ConceptNotulen van de 37e UR-vergadering d.d. 29 januari 2001. Aanwezig: Leden: prof.dr. H.C.W.Beijerinck, drs. L. Bosma-Zabel, ir. P.J.E.M. Coenen, B.A. van Drooge, mw. C.G.C.H.M. Fabrie, D.N.E.A. Gilissen, mw. P.J.M. Hofman, J.D. de Jong, D. de Kanter, dr. J.A. Keizer, ing. J. Meijer, C.F.P. Naninck, mw. M. Prohn, M. Resink en S.H.Ypma. Voorzitter: dr.ir. E.G.F. van Winkel. Secretaris: ir. J.A. Pellegrino van Stuyvenberg. Plv. secretaris: mw. P.J.M. Gadellaa. College van Bestuur: dr.ir. H.G.J. de Wilt, prof.dr. M. Rem, drs. H.W. te Beest. Secretaris van de universiteit: ir. H.P.J.M. Roumen. Afwezig m.k.: Leden: G.N.J.C. Bierkens. Agenda 1. Opening, pag. 1. 2. Vaststelling van de notulen van de 36e vergadering, pag. 1. 3. Mondelinge mededelingen, pag. 1. 4. Schriftelijke mededelingen, pag. 3. 5. Instellingsplan TU/e, eerste bespreking, pag. 3. 6. Samenstelling Presidium, pag. 10. 7. Samenstelling Vertrouwenscommissie, pag. 10. 8. Rondvraag, pag. 10. 9. Sluiting, pag. 10. 1. Opening. De voorzitter opent de vergadering en heet de aanwezigen welkom. Hij vraagt de aandacht van de raadsleden voor dhr. Edo Storm, een van de raadsleden, die na een langdurige ziekte is overleden. Edo heeft juist door zijn ziekte aanmerkelijk minder aan het raadswerk kunnen deelnemen dan hij ongetwijfeld van plan was te gaan doen. De keren dat hij er wel was, hebben de voorzitter tot de spijtige overtuiging gebracht, dat hij onder ‘betere omstandigheden’ zonder enige twijfel veel grotere bijdrage aan de kwaliteit van het raadswerk zou hebben geleverd. De voorzitter heeft, mede namens de raad, een schriftelijke condoleance aan de familie gezonden. Hij verzoekt in gedachtenis aan Edo Storm om enige ogenblikken stilte. De voorzitter richt vervolgens een speciaal woord van welkom aan de leden van Groep Eén Studenten te weten Bierkens, Gilissen, De Kanter, mw. Prohn en Resink en het nieuw PF-lid De Jong, die vandaag hun eerste officiële UR-vergadering bijwonen. Hij spreekt de wens uit dat de nieuwe raadsleden vooral met plezier aan het raadswerk zullen deelnemen. 2. Vaststelling van de notulen van de 36e vergadering Bij een andere gelegenheid is reeds ter sprake gekomen dat er een technische storing heeft plaatsgevonden tijdens de vorige vergadering. Dit heeft tot gevolg dat er geen werkzame geluidsband beschikbaar was en dat heeft weer tot gevolg dat er grote problemen zijn ontstaan bij het samenstellen van een goed verslag. Op dit moment is er nog niets gereed, bij de volgende vergadering zal er een lijst van actiepunten / besluiten zijn. De voorzitter spreekt zijn spijt hierover uit en hoopt dat de aanwezigen akkoord zullen gaan met deze gang van zaken. Wel zijn er kopieën van sheets zoals deze zijn gepresenteerd door het CvB bij de presentatie van het Masterplan. 3. Mondelinge mededelingen De Wilt: Het CvB heeft de nieuwe voorzitter van de VSNU (dhr. De Hondt) als gast ontvangen. Hij kwam een kennismakingsbezoek brengen en men heeft op een aantal punten rondom universiteiten en de structuur van de VSNU van gedachten gewisseld. Dhr. De Hondt
1
heeft ook zowel de onderzoekschool Fotonica als Katalyse bezocht. Het gesprek was constructief en nuttig, aldus De Wilt. Te Beest heeft een mededeling betreffende de BHV. In de tweede helft van het vorige jaar problemen binnen die organisatie. Het CvB heeft naar aanleiding hiervan GITP opdracht gegeven om een eerste analyse te doen van de situatie, de analyse was aanleiding om GITP te verzoeken niet alleen tijdelijk een deel interim-management te doen maar ook, in overleg met medewerkers binnen de afdeling, om te kijken welke oorzaken er zijn voor de problematiek en hoe deze weg te nemen zijn. Dit is op dat moment ook bekend gemaakt aan de medewerkers. Er is inmiddels een vertrouwelijke rapportage van GITP ontvangen omtrent deze situatie. De rapportage noopt het CvB om maatregelen te nemen in de personele sfeer en om in de missie (in de formatie) van de BHV enige wijzigingen aan te brengen. Dit zal donderdag 1 februari aan alle medewerkers van de BHV gerapporteerd worden. GITP zal dan zijn rapportage doen en het CvB zal aangeven welke maatregelen men voornemens is te nemen. Te Beest geeft te kennen dat wat er met de BHV gebeurt, los van AVA staat maar wordt veroorzaakt omdat er binnen de BHV een situatie is ontstaan waardoor arbeidsrelaties ernstig verstoord zijn. Hij vraagt de leden van de Universiteitsraad waar het CvB de medezeggenschap over de BHV-organisatie moet laten, in de Universiteitsraad of in de Dienstraad. Naninck stelt dat als het personele aangelegenheden betreft dit binnen de desbetreffende dienstraad behandeld dient te worden, echter als het gaat om het aanwijzen of veranderen van aangelegenheden die de BHV aangaan, dan moeten die in de Universiteitsraad behandeld worden. De raad heeft namelijk instemrecht op belangrijke wijzigingen in de organisatie op Arbo en Milieugebied. Het plan hiervoor zou ook aan de Universiteitsraad voorgelegd dienen te worden in verband met inzagerecht. Te Beest zegt overvallen te worden door het antwoord van Naninck en legt uit dat de werkelijke situatie is dat het gaat om de beveiligingsorganisatie en niet over de Arbo- en milieuorganisatie en dat het CvB geen advies heeft gevraagd van een Arbo- en milieudeskundige, maar van het GITP. De personele situatie daar waar het individuele medewerkers betreft zal niet in de Universiteitsraad besproken worden, de organisatie zal in het voornemen tot besluit nauwelijks wijzigingen ondergaan t.o.v. de huidige organisatie. Naninck vraagt een schorsing aan. De voorzitter schorst de vergadering voor 3 minuten. Naninck legt uit dat de Universiteitsraad op alle aangelegenheden op het gebied van BHV instemmingsrecht heeft. Hij stelt voor om samen met het CvB te kijken hoe dit correct behandeld kan worden en vraagt hier tijdig over geïnformeerd te worden. Te Beest constateert dat het ‘t voorstel van Naninck is om de medezeggenschap over de eventuele wijzigingen binnen de BHV in de Universiteitsraad te doen en niet in de dienstraad en vraagt of dit het standpunt van de gehele raad is. Keizer wil graag weten hoe urgent deze zaak is omdat hem dit een activiteit is waar men in alle rust de gedachten over moet laten gaan. Te Beest: het punt is urgent. Men is aangeland op een punt waarop intern zodanige verstoringen in arbeidsrelaties zijn dat men ze zo kort mogelijk moet laten duren. Dit is de reden dat men in personele sfeer gericht op enkele individuen reeds maatregelen genomen heeft, maar dat men met het overige niet lang kan wachten. Te Beest antwoordt op de vraag van de voorzitter betreffende gang van zaken rondom reorganisatie, dat de normale gang van zaken bij reorganisatie is dat deze behandeld wordt in de dienstraad. Er is hier overigens niet of nauwelijks sprake van een reorganisatie. Er zullen immers maar een of twee functies wijzigen, voor de rest zal er niet veel veranderen. De argumentatie van Naninck is gebaseerd op de instemmingbevoegdheid van de Universiteitsraad t.a.v. alle zaken die Veiligheid, Gezondheid en Milieu betreffen, aldus Te Beest. Als de Universiteitsraad er voor kiest om het zelf te behandelen zal dat zo gebeuren. De voorzitter vraagt om een stemming. Keizer vraagt of het de bedoeling was om tijdens deze bespreking tot een conclusie te komen. Te Beest antwoordt dat dit niet per se nu hoeft, het kan nog wel een week wachten, maar men wil weten aan wie de stukken gezonden moeten worden. Er volgt een discussie waar de kwestie formeel of inhoudelijk thuishoort.
2
Te Beest wil verduidelijken dat de persoonlijke personele aangelegenheden zullen ook niet in de dienstraad besproken worden in tegenstelling tot wat Naninck zegt. Er volgt een stemming. Het standpunt van de Universiteitsraad is dat de discussie rondom de “reorganisatie” plaatsvindt in de Universiteitsraad. Te Beest zegt toe de stukken hieromtrent volgende week naar de Universiteitsraad te sturen. Ypma kan zich niet aan de indruk onttrekken dat vanwege de AVA-operatie de bezetting van de BHV-ploeg een probleem kan worden in de toekomst. Op dit moment zijn met name veel mensen uit de OBP-geleding lid van de BHV. Hij vraagt of er signalen vanuit de organisatie komen of dit problemen op kan leveren. Te Beest geeft te kennen dat hem op dit moment geen signalen hebben bereikt, maar dat als dit wel het geval zal zijn men op zoek moeten naar nieuwe BHV’ers (vrijwilligers). 4. Schriftelijke mededelingen Verslag inzake regeling individueel klachtrecht studenten TU/e. Van Drooge: In de brief die ontvangen is wordt verwezen naar een brochure voor studenten om meer bekendheid te geven aan de regeling individueel klachtrecht. Hoe denkt het CvB die brochure te verspreiden? Rem: De brochure ligt uiteraard bij het STU, is vermeld in de Universiteitsgids en staat op het internet. Rem houdt zich aanbevolen voor meer suggesties. Het stuk wordt voor kennisgeving aangenomen. 5. Instellingsplan TU/e, eerste bespreking De Wilt legt uit wat de status is van de voorliggende documenten. Het is uitdrukkelijk een soort tussensituatie. Het CvB praat over deze stukken met de Universiteitsraad, met het Bestuurlijk Overleg, met de Diensthoofden, met het WOB en met de Raad van Toezicht. De Wilt geeft te kennen dat de stukken, net als de notitie “Concurreren en samenwerken” (1996/1997), inderdaad het karakter hebben van een soort schets in de toekomstige ontwikkelingen van deze universiteit. In de vorige situatie was er naast de Strategische Schetsen ook een Instellingsplan, wat de schetsen in een operationele zin vertaalde. Dit is een element wat nu nog gemist wordt. Uit de discussies met de Raad van Toezicht kwam de opmerking op dit document of dit niet scherper gekoppeld zou moeten worden aan een soort verantwoording van het beleid van afgelopen jaren. Dit is immers in de afgelopen jaren ook gedaan (bespreking van de nota’s “Concurreren en samenwerking” en “Verantwoord verder”). Hieruit kan men opmaken of het gevoerde beleid succesvol was of niet. In het algemeen is het beeld wat hieruit opdoemt positief zowel in kwantitatieve zin als in kwalitatieve beoordelingen. Samengevat is het tweede element een wat grotere koppeling aanbrengen tussen een soort evaluatie van de afgelopen periode. Een derde element is dat men zou willen streven naar een wat compacter document, maar ook hier zijn de meningen nog niet uitgekristalliseerd. Het CvB zal de komende weken, de commentaren diepgaand geïnventariseerd hebbend, kijken waar nu precies het evenwicht ligt tussen alle verschillende zienswijzen op het document. Het huidige tijdpad is erop gericht dat het CvB niet later dan in april de discussie omtrent dit document zou willen afsluiten. Van Drooge complimenteert het CvB en haar medewerkers met het stuk, zijn fractie heeft uit de titel en de bijbehorende brief opgemaakt dat het inderdaad nog geen definitief stuk is. Hij spreekt de hoop uit dat de discussie in de Universiteitsraad een positieve bijdrage kan leveren. De Jong heeft samen met zijn fractie PF een presentatie voorbereid inzake het Instellingsplan en hij vraagt die presentatie nu te mogen houden. Hij doet dit aan de hand van een 4-tal sheets met de onderwerpen: Focus vs. Breedte, Internationalisering, Bachelor / Master en Academische vorming. (zie bijlage) Hij becommentarieert de sheets en verduidelijkt de beschreven stellingen. Na afloop van de presentatie stelt de voorzitter voor, om als de aanwezigen van mening zijn dat de uitgangspunten van het Instellingsplan uitputtend aan de orde zijn geweest, het Instellingsplan vervolgens in volgorde van de hoofdstukken te behandelen. Mw. Fabrie wil graag een reactie horen op de ideeën van de PF vanuit de raad / CvB, alvorens verder te gaan met de behandeling van het stuk.
3
De Wilt geeft te kennen dat de genoemde punten zeer herkenbaar zijn, met name het punt Focus vs Breedte is op het ogenblik een discussie die ook binnen de kringen van het CvB aan de orde is. Er wordt in de tekst ook wel over gesproken. De oplossing die gesuggereerd werd en genoemd wordt op de sheet is ook degene waarover men het ogenblik nadenkt. Al het onderzoek wat we blijven doen moet van echte standaard zijn (in visitatietermen gezien tenminste een 4), maar we moeten er een paar hebben waar de TU/e altijd een 5 heeft, aldus De Wilt. In die combinatie moet men proberen oplossingen te vinden. Hier is men het dus grosso modo eens. Er wordt met het B.O. over gediscussieerd in de komende twee weken. Internationalisering: De achtergrond is dat het referentiekader niet meer Eindhoven, in toenemende mate niet meer Nederland maar de wereld, om te beginnen Europa is. Dit omdat het politiek economische systeem zich in die richting ontwikkelt. Arbeids- en geldmarkten worden internationaal. Ook de ons omringende maak- en ontwerpindustrie is in toenemende mate internationaal. Dus is er behoefte aan mensen die in internationale structuren kunnen samenwerken en meewerken. Een manier om dat te leren is door een deel van studietijd (trimester) feitelijk in het buitenland door te brengen onder kwaliteitscontrole van de TU/e. Dat is het meest in het oog springende onderdeel van internationalisering. Dat beleid wordt al enkele jaren gevoerd, ruim 1/3 van de studenten voldoen aan deze voorwaarde hetgeen meer is dan onze concurrerende universiteit in Delft. Internationalisering heeft een bredere dimensie. We zouden bv af moeten spreken dat we bij voorkeur nieuwe personeelsplaatsen, docenten, hoogleraren, uit Europa werven. En dat we proberen de instroom masters/bachelors proberen te vergroten. Ook de culturele programmering moet groter worden, dan regionale popgroepen. Ook publieke debatten met buitenlandse gasten moeten gevoerd worden. Er moet een gevoel ontstaan dat we in een referentiekader leven dat tenminste Europees van orde van grootte is. Dat wordt het dominante scenario voor de komende planperiode. Rem betreffende Bachelor-Master-PhD: De bacheloropleiding blijft discipline gericht. We willen een internationale accreditatie. Veranderingen zullen voornamelijk optreden in Masters/PhD. Men kan vanuit de bacheloropleiding naar meer mastersopleidingen toe, ook binnen de TU/e. Van buiten verwachten we vooral instroom naar de graduate-studies (master/PhD). Te overwegen is om de graduate studie, nu 2+4 jaar, korter te maken. Daarbij moet er altijd worden voldaan aan internationale kwaliteitseisen. De Wilt: ‘Academisch gevormd’ houdt niet per se in ‘wetenschapper’. De kern van ‘academisch gevormd zijn’ wijst naar de eis dat alle studenten onderzoekgedreven onderwijs doen, m.a.w. onderzoekend van aard zijn. Dit vooral als het een breder domein betreft dan het eigen vakgebied, dus bv. ook maatschappelijke verantwoordelijkheid. De Wilt wijst erop dat in de documenten heldere keuzes zitten. Een ervan is dat de bachelors discipline-specifiek zijn. Hofman vraagt n.a.v. de sheets, hoe de academische vorming van studenten gewaarborgd kan worden, daar het huidige niveau niet hoog genoeg is. De Wilt: Een manier is het deelnemen aan de publieke debatten op zondagochtend. Hofman: Dat is een keuze voor de studenten. De Voorzitter vraagt of hier een pleidooi gehouden wordt voor minder vrijblijvendheid. Hofman: Wij vinden dat het gewoon ingevoegd moet worden in het curriculum. Rem vindt dat binnen OGO casussen gekozen kunnen worden waar aspecten van academische vorming in aanwezig zijn. Hofman vindt dat het dan ook in iedere casus moet zitten. Rem: het moet geen kwestie zijn van enkele studiepunten halen, waarna het ophoudt. Het moet geïntegreerd zijn in het hele onderwijs. Hofman: Akkoord! De Wilt vult aan: er is een hoogleraar ethiek, A. Meijers, benoemd. De commissie ‘Ethiek in het onderwijs’ o.l.v. Prof. Doorman heeft ook een pre-advies betreffende hoe om te gaan met onderzoek. Daarin is het dominante standpunt dat men niet vooraf alle onderzoek moet toetsen. Voorgesteld wordt dat elk jaar een aantal afgeronde projecten in een breed platform achteraf wordt getoetst hoe zo’n onderwerp in een ethische context besproken zou kunnen worden. Verder om elk jaar een conferentie te organiseren (samen met Delft). Voorts elke 2 jaar een internationale conferentie te organiseren om een aantal grote onderzoekstrajecten in
4
breder maatschappelijk ethisch kader te zetten. Als studenten dat zouden organiseren zou dat de notie van academische vorming kunnen vergroten. Voorzitter: is het pre-advies van de commissie openbaar? De Wilt: Ja, in februari komt dit in het Bestuurlijk Overleg. Hofman: De TU/e is wel de 1e in Nederland met een bachelor-masteropleiding, maar bij de opleidingen ploeteren de mensen nogal met het invoeren van het bachelor-mastermodel. Om de kwaliteit te waarborgen, de visie daarachter te laten zitten, zouden wat meer maatregelen genomen moeten worden naar de faculteiten toe om het goed in te voeren. Rem: Bachelor-master is een vast punt op het OD-overleg. Rem onderkent de verschillen tussen de opleidingen. Voor alle opleidingen moeten nu eindtermen voor het Bachelors geformuleerd worden in vergelijking met preferente samenwerkingsopleidingen. De opleidingsdirecteuren stemmen de eindtermen met elkaar af, ondersteund door het OSC. Wat er precies gebeurt verschilt per faculteit. Het CvB heeft vooral een faciliterende rol, de opleidingen moeten zelf invullen. Fabrie vraagt waarom de TU/e zo vasthoudt aan discipline-gerichtheid? Rem: Als men kijkt naar de lijst die is ingediend door de faculteiten voor samenwerking, dan ziet men vooral TU-achtige instellingen, die ook bezig zijn met soortgelijke discipline gerichte bachelorexamen. Ook de Amerikaanse universiteiten zoals bijvoorbeeld MIT hebben ook een discipline gerichte bachelorexamen. Fabrie beaamt dit, maar geeft wel te kennen dat aan deze universiteiten wel een gedeelte van de opleiding ingevuld wordt door de “liberal art”. Rem: een groot gedeelte van de stof die hier bedoeld wordt, is in Nederland al behandeld op het VWO. Fabrie: In Utrecht (genoemd als partnership) heeft men bij Scheikundige en Natuurkunde niet alleen binnen het master een technologie spectrum, maar een heel beta spectrum voor alle opleidingen. Rem: Utrecht denkt aan beide varianten. De Rector van Utrecht heeft tijdens het laatste overleg met Decanen en opleidingsdirecteuren nog eens verteld wat precies hun bètawaaier is. De TU/e kan hier goed op aansluiten. Het probleem wat men hier ziet, is het feit dat Utrecht geen echte ingenieursopleiding is. Rem schetst de problemen die hierdoor kunnen ontstaan bij samenwerking. Het is nu nog niet duidelijk welk diploma er aan het eind van de opleiding uitgereikt kan worden. Hij legt mw. Fabrie uit hoe men om zal gaan met de titel Master of Science / ingenieur. Het ingenieursdiploma vereist dat er nogal wat ingenieursaspecten in de opleiding gezeten hebben. Als men van extern binnen komen moet men dit in de eerste drie jaar gehad hebben. Van Drooge heeft van het College gehoord dat men op wereldschaal moet gaan denken. Toch wordt er in het voorliggende stuk voor gekozen om de TU/e in Europees verband te plaatsen. Waarom wordt er voor Europa gekozen en wordt er niet gesteld dat de TU/e, als een van de beste universiteiten van Europa, behoren tot de top tien of twintig op de wereldschaal. De Wilt: Men moet Europa ook niet te exclusief zien. De TU/e werkt aan zeer hechte relaties met de National University Singapore. Er is inmiddels een contract getekend met Indian Institute of Sciences. Men spreekt met Xian University China en het is wellicht wenselijk dat men in de VS kijken of men 1 of 2 preferente partijen kunnen ontwikkelen. Toch is het niet onverstandig om te zorgen als een Europese top universiteit te boek staat om een zekere notie van focus te houden. Van Drooge: In de sheets die gepresenteerd zijn spreekt de PF over de keuzes van studenten, die niet eenvormig zijn. De mogelijkheden die geboden worden op het gebied van internationalisering zijn niet eenduidig. De Wilt: Het standpunt dat het CvB van mening is dat er een moment komt dat men alleen in Eindhoven ingenieur kan worden als je 1 trimester in het buitenland hebt gestudeerd. Dit standpunt hoopt men waar te maken. Van Drooge vraagt of het CvB de studenten vrij zal willen laten in hun keuze van buitenlandse stage. De keuzevrijheid blijft mits een kwaliteitsgarantie overeengekomen kan worden, aldus De Wilt. Van Drooge: in het Technisch Weekblad heeft een interview gestaan met de voorzitter CvB waarin science-based als een duidelijk criterium gegeven is voor het onderzoek. Er wordt in
5
het artikel gesuggereerd dat architectuur eigenlijk niet past binnen dit plaatje. Hoe kijkt het CvB hier tegenaan. De Wilt is er van overtuigd dat internationale excellentie niet bereikt wordt door heel goed onderwijs maar door excellentie in bepaalde onderzoeksgebieden. De suggestie dat er geen plaats zou zijn voor architectuur onderzoek of dat dit afgebouwd of beperkt zou worden is niet aan de orde. Elle activiteiten binnen het vakgebied, op het gebied van kwaliteit, zullen getoetst worden naar internationaal aanvaardde normen. Van Drooge vraagt naar aanleiding van de voorbeelden die door het College gegeven werden: Zijn er voorbeelden om te focussen binnen een faculteit? Is dit ook echt de bedoeling of zou het ook mogelijk zijn te focussen binnen een faculteit ten koste (v.w.b. middelen) van een andere faculteit. Zo ja, hoe denkt het CvB hier mee om te gaan? De Wilt: het CvB praat hierover met faculteiten. De onderzoeksgebieden die uiteindelijk met elkaar gekozen zullen worden zijn niet gekoppeld aan faculteiten. Hij wijst er op dat dit nu al niet het geval is. Het worden waarschijnlijk clusters van projecten / aandachtsgebieden waarmee men op wereldschaal bekendheid zou kunnen uitbouwen en die zijn per definitie niet facultair. De voorzitter stelt voor de inleiding hiermee te beëindigen en het voorliggende stuk verder per hoofdstuk te behandelen. Hoofdstuk 1 De TU/e in 2000 Keizer: boven in pag. 6 staan een aantal getallen die betrekking hebben op de ingenieursopleidingen, de ontwerpersopleidingen, financiën en publicaties. De laatste twee grootheden ontwikkelen zich heel voorspoedig. Bij de ingenieursopleidingen en de ontwerpersopleidingen vallen enkele zaken op. Als men 2000 en 1996 vergelijken dan is er in beide aantallen eerste-jaarsstudenten en cursisten bij de ontwerpersopleidingen sprake van een teruggang. Deze is niet in proportie met het aantal uitgereikte diploma’s en ontwerperscertificaten. Is hier een reden voor? Rem geeft aan hoe men tot deze berekening is gekomen. De positieve ontwikkelingen met betrekking tot financiën en de publicaties van de medewerkers zien er heel voorspoedig uit. Hierbij stelt Keizer zich de vraag of er een onderliggende redenering waar de TU/e voor de komende planperiode kan leren. De Wilt: er staan hier niet per definitie de belangrijkste indicatoren. Bij de onderzoekpublicaties staat niet voorop het aantal te maximeren, maar men wordt afgerekend op het maximeren van de science-impact. Het CvB praat op het ogenblik met de faculteiten over een beleid waar niet meer een soort dwangmatige 2 publicaties per UD of UHD per jaar een norm zou moeten zijn, maar veel meer in de science-impact. Liever weinig en zeer goed dus. Hoofdstuk 2 De inspirerende buitenwereld Gilissen: Op pagina 7, kopje Samenleving, regel 4, staat dat het fundamentele, door nieuwsgierigheid gedreven onderzoek weer aan positie wint. Hoe kan het CvB dit rijmen met de visie die blijkt uit de rest van het Instellingsplan namelijk dat onderzoek meer en meer gericht zou moeten worden op het verrichten van maatschappelijk relevant onderzoek en onderzoek waarin de TU/e een toppositie kan bereiken. De Wilt denkt dat men zich in principe zouden moeten blijven concentreren op onderzoek met een tijdconstante van 4 of 5 jaar, wat zich bijvoorbeeld uit in promotieonderzoek. Aan de andere kant zegt men in het Missiestatement dat men nieuwe technologie wil genereren en ook het doen functioneren van technologie belangrijk vindt. Er moet aandacht blijven voor potentiële toepasbaarheid. Je zult in de programma’s in het algemeen onderwerpen vinden waar het uitlegbaar van is dat ze overmorgen een positief effect in de maatschappelijke werkelijkheid kunnen hebben. Rem geeft ter aanvulling te kennen dat dit hoofstuk uitsluitend gaat over welke buitenwereld men waarneemt. Er is duidelijk meer geld en belangstelling voor fundamenteel onderzoek, dit is te zien bijvoorbeeld als je kijkt naar het nieuwe Europese Kaderprogramma. Vanuit dit oogpunt wordt bekeken hoe de strategie van de Universiteit hierop aan kan sluiten.
6
Gilissen: de maatschappelijke relevantie wordt dus beoordeeld naar een periode van enkele jaren. Het CvB zegt zijns inziens dat een onderzoeksgebied dat niet de eigen relevantie kan aantonen afgebouwd zou kunnen worden. Rem ontkent dit en zegt dat men graag op de focusgebieden die gekozen worden de hele kennisketen aan de TU/e wil hebben. Dit betekent dat men aan de meer toegepaste kant kijkt naar waar het nuttig voor is en anderzijds in dat gebied het hele stuk onderzoek tot en met het fundamentele onderzoek doen. De Jong vraagt naar aanleiding van de eerste alinea hoe breed het CvB het begrip “maatschappelijk” definieert. Hij mist hier een categorie, te weten die van de mensen die niet tot de commercie, het bedrijfsleven of de overheid behoren. Rem: Het is nu eenmaal zo dat de overheid, het bedrijfsleven en het technisch onderwijs gezamenlijk proberen de waarde van techniek en technisch onderwijs voor de samenleving duidelijk te maken. Welke groep is hierbij vergeten? De Jong denkt bijvoorbeeld aan culturele groepen en aan de mogelijkheid die groepen er vanaf het begin bij te betrekken bij de ontwikkeling van deze gedachtengang. De Wilt: Als het CvB praat over de maatschappelijke omgeving is dat wel de voor de ingenieur relevante maatschappelijke omgeving. Er zijn delen van de samenleving waar de TU/e als instituut niets aan kan doen. De Jong: Dus u geeft zelf de beperking van die maatschappelijke samenhang aan. Beijerinck wil terugkomen op de discussie omtrent het fundamentele door nieuwsgierigheid gedreven onderzoek. Hij vindt hier zo weinig van terug in het stuk. Het is in een voorliggende periode haast afgebroken en het is goed dat er een duidelijke terugzwaai is. Hij herkent in de tekst als geheel te weinig initiatieven die dit versterken en een stuk ruimte geven. Hij vraagt het CvB hier aandacht aan te geven. Hij denkt dat het een goede rol is voor een universiteit om een kennisreservoir te zijn. De Wilt: Er moet in het stuk misschien duidelijker opgenomen worden dat de universiteit in essentie een organisatie is die eigenlijk in tijdconstante denkt van 5 jaar. Namelijk de opleidingsduur en de promotie. Je moet je dan ook niet laten manoeuvreren in de positie van klussenbedrijf voor het bedrijfsleven. Er moet helder geformuleerd worden dat er elementen zijn dikwijls op langjarigere programma’s die wel potentieel kunnen leiden tot applicaties maar daarnaast en daarbinnen door nieuwsgierigheid worden gedreven (op een langere tijdas). Beijerinck geeft te kennen dat hij dit inderdaad terug zou willen zien in het stuk. Rem zegt dat het meegenomen zal worden. Resink: pag. 9, studiehouding. Hij vindt in de rest van het Instellingsplan heel weinig terug over dit onderwerp. Er wordt gesteld dat er twee tendensen zijn en hij vraagt zich af of de TU/e hier ook op inspeelt en waar hij dat dan terug kan vinden in de tekst. De Wilt neemt dit mee. Resink: pag. 10, uitdagingen. Er worden vijf uitdagingen genoemd in de tekst en hij mist hier een aantal uitdagingen die hij er graag aan toe zou willen voegen te weten: - De VWO-ers zullen van een heel andere aard zijn (ander onderwijsmodel):- prikkelen van de student om zich academisch te laten vormen; - profilering van de TU/e op een in de komende jaren vervagende hogere onderwijsmarkt; (TU/e als merkartikel). Rem: duidelijke positie kiezen en profilering is belangrijk, dat is wat wij proberen te doen. Fabrie: er wordt gesproken over concurreren op kwaliteit. Is er al nagedacht welke criteria deze kwaliteit garanderen? De Wilt verwijst naar de sheet die hij in een vorige vergadering heeft laten zien, waarin per jaar geanalyseerd is hoeveel externe publieke oordelen er over de TU/e worden uitgesproken. Een element zal zeker zijn de regelmatige toets van onze wetenschappelijke impact. Je reputatie in de wereld bouw je op via researchprogramma’s. Hoofdstuk 3 Strategie in hoofdlijnen Resink wil graag weten wat nader in te vullen focuspunten zijn. De Wilt: Daar wordt in het BO over gesproken. Niet alleen gekeken wordt naar waar we goed in zijn, maar ook of we de infrastructuur daarvoor hebben en of we mensen daarvoor kunnen vinden. Het is niet moeilijk globale velden aan te geven, omdat we de krachtige researchgroepen kennen.
7
Ypma: Mist zaken rondom cultuur in dit hoofdstuk. In ‘Stategische schetsen’ werd nadrukkelijk het plan geopperd de banden met de stad verder aan te halen, het theater aan de Dommel, dat wordt gemist. De Wilt: Zal zeker gehandhaafd worden. Beijerinck: Onder de paragraaf financiën. Wat bedoelt hier het CvB m.b.t. ‘einde maken aan het zgn. matching-principe’? Of niet meer meewerken aan aanvulling van niet-uitgekeerde middelen, of stoppen met premiëring van extern succes? Te Beest: Uitdrukkelijk is het eerste bedoeld. Wij zouden het niet erg vinden om een groter deel van de eerste geldstroom naar de 2e wordt overgeheveld en dat wij dat daar in concurrentie zouden verwerven, maar daar hoort dan wel bij dat niet met die grotere 2e geldstroom onze complete 1e geldstroomstrategie bepaald kan worden. Van Drooge: De ambitie is om bij de top-5 van Europa te horen. Hoe staat het met de situatie van de afzonderlijke faculteiten? De Wilt: Op verzoek van het CvB heeft Van Raan een vergelijk gedaan met 10 andere. Het eindrapport is gespecificeerd op tijdschrift(cluster), daarmee is redelijk te wegen hoe het in elkaar zit. Informatica en Scheikunde horen relatief bij de top. Werktuigkunde is onbekend, want het is lastiger te vinden. Als we naar de partnerdiscussies gaan, bv. W, E, ST naar Lausanne, dan zal een en ander zeker op dat niveau geanalyseerd worden. Drooge: Is het onderzoeksrapport openbaar? Rem: Ja. Resink: Betreffende internationalisering; is er één samenvattend document met meer detaillering. De Wilt: Er is een lijstje (A4) met alle punten die betreffende internationalisering in het instellingsplan staan. We overwegen nog om een compactere geformaliseerde vorm uit te brengen. Keizer: Mist iets over de positie van de opleidingsdirecteuren. Hoe zijn de ervaringen, is hun positie sterk genoeg? Zouden we iets moeten verbeteren? Rem: Er is een paragraaf ‘opleidingsorganisatie’ op pagina 17. De gewenste positie van OD’s is nog niet helemaal zoals gewenst. Als dit stuk dat niet uitdrukt, dan zou het aangepast kunnen worden. Keizer: Een balans moet nu reeds op te maken zijn. Dus wat was de bedoeling en wat is er van terechtgekomen. En hoe kan het best verder gegaan worden? Rem: We zullen een terugblik op de voornemens van 4 jaar geleden en nagaan wat is gerealiseerd en wat nog moet gebeuren, opnemen. Hoofdstuk 4 Onderwijs Resink: Gesteld is dat aan de TU/e bindend studieadvies niet nodig is. Bij de presentatie van Industrial Design is een nieuw systeem ingevoerd, nl. semestersysteem 21 studiepunten of niets. Bij deze Design Academie, waar dit systeem ook gebruikt wordt, betekent dit dat je nominaal studeert of weggaat. Kunnen opleidingen dit zelf bepalen? Rem: Nee! Ook niet Industrial Design. Beijerinck: Twee vragen. Er is sprake van een fonds voor beurzen. Is er motor voor dit fonds? Verder wordt een experimentele koppeling Master-PhDprogramma genoemd. Het gevaar is dat al op jonge leeftijd talent aangenomen moet worden, wat niet eenvoudig is. Dus wordt voorgesteld om in betreffende beschrijving meer voorzichtigheid in te bouwen. De Wilt over het fonds voor beurzen. Het is te berekenen dat ca. 2 Mfl. per jaar nodig is, waarmee de grootte van het fonds te bepalen is. We zullen proberen de industrie te interesseren een land te adopteren, bv. Oce heeft een vestiging in Canada, als mensen daar naar toegaan, dan worden zij verder door Oce aldaar gehuisvest, geregeld, enz. De eerste gesprekken zijn gaande en het lijkt een leuk idee. Rem voegt daaraan toe dat binnenkort het gevraagde overzicht over kosten van studieverblijf in het buitenland toegestuurd wordt. Rem over de Master-PhDkoppeling: Het door Beijerinck opgemerkte is juist, het is niet exclusief en die suggestie moet ook niet gewekt worden. Gilissen: Is er een keuze voor studenten voor studenten om wel of niet naar het buitenland te gaan?
8
De Wilt: Ettelijke malen is in het verleden gesteld dat de keuze niet aan de studenten is, maar aan de TU/e die haar eindtermen definieert. Er zullen best uitzonderingen zijn waarover gesproken moet worden, maar het is die volgorde. Van Drooge mist ‘duurzaamheid’ in de paragraaf over het onderwijs. De Wilt: Dit is bewust. Deze keuze is weliswaar niet definitief, het wordt nog niet uitgesloten, maar het is niet als steekwoord gebruikt omdat volgens het CvB dit geen onderscheidend karakter heeft. Resink wil graag betreffende paragraaf ‘academische vorming’ en ‘Eindhovense ingenieur’ de suggestie doen om dit in één paragraaf onder te brengen en op te bouwen volgens de definitie van academisch onderwijs volgens Prof. Schuyts. De Wilt: A.s. vrijdag is er een conferentie specifiek hierover door de VSNU georganiseerd. Het gaat erom om te kijken hoe precies die academische component in de eindtermen voor bachelor en master kunnen worden omschreven. Hoofdstuk 5 onderzoek Beijerinck betreffende PhD-programma’s (pag.20) gecombineerd met hoofdstuk 8 Kengetallen PhD-programma’s; een rendement AIO-4 in 1996 en 2000 binnen 5 jaar 52 resp. 58.3%. Zijn deze cijfers juist? Moet er niet een actieprogramma komen? De Wilt: De cijfers zijn waar, maar voor een onbekend deel administratief van aard. Daarnaast zijn er leerstoelen die misbruik maken door promovendi langer te houden om onderzoeksprogramma’s verder af te wikkelen. Toegegeven wordt dat de cijfers zorgelijk van aard zijn. Deze kwestie is onlangs in het BO aan de orde geweest, de formele positie van NWO als werkgever verandert hetgeen trucs (langer dan 4 jaar project) als misbruik maken van sociale wetgeving gezien wordt. Verder worden trucages, bv. eerst AIO-er heten en dan toegevoegd onderzoeker, niet meer toegestaan! Een en ander gaat meegedeeld worden aan de decanen en directeuren van onderzoeksscholen. Het CvB zal strenger optreden. Fabrie betreffende de paragraaf ‘kennistransfer’. De maatschappelijke dienstbaarheid van de TU/e wordt sterk gefocust op anderen. Waarom legt u de maatschappelijke dienstbaarheid niet bij de TU/e zelf? De Wilt: Afgelopen jaren is de vraag hoe je kennis moet overdragen, in verschillende gremia aan de orde geweest. De tijdconstante van TU is 4 jaar, het bedrijfsleven wil, enigszins overdreven, 2 maanden. De meeste effectieve kennistransfer van de TU/e is d.m.v. de afstudeerders, dat is ook de missie. Het is niet de TU-missie om korte-termijnproblemen van het bedrijfsleven op de lossen. Daarvoor vindt het CvB intermediaire structuren belangrijk, bv. TNO. Hoofdstuk 7 Organisatie en bedrijfsvoering Geen vragen Hoofdstuk 8 Doelstelling en kengetallen Geen vragen Hoofdstuk 9 Doelen en kengetallen faculteiten Geen vragen Hoofdstuk 10 Financiën Ypma mist de getallen betreffende apparatuur en notebooks (in 2000). Te Beest: Komt nog. Gilissen heeft nog een algemene opmerking. Hij zou graag een aparte paragraaf zien betreffende arbo voor studenten, omdat dat veel onduidelijkheden zou voorkomen. De Wilt verzoekt om een lijstje. Gilissen zegt dat toe. De Wilt: Het CvB overweegt om dit evenals bij vorig instellingsplan, op te nemen.
9
Voorzitter: Op verzoek van de raad en in overleg met het CvB zal overwogen worden om de 2e behandeling van het instellingsplan in april te houden, en het Halfjaarlijks Overleg in maart. Dit moet nog afgestemd worden met de behandeling door de Raad van Toezicht op 19 april. 6. Samenstelling Presidium Concept-Besluit 052 aangenomen, dit wordt Besluit 052. 7. Samenstelling Vertrouwenscommissie Concept-besluit 053 wordt aangenomen met de aanvulling dat gedurende de komende tijdelijke afwezigheid van de voorzitter van de Vertrouwenscommissie, deze vervangen zal worden door S.H. Ypma. Daarbij de opmerking dat de commissie in de betreffende periode zo voltallig mogelijk zal opereren. Aldus wordt besloten. Concept-besluit 054 betreffende mandatering van de Vertrouwenscommissie om door de RvT te mogen worden gehoord, wordt aangenomen waarmee het bij deze definitief wordt. 8. Rondvraag De Kanter: In de decembervergadering is het rookverbod in het auditorium aan de orde geweest. Wordt daar nu aan gewerkt? Roumen: Ja, de regel wordt dat er een algeheel rookverbod is, m.u.v. een aangewezen hoek. De Kanter: wat doet u met rokend personeel? Roumen: Als er een verbod is, dan geldt het voor iedereen. De Kanter: Wie houdt er toezicht? Roumen: De gebouwbeheerder in ultieme situatie en daarboven de voorzitter van het CvB ☺. Gilissen: Hoe staat het met het financieel overzicht van de reeds gerealiseerde elementen van het masterplan? De Wilt: Het komt eraan, binnen 14 dagen. Van Drooge: Hoe zit het met het lidmaatschap van faculteitsraden, van mensen die in verband met AVA nu centraal geplaatst zijn? Het lijkt ongewenst dat, als die mensen feitelijk nog binnen de faculteit werkzaam zijn, niet meer deel uit kunnen maken van deze raad. Te Beest: Iemand die nu in dienst is van bv. DFEZ zijn medezeggenschap dient uit te oefenen in de dienstraad. Er zijn geen gevallen bekend van mensen die in de faculteitsraad zitten. Als dat wel zo is, moet er wellicht nagedacht worden over een overgangsmaatregel. Formeel hoor je zeggenschap uit te oefenen daar waar je geplaatst bent. Van Drooge: Er zijn concrete gevallen bekend. Te Beest: Het overviel ons even, dus daar moeten we over nadenken. Naninck: Maakt zich zorgen over Amso. Bij het instemmen met het AVA-proces heeft de raad zich laten leiden door de rapportage van de projectgroepen. BHV komt daarin zowel in de oude als in de nieuwe organisatie voor. Dus ook het behoud van de functie brandpreventiemedewerker. Het opheffen van deze functie is in strijd met het besluit betreffende AVA. Kunt u dit motiveren? Te Beest: In het reorganisatieplan AVA betreffende dienst Huisvesting, kwam de functie brandpreventiemedewerker niet voor. Zo is dit ook voorgelegd aan de plaatsingsadviescommissie en die functie is dus opgeheven. Rekening houdend met voorschrijdend inzicht, zal het CvB rondom de besluitvorming betreffende de BHV-beveiliging (waar brandweer onderdeel van uitmaakt) zich beraden of zij op de schreden terug zal komen. Naninck: De projectrapportage van de betreffende dienst punt 5.9 vermeldt onder de huidige bezetting de preventiemedewerker staan en op 6.9 (de toekomstige organisatie) komt de preventiemedewerker weer terug. Bosma: Is er al iets bekend Industrial Design bij de ACO? De Wilt: Onbekend. Ypma: Volgens de BCVG is er probleem bij het verkrijgen van het ITS-vignet voor het Bouwkunde-gebouw. Er schijnt een soort impasse, want Vastgoed reageert niet meer op de BCVG. De Wilt: Het CvB heeft bij Bouwkunde al eerder aangedrongen om binnen de begroting het probleem op te lossen. Bouwkunde heeft tot nu andere prioriteiten gekozen, maar het CvB zal in het Bilateraal Overleg dit nogmaals aankaarten. 9. Sluiting De voorzitter dankt de aanwezigen en sluit de vergadering om 18.20.
10
Afsprakenlijst CvB – UR 29-01-2001 1. Stukken betreffende BHV naar UR. BHV wordt agendapunt op 19 februari 2001. 2. Rapport commissie Techniek en Ethiek naar UR. 3. Rapport (Van Raan studie ) naar de UR 4. Overzicht kosten studieverblijf buitenland t.b.v. de UR 5. Financieel overzicht van de reeds gerealiseerde elementen uit het Masterplan binnen 14 dagen naar UR. 6. Zullen overwegen op schreden terug te keren betreffende 'brandpreventie'-kwestie. 7. Bouwkunde toegankelijkheid en arbo-kwesties. In het Bilateraal Overleg alsnog bij Bwk aankaarten. 8. Kwestie rondom deelname in faculteitsraden door medewerkers van de diensten regelen. 9. De raad (Gilissen) zorgt t.b.v. CvB voor een lijstje met punten betreffende arbo voor studenten. 10. CvB bekijkt hoe om te gaan met faculteitsraadsleden die in het kader van AVA centraal geplaatst zijn.
11