Daardoor kon de verlanding met nieuwe jonge verlandingsstadia weer op gang komen. Aanvankelijk liet deze ontwikkeling op zich wachten, maar de laatste jaren vestigt zich op veel plaatsen Krabbescheer in beide gebieden. Dit wordt verklaard uit de optredende verbetering van de waterkwaliteit in beide gebieden. Behalve het graven van nieuwe petgaten is ook oud en verdroogd rietland afgeplagd, om deze weer 10-20 jaar terug te zetten in de successie. Ook het op grote schaal snijden van het vele rietland in beide gebieden, draagt bij tot het behoudt van karakteristieke stadia van het verlandingsproces. Zie verder Bijlage 1 voor de habitats en soorten (gerelateerd aan rietland en/of maaibeheer) die de Weerribben en de Wieden hebben gekwalificeerd als Natura2000- gebied. KIWA noemt de onnatuurlijke waterhuishouding als belangrijkste knelpunt in de ontwikkelingsmogelijkheden van beide laagveenmoerasgebieden in Noordwest-Overijssel. Daarnaast waarschuwt KIWA voor de opslag van struiken en bomen, met name in de trilvenen, veenmosrietland, moerasheides en ruigtes. Het is belangrijk het maaibeheer af te stemmen op het in stand houden van deze habitats. In dat verband is het ook belangrijk op te merken dat zowel in de Weerribben, de Wieden als de Nieuwkoopse Plassen delen rietland niet meer door rietsnijders gemaaid worden, omdat het hen financieel nauwelijks meer iets oplevert.
18
In het KIWA-rapport wordt ook als mogelijk knelpunt het gebruik van bestrijdingsmiddelen in de Weerribben vanwege de rietteelt genoemd. Dit knelpunt wordt overigens niet genoemd voor de Wieden, waar in tegenstelling tot het Weerribben gebied pleksgewijs het onkruidbestrijdingsmiddel @@ gebruikt mag worden. In de Weerribben mag alleen bij rietopslagplaatsen @@ gebruikt worden.
De Olde Maten en de Veenslootlanden Tussen de Wieden en Staphorst (beide Overijssel) in ligt het laagveenmoerasgebied de Olde maten, dat samen met de Veenslootlanden Natura2000-gebied 37 vormt. Beheerder van beide gebieden is SBB. Op dit moment zijn voor dit gebied nog geen (concept) teksten voor het Aanwijzingsbesluit Natura2000 beschikbaar. Wel is bekend dat de Olde Maten als Natura2000-gebied (alleen Habitatrichtlijn) vanwege het voorkomen van trilveen. De Veenslootlanden zullen worden aangewezen vanwege het aanwezige blauwgrasland. Op dit moment is ook nog niet bekend of voor deze habitats behalve in-standhoudingsdoelen ook uitbreidingsdoelen gaan gelden. Het gebied de Veenslootlanden bestaat behalve uit grasland ook uit een aantal legakkers en een eendenkooi. Het maaien van het trilveen en het grasland wordt door de terreinbeheerder (SBB) uitbesteed middels gecombineerde maaicontracten. In het KIWA-rapport Knelpunten en kansen Natura 2000 gebieden, wordt als groot knelpunt (in relatie tot het rietmaaibeheer) genoemd de opslag struweel en bos door afname van het maaibeheer. Als minder groot probleem noemt KIWA ook de vervilting van de bodem door het gebruik van te zware machines.
3.4
De laagveenmoerasgebieden van Zuid-Holland
Nieuwkoopse Plassen en de Haek De Nieuwkoopse Plassen bestaan voor 1/3 deel uit water (waar onder enkele grote plassen), 1/3 deel uit legakkers met rietland, moerasbos en schrale hooilandjes en 1/3 deel uit bossages. Beheerder is Natuurmonumenten. In het riet broeden Snor, Sprinkhaanzanger, Rietgors en de Kleine karekiet. Het oostelijk gelegen gebied met bossage en bomen is van groot belang als broedplaats voor onder meer de Purperreiger. Het riet in het Nieuwkoopse Plassengebied wordt door rietsnijders gesneden en daardoor behoud het gebied haar open karakter. Een aantal rietsnijders haalt daarnaast inkomen uit het trekken van mos. De situatie in het Nieuwkoopse Plassengebied is voor de rietsnijders heel anders dan bijvoorbeeld in de Wieden of de Weerribben. Het rietland in het Nieuwkoopse Plassengebied is weliswaar ook ontstaan na verlanding van de vroegere petgaten, maar de verzuring van het rietland gaat sneller dan in de andere laagveenmoerasgebieden. Dat komt omdat het oppervlaktewaterpeil in het gebied nauwelijks schommelt, waardoor
19 er helemaal geen basenrijk oppervlaktewater in de kraggen komt. De invloed van het zure regenwater is in het rietland van de Nieuwkoopse Plassen nog groter dan in de andere laagveenmoerasgebieden, en als gevolg daarvan neemt het aandeel Pijpenstrootje in het rietland in rap tempo toe (en neemt de hoeveelheid riet in een even rap tempo af). Er blijft na het rietmaaien dan ook relatief veel afval (struige / sluik) over, dat al sinds jaar en dag in het gebied verbrand wordt. Jammer genoeg neemt door het branden de hoeveelheid Pijpenstrootje (en polvorming) nog verder toe. Ook wordt het rietland in het Nieuwkoopse Plassengebied soms gefreesd om het Pijpenstrootje tijdelijk kwijt te raken. Kwalificerende habitats voor het Nieuwkoopse Plassengebied (N2000-gebied 103) zijn moerasheide, trilveen en veenmosrietland. Kwalificerende soorten voor de Habitatrichtlijn zijn de Noordse woelmuis en de Groenknolorchis. De Groenknolorchis komt met name voor in de oevers van rietland, en is erg gevoelig voor branden. Daarom spant de terreinbeheerder (Natuurmonumenten) zich serieus in om het branden tegen te gaan op de percelen waar de Groenknolorchis nog voorkomt. KIWA signaleert in het rapport Knelpunten en kansen Natura2000 gebieden knelpunten in het Nieuwkoopse Plassengebied door een te star waterpeil in combinatie met interne en externe eutrofiëringsbronnen, en door voortgaande successie (verstruiking en verbossing). Dit laatste met name in de moerasheides en veenmosrietlanden. Door het hakken van bomen en goed maaibeheer (maaien en afvoeren), kan dit probleem worden aangepakt.
20 4.
De kosten en de inkomsten voor rietsnijden (en ander maaibeheer )
4.1
Algemene uitgangspunten bij de berekeningen
Rietland blijft alleen in stand als het riet regelmatig gemaaid wordt: dat geldt voor alle habitats waarin riet voorkomt (of dat nu verkoopbaar riet is of niet). De verschillende soorten rietland die binnen laagveenmoerassen voorkomen, stellen wel verschillende eisen aan het rietmaaien. Zo moeten veenmosrietland en trilveen met lichte machines gemaaid worden, moet het maaisel soms met de hand gehooid worden en moet het maaisel worden afgevoerd. Veel werk dus, en daar staat geen opbrengst uit de verkoop van riet tegenover. Wel zijn de vergoedingen die rietsnijders kunnen ontvangen uit de Subsidieregeling Natuurbeheer voor het maaien van veenmosrietland en trilveen veel hoger dan voor cultuurriet (dat wel verkoopbaar riet oplever). In dit hoofdstuk is per habitattype uitgewerkt wat de reële kosten en opbrengsten van het rietsnijden zijn, en welke vergoedingen uit de PSN daar tegenover staan (paragraaf 4.3). Daarnaast wordt in dit hoofdstuk (paragraaf 4.4) aangegeven met welke specifieke omstandigheden de verschillende laagveenmoerasgebieden te maken hebben (vaaruren, aandeel gras in het rietland etc), omdat deze een grote invloed kunnen hebben op het bedrag dat met rietsnijden verdiend kan worden. In hoofdstuk 5 wordt alle informatie gebundeld tot een aantal bouwstenen voor oplossingen, die vervolgens in hoofdstuk 6 worden gebruikt bij het opstellen van het advies rond de inzet van rietsnijders bij het bereiken van natuurdoelen, waterdoelen en landschapsdoelen (NWLdoelen) in de Nederlandse laagveenmoerasgebieden. Maar voordat in beeld wordt gebracht op welke punten keuzes mogelijk zijn, worden eerst enkele uitgangspunten gepresenteerd. Deze zijn deels afkomstig uit de toekomstvisie voor de rietteelt in de Nederlandse laagveenmoerassen (‘Natuurlijk rietsnijden!’) en deels uit de vraagstelling voor dit advies. In de toekomstvisie ‘Natuurlijk Rietsnijden!’ die in 2006 op initiatief van de Algemene Vereniging voor de Rietcultuur in Nederland (AVRN) is opgesteld, is aangegeven dat het rietsnijden in de Nederlandse laagveenmoerasgebieden alleen toekomst heeft als de rietsnijders het riet met (nog) meer oog voor de natuur gaan snijden en als daar een reële inkomsten tegenover staat. De verschillende overheden, terreinbeheerders en andere organisaties die bij het opstellen van de toekomstvisie betrokken zijn geweest, hebben deze uitgangspunten expliciet onderschreven. Daarom worden deze uitgangspunten ook gebruikt in dit advies aan de Minister van LNV over de wijze waarop rietsnijders kunnen worden ingezet om de natuurdoelen te helpen realiseren in de Nederlandse laagveenmoerasgebieden (en die deels al zijn vastgelegd in de Ontwerp Aanwijzingsbesluiten). In het kader aan het eind van deze paragraaf is aangegeven welke uitgangspunten afkomstig zijn uit de toekomstvisie ‘Natuurlijk rietsnijden!’ In Bijlage 6 van dit advies zijn de samenvatting en het uitvoeringsprogramma uit de toekomstvisie ‘Natuurlijk rietsnijden!’ opgenomen.
21 Er zijn vanzelfsprekend ook verschillen tussen de benadering uit de toekomstvisie ‘Natuurlijk rietsnijden!’ en de benadering in dit advies aan de Minister van LNV over de inzet van rietsnijders bij het bereiken van natuurdoelen. Zo is in ‘Natuurlijk rietsnijden!’ geen onderscheid gemaakt in het aantal uren dat door de rietsnijders besteed wordt aan het realiseren van NWL-doelen (maaien en afvoeren) en de uren die worden besteed aan het kammen en (door)binden van de bossen riet. Uitgangspunt in dit advies aan de Minister is dat het voor het behalen van de NWL-doelen het van belang is dat het riet gesneden en afgevoerd wordt, en niet dat het riet persé wordt gekamd en opgebonden tot bossen riet voor de dakbedekking. Uitgangspunt in dit advies aan de Minister is dat de uren die daaraan besteed worden moeten worden terug verdiend uit de opbrengst van het riet op de markt. Daarmee valt deels het verschil weg tussen de verschillende opbrengsten (in aantallen bossen riet) in de gebieden (en delen van gebieden). Immers: waar veel riet staat moeten veel uren worden besteed aan het kammen en doorbinden van het geoogste riet, en waar minder riet staat gaat de opbrengst weliswaar naar beneden maar worden ook minder uren besteed aan kammen en doorbinden. Dit verschil in het aantal gewerkte uren op een hectare rietland waar het riet wordt gekamd en doorgebonden, en rietland waar dit niet gebeurd, zou moeten worden terug verdiend uit de opbrengst van het (dek)riet op de markt.
Uitgangspunten bij de berekening van de reële kosten van het rietmaaien: 1. Voor het maaien van rietland of andere vegetaties in laagveenmoerasgebieden, geldt een reële vergoeding per gewerkt uur van € 27,50 plus een vergoeding van € 10,00 per uur voor het gebruik van machines (‘Natuurlijk rietsnijden!’) 2. Rietsnijden is een Groen-Blauwe Dienst, die bijdraagt aan het realiseren van maatschappelijke doelen (‘Natuurlijk rietsnijden!’) 3. Alternatief voor de verkoop van (dek)riet kan zijn het leveren van het riet voor de opwerking van energie, biobrandstof of andere toepassing. 4. Als het snijden van rietland verkoopbaar (dek)riet oplevert, dan moeten de uren die daaraan worden besteed (kammen en (door)binden van het riet in bossen voor de dakdekking), worden terug verdiend door de verkoop van het riet. 5. @@
22 4.2
De reële kosten van het rietsnijden / maaibeheer per habitattype
In de toekomstvisie ‘Natuurlijk rietsnijden!’ is bij het berekenen van de verdiensten van het rietsnijden uitgegaan van gemiddelden. Zo is bij het opstellen van deze toekomstvisie berekend wat het gemiddeld aantal uren is dat per hectare rietland wordt gewerkt (gemiddeld 60 uur), hoeveel bossen riet een hectare rietland gemiddeld oplevert (450 bossen) en wat de gemiddelde (on)kosten zijn voor machines, verzekeringen en afschrijving van machines (€ 600,- per hectare). Op basis van deze gegevens is berekend dat rietsnijders op dit moment gemiddeld € 8 - € 10 per uur verdienen. Voor het gebruik van machines en ander materieel is in de toekomstvisie ‘Natuurlijk rietsnijden!’ als reëel bedrag € 10,- per uur berekend. Vervolgens is het reële uurloon voor rietsnijden in laagveenmoerasgebieden bepaald op basis van een enquête onder de AVRN-leden en een vergelijking met het inkomen van loonwerkers, aannemers, hoveniers en ondernemers met een MBO opleiding. Als reëel uurloon voor rietsnijders (als zelfstandig ondernemer) is een uurloon van € 27,50 vastgesteld. Dit sluit overigens goed aan bij de onlangs door de Europese Unie goedgekeurde Catalogus Groene en Blauwe Diensten (Ministerie LNV, 2006), waarin uitgegaan van een reële vergoeding van € 27,50 voor diensten in de natuur. Uitgaande van het vastgestelde reële uurloon voor rietsnijden en bijbehorende werkzaamheden van € 27,50 is vervolgens in de toekomstvisie ‘Natuurlijk rietsnijden!’ berekend dat er per hectare rietland gemiddeld een financieel tekort van ca. € 1000,- bestaat. Omdat in de toekomstvisie ‘Natuurlijk rietsnijden!’ is uitgegaan van gemiddelden, is bijvoorbeeld niet ingegaan op verschillen in de rietopbrengst per habitat of per gebied. Dergelijke informatie is wel essentieel voor het advies over de inzet van rietsnijders bij het behalen van de natuurdoelen van LNV. In deze paragraaf wordt daarom per habitat aangegeven wanneer het maaien moet plaats vinden, welke eisen daaraan worden gesteld en hoeveel uur nodig is voor dat deel van de werkzaamheden die nodig zijn voor het behalen van de natuurdoelen. Immers, voor het behalen van de NWL-doelen is het van belang dat het riet gesneden en afgevoerd wordt: of het wordt gekamd en wordt opgebonden in bossen voor de dakbedekking, is voor het bereiken van de NWL-doelen niet echt van belang. Dat neemt overigens niet weg dat het essentieel is het maaien van met name de kwetsbare percelen over te laten aan vakmensen, en dat zijn nu eenmaal de rietsnijders. Ook is het belangrijk dat de werkzaamheden die in het rietland moeten worden uitgevoerd, goed geworteld blijven in de lokale bevolking. Dat is ook goed voor de regionale/lokale ekonomie. Bij het vaststellen van het aantal benodigde werkuren en de reële vergoeding per habitat, is uitgegaan van de normkosten systematiek van SBB en de achtergronddokumenten bij de natuurdoeltypen uit het Programma Beheer. De gehanteerde werkwijze sluit goed aan bij de werkwijze voor het ‘instellen van een eigen dienst’ uit de Catalogus Groen Blauwe Diensten (Ministerie LNV, juli 2006). In Tabel 2 zijn de vastgestelde reële inkomsten voor werkzaamheden van rietsnijders per habitattype weergegeven.
23 Tabel 2:
De reële inkomsten voor werkzaamheden van rietsnijders per habitattype
Toelichting bij de tabel: het benodigd aantal te werken uren per habitattype is overgenomen uit: Normkosten systematiek SBB en de Normkostenbladen Programma Beheer in de tabel zijn geen inkomsten door de opbrengst van riet opgenomen gemiddeld zijn per hectare rietland 60 werkuren nodig: op cultuurrietland wordt een aanzienlijk deel daarvan besteed aan kammen en doorbinden NM in Nieuwkoop geeft aan dat het aantal uren voor Moerasheide niet klopt. Ook wordt in dit gebied Moerasheide niet geklepeld en wordt het maaisel afgevoerd
24 NWL-doelen Cultuurriet
Aard van de werkzaamheden om NWLdoelen te helpen realiseren
- landschap
- jaarlijks maaien + afvoeren
- waterkwaliteit - aantal moerasvogels
- verwijderen ongewenste vegetatie (= zagen, snoeien en afvoeren)
Aantal benodigde uren + reële inkomsten om NWL-doelen te helpen realiseren
30 uur per ha 30 x € 37,50 = € 1125,- per ha Of: 30 x € 27,50 = € 825,- per ha
(Snor + @@) Trilveen
Veenmosrietland
- kwalificerend habitat - kwalificerende soorten
- jaarlijks maaien en afvoeren - verwijderen ongewenste vegetatie
- landschap / beleving
(= zagen, snoeien en afvoeren) - monitoring + verslag uitbrengen
- kwalificerend habitat
- jaarlijks maaien en afvoeren
- kwalificerende soorten - landschap / beleving
- verwijderen ongewenste vegetatie (= zagen, snoeien en afvoeren)
40 uur per ha 40 x € 37,50 = € 1500,- per ha
40 uur per ha 40 x € 37,50 = € 1500,- per ha
- monitoring + verslag uitbrengen Moerasheide
- kwalificerend habitat - kwalificerende soorten
- jaarlijks maaien + klepelen - geen afvoer
- landschap / beleving
- verwijderen ongewenste vegetatie - monitoring + verslag uitbrengen
Ruigtes met
- kwalificerend habitat
- incidenteel maaien (als er ijs ligt)
Moeraswolfsmelk
- kwalificerende soorten - landschap / beleving
- maaien en afvoeren - verwijderen ongewenste vegetatie
20 uur per ha ???? 20 x € 37,50 = € 750,- per ha
37 uur per ha 37 x € 37,50 = € 1387,50 per ha
- monitoring + verslag uitbrengen Overjarig riet
- landschap
- incidenteel maaien (als er ijs ligt)
- waterkwaliteit
- maaien en afvoeren
- moerasvogels
30 uur per ha 30 x € 37,50 = € 1125,- per ha
25 4.3
Bijzondere omstandigheden binnen de verschillende laagveenmoerasgebieden
In een aantal laagveenmoerasgebieden hebben de rietsnijders te maken met gebiedsgebonden bijzondere omstandigheden. Zo kan het voorkomen dat de rietsnijders in een gebied veel vaaruren moeten maken om met hun machines bij het rietland te komen, terwijl in andere gebieden al het rietland overal over land bereikbaar is. Een ander voorbeeld is het Nieuwkoopse Plassengebied, waar onevenredig veel afval op het land achter blijft na het rietsnijden door het grote aandeel gras in het rietland. Als gekozen wordt voor het verbranden van het afval (struige of sluik), kan geen gebruik worden gemaakt van het Programma Beheer (pakket rietcultuur), maar de kosten die gemoeid zouden zijn met het afvoeren en storten van het afval zijn onevenredig groot (en wegen bij lange na niet op tegen de vergoeding uit het Programma Beheer voor cultuurrietland (€ 180,- per ha, prijspeil 2007). Sommige laagveenmoerasgebieden hebben ook expliciete natuurdoelstellingen die niet zijn opgenomen in de concept Aanwijzingsbesluiten Natura 2000. Zo komt in de Wieden Dotterbloemrietland voor, dat op eigen wijze beheerd moet worden en een grote landschappelijke waarde vertegenwoordigd. Een ander voorbeeld is het beheer van de ribben in de Weerribben, waarvoor nu financiering plaats vindt vanuit de begroting van Nationaal Park de Weerribben. In Tabel 3 is voor de verschillende laagveenmoerasgebieden aangegeven welke bijzondere omstandigheden daar aan de orde zijn en welke vergoedingen reëel zouden zijn voor de werkzaamheden die daaruit voortvloeien. Ook bij het opstellen van deze tabel is gebruik gemaakt van de Catalogus Groene en Blauwe Diensten.
26 Tabel 3: Bijzondere omstandigheden van de Nederlandse laagveenmoerasgebieden die zijn aangemeld als natura2000-gebied.
Bijzondere omstandigheden
Reële vergoeding bijzondere omstandigheden
Alde Feânen Rottige Meenthe en Brandemeer Weerribben
- varen - zomer maaibeheer ribben
Wieden
- vaarvergoeding: € 27,50 per uur + € 0,58 per km ???? (in geval van zomermaaien)
- opgave ca. 125 ha nieuw rietland (binnen de nieuwe natuur)
- beheer ribben: zelfde vergoeding als voor trilveen
- varen - Dotterbloemrietland
- vaarvergoeding: € 27,50 per uur + € 0,58 per km (in geval van zomermaaien)
- opgave ca. 125 ha nieuw rietland
- beheer Dotterbloemrietland: zelfde vergoeding als voor trilveen
(binnen de nieuwe natuur) Olde Maten en Veenslootlanden Nieuwkoopse Plassen
- varen - veel afval door Pijpenstrootje
- vaarvergoeding: € 27,50 per uur + € 0,58 per km (in geval van zomermaaien)
27 5.
Scenario’s in het rietlandbeheer en bouwstenen voor het behalen van de Natura2000-doelen
5.1
Toekomstscenario’s voor laagveenmoerasgebieden
In het vorige hoofdstuk is aangegeven wat de reële inkomsten per hectare zouden moeten zijn van het beheer voor de verschillende habitattypen door rietsnijders. Daarbij is uitgegaan van het vastgestelde reële uurloon voor rietsnijden (€ 27,50 per uur), de vastgestelde reële vergoeding voor machines en boten (€ 10,- per uur) en het aantal uren dat per hectare en per habitattype nodig is om de werkzaamheden uit te voeren. Met name de bedragen voor cultuurriet en veenmosrietland liggen hoger dan de vergoedingen die op dit moment worden gehanteerd in de provinciale Subsidieregelingen Natuurbeheer (PSN-regelingen). Eén en ander heeft wel gevolgen voor het al dan niet kunnen realiseren van de doelen die voor de als Natura2000 aangemelde laagveenmoerasgebieden in ons land zijn geformuleerd (of in de maak zijn). Hieronder een aantal verschillende toekomstscenario’s.
Scenario 1: Uitgaan van bestaande budgetten Bij handhaving van het bestaande PSN-budget en zonder andere aanvullende financiering, zal het aantal actieve rietsnijders in de laagveenmoerasgebieden drastisch afnemen. Dit geldt voor de rietsnijders die beroepsmatig werken en die uit het rietsnijden (een deel van) hun hoofdinkomen moeten halen. Voor deze beroepsgroep zijn de inkomsten te laag en is de toekomst te onzeker. Maar ook de ‘zaterdagsnijders’ voor wie het rietsnijden een bijverdienste is, zullen daar op een moment mee stoppen. Veel mensen zullen op een moment te oud worden om het zware werk te blijven doen, en er zijn niet veel jonge mensen meer die nu nog in het rietland gaan werken. Elders is immers meer (of in ieder geval veel makkelijker) geld te verdienen dan de 8 tot 10 euro per uur die het rietsnijden nu oplevert! Uit een enquête die in 2006 is gehouden onder de leden van de AVRN, bleek dat meer dan de helft van de huidige rietsnijders geen opvolger heeft. Dat betekent dat zij over 5 tot 10 jaar de nu nog gemaaide hectares rietland zullen teruggeven aan de terreinbeheerder. Dit jaar (2007) is in de Weerribben inderdaad al ca. 90 ha onrendabel rietland teruggegeven aan SBB. Dat betekent dat de terreinbeheerder deze hectares nu zelf zou moeten gaan maaien, maar de kosten daarvan zijn hoger dan het rietsnijden door de rietsnijders. Gevolg is dat deze hectares niet (of niet vaak genoeg) meer gemaaid zullen worden. Verstruiking en verbossing liggen dan op de loer.
28 Op basis van het voorgaande is maar één conclusie mogelijk: als de inkomsten voor de rietsnijders (met name voor het snijden van cultuurriet en trilveenrietland) niet verhoogd worden, dan kunnen de huidige doelen uit de Beheer- en inrichtingsplannen van de terreinbeheerders niet (langer) gerealiseerd worden. Voor de extra doelen voortvloeiend uit de Aanwijzingsbesluiten Natura2000 (de ‘uitbreidingsdoelen’) is dan helemaal geen financiële ruimte meer. Hoe groot het tekort is, hangt vanzelfsprekend af van het aantal hectares dat van de verschillende habitats beheerd moet worden, en van de mogelijkheden om ook uit andere bronnen financiële middelen beschikbaar te krijgen voor het realiseren van natuurdoelen, waterdoelen en landschapsdoelen in de Nederlandse laagveenmoerasgebieden. Uit Tabel 4 is af te leiden hoe groot de tekorten op dit moment zijn. Bij handhaving van het nu beschikbare budget voor het rietlandbeheer binnen laagveenmoerasgebied (= de bestaande vergoedingen uit de PSN) zullen de natuur- en landschapsdoelen voor deze gebieden dan ook moeten worden aangepast. Minder rietsnijden heeft ook een negatief effect op de waterkwaliteit in de waterrijke laagveenmoerasgebieden, want minder afvoer van riet betekent ook minder afvoer van voedingsstoffen.
Scenario 2: Uitgaan van de instandhoudingsdoelen Natura2000 Het is ook mogelijk ‘andersom’ te redeneren, en uit te gaan van de in stand houding van de huidige nu aanwezige kwalificerende habitats (en soorten) uit de concept Aanwijzingsbesluiten Natura2000 van de laagveenmoerasgebieden. Op basis van de huidige omvang van de habitats en de reële vergoeding per habitat per hectare (zie hoofdstuk 4), kan vervolgens worden bepaald welk budget nodig is om te kunnen voldoen aan deze instandhoudingverplichting. In een aantal gebieden (de Wieden en de Weeribben) worden op dit moment (periode 2006 t/m 2008) vegetatiekarteringen uitgevoerd, en is nog niet tot in detail bekend waar de kwalificerende habitats nu liggen. De ligging van de verschillende habitats (deels kwalificerend voor Natura2000) in de gebieden Nieuwkoopse Plassen en de Haek, Rottige Meenthe en Brandemeer en de Alde Feânen is al wel op kaarten vastgelegd (zie Bijlage 5). Voor deze gebieden is dus wel te berekenen wat het benodigde budget is. Cultuurrietland is geen kwalificerend habitat voor Natura2000, maar het rietland is wel van essentieel belang voor de moerasvogels die kwalificeren voor Natura2000. In de op te stellen Beheerplannen Natura2000 zal worden vastgesteld hoeveel hectare rietland in de laagveenmoerasgebieden nodig is om de doelen m.b.t. de moerasvogels te kunnen realiseren. Belangrijk daarbij is de aanwijzing van de rietzones direct langs het water. Daarnaast zouden ook jaarlijks de gebieden moeten worden aangewezen waar het rietsnijden vroeg in het jaar gestaakt moet zijn vanwege het broedseizoen. Mogelijk kan in ruil voor het aanwijzen van gebieden waar extra vroeg rust moet heersen vanwege de broedvogels, in de andere rietgebieden het rietsnijden langer worden toegestaan (bijv, tot de huidige datum @@ april). Ook de gebieden waar het best overjarig riet kan blijven staan vanwege de moerasvogels, zal in de Beheerplannen Natura2000 worden vastgelegd. Als de oppervlaktes overjarig riet bekend zijn, is ook weer uit te rekenen welke budgetten nodig zijn om de instandhoudingsdoelen m.b.t. moerasvogels te kunnen realiseren.
29 Scenario 3: Uitgaan van de Instandhoudingsdoelen en Uitbreidingsdoelen Natura2000 In de Ontwerp Aanwijzingsbesluiten Natura2000 die in januari 2007 voor de Alde Feânen, de Weerribben en de Wieden zijn gepubliceerd, is voor een aantal habitats en soorten ook een uitbreidingsdoelstelling aangegeven (zie Bijlage 1). Het gaat om uitbreiding van de oppervlakte trilveen en moerasheide in Wieden en Weerribben, en uitbreiding van de oppervlakte moerasheide in de Alde Feânen. Niet is aangegeven hoe groot deze uitbreidingen moeten zijn: dit zal in de betreffende Beheerplannen Natura2000 moeten worden uitgewerkt. Daarbij zullen (naar mag worden aangenomen) de potenties voor het uitbreiden van deze habitattypen een belangrijke rol spelen. Voor de andere laagveenmoerasgebieden die in dit advies aan de orde komen is nog geen Ontwerp Aanwijzingsbesluit Natura2000 verschenen, maar deze gebieden zijn al wel aangemeld als Natura2000-gebied. De Ontwerp Aanwijzingsbesluiten van deze gebieden worden waarschijnlijk in het voorjaar van 2008 gepubliceerd. Algemeen uitgangspunt bij de aanwijzing van de Natura2000 gebieden is dat de doelen uit de Aanwijzingsbesluiten gerealiseerd moeten worden met behulp van de huidige budgetten. Dat is op basis van de hoogte van deze budgetten en de reële kosten voor het beheer van de riethabitats een utopie. Dat betekent dat er ofwel meer financiën beschikbaar moeten komen voor de laagveenmoerasgebieden, ofwel dat de doelen zullen moeten worden bijgesteld. Daarin kunnen verschillende keuzes worden gemaakt, namelijk: geen uitbreidingsdoelen en de instandhoudingsdoelen van de “dure” habitats naar beneden bijstellen, of verschuiving van budgetten door andere habitats niet meer te beheren en daar moerasbos te laten ontstaan. Dit kan betekenen dat de oppervlakte cultuurrietland in de toekomst kleiner moet worden dan nu het geval is. Vanuit de natuur gezien hoeft dat geen probleem te zijn, maar ook niet vanuit de werkgelegenheid. Cultuurrietland levert niet de grootste of meeste natuurwaarden op (met uitzondering van de zones die van belang zijn voor de moerasvogels), maar heeft vooral een landschappelijke funktie. Als een deel van het bestaande cultuurrietland wordt omgezet naar trilveen of bloemrijk grasland met zomermaaibeheer, dan levert dat veel hogere natuurwaarden maar ook weer werk op. De rietsnijders (als beroepsgroep) kunnen daarbij een belangrijke rol spelen.
30 5.2
Bouwstenen voor overheden
Voordat in Hoofdstuk 6 het advies wordt gegeven over de mogelijke inzet van rietsnijders bij het behoud en de ontwikkeling van de natuur-, water- en landschapsdoelen in de Nederlandse laagveenmoerasgebieden, worden in paragraaf 5.2 t/m 5.4 de bouwstenen voor dit advies benoemd en uitgewerkt. Daarbij is onderscheid gemaakt in bouwstenen voor overheden, bouwstenen voor terreinbeheerders en bouwstenen voor rietsnijders. In deze paragraaf de bouwstenen voor overheden, die enerzijds betrekking hebben op de hoogte van de vergoedingen uit de Provinciale Subsidieregelingen Natuurbeheer (+ de Reparatieregeling Weerribben) en anderzijds op mogelijke bijdragen van andere overheden (waterschappen en provincies) aan het in stand houden van het rietsnijden in de laagveenmoerasgebieden.
Aanpassen en goed toepassen van de bestaande PSN-regelingen In hoofdstuk 4 zijn de reële inkomsten (voor de rietsnijders) per hectare en per habitattype bepaald. Daarbij is uitgegaan van het aantal uren dat (door de rietsnijders) per habitat gewerkt wordt en de kosten die zij maken voor machines, boten etc. In Tabel 5 is te zien dat deze vastgestelde reële inkomsten voor een aantal habitats behoorlijk afwijkt van de inkomsten van de rietsnijders uit de verkoop van bossen riet en de vergoedingen uit de PSN. Het is voor het duurzaam beheer van het riet in de laagveenmoerasgebieden door de rietsnijders echt noodzakelijk de vergoedingen aan te laten sluiten bij de (on)kosten en werkuren die gemaakt worden. Een verhoging van de vergoedingen voor een aantal per beheerpakket is daarbij redelijk. Daarnaast is het noodzakelijk de pakketten die door de rietsnijders aangevraagd kunnen worden, ook in overeenstemming te brengen met werkzaamheden die in de praktijk worden uitgevoerd en die noodzakelijk zijn voor het betreffende habitat/natuurdoeltype. Op dit moment is al het verpachte rietland in de Weerribben aangemerkt als cultuurriet (SBB natuurdoeltype 14.1), ongeacht of het ook werkelijk cultuurriet is. Vrijwel alle rietsnijders die trilveen of veenmosrietland van SBB pachten, krijgen dus ‘slechts’ een beheervergoeding voor cultuurriet (afgerond € 180,- per hectare). In werkelijkheid worden de werkzaamheden op deze trilvenen en de veenmosrietlanden echter uitgevoerd zoals dat bij deze natuurdoeltypen hoort, en dat betekent dat de rietsnijders op deze percelen veel meer werk verrichten dan passend is bij de vergoeding die zij krijgen. Dit zal in de (nabije) toekomst meer en meer leiden tot het aan SBB teruggeven van de ‘ongunstige’ rietpercelen in de Weerribben. In 2007 is om deze reden al 90 hectare rietland aan SBB terug gegeven. Dat betekent dat de beheerder zelf deze percelen moet maaien. In andere gebieden is het overigens al gebruik dat de beheerder de “moeilijke” percelen zelf maait (Alde Feanen). Zolang deze Beheerplannen er nog niet zijn, geldt het huidige Beheer- en inrichtingsplan van SBB met bijbehorende kaarten als uitgangspunt bij het aanvragen van pakketten uit de Reparatieregeling Weerribben. De vegetatiekarteringen die in 2007 en 2008 in de Weeribben worden uitgevoerd, moeten dit verschil in kaart en werkelijkheid wegnemen.
31 Ook in de Wieden lijken er verschillen te bestaan tussen de werkelijke omvang en verspreiding van een aantal voor Natura2000 kwalificerende habitats en de nu beschikbare vegetatiekaarten. Ook in de Wieden worden daarom in 2007 vegetatiekarteringen uitgevoerd. Overigens is ook het gebruik van dezelfde definities van bijv. trilveen en veenmosrietland in de verschillende laagveenmoerasgebieden en belangrijk aandachtpunt! Overwegingen rijk en provincies: -
de bedragen voor de pakketten cultuurriet en veenmosrietland uit PSN / Reparatieregeling Weerribben verhogen (€ 360,- per hectare)
-
de mogelijkheden om pakketten aan te vragen worden in overeenstemming gebracht met de werkelijkheid (geen vergoeding voor cultuurriet als in
-
werkelijkheid veenmosrietland of trilveen wordt beheerd op de manier die daarbij past) keuzes ligging + omvang habitats moeten duidelijk worden vastgelegd in de Beheerplannen Natura2000
-
geen plafonds voor de pakketten (als veenmosrietland of trilveen beheerd moet worden, moet daar ook voldoende geld voor zijn)
-
nieuwe pakketten definiëren of aanpassing pakketten in PSN / Reparatieregeling Weerribben
32
Tabel 5:
Vergelijking berekenden reële vergoeding rietsnijden en bijdrage uit PB + voorstellen nieuwe pakketten Berekende reële inkomsten per hectare (zie hst. 4)
Huidige bijdrage uit PB /PSN
Overweging verhoging bijdrage uit PB/ SN
Cultuurrietland
€ 825,-
€ 179,57
€ 360,-- (verdubbeling)
Trilveen
€ 1500,-
€ 1695,97
Handhaving huidige vergoeding
Veenmosrietland
€ 1500,-
€ 888,95
€ 1500,-
Moerasheide
€
€ 888,95
€ 1500,€ 720,--
750,- ??? (bedrag op basis van
20 uur uit Normkostenberekening)
Overjarig riet t.b.v. moerasvogels
€ 1125,- ???
€
Dotterbloemrietland
€ 1500,- ???
Geen bestaand pakket
€ 1500,-
Rietzoom en klein rietperceel (vaarland)
Niet berekend
€ 964,36
Handhaving huidige vergoeding
Nat soortenrijk grasland
Niet berekend: opgenomen ter
€ 955,17
vergelijking
85,30
33 Waterschappen betalen mee aan rietlandbeheer Samen met het riet dat in de laagveenmoerasgebieden geoogst wordt, verdwijnt ook een deel van de voedingsstoffen uit het water van deze gebieden. Voor de waterkwaliteit is met name het verwijderen van fosfaat van groot belang. Bij het opstellen van de fosfaatbalans voor de boezem van Noordwest-Overijssel (die voor 95% bestaat uit de Wieden en de Weerribben) is er van uitgegaan dat tijdens de groei van de rietplanten gemiddeld 20 kg P per ha rietland wordt opgenomen. Het grootste deel daarvan (80%) is afkomstig uit het water. Het cultuurriet draagt door het volume het meeste bij aan deze positieve invloed op de waterkwaliteit: het meeste riet in de laagveenmoerasgebieden is nu eenmaal cultuurriet. Het cultuurriet wordt echter in de wintermaanden gemaaid, en dan is 75% van de fosfaat die tijdens de groei van het riet opgenomen worden al weer uit het riet verdwenen en in het water terug gekomen. Ondanks dat verdwijnt met elke geoogste hectare riet (in de winter) naar schatting toch nog 5 kg P uit de gebieden. Het in stand houden van de rietcultuur draagt dus ook bij aan het behoud van een (relatief) goede waterkwaliteit in de laagveenmoerasgebieden. In Tabel 6 is per laagveenmoerasgebied waar beroepsmatig riet gesneden wordt, aangegeven hoeveel P daar naar schatting jaarlijks samen met het geoogste cultuurriet het gebied verlaat. Ook is in Tabel 5.2 aangegeven hoeveel geld de waterschappen daarmee uitsparen. Bij de berekening van deze (on)kosten is er van uitgegaan dat door het afvoeren van 1 ton nat maaisel 0,8 kg P wordt afgevoerd. De kosten voor het verwijderen en storten van een ton nat maaisel bedragen gemiddeld € 35,- (mededeling Reest en Wieden). Dat betekent dat elke hectare rietland waarvan het riet (in de winter) gesneden en afgevoerd wordt, de waterschappen ca. € 200,- aan (on)kosten uitspaart. Het zou redelijk zijn een deel van deze uitgespaarde (on)kosten ten goede te laten komen aan het in stand houden van de rietcultuur. Voor een nog grotere positieve invloed op de waterkwaliteit zou het riet feitelijk in de (na) zomer en/of meermaals gemaaid moeten worden. Het riet is dan niet geschikt voor de dakbedekking, en om (hoge) stortkosten te voorkomen zou dit natte riet gecomposteerd of vergist moeten worden. Voor de rietsnijders is het alleen gunstig het riet in de zomer te maaien, als de vergoeding die daarvoor verkregen wordt even hoog of hoger ligt dan de verdiensten van in de winter geoogst cultuurriet (vergoeding Programma Beheer + opbrengst uit verkoop (dek)riet). En wat betreft de landschappelijke waarden en natuurwaarden van in de zomer geoogst cultuurrietland zou nog overleg met de terreinbeheerders gevoerd moeten worden. Er zijn ideeën om het water dat in de Wieden en de Weerribben terecht komt, vooraf te zuiveren middels een groot helofytenfilter buiten de natuurgebieden. In een dergelijk helofytenfilter kan per ha rietland 20 kg P worden verwijderd, mits het riet op het juiste moment geoogst wordt. Dit lijkt op het eerste gezicht een beter alternatief dan het oogsten van nat riet binnen de laagveenmoerasgebieden. Een andere keuze is gemaakt bij de Nieuwkoopse Plassen, waar het water voordat het dit plassengebied ingaat wordt gezuiverd middels @@ De kosten van een dergelijke voorzuivering van ‘water voor natuur’ bedragen @@ Overweging waterschappen: - waterschappen dragen per ha cultuurrietland € 200,-- per jaar bij vanwege de waterzuiverende werking van het riet
34 Tabel 6:
Bijdrage van het oogsten van cultuurriet aan het verwijderen van P uit het water van de laagveenmoerasgebieden
Voorbeeld berekening Alde Feanen: er wordt 1000 kg P samen met het cultuurriet verwijderd om een zelfde hoeveelheid P te verwijderen met nat maaisel, moet 1250 ton nat maaisel verwijderd worden 1250 ton nat maaisel verwijderen + storten kost het waterschap 1250 x € 35,- ofwel € 43.750,-
Oppervlakte
Hoeveelheid P die jaarlijks samen met het geoogste cultuurriet uit het gebied verdwijnt (5 kg p / ha)
Jaarlijkse financiële besparing waterschap t.o.v. verwijderen maaisel (inkl. storten)
200 ha
1000 kg
€ 43.750,-
750 ha
3750 kg
€ 164.000,-
1050 ha
5250 kg
€ 230.000,-
280 ha
1400 kg
€ 61.250,-
cultuurriet
Alde Feanen
@@ invullen i.o.m. waterschappen!
Rottige Meenthe Weerribben Wieden Nieuwkoopse Plassen
Jaarlijkse financiële besparing waterschap t.o.v. kosten RWZI (inkl. kosten slibverwijdering)
35
Provincies en gemeenten betalen mee aan rietlandbeheer in laagveenmoerasgebieden Het in stand houden van de rietcultuur draagt ook bij aan de beleidsdoelen van provincies en gemeenten op het gebied van werkgelegenheid, landschap en recreatie. Zo werken er in alle laagveenmoerasgebieden toch enkele honderden mensen, die een deel van een gezinsinkomen uit het rietsnijden halen. Daarnaast bieden de Nederlandse laagveenmoerasgebieden vele duizenden mensen een fijne plek voor een vakantie of dagje uit. In Wieden en Weerribben worden elke zomer meer dan 1,5 miljoen recreatiedagen geteld. In het Nieuwkoopse Plassengebied wordt dit aantal geschat op 300.000 tot 500.000 bezoekers per jaar, en in de Alde Feanen op @@ per jaar. In deze gebieden zijn ook vele boten- en fietsverhuurbedrijven en restaurants die het juist van deze grote toestroom van bezoekers moeten hebben. Dit levert veel werkgelegenheid in deze gebieden op. Heel anders ligt het in de Rottige Meenthe en de Olde Maten: hier komen wel bezoekers, maar zij geven in en rond deze natuurgebieden nauwelijks geld uit (omdat er geen voorzieningen zijn). Voor de grote laagveenmoerasgebieden, waar veel riet gesneden wordt en die ook zeer in trek zijn bij recreanten en dagjesmensen (de Alde Feanen, de Weerribben, de Wieden en de Nieuwkoopse Plassen) is berekend dat per hectare ca. € 80,- aan directe inkomsten (toeristenbelasting + aandeel OZB) naar de betreffende gemeenten vloeit. Dit is een gemiddeld bedrag, berekend over de totale oppervlakten van deze gebieden (en dus niet alleen voor het cultuurriet). Het zou redelijk zijn een deel van dit geld ten goed te laten komen aan het in stand houden van houden van de rietcultuur, bijv. door € 100,- per ha cultuurrietland bij te dragen. Daarnaast komt in de grote laagveenmoerasgebieden jaarlijks nog ca. € 2000,- per hectare natuurgebied binnen bij de ondernemers in het gebied. @@ verder uitwerken: sponsering door ondernemers? Overwegingen provincies en gemeenten: - gemeenten dragen per ha gemaaid cultuurrietland € 100,-- per jaar bij vanwege het belang van het rietsnijden voor het behoud van regionale / lokale -
werkgelegenheid en de landschappelijke waarden van de laagveenmoerasgebieden (en daarmee ook van de recreatieve aantrekkelijkheid!) provincies dragen per ha gemaaid cultuurrietland € 100,-- per jaar bij vanwege het belang van het rietsnijden voor het behoud van de landschappelijke waarden van de laagveenmoerasgebieden en de bijdrage van het riet(maaien) aan de zuivering van het water
36 Tabel 7:
Inkomsten gemeenten door aanwezigheid laagveenmoerasgebieden Gemeente(n)
Alde Feanen
Inkomsten gemeenten uit toeristenbelasting (jaarlijks)
Inkomsten gemeenten uit 10% extra onroerend zaak belasting
Inkomsten in totale gebied via besteding recreanten
nihil
onbekend
nihil
Tytsjerksteradeel Boarnsterhiem Smallingerland
Rottige Meenthe Weerribben + Wieden
Steenwijkerland
€ 215.000,-
€ 410.000,-
€ 15.000.000,-
Olde Maten
Zwartewaterland
Niet uit de Olde Maten
Onbekend / waarschijnlijk nihil
nihil
Nieuwkoopse Plassen
Nieuwkoop
€ 3 - 5.000.000,-
37 5.3
Bouwstenen voor terreinbeheerders
Heldere aansturing van de werkzaamheden door de terreinbeheerders Het beheer in de laagveenmoerasgebieden moet worden afgestemd op het realiseren van de natuur- en landschapsdoelen die in de Aanwijzingsbesluiten Natura2000 zijn vastgelegd. De terreinbeheerders zijn voor dit beheer verantwoordelijk. Soms zijn er ook nog aanvullende doelen uit de eigen Beheer- en inrichtingsplannen van de terreinbeheerders. De Beheerplannen Natura2000 zijn een goed middel om de natuurdoelen helder weer te geven en goed te kwantificeren. In deze Beheerplannen wordt immers precies aangegeven waar de kwalificerende habitats en soorten zich nu bevinden, welke habitats en soorten in stand moeten blijven, welke een betere kwaliteit moeten krijgen en welke habitats en soorten een uitbreidingsdoelstelling hebben gekregen. Ook zal in de beheerplannen duidelijk worden hoeveel groter deze laatste habitats dienen te worden. Daarmee is het proces waarin de Beheerplannen Natura2000 worden opgesteld ook een prima plek om de discussie over doelen en beschikbare financiële middelen te voeren en af te ronden: als er onvoldoende geld beschikbaar wordt gesteld voor het realiseren van de vastgelegde natuurdoelen, dan zijn die doelen ook niet realistisch. Beheerders moeten daar alert en duidelijk in zijn, en dus niet akkoord gaan met afspraken over natuurdoelen die zij niet waar kunnen maken. De kaarten uit de Beheerplannen zijn na vaststelling ook een prima toetsingskader om vast te stellen welke pakketten kunnen worden aangevraagd uit de provinciale subsidieregelingen natuurbeheer (PSN). Voor een aantal habitats is dit niet aan te geven, zoals bijv. voor overjarig riet dat niet altijd op de zelfde plaats staat. Voor een dergelijk habitat is wel aan te geven hoeveel oppervlak er per gebied elk jaar aanwezig moet zijn.
Type overeenkomsten tussen terreinbeheerders en pachters Omdat het bereiken van natuurdoelen geen zaak is van vandaag op morgen, moet ook voor langere tijd zeker zijn dat het noodzakelijke beheer daadwerkelijk uitgevoerd kan worden. De terreinbeheerders moeten dus voor langere tijd overeenkomsten met onder andere de rietsnijders kunnen afsluiten. Daarmee zijn niet alleen de natuur- en landschapswaarden gediend, maar ook de rietsnijders die een deel van de beheermaatregelen in de laagveenmoerasgebieden op zich nemen. Mogelijkheden zijn: - geen pacht, maar huur van het rietland of gebruik rietland ‘om niet’ of verkoop van het riet ‘op stam’ - ook andere werkzaamheden (zomermaaien etc), zodat machines rendabeler zijn - @@ verder uitwerken na 5 oktober
38 Samenwerking met private partijen Er is al heel wat onderzoek gedaan (onder meer door het Nationaal Park de Weerribben) naar mogelijkheden om rietafval middels vergisten of verbranden om te zetten in bruikbare energie, of om dit ‘afval’ op zijn minst kwijt te raken zonder hoge stortkosten. Tot op heden heeft al het onderzoek nog nergens geleid tot de bouw van een verwerkingsinstallatie voor rietafval of tot afvoer van het materiaal naar elders. Op dit moment is wel een partikulier initiatief gaande in Zuid-Friesland, waar in januari 2008 een (nog te bouwen) installatie biodiesel zal gaan produceren op basis van natuurgras uit de Alde Feanen en bermgras van de gemeente Heereveen. Het vergunningentraject voor dit initiatief is nagenoeg afgerond en de installatie wordt gebouwd overeenkomstig een reeds werkende installatie in Duitsland. De installatie kan ook draaien op droog rietafval (mededeling firma Kok), en voor een constante aanvoer van materiaal zou droog rietafval een welkome aanvulling voor de te bouwen installatie zijn. Wellicht is het mogelijk overjarig riet en struik uit de Weerribben naar deze installatie te vervoeren. @@ info bedrijf opnemen!! In of nabij de (andere) laagveenmoerasgebieden waar veel rietafval vrijkomt, kunnen overheden en terreinbeheerders zelf of samen met private partijen de bouw van een installatie voor het produceren van energie of biodiesel op zich nemen. Dit past in het rijksbeleid om het aandeel biodiesel te vergroten, en er zijn subsidieregeling denkbaar (waaronder Leader+) waarmee de installatie mede gefinancierd kan worden. Door gebruik te maken van materiaal dat toch al beschikbaar komt, hoeft voor het produceren van de grondstoffen voor deze biodiesel geen landbouwgrond te worden ingezet en is het ook niet nodig grondstoffen uit het buitenland te laten komen. Gebruik van rietafval als grondstof is ook een goed alternatief voor het verbranden van rietafval op het land. Overwegingen terreinbeheerders: -
terreinbeheerders gaan alleen akkoord met Beheerplannen Natura2000 als de daarin opgenomen natuurdoelen (habitats en soorten) reëel zijn, ook wat betreft de beschikbare financiële middelen
-
uit de Beheerplannen moet duidelijk zijn hoeveel hectares van de verschillende riethabitats (en andere door rietsnijders te maaien habitats) worden nagestreefd
-
type overeenkomsten @@ terreinbeheerders nemen initiatieven rond de bouw van installatie(s) waarmee rietafval kan worden verwerkt
39 5.4
Bouwstenen voor rietsnijders
Zoals al is aangegeven in paragraaf 5.3: het is zowel voor de natuur als voor de rietsnijders van belang dat voor een langere periode zekerheid wordt gegeven over het te voeren (natuur)beheer in de laagveenmoerasgebieden. Dat vraagt iets van de overheden, die duidelijkheid moeten geven over de te realiseren natuurdoelen en die de financiële middelen moeten vrijmaken om de doelen ook daadwerkelijk te kunnen realiseren. Het vraagt ook iets van de beheerders, die alleen akkoord zouden moeten gaan met een Beheerplan Natura2000 als de doelen die daarin zijn uitgewerkt realistisch en betaalbaar zijn (met de beschikbaar gestelde financiële middelen). Maar ook de rietsnijders zullen in de toekomst anders moeten gaan werken, willen zij als beroepsgroep in stand kunnen blijven. Belangrijke thema’s daarbij zijn: het omlaag brengen van de kosten die gemaakt worden voor machines en ander materieel en werken met meer aandacht voor natuurbeheer. Dit is des te meer van belang door de aanwijzing van de laagveenmoerasgebieden als Natura2000-gebied. Rietsnijders gaan ècht ‘natuurlijk’ rietsnijden De toekomstvisie ‘Natuurlijk rietsnijden!’ gaat er van uit dat rietsnijden nodig is en blijft in de laagveenmoerasgebieden, en dat deze aktiviteit moet worden aangemerkt als Groen-Blauwe Dienst. Dit laatste houdt in dat de rietsnijders willen aansluiten bij de omstandigheden die worden gekozen om de (kwalificerende) natuurwaarden behorend bij het rietland in stand te houden, uit te breiden ofwel in kwaliteit te verbeteren. Voorwaarde daarbij is wel dat het natuurlijk rietsnijden en een redelijke verdienste hand in hand gaan. Het ‘natuurlijke’ rietsnijden zou onder meer in moeten houden dat er geen bestrijdingsmiddelen meer worden gebruikt en dat er geen struige (sluik) meer wordt verbrand. Daarnaast zou ook het peilbeheer in eerste instantie worden afgestemd op de te bereiken natuurdoelen, en niet (meer) op het rietsnijden. Dat betekent: hogere peilen waar dat vanwege de veiligheid mogelijk is en geen verlaging (of een minder grote verlaging) van het peil in de winterperiode om de rietsnijders in de gelegenheid te stellen met hun machines op de rietpercelen te kunnen komen. Dit is bijvoorbeeld aan de orde in Noordwest-Overijssel, waar het waterschap tussen half december en eind maart het boezempeil verlaagt omwille van de rietsnijders. In Nieuwkoop speelt dit niet omdat daar een vast peil wordt gehanteerd. In de Alde Feanen maaien de rietsnijders vrijwel niet in de boezem, maar vooral in de polders aan de noordzijde van het gebied. De waterstand binnen deze poldertjes wordt door de rietsnijders zelf verlaagd (melding bij het It Fryske Gea) ter voorbereiding op het maaien.
Kosten rietsnijders omlaag brengen In de toekomstvisie ‘Natuurlijk, rietsnijden!’ is berekend dat de kosten die de rietsnijders maken gemiddeld € 600,-- per hectare bedragen. Dit is een groot bedrag in verhouding tot de inkomsten uit de verkoop riet (+ vergoedingen Programma Beheer), die gemiddeld € 1200,-- per hectare bedragen. Zeker bij de huidige inkomsten van de rietsnijders loont het dus beslist de moeite deze kosten omlaag te brengen! Eén van de mogelijkheden om dit te doen, is het oprichten van een coöperatie die machines koopt en verhuurd aan de rietsnijders. In de Engelse Broads is dit gedaan, met als gevolg dat er weer riet
40 gesneden wordt in delen van het gebied die al jaren geleden verlaten waren door rietsnijders. Er zijn zelfs enkele nieuwe (jonge) rietsnijders opgeleid, die een toekomst in het rietsnijden zien. Het fonds waarmee in The Broads machines werden gekocht, is in 2003 gevuld vanuit de betrokken overheden en LEADER+. Vanuit de huur van de machines wordt het fonds weer gevuld voor het vervangen van machines in de toekomst. Het is bijvoorbeeld mogelijk op deze wijze rietmaaimachines met rupsbanden aan te schaffen, of (schone) molens die het water op het rietland kunnen brengen. Behalve voor de verhuur van machines, kan een coöperatie ook worden ingezet om goedkoper materiaal (bindtouw en brandstof) aan te schaffen of een arbeidsongeschiktheids verzekering af te sluiten. Wat dit laatste betreft: bij het opstellen van de toekomstvisie ‘Natuurlijk rietsnijden!’ bleken de meeste rietsnijders geen arbeidsongeschiktheidsverzekering te hebben omdat de kosten daarvan te hoog zijn. Als nadeel van een coöperatie wordt wel genoemd dat de rietsnijder daardoor zijn zelfstandigheid verliest. Tot op zekere hoogte is dat ook zo, maar het is nu eenmaal kiezen of delen. En wie geen gebruik wil maken van de machines die via een coöperatie worden verhuurd, hoeft dat natuurlijk ook niet te doen. Het is ook belangrijk dat een coöperatie over voldoende machines beschikt, zodat de rietsnijders niet zo lang hoeven te wachten op het gebruik van een machine dat het maaiseizoen voorbij is. Maar in The Broads is gekozen voor deze radicale stap, en kennelijk zijn er mogelijkheden om afspraken over het gebruik van de machines te maken! Een andere manier om de (on)kosten voor rietsnijders te verlagen is efficiënter werken. Dat zou onder andere kunnen door de aanschaf van efficiëntere machines, zoals de rupsmaaiers die per manuur een groter oppervlak riet kunnen snijden dan met de traditionele machines mogelijk is. In de Alde Feanen wordt overigens al met dergelijke machines gewerkt (door een aantal rietsnijders, maar ook door It Fryske Gea). Sommige machines kunnen ook het grootste deel van de sluige uit het riet kammen. Daarnaast is een efficiëntere inzet van machines mogelijk. Dit is aan de orde als machines niet alleen voor het rietsnijden in de winter, maar ook voor werkzaamheden in een ander seizoen kunnen worden gebruikt. Voor een deel gebeurt dit ook al, bijvoorbeeld door de rietsnijders die een deel van het zomermaaien van trilveen en veenmosrietland (of soortenrijk grasland) op zich nemen. Voor de aanschaf van efficiëntere machines en voor het efficiënter inzetten van deze machines, is het belangrijk dat rietsnijders voor lagere tijd afspraken kunnen maken met de terrein beheerders. Alleen dan kan van hen gevraagd worden te investeren in nieuwe machines. Bij efficiënter werken kan ook horen dat minder uren worden besteed aan het heen en weer varen van mensen, machines en rietbalen. Dit is mogelijk als de rietpercelen worden herverdeeld onder de eigenaren, waardoor de percelen die door één man of één ploeg worden gemaaid dichter bij elkaar en dichter bij de losplaats van machines en riet komen te liggen. Het ruilen van rietpercelen ligt in sommige gebieden erg gevoelig, en dat is ook heel begrijpelijk. Immers: het kan gaan om percelen die al heel erg lang door iemand (of diens familie) gesneden en onderhouden wordt. Per laagveenmoerasgebied kan worden bekeken of herverkaveling van de rietpercelen gewenst is door de beheerder en de eigenaren. Vervolgens kan een experiment worden gestart met vrijwillige kavelruil. In Noordwest-Overijssel kan een dergelijk experiment worden gekoppeld aan de lopende landinrichting.
41 Tot slot is het ook nog mogelijk de (on)kosten voor het rietsnijden omlaag te brengen door het verlagen of kwijtschelden van bepaalde jaarlijks terugkerende kosten, zoals bijv. pacht, huur en waterschapslasten. Dat is niet altijd eenvoudig te regelen. Zo is bijv. pacht en het betalen van (een deel van) waterschapslasten aan elkaar gekoppeld. En bovendien proberen niet alleen de rietsnijders, maar ook de terreinbeheerders hun hoofd financieel boven water te houden. Een voorbeeld: Natuurmonumenten betaalt voor de Wieden jaarlijks een bedrag van € 250.000,-- aan waterschapslasten. De rietlandpachters in de Wieden betalen de helft van de waterschapslasten die voor de door hen gepachte percelen geldt. Door het kwijtschelden van de waterschapslasten (wat in de Wieden overigens niet kan omdat het rietland verpacht en niet verhuurd is) zou Natuurmonumenten een bedrag van ca. € @@@.000 meer moeten betalen. Op dit moment loopt de herziening van het vergoedingenstelsel van de waterschapslasten. @@@ info opnemen
Overwegingen rietsnijders: - inzetten in op ‘natuurlijk rietsnijden’, mits gekoppeld aan redelijke vergoedingen -
(on)kosten van het rietsnijden omlaag brengen door het oprichten van een coöperatie per gebied
-
inzetten op herverkaveling van de rietpercelen, zodat minder uren besteed worden aan varen en verplaatsen van materiaal en riet inzetten op (langdurige) werkovereenkomsten, waarbij de rietsnijders fungeren als ‘groene loonwerkers’
-
@@