Colofon
Uitgever Opleiding Biomedische Technologie, Universiteit Twente, Enschede Lay-out S.I. Beijen, MSc Omslagontwerp Traffic, Universiteit Twente, Enschede Tekst J.H. Pasma, BSc S.I. Beijen, MSc Drs. R. Sangster Dr. J.C. Alers Foto’s opleiding Biomedische Technologie Ir. T. Van Dam Overige afbeeldingen Diverse websites Drukwerk Xerox Service Center Locatie: Universiteit Twente, Horst, Enschede Druk 2e geheel herziene druk, december 2009 ISBN 978-90-365-2960-0 © Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de opleiding Biomedische Technologie, Universiteit Twente.
Algemene Vaardigheden voor Biomedische Technologie
Samengesteld door: J.H. Pasma, BSc S.I. Beijen, MSc Drs. R. Sangster Dr. J.C. Alers 2e geheel herziene druk, december 2009 Universiteit Twente, Enschede
Inhoudsopgave
Inhoudsopgave Introductie ............................................................................................................................ 7 Deel 1: Leren Studeren ...................................................................................................... 9 1. Leren leren ..................................................................................................................... 11 2. Time management ......................................................................................................... 17 3. Netwerken ...................................................................................................................... 21 Deel 2: Wetenschappelijk onderzoek .............................................................................. 25 4. Inleiding wetenschappelijk onderzoek ............................................................................ 27 5. Opstellen van een onderzoeksvraag en hypothese ........................................................ 35 6. Wetenschappelijke integriteit .......................................................................................... 37 7. Problemen oplossen ....................................................................................................... 41 8. Wetenschappelijke literatuur........................................................................................... 47 9. Het labjournaal ............................................................................................................... 61 10. Werken met proefpersonen en proefdieren .................................................................. 71 11. Experimenteel onderzoek ............................................................................................. 79 12. Modelonderzoek ........................................................................................................... 83 13. Programmeren ............................................................................................................. 87 14. Ontwerpen.................................................................................................................... 95 15. Marktonderzoek.......................................................................................................... 101 Deel 3: Projectmanagement........................................................................................... 107 16. Projectmanagement ................................................................................................... 109 17. Samenwerken in een projectgroep ............................................................................. 117 18. Zelfreflectie ................................................................................................................. 123 19. Bacheloropdracht ....................................................................................................... 127 Deel 4: Resultaten Presenteren ..................................................................................... 133 20. Verslag ....................................................................................................................... 135 21. Essay ......................................................................................................................... 151 22. Doelgroepgericht schrijven ......................................................................................... 155 23. Mondeling presenteren ............................................................................................... 167 24. Posterpresentatie ....................................................................................................... 181 25. Dankwoord ................................................................................................................. 185 Bijlagen ............................................................................................................................ 187
5
Introductie
Introductie Bij de tweede geheel herziene editie In dit boekje ‘Algemene vaardigheden voor Biomedische Technologie’ worden belangrijke vaardigheden beschreven die je tijdens je driejarige bacheloropleiding Biomedische Technologie (BMT) zult tegenkomen in verschillende vakken. Het is voor jou als aankomend ingenieur belangrijk dat je deze vaardigheden gaat beheersen. Dit boekje kan je helpen bij het eigen maken van de verschillende vaardigheden. Deze worden in korte hoofdstukken afzonderlijk toegelicht en geïllustreerd met voorbeelden. In veel gevallen zijn er lijstjes met nuttige tips opgenomen en verwijzingen naar mogelijk interessante literatuur. Al met al hopen we dat dit boekje voor jou als BMT-student een nuttig naslagwerk zal zijn dat je er vaak ‘even’ bij pakt. Dit kan bijvoorbeeld zijn wanneer een docent je een specifieke opdracht geeft, maar ook wanneer je commissie- of bestuurswerk gaat doen bij een vereniging. De eerste versie van dit boekje is uitgegeven in augustus 2007 en werd op verzoek van de toenmalige opleidingsdirecteur dr.ir. J.A. van Alsté samengesteld door studenten M. Mulder en K. Gorter. Halverwege 2008 waren er van dit boekje geen exemplaren meer over. Het boekje is vervolgens in enigszins herziene versie in de zomer 2009 in herdruk genomen door de opleiding Scheikundige Technologie. De opleiding Biomedische Technologie wilde echter op basis van de ervaringen en een inventarisatie van wat er nog meer in het boekje thuishoorde graag een stap verder gaan. Daarbij heeft de opleiding dankbaar gebruik gemaakt van o.a. docenten en studenten binnen de Opleidingscommissie Biomedische Technologie (OLC-BMT). Dit heeft geresulteerd in de compleet herziene versie die nu voor jullie ligt. Door vele mensen is hier hard aan gewerkt en we hopen dat dit boekje de komende tijd zijn waarde (opnieuw) zal gaan bewijzen bij studenten en docenten. Het boekje is opgedeeld in vier delen. Het eerste deel van het boekje bevat een aantal hoofdstukken gericht op ‘Leren studeren’. In dit gedeelte wordt bijvoorbeeld aandacht besteed aan hoe je je efficiënt door de grote hoeveelheden lesstof heen kan werken en hoe je je beschikbare tijd op een goede manier verdeelt over studie en andere bezigheden. Het tweede gedeelte van het boekje gaat dieper in op het begrip wetenschap en alles wat daarbij komt kijken. Denk bijvoorbeeld aan het zoeken en verwerken van wetenschappelijke literatuur, en het goed opzetten van een onderzoek. Daarnaast is er specifieke aandacht voor academische competenties die voor een BMTer uiteindelijk extra belangrijk zijn: hoe ga je bijvoorbeeld om met proefpersonen of proefdieren? En als je meer de biologische kant op gaat: wat is er belangrijk bij het werken met levend materiaal zoals cellen? Vervolgens gaat het derde gedeelte dieper in op samenwerken in een groep en het managen van grotere projecten. Hoe zorg je ervoor dat je als team een doel bereikt? Hoe kun je vergaderingen efficiënt laten verlopen en hoe kom je erachter waar jouw sterke kanten liggen bij het werken in teamverband? Dit zijn allemaal voorbeelden van vaardigheden die in dit gedeelte worden uitgelegd. Het laatste deel van het boekje richt zich op het presenteren van je werk. Je kunt als individu of als team nog zulk prachtig onderzoek hebben verricht, maar als je het niet kunt communiceren naar de rest van de wereld gaat de toegevoegde waarde natuurlijk snel verloren. Dus hoe schrijf je een goed verslag? En waar moet je op letten bij het geven van een mondelinge presentatie? Deze en andere presentatievormen worden verder uitgewerkt in deze laatste hoofdstukken.
7
Algemene vaardigheden – Biomedische Technologie We hopen dat dit boekje jullie op allerlei momenten in de studie bij kan staan met goede raad om je actuele doelen te kunnen bereiken. Wanneer je ideeën hebt voor verdere verbetering van dit boekje horen we dat heel graag via
[email protected]. We wensen jullie een geweldige en hele leerzame studietijd toe en uiteraard een succesvolle carrière als Biomedisch Technoloog! Enschede, december 2009
8
Deel 1: Leren Studeren
Leren leren
1. Leren leren Daar sta je dan, helemaal fris en fruitig aan het begin van je nieuwe uitdaging: een universitaire opleiding! Het universitair studeren stelt nogal wat eisen aan je en het is goed om daar tijdig bij stil te staan. Je moet bijvoorbeeld goed in staat zijn om te inventariseren wat je moet doen, op welke wijze en op welke termijn. Dit zal in het begin mogelijk extra aandacht van je vragen. Belangrijk is dat je zicht hebt op de doelmatigheid van je studieaanpak. Met andere woorden: levert je studiegedrag je wel genoeg rendement op? Het is erg frustrerend wanneer je erg veel tijd in je studie steekt, maar op tentamens nog steeds onvoldoendes haalt. Een praktisch hulpmiddel om bij jezelf de stand van zaken onder de loep te nemen is de ‘Vragenlijst Studiemethoden’. Op de website http://vsm.cs.utwente.nl/ kun je in ruim een kwartier veel te weten komen over waar je sterke en zwakke punten liggen, zodat je je studiegedrag gericht kan bijsturen. Hopelijk heeft dit als resultaat succesvol(ler) tentamens halen en meer voldoening van je studieinspanning! Hieronder vind je enkele richtlijnen voor ‘goed’ studeren.
1.1 Strategie In een strategie komen verschillende zaken aan bod. Denk bijvoorbeeld aan het maken van een planning en het slim kiezen van je studieomgeving. Het gezegde ‘vergissen is menselijk’ geldt zeker ook voor uitstelgedrag. Uitstellen gebeurt meestal sluipend. Een zelf opgestelde planning die je als realistisch beschouwt, helpt je de neiging tot uitstellen onder controle te houden. Het is een beknopte weergave op papier van een afspraak die je met jezelf maakt. Wat ga je bestuderen en hoeveel tijd denk je voor het geplande studieonderdeel nodig te hebben? Liever een globale planning dan geen planning! In hoofdstuk 2 wordt verdere uitleg gegeven over hoe je efficiënt met je tijd kunt omgaan. Om goed te kunnen studeren moet je niet teveel worden afgeleid. Zorg dus dat je in een omgeving gaat zitten waar niet steeds ‘gezellig’ even mensen langskomen. Dat is natuurlijk leuk, maar ongemerkt nemen ze heel veel tijd van je in beslag. Tot slot nog een andere vorm van afleiding: zorgen. Met zorgen in je hoofd is het concentreren op de stof extra lastig. Zaken waar je over piekert, en die daarmee remmend werken op je concentratie, kun je (doorgaans) niet à la minute oplossen. Maar wat je wel kunt doen is de zorgen in een apart hoekje van je agenda parkeren onder de kop: don’t forget! Hierdoor weet je zeker dat je ze niet vergeet en hoef je onder het studeren niet de hele tijd te denken: ‘ohja, ik moet ook nog...’.
1.2 Informatie opnemen bij de colleges Bij het volgen van colleges ligt de nadruk op het opdoen van kennis van nieuwe onderwerpen. Tijdens het college gaat het er om dat je de juiste aantekeningen maakt, maar dit is helemaal niet zo eenvoudig: je moet luisteren en kijken naar de gepresenteerde informatie en ondertussen moet je bepalen wat de relevante kern uit die informatiestroom is, zodat je die in telegramstijl kunt noteren. Een hoog multitasking gehalte dus! Het kan soms best even duren voor je hiervan de slag te pakken hebt. Hoe bepaal je nu tijdens zo’n college wat het belangrijkste is, wat hoofdzaken en wat bijzaken zijn? Je kunt dit al voor een heel belangrijk deel uit de formuleringen van de docent halen. De wijze waarop hij of zij de zinnen opbouwt of aanduidt zegt wat over de relevantie. Zo kun je de hoofdzaken herkennen en de belangrijkste informatie noteren. Enkele voorbeelden van dergelijke ‘activerende’ uitspraken zijn:
11
Algemene vaardigheden – Biomedische Technologie
‘het allerbelangrijkste is’; ‘heel belangrijk is’; ‘vergeet vooral niet dat’; ‘kort samengevat kunnen we zeggen’; ‘in het bijzonder is het zo’; ‘waaruit volgt dat’; ‘ten eerste, ten tweede, ten derde’; ‘tenslotte’.
Dit zijn boodschappen van het type: schrijf op, hier gaat het om! Als je op deze wijze aantekeningen maakt, zullen je aantekeningen bij het bestuderen van het onderwerp uit je studieboek als een soort schijnwerper op de stof schijnen: je ziet goed terug welke aspecten naar de mening van de docent de meeste aandacht moeten krijgen. Om het maken van aantekeningen makkelijker te maken, kun je de slides van het college (deze zijn soms van tevoren al beschikbaar op Blackboard) voor aanvang alvast uitprinten en doornemen. Je kunt je aantekeningen dan hierop maken. Zo hoef je niet informatie die al op de slides staat over te nemen. Dit scheelt veel schrijfwerk en hierdoor kun je je beter concentreren op wat er wordt gezegd. De slides laten vaak ook al zien wat de belangrijkste informatie is die tijdens het college wordt besproken. Overleggen met medestudenten in de pauzes tussen de colleges kan enorm waardevol zijn. Je hoort dan van de anderen wat die vonden van de lastige en relatief eenvoudige onderdelen van het college en wat zij als hoofd- en bijzaken hebben onderscheiden. Dit overleg heeft nog een pluspunt: het geeft je het gevoel er niet alleen voor te staan. Gezellig bijpraten is ook een bijdrage aan je thuis gaan voelen in de nieuwe omgeving van de universiteit. Tot slot nog een laatste tip om het rendement van je college te verhogen: door nog op dezelfde dag je aantekeningen aandachtig door te lezen, raak je meer vertrouwd met het onderwerp. Hierdoor kun je bij het volgende college de draad weer sneller oppakken.
1.3 Informatie opnemen uit studieboeken Naast het opnemen van kennis uit colleges, moet je ook kennis opnemen uit studieboeken. Hieronder wordt een manier gegeven hoe je het studeren uit een studieboek kunt aanpakken. Oriënterend lezen (= 1e ronde) Neem de stof eerst oriënterend door. Hiermee krijg je een ‘helicopterview’ van de te bestuderen inhoud. Ook krijg je een indruk van welke onderdelen wat eenvoudiger en welke wat lastiger zijn. Daardoor wordt het duidelijker waar je in de volgende ronde, het grondig bestuderen, meer of minder aandacht aan moet besteden. Let hierbij ook op de hoofdstuk- en alinea-indeling, tekstboxen, figuren en tabellen. Je kunt bij een eigen boek uitroeptekens in de kantlijn plaatsen, om hoofdzaken en potentiële knelpunten te markeren. Bij een geleend boek kun je met de kleinste maat gele plakbriefjes hetzelfde bereiken. Oriënterend doornemen kun je in een comfortabele stoel doen, als dat je voorkeur heeft. Aantekeningen maken is in dit stadium nog niet van groot belang. In de volgende ronde is dat wel het geval. Het grondig doornemen van de stof (=2e ronde) In deze fase gaat het er om dat je de tijd neemt om je te verdiepen in zowel de hoofdzaken als de belangrijkste details en de verbanden te inventariseren die in de stof worden gepresenteerd. Het sleutelwoord is hier: interactief. Er moet een wisselwerking tussen jou en de stof gaan optreden. Je zou het eigenlijk kunnen zien alsof je regisseur bent van een film. Aan de hand van de stof bouw je in je hoofd een
12
Leren leren (teken)film op van de dynamische eigenschappen van het onderwerp, bijvoorbeeld van een reactiemechanisme of van een uit vele schakels bestaand biochemisch proces. Het is heel goed om in deze fase aantekeningen te maken van de stof. Geef commentaar op wat je leest in de trant van ‘Hier wordt dus gesteld dat ...’. Bij het maken van aantekeningen gaat het niet alleen om woorden, maar ook om het tekenen van betrekkingen tussen grootheden in een ruimtelijk schema. Het grondig bestuderen zou je kunnen zien als een proces in drie stappen: absorberen transformeren regenereren. Bij absorberen is de overeenkomst met de vorige ronde, het oriënterend lezen, nog sterk aanwezig: je neemt de aangeboden stof in je op. Bij het transformeren, waar je tijdens het grondig doornemen van de stof veel aandacht aan besteedt, gaat het er om dat je in je eigen woorden en in je eigen schetsmatige tekeningen de inhoud weergeeft zoals jij die hebt ervaren. Dit weergeven van de stof zoals jij het ervaart, geeft je direct veel inzicht in waar nog hiaten in je kennis zitten. Hier kun je vervolgens op inspelen door het probleem verder uit te diepen of door het als vraag mee te nemen naar het college. Het regenereren is een activiteit waarbij je je concentreert op een denkbeeldige toehoorder die van jou college krijgt over het betreffende onderwerp. Voor jezelf is dit een (volgend) controlemiddel om te merken of er in het transformatieproces nog problematische elementen zitten. Pas als je het aan een ander kunt overbrengen heb je voldoende grip gekregen op de materie. Denk tijdens deze actie ook eens aan de kritische vragen die mensen je kunnen stellen wanneer je ze de stof uitlegt: is het relevant en zo ja, zou je er een antwoord op hebben? Ook in de volgende stap (het herhalen van de stof) ben je in feite bezig met regenereren. De grafieken en tabellen en stroomdiagrammen die bij de tekst horen verdienen extra aandacht. Juist het vergelijken van de hierin gevatte informatie met wat je al weet over het onderwerp, intensiveert het leerproces. Daarbij is een kritische analyse een hulpmiddel. Geef jezelf de opdracht om deze tabellen te controleren op consistentie van informatie en in welke mate de inhoud aansluit bij de aan jou bekende informatie over het onderwerp. Het opstellen van structuurschema’s, gebaseerd op ordeningsprincipes, kan een hulpmiddel zijn om de stof te gaan beheersen. Voorbeelden van dergelijke ordeningsprincipes zijn: feiten - argumenten – conclusies; principes (inclusief voorbeelden); oorzaken – gevolgen; oude situatie - ingreep - nieuwe situatie; hiërarchie (wat is ondergeschikt aan wat). Tot slot zal het kritisch onder de loep nemen van informatie je helpen om ermee vertrouwd te raken: Ga na of er sprake is van feiten of van meningen. (En meningen van wie?) Ga na of feiten verifieerbaar zijn. Maak een schematische weergave van de argumenten van de auteur. Ga na of je zelf ook argumenten kunt aanvoeren pro of contra de stelling. Het herhalen van de stof (= 3e ronde) Stel dat je een hoofdstuk of een deel daarvan intensief hebt bestudeerd. Hoe voorkom je dan dat die actieve kennis in je geheugen wegzinkt tot het niveau ‘onbereikbaar’? Hier moet je de nadruk gaan leggen op regenereren.
13
Algemene vaardigheden – Biomedische Technologie Doe alsof je aan een studiegenoot, die er geen bal van snapt, die materie moet gaan uitleggen, met het studieboek open en je aantekeningen erbij. Door je op zo’n taak te concentreren, komt de informatie solide vast te liggen in je lange termijn geheugen. Ook krijg je hier een goede indruk van welke zaken tijdens het grondig doornemen nog niet volkomen duidelijk zijn geworden. Een andere mogelijkheid om de stof goed te herhalen is het bedenken van vraagstukken. Doe of je een studiegenoot over de stof moet gaan overhoren en bedenk vragen voor bijvoorbeeld een mondeling tentamen. Dit bedenken van vragen helpt je bij het recapituleren van de inhoud van de stof. Dit is een zeer effectief middel voor het onthouden op de lange termijn.
1.4 Samenvatting maken, waarom en hoe? Door het maken van een samenvatting neem je intensief kennis van de inhoud en je controleert daarbij of je die begrepen hebt. Een tweede reden is dat je door het samenvatten de informatie voor langere tijd in je geheugen vastzet. Je verdiept je in de vraagstelling wat de hoofdzaken zijn in de te bestuderen stof maar ook wat het verband is tussen deze hoofdzaken. Als het samenvatten goed verloopt, kun je stellen dat je de inhoud van de tekst begrijpt. Het is belangrijk dat je die hoofdzaken in je eigen woorden formuleert. Juist daarmee bereik je dat je je de inhoud later beter kunt herinneren. Naast het samenvatten in teksten die voor een ander goed leesbaar zijn, kun je ook overwegen om je nog ‘kersverse’ kennis over het onderwerp om te zetten in een schema. In zo’n schema zet je begrippen neer in rechthoekige kaders, te beginnen met het meest centraal staande onderwerp. De betrekkingen die tussen de begrippenkaders bestaan, kun je aangeven met lijnen met erbij geschreven trefwoorden (eventueel als afkorting). Voorbeelden van dynamische causale betrekkingen (betrekkingen die een afhankelijkheid impliceren) zijn: is afhankelijk van; is stimulerende factor voor; is remmende factor voor; veroorzaakt (wellicht); belemmert (wellicht); is voorwaarde voor. Deze relaties kun je goed met pijlen aangeven, omdat ze ‘één kant’ op gaan. Met een vraagteken naast de pijl kun je aangeven of het gaat om een onzeker relatie of effect. Naast dynamische causale relaties kun je ook meer statische relaties (samenhang) weergeven zoals: is verbetering/verslechtering van; is algemene vorm van/is kenmerkend voor; is te vergelijken/verwant met; is onderdeel/eigenschap/voorbeeld van. en ook logische betrekkingen zoals: is in overeenstemming/tegenspraak met; is argument pro/contra. Belangrijk is dat je zelf een notatie kiest waarbij je een soort ruimtelijk stenografisch verslag krijgt van de relaties binnen het bestudeerde onderwerp. Zo'n
14
Leren leren verslag in ruimtelijke vorm wordt een (semantisch) netwerk genoemd, waarbij semantisch verwijst naar ‘de betekenis van iets’. Op het internet tref je volop voorbeelden aan van semantische netwerken, die meestal worden aangeduid met de term ‘conceptmapping en ook wel ‘mindmapping’, zoals weergegeven in Figuur 1.
Figuur 1: Voorbeeld van een 'concept map'.
Als je flink wat voorbeelden van conceptmapping wilt zien, kijk dan eens op de site: www.leren.nl/rubriek/persoonlijke_vaardigheden/leren_leren/concept_mapping/
1.5 Vraagstukken Voor het oplossen van vraagstukken is geen ‘kookboek-recept’ te geven maar er zijn wel richtlijnen die je wat houvast kunnen geven. Het netjes opschrijven van de beschikbare gegevens, zodat je weet waar je vanuit moet gaan, helpt met het krijgen van overzicht. Zet onder de gegevensset een streep. Onder de streep zet je neer wat er gevraagd wordt en in welk formaat (denk bijvoorbeeld aan de dimensies/eenheden), waarna je kan beginnen met het daadwerkelijk oplossen van het probleem. Zie voor verdere informatie over systematisch problemen oplossen ook hoofdstuk 7. Onze hersenen zijn in staat het systematisch gestructureerd denken snel af te wisselen met associatief denken (de dingen die je ‘te binnen schieten’). Hou op een kladje bij welke zaken je te binnen schieten bij het doornemen van de opdracht, zodat er niets van je creatieve invallen verloren gaat terwijl je toch enigszins systematisch kan blijven werken. Het bijhouden van het kladje kan je op het spoor zetten van een slimme route naar de oplossing.
1.6 Aanvullende tips voor effectief studeren Wissel het studeren af met lichaamsbeweging. Automobilisten krijgen het advies om na twee uur rijden een kwartier rust te houden. Ook bij het studeren zul je af te toe het gevoel krijgen, meestal na 1,5 á 2 uur doorstomen, dat je ‘gaar’ bent. Doorgaan met studeren voorbij dat punt leidt meestal tot een forse afname van het studierendement. Je neemt niet meer op en kijkt ook niet meer als kritische waarnemer naar het informatieaanbod. Doe dan iets dat je bloedsomloop weer flink op gang
15
Algemene vaardigheden – Biomedische Technologie brengt: las een goede ‘break’ in in je studeeractiviteit. Een flink stuk wandelen of hardlopen kan de batterij weer aardig opladen. Probeer het zo te regelen dat je een studiegenoot vindt om samen te overleggen over de onderdelen in de studiestof die wat lastiger zijn en om elkaar een mondeling tentamen af te nemen. Hiermee bereik je dat je gestimuleerd wordt om over de inhoud van de stof, die je met elkaar bespreekt, heel kritisch na te denken. Het geeft je ook een indruk van in hoeverre je met de studie-inhoud vertrouwd bent geraakt en dat geeft je meer zelfvertrouwen in voorbereiding op je tentamen.
1.7 Referenties o
M. Bastings en C. Louwerse, Studeer Actief, HB uitgevers, Baarn, 2001, tiende druk.
o
B. van Hout Wolters, P. Jongepier, A. Pilot, Studiemethoden, WoltersNoordhoff, Groningen, 1995.
o
Dr. J. Oosterhuis-Geers, Vragenlijst Studiemethoden, http://vsm.cs.utwente.nl/, laatste update: niet beschikbaar, datum bezocht: 31-10-2009.
o
Auteur onbekend, Concept maps en mindmaps om beter te leren, www.leren.nl/rubriek/persoonlijke_vaardigheden/leren_leren/concept_mapping/, laatste update: niet beschikbaar, datum bezocht: 31-10-2009.
o
Auteur onbekend, Studeer effectief, http://www.studeereffectief.noordhoff.nl/, laatste update: niet beschikbaar, datum bezocht: 31-10-2009.
16
Time management
2. Time management Je gaat beginnen aan de wetenschappelijke opleiding Biomedische Technologie. Hoogstwaarschijnlijk heb je een VWO- of HBO-diploma op zak. Met dat diploma zul je in ieder geval beschikken over de nodige intellectuele capaciteiten. Maar weet je ook hoe je die het beste kunt inzetten, zodat je op een efficiënte manier je wetenschappelijke diploma kunt halen? Nog voordat je kunt toekomen aan de academische vaardigheden die verderop in dit boekje langskomen, is het goed om eerst eens te kijken naar de basisvaardigheden. Zoals je studie goed kunnen organiseren, om stress en onvoldoendes zoveel mogelijk te vermijden. Want als die basis goed is, kun je je capaciteiten efficiënt inzetten voor de rest, en houd je misschien nog tijd over voor nevenactiviteiten als sporten en besturen. Hierna lees je meer over tips die je daarvoor kunt inzetten.
2.1 Tijdsbesteding Om vakken af te kunnen ronden en tentamens te kunnen halen, is het belangrijk voldoende tijd te besteden aan het bestuderen van die vakken. Dat lijkt misschien een open deur, maar veel studenten lopen er toch ongemerkt aan voorbij. Hoe weet je nu of je voldoende tijd aan een vak hebt besteed? Je neemt daarvoor als uitgangspunt het aantal EC dat ervoor staat. 1 EC staat voor 28 uur studeren. Dus een vak van 5 EC vraagt een besteding van 28x5 = 140 uur in een kwartiel. Als je ervan uitgaat dat een studieweek 40 uur bedraagt, betekent dit dat je voor een vak van 5 EC drie en een halve week nodig hebt. Dit is een uitgangspunt, een richtlijn. Niet elke student heeft zoveel tijd nodig voor een vak, niet elk vak is even moeilijk en sommige studenten hebben juist meer tijd nodig voor een vak. Niet alle studenten hebben dezelfde vaardigheden en capaciteiten. Ook heeft niet elk vak dezelfde opbouw. Het ene vak bestaat uit een aantal verplichte practica, het andere vak bestaat voornamelijk uit zelfstudie. Maar een ding is zeker: aanzienlijk minder uren besteden aan het studeren dan die 40 uur per week maakt de kans op succes evenredig kleiner. Elke studie heeft zijn kritische drempel, en daar kun je maar beter niet onderkomen, ook al hoor je van studiegenoten stoere verhalen over een paar nachten doorleren en alle tentamens halen. Aan de andere kant is het ook niet aan te raden om structureel boven die 40 uur per week te komen. Dan loop je het risico om overbelast te raken. Dat verpest je plezier in studeren en het student zijn. En wanneer die lange studie-uren dan ook nog tegenvallende resultaten opleveren, werkt het faalangst of teleurstelling in de hand. Je tijd goed managen helpt je om productief en efficiënt te studeren, met voldoening en plezier. Hoe doe je dat, je ‘tijd managen’? Het betekent dat je alle studie- en andere activiteiten evenredig verdeelt over de tijd die je beschikbaar hebt. Binnen de studietijd verdeel je ook weer de verschillende studieactiviteiten evenredig. Daarvoor moet je eerst inzicht krijgen in de manier waarop je je tijd besteedt. Houd bijvoorbeeld eens gedurende een week je tijdsbesteding bij, in je agenda, of op een apart vel papier. Schrijf aan het einde van een dagdeel zo volledig mogelijk op wat je de afgelopen uren hebt gedaan. Goede momenten daarvoor zijn bijvoorbeeld voor de lunch, voor het avondeten en voordat je naar bed gaat. Het kost maar een paar minuten en het levert een schat aan informatie op.
17
Algemene vaardigheden – Biomedische Technologie Deze informatie is de basis voor time management. Daarnaast moet je ook nog weten wat je allemaal te doen hebt; waar je prioriteiten liggen; wanneer je wat gaat doen; welke omstandigheden jou helpen of juist belemmeren in de uitvoer van wat je van plan was. Bij elkaar geeft dit je een realistisch beeld van wat je moet en wat je kunt. Nu ben je klaar om een studieplan op papier te zetten, bijvoorbeeld voor een kwartiel. Daarbij kijk je niet alleen naar studieactiviteiten maar ook naar de andere dingen die je van plan bent te gaan doen. Door alles zo concreet mogelijk op papier te zetten, dwing je jezelf om precies en realistisch te zijn en loop je minder risico om jezelf voor de gek te houden.
2.2 Studiedoelen Nu je je tijdsbesteding goed hebt geanalyseerd, kun je aan de slag gaan om effectiever en efficiënter met je tijd om te gaan. De meeste studenten zeggen dat ze het meeste werk doen wanneer ze onder grote druk staan, bijvoorbeeld kort voor tentamens of een deadline voor een opdracht. Dat betekent dat de meeste studenten in het begin van een kwartiel geneigd zijn om niet veel tijd te besteden aan de studie. Je hebt net tentamens gedaan, en in het begin is het nog makkelijk bij te houden, dus je hoeft je nog niet druk te maken, lijkt hier de gedachte te zijn. Door op papier een tijdlijn uit te tekenen van de 8 (+2) weken die voor een kwartiel (meestal) beschikbaar zijn, maak je zichtbaar hoe snel de tijd kan gaan. De doelen die je in een blok wilt bereiken (bijvoorbeeld drie vakken die je wilt afronden) benoem je concreet. Je benoemt ook de verschillende onderdelen waaruit de stof bestaat, de opdrachten of collegestof die erbij horen. De meeste informatie hierover is te vinden op Blackboard. De tentamens of eindopdrachten voor dit kwartiel zijn je hoofd- of lange termijndoelen. De termijn zal meestal 8 of 10 weken zijn. De colleges en tussenopdrachten zijn je subdoelen. De termijn voor die subdoelen is vaak korter. Wanneer je deze subdoelen uitzet of intekent op de tijdlijn die je hebt gemaakt, maak je je eigen deadlines zichtbaar. Daarmee kun je voor jezelf de druk verhogen die je nodig hebt om aan het werk te gaan. En vanuit je subdoelen wordt het nog makkelijker te bepalen waar vandaag je prioriteiten liggen.
2.3 Korte-termijn planning Met behulp van de tijdlijn heb je nu een lange-termijn planning gemaakt. Je weet nu wat wanneer klaar moet zijn. Daarnaast heb je al inzicht gekregen in de manier waarop je je tijd besteedt door bij te houden wat je op een dag doet. Met behulp van deze gegevens kan je een korte-termijn planning maken. Dit is een planning van een week waarin je gedetailleerd formuleert wat je wanneer wilt gaan doen. Naast je studieactiviteiten plan je ook je vrije tijd en andere activiteiten in. Probeer bij het plannen realistisch te zijn. Wanneer je normaal in een uur 10 pagina’s leest, plan dan niet om 20 pagina’s te lezen in een uur. Kijk aan het eind van de dag of je ook daadwerkelijk de dingen hebt gedaan die je had gepland en ga na waarom je ze niet hebt gedaan en hoe reëel je planning was. Hierdoor krijg je meer inzicht in hoeveel tijd sommige activiteiten kosten, zoals het volgen van onderwijs, maar ook in tijdstippen waarop je goed studeert en wanneer juist minder en hoeveel werk je per dag kan verzetten. Met deze informatie kun je een steeds betere en meer realistische planning maken.
18
Time management Tips bij het maken van een planning Plan iets meer uren zelfstudie in dan gewoonlijk, maar stel je normen niet te hoog. Kortom: wees realistisch. Plan moeilijke taken op momenten dat je het beste kunt werken. Plan ook vrije tijd. Neem af en toe een pauze, en ga even wat anders doen. Dit zorgt ervoor dat je efficiënt blijft werken. Plan bufferuren in. Wanneer je je om bepaalde redenen niet aan je planning hebt kunnen houden, heb je hiervoor nog wat uren achter de hand. Wanneer je lekker bezig bent, blijf dan doorwerken. Hierdoor creëer je meer bufferuren. Plan per dag iets dat je wilt afmaken. Plan essentiële, niet-urgente taken op rustige tijdstippen. Doe gelijksoortige taken achter elkaar zolang ze je niet vervelen en je niet minder geconcentreerd raakt. Beloon je zelf bij het afronden van een taak of het goed uitvoeren van de planning. Durf ook nee te zeggen. Wanneer je geen tijd hebt in je planning om met iemand af te spreken of om iets voor iemand te doen, geef dit dan aan.
2.4 Als het niet lukt... Ondanks bovenstaande informatie en tips gaat het time-managen niet altijd zoals je wilt. Het lukt je niet om flexibel en reëel te plannen. Je blijft je studie uitstellen, maar je hebt al van alles geprobeerd. Hieronder staan een aantal tips bij time mismanagement, waar je graag verandering in wilt brengen. Informeer bij de studieadviseur of decaan. Deze heeft vaak tips of kan met een andere oplossing komen. Ga naar de studentenpsycholoog. Op de UT kan je gratis naar de studentenpsycholoog. Veel studenten gaan met hun planningsproblemen hier naartoe. Deze kan je ook doorsturen naar een zelfmanagementcursus. Volg een zelfmanagementcursus. Deze cursus is gratis te volgen via de UT. Voor meer informatie: www.utwente.nl/studentenbalie/rode_balie/cursussen/selfmanagement/. Vorm samen met een aantal (studie)vrienden een studiegroep. Spreek een vaste tijd en plaats af om te gaan studeren. Wees streng voor elkaar en maak duidelijk dat het niet nakomen van afspraken zonder ingrijpende reden iets is dat je gewoon niet kan maken.
2.5 Meer informatie Kijk ook eens op: http://www.leren.nl/rubriek/persoonlijke_vaardigheden/time_management/ http://www.loopbaan.nl/site/Trainingen%20en%20Opleidingen/Online%20cursussen/C ursus%20Timemanagement.aspx Of kijk eens in de bibliotheek. Daar zijn ook veel boeken te vinden over time management. Zeegers, P., et al., Essential Skills for Science & Technology, Oxford University Press, South Melbourne, 2008. Haynes, M.E., Persoonlijke tijdmanagement; snel en vaardig, Academic Service, Schoonhoven, 2000. Weiler, P., Compleet handboek time management; Een praktische raadgever voor efficient tijdsbeheer thuis en op het werk, Zuidnederlandse Uitgeverij, Almere, 2000. Bovenstaande tekst is gebaseerd op een artikel van Caroline de Koning, studentenpsycholoog en studie- en beroepskeuzeadviseur bij de Rode Balie.
19
Algemene vaardigheden – Biomedische Technologie
2.6 Referenties o
20
V. Busato, Time management, NRC Handelsblad, Rotterdam, 2e druk, 1997.
Netwerken
3. Netwerken Gedurende het tweede jaar van de opleiding Biomedische Technologie ga je voor een paar dagen op snuffelstage. In het derde jaar ga je een Bacheloropdracht doen die je meestal intern, maar soms ook extern, uitvoert. Geschikte plaatsen voor stages, opdrachten, buitenlandse deelstudies en banen staan meestal niet op een lijst van de opleiding of in de krant. Veelal zul je zelf een plaats moeten zoeken die bij je past. Dat is een nuttige en leerzame ervaring die je inzicht geeft in wie je bent, wat je wilt en hoe je een plek in de samenleving vindt. Je eerste reactie zou kunnen zijn: moet ik echt zelf een stageplaats zoeken of een opdracht vinden? Dat is niks voor mij en bovendien heb ik helemaal geen netwerk. Ik ken bijna niemand in het vakgebied. Waarom zorgt de opleiding niet voor plaatsen als ‘ze’ zo nodig een stage, een opdracht of internationale ervaring moeten opnemen in het curriculum! En is netwerken niet hetzelfde als vriendjespolitiek? In dit hoofdstuk zullen we laten zien hoe je in contact kan komen met de juiste mensen door middel van netwerken. Wat is netwerken en hoe pak je dit aan?
3.1 Wat is netwerken? Netwerken is de vaardigheid om personen in te schakelen bij het oplossen van een probleem of het realiseren van een wens. En je bent ook nu al vaak aan het netwerken ofschoon je dat misschien niet zo zult noemen. Netwerken is een activiteit waarbij je via personen die je kent geïnformeerd wordt over personen die je meestal nog niet kent en die je kunnen adviseren inzake een probleem of wens. Netwerken is gericht op het onderhouden van relaties waarmee je kennis en ideeën deelt. Daarnaast help je zelf ook mensen in je netwerk aan informatie en nieuwe contacten. Netwerken is dus geven en nemen. Je kunt een beroep doen op elkaars kennis, ervaring en netwerk. Hoe effectief kan netwerken zijn? Als je begint te netwerken ontdek je al snel hoe klein de wereld is. Stel dat de gemiddelde Nederlander 200 mensen kent en dat jij zelf 10 mensen direct kunt benaderen. Dan bereik je via die 10 mensen totaal 2000 mensen. Of, om dubbeltellingen te vermijden, de helft, dus 1000. Die 1000 mensen kennen dan weer 1000 x 100 = 100.000 nieuwe mensen. In de vierde stap wordt je bereik vergroot tot 10 miljoen mensen. Kortom netwerken is een veelbelovende activiteit die je moet beheersen, ook voor je latere beroepspraktijk. Slechts 30% van de beschikbare banen wordt via de krant of andere media aangekondigd; 70% wordt gevonden via netwerken, open sollicitaties of door voor jezelf te beginnen.
3.2 Wat wil je bereiken met netwerken? Als eerste is het belangrijk dat je weet wat je wilt bereiken en hoe je je netwerk gebruikt, onderhoudt en uitbreidt. De essentie van het netwerken is hetzelfde voor het oplossen van problemen als voor het realiseren van wensen. Wanneer je een probleem hebt of ergens hulp bij nodig hebt, kun je iemand uit je netwerk inschakelen. Deze kan je helpen met je probleem of kan iemand anders benaderen die jou kan helpen. Wanneer je een groot netwerk hebt, is voor elk probleem wel iemand te vinden. Het is daarom handig om al een netwerk te hebben voor je een probleem tegenkomt. Hoe je je netwerk kunt inzetten wordt nu toegelicht aan de hand van het voorbeeld ‘het vinden van een stageplaats’. Eerst moet je bepalen wat je doelen zijn. Welke ervaring wil je opdoen tijdens je stage? Waar ben je goed in? Wat wil je ontwikkelen? Je moet niet blijven hangen bij
21
Algemene vaardigheden – Biomedische Technologie het idee dat het om een verplicht onderdeel van het curriculum gaat waar je niet onder uit kunt. Het gaat om een kans om kennis te maken met de beroepssector die zeer belangrijk is voor je gekozen vakgebied. Als student Biomedische Technologie heb je natuurlijk belangstelling voor de gezondheidszorg en het daarmee verwante bedrijfsleven. Dat is een geweldig grote sector met vele instellingen, organisaties en bedrijven waarmee je vast wel eens contact hebt gehad en waar je mensen min of meer kent. Bepaal ook waar je ervaring op wilt doen. Is dat bij een ziekenhuis, een productiebedrijf, een ingenieursbureau of een consultancybureau? Als je later in de celbiologie wilt gaan werken kom je mogelijk uit bij een klinisch chemisch laboratorium van een ziekenhuis. Wil je de zorgtechnologie in dan is een grote zorginstelling een optie. Kortom, kies datgene waar je enthousiast voor bent. Vaak is dat ook dat waar je goed in bent, dus waar je talenten liggen. Voor gericht netwerken is inzicht in je talenten nodig maar niet voldoende. Je moet weten wat je wilt en dat moet je helder kunnen vertellen. Van een toekomstig academicus wordt een kritische houding verwacht. Mensen verwachten een heldere visie op je opleiding, je toekomst en de rol van de stage die je wilt gaan doen. Om die visie te ontwikkelen kan het helpen om zoveel mogelijk elementen uit het werk van anderen te verzamelen die je aanspreken. De colloquia in de opleiding geven daarvoor een goed aanknopingspunt, maar ook het internet, kranten, tijdschriften en tvuitzendingen kunnen je helpen. Begin met datgene op te schrijven waar je echt enthousiast over bent. En zorg ervoor dat je dat helder aan een ander kunt vertellen. Daaruit volgen dan één of meer zoekrichtingen voor het netwerken. Schrijf alles helder voor jezelf op en het netwerken kan beginnen. Maar eerst moet je oefenen in het vertellen van wat je zoekt. Dat vertellen kun je uittesten op een medestudent of zelfs op de muur van je kamer. Maar zorg ervoor dat je helder onder woorden kunt brengen wat je wilt en wat je zoekt.
3.3 Wie zitten er in je netwerk? Iedereen die je kent of gekend hebt en die een positieve indruk van jou heeft, behoort tot je netwerk, zoals vrienden, (oud-)klasgenoten, docenten, mensen van de sportvereniging, (oud-)collega’s. Je netwerk is groter dan je denkt. De mensen uit jouw netwerk hebben zelf ook weer een netwerk. Via hen kan je je netwerk dus uitbreiden. Breng je eigen netwerk eens in kaart en orden je netwerk. Ook voor je stage kun je je persoonlijke stagemarkt in kaart brengen op basis van je geformuleerde doelstelling. Welke bedrijven en instellingen zijn aantrekkelijk? Waar bevinden die zich? Welke onderwerpen zijn daar aan de orde? Internet is de bron van informatie in deze fase. Kies nu een vijftal personen die je kent uit voor netwerkgesprekken. Denk aan (ook verre) familie, vrienden, kennissen, studievrienden, docenten en mensen die je kent via verenigingen. Leg aan hen je plan voor opdat zij je kunnen helpen met het vinden van relevante informatie over de stagemarkt en vooral omdat ze je kunnen aanbevelen of doorverwijzen naar mensen uit hun netwerk. Sluit een netwerkgesprek altijd af met de vraag naar volgende personen die je kunt spreken. Dat levert meestal voldoende nieuwe contacten op met mensen die je (nog) niet kent. Meestal helpen gesprekspartners je graag en leggen soms zelfs contact voor je.
22
Netwerken
3.4 Het uitbreiden en aanwenden van je netwerk Het is nuttig om je netwerk uit te breiden. Met een groter netwerk is er sneller iemand te vinden die jou kan helpen met je probleem. Hierdoor wordt het makkelijker en gaat het sneller om je problemen op te lossen. Je netwerk uitbreiden gaat vaak vanzelf. Op borrels, verjaardagen of congressen kun je contact maken met nieuwe mensen die in je netwerk passen. Je bestaande relaties kunnen je helpen om met nieuwe mensen in contact te komen. Ook door te investeren in je netwerk en door je oppervlakkige contacten te intensiveren, kun je je netwerk uitbreiden. Het uitbreiden en onderhouden van je netwerk kan tegenwoordig met behulp van websites als Linkedin, Facebook, Plaxo of Hyves. Bij deze sites maak je een profiel aan en voeg je mensen toe aan je netwerk. Verder kun je goed contact houden met mensen uit je netwerk en je netwerk uitbreiden. Ook via deze kanalen kun je mensen gericht benaderen voor jouw doelen, zoals het zoeken van een stageplaats. Met mensen die je direct of indirect aan een stageplaats kunnen helpen voer je gesprekken nadat aan enkele voorwaarden is voldaan: Je doelstelling is duidelijk. Je hebt een redelijk beeld van je stagemarkt. Je hebt een top vijf lijst van te benaderen netwerkcontacten. Vervolgens maak je een afspraak. Het beste is per telefoon. In het persoonlijk contact kun je kort je verhaal vertellen en een reactie krijgen. Dat is veel beter dan via een e-mail of per brief. Belangrijk is dat je bij het vinden van een stageplaats niet om een stageplaats vraagt, maar om advies. Mensen hebben niet altijd zomaar stageplaatsen te vergeven, dus daar moet je niet naar vragen. Maar mensen geven je wel graag advies of hun mening. Dat geldt zeker als je hebt aangegeven dat je gesprekspartner deskundig is op het gebied waarover je advies vraagt. Vaak krijg je de gewenste contactpersoon niet direct zelf aan de telefoon. De telefoon wordt opgenomen door een telefoniste, secretaresse of een persoonlijk assistent. Als je vraagt om je door te verbinden, blijkt soms dat deze tussenpersoon je contactpersoon wil afschermen voor direct contact met onbekenden. Dan is het een goede tactiek om de ‘poortwachter’ in vertrouwen te nemen en in te schakelen. Leg je situatie goed uit en geef aan dat je begrijpt dat je contactpersoon niet iedereen te woord kan staan. Vaak wordt de poortwachter nu je adviseur. Vraag daarom de poortwachter wat een goede manier is om de zaak aan te pakken, maar geef het initiatief niet geheel uit handen.
3.5 Zaken doen Je weet nu welke instelling of bedrijf bij je past en wat je daar wilt gaan doen. Dus is de tijd rijp voor de ‘frontale aanval’. Probeer het rechtstreeks of via mensen die veel van de betreffende potentiële stageplek afweten. Via via met de ‘decision maker’ in contact komen is het mooist vanwege de aanbeveling die daar bij zit. Maar ook een zogenaamde ‘cold call’, het direct opbellen van de persoon die je hebt uitgezocht en je vraag rechtstreeks voorleggen, is veelal een goede aanpak. Als je laat merken dat je een beetje bekend bent in de branche zul je merken dat men je graag te woord staat en je vaak helpt. En je wedt natuurlijk niet op één paard zodat de stage die je wenst, snel in het verschiet ligt. Wil je meer informatie over netwerken? In de bibliotheek zijn veel boeken hierover te vinden. De onderstaande referenties zijn goede boeken over netwerken. Wil je ook graag netwerken, maar weet je niet hoe? KIVI Niria geeft trainingen in relatiemanagement. Kijk eens op www.kiviniria.net of dit misschien iets voor jou is.
23
Algemene vaardigheden – Biomedische Technologie
3.6 Referenties o
R. Van Eeden, Netwerken werkt; Op weg naar de baan die je wilt, Uitgeverij Het Spectrum, Utrecht, 2004.
o
R. De Jong, De essentie van netwerken: ontwikkel je eigen netwerkstijl, Academic Service, Den Haag, 2006.
o
M. De Groot, Carrieretijger – Netwerken, http://www.carrieretijger.nl/functioneren/samenwerken/socialevaardigheden/netwerken, laatste update: niet beschikbaar, datum bezocht: 1108-2009.
24
Deel 2: Wetenschappelijk onderzoek
Inleiding wetenschappelijk onderzoek
4. Inleiding wetenschappelijk onderzoek Nadat we in de eerste serie hoofdstukken vooral aandacht hebben besteed aan het managen van je studie, gaan we nu verder met datgene waar het in de academische wereld om draait: wetenschap. Het is een term die je in allerlei verbanden zeer regelmatig voorbij hoort komen. Maar wat ìs ‘wetenschap’ nu precies? Wat kun je er mee? Wat betekent het als je ergens ‘kennis’ van hebt? Wat zijn de spelregels voor onderzoek? En is onderzoek per definitie wetenschap of wetenschappelijk? In dit hoofdstuk willen we je meer inzicht geven in de gronden en uitgangspunten van de wetenschap, zodat we hier in de komende hoofdstukken verder op kunnen gaan bouwen. Zaken als het opstellen van een goede onderzoeksvraag en hypothese zijn essentiële onderdelen van het fundament van de wetenschap, dat zorgt dat onderzoek uiteindelijk als wetenschappelijk beschouwd kan worden. Het is voor je academische vorming van belang dat je voor een deel bekend bent met deze achtergronden (zie bijvoorbeeld: A.W.M. Meijers en anderen, 2005). Goede kennis van de wetenschapshistorie en wetenschapsfilosofie kan je namelijk helpen om verschillende onderzoeken op waarde te schatten en vervolgonderzoek op te zetten op basis van eerdere bevindingen. Als je er meer wilt weten over de historie en filosofie van de wetenschap en/of de logica, moedigen we je uiteraard van harte aan om je hier verder in te verdiepen!
4.1
Het doel van wetenschap
Het doel van de wetenschap wordt in het boek ‘Het verschijnsel wetenschap: een inleiding tot wetenschapsfilosofie’ (H. Koningsveld, 1987) omschreven als: ‘ontdekking van de waarheid omtrent de werkelijkheid, zodat een verklaren en begrijpen van die werkelijkheid mogelijk wordt’. De wetenschap wil dus eigenlijk voortdurend meer te weten komen over hoe dingen werken, hoe verschillende zaken samenhangen en hoe je dingen die je observeert kunt verklaren.
4.2
Het verkrijgen van kennis
Om wetenschappelijk ‘vooruit’ komen, heb je kennis nodig. Je kan kennis op verschillende manieren verkrijgen. Voorbeelden van kennisbronnen zijn traditie, autoriteiten, trial and error en logisch redeneren. Traditie is één van de oudste bronnen van kennis: je weet dat dingen zijn zoals ze zijn, omdat ze altijd zo zijn geweest. Zoals je begrijpt is traditie nu niet bepaald wetenschappelijk: vele zijn nooit getest op validiteit of getest tegen mogelijke alternatieven. Je weet dus niet of de kennis uit de traditie ‘optimaal’ is. Een voorbeeld van traditie: Tegeltjeswijsheden
27
Algemene vaardigheden – Biomedische Technologie Een tweede bron van kennis zijn ‘de autoriteiten’. Je neemt aan dat dingen zijn zoals ze zijn, omdat mensen met veel kennis op dat vakgebied het zeggen. Dit is natuurlijk menselijk gedrag, maar ook zeker niet wetenschappelijk waterdicht. Het risico dat je iets te makkelijk voor waar aanneemt is groot en ook in dit geval is het lang niet altijd goed onderzocht of de gehanteerde techniek wel de meest optimale is. Een derde mogelijkheid om kennis te verkrijgen is door middel van ‘trial and error’. Er worden gewoon dingen geprobeerd en je kijkt wat er uit komt. Als het werkt is het fijn, als het niet werkt probeer je wat anders. Eigenlijk is dit dus onderzoek naar de causaliteit van dingen: als ik a doe gebeurt b (of niet). Ook deze methode is wellicht al zo oud als de mensheid, maar ook hier moet je een aantal zaken goed in ogenschouw nemen: de methode is zeer tijdrovend en bovendien vaak erg éénzijdig gericht (iemand heeft vaak een denkpatroon in één bepaalde richting, en ‘trial and error’ zal zich dus ook met name hierop richten). Het is gestructureerder om via logisch redeneren tot nieuwe inzichten te komen. Je gebruikt kennis, ervaring, intellectuele vermogens en ‘formele denkwijzen’ (logica) om tot logische conclusies te komen. Het woord logica komt van het het Griekse woord ‘logos’ dat ‘betekenis’, ‘woord’, ‘idee’, ‘argument’, ‘rede’ of ‘principe’ kan betekenen. De oudste vorm van logica is de syllogistiek (bedacht door Aristoteles), later kwamen ook de wiskundige logica op. Van oudsher bevat logica een aantal componenten: de bewering (betekenisvolle uitspraak), de definitie, de gevolgtrekking en het wetenschappelijk bewijs. Door deze op de juiste wijze met elkaar te verbinden (bijvoorbeeld via kwantoren in de syllogsitiek of via connectieven in de propositielogica) ontstaan geldige redenaties: redenaties die je als ‘waar’ of ‘onwaar’ kan aanmerken. Er zijn simpelweg twee soorten logisch redeneren te onderscheiden: deductie en inductie. Bij deductie ga je er vanuit dat bepaalde aannames waar zijn (de zogenoemde ‘premises’) en trek je op basis van deze aannames een logische conclusie (zie het voorbeeld in het kader). Deductieve afleidingen resulteren in toetsbare hypotheses (voor meer informatie over hypotheses zie hoofdstuk 5). Bij inductie redeneer je eigenlijk precies de andere kant op: je doet een waarneming en aan de hand daarvan ga je kijken of deze waarneming te generaliseren is voor een grotere groep. Deductie 1. Aanname: lichaamsoefening verbetert de stabiliteit. (major premise) 2. Aanname: mensen die vaak vallen hebben een gebrekkige stabiliteit. (minor premise) 3. Conclusie: het uitvoeren van meer lichamelijke oefeningen het aantal keren vallen verminderen. (conclusie)
Inductie 1. Observatie: mensen met veel lichaamsoefening vallen weinig. 2. Observatie: mensen met weinig lichaamsoefening vallen vaker. 3. Conclusie: veel lichaamsoefening verbetert de stabiliteit.
*Voorbeeld ontleend aan: Foundations of clinical research (Gross Portney, 2000)
Ook deductie en inductie kennen hun beperkingen. Zo is de waarde van een deductieve redenatie volledig afhankelijk van de mate van correctheid van de premises. Bedenk hierbij dat in veel gevallen ook de premises het resultaat zijn van voorgaande onderzoeken en dat hierin al een mate van onzekerheid zit. Daarbij kan een deductieve redenatie structuur aanbrengen in bestaande kennis en nieuwe relaties blootleggen, maar in zichzelf is het geen bron van kennis. Het borduurt immers altijd voort op datgene wat je al weet. Inductie is gelimiteerd door de kwaliteit van je observatie: heb je werkelijk gezien wat je dacht te zien en is dit wel te generaliseren voor een grotere groep? Van een inductief afgeleide conclusie kun je eigenlijk nooit zeker zijn: je zou dan ieder
28
Inleiding wetenschappelijk onderzoek afzonderlijk geval moeten testen en dit is in de praktijk maar in een zeer beperkt aantal gevallen mogelijk. Dikwijls zie je dat onderzoekers hun conclusie alleen voor een bepaalde groep trekken: ‘We can conclude that for young female subjects who are not physically impaired ...’. Op deze manier houden ze rekening met het feit dat de bevindingen wellicht niet generaliseerbaar zijn. In een wetenschappelijk artikel zie je deductie vaak terug in de introductie: er wordt een hypothese afgeleid. Inductie zie je vervolgens vaak terug in de discussie: er wordt gekeken of er (gegeneraliseerde) conclusies kunnen worden getrokken op basis van de observaties. Voor meer informatie over de structuur van een wetenschappelijk artikel zie hoofdstuk 8. Inductie en deductie zijn belangrijke bouwstenen binnen ‘de wetenschappelijke methode’. Deze zullen we in de volgende paragraaf verder toelichten.
4.3
De wetenschappelijke methode
De wetenschappelijke methode is de meest ‘degelijke’ aanpak die in nieuwe kennis resulteert. In ‘Foundations of clinical research’ (Gross Portney, 2000) wordt de wetenschappelijke benadering omschreven als: ‘... systematic, empirical, controlled and critical examination of hypothetical propositions about the associations among natural phenomena.’ In deze uitdrukking is de term ‘controlled’ hetgene die de wetenschappelijke methode vooral zoveel degelijker maakt dan de eerder genoemde methoden: factoren die de uitkomst van het experiment mogelijkerwijs beïnvloeden worden zo ver mogelijk ‘buitenspel’ gezet: je controleert ze. Door systematisch de invloed van verschillende factoren te onderzoeken kun je een goed inzicht krijgen in de werking van de natuur. Er zijn een tweetal belangrijke aannames die ten grondslag liggen aan de wetenschappelijke methode: de eerste veronderstelt dat de natuur sterk is geordend en dat gebeurtenissen (tot op een bepaalde hoogte) voorspelbaar zijn. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de derde wet van Newton: actie = - reactie. De tweede aanname is dat gebeurtenissen niet ‘at random’ of ‘per ongeluk’ plaatsvinden en dat er dus oorzaken aan ten grondslag liggen die we kunnen ontdekken door middel van goed onderzoek. Simpelweg kun je in de wetenschappelijke methode van onderzoek de volgende stappen onderscheiden: 1. Observeer en beschrijf een fenomeen of een groep van fenomenen. 2. Formuleer een hypothese die het fenomeen kan verklaren. 3. Voorspel op basis van de hypothese andere fenomenen of de uitkomsten van een herhaalde meting. 4. Voer experimenten uit (of algemener: doe onderzoek) waarmee de voorspellingen getest kunnen worden. Op basis van het soort onderzoek dat er uitgevoerd wordt om een voorspelling te testen, en dus uiteindelijk iets over de waarheid van de geformuleerde hypothese, zijn er allerlei soorten wetenschappelijk onderzoek te onderscheiden. Zo kun je fundamenteeel (hoe werkt het?), translationeel (hoe kunnen we fundamentele bevindingen vertalen naar de praktijk) en toegepast (of klinisch) onderzoek onderscheiden. Binnen het toegepaste onderzoek kan nog weer een hele onderverdeling gemaakt worden in onderzoekstypen. Zo kennen we bijvoorbeeld de randomized controlled trial (RCT), een case-study, cohort-onderzoek of interventiestudies. Een andere mogelijkheid is om een scheiding te maken op basis van experimenteel versus niet-experimenteel onderzoek. Dit zou je kunnen zien als het
29
Algemene vaardigheden – Biomedische Technologie onderscheid tussen ‘observatief’ en ‘manipulatief’ onderzoek. In het ene geval bekijk je alleen situaties ten behoeve van je onderzoek, in het tweede geval ga je doelbewust interfereren in het proces wat je onderzoekt. Van een aantal hele specifieke onderzoekstypen zullen we verderop in dit boekje nog meer details en strategieën gaan tegenkomen. Helaas is ook de wetenschappelijke methode geen perfecte manier om kennis te verkrijgen. Het blijft lastig om de complexe systemen die in de natuur voorkomen goed in kaart te brengen en om de factoren die meespelen in de te onderzoeken processen goed te beheersen. In die zin is onderzoek aan de mens en de psyche van de mens nog moeilijker dan ‘gewoon’ natuurwetenschappelijk onderzoek: in een laboratorium kun je de invloeden nog redelijk beheersen, maar wanneer je een mens instructies geeft kun je eigenlijk slechts ‘hopen’ dat hij of zij deze, al dan niet bewust, ook werkelijk uitvoert.
Figuur 2: Een schematisch overzicht van de samenhang van verschillende soorten wetenschappelijk onderzoek. Bron: MIRA – Institute for Biomedical Technology and Technical Medicine, www.utwente.nl/MIRA.
30
Inleiding wetenschappelijk onderzoek
4.4
Relevante terminologie
Wanneer je wetenschappelijke artikelen leest, of nog algemener: leest over de wetenschap, dan kom je vaak termen tegen als ‘theorie’, ‘wet’, ‘hypothese’, etc. Hoe staan al deze begrippen nou in relatie tot elkaar? Je zou het zo kunnen zien: het ultieme doel van een wetenschapper is het formuleren van een nieuwe, geaccepteerde theorie. Een theorie zou je kunnen omschrijven als een verzameling van verwante concepten, definities, en/of proposities van relaties tussen variabelen. Een theorie in zichzelf beschrijft systematisch een fenomeen (een geobserveerde gebeurtenis onder specifieke omstandigheden). Wanneer een theorie ‘algemeen geldig’ is, noemen we de theorie een wet (bijvoorbeeld de tweede wet van Newton: de verandering van de beweging is evenredig met de resulterende kracht en volgt de rechte lijn waarin de kracht werkt). Het concept is een belangrijke bouwsteen van een theorie en stelt ons als mensen in staat om zaken te benoemen. Eigenlijk ben je al vanaf je geboorte bezig met concepten opstellen. Je begint heel simpel, bijvoorbeeld met het concept ‘mama’ of ‘papa’, maar al snel daarna ga je ingewikkelder concepten benoemen, bijvoorbeeld ‘spelen’ (denk aan de vele verschijningsvormen van het concept ‘spelen’). Een speciale vorm van een concept is een construct. Een construct duidt op een concept dat we eigenlijk niet kunnen waarnemen, maar dat we slechts kunnen kwantificeren door indirecte metingen. Een mooi voorbeeld hiervan is ‘intelligentie’. Je kunt het niet zien, maar toch heeft het een hele duidelijke betekenis. We geven een maat aan intelligentie door het meten van bijvoorbeeld rekenvaardigheden, dingen die de persoon zegt en algemene kennis. Een propositie wordt in de logica gezien als een bewering waarvan met zekerheid gezegd kan worden of deze waar of niet waar is. In een aantal andere gebieden (filosofie, taalkunde) slaat ‘propositie’ op de inhoud van de zin: het geeft aan hoe concepten met elkaar verwant zijn. Zo kunnen ze hierarchisch aan elkaar gerelateerd zijn (het volgende concept kan slechts bestaan wanneer het voorgaande concept aanwezig is), een relatie in de tijd kennen (het ene concept moet vooraf gaan aan het andere) of gerelateerd zijn op basis van frequentie van optreden. Een model is een weergave van de werkelijkheid en wordt gebruikt om je begrip van deze werkelijkheid te verifiëren en te vergroten. Dikwijls is een model vereenvoudigd, omdat de meeste concepten dusdanig ingewikkeld zijn dat je er simpelweg niet mee kunt werken wanneer je probeert alle aspecten mee te nemen. Een model geeft ook de mogelijkheid om ‘experimenten’ uit te voeren of fenomenen te bestuderen die om praktische of ethische redenen in werkelijkheid niet mogelijk zijn. Op basis van bestaande theorieën kunnen hypotheses worden afgeleid: voorspellingen van wat er onder bepaalde omstandigheden zal gebeuren. De hypothese wordt getest door middel van experimenten en op basis daarvan wordt de hypothese voorlopig aangenomen (geverifieerd) of verworpen (gefalsificeerd). Verwerping van de hypothese is in principe een sterkere uitkomst, omdat bij voorlopige aanname altijd de mogelijkheid bestaat dat in de toekomst de hypothese alsnog verworpen wordt. Occam’s Razor Het principe ‘Occam’s Razor’ zegt: Bij twee of meer mogelijke theoriën die precies dezelfde voorspellingen leveren, is de simpelste altijd het beste. Oftewel: Je maakt een concept niet onnodig ingewikkeld. Denk bijvoorbeeld eens aan het volgende (algemene) geval: Een rechte lijn kan je beschrijven met y=ax+b, maar ook met y=(m+n)x+p. In beide gevallen kun je dezelfde rechte lijnen verkrijgen, maar in de tweede vergelijking heb je een extra variabele en dus een ingewikkelder concept dan in het eerste geval! Met dank voor het voorbeeld aan: dr.ir. J.R. Buitenweg http://math.ucr.edu/home/baez/physics/General/occam.html
31
Algemene vaardigheden – Biomedische Technologie
4.5
Theorie
Teruggrijpend op de concepten inductie en deductie kunnen we ook twee hoofdsoorten theorieën onderscheiden: inductieve theoriën (gebaseerd op gemeten en/of geobserveerde data en afgeleid via een inductieve redenatie) en zogenoemde hypothetische-deductieve theoriën (een theorie gebaseerd op inzicht en het begrijpen van oudere theoriën). De meeste theoriën zijn echter gebaseerd op een combinatie van beide principes: observaties/metingen zorgen voor een premise (inductie) en vervolgens worden hypotheses afgeleid van deze premise (deductie) getest. Op basis van de uitkomsten worden de theorie en de onderliggende concepten verder bijgeschaafd. Zie hier de overeenkomst met de beschreven ‘wetenschappelijke methode’. Het hele concept en de relatie tussen de verschillende begrippen staat weergegeven in Figuur 3. Met deze gedachte in het achterhoofd gaan we in het volgende hoofdstuk verder met het opstellen van een onderzoeksvraag en een hypothese.
Figuur 3: De relatie tussen de verschillende begrippen die in deze paragraaf worden besproken. De structuur van deze afbeelding is ontleend aan: Foundations of clinical research (Gross Portney, 2000).
32
Inleiding wetenschappelijk onderzoek
Intermezzo Het komen en gaan van theorieën: Neurofysiologie De eerste beschrijving van het zenuwstelsel stamt reeds uit 1700 voor Christus. Dit document is bekend als het ‘Edwin Smith surgical papyrus’ en beschrijft de anatomie van het menselijk brein, de meninges en de cerebrospinal fluid. Na deze eerste bekende publicatie zijn er vele theorieën geweest die geprobeerd hebben de werking van het menselijk lichaam, en specifiek het zenuwstelsel, te beschrijven. Er zijn simpelweg drie discussies te onderscheiden in dit gebied. De eerste is de breingeest discussie, waarin wordt gediscussieerd over de vraag of je brein (je fysieke hersenen) en je geest (cognitie, gedrag) niet in essentie dezelfde entiteit hebben. De tweede discussie betreft de localisering van je lichaamsfuncties: kan je het brein verdelen in ‘blokjes’ die elk verantwoordelijk zijn voor bepaalde lichaamsfuncties? Of werkt het ‘als geheel’ en is er niet zoiets als een ‘som der delen’ te onderscheiden? (de overtuiging van de werking van het brein als geheel noemt men ook wel ‘holisme’) De laatste discussie betreft de werking van neurale communicatie: Kun je bewustzijn terugbrengen tot puur neuronale activiteit en wordt de geest dus volledig ‘gecreëerd’ door je hersenen? Hoe werkt het zenuwstelsel? Als we inzoomen op de discussie rond de werking van het zenuwstelsel, dan zien we in de geschiedenis een komen en gaan van theorieën, elk onderbouwd met op dat moment opgedane kennis en in veel gevallen later weer verworpen naar aanleiding van nieuwe feiten: Galen (130-200) werkte als chirurg en was er van overtuigd dat de hersenen sensorische informatie verwerkten en verantwoordelijk waren voor het aansturen van beweging. Hij ging er vanuit dat communicatie werkte via ‘fluid energies’. René Descartes (1569-1650) geloofde dat de zenuwen vloeistoffen bevatten die verantwoordelijk waren voor informatietransport. Beweging werd in zijn optiek mogelijk gemaakt doordat kleine ‘ballonnetjes’ zich opbliezen en weer leegliepen. In het begin van de 18e eeuw werd duidelijk dat het zenuwstelsel gebaseerd is op elektrische verschijnselen. De ‘ballon-theorie’ werd ontkracht door een simpel experiment met water: een (kikker)spier in water die zich samentrok zorgde niet voor een verandering in het waterniveau: een opblazende ballon kon dus simpelweg niet mogelijk zijn. Johannes Pukinje (1787-1869) was de eerste die werkelijk een zenuwcel beschreef. Hij ontdekte tevens de grote cellen in cerebrale cortex (‘Pukinje cellen’) en deed experimenten met betrekking tot visuele en sensorische informatie door druk uit te oefenen op de oogballen en ze tevens elektrisch te stimuleren. Gustav Fritsch (1838-1907) en Eduard Hitzig (1838-1927) merkten op dat wanneer specifieke hersengebieden bij honden en kikkers elektrisch gestimuleerd werden, dat dit resulteerde in specifieke bewegingen. Santiago Ramón Y Cajal (1852-1934) beschreef als eerste dat neuronen in feite cellen waren die elektrische signalen maar in één richting geleiden en dat de cellen van elkaar gescheiden worden door synapsen. Tegenwoordig is het bestaan van neuronen en hun werking (op elektrische en chemische basis) algemeen geaccepteerd en bouwt de wetenschap op velerlei manieren verder op deze kennis. Deze informatie is ontleend aan: http://www.columbia.edu/cu/psychology/courses/1010/mangels/neuro/history/history.html Voor meer informatie over dit onderwerp kijk eens op deze en andere sites: http://faculty.washington.edu/chudler/hist.html http://www.sfn.org/index.cfm?pagename=HistoryofNeuroscience_main
33
Algemene vaardigheden – Biomedische Technologie
4.6 Referenties o
L. Gross Portney, M. P. Watkins, Foundations of clinical research, Prentice-Hall Inc, 2000, 2nd edition.
o
H. Koningsveld, Het verschijnsel wetenschap: een inleiding tot wetenschapsfilosofie, Boom, Amsterdam 1993 (accessed via Google Books).
o
F. Wolfs, Introduction to the Scientific Method, http://teacher.pas.rochester.edu/PHY_LABS/AppendixE/AppendixE.html , laatste update: niet beschikbaar, datum bezocht: 3-11-2009.
o
A.W.M. Meijers, C.W.A.M. van Overveld, J.C. Perrenet, Criteria voor academische bachelor en master curricula, TU/e, Eindhoven, 2005.
o
J. Jaspars, Dictaat: Inleiding Logica, http://staff.science.uva.nl/~jaspars/lvw05/ildiktaat.pdf, laatste update: 2005, datum bezocht: 16-11-2009.
o
Auteur onbekend, Logica – Wikipedia, http://nl.wikipedia.org/wiki/Logica , laatste update: 20-10-2009, datum bezocht: 16-11-2009.
o
Auteur onbekend, Case-study, http://www.moaweb.nl/bibliotheek/digitaalwoordenboek/c/casestudy-casestudie, laatste update: 29-06-2009, datum bezocht: 30-11-2009.
o
Auteur onbekend, ZonMW – translationeel onderzoek, http://www.zonmw.nl/nl/onderwerpen/alle-programma-s/translationeelonderzoek/, laatste update: niet beschikbaar, datum bezocht: 30-11-2009.
o
Auteur onbekend, Wetenschappelijk onderzoek, http://www.umcutrecht.nl/subsite/cancercenter/Het-Centrum/Wat-doenwij/Wetenschappelijk-onderzoek/, laatste update: niet beschikbaar, datum bezocht: 30-11-2009.
34
Opstellen van een onderzoeksvraag en hypothese
5. Opstellen van een onderzoeksvraag en hypothese Wanneer je wetenschappelijk onderzoek uitvoert, begin je vaak met een zeer algemene opdrachtsomschrijving. Bij een Bacheloropdracht wordt je soms een concrete onderzoeksvraag aangereikt, maar meestal moet je zelf uit de algemene omschrijving een heldere en goed afgebakende onderzoeksvraag definiëren. Vervolgens stel je op basis van de beschikbare literatuur een hypothese op: je beschrijft en onderbouwt welke uitkomsten je verwacht. Als je dit in de context van hoofdstuk 4 ziet, ben je hier dus bezig met deductie. Een goede onderzoeksvraag en hypothese zijn essentieel voor een goede structurering van je werk en ze zorgen ervoor dat je het maximale uit je opdracht kunt halen. Bij een onvoldoende afgebakende onderzoeksvraag zul je merken dat je ‘verzuipt’ in het onderzoek: er zijn nog teveel mogelijkheden die het eindresultaat beïnvloeden en waar je rekening mee moet houden. Bij een te beperkte onderzoeksvraag zul je merken dat je bijvoorbeeld niet het hele probleem kunt ondervangen of ver binnen de gestelde tijd klaar bent.
5.1 Het vaststellen van een onderzoeksvraag Er kunnen meerdere redenen zijn om een onderwerp te gaan onderzoeken en er dus een onderzoeksvraag bij op te stellen. Het kan natuurlijk zijn dat een interessant thema nog niet eerder of nog niet goed genoeg is onderzocht, maar het is ook mogelijk dat je na bestudering van de literatuur erachterkomt dat er tegenstrijdige opvattingen over het onderwerp bestaan. Een meer praktische aanleiding kan zijn dat voorgaand onderzoek nieuwe vragen met zich mee heeft gebracht of dat een bedrijf een heel concreet probleem heeft. Een wetenschappelijke onderzoeksvraag kenmerkt zich doordat deze niet is te beantwoorden op basis van reeds bestaande kennis. Je zult dus eerst moeten achterhalen wat er bekend is binnen het vakgebied over jouw onderwerp: literatuuronderzoek is dus noodzakelijk. Op basis van de gevonden informatie ga je vervolgens je onderzoeksvraag opstellen. Deze moet aan de volgende eisen voldoen: De onderzoeksvraag moet niet te ruim, maar ook niet te krap zijn geformuleerd. De onderzoeksvraag moet duidelijk zijn. Aannames in de onderzoeksvraag moeten gebaseerd zijn op de door jou bestudeerde literatuur. De onderzoeksvraag is geen ja/nee vraag, tenzij er hele duidelijke verwachtingen zijn wat betreft de resultaten van het onderzoek. Naast de bovengenoemde eisen moet de onderzoeksvraag ook aan een aantal wetenschappelijke normen voldoen: De onderzoeksvraag moet nog niet beantwoord zijn. Het antwoord op de onderzoeksvraag moet van belang zijn voor de theorie en/of praktijk. De onderzoeksvraag moet eenduidig en enkelvoudig zijn. De onderzoeksvraag moet te operationaliseren zijn (met andere woorden: je moet het benodigde onderzoek werkelijk kunnen uitvoeren). De onderzoeksvraag moet binnen de beschikbare tijd te onderzoeken zijn. Hoofdvragen en deelvragen Bij natuurwetenschappelijk onderzoek maak je vrijwel altijd gebruik van hoofd- en deelvragen. De hoofdvraag dekt het doel van je onderzoek af: de vraag moet uiteindelijk de informatie opleveren waar je naar op zoek bent. De deelvragen gaan specifiek in op verschillende onderdelen die van belang zijn om de hoofdvraag te
35
Algemene vaardigheden – Biomedische Technologie kunnen beantwoorden. Het opstellen van een goede hoofd- en bijbehorende deelvragen helpen je om structuur aan te brengen in je onderzoek en verkleint de mogelijkheid dat je bepaalde aspecten over het hoofd ziet.
5.2
Opstellen van een hypothese
Nu je je onderzoeksvra(a)g(en) hebt opgesteld, is het van belang dat je een goede hypothese opstelt. Een hypothese is een belangrijk onderdeel van natuurwetenschappelijk onderzoek en bevat een voorspelling van de uitkomsten van je onderzoek op basis van beschikbare kennis. Met andere woorden: je leidt hem af via deductie. Bij het opstellen van een hypothese is het belangrijk dat deze falsifieerbaar is. Oftewel: je moet hem door middel van een methodologisch goed opgezet experiment (al dan niet) kunnen verwerpen. Dit principe werd in 1959 beschreven en uitgewerkt door Karl Popper in zijn ‘The Logic of Scientific Discovery’. Daarnaast moet ook je hypothese, net als je onderzoeksvraag, operationaliseerbaar zijn. Het moet dus praktisch haalbaar zijn om deze te onderzoeken en sterker nog, eigenlijk moet de hypothese in zichzelf het experiment al beschrijven dat je moet uitvoeren om deze te kunnen testen. Let er dus bij het opstellen van je hypothese op: dat deze falsifieerbaar (toetsbaar) is: de hypothese moet voldoende scherp gedefinieerd zijn om na afloop te kunnen beoordelen of deze ‘voorlopig waar’ of ‘niet waar’ is. (Denk hierbij aan termen als wie, wat, waar, wanneer, etc.); dat deze operationaliseerbaar is; dat deze is gebaseerd op beschikbare kennis en feiten, bijvoorbeeld uit de wetenschappelijke literatuur (afgeleid via een geldige deductieve redenering); dat deze zinvol is om te toetsen: de hypothese moet nieuwe informatie opleveren, zowel bij voorlopige aanname als bij verwerping.
5.3
Referenties
o
Auteur onbekend, Stage- en afstudeerweb Bachelor CW en Master CS Opstellen onderzoeksvraag, http://www.cw.utwente.nl/afstudeerweb/testomgeving/voorbereiding/Opstellen% 20onderzoeksvraag.doc/, laatste update: niet beschikbaar, datum bezocht: 1810-2009.
o
Auteur onbekend, Afstudeerweb psychologie – Het opstarten van je onderzoek, http://www.psy.utwente.nl/afstudeerweb/Algemeen/Onderzoek/1.2.1%20opstart en%20onderzoek.doc/, laatste update: niet beschikbaar, datum bezocht: 18-102009.
o
A.I.C. Zeevenhooven, P. Simons en M.J. van der End, Probleemorientatie, http://www.xs4all.nl/~keizee/onderzoek/stap_1.html, laatste update: niet beschikbaar, datum bezocht: 19-10-2009.
o
L. Jansen, Wat maakt wetenschap tot wetenschap?, http://drcwww.uvt.nl/~ljansen/filosoof/watis/wetensch.htm, laatste update: niet beschikbaar, datum bezocht: 19-10-2009.
36
Wetenschappelijke integriteit
6. Wetenschappelijke integriteit Op de universiteit wordt veel verschillend wetenschappelijk onderzoek gedaan. In de vorige hoofdstukken zijn we daarom ingegaan op de fundamenten van de wetenschap en daaruit voortvloeiend hoe je een goede onderzoeksvraag en hypothese opstelt. Zoals je inmiddels hebt begrepen, worden de onderzoeksvraag en hypothese getest met behulp van onderzoek. Uit dit onderzoek komen uitkomsten die vervolgens gepresenteerd worden aan de rest van de wereld. Dit kan bijvoorbeeld in een wetenschappelijk artikel (zie hoofdstuk 8 en hoofdstuk 20) of via een (poster-) presentatie op een congres (zie hoofdstuk 23 en hoofdstuk 24). Maar weet je wel zeker dat de weergegeven resultaten ook daadwerkelijk verkregen zijn? En zijn ze niet veel te rooskleurig weergegeven? Om te voorkomen dat er een grote discrepantie ontstaat tussen verkregen en gepresenteerde resultaten en zodoende een scheef beeld van ‘de waarheid omtrent de werkelijkheid’ (Koningsveld, 1987), zijn er een aantal normen en waarden waaraan iedere wetenschapper, ongeacht zijn vakgebied, zich heeft te houden. Dit noemen we ook wel: de wetenschappelijke integriteit. De Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW) geeft een overzicht van de uitgangspunten voor wat professioneel wetenschappelijk handelen genoemd kan worden (zie Notitie Wetenschappelijke Integriteit). In dit hoofdstuk staat een verkorte weergave van deze notitie, waar nodig aangevuld met extra uitleg en relevante voorbeelden.
6.1
De principes van wetenschappelijk handelen
Wetenschappelijk onderzoek is gebaseerd op het onderlinge vertrouwen van onderzoekers dat ieder zijn of haar onderzoek zorgvuldig uitvoert en daarover relevante informatie publiceert: het is namelijk praktisch onmogelijk om alle bevindingen te publiceren. Selectie van resultaten moet echter zo plaatsvinden dat een reëel beeld van bevindingen wordt gegeven en vervolgonderzoek niet wordt belemmerd. Met andere woorden: andere onderzoekers moeten de resultaten op waarde kunnen schatten. De methoden waarmee de onderzoekresultaten zijn verkregen, moeten dus zodanig worden beschreven dat anderen de validiteit hiervan kunnen beoordelen en de mogelijkheid hebben het onderzoek te herhalen of uit te breiden. Wetenschappelijk onderzoek kan alleen bestaan wanneer onderzoekers hun resultaten delen: het geheim houden van resultaten belemmert de groei van wetenschappelijke kennis en is dus ongewenst. Soms kan geheimhouding van resultaten noodzakelijk of wenselijk zijn gedurende een korte periode, maar uiteindelijk moeten gevonden resultaten worden gepubliceerd in de publiekelijk toegankelijke wetenschappelijke literatuur. Tot slot dienen wetenschappelijke uitspraken gebaseerd te zijn op objectieve waarnemingen en logische redeneringen. Zo bekeken zou je wetenschap dus waardevrij noemen. De toepassing van de resultaten van onderzoek is dat echter zeker niet, deze kan grote gevolgen hebben buiten de wetenschapsbeoefening: hoe reageert de rest van de wereld op jouw bevindingen? Het is dus belangrijk om, met name bij contacten met mensen buiten het vakgebied, er voor te zorgen dat er geen onjuiste verwachtingen worden geschapen. Aan de objectiviteit van onderzoek is ook het aspect van belangenverstrengeling nauw gerelateerd. Dit kan bijvoorbeeld optreden wanneer je als wetenschapper een (neven)functie in het bedrijfsleven hebt: je onderzoeksresultaten of onderzoeksdoelen kunnen dan op gespannen voet komen te staan met je andere opdrachtgever(s). Het is belangrijk die mogelijke situaties tijdig in te zien en kenbaar te maken. Hier wordt de laatste jaren bij wetenschappelijke publicaties ook steeds meer op gelet.
37
Algemene vaardigheden – Biomedische Technologie
6.2
Vormen van inbreuken op wetenschappelijke integriteit Inbreuk op wetenschappelijke integriteit is in te delen in drie categorieën. Wetenschappelijk wangedrag door vervalsing van onderzoeksgegevens of operaties bij het weergeven van gegevens. Voorbeelden van deze inbreuk op integriteit: Het vervalsen van gegevens, verkregen uit literatuuronderzoek, waarneming of experiment. Het presenteren van fictieve gegevens als resultaten van waarnemingen of experimenten.
Misleiding is een schending van de wetenschappelijke integriteit. Voorbeelden hiervan zijn: Het selectief weergeven van resultaten, met name het weglaten van ongewenste uitkomsten. Het opzettelijk verkeerd toepassen van statistische methoden om andere conclusies te bereiken dan de gegevens rechtvaardigen. Het zeer onzorgvuldig of opzettelijk verkeerd interpreteren van resultaten en conclusies. Onzorgvuldig te werk gaan bij het verrichten of laten verrichten van onderzoek.
Diefstal van intellectueel eigendom. Hierbij kun je denken aan: Plagiëren van resultaten of publicaties van anderen: het zonder bronvermelding overnemen van teksten of resultaten van onderzoek van anderen. Het zonder toestemming kopiëren van proefontwerpen of software. Het bij publicatie weglaten van namen van mede-auteurs die aan het onderzoek een wezenlijke bijdrage hebben geleverd, maar ook andersom: het opvoeren van personen als auteurs die niet of onvoldoende aan het onderzoek hebben bijgedragen.
Intermezzo Inbreuk op de wetenschappelijke integriteit: ‘Kloonkoning’ Hwang Noorderlicht, 12 februari 2004: Voor het eerst is het écht gelukt om een mens te klonen. Zuid-Koreaanse onderzoekers zijn erin geslaagd om gekloonde menseneitjes op te kweken tot een primitief embryo van een week oud en daar vervolgens ‘stamcellen’ uit te halen, cellen die nog allerlei soorten weefsel kunnen worden. De onderzoekers benadrukken dat het ze gaat om nieuwe geneesmiddelen, níét om gekloonde baby’s. http://noorderlicht.vpro.nl/artikelen/16449742/ Noorderlicht, 20 mei 2005: Nu melden de Zuid-Koreanen dat ze zelfs elf verschillende stamcellijnen uit menselijke embryo’s hebben gemaakt. De embryo’s zijn verkregen door huidcellen van donoren in te brengen in een leeggemaakte eicel, een techniek die bekend staat als celkerntransplantatie. De zo ontstane embryo’s zijn genetisch identiek aan de donor in kwestie. Na een dag of zes, als het embryo zich heeft ontwikkeld van een ongedefinieerd klompje cellen tot een zogeheten blastocyste – een hol bolletje – kunnen de stamcellen uit het embryo worden geoogst. En die stamcellen, dat zijn de veelbelovende alleskunners – het zijn de oercellen die uit kunnen groeien tot elk type lichaamscel. Van dopamineproducerende hersencellen voor Parkinsonpatiënten tot insulineproducerende cellen voor patiënten met suikerziekte. http://noorderlicht.vpro.nl/artikelen/22536401/
38
Wetenschappelijke integriteit Intermezzo: vervolg Noorderlicht, 24 november 2005: Het hoofd van de Zuid-Koreaanse onderzoeksgoep die de afgelopen jaren het ene na het andere kloonsucces behaalde, is vanmorgen opgestapt. Professor Hwang Woo-Suk - of Woo-Suk Hwang, voor wie de familienaam liever achteraan zet - kondigde dit aan in een persconferentie. Hij gaf toe dat hij had gelogen over de herkomst van eicellen die bij het onderzoek zijn gebruikt. Het tijdschrift Nature had daarnaar gevraagd naar aanleiding van het opstappen van Gerald Schatten, vorige week. Die werkte in de groep van Hwang, maar brak de samenwerking af omdat hij vond dat er niet ethisch gewerkt werd. [...] Vorige week ontkende Hwang deze aantijging, maar nu heeft hij dus bekend. [...] Hwang ging diep door het stof: "Het spijt me vreselijk dat ik het publiek dingen moet vertellen die te beschamend en te verschrikkelijk zijn." http://noorderlicht.vpro.nl/noorderlog/bericht/25077827/ Noorderlicht, 23 december 2005 Het drama in Zuid-Korea is nu compleet: een onderzoekscommissie van de Nationale Universiteit van Seoul concludeert dat Hwang Woo-Suk de boel heeft geflest. Hij zal worden gestraft. Zijn landgenoten zijn vervuld van schaamte. De 11 stamcellijnen met DNA van patiënten die in mei veel opschudding veroorzaakten, hebben nooit bestaan. Professor Hwang Woo-Suk, tot voor kort bekend als ’s wereld meest succesvolle maker van gekloonde mensencellen, is nu definitief door de mand gevallen. In werkelijkheid waren er maar twee cellijnen, en of die werkelijk succesvol gekloond zijn, heeft de universiteitscommissie die zijn werk onderzocht niet kunnen vaststellen. “De data in het tijdschrift Science kunnen niet worden gezien als een simpele vergissing, maar als opzettelijke vervalsing, gebaseerd op twee stamcellen”, aldus de onderzoekscommissie. “Dit is een serieuze wandaad die de fundamenten van de wetenschap heeft beschadigd.” http://noorderlicht.vpro.nl/artikelen/25646883/ Bovenstaande korte weergaves geven direct een beeld van hoe het niet moet. Voor het gehele dossier kun je bijvoorbeeld kijken op http://noorderlicht.vpro.nl/dossiers/25425152/ . Hierin staat veel informatie weergegeven over dit specifieke wetenschappelijke schandaal. Het boekje ‘Valse vooruitgang – Bedrog in de Nederlandse wetenschap’ (Frank van Kolfschooten, 1993) richt zich specifiek op bedrog in de Nederlandse wetenschap.
6.3
Referenties
o
Notitie wetenschappelijke integriteit, www.knaw.nl/publicaties/pdf/20011082.pdf, laatste update: 2001, datum bezocht: 23-11-2009
o
F. Van Kolfschooten, Valse Vooruitgang – Bedrog in de Nederlandse wetenschap, Uitgeverij L.J. Veen, Amsterdam, 1993
39
Algemene vaardigheden – Biomedische Technologie
40
Problemen oplossen
7. Problemen oplossen Problemen kunnen voorkomen in verschillende vormen. Zo kunnen ze duidelijk zijn omschreven, zoals bij het maken van opgaven. In dat geval is het bekend dat er een probleem is en het doel is duidelijk: de gestelde vraag moet beantwoord worden. In een lastigere situatie is het probleem nog niet helder en zal het eerst verder onderzocht moeten worden. Ten slotte kan het ook zo zijn dat je je helemaal niet bewust bent van het feit dat er überhaupt een probleem is. Wanneer je één keer in de gaten hebt dat er een probleem is en wat het probleem precies is, kom je voor het volgende blok te staan: want wat is nu de juiste oplossingsroute? Een aantal redenen waarom je een probleem misschien niet direct kunt oplossen zijn bijvoorbeeld een te moeilijk probleem, negatieve ervaringen met soortgelijke problemen, tijdgebrek of het simpelweg te makkelijk opgeven. Het scheelt al een stuk wanneer je je bewust bent van de reden waarom je je probleem niet kunt oplossen. De hierboven genoemde punten ‘probleemdefinitie’ en ‘oplossingsstrategie’ zijn belangrijke onderdelen in het systematisch oplossen van een probleem. In dit hoofdstuk willen we je een aantal handvaten geven om de problemen (opgaven) die je tegenkomt systematisch te kunnen aanpakken. Wetenschappers over problemen oplossen The essence of science lies not in discovering facts, but in discovering new ways of thinking about them. (Sir Lawrence Bragg, Uit: The history of science, 1951) The formulation of the problem is far more often essential than its solution, which may be merely a matter of mathematical or experimental skill. (Albert Einstein. Uit: Essential skills for science and technology, 2008)
7.1
Een algemene oplossingsstrategie
Problemen oplossen heeft alles te maken met kritisch en analytisch denken. Met kritisch doelen we op precies zijn en niet alles als vanzelfsprekend aannemen: je stelt vragen over de precieze werking, reden en betekenis van zaken. Analytisch denken is het systematisch ontleden van een complex probleem in zijn elementen. Door analytisch en kritisch te denken kun je problemen herkennen en de kern van een probleem achterhalen. Om complexe problemen op te kunnen lossen is het van belang om overal logisch en methodisch te werk te gaan. Globaal gezien kan een probleem opgelost worden in vijf stappen volgens de ‘IDEAL problem solving’ strategie I D E A L
= = = = =
Identify Define Explore Act Look back
41
Algemene vaardigheden – Biomedische Technologie
7.2
Identify (Identificeer het probleem) De eerste stap is het herkennen van een probleem en de beoordeling wat het probleem is dat opgelost moet worden.
Define (Definieer het probleem) Vervolgens is het van groot belang dat het probleem juist gedefinieerd wordt. Begin met het achterhalen van de oorzaak van het probleem: waarom bestaat het? Vervolgens moet je onderscheid gaan maken tussen verschillende relevante aspecten en deelproblemen van een probleem: scheid hoofd- en bijzaken, symptomen en oorzaken, feiten en opvattingen en bepaal het relatieve belang van de afzonderlijke deelproblemen.
Explore (Verken mogelijke oplossingsstrategiën) Bepaal op welke manier je het probleem zou kunnen oplossen en welke informatie hiervoor nodig is. Zoek uit welke bronnen de gewenste informatie kunnen leveren. Vermijd dat je te veel tijd besteed aan dubbele of onbruikbare bronnen. Maak ook een tijdsplanning van de benodigde en beschikbare tijd voor het oplossen van het probleem.
Act (Kies de beste oplossingsrichting en voer deze uit) Wanneer je adequate oplossingen gaat bedenken en vervolgens ook gaat toepassen, is het wederom van belang systematisch en efficiënt te werk te gaan. Tegelijkertijd moet je open staan voor verschillende oplossingsmogelijkheden. Wees kritisch op de te gebruiken bronnen: Controleer de juistheid van bewijzen en beweringen en interpreteer informatie op de juiste manier. Maak gebruik van verschillende bronnen (boeken, artikelen, medestudenten/docenten, internet, betrokkenen/doelgroep van het probleem), gebruik wetenschappelijke artikelen, state of the art en up-to-date informatie. Probeer logische verbanden te leggen tussen gevonden gegevens en pas dit toe op het probleem. Er is geen eenduidige strategie die geschikt is voor elk probleem. Rechtlijnige denkmethoden leiden maar zelden direct tot de perfecte oplossing. Maak daarom gebruik van creatieve oplossingsstrategieën. Hiervan worden voorbeelden gegeven in § 7.3.
Look back (Controleer de oplossing, en evalueer je oplossingsstrategie) Wanneer de oplossing voor het probleem is gevonden, of wellicht meerdere oplossingen, is het traject nog niet voltooid. Evalueer zowel de gevonden oplossing als het oplossingstraject: zijn de genomen stappen in het denkproces logisch, volgen ze uit elkaar of zijn er mogelijkheden over het hoofd gezien of vermeden? Herken tekortkomingen in de oplossing en geef deze toe, maar zorg dat je je oplossing goed kunt verwoorden en verdedigen tegenover anderen. De toepassing van een gevonden oplossing kan verstrekkende gevolgen hebben, daarom moet je breed kunnen denken, verder dan het probleem op zich. Wat zijn bijvoorbeeld de consequenties van je oplossing op het gebied van gezondheid, milieu en maatschappij?
Concrete vraagstukken oplossen
Voor het maken van vraagstukken bij bijvoorbeeld een theorievak kunnen we je nog specifiekere tips geven voor de aanpak. Een mogelijke strategie (gebaseerd op de algemene aanpak) kan de volgende zijn:
42
Problemen oplossen 1. Ga na wat de aard van het probleem is en welke data of informatie er gegeven is. 2. Kijk welke relevante begrippen er mogelijk een rol kunnen spelen in het oplossen van het probleem. 3. Kijk of er in de probleemomschrijving al bepaalde aannames zijn gedaan en of je misschien nog meer aannames moet doen. 4. Maak een overzicht van alle beschikbare informatie en aannames. 5. Denk na waar je een oplossingstrategie zou kunnen vinden: a. Heb je al eerder een soortgelijk probleem moeten oplossen? b. Is er tijdens het hoorcollege een soortgelijk voorbeeld of een hint voor de oplossingsstrategie gegeven? c. Staat er in het boek een voorbeeld of een relevante hint? 6. Indien nodig: breek het probleem verder op in kleine stukjes en ga van daaruit verder kijken, bijvoorbeeld door na te gaan welke relaties er bestaan tussen de deelproblemen. 7. Zet je oplossingsstrategie op papier. 8. Werk je oplossingsstrategie uit en controleer deelantwoorden! Ga na of uitkomsten realistisch zijn in het kader van het gehele vraagstuk. 9. Wanneer je uiteindelijk je oplossing hebt bereikt controleer deze dan ook. Welke eenheid moet erachter? Is de uitkomst realistisch? Voer (indien relevant) een éénhedencheck uit en ga na in hoeveel significante cijfers de uitkomst moet worden uitgedrukt.
7.3
Creatief problemen oplossen
Creativiteit en wetenschap Nogal wat onderzoekers hebben vermeld dat zij hun creatieve ideeën veelal kregen tijdens ontspannende nevenbezigheden. Van Albert Einstein is bekend dat hij zich bij voorkeur met een zeilbootje terugtrok op een klein meer in de buurt van Berlijn om al zeilende in alle rust te kunnen nadenken. De Engelse astronooom Fred Hoyle maakte elke dag lange wandelingen in het Lake District. Op deze tochten ontwikkelde hij zijn uitzonderlijke kosmologische ideeën.
Wanneer een probleem complex is en de oplossingsstrategie ligt niet meteen voor handen, zijn veel mensen geneigd het probleem uit de weg te gaan. Ook komt het vaak voor dat iemand vastloopt in het probleem en het opgeeft. De oorzaak hiervan kan zijn dat er te veel in één richting wordt gedacht. Creatieve denkmethoden kunnen hier hulp bieden. Bij creatief probleem oplossen wordt er ‘out of the box’ gedacht, standaard denkpatronen worden doorbroken. Voorwaarden zijn dat je gemaakte aannames los kunt laten en dat je je persoonlijke belangen opzij zet. Hieronder staan een aantal technieken weergegeven die je kunnen helpen het probleem op te lossen. Luister naar kritiek en mogelijke alternatieven: vraag naar opvattingen en argumenten van anderen en betrek deze in je analyse, ook wanneer ze tegenstrijdig zijn. Probeer je eigen argumenten of de tegenargumenten te weerleggen of juist te bevestigen. Ga brainstormen: brainstormen is het meest geschikt voor het oplossen van relatief simpele, open geformuleerde problemen, bijvoorbeeld voor het bedenken van globale ideeën voor het principe of concept van een product en kan op verschillende manieren worden uitgevoerd: je kunt met ‘jezelf’ brainstormen, met andere betrokkenen binnen het project of met volledige buitenstaanders. Bij een brainstorm kun je nooit een ‘fout’ idee inbrengen, alles mag. Op het eerste oog onmogelijke ideeën kunnen je uiteindelijk juist op een prachtig haalbaar idee voor de eindoplossing brengen. Er zijn een aantal varianten van brainstormen:
43
Algemene vaardigheden – Biomedische Technologie
Bij omgekeerd brainstormen wordt er gezocht naar mogelijke oorzaken waardoor plannen zullen kunnen mislukken. Brainwriting-pool is het in schriftelijke vorm elkaar stimuleren in het genereren van ideeën. Kernvragen zijn: Voor andere toepassingen te gebruiken? Aanpassen? Wijzigen? Vergroten? Verkleinen? Vervangen? Opnieuw rangschikken? Omkeren? Combineren? Het idee van ‘work breakdown structure’ is simpel: alle mijlpalen en tussentijds te boeken resultaten worden op een vel papier uitgetekend en vervolgens ga je brainstormen rondom deze ‘ijkpunten’. Het verschil met een gewone brainstorm is dat in deze aanpak voor ieder ‘deelproduct’ gebrainstormd wordt en er dus ook gelijk over de samenhang en overgang van de tussenresultaten kan worden gebrainstormd. Deze techniek is met name succesvol wanneer je met een grote en diverse projectgroep een probleem moet gaan aanpakken.
Zoek naar analogieën en associaties: ga na of je ideeën kunt halen uit de wijze waarop verwante problemen elders werden opgelost. Ook hier geldt dat alles mag en dat een inbreng nooit onjuist kan zijn. Associeren kan je ook met een willekeurig woord prik een woord uit het woordenboek, bedenk er allerlei associaties mee en kijk hoe dit je kan helpen je probleem op te lossen. Bedenk andere invalshoeken: bekijk het probleem door jezelf te verplaatsen in verschillende personen/betrokkenen met verschillende belangen. Een prachtige invulling hiervan wordt gegeven door de zogenoemde ‘multi-disciplinaire denktanks’. In een dergelijke denktank zijn mensen met allerlei verschillende achtergronden vertegenwoordigd, die het probleem elk op hun eigen manier benaderen. Ga op zoek naar de ‘worst’ en ‘best’ case: bedenk oplossingen uitgaande van zowel het slechtste als het beste geval. Doe voorspellingen over het verloop van het probleem of de uitkomst van mogelijke oplossingsstrategieën. Maak een schets: geef het probleem weer in tekeningen of schema’s. Dit helpt je overzicht te krijgen en kan snel inzichtelijk maken waar bijvoorbeeld een ‘gat’ in je kennis zit. Maak een mindmap: je zet het idee of het probleem waar je mee begint in het midden van je vel papier. Vanuit dat midden trek je lijnen naar nieuwe ideeën die hierdoor opkomen en met behulp van meer lijnen geef je eventuele relaties tussen de ideeën op zich aan. Ieder idee wordt daarnaast voorzien van steekwoorden, die aangeven welke volgende aspecten en ideeën met het eerste idee te maken hebben. Zo ontstaat een bijna eindeloze reeks ideeën, die onderling op allerlei manieren aan elkaar verbonden kunnen zijn. In hoofdstuk 1 is een voorbeeld opgenomen van een mindmap. Probeer eens ‘lateraal’ te denken: zoek ‘zijpaden’ in je probleem of oplossingsrichting. Zo ga je het probleem van een andere kant benaderen. Hiervoor heb je een aantal mogelijkheden: Formuleer het probleem anders. (‘We hebben te weinig klanten’ ‘Er zijn teveel concurrenten’) Formuleer een uitdaging. (Ga ‘reguliere’ dingen bevragen: waarom doen we dit nou al jaren zo?) Ga provoceren. (Stel iets wat helemaal niet kan en ga kijken hoe het dan misschien wel zou kunnen)
44
Problemen oplossen
7.4
Referenties
o
Auteur onbekend, ‘Analytisch denken en problemen oplossen’, http://www.leren.nl/rubriek/persoonlijke_vaardigheden/analytisch_denken_en_p robleemoplossen/, laatste update: niet beschikbaar, datum bezocht: 10-112009.
o
Auteur onbekend, ‘Analyseren’, http://www.carrieretijger.nl/functioneren/professionele-vaardigheden/rationeeldenken/analyseren, laatste update: niet beschikbaar, datum bezocht: 10-112009.
o
R. Kleissen, Master Project Assessment Rubric, University of Twente, draft February 2007.
o
J.D.Bransford, B.S.Stein; The Ideal Problem Solver; W.H.Freeman and company; New York; 1984.
o
P. Zeegers en anderen, Essential skills for science & technology, Oxford university press, South Melbourne, 2008.
45
Algemene vaardigheden – Biomedische Technologie
46
Wetenschappelijke literatuur
8. Wetenschappelijke literatuur Gedurende je studie zul je vaak informatie in de wetenschappelijke en professionele literatuur moeten zoeken. In dit hoofdstuk wordt uitgelegd hoe je literatuur kunt zoeken, hoe je er naar verwijst (beide in § 8.2), en hoe je bijvoorbeeld een wetenschappelijk artikel slim leest (§ 8.3). Tot slot besteden we nog kort aandacht aan het ontstaan van een wetenschappelijk artikel (§ 8.4) en maten voor de kwaliteit van een publicatie (§ 8.5).
8.1
Toegang tot de (digitale) bibliotheek
Voor snelle toegang tot de wetenschappelijke literatuur die beschikbaar is op de Universiteit kan je gebruik maken van www.utwente.nl/ub. Vanaf deze website kan je doorklikken naar verschillende onderdelen. Zo kan je de catalogus van de bieb bekijken (‘Catalogue’; bevat alle boeken, e-books, journals en audiovisuele media die via de bieb toegankelijk zijn) of kan je online zoeken naar wetenschappelijke artikelen die je via UT licenties kunt lezen (‘Searching Information’).
8.2
Stappenplan voor het vinden en beoordelen van literatuur
Voor het zoeken van literatuur wordt het volgende stappenplan gebruikt. In de volgende paragrafen zullen de afzonderlijke stappen verder worden toegelicht. Stapsgewijs zoeken naar wetenschappelijke literatuur 1. Geef een korte omschrijving van het onderwerp 2. Wat voor soort informatie heb je nodig? 3. Welke zoeksystemen zijn hiervoor geschikt? 4. Welke termen en synoniemen ga je gebruiken? 5. Zijn er speciale hulpmiddelen nodig van de gekozen zoeksystemen? 6. Per zoeksysteem: wat is je zoekzin? 7. Evalueer je resultaten en pas zonodig je zoekzin aan. 8. Geef een lijstje met resultaten genoteerd als formele citatie. 9. Geef bij de referenties aan waarom dit betrouwbare informatie is.
1. Geef een korte omschrijving van het onderwerp Informatievaardigheden hangen nauw samen met onderzoeksvaardigheden. Een van de vaardigheden is het stellen van de juiste vragen om je onderwerp helder te krijgen. Daarbij is een juiste vraag een vraag waarop een antwoord mogelijk is. Vragen als: ‘iets over…..’ of ‘alles over……’ zijn moeilijk te beantwoorden, je weet namelijk nooit wanneer je hem ‘voldoende’ hebt beantwoord. Een hulpmiddel om je onderwerp concreet te omschrijven is het formuleren van een echte vraagzin, dus niet zomaar een paar losse kreten. Een voorbeeld van een goede vraagzin is: ‘Wat zijn de huidige toepassingsgebieden van electromyografie?’ Uiteraard kun je voor één zoektocht meerdere vraagzinnen maken; je splitst je zoektocht dan in delen op. 2. Wat voor soort informatie heb je nodig? Informatie is beschikbaar in verschillende vormen, ieder met zijn eigen karakteristieken. Welke je nodig hebt hangt af van je onderzoeksvraag.
Verslagen van delen van onderzoek of onderzoeksprogramma's zijn te vinden in artikelen. In de wetenschap bestaan er verschillende soorten artikelen. Zo heb je bijvoorbeeld reviews en onderzoeksverslagen. Reviews worden gebruikt om een bepaald onderzoeksgebied overzichtelijk in kaart te brengen. De auteurs geven weer welke informatie er is en welk onderzoek er is gedaan op dit gebied. Hiervoor hebben ze een heleboel artikelen gelezen over dit onderwerp. Een review kan worden gezien als
47
Algemene vaardigheden – Biomedische Technologie
een samenvatting van de stand van zaken binnen een vakgebied. In een onderzoeksverslag wordt een experiment beschreven, de resultaten uiteengezet en conclusies getrokken aan de hand van de resultaten. Deze is dus vaak maar op één of twee aspecten van het hele onderzoeksgebied gericht. Naast artikelen kun je ook delen van onderzoek of onderzoeksprogramma’s vinden in congresverslagen, proefschriften en rapporten (deze kunnen gedrukt of elektronisch zijn). Boeken proberen de kleine brokjes informatie van verslagen te integreren en kunnen vanuit verschillende perspectieven worden geschreven: zo wil een leerboek nieuwelingen inleiden in een onderwerp, een monografie bespreekt een smal onderwerp dat diep wordt uitgegraven (voor bijvoorbeeld een specialist) en daarnaast kan een boek een algemeen overzicht geven over een vakgebied, of verslag doen van de resultaten van een volledig onderzoeksprogramma. Tegenwoordig komen er ook steeds meer boeken digitaal beschikbaar: de zogenoemde e-books. De UT is langzaam maar zeker ook een collectie van e-books aan het opbouwen. Je kan de collectie bekijken via www.utwente.nl/ub. Encyclopedieën zijn ontwikkeld om snel een overzicht van een vakgebied te geven. Zij kunnen smal of breed van onderwerp zijn en bieden over het algemeen ook referenties naar belangrijke artikelen over een onderwerp. Woordenboeken geven een overzicht van relevante termen en bijbehorende definities binnen een vakgebied. Numerieke gegevens worden verzameld in hand- en tabellenboeken, eventueel elektronisch toegankelijk. Ontwerpen zijn te vinden in patenten.
Afhankelijk van je vraag, kunnen verschillende vormen van informatie relevant zijn: Als je inleidende informatie over een onderwerp wilt kun je goed beginnen in een leerboek, encyclopedie of woordenboek. Voor een overzicht van de stand van de wetenschap kun je een (specialistisch) boek, (review) artikelen, of een (inleiding van) proefschrift bekijken. Voor recente ontwikkelingen in een wetenschapsgebied zoek je je informatie in (wetenschappelijke) artikelen, conferenties en proefschriften. Voor recente ontwikkelingen in industrieel onderzoek zoek je in (wetenschappelijke) artikelen of patenten. Voor specifieke numerieke gegevens gebruik je tabellenboeken, handboeken of databases. Voor commerciële informatie is het internet een uitgebreide bron. De consequenties van het zoeken naar het verkeerde type materiaal kan veel frustratie geven: het levert je veel teveel of soms geen enkel resultaat op. Het zoeken van wetenschappelijk materiaal op het open internet zal resulteren in veel hits, waarvan een groot deel alles behalve wetenschappelijk is. Tegenwoordig geloven veel mensen dat het internet een soort grote bibliotheek is, waarin alles staat wat de moeite waard is om te weten. Op het ‘open’ internet is echter een gigantische hoeveelheid bronnen beschikbaar: je zult dus zelf moeten beslissen of een bron aan je behoefte voldoet (zie punt 7 en punt 9). Realiseer je dat je wetenschappelijk materiaal, hoewel in grote mate digitaal beschikbaar, meestal niet met een gewone zoekmachine als Google™ zult vinden.
48
Wetenschappelijke literatuur Wikipedia® Een welbekend voorbeeld van een dikwijls overschatte bron is Wikipedia®. Hoewel het een goed beginpunt kan zijn van je zoektocht, bijvoorbeeld om relevante begrippen binnen het onderwerp te identificeren, moet je je er heel goed van bewust zijn dat iedereen deze informatie kan aanpassen. Dus afgezien van het feit dat de gegevens die je vandaag refereert wellicht morgen niet meer in deze bron te vinden zijn, is de betrouwbaarheid van de informatie onvoldoende omdat je immers niet weet door wie het is geschreven. Zorg dus dat je zelf voldoende bronnen vindt die wel goed onderbouwd zijn.
3. Welke systemen ga je gebruiken om informatie te vinden? Afhankelijk van het soort materiaal dat je hoopt te vinden, zul je op een andere plek beginnen met zoeken. Ga voor jezelf eens na wat er gebeurt als je dezelfde zoekzin in verschillende zoeksystemen invoert. Een voorbeeld hiervan staat weergegeven in het textboxje in deze paragraaf.
De bibliotheekcatalogus (bereikbaar via www.utwente.nl/ub) bevat beschrijvingen van al het materiaal dat de Universiteit Twente in bezit heeft, of waarop toegang is via het campusnetwerk. De catalogus omvat titels van boeken, titels van tijdschriften en databases, inclusief de links naar de elektronische versies. De catalogus bevat niet de titels van de individuele hoofdstukken van een boek, noch de titels van de individuele artikelen in een tijdschrift.
Abstract databases gebruik je als je wetenschappelijke artikelen wilt vinden. Abstract databases bevatten de samenvattingen, de paginanummers en tijdschrifttitels van artikelen, rapporten, congresverslagen etc., vaak aangevuld met extra trefwoorden en onderwerpscodes om de inhoud van het artikel te beschrijven. Afhankelijk van de database kunnen er ook patenten in zijn opgenomen. Abstract databases kunnen zich richten op een bepaald onderwerpsdomein, bijvoorbeeld Chemical Abstracts of Medline, of een meer algemeen karakter hebben zoals Scopus en Web of Science. Met name domeinspecifieke databases zullen proberen zoveel mogelijk de wereldwijd beschikbare literatuur van dat vakgebied vindbaar te maken. Deze databases verwijzen over het algemeen naar een tijdschrift waarin de betreffende tekst is te vinden. Met behulp van de catalogus, de website van de UB of een SFX-button kan dan worden uitgezocht of de universiteit deze tekst ook in bezit heeft. Databases vertonen overlap: een gegeven artikel kan in meerdere databases voorkomen. De keus van een database is echter kritisch: als de vraag betrekking heeft op een ander domein dan dat van de database, dan is de zoektocht vruchteloos.
Full text databases geven een overzicht van elektronische collecties, over het algemeen bijeengebracht door een uitgever. Meestal zijn ze daarom multidisciplinair, zoals Science Direct. Ze geven echter zeker geen totaalbeeld van de wereldwijd beschikbare literatuur.
Internet zoekmachines helpen met het lokaliseren van informatie op het open internet. Google is een zeer bekende algemene zoekmachine. Scholar.google.com is een onderdeel van Google dat gericht is op wetenschappelijke documenten of documenten met een vergelijkbare structuur. Het sorteringsmechanisme is wat onhandig voor een systematische zoektocht naar ‘informatie over...’. Scholar Google is echter wel handig om een gekend document (dus een document waarvan je weet dat het bestaat) te localiseren, ook al is de broninformatie onvolledig.
49
Algemene vaardigheden – Biomedische Technologie Scirus (www.scirus.com) werkt met een database gevuld met wetenschappelijk materiaal, bijvoorbeeld op grond van het .edu domein, of van universiteiten. Daarnaast bevat het de samenvattingen van artikelen van Elsevier (een van de grotere uitgeverijen).
Patenten kun je vinden op de website http://ep.espacenet.com/ (voorzien van handleiding). Hier kun je nagaan of er al een patent is aangevraagd op bepaalde ontwerpen of ideeën. Patenten geven verder ook veel specificaties over producten.
Voorbeeld: dezelfde zoekzin in verschillende zoeksystemen Zoekzin: Gezocht in electromyography OR EMG ‘title’, op 7-12-2009 WebArtikelen Patenten referenties
Overig
8473
4296
108
4290
PubMed
6457
Nb*
Nb
Nb
Web of Science
7576
Nb
Nb
Nb
Scopus
* Nb = niet beschikbaar 4. Welke zoektermen en synoniemen? Meestal zul je woorden nodig hebben om iets te kunnen zoeken. De keuze van deze woorden is cruciaal voor het vinden van relevante materialen. Een probleem hierbij is dat de verschillende vakgebieden hun eigen vaktaal gebruiken, die kan afwijken van de gebruikte woorden binnen andere vakgebieden. Hierdoor is het mogelijk dat hele stukken van de wetenschappelijke wereld onvindbaar blijven. Je vindt dan bijvoorbeeld alleen de artikelen (websites) van je docent/begeleider, maar niet wat er verder nog over dit onderwerp is gepubliceerd. Het is dus belangrijk om je terminologie goed op orde te brengen, zodat je weet welke andere zoektermen relevant zijn. Terminologie kun je ontwikkelen door met experts te praten en goed te luisteren. Daarnaast biedt een initiële zoektocht in een encyclopedie of woordenboek een goede mogelijkheid om je woordenschat uit te breiden. Ook het bewust doorlezen van je eerste resultaten van een zoektocht kunnen bijdragen aan je woordenschat. Maak daarnaast gebruik van de trefwoorden die abstract databases vaak toekennen aan een artikel. Lees deze trefwoorden goed en doe inspiratie op! De meeste abstract databases en catalogi bezitten de mogelijkheid om de lijst met trefwoorden te zien, door het commando ‘scan’, ‘browse’ of ‘index’ (systeem afhankelijk). Dit kan je nog meer ideeën geven voor additionele zoektermen. Het is een goed gebruik om voor de verschillende aspecten van je zoekprobleem zo veel mogelijk synoniemen te vinden. Dit zorgt ervoor dat je uiteindelijk als het goed is geen relevante informatie over het hoofd hebt gezien. Het levert wel als tussenresultaat grote subsets aan artikelen op. Maar door de daarop volgende doorsnijding van deze verschillende subsets (verfijning van je zoekresultaten), moet de uiteindelijke set een hanteerbare maat hebben bereikt.
50
Wetenschappelijke literatuur 5. Speciale hulpmiddelen van een zoeksysteem Er zijn verschillende hulpmiddelen te onderscheiden die je helpen om je zoekcommando’s nader te specificeren. Deze zijn onder te verdelen in algemene en meer gespecialiseerde hulpmiddelen. Meer informatie over het zoekcommando (of Query) vind je onder punt 6. Algemene hulpmiddelen: ‘AND’ verkleint een subset: je brengt de restrictie aan dat beide termen voor moeten komen. ‘OR’ vergroot een subset: hiermee kun je bijvoorbeeld tegelijkertijd zoeken met behulp van alternatieven en/of synoniemen. ‘NOT’ sluit resultaten uit: zo gauw bepaalde termen voorkomen wordt het artikel niet in de resultatenlijst weergegeven. Let op dat dit een zeer riskante operator is: er wordt doorgaans veel meer uitgesloten dan je zou willen. Bij ‘truncatie’ (afkorten) wordt alleen de stam van een woord gegeven, de laatste letter(s) worden weergegeven met een symbool en door het systeem zelf aangevuld. Het gebruikte symbool hangt van het zoeksysteem af. Trunceren kan leiden tot zeer veel zoektermen die tegelijk doorzocht worden. Denk eens aan ‘kerst*’: dit resulteert in zoektermen als ‘kerstboom’, ‘kerstbal’, ‘kerstmis’, ‘kerstkrans’, etc. Let dus goed op dat dit vaak ook in niet-relevante zoektermen resulteert! Frase zoeken: de gebruikte woorden staan in de opgegeven volgorde. Dit is een veel strengere eis dan een simpel AND. Gespecialiseerde hulpmiddelen: Indexen, ook wel aangeduid met scan of browse: dit zijn lijsten met de beschikbare termen in het zoeksysteem, zonder dat er daadwerkelijk gezocht wordt met die termen. Meestal wordt wel aangegeven hoeveel potentiële resultaten een bepaalde term zal opleveren. Indexen kunnen worden gebruikt om het effect van truncatie te bestuderen en om de juiste spellingswijze te controleren. Vereiste velden (auteur, titel, URL): door aan te geven dat een bepaalde term een bepaalde functie heeft, wordt een zoekzin veel sterker. Denk maar eens aan het verschil in het zoeken met het woord Boom en de auteur Boom. Additionele trefwoorden: abstract databases kennen trefwoorden toe aan de items die in de database worden opgenomen. Deze woorden worden niet noodzakelijkerwijs door de auteurs zelf gebruikt. Aangezien ze door deskundigen worden toegekend na analyse van de originele tekst, zijn deze trefwoorden een precisie-instrument bij een zoekproces. Classificatie codes, onderwerpscodes: sommige databases, de catalogus en patent bestanden werken met classificatie codes. Het onderwerp dat wordt besproken in het artikel wordt beschreven met een numerieke code. Deze codering kan heel gedetailleerd zijn (patenten) of slechts een ruwe indicatie zijn van het onderwerp (SciFinder/Chemical Abstracts). 6. Per zoeksysteem: wat is je zoekzin (Query) Een bepaalde zoekzin wordt door het ene systeem anders uitgelegd dan door het andere, al is het alleen maar omdat het ene als default AND plaatst tussen de gegeven termen en het andere OR. Het is daarom van belang om de volledige zoekzin (query) uit te schrijven, omdat je dan achteraf weet wat je precies gedaan hebt. Met name bij wat grotere projecten zul je in het verloop van het project opnieuw moeten/willen zoeken. Het is dan erg handig om precies te weten wat je gedaan hebt, zodat je dat dan kunt reproduceren en/of aanpassen.
51
Algemene vaardigheden – Biomedische Technologie Let verder op de default settings van de zoekmachine. Ga bijvoorbeeld na welke tijdspanne per default staat ingesteld. Staat deze ingesteld op ‘resultaten van de laatste tien jaar’, dan zul je over een jaar andere artikelen vinden dan nu het geval is. Er zijn echter ook zoekmachines die bijvoorbeeld alle publicaties vanaf bijvoorbeeld 1995 laten zien. 7. Evalueer je resultaten Evaluatie is in het zoekproces de belangrijkste stap, want hier begint het leer- en verwerkingsproces. Als je niet tevreden bent met de resultaten, dan kun je de volgende stappen ondernemen: Klopte je zoekzin? Interpreteert het systeem de query wel zoals jij het had bedoeld? Gebruik je de juiste termen? Misschien gebruik je andere termen dan in het veld gebruikelijk zijn. Heb je het juiste systeem gekozen? Misschien wordt jouw onderwerp niet goed afgedekt door het systeem dat je hebt gekozen. Misschien zijn er relevantere databases? Zoek je het juiste informatie type? Bijvoorbeeld: je zoekt naar artikelen terwijl je eigenlijk een boek had moeten hebben, of je zoekt op het open internet, terwijl je eigenlijk wetenschappelijk materiaal wilt hebben. Heb je eigenlijk wel een goed idee van wat je zoekt? Dit is het moeilijkste deel: je zult kritisch naar jezelf moeten kijken. Een hulpmiddel kan zijn om met collega's of begeleider/docent eens een keertje door te praten over wat het eigenlijke onderwerp nu is. Ook informatie specialisten kunnen helpen bij het helder krijgen van het zoekprobleem. 8. Geef een lijstje met resultaten genoteerd als formele citatie Je zult altijd je resultaten moeten vastleggen, zodat je in een later stadium niet al het zoekwerk opnieuw hoeft te doen. Je legt dan alle keuzes vast die je hebt gemaakt: onderwerp, termen, database, zoekzin. Voor je EIGEN gebruik kun je een verkorte notatie gebruiken voor artikelen, websites en boeken die je wilt gebruiken. Voor een verslag gelden andere regels: Alle bronnen die je gebruikt hebt bij het schrijven van een verslag moet je noemen. Bronnen die je niet gebruikt hebt voor het schrijven van het verslag, maar wel hebt gelezen, laat je achterwege. Wil je toch graag laten zien hoeveel materiaal je gevonden en gebruikt hebt, dan zul je tussenzinnen moeten schrijven in de geest van: ‘X is het met Y eens dat de methode die wij aan Z hebben ontleend de beste is’. Kopiëren en plakken is toegestaan, ECHTER alleen als je dat expliciet aangeeft, anders pleeg je plagiaat (een wetenschappelijke doodzonde). Een voorbeeld: In Jansen et al. 2009 wordt gesteld dat ‘………….’. Voor de volgorde waarin de referenties onderaan het verslag worden vermeld bestaan meerdere gebruiken: o Alle referenties worden in de tekst opvolgend genummerd, en de lijst is ook volgens nummer. o Alle referenties worden in de tekst met één of meer auteursnamen en jaartal aangeduid, bijvoorbeeld (Jansen en Hendriks, 2009) en de lijst is alfabetisch op naam van de eerste auteur. Een citatie in een verslag moet aan formele regels voldoen. Voor artikelen gelden in detail andere regels, die meestal door de uitgever van het tijdschrift worden opgelegd. Van belang is dat binnen een tekst de regels consequent worden toegepast. Dus binnen een verslag/artikel is de volgorde jaar van uitgave, jaargang, pagina's altijd
52
Wetenschappelijke literatuur hetzelfde. Belangrijk is dat een referentie in een verslag geen record uit een database is: dus geen veldaanduidingen en geen trefwoorden. Er bestaan software-programma’s voor het verwerken van referenties in een verslag. Een voorbeeld hiervan is Endnote. Let op, we bedoelen hier niet de standaardfunctie ‘endnote’ die in bijvoorbeeld Word 2007 is opgenomen, maar een apart computerprogramma. Het programma Endnote is te downloaden van de website van het notebook service center (www.nsc.utwente.nl). In dit programma kun je je referenties importeren vanuit een zoekmachine (zoals Scopus) of zelf een beschrijving van een referentie aanmaken. Het programma is gekoppeld aan Word. In je tekstbestand kun je met behulp van Endnote aangeven waar welke referenties moeten komen te staan. Het programma voegt nu automatisch een referentielijst toe waarvan je zelf de opmaak kunt bepalen. Ook het format van de referentielijst kun je dikwijls van de website van het betreffende tijdschrift downloaden. De referentienummers worden automatisch aangepast wanneer je een nieuwe referentie toevoegt in het verslag. Voorbeeld van een verwijzing naar een artikel Schepers, H.M., E.H. van Asseldonk, J.H. Buurke, P.H.Veltink, ‘Ambulatory estimation of center of mass displacement during walking’, IEEE Trans Biomed Eng 56(4), 2009, 1189-95
Hoe refereer je verschillende informatiebronnen? Artikel: Auteur(s), titel artikel, titel tijdschrift, jaargang (afleveringsnummer), jaar, eerste pagina laatste pagina. Ook al heb je zelf elektronische toegang tot een artikel, je lezer heeft dat misschien niet. Daarom zul je de traditionele aanduidingen voor een artikel moeten gebruiken Boek: Auteur(s) (achternaam + initialen, geen titels), titel boek, uitgever, plaats van uitgifte, jaar van publicatie, editienummer als het niet de 1e editie is, pagina's (als je specifieke pagina's hebt gebruikt). Deel van een boek: Auteur(s), titel hoofdstuk, titel boek, redacteuren van het boek (ed.), uitgever, plaats van uitgifte, jaar van publicatie, pagina's. Website: Auteur(s) -soms zul je ver moeten zoeken om die te vinden, bijvoorbeeld broncode, homepage- , titel van de website, datum van publicatie (als je die kunt vinden), volledig URL -pas op met frames-, en de datum dat je de site hebt bezocht.
9. Geef bij de referenties aan waarom dit betrouwbare informatie is, van kwalitatief hoogstaande bronnen. Referenties bij een wetenschappelijk verantwoord werk moeten aan een aantal standaarden voldoen. Bij reguliere artikelen zijn er meer aanknopingspunten voor de intrinsieke waarde van het artikel dan bij een website van het open internet, waar het vaak onduidelijk blijft waar informatie aan wordt ontleend. Ga daarom bij alle gevonden informatie een aantal zaken na:
Wie is het beoogd publiek? Is het publiek een collega wetenschapper of een collega ICT-specialist? Of is het beoogde publiek een krantenlezer, een middelbare scholier, algemeen belangstellende? Of misschien een fanclub, klasgenoten? Gepubliceerd in een kader dat kwaliteit toekent? Een artikel in een tijdschrift zal door een beoordelingsprocedure moeten, een bijdrage aan een congres meestal ook. Let op dat er wel vaak een
53
Algemene vaardigheden – Biomedische Technologie
belangrijk verschil tussen deze bronnen zit: een tijdschriftartikel is ‘peer reviewed’, een congresbijdrage meestal niet. (zie voor meer informatie over peer reviewen § 8.4) Een site gepubliceerd onder de paraplu van een bedrijf zal over het algemeen binnen het bedrijf worden beoordeeld. Bias of vooroordeel aanwezig? Het is van belang je af te vragen of de auteur onafhankelijk opereert, zoals in principe geëist wordt van een wetenschapper. Iemand die bij een bedrijf werkt, zal daarom minder onafhankelijk zijn. Dat hoeft geen probleem te zijn, maar wel iets om bij stil te staan. Soms is het vooroordeel handig weggewerkt, zoals in ogenschijnlijk ‘onafhankelijk’ farmaceutisch onderzoek: het blijkt bij nader inzicht alleen maar bedoeld te zijn om te bewijzen dat een bepaald medicijn werkt en beter is dan dat van de concurrent.
Op het open internet zijn de kwaliteitsproblemen groter dan in de (digitale) wetenschappelijke bibliotheek. Aanknopingspunten zijn (naast de hierboven beschreven punten): Is de auteur te vinden? Zijn er bronnen aangegeven? Is de tekst consistent en volgen conclusies logischerwijs uit de aangedragen gegevens? Zijn er voldoende gegevens om bijvoorbeeld experimenten na te doen? Is het een permanente tekst? (Wikipedia® is dit bijvoorbeeld niet: iedereen kan op elk moment de content wijzigen) Is het een tekst waaraan nog gewerkt wordt? Is er in dat geval recent nog aan de tekst gewerkt? Is de informatie afkomstig van een persoonlijke homepage? Zo ja, van wie is de homepage? Informatie van een persoonlijke page van een hoogleraar wiskunde heeft een andere waarde dan informatie van een website van een VWO scholier. Om te leren op een efficiënte manier informatie te zoeken, te selecteren en te evalueren zijn er een aantal korte online cursussen te vinden. Kijk bijvoorbeeld eens op: http://wbib.kuleuven.be/tutorial/?page=home http://webcursus.ubvu.vu.nl/cursus/default.asp?cursus_id=25 Ook de website van de UB heeft een help-bij-informatie-zoeken: - http://www.utwente.nl/ub/help/ De bovenstaande tekst is gebaseerd op de tekst: ‘Systematisch informatie zoeken en stappenplan’ van mw. dr. H. Becht, informatiespecialist bij het B & A Instituut.
8.3
Het lezen van een wetenschappelijk artikel
Zowel tijdens je zoektocht als wanneer je éénmaal nuttige informatie hebt gevonden, ga je bezig met het lezen van deze informatie. Door dit op een slimme manier aan te pakken, kun je jezelf veel tijd besparen. Omdat de wetenschappelijke artikelen hoogstwaarschijnlijk nieuw voor je zijn, willen we hier nog speciale aandacht aan besteden. Het lezen van een wetenschappelijk artikel gaat vaak in twee stappen. Wanneer je begint met het lezen van een artikel, zal je eerst het artikel ‘skimmen’, dus snel en globaal doorlezen. Als dat voldoende interessant voor je is, lees je het hele artikel. Zoals aangegeven kijk je bij ‘skim reading’ of een artikel relevant is voor jouw onderzoek. Hierbij is het erg nuttig de volgende onderdelen van het artikel lezen:
54
Wetenschappelijke literatuur Titel Samenvatting (Abstract)
Conclusies (Conclusions)
De titel is vaak een stelling en dekt de inhoud van het artikel. Dit is een samenvatting van het hele artikel. Het abstract geeft de belangrijkste informatie uit het artikel weer. Soms is het al voldoende om alleen de abstract te lezen. Wanneer het artikel relevant lijkt, lees je vervolgens de summary of de conclusions. In de conclusie worden de belangrijkste bevindingen benoemd met de interpretatie van de auteur. Aan de hand hiervan kan je beslissen of deze informatie relevant is. Wanneer dit zo is, ga je je meer verdiepen in het artikel.
Wanneer je hebt besloten of het artikel voor jou relevant is, ga je over naar ‘critical reading’: Dit is een meer gedetailleerde analyse van de informatie in het artikel. Je gaat nu achtereenvolgens de volgende onderdelen lezen: Introductie (Introduction)
Materialen en Methoden (Materials and Methods
Resultaten (Results)
Discussie en Conclusie (Discussion and Conclusions)
Referenties (References)
Dit is de inleiding van het artikel. Hierin staat de achtergrond over het onderzoek, waarom het is uitgevoerd en op basis van welke theorieën. Daarnaast worden hierin de onderzoeksvraag en de hypotheses genoemd. Deze informatie geeft je een duidelijk beeld van het onderzoek en de relevantie van het onderzoek. Hierin wordt vermeld hoe het onderzoek is uitgevoerd, welke experimenten zijn gedaan, welke methode is gebruikt, waarom is deze methode uitgevoerd, welke materialen zijn gebruikt en onder welke condities en randvoorwaarden is de methode gedaan. De methode is vooral interessant wanneer jezelf een dergelijk onderzoek wilt uitvoeren. De belangrijkste resultaten van het onderzoek worden hier vermeld. Kijk goed naar de tabellen, grafieken en figuren en vorm je eigen mening over wat ze voorstellen. De belangrijkste resultaten komen vaak terug in de discussie. In de discussie worden de resultaten uitgebreid besproken en vergeleken met eerdere onderzoeken. De resultaten worden samengevat en geïnterpreteerd. Hier worden de conclusies getrokken. Ook worden er aanbevelingen gedaan voor verder onderzoek en hoe de resultaten kunnen worden gebruikt in andere onderzoeken. Hierin staan alle artikelen en boeken die worden aangehaald in het artikel. Wanneer je meer wilt weten over een onderwerp, dan kun je deze informatie met behulp van de referentielijst opsporen.
Tips bij het lezen van een artikel Wanneer je een artikel volledig gaat lezen kun je jezelf de volgende vragen stellen om meer grip te krijgen op de besproken materie en jezelf een beeld bij de wetenschappelijke kwaliteit te vormen: 1. Wat is de doelvraag van het artikel? (wat proberen ze aan te tonen?) 2. Welke techniek(en) wordt/worden hiervoor gebruikt? 3. Op welke basistechnieken/ principes berust deze techniek? 4. Welk materiaal wordt er gebruikt? 5. Wat zijn de controles voor de proef? Zijn dat juiste controles, waarom wel/niet? 6. Wat zijn de resultaten? 7. Zijn de uitkomsten statistisch getoetst? Zo ja, hoe? 8. Worden de conclusies die de auteurs trekken ondersteund door de data? 9. Wat betekenen de resultaten voor verder onderzoek?
Wanneer je een artikel leest is het goed om deze punten voor jezelf samen te vatten. Hierbij gaat het voor een belangrijk deel om de inhoud. Daarnaast is het ook zeker van belang om je kritiek samen te vatten: wat zijn naar jouw idee (belangrijke)
55
Algemene vaardigheden – Biomedische Technologie tekortkomingen in het onderzoek? Zeker wanneer je een artikel leest waarvan je op de methodologie wilt voortbouwen in je eigen onderzoek is het van essentieel belang dat je inziet wat de sterke en zwakke punten van het gepresenteerde onderzoek zijn. Een speciale vorm van het ‘samenvatten van kritiek’ is de peer review: dit is min of meer ‘gevraagde’ kritiek door de schrijver. Andere experts op het vakgebied geven hun mening over het gepresenteerde onderzoek en de wijze van presenteren voordat het in een artikel gepubliceerd wordt. Het is dus een belangrijk onderdeel van het tot stand komen van een wetenschappelijke publicatie (zie voor meer details § 8.4). Ook als student kun je elkaars werk peer-reviewen: help elkaar door elkaars opdrachten en uitwerkingen te controleren voor je het inlevert bij een docent. In sommige opdrachten wordt ook expliciet om een peer-review gevraagd. Tot slot nog een aantal laatste tips voor het lezen van een artikel: Een wetenschappelijk artikel bestaat vaak uit veel moeilijke termen en veel gegevens. Richt je aandacht eerst op de figuren en de bijbehorende onderschriften. Hierin is vaak de belangrijkste informatie samengevat. Wanneer je alle onbekende woorden gaat opzoeken, kost dit erg veel tijd. Probeer daarom de betekenis op te maken uit de context. Mocht je ondanks dat de passage niet begrijpen, zoek dan de betekenis op. Omdat bepaalde termen vaak terugkomen in een artikel, is het handig de betekenis van de moeilijke woorden ook ergens op te schrijven, zodat je niet steeds naar dezelfde woorden blijft zoeken. Kijk goed naar beschikbare (recente) reviews, ze geven je in relatief korte tijd een goed inzicht in de recente ontwikkelingen binnen een vakgebied. De Cochrane library (toegang via UT-licenties) wordt vier keer per jaar uitgebracht en is in zichzelf een verzameling van een aantal andere databases op het gebied van decision making in healthcare. Een van de opgenomen databases is de ‘Cochrane Database of Systematic Reviews’: een database vol wetenschappelijke reviews.
8.4
Het tot stand komen van een artikel
Met behulp van een artikel worden wetenschappelijke resultaten bekend gemaakt aan andere onderzoekers. Een onderzoeker dient zijn/haar artikel in bij een tijdschrift. Voordat het artikel wordt gepubliceerd, wordt het eerst getoetst door vakgenoten (peerreviewed). Een tijdschrift kiest meestal twee of drie beoordelaars uit. Reviewers beoordelen of een artikel aan bepaalde eisen voldoet, zoals een solide onderbouwing van de resultaten, originaliteit, toegankelijkheid, structuur en taalgebruik. Wanneer een reviewer een artikel moet beoordelen kijkt hij meestal (in volgorde!) naar de volgende zaken: 1. De reviewer vat in eigen woorden samen wat hij of zij van het artikel begrepen heeft. Dit is erg belangrijk, want de auteur moet uiteindelijk het gegeven commentaar in de juiste context kunnen plaatsen. 2. De reviewer bekijkt de originaliteit: Is het onderzoek nieuw? Wat is de toegevoegde waarde van het onderzoek? Etc. 3. De reviewer kijkt naar de structuur van het artikel, zowel qua opzet als qua inhoud. Vragen die hier aan de orde kunnen komen zijn bijvoorbeeld: Dekt de titel de inhoud van het artikel? Geeft de introductie duidelijk het probleem, de relevantie en de hypothese weer? In dit onderdeel komen ook vragen aan de orde als: Zijn de gebruikte definities en de toegepaste methodologie logisch gekozen? Is de gebruikte methode wel geschikt voor het soort onderzoek? Door hier naar te kijken geeft de reviewer aan of de resultaten ‘te vertrouwen’ zijn. 4. Vervolgens wordt er gekeken of de conclusies logisch volgen uit de gepresenteerde meetgegevens. Kan de reviewer dezelfde conclusies trekken?
56
Wetenschappelijke literatuur 5. De reviewer kijkt of er goed gebruik wordt gemaakt van eerder onderzoek. Is er voldoende wetenschappelijke basis voor de hypothese? Wordt werk van anderen voldoende geciteerd? Etc. 6. Dan wordt er gekeken naar een aantal ethische aspecten. Hieronder valt bijvoorbeeld ‘volledigheid’ (ontbreekt er geen essentiele beschikbare informatie uit eerdere publicaties?), plagiaat (het presenteren van werk van anderen als eigen werk), fraude met de uitkomsten (bijvoorbeeld verzonnen data) en in geval van proefpersoon- of proefdieronderzoek of er op de juiste wijze is omgegaan met de proefpersonen/-dieren en de verkregen data. 7. Ten slotte wordt er gekeken naar het taalgebruik (ongeacht de taal): Zijn de zinnen grammaticaal correct? Zijn er geen spellingsfouten aanwezig? De beoordelaars geven commentaar en een advies aan het tijdschrift over de publicatie. Moet het artikel worden geaccepteerd, geaccepteerd na verbetering, afgewezen met mogelijkheid tot verbetering of moet het hoe dan ook worden afgewezen? Aan de hand van de beoordelingen (peer reviews) neemt de hoofdredacteur een besluit. De auteurs kunnen vervolgens een artikel verbeteren en opnieuw indienen. Hierbij geeft men aan wat er is aangepast en waarom bepaalde aanpassingen niet of slechts deels zijn gedaan. Een herzien artikel wordt opnieuw van commentaar voorzien en er wordt opnieuw een beslissing genomen of het artikel wordt afgewezen of geaccepteerd, of dat het verder moet worden herzien. Op deze manier kan het voorkomen dat een artikel meerdere malen in herziene vorm wordt ingediend voordat het definitief wordt geaccepteerd of afgewezen. Afgewezen artikelen worden vaak herschreven en vervolgens ingediend bij een ander tijdschrift.
8.5
Het inschatten van de kwaliteit van een artikel
Nadat een artikel is gepubliceerd kunnen andere onderzoekers doorbouwen op een nieuw idee, gepresenteerde meetgegevens of de uitkomsten van een experiment. Het artikel kan dus worden geciteerd door andere onderzoekers. Dikwijls is een citatie naar een artikel positief: er wordt verder gebouwd op de aangeboden informatie uit dat artikel. Een artikel kan echter ook negatief worden geciteerd: er wordt naar een onjuistheid in het genoemde artikel verwezen. Het is dus belangrijk om goed na te gaan hoe de kwaliteit van het artikel door collega-wetenschappers wordt aangemerkt. Een eerste indicatie die hiervoor gebruikt kan worden is het aantal keer dat een artikel geciteerd is (zie het voorbeeld in Figuur 4). Let op de mogelijke vertroebeling van deze index door negatieve citaties. Een andere indicator voor de kwaliteit van een artikel is de impactfactor van het tijdschrift waarin het verschijnt. De impactfactor van tijdschriften wordt jaarlijks gepubliceerd in het ‘Journal Citation Reports’. De impactfactor is gedefinieerd als het aantal ontvangen citaten in het meetjaar (citaten naar artikelen uit de twee voorgaande jaren) gedeeld door het aantal gepubliceerde artikelen in de twee eraan voorafgaande jaren. Let op dat ook de impactfactor door een aantal zaken ‘vertroebeld’ wordt. Review tijdschriften hebben vaak een hele hoge impactfactor: ze publiceren eigenlijk een overzicht van de huidige staat van het onderzoek (een soort samenvatting) en worden daarom bovengemiddeld vaak geciteerd. Daarnaast wordt er geen onderscheid gemaakt in citaties: ‘zelf-citaties’ (auteurs die zichzelf citeren) en negatieve citaties tellen gewoon mee voor de impactfactor van een tijdschrift. Een voorbeeld van impactfactoren is gegeven in Figuur 5. Om bijvoorbeeld de invloed van negatieve citaties enigszins te ondervangen zijn er naast de impactfactor nog een aantal andere maten beschikbaar voor het beoordelen van de kwaliteit van een tijdschrift, zoals de ‘self citation index’ (de mate waarin het tijdschrift naar zichzelf verwijst), ‘immediacy index’ (hoe vaak een tijdschrift in hetzelfde jaar wordt geciteerd) en de ‘cited half life’ (na hoeveel tijd is het gemiddeld aantal citaties van een artikel gehalveerd). Ook van deze maten staan er een aantal in Figuur 5 weergegeven.
57
Algemene vaardigheden – Biomedische Technologie
Figuur 4: Voorbeeld van een zoekresultaat met aantallen citaties weergegeven.
58
Wetenschappelijke literatuur
Figuur 5: Lijst van impactfactoren van een aantal journals. (via de website van de UB: http://www.utwente.nl/ub/proces_info/journalimpact.doc/)
59
Algemene vaardigheden – Biomedische Technologie
8.6
Referenties
o
J.L.J. Tolboom, ‘Help? Hoe lees ik een (Engelstalig) wetenschappelijk artikel?’, http://tolboomj.fmns.rug.nl/Stuff/Hulp_bij_lezen_wetenschappelijk_artikel.pdf, laatste update: 24-03-2006, datum bezocht: 10-08-2009.
o
P. Zeegers et al., Essential Skills for Science &Technology, Oxford UniversityPress, South Melbourne, 2008, pages 81-83.
o
R. Jansma, Tijdschriftenwaardering in de Journal Citation Reports, www.uba.uva.nl/template/downloadAsset.cfm?objectid=5280AACE-0F2B-432991CF01A1427213D1, laatste update: niet beschikbaar, datum bezocht: 27-102009.
o
M. Karperien, Zelfstudieopdracht Cel & Weefseltechnologie: kritisch leren lezen en interpreteren van een wetenschappelijk artikel, Universiteit Twente, 20082009.
o
Author unknown, The Cochrane library, http://www3.interscience.wiley.com/cgibin/mrwhome/106568753/AboutCochrane.html, laatste update: niet beschikbaar, datum bezocht: 28-10-2009.
o
Author unknown, A guide to reviewing, http://www.elsevier.com/framework_reviewers/PDFs/PeerReviewGuide1.pdf, laatste update: niet beschikbaar, datum bezocht: 1-11-2009.
60
Het labjournaal
9. Het labjournaal Bij het doen van experimenten worden er veel waarnemingen gedaan en metingen verricht. Die waarnemingen en meetresultaten moet je later gebruiken om iets uit te rekenen, of ze moeten worden beschreven in je verslag. Omdat je niet alle waarnemingen en meetresultaten kunt onthouden, moeten deze meteen worden vastgelegd. Het schriftelijk vastleggen van bevindingen is een essentieel onderdeel van experimenteel onderzoek. Hierdoor gaat je verrichte werk niet verloren en kunnen de beschikbaar gekomen gegevens verder worden uitgewerkt. Ook wordt het werk zo toegankelijk voor anderen dan alleen jou als experimentator. De rapportage van een experimenteel onderzoek gebeurt in eerste instantie in een laboratoriumjournaal. Dit is een gestructureerd dagboek dat je tijdens het experiment bijhoudt en is vooral bedoeld voor jou als de uitvoerder van het experiment. Zowel van geslaagde als van niet-geslaagde experimenten heb je dus uiteindelijk een labjournaal. Het bijhouden van een journaal heeft meerdere doelen: De gegevens vastleggen die nodig zijn voor de voorbereiding en planning van het experiment. Tijdens het experiment direct de verkregen gegevens compleet en overzichtelijk vastleggen. Het vastleggen van tussentijdse conclusies. Omstandigheden, condities en verkregen resultaten leg je vast om ze later verder uit te werken. Ook kun je er in een later stadium op terugvallen en wordt het mogelijk het experiment te reproduceren of later voort te zetten. De journalisering volgt de gedachtegang van jou als experimentator tijdens de uitvoering van het experiment en is daarom chronologisch. Zo worden ook ondervonden problemen en de wijze waarop je deze hebt aangepakt in het journaal vastgelegd. Op deze manier kun je achteraf nagaan waar eventueel iets fout is gegaan of nalezen hoe en waarom je iets hebt gedaan.
9.1
De werkwijze
Om een zo volledig en overzichtelijk mogelijk journaal te verkrijgen, moet je bij het maken van een journaal aan een aantal dingen denken: de datum, volledige titel en de namen van de uitvoerders; een overzichtelijk en schematisch werkvoorschrift; de gebruikte apparatuur, glaswerk, chemicaliën en gegevens over cellen (herkomst, passagenummer, kweekcondities, kweekmedia); alle waarnemingen en meetresultaten; bijzonderheden bij het verloop van het experiment; statistische methoden voor het verwerken van waarnemingen en meetresultaten; meetfouten. Daarnaast is een goede voorbereiding het halve werk. Het is dan ook zeker aan te bevelen om thuis alvast wat voorbereidend werk te doen voor het experiment en de bijbehorende opdrachten. Kijk daarom welke delen van het labjournaal je vantevoren kunt invullen. Thuis kun je vaak het volgende al noteren: benodigde theorie/ achtergrond bij het experiment; stofeigenschappen/ celeigenschappen; meetprotocollen/ analyseprotocollen; meetmodel; (delen van) de uiteindelijke meetprocedure; Tabellen om meetresultaten in te vullen.
61
Algemene vaardigheden – Biomedische Technologie Tijdens het experiment dienen alle gegevens direct in het journaal genoteerd te worden. Als je eerst notities op kladpapier maakt, komt er weer extra tijd kijken bij het overschrijfwerk en bovendien vergroot het de kans op fouten en onvolledigheid. Gegevens die op het eerste gezicht oninteressant lijken, kun je toch beter wel noteren. Bij nadere uitwerking kunnen ze toch gewenst blijken. Wees netjes en schrijf duidelijk. Vergeet niet om bij getallen de bijbehorende eenheid te noteren. Na het experiment kun je de verkregen gegevens verder bewerken. Deze bewerkingen worden ook in het journaal genoteerd. Tips bij het maken van een labjournaal Werk zorgvuldig en overzichtelijk. Noteer gegevens volledig, juist en overzichtelijk. Koop een journaalschrift. Gebruik de eerste pagina’s voor een inhoudsopgave en gebruik bladzijdennummers. Geef duidelijk kopjes weer in je journaal, zodat je informatie makkelijk terug kan vinden bij het maken van je verslag. Zo vergeet je niet een belangrijke conclusie te melden in je verslag. Schrijf alles chronologisch op en begin elk nieuw experiment op een schone bladzijde. Gebruik alleen de rechterpagina’s van het journaal. Gebruik de linkerpagina’s voor tabellen, grafieken en later toe te voegen tabellen. Ook kun je deze pagina gebruiken voor microscopische plaatjes. Werk een berekening direct uit in het journaal en werk netjes. Streep dingen die fout zijn zo door dat het nog wel leesbaar is. Achteraf blijkt het misschien toch goed te zijn. Gebruik dus geen type-ex. Schrijf met pen en niet met potlood. Zo gaat er geen informatie verloren door gumwerk. Scheur nooit bladzijdes uit je journaalschrift. Noteer meetgegevens en bijzonderheden onmiddellijk in het journaal. Noteer ook de gegevens die anders zijn dan je had verwacht. Noteer de handelingen zoals ze verricht zijn en niet zoals ze verricht hadden moeten worden. Vat theorie kort samen en verwijs naar de bron. Registreer de gebruikte apparatuur (middels type- en serienummer). Gebruik symbolen en eenheden op de correcte wijze. Maak grafieken en tabellen.
9.2
De standaard journaalstructuur
Om overzicht en een duidelijke structuur te houden in je labjournaal zijn er een aantal kopjes die altijd terug komen in je journaal: inleiding, methode, opstelling, uitvoering en conclusie. Geef in je journaal duidelijk aan waar je deze kopjes terug kunt vinden. De onderstaande structuur is een goede leidraad bij het maken van een journaal. In de linkerkolom worden onderdelen uit de journaalstructuur genoemd. In de rechterkolom staat kort omschreven hoe aan de betreffende onderdelen invulling gegeven moet worden in het journaal. Met behulp van deze standaard journaalstructuur kun je een goed overzicht krijgen over het verloop van het experiment en de bijbehorende opdrachten. Niet alle onderdelen hoeven of kunnen altijd worden gebruikt in een labjournaal van een experiment. Bij een scheikundige proef noteer je andere gegevens dan bij een natuurkundige proef. Telkens wanneer je een journaal moet maken kun je met behulp van deze structuur vooruit kijken naar wat nog gedaan moet worden en wat je tot dan toe hebt bereikt.
62
Het labjournaal Journaalstructuur Inleiding ● gegevens; ● doel;
● vraagstelling; ● verwachting/hypothese; ● veiligheid.
Omschrijving Vermeld bij de inleiding het opdrachtnummer, de titel, je naam en je studentnummer. Vermeld daarnaast de datum en eventueel de tijd. Formuleer het doel van je experiment beknopt en concreet. Vermeld, waar dit van toepassing is, welke grootheid uiteindelijk moet worden bepaald en welk proces of welke methode je daarvoor zult gebruiken. Noteer welke concrete vraag je wilt beantwoorden. Geef aan wat voor resultaten je verwacht en naar welke conclusies wordt toegewerkt. Eventuele veiligheidseisen waaraan voldaan moet worden.
Veiligheid bij chemische en biologische experimenten Tijdens het uitvoeren van experimenten (zowel natuurkundig, chemisch als biologisch) is het belangrijk dat je jezelf en je omgeving beschermt. Hieronder staan een aantal veiligheidstips voor het werken in het lab.
Draag altijd een veiligheidsbril Draag beschermende kleding zoals een labjas en handschoenen Eten en drinken op de labzaal is verboden Mocht je lang haar hebben, bind dit dan samen Werk je met chemicaliën? Gebruik dan zoveel mogelijk de zuurkast Ontsmet je werkplek en gebruik steriele materialen en werk zonodig in een veiligheidskabinet. Wees ordelijk en netjes, zodat je het overzicht behoudt. Dit betekent dat je oplossing en chemicaliën in de potjes op je labtafel labelt en dat als je chemicaliën morst je deze meteen op de juiste manier opruimt. Was je handen met zeep na het werken met chemicaliën en/of biologisch materiaal Houd alle werkzaamheden bij in het labjournaal
Het Huishoudelijk Reglement van TNW is te vinden op: http://www.tnw.utwente.nl/onderwijs_onderzoek_en_organis/onderwijs_overig/practica/info/h uisregels/
1. De meetprocedure ● theorie;
● formules;
● toepasbaarheid;
Hier oriënteer je je op hoe je het antwoord op de vraagstelling gaat vinden. Je bedenkt oplossingsstrategieën, maakt keuzes en verwerkt gevonden informatie. Ook verken je de apparatuur die beschikbaar is. Hier introduceer je de formules en andere gegevens die voor de opdracht van zodanig belang worden geacht dat beslist niet met verwijzingen kan worden volstaan. Hier geef je aan in welke mate de formules toe te passen zijn. Eventuele beperkingen in toepasbaarheid moet je aangeven. Onder welke condities gelden de formules?
63
Algemene vaardigheden – Biomedische Technologie ● modelvorming; ● meetmethode;
● bewerking;
● nauwkeurigheidsanalyse.
2. De opstelling ● blokschema; ● specificaties;
● symbolen;
● instellingscriteria;
● nauwkeurigheid;
● beïnvloeding.
64
Hier geef je de opbouw weer van het model dat het verband aangeeft tussen te meten en te berekenen grootheden. Beschrijf in dit gedeelte de meetmethode, uitgaande van het opgestelde model. Hierbij geef je het volgende aan: Welke grootheden rechtstreeks gemeten worden en volgens welke meetprincipes Voorwaarden die moeten worden opgelegd aan de meetomstandigheden (bijvoorbeeld een constante temperatuur). Hier geef je de wijze aan waarop de waarnemingsresultaten bewerkt zullen worden (welke grafieken, etc). De methode voor de (latere) bepaling van de fout in de te bepalen grootheid leg je hier uit. Dit doe je met behulp van de gegevens over fouten in de meetbare grootheden. (zie § 9.3) Schets schematisch je opstelling. Geef een korte toelichting op de schets. In de schets vermeld je namen, type- en codenummers van de betreffende apparatuur. Geef ook aan welke stoffen er gebruikt zullen worden en wat de bijbehorende stofeigenschappen zijn. Bij biologische experimenten moet je hier denken aan gebruikte concentraties. Noteer in je schets de symbolen van de grootheden die bij de presentatie en uitwerking van de meetgegevens worden gebruikt. Deze symbolen moet je benoemen. Dit kan eventueel in de schets gedaan worden. Noteer bij de instelling van apparatuur of onderdelen daarvan hoe je de instelling hebt verricht en gecontroleerd. Bij biologische experimenten vermeld je hier de standaardinstellingen als temperatuur, maar ook bijvoorbeeld met welke dichtheid cellen zijn uitgezaaid. Hier noteer je overzichtelijk de gegevens met betrekking tot de nauwkeurigheid van apparatuur. Voorbeelden van deze gegevens zijn calibratiegegevens en de nauwkeurigheid van de door het apparaat geleverde waarde. Vermeld in die gevallen waarin je gemeten grootheden beïnvloed zijn door meters en/of detectors het geconstateerde effect daarvan kwantitatief. Geef ook aan of en hoe hiervoor gecorrigeerd kan worden. Houd bij biologische experimenten rekening met variaties in kweekcondities.
Het labjournaal 3. Metingen en bewerkingen ● meetprogramma;
● metingen;
● fouten; ● bewerkingen;
● foutenverwerking;
● significantie;
● bijzonderheden.
4. Discussie en Conclusies ● overeenstemming; ● literatuur; ● consistentie;
● discussie;
● conclusie.
Geef de metingen aan die je gaat verrichten. Licht daarbij toe hoe je zult meten en waarom je voor de betreffende meetwijze gekozen hebt. Licht ook de volgorde van de metingen toe bij de planning van de metingen. Verantwoord je keuze van het meetgebied en het aantal en de ligging van de meetpunten. In de biologie vermeld je hier bijvoorbeeld welke stofjes je aan cellen toevoegt, hoe lang je kweekt en welke analytische methode je gebruikt. Geef van je definitieve metingen de numerieke waarden van de gemeten grootheden in tabelvorm. Noteer voldoende gegevens voor je foutenrekening. Bereken de te bepalen grootheden, eventueel nadat je de resultaten in een grafiek hebt gezet. Presenteer je grootheden in grafiek- of tabelvorm. Wees kritisch op je metingen en geef commentaar. Doe zo nodig metingen over. Geef aan hoe je aan deze fouten komt. Geef minstens één voorbeeld berekening van de fout in de te bepalen grootheid. Zorg ervoor dat er overeenstemming bestaat tussen het aantal (zinvolle) cijfers van de numerieke waarde van je eindresultaat enerzijds en van de foutendiscussie (significantie) anderzijds. Noteer tijdens de proef bijzonderheden die van belang zijn. Voorbeelden van belangrijke bijzonderheden zijn storingen, motieven voor het herhalen van metingen, etc. Geef aan of er overeenstemming bestaat tussen je meetresultaten en de verwachtingen daarover. Geef aan of je resultaten in overeenstemming zijn met gegevens uit de literatuur. Vergelijk meetresultaten die je door toepassing van verschillende methoden of door herhaling van de metingen hebt verkregen. Geef een reden voor eventuele verschillen die je vindt tussen de resultaten en de hypothese en literatuur. Bespreek eventuele problemen in je experiment en mogelijke verbeteringen. Begin met een samenvatting van je resultaten. Ga na of de resultaten binnen de foutengrenzen overeenkomen met de verwachting. Geef aan de hand hiervan aan in hoeverre je gestelde doel is bereikt.
65
Algemene vaardigheden – Biomedische Technologie Microbiologisch onderzoek Op de UT wordt ook microbiologisch onderzoek gedaan, waarbij wordt gewerkt met biologische agentia en genetisch gemodificeerde organismen (micro-organismen waarbij wijzigingen zijn aangebracht in het DNA). De eerste groep zijn microorganismen (schimmels, bacterien, virussen of celculturen) die een schadelijke invloed kunnen hebben op organismen (dus ook mensen). Biologischeagentia worden onderverdeeld in verschillende groepen op basis van besmettelijkheid, mogelijke therapie en gevolgen van de besmetting. Op de UT wordt gewerkt met ML-I niveau micro-organismen. ML-I niveau organismen hebben een zeer klein ziekmakend vermogen en risico op verspreiding. Voordat je begint met een experiment waarbij je biologisch materiaal gebruikt, moet je je dus erg goed bedenken welke risico’s een experiment kent en wat je er aan kunt doen om deze risico’s tot een minimum te beperken. Bedenk bijvoorbeeld goed met wat voor cellen je werkt, dierlijke of menselijke cellen? Zorgen dierlijke cellen voor meer risico dan menselijke cellen? Wat zijn de gevolgen van een besmetting? Is er een vaccin of goede behandeling? Zijn er nog specifieke veiligheidsmaatregelen? Daarnaast zijn er ook een aantal veiligheidspunten waarmee je rekening moet houden, zodat besmetting wordt voorkomen: Toestemming van de biologische veiligheidsfunctionaris (BVF) Deuren en ramen gesloten Draag gesloten laboratoriumkleding In geval van besmetting: direct ontsmetten Eten, drinken en roken is verboden Pipetteren met de mond is verboden Vermijd aerosolvorming Biologisch afval wordt eerst gesteriliseerd Was de handen met zeep na afloop van de werkzaamheden Werkoppervlakken worden ontsmet Werkzaamheden worden overzichtelijk in labjournaal geschreven! Meer informatie over het werken met biologisch materiaal is te vinden op de website: http://www.utwente.nl/pao/info_voor/medewerkers/arbo/arbo/bio_agen tia/werken_met_bio_agentieen_en_gemod_org/index.html http://www.bvfplatform.nl/home.html
66
Het labjournaal
Figuur 6: Voorbeeld van een deel van een labjournaal waarin gezocht wordt naar een geschikte scheidingsmethode.
9.3
Foutenanalyse
Zoals in de journaalstructuur staat beschreven, moet je ook aangeven hoe je fouten verwerkt in je berekeningen. Tijdens je experiment probeer je zo nauwkeurig mogelijk te werken en meetwaarden af te lezen. de meetwaarden en de daaruit berekende grootheden zijn echter nooit exact. Deze onnauwkeurigheid wordt ook wel de meetfout genoemd. De werkelijke waarde ligt binnen het interval meetwaarde +/onnauwkeurigheid. De onnauwkeurigheid kan worden veroorzaakt door verschillende factoren: waarnemer: afleesfouten en instelfouten; meetinstrument: ijkfouten; meetmethode; meetomstandigheden.
67
Algemene vaardigheden – Biomedische Technologie Er bestaan verschillende soorten fouten: toevallige fouten en systematische fouten. De eerste is random van aard en kan positief of negatief zijn. De fout zal variëren volgens de wetten van het toeval. In geval van een systematische fout is de afwijking tussen de gemeten en de werkelijke waarde altijd te groot of te klein. De fout moet in de meetwaarde worden aangegeven door de waarnemer. Dit kan door externe of door interne foutschatting. Bij externe foutschatting ga je na wat foutbronnen kunnen zijn en kwantificeer je wat de bijdrage hiervan is in de onnauwkeurigheid. Bij interne foutschatting verricht je een serie metingen en bepaal je de onnauwkeurigheid uit de spreiding van de meetwaarden. Bij het rekenen met de meetwaarden moet de fout worden meegenomen. De fout werkt per slot van rekening door in je verkregen antwoord. Voor het doorberekenen van de fout zijn twee methoden: de methode van de mogelijke fout en de methode van de statistische fout. Bij de eerste methode wordt alleen gelet op de uiterste waarden die je eindantwoord mogelijkerwijs zou kunnen hebben. Bij de tweede methode gaat het om de waarschijnlijkheid dat de werkelijke waarde in een bepaald interval ligt. Meer informatie over hoe je een fout kan bepalen en hoe het doorwerken van de fout in zijn werk gaat is te vinden in de algemene practicumhandleiding van Elektrotechniek en Technische Natuurwetenschappen.
9.4
Journaal versus verslag
Na het lezen van dit hoofdstuk vraag je je misschien af wat het verschil is tussen een journaal en een verslag. In allebei beschrijf je wat je gedaan hebt en geef je resultaten. Is dit dan niet hetzelfde? Hieronder zal dit kort worden toegelicht. Tabel 1: Een overzicht van de verschillen tussen een journaal en een verslag.
Journaal Fragmenten van denken, doen en laten en de resultaten Chronologisch verhaal van gebeurtenissen Volgorde zoals die werkelijk plaatsvond Toegankelijk via inhoudsopgave Beknopt geformuleerd, volledig op details Relevante conclusies staan tussendoor Verwijzen naar bron Systematisch werken benadrukt
Verslag Totaal overzicht van de resultaten Rationeel verhaal in logische volgorde Standaardopbouw Voorblad en inleiding Beknopt op hoofdzaken en belangrijke details Sluit af met discussie en conclusie en bevat samenvatting Details van theorie, methode, verloop en resultaten samengevat Eigen bijdrage en ideeën benadrukt
Een journaal verschilt ten opzichte van het hoofdstuk ‘materialen en methode’ in een verslag. Een journaal is veel gedetailleerder. Een verslag bevat alleen de zaken die achteraf van het grootste belang zijn gebleken. Bovendien wordt er niet van elk experiment een verslag geschreven. Een experiment kun je minder goed exact herhalen met behulp van de ‘materialen en methode’ sectie dan met een labjournaal. In onderstaande tabel staan de grootste verschillen tussen een verslag en een journaal.
68
Het labjournaal
9.5
Referenties
o
M.J. Korsten, Algemene practicum handleiding Elektrotechniek, http://onderwijs.el.utwente.nl/pdf_documenten/APH.pdf, 2008-2009.
o
Algemene practicumhandleiding Technische Natuurwetenschappen 2004.
o
P. Van der Kerk, Van der Kooij, A., Een goed verslag - richtlijnen voor het schrijven van verslagen, Bohn Stafleu Van Loghum, Houten, 1987, tweede druk.
69
Algemene vaardigheden – Biomedische Technologie
70
Werken met proefpersonen en proefdieren
10. Werken met proefpersonen en proefdieren Gedurende je opleiding BMT krijg je op een zeker moment te maken met onderzoek waaraan proefpersonen deelnemen. In eerste instantie zal het gaan om kleinschalige experimenten waarbij medestudenten als proefpersoon zullen dienen. Verder in je studie, bijvoorbeeld tijdens je Bacheloropdracht, kan het zijn dat je betrokken bent bij onderzoek waarbij met grotere groepen en/of externe proefpersonen gewerkt wordt. Eventueel kan het zijn dat er ook patiënten getest worden. In al deze gevallen moet je stilstaan bij de omgang met deze proefpersonen en de eventuele regels die hieraan verbonden zijn. In dit hoofdstuk zal hier een beknopt overzicht van worden gegeven. Laat in ieder geval je experiment en het instrueren van je proefpersonen vooraf beoordelen door je verantwoordelijke begeleider.
10.1 Kleinschalig onderzoek Een proefpersoon is iemand die meedoet aan medisch-wetenschappelijk onderzoek. Proefpersonen kunnen zowel gezonde vrijwilligers als patiënten zijn. Het grootste deel van het onderzoek met proefpersonen dat uitgevoerd wordt in het kader van de opleiding BMT zal niet onder de Wet medisch-wetenschappelijk onderzoek met mensen (WMO) vallen. Toch is het van belang dat je je bewust bent van het feit dat je testen op mensen aan het uitvoeren bent. Voor aanvang van het experiment zul je de proefpersoon schriftelijk en mondeling moeten informeren over allerlei zaken rondom het onderzoek (zie voor een nette manier van aanschrijven: § 10.6 en hoofdstuk 22). Een aantal voorbeelden zijn : doel van het onderzoek; achtergrond van het onderzoek; duur van het experiment; vrijwilligheid van deelname: de proefpersoon kan op ieder gewenst moment uit het experiment stappen; mogelijke risico’s en bijwerkingen: houd je er iets aan over, kan het pijn doen, zul je er vies van worden; opzet van het experiment: wat gaat er gebeuren, wat kan hij of zij verwachten; hygiëne maatregelen: wat wordt er gedaan op het gebied van hygiëne? Geef uitleg over de handelingen die worden verricht betreffende hygiëne; instemming van de proefpersoon (informed consent): handtekening; omgang met persoonlijke gegevens: privacy, vertrouwelijke behandeling gegevens; het stellen van vragen: geef de proefpersoon hiertoe de gelegenheid, vooraf en achteraf en mogelijk ook tijdens het experiment; evaluatie: vraag achteraf hoe de proefpersoon het experiment heeft ervaren. Wanneer je op zoek bent naar proefpersonen kun je te zijner tijd wellicht gebruik maken van een proefpersonenpool. Hierbij kun je je onderzoek aanbieden aan een groep mensen die zich op hebben gegeven om proefpersoon te willen zijn, een proefpersonenpool. Deze mensen kunnen vervolgens reageren of ze willen deelnemen aan jouw onderzoek. Ze kunnen zich dan inschrijven voor een tijdstip wanneer ze proefpersoon willen zijn. Door het gebruik van een proefpersonenpool is het niet nodig om je vrienden en familie op te trommelen en kom je in aanraking met onbekende mensen, net als bij wetenschappelijk onderzoek na je studie. Zo leer je een professionele houding te ontwikkelen in het omgaan met patiënten en proefpersonen. Verder kom je zelf ook in aanraking met wetenschappelijk onderzoek waarbij je de onderzoeker niet kent. Je kunt nu kijken hoe iemand anders een onderzoek heeft opgezet.
71
Algemene vaardigheden – Biomedische Technologie Op dit moment wordt er nog gewerkt aan het opzetten van een proefpersonenpool bij de opleiding BMT. Bij de faculteit Gedragswetenschappen wordt al gebruik van gemaakt van een proefpersonenpool. Meer informatie hierover kan je vinden op: http://www.gw.utwente.nl/onderzoek/lab/proefpersonensysteem/uitleg_proefpersonenp ool_onderzoekers.doc/. De proefpersonenpool van Gedragswetenschappen is niet te gebruiken door BMT-studenten.
10.2 Wet en regelgeving Onderzoek met mensen is ethisch en juridisch gevoelig. Dit geldt zowel voor onderzoek waarbij proefpersonen aanwezig zijn als voor onderzoek waarbij herleidbare (persoons-)gegevens gebruikt worden. Het onderzoek moet voldoen aan de Wet medisch-wetenschappelijk onderzoek met mensen (WMO). Een onderzoek valt onder de WMO wanneer dit aan bepaalde criteria voldoet: a. Er is sprake van medisch-wetenschappelijk onderzoek Medisch wetenschappelijk onderzoek is onderzoek dat als doel heeft het beantwoorden van een vraag op het gebied van ziekte en gezondheid (etiologie, pathogenese, verschijnselen/symptomen, diagnose, preventie, uitkomst of behandeling van ziekte), door het op systematische wijze vergaren en bestuderen van gegevens. Het onderzoek beoogt bij te dragen aan medische kennis die ook geldend is voor populaties buiten de directe onderzoekspopulatie. Geneesmiddelenonderzoek en in de meeste gevallen gedragswetenschappelijk onderzoek vallen onder medisch-wetenschappelijk onderzoek. Wat niet onder ‘medisch-wetenschappelijk’ valt zijn bijvoorbeeld studentenpractica, waarbij bepaalde handelingen op elkaar worden geoefend. Dergelijk onderzoek leidt niet tot nieuwe inzichten op het gebied van de geneeskunde. Er zullen geen wetenschappelijke artikelen uit volgen. b. Personen worden aan handelingen onderworpen of hen worden gedragsregels opgelegd In de praktijk valt onderzoek met mensen alleen onder de WMO als er op een of andere manier inbreuk wordt gemaakt op de integriteit van de proefpersoon. Onderzoek waarbij een proefpersoon één keer urine moet inleveren valt daardoor meestal niet onder de WMO. Maar onderzoek waarvoor 3 weken lang urine moet worden ingeleverd wel. Het invullen van een vragenlijst valt in het algemeen niet onder de wet. Gaat het echter om ingrijpende/belastende/intieme vragen? Of is de proefpersoon veel tijd kwijt met invullen? In die gevallen valt het onderzoek weer wel onder de WMO. Voorop staat dat de proefpersoon lijfelijk bij het onderzoek betrokken moet zijn, wil een onderzoek WMO-plichtig zijn. Retrospectief onderzoek (onderzoek met statussen/patiëntendossiers) valt hierdoor niet onder de WMO. Deze gegevens zijn niet in het kader van een onderzoek verzameld. De proefpersoon zelf hoeft voor het onderzoek niets te doen of te laten. Wetenschappelijk onderzoek met menselijke embryo’s valt volgens de Embryowet ook onder de WMO en moet ook getoetst worden door een ethische commissie. Ook klinisch onderzoek met stamcellen valt volgens de Besluit Centrale Beoordeling medisch-wetenschappelijk onderzoek met mensen (BCB) onder de WMO. Dit geldt ook voor onderzoek waarbij geslachtscellen ter beschikking moeten worden gebracht.
72
Werken met proefpersonen en proefdieren
10.3 Medisch-ethische toetsingscommissie Er is een speciale onafhankelijke commissie die toetst of een bepaald onderzoek aan de WMO voldoet: De centrale commissie mensgebonden onderzoek (CCMO). Deze commissie heeft onder andere tot taak om de medisch-ethische toetsingscommissies (METC’s) in Nederland te erkennen en toezicht te houden op hun werkzaamheden. Daarnaast kan de CCMO aanvullende richtlijnen vaststellen voor de werkwijze van de METC’s. De CCMO is zelf ook een toetsingscommissie, maar haar toetsingstaak beperkt zich tot specifieke toetsingsgebieden (zie voor een precieze beschrijving van de gebieden: http://www.ccmo-online.nl/). Een METC toetst op de andere gebieden of de proefpersoonbelasting en risico’s opwegen tegen de verwachte opbrengst van het onderzoek. Een METC is vaak verbonden aan een instelling, zoals een academisch medisch centrum of ziekenhuis. In de METC zitten deskundigen van verschillende vakgebieden. Het onderzoek mag pas van start gaan, wanneer de commissie het onderzoek heeft goedgekeurd. De commissie toetst het onderzoek aan de hand van een onderzoeksrapport, wat onder andere bestaat uit een onderzoeksprotocol, zoals beschreven in § 10.4. De commissie toetst of: het onderzoek goed is opgezet; alle informatie die de proefpersoon krijgt klopt; de risico’s van het onderzoek niet te groot zijn; het onderzoek niet teveel van de proefpersoon vraagt; het onderzoek aan alle wettelijke eisen voldoet. Ook wanneer er wijzigingen plaatsvinden in je onderzoeksopzet, moet je deze doorgeven en eventueel opnieuw goed laten keuren door de METC. Het onderzoeksrapport moet aan een aantal eisen voldoen: Het wetenschappelijke onderzoek levert een bijdrage aan nieuwe inzichten op het gebied van de geneeskunde. Er zijn geen eenvoudiger of minder belastende alternatieven. Het belang van het onderzoek staat in verhouding tot de bezwaren en het risico van de proefpersoon. Het onderzoek voldoet aan de wetenschappelijke eisen voor onderzoek. Het onderzoek wordt uitgevoerd door of onder leiding van deskundige mensen. De eventuele vergoeding aan de proefpersoon kan niet bepalend zijn geweest voor diens keuze deel te nemen aan het onderzoek. In het protocol staat aangegeven in hoeverre het wetenschappelijk onderzoek aan de betrokken proefpersoon ten goede kan komen. Meer over de richtlijnen van medisch-wetenschappelijk onderzoek kan worden gevonden op de websites van de METC’s of op www.ccmo-online.nl.
10.4 Onderzoeksprotocol In een onderzoeksprotocol wordt het hele traject van een onderzoek van tevoren beschreven. Hierbij moet je gestandaardiseerd en systematisch werken, zodat je niet iets over het hoofd ziet. Een onderzoeksprotocol kun je maken voor eigen gebruik, maar het is ook noodzakelijk wanneer je onderzoek moet worden getest door een ethische commissie. Het onderzoeksprotocol is dan een onderdeel van een METCrapport. Ook kan je opdrachtgever aan je onderzoeksprotocol zien of dit is wat hij onderzocht wil hebben. Een onderzoeksprotocol geeft aan welke stappen je moet nemen om tot eenzelfde resultaat te komen in een onderzoek. Iemand anders moet aan de hand van jouw protocol hetzelfde kunnen doen. Bij een chemisch experiment is dit bijvoorbeeld welke stoffen je wanneer en in welke hoeveelheid en concentratie je moet samenvoegen.
73
Algemene vaardigheden – Biomedische Technologie Bij een experiment met proefpersonen zijn dit onder andere welke metingen in welke volgorde je gaat doen. De ethische commissie stelt bepaalde eisen aan een onderzoeksprotocol. Een model van een onderzoeksprotocol met toelichting is te vinden op de website van CCMO (www.ccmo-online.nl) onder het kopje ‘voor onderzoekers’ onder ‘formulieren’. Hier staan ook andere formulieren die nodig zijn voor de goedkeuring van je onderzoek. Opzet onderzoeksprotocol Een goed onderzoeksprotocol is een volledige handleiding voor het opzetten en uitvoeren van je onderzoek, inclusief de geplande (statistische) analyse en verslaglegging. Het moet precies en uitvoerig zijn, zodat je onderzoek gereproduceerd kan worden door een willekeurig andere onderzoeker. Wanneer je de volgende opzet gebruikt, zullen de belangrijkste aspecten terugkomen in je onderzoeksprotocol: Introductie o Welk probleem ga je onderzoeken? o Waarom dit onderzoek? o Sociale en wetenschappelijke relevantie o Welke nieuwe informatie wordt verkregen met dit onderzoek? o Waarom deze populatie?
74
Doelstelling en vraagstelling o Theoretische onderbouwing o Formuleren onderzoeksvragen en hypothesen o Beschrijving van de relevantie van het onderwerp
Onderzoeksdesign o Onderzoeksdesign Hoeveel metingen ga je doen? Hoe ziet het onderzoek er in grote lijnen uit? o Duur en plaats van de experimenten
Studiepopulatie o Beschrijving onderzoekspopulatie o Inclusie- en exclusiecriteria o Methode werving o Aantal proefpersonen o Informed consent
Methoden o Beschrijving interventie o Belangrijkste studieparameters o Studieprocedure o Instrumenten en testen o Analyseschema
Veiligheidsrapport o Procedure voor ongunstige gebeurtenissen o Verwachte ongunstige gebeurtenissen o Veiligheidsanalyse
Statistische analyse
Werken met proefpersonen en proefdieren
Ethische overwegingen o Eisen en toestemming o Voordelen en risico’s o Verzekering
Organisatie o Verantwoordelijkheden, taakverdeling, samenwerking, communicatie o Informeren onderzoeksdeelnemers o Registratie van gegevens, coderingen, administratie, anonimiteit o Controle voortgang van studie tijdens uitvoering o Samenstelling projectbegeleidingsgroep o Tijdschema
Referenties
Tips! Een aantal tips bij het schrijven van een onderzoeksprotocol: Zorg dat de onderzoeksvraag, de eindpunten en de gebruikte methoden duidelijk zijn weergegeven. Onderbouw het aantal te includeren proefpersonen, dit kan met behulp van statistiek en wordt ook wel een ‘power analyse’ genoemd. Vergeet niet weer te geven hoe proefpersonen zullen worden geworven voor deelname aan het onderzoek (het maakt natuurlijk verschil of je vrijwilligers werft of dat je mensen € 1000,- voor deelname in het vooruitzicht stelt). Voorzie het protocol van versienummer en versiedatum om later verwarring met aangepaste versies te voorkomen.
10.5 Omgang met proefpersonen De WMO heeft tot doel proefpersonen te beschermen. Daartoe zijn onder andere de volgende zaken verplicht gesteld: De proefpersoon moet schriftelijk worden geïnformeerd over het onderzoek. De proefpersoon moet voldoende bedenktijd krijgen. Een onafhankelijke arts moet beschikbaar zijn voor advies. De proefpersoon moet schriftelijk toestemming geven voor deelname aan het onderzoek (informed consent). De proefpersoon mag zich te allen tijde uit het onderzoek terugtrekken, zonder opgaaf van redenen. De proefpersoon moet verzekerd zijn tegen eventueel door het onderzoek ontstane schade. Onderzoek met minderjarigen en/of wilsonbekwame volwassenen mag in Nederland alleen volgens het principe: nee-tenzij. Voor onderzoek met deze kwetsbare groep mensen gelden daarom extra strenge eisen. De gegevens van de proefpersonen mogen alleen gebruikt worden in overeenstemming met de Wet bescherming persoonsgegevens. De gegevens moeten beschermd worden. Daarvoor kan er gebruik worden gemaakt van een coderingssysteem. De gegevens van de proefpersonen mogen alleen gebruikt worden als daar een goede reden voor is of als de persoon daar toestemming voor heeft gegeven. De gegevens mogen niet langer bewaard worden dan noodzakelijk.
75
Algemene vaardigheden – Biomedische Technologie
10.6 Het schrijven van voorlichtingstekst De wet schrijft voor dat deelnemers aan medisch-wetenschappelijk onderzoek vooraf worden geïnformeerd over alle aspecten die deelname aan het onderzoek met zich meebrengt. De informatiebrief is een hulpmiddel voor de potentiële deelnemer, zodat hij een weloverwogen keuze kan maken en de informatie thuis nog eens kan nalezen en eventueel kan bespreken met anderen. De voorlichtingstekst is niet voor het indekken van mogelijke claims tegen de onderzoeker of om zoveel mogelijke proefpersonen mee te laten doen aan het onderzoek. Belangrijk is om te bedenken wie de doelgroep is. De hele groep moet de informatie kunnen begrijpen. De voorlichtingstekst moet de volgende informatie bevatten indien van toepassing: Wat is de titel van het onderzoek? Wat is het doel van het onderzoek? Waarom is de persoon benaderd? Wat wordt er onderzocht? Hoe is het onderzoek opgezet? Wat houdt deelname in? Wat is er anders dan reguliere behandeling? Wat gebeurt er als persoon afziet van deelname? Welke bijwerkingen kunnen worden verwacht? Wat zijn voor- en nadelen van het deelnemen aan het onderzoek? Wat gebeurt er na afloop van het onderzoek? Is de proefpersoon verzekerd? Wat gebeurt er met de gegevens van de proefpersoon? Zijn er kosten of een vergoeding verbonden aan deelname? Waar kunnen lezers terecht voor vragen en/of klachten? Naast de informatiebrief moet je ook een informed consent opstellen die moet worden getekend door de proefpersonen. Met een informed consent geeft de proefpersoon schriftelijk toestemming voor deelname aan het onderzoek. Het informed consent bevat informatie over hoe het onderzoek precies gaat en waar de proefpersoon toestemming voor geeft. Een model van een informatiebrief en voorbeelden van toestemmingsformulieren (informed consent) zijn te vinden op www.ccmo-online.nl. Hierin staan ook een aantal voorbeeldpassages. Op deze website is ook een checklist te vinden voor de onderdelen van de informatiebrief. Tips! Nog een aantal tips voor het schrijven van een voorlichtingstekst: Plaats de belangrijkste onderwerpen vroeg in de tekst. Noem alleen feiten. Gebruik duidelijke kopjes, het liefst in de vraagvorm. Schrijf met respect voor lezer en toon begrip voor mogelijke lastige keuzes. Benadruk dat de keuzevrijheid bij de lezer ligt. Ga zorgvuldig om met de termen therapie en behandeling: meedoen aan onderzoek is iets anders dan een behandeling ondergaan.
76
Werken met proefpersonen en proefdieren
10.7 Onderzoek met proefdieren Naast onderzoek met proefpersonen bestaat er ook onderzoek met proefdieren. Ook deze onderzoeken moeten aan bepaalde eisen voldoen volgens de Wet op Dierproeven 1977 (WOD) en Dierproevenbesluit 1985, voordat ze mogen worden uitgevoerd. De Dier Experimenten Commissie (DEC) toetst de ethische aspecten van het onderzoek. De DEC bestaat uit deskundigen op het gebied van dierproeven, alternatieven voor dierproeven, dierenbescherming en –welzijn en toegepaste (bio-) ethiek. Voor de beoordeling moet gedetailleerde informatie over het onderzoek worden verstrekt aan de DEC in de vorm van een onderwijs- of onderzoeksprotocol. De DEC beoordeelt de wetenschappelijke waarde en het nut van het onderzoek. Er wordt gekeken of de belangen van het onderzoek opwegen tegen de belangen van de dieren. Ook wijzigingen in het protocol moeten worden goedgekeurd door de DEC. Voor wetenschappers die betrokken zijn bij dierproeven is het wettelijk verplicht om de cursus Proefdierkunde te volgen. Deze cursus is onder andere te volgen aan de Universiteit Utrecht en aan de Universiteit Nijmegen. Het doel van de cursus is het leren zorgvuldig en verantwoord gebruiken van proefdieren in het biomedische onderzoek. Er wordt aandacht besteed aan het opzetten en uitvoeren van dierproeven, maar ook aan ethiek, welzijn en alternatieven voor het gebruik van proefdieren. Na het afronden van de cursus, samen met de juiste vooropleiding, kom je in aanmerking voor de wettelijke erkenning volgens artikel 9 van de Wet op de dierproeven en ben je bevoegd om zelfstandig dierproeven te ontwerpen.
10.8 Referenties o
Auteur onbekend, St. Antonius ziekenhuis, VCMO - Verenigde Commissies Mensgebonden Onderzoek, http://www.vcmo.nl/documentenpatientinformatiebrief.shtml, laatste update: niet beschikbaar, datum bezocht: 17-09-2009.
o
Auteur onbekend, Universiteit Utrecht – Cursus proefdierkunde, http://www.uu.nl/nl/faculteiten/diergeneeskunde/organisatie/departementen/ddw m/onderwijs/excurr/pdkart9/Pages/default.aspx, laatste update: niet beschikbaar, datum bezocht: 17-09-2009.
o
D. van de Pol, UMC St Radboud – Cursus proefdierkunde, http://www.umcn.nl/student/afdelingen/cdl/cursus_proefdierkunde, laatste update: 13-11-2009, datum bezocht: 16-11-2009.
o
Fier Concept en Design bv, CCMO - Centrale Commissie Mensgebonden Onderzoek, http://www.ccmo-online.nl, laatste update: 16-11-2009, datum bezocht: 16-11-2009.
o
Auteur onbekend, Biomedical Primate Research Centre – De ethische commissie, http://www.bprc.nl/BPRCNL/L4/Ecom.html, laatste update: niet beschikbaar, datum bezocht: 17-09-2009.
o
Auteur onbekend, Dierexperimentencommissie ABC, http://www.dec.uu.nl/, laatste update: niet beschikbaar, datum bezocht: 17-09-2009.
o
Auteur onbekend, Ministerie van Justitie – Wet Bescherming Persoonsgegevens, http://www.justitie.nl/onderwerpen/opsporing_en_handhaving/wbp/, laatste update: niet beschikbaar, datum bezocht: 17-09-2009.
o
J. Lodeweges, Universiteit Twente – Uitleg over de proefpersonenpool voor
77
Algemene vaardigheden – Biomedische Technologie onderzoekers, http://www.gw.utwente.nl/onderzoek/lab/proefpersonensysteem/uitleg_proefper sonenpool_onderzoekers.doc/, laatste update: 07-08-2007, datum bezocht: 1709-2009. o
Fier Concept en Design bv, CCMO – Centrale Commissie Mensgebonden Onderzoek, http://www.ccmo-online.nl/main.asp?pid=10&sid=11, 17-09-2009.
o
M.D. Levin,T.J. Cleophas, Zelf opzetten en uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek, Bohn Stafleu van Loghum, Houten, 2008.
o
L. Kallenberg, Meten aan Mensen II – EMG, Universiteit Twente, April 2009.
78
Experimenteel onderzoek
11. Experimenteel onderzoek Bij het uitvoeren van experimenteel onderzoek ga je op zoek naar het antwoord op een onderzoeksvraag of probleemstelling door het uitvoeren van een experiment, waarbij je eventueel proefpersonen of patiënten nodig hebt. Experimenteel onderzoek wordt bijvoorbeeld gedaan om te kijken naar het effect van een nieuwe behandeling. Een groep mensen die is behandeld met de nieuwe interventie, wordt vergeleken met een controlegroep. Beide groepen worden voor en na de behandeling gemeten. Experimenteel onderzoek wordt ook uitgevoerd met patiënten om bijvoorbeeld de oorzaak van een ziekte te onderzoeken. Experimenteel onderzoek heeft als kenmerk het gebruik van randomisatie. Dit betekent dat de indeling van de proefpersonen in groepen of de volgorde van de experimenten die worden gebruikt in de studie random wordt bepaald, wat inhoudt dat er geen invloed op de groepsindeling of experimentvolgorde kan worden uitgeoefend. Op het VWO heb je waarschijnlijk al wel eens experimenten uitgevoerd bij bijvoorbeeld natuurkunde, scheikunde en/of biologie. Op de universiteit ga je binnen de opleiding BMT waarschijnlijk ook experimenteel onderzoek doen. Vaak staat echter niet precies vast hoe en wat je gaat doen. Vaak is de onderzoeksvraag al bekend, maar niet de wijze waarop je deze gaat beantwoorden. In dit hoofdstuk wordt uitgelegd hoe je het doen van experimenteel onderzoek het beste kan aanpakken.
11.1 Stappenplan De opzet van een experimenteel onderzoek hangt af van wat je precies wilt onderzoeken. Wil je naar de onderliggende causale processen kijken bij een patiëntengroep of wil je een nieuwe interventie testen? Wil je een, twee of meer groepen vergelijken? Wil je meerdere malen metingen doen of maar eenmaal? Al dit soort overwegingen leiden uiteindelijk tot de keuze voor een soort onderzoek (bijvoorbeeld observationeel of interventieonderzoek) en een onderzoeksopzet (bijvoorbeeld een case-study of cohort onderzoek). Meer informatie hierover kan je vinden in het hoofdstuk 4. Over het algemeen gebruik je een vast stappenplan, zoals is weergegeven in het schema van Figuur 7. Als eerste ga je je oriënteren. Je hebt waarschijnlijk een probleem gesignaleerd of een vraag waarop je graag een antwoord zou willen weten. Het oriënteren bestaat uit Figuur 7: De verschillende het formuleren van een onderzoeksvraag en het opstellen stappen die je uitvoert bij experimenteel onderzoek. van een hypothese.
Als je meer wilt weten: Meer informatie over verschillende manieren van het opzetten van wetenschappelijk onderzoek is te vinden in het boek ‘Research Design’ van Paul E. Spector, of het Basisboek Methoden en Technieken van D.B. Baarda en M.P.M. de Goede.
79
Algemene vaardigheden – Biomedische Technologie Voordat je een goede onderzoeksvraag en hypothese kunt formuleren, heb je informatie nodig uit de literatuur. Is er bijvoorbeeld al onderzoek gedaan naar dit probleem? Wat zijn de resultaten hier uit? Welke theorieën bestaan er over dit probleem? Vervolgens kun je een goede onderzoeksvraag en hypothese formuleren. Baseer je hypothese op theorieën uit de literatuur of op basis van resultaten uit andere onderzoeken. Probeer je vraag éénduidig te formuleren en formuleer je hypothese kort maar krachtig. Dit maakt het aan het eind eenvoudiger om relevante conclusies te trekken. Zie voor meer informatie over het opstellen van een onderzoeksvraag en hypothese hoofdstuk 5. Na het oriënteren ga je plannen. Je maakt een plan voor het uitvoeren van het onderzoek, een onderzoeksprotocol. Denk hierbij aan hoe je de informatie kunt verkrijgen waar je geïnteresseerd in bent en hoe je de data vervolgens wilt gaan analyseren. Voor meer informatie over het opzetten van een onderzoeksprotocol, zie § 10.4. Ook moet je (indien nodig) proefpersonen regelen en afspraken mee maken. Meer informatie hierover is te vinden in hoofdstuk 10. Denk eraan om voldoende tijd in te plannen per meting. Nu je onderzoeksplan klaar is, kun je aan de slag. Je begint nu met uitvoeren. Eerst moet je je meetopstelling opzetten. Voordat je de echte metingen gaat doen, kan je eerst een pilot-meting uit voeren. Tijdens deze meting kun je kijken of alles goed werkt en kun je eventueel nog dingen aanpassen, zoals instellingen. Kijk ook of je na het verwerken van de data informatie krijgt die je kunt gebruiken voor het beantwoorden van je onderzoeksvraag. Neem voldoende tijd voor de pilot-meting. Na deze meting kun je nog aanpassingen doen, voordat je echte metingen beginnen. Schrijf alle resultaten en waarnemingen van zowel de pilot-meting als de echte metingen duidelijk en overzichtelijk op met behulp van een labjournaal. Wil je hier meer over weten? Kijk dan in hoofdstuk 9. Wanneer je klaar bent met meten, begint het controleren. Je gaat na of je voldoende data hebt verzameld en gaat de meetresultaten analyseren. Hieronder valt ook de statistische analyse. Kijk of de conclusie die je op basis van de resultaten kan trekken overeenkomt met je hypothese. Wanneer deze niet overeenkomen, ga dan na waar dit aan kan liggen. Heb je het onderzoek wel juist uitgevoerd? Heb je de meetresultaten juist verwerkt? Wanneer je tijd hebt, kun je het experiment eventueel opnieuw uitvoeren na verbetering van de opzet. Vervolgens kun je het onderzoek evalueren. Is de verkregen informatie volledig en betrouwbaar? Zijn er dingen die verbeterd kunnen worden aan het experiment? Ben je nog problemen tegengekomen tijdens het onderzoek? Ook kun je nagaan of jouw experiment heeft geleid tot nieuwe onderzoeksvragen die experimenteel getoetst kunnen worden. Als laatste ga je al je bevindingen rapporteren. Dit kan op verschillende manieren, bijvoorbeeld op een poster, in een verslag of door middel van een presentatie. Meer informatie hierover is te vinden in de hoofdstukken 20-24.
11.2 Proefpersonen Vaak heb je bij experimenteel onderzoek proefpersonen nodig. Dit kunnen gezonde mensen zijn, maar ook patiënten. Soms heb je proefpersonen nodig die bepaalde eigenschappen hebben, bijvoorbeeld linkshandigheid of een specifieke leeftijd. Hoe je precies moet omgaan met proefpersonen en hoe je aan voldoende proefpersonen kunt komen, kun je nalezen in hoofdstuk 10.
80
Experimenteel onderzoek Je moet goed nadenken over wat de inclusie- and exclusiecriteria zijn voor je proefpersonen. Hierbij kun je rekening houden met bijvoorbeeld de volgende punten: Representativiteit Bijvoorbeeld: wanneer je iets wilt zeggen over mannen, gebruik dan ook alleen mannelijke proefpersonen.
Factoren die je onderzoeksuitkomsten beïnvloeden Bijvoorbeeld: wanneer je onderzoek doet naar looppatronen bij gezonde mensen, wil je niet een proefpersoon met twee verschillende beenlengtes.
Praktische inslag Bijvoorbeeld: wanneer je gebruik maakt van een ‘virtual reality’ helm, is het makkelijker als de proefpersoon geen bril draagt.
Veiligheid/ comfort proefpersoon Bijvoorbeeld: wanneer je veel elektrodes moet plakken op de huid, wil je niet dat iemand eczeem heeft.
11.3 Referenties o
I. Maree, Bioplek: experimenteel onderzoek, http://www.bioplek.org/techniekkaartenbovenbouw/techniek94onderzoek.html , laatste update: 1999, datum bezocht: 21-08-2009.
o
P. E. Spector., Research Designs, Sage Publications, Beverly Hills, 1981.
o
D.B. Baarda, M.P.M. de Goede, Basisboek Methoden en Technieken, Noordhoff Uitgevers B.V., Houten/ Groningen, juli 2006, 4e druk.
81
Algemene vaardigheden – Biomedische Technologie
82
Modelonderzoek
12. Modelonderzoek Bij modelonderzoek wordt er een model van een situatie gemaakt waarmee een bepaalde vraag over die situatie kan worden beantwoord. Het model moet alle voor de vraag relevante effecten goed in zich hebben en tegelijkertijd moet het rekenen niet te ingewikkeld of te langdurig worden. Een model is een (vereenvoudigde) voorstelling van de werkelijkheid (een systeem of een proces) dat gericht is op een van tevoren vastgestelde toepassing. Met een model kan door middel van simulaties inzicht in een systeem verkregen worden (het toekomstige gedrag kan bijvoorbeeld worden voorspeld). Wanneer je weet hoe grootheden binnen het systeem van elkaar afhankelijk zijn, kun je ook het gedrag van het systeem optimaliseren. Enerzijds heeft het model beperkingen, omdat het is gebaseerd op veelal beperkte kennis van het systeem en vrijwel nooit de gehele werkelijkheid vertegenwoordigt. Anderzijds biedt het model mogelijkheden die het origineel niet heeft: een model kan getest worden onder allerlei omstandigheden die in de praktijk niet mogelijk zijn zonder de normale voortgang te verstoren. Zo kan er meer over het origineel geleerd worden en kan worden onderzocht waar grenzen liggen. Een model dient daarom de essentie van de werkelijkheid te bevatten die we willen bestuderen of die we willen gebruiken.
12.1 Modelleerstappen Voor het maken van een model kan er gebruik worden gemaakt van een modelleercyclus. Deze cyclus bestaat uit verschillende stappen, zoals weergegeven in onderstaande figuur. Soms moet een cyclus meerdere malen worden doorlopen, bijvoorbeeld wanneer blijkt dat een model te eenvoudig is en niet genoeg overeenkomt met de werkelijkheid. Wanneer de cyclus is doorlopen, moet het modelonderzoek gerapporteerd worden.
Figuur 8: De modelleercyclus.
Tijdens het maken van het model sta je onder andere stil bij de vragen: Wat moet gemodelleerd worden? Wat is het gewenste niveau van detail? Wanneer is het model volledig? Wanneer mag een grootheid verwaarloosd of vereenvoudigd worden? Om de modelleerstappen inzichtelijker te maken, is een voorbeeld weergegeven in het kader.
83
Algemene vaardigheden – Biomedische Technologie Voorbeeld: het modelleren van de medicijnspiegel 1. Probleemstelling Parkinson patiënten moeten elke dag medicijnen innemen. In de bijsluiter van de medicijnen staat dat ze elke dag 50 mg afbreken. Ze moeten 500 mg innemen per dag. Nu wil je graag weten wat de medicijnspiegel is van de patiënten gedurende een maand.
2. Modelvorming Je hebt nu de volgende gegevens uit de bijsluiter: Instroom = 500 mg Uitstroom = 50 mg Je hebt dus te maken met een constante in- en uitstroom. Je maakt de volgende aannames om het model te simplificeren: De beginwaarde van de medicijnspiegel is gelijk aan M0 Met behulp van formules kun je de medicijnspiegel bepalen. De verandering van de medicijnspiegel (M) is gelijk aan de instroom (I) minus de uitstroom (U). Gegeven is: dM/dt=I-U 3. Rekenmethode Met behulp van bovenstaande formules kan nu de hoeveelheid medicijn in het lichaam op elk gedurende een maand worden berekend. Hiervoor moeten de formules worden omgeschreven. dM/dt=I-U dM/dt=500-50 Door deze vergelijking te integreren, krijg je de volgende oplossing voor M(t): M(t)=(500-50)*t+C Met de aanname dat de medicijnspiegel op tijdstip t=0 gelijk is aan M0, is C te bepalen. M(t=0)=(500-50)*0+C=M0 C=M0 Dit leidt tot de volgende formule: M(t)=M0+(500-50)*t 4. Valideren Het model dat is verkregen, komt nog niet overeen met de werkelijkheid. Er zijn een aantal factoren waarmee je geen rekening hebt gehouden bij dit model: - De afbraak is afhankelijk van de hoeveelheid medicijn aanwezig in het lichaam. - De afbraak is afhankelijk van de leverfunctie. 5/6. Conclusies en rapporteren Voordat je conclusies gaat trekken en het model gaat rapporteren, kun je eerst nog proberen het model specifieker te maken en rekening te houden met de bovenstaande punten. Vervolgens kun je weer het model valideren en vervolgens conclusies trekken en rapporteren.
84
Modelonderzoek Probleemstelling Een model maak je om een specifieke vraag te beantwoorden. Met een duidelijke vraag achterhaal je welke aspecten moeten worden opgenomen en wat onbelangrijk is. Het maakt duidelijk wat het model precies moet beschrijven en waar het aan moet voldoen (welke eisen stel je?). Hoe specifieker de vraag, des te duidelijker is het waar je model aan moet voldoen. Tijdens het modelleren kan de probleemstelling nog worden uitgebreid of beperkt, wanneer blijkt dat het model niet toepasbaar is. Met behulp van een omgevingsmodel kan worden weergegeven welke grootheden of informatie je systeem in gaat en wat aan de andere kant de uitgangen van het systeem zijn: een informatiestroomdiagram. Het model is hierbij nog een black box.
Figuur 9: Een weergave van een informatiestroomdiagram.
Modelvorming Nu je weet hoe het model door de omgeving wordt beïnvloed en welke aspecten er in het model zelf meespelen ga je het precieze model vormen: je zoomt als het ware in op het systeem zelf. Zo kan je onderzoeken welke processen en verschijnselen in het systeem plaatsvinden en relevant zijn met betrekking tot het doel van de modellering. Hierbij gaat het om het hoe. Met een gedragsmodel geef je aan wat de functionele verbanden zijn tussen de inen uitgangen. Vervolgens zul je nu ook aannames, een modelstructuur, modelvergelijkingen en modelparameters moeten gaan bepalen. Hiervoor moet je eerst bedenken welke grootheden het model intern moet gaan beschrijven en zoek theorieën en wiskundige formules betreffende deze grootheden. Zorg ervoor dat je genoeg formules en gegevens bij elkaar hebt, zodat je de grootheid die aan de uitgang van je systeem moet verschijnen straks kan uitrekenen. Probeer het eerste model zo eenvoudig mogelijk te maken. Voeg pas later aspecten toe die ook mogelijke invloed hebben op de grootheid. Ingewikkelde verbanden kun je vereenvoudigen, bijvoorbeeld door een nietlineaire functie te lineariseren. Rekenmethode Welke rekenmethode je gaat gebruiken hangt af van het model, de probleemstelling en je kennis. Probeer ook nu weer zo eenvoudig mogelijk te beginnen. Een analytische methode is erg nuttig om meer inzicht te krijgen in een probleem, bijvoorbeeld om te zien hoe verschillende grootheden en parameters doorwerken in de oplossing. Modellen worden echter al snel te complex om nog tot een analytische oplossing te komen. In dat geval kun je ook een numerieke methode gaan gebruiken. Een numerieke methode geeft wat minder snel inzicht dan analytische resultaten. Verder geeft deze methode geen exact antwoord, maar een schatting met een numerieke fout. Het is belangrijk om hier rekening mee te houden. Valideren Nu ga je controleren of het model en de rekenmethode doen wat ze zouden moeten doen. Als eerste ga je na hoe uitgangen veranderen als gevolg van veranderingen in ingangen of parameters. Kijk bij een kwalitatieve controle of bij het variëren van de gebruikte invoerwaarden of parameters, de resultaten op de juiste
85
Algemene vaardigheden – Biomedische Technologie manier veranderen. De resultaten kun je kwantitatief controleren door de resultaten te vergelijken met metingen of een bekend model uit de literatuur. Wanneer de resultaten niet overeenkomen met de werkelijkheid, controleer dan eerst of er geen fout is gemaakt bij het invoeren of bij het toepassen van de methode. Wanneer er verschil blijft, moet je het model aanpassen. Dit doe je door de gebruikte benaderingen preciezer te nemen of door meer aspecten mee te modelleren. Bedenk goed wanneer je tevreden bent met je model. Welke grootte van de fout tolereer je en bij welke grootte ga je je model aanpassen? Conclusies Misschien heb je tijdens het modelleren wel een keer de probleemstelling verbeterd of aangepast. Bedenk nu goed wat de definitieve probleemstelling is. Wat is de afbakening van het model: Wanneer is het toepasbaar en wanneer niet? En hoe ziet het uiteindelijke model er precies uit? Welke grootheden worden gebruikt met welke eenheden? Maak je gebruik van vooraf ingestelde parameters? Wat zijn hun waarden? Welke rekenmethode gebruik je en wat zijn de resultaten? Zijn er bijzondere resultaten en zijn daar verklaringen voor te geven? De uiteindelijke conclusie is het antwoord op de probleemstelling. Rapporteren Als laatste ga je je bevindingen rapporteren. Dit kan op verschillende manieren, bijvoorbeeld door middel van een verslag, een presentatie of een poster. Meer informatie hierover kan je vinden in de hoofdstukken 20-24. Kijk ook eens in de referenties voor meer en uitgebreidere informatie.
12.2 Referenties o
J.W.J. Verschuur, H. Wormeester, B.H.L. Betlem, H.J.Zwart, Modeling and simulations of dynamic systems in physics and chemistry, dictaatnummer 736, Universiteit Twente, 2006.
o
Spijkers, Universiteit Twente: Startmodule leerlingen, http://onderwijs.math.utwente.nl/pdf_documenten/Startmodule_leerlingen.pdf, 13-06-2007, 21-08-2009.
o
M. Keijzer, Handleiding modelleren: BSc-opleiding Technische Wiskunde, http://ta.twi.tudelft.nl/nw/users/vuik/wi150/Handleiding_Modelleren.pdf, 01-012009, 21-08-2009.
86
Programmeren
13. Programmeren Tijdens je studie ga je veel programmeren. Programmeren is het schrijven van een concrete verzameling instructies die een computer uitvoert. Dit is handig om te gebruiken bij het ontwerpen van algoritmes, bij het maken van wiskundige modellen of bij het oplossen van vergelijkingen. Bij het programmeren moet je je inzicht in het probleem en je creativiteit combineren met wiskunde- en programmeerkennis. Je zult te maken krijgen met een aantal programma’s die je kan gebruiken bij het oplossen van vraagstukken. Bij alle programma’s geldt: oefening baart kunst. Hieronder zal een kort overzicht worden gegeven van een mogelijke strategie, de meest gebruikte programma’s, tips en verwijzingen naar handleidingen.
13.1 Programmeren: algemeen Programmeren doe je doorgaans in een programmeertaal. Dit is een taal die door mensen (na enig oefenen) goed begrepen en geschreven kan worden. Met behulp van deze taal maak je programma’s. Dat zijn stukjes ‘tekst’ die de serie instructies voor de computer bevatten. De ‘tekst’ in deze programma’s noem je code of broncode. Net zoals voor ‘gewone’ taal gelden ook voor programmeertalen taalregels: denk aan het plaatsen van punten of haakjes (vgl. met punctuatie), de verschillende beschikbare commando’s (vgl. met vocabulaire) en de volgorde waarin je deze commando’s achter elkaar moet zetten (vgl. met grammatica). In een code kun je afhankelijk van de taal variabelen of objecten definiëren: je geeft een bepaald woord betekenis. Dit kan betekenis zijn door er bijvoorbeeld een rekenkundige waarde aan te geven (a=1) of door er een bewerking op andere variabelen aan toe te kennen: a=b+c. Als uiteindelijk je code klaar is, wordt deze door een compiler omgezet in machinetaal: taal die de computer begrijpt. Nu kan de computer jouw serie instructies gaan uitvoeren. Programmeren is niet lastig vanwege de computerprogramma’s die je moet gebruiken, daar heb je immers handleidingen en help-functies voor, maar vanwege het bedenken hoe je de computer iets moet laten doen. Voor je begint met dingen invoeren in de computer, moet je eerst bedenken wat je programma moet gaan doen. Bij programmeren is het belangrijk om in kleine stappen te denken. Bedenk bijvoorbeeld eerst wat je in- en outputs zijn. Kijk vervolgens welke stappen er moeten worden genomen om van de input naar de output te komen. Wat moet er eerst gebeuren en hoe? Wat gebeurt er met de gegevens die daaruit komen? Waar gaat de uitvoer heen? Eigenlijk bepaal je dus voor elke rekenstap wat je input en je output is. Vervolgens is het handig om een pseudo-code te schrijven. Dit is een reeks stappen die een programma moet doen, maar dan in gewone mensentaal. Wees erg gedetailleerd bij deze stappen. Vervolgens kan je de pseudo-code omzetten naar commando’s die de computer moet uitvoeren. Door het gebruik van deze code kun je makkelijk zien of bepaalde (reken)acties vaker moeten worden uitgevoerd. In dat geval kun je overwegen om deze actie apart te definiëren, bijvoorbeeld in een functie. Het is erg belangrijk bij het programmeren om je commando’s van commentaar te voorzien. Met commentaar geef je aan wat een stuk code doet en dit maakt je code een stuk duidelijker. Wanneer je na een tijdje je code weer bekijkt of iemand anders bekijkt je code, is het met commentaar duidelijk wat je gedaan hebt. In het verlengde hiervan is het tevens heel handig om je code bovenaan in het script te omschrijven: Wat doet het programma? Wanneer heb je het geschreven en hoe moet het aangeroepen worden (met welke inputs bijvoorbeeld)?
87
Algemene vaardigheden – Biomedische Technologie Do’s Je commando’s voorzien van kort maar helder commentaar. Je variabelen, objecten, etc. herkenbare en relevante namen geven. Een vaste aanduiding kiezen voor een tijdelijke- of hulpvariabele, bijvoorbeeld door er een liggend streepje achter te zetten: variabelenaam_ . Een werkend stuk programma apart opslaan wanneer je begint met een uitbreiding aanbrengen. Parameters definieren aan het begin van je programma. Regelmatig opschonen tijdens het testen van je programma. Bij bijvoorbeeld rekenprogramma’s moet je voorkomen dat per ongeluk oude waarden uit vorige berekeningen worden gebruikt. De programmeerstappen voor jezelf duidelijk houden en (afhankelijk van de grootte en complexiteit van je programma) eventueel een actie in meerdere stappen uitsplitsen. Let wel dat acties in drie commando’s doorgaans meer rekentijd vragen dan dezelfde actie in één commando. De debug-mode gebruiken als deze aanwezig is. Deze functie helpt je snel problemen in je scripts op te sporen. Goed versiebeheer plegen. Geef je programma’s relevante namen en maak regelmatig een nieuwe versie aan. Hou bij wat je in de verschillende versies aanpast! Aparte functies definiëren voor regelmatig terugkerende bewerkingen. Vaak terugkerende bewerkingen in een script plaatsen. Met name het plotten van figuren wordt erg tijdrovend als je dat voortdurend handmatig moet doen. Don’ts Terugkerende parameters of parameters waar je mee wilt spelen middenin je programma handmatig invullen: gegarandeerd dat je aan het eind vergeet ze op de juiste waarde (terug) te zetten. Proberen je programma in één keer te schrijven. Begin met de essentie en neem desnoods gewoon maar wat getallen. ’s Avonds om 12 uur nog proberen je werkende programma nog nèt iets beter te krijgen. Grote kans dat je hem om zeep helpt door vermoeidheid. Aannemen dat de code van een medestudent of uit een download van een forum wel zal kloppen: ga altijd na wat er gebeurt in de code en wees verantwoordelijk voor je eigen programma’s!
88
Programmeren Voorbeeld algemene programmeerstrategie Je moet een programma schrijven dat berekent hoeveel injectiespuiten er in een doosje moeten worden toegevoegd voor een desensibilisatiekuur en wat de grootte van deze spuiten moet zijn. Gegeven is de inhoud van het flesje injectievloeistof, de kuur waarvoor de vloeistof bestemd is, een database waarin aangegeven staat hoeveel vloeistof er bij iedere kuur per behandelmoment geïnjecteerd dient te worden en tot slot een overzicht van de beschikbare volumes injectiespuiten. Er moeten zoveel spuiten in het doosje worden toegevoegd als er behandelingen uit het flesje gaan. Stap 1. Wat is de input? Volume vloeistof in flesje Soort kuur Database waarin volume vloeistof per type behandeling staat weergegeven Beschikbare volumes injectiespuiten Stap 2. Wat is de output? Grootte van de toe te voegen injectiespuit Aantal toe te voegen injectiespuiten Stap 3. Hoe kom ik tot de output? Grootte van de toe te voegen injectiespuit o Kies juiste kuur uit database o Bepaal hieruit het te injecteren volume per behandeling o Kies kleinste spuit waarvoor geldt: volume spuit ≥ te injecteren volume per behandelmoment. Aantal toe te voegen injectiespuiten o Kies juiste kuur uit database o Bepaal hieruit het te injecteren volume per behandeling o Deel de inhoud van het flesje door het volume per behandeling o Rond de uitkomst af naar boven. Stap 4. Slim kijken naar de stappen: zijn er zaken te combineren? Programmeer: ‘Kies juiste kuur...’ en ‘Bepaal hieruit het te injecteren volume..’ (immers voor beide outputs hetzelfde!) Na dit stuk programmeer je het stuk waarin beide outputs bepaald worden. Stap 5. Controleer je resultaten: doet het programma wat je denkt dat het doet?
13.2 Matlab Matlab is een programma waar je veel gebruik van gaat maken tijdens je studie. Matlab is uitgegeven door The Mathworks en wordt gebruikt voor wiskundige toepassingen, zoals het berekenen van functies, bewerken van matrices, statistiek, het tekenen van grafieken en het schrijven en implementeren van algoritmen. De basis is de programmeertaal M-code. Matlab kent een hele goede helpfunctie, maar wat basiskennis wiskunde is voor een goed begrip van de helponderwerpen wel belangrijk. Een korte handleiding van Matlab is te vinden op: http://staff.feweb.vu.nl/aridder/numprog/matlab/handleiding.html http://www.ph.tn.tudelft.nl/~csp/matlab/matlablong.pdf Het is ook mogelijk om een interactieve cursus te doen. Deze zijn te vinden op: http://www.imc.tue.nl/misc/IMC-prev-site/inhoud.htm http://www.imc.tue.nl/ http://sts.bwk.tue.nl/\bps/onderwijs/software/matlab_femlab_simulink/UserG uide.pdf
89
Algemene vaardigheden – Biomedische Technologie De officiële handleiding van Matlab is te vinden op: http://www.mathworks.com/access/helpdesk/help/techdoc/index.html?/acce ss/helpdesk/help/techdoc/&http://www.google.com/search?client=safari&rls =nl-nl&q=matlab+handleiding&ie=UTF-8&oe=UTF-8 Tot slot bestaat er voor Matlab een zeer nuttig gebruikersforum: http://www.mathworks.com/matlabcentral/ Op dit forum kun je vragen stellen die vaak heel snel beantwoord worden door medegebruikers. Daarnaast is er een grote database voor file-sharing: veel wiskundige routines zijn al eens door anderen geprogrammeerd en kun je hier gratis downloaden. Ga wel altijd na of de code correct is, of hij ook voor jou bruikbaar is (zitten er bijvoorbeeld wiskundige voorwaarden aan?) en of je er nog aanpassingen aan moet plegen. Uiteraard verwijs je in de uitwerking van een opdracht even netjes naar het gebruikersforum indien je er gebruik van hebt gemaakt.
Figuur 10: Een screenshot van de Matlab omgeving.
13.3 Simulink Simulink is een onderdeel van Matlab en is ook ontwikkeld door The Mathworks. Het programma is te gebruiken voor het modelleren, simuleren en analyseren van dynamische systemen, zoals een celkweek of je blaas. Een wiskundig model kan op dezelfde manier worden gemaakt als dat je een blokdiagram maakt: elke wiskundige bewerking vervang je dan door een ‘blokje’. Een blokdiagram kan op deze manier dus worden gebruikt voor het overzichtelijk weergeven van berekeningen. Het blokdiagram kan goed worden gebruikt bij overleg met collega’s en voor onderzoek naar waarom het nog niet werkt zoals het zou moeten, of voor verbeteringen en verfijningen. Simulink wordt vooral gebruikt in de regeltechniek en digitale signaalprocessing. Handleidingen van Simulink zijn te vinden op: http://wwwhome.math.utwente.nl/~meerawj/151250/simulink_tutorial.pdf http://sts.bwk.tue.nl/bps/onderwijs/software/matlab_femlab_simulink/UserG uide.pdf
90
Programmeren De officiële handleiding van Simulink is te vinden op: http://www.mathworks.com/access/helpdesk/help/toolbox/simulink/index.ht ml?/access/helpdesk/help/toolbox/simulink/&http://www.mathworks.com/su pport/product/product.html?product=SL
Tip! Variabelen in Simulink kun je erg makkelijk initiëren vanuit een Matlab-scriptje. Je kunt dan ook in Simulink gewoon variabelen aanroepen. Zo hou je goed overzicht van de gebruikte waarden! Figuur 11: Screenshot van de Simulink omgeving (te openen vanuit Matlab).
13.4 Maple Maple is een rekenprogramma waarin het mogelijk is om symbolische berekeningen te doen. Wanneer je bijvoorbeeld sin(x) gaat integreren van A tot B, zal dit programma ook de oplossing geven met A en B. Net zoals je op de middelbare school geleerd hebt. Maple ga je in een beperkt aantal vakken gebruiken. Berekeningen die kunnen worden gedaan met Maple, zijn ook mogelijk met Matlab. Aan de hand van het boek ‘Maple, wiskunde in berekenbaar perspectief’ kan je het programma goed onder de knie krijgen. Bij dit boek hoort ook een website, Hierop staan bestanden en http://www.math.utwente.nl/maple/index3e.html. aanvullingen die te gebruiken zijn bij het boek. Op de site http://www.math.utwente.nl/maple staan links naar meer informatie en ook de laatste mededelingen over veranderingen. Ook staan hier contactgegevens wanneer je problemen ondervindt. Er is ook een online versie van de handleiding. Deze is te vinden op http://www.math.utwente.nl/maple/2006/.
91
Algemene vaardigheden – Biomedische Technologie
Figuur 12: Screenshot Maple.
13.5 SolidWorks SolidWorks is een 3D mechanisch CAD (computer-aided design) programma. Het is ontwikkeld door Systemes SolidWorks Corp. Het programma kan gebruikt worden voor het ontwerpen van producten en het maken van een 3D weergave. Je kan driedimensionale vormen tekenen en later samenvoegen tot een groot geheel. Tutorials en oefeningen zijn te vinden op: http://globalsite.solidworks.com/netherlands/2009/04/tutorials-voor.html Handleidingen deel I t/m IV met bijbehorende oefenbestanden: http://www.opm.ctw.utwente.nl/staff/onderwijs/cadcam/solidworks.htm
Figuur 13: Screenshot SolidWorks.
92
Programmeren
13.6 Referenties o
A. Ridder, Korte handleiding van MATLAB, http://staff.feweb.vu.nl/aridder/numprog/matlab/handleiding.html, laatste update: niet beschikbaar, datum bezocht: 20-09-2009.
o
E. Pekalska, M. Van der Glas, Introduction to MATLAB, http://www.ph.tn.tudelft.nl/~csp/matlab/matlablong.pdf, laatste update: niet beschikbaar, datum bezocht: 20-09-2009.
o
F.J.L. Martens, J.C. van de Meer, H.A. van Essen, H. Haijtjema, P.P.J. van de Bosch, Handleiding MATLAB W en BMT trimester 1.1, 1.2, 1.3 - Interactieve MATLAB Cursus W en BMT, http://www.imc.tue.nl/misc/IMC-prevsite/inhoud.htm, laatste update: niet beschikbaar, datum bezocht: 20-09-2009.
o
E. Steur, Interactive Matlab Course, http://www.imc.tue.nl/, laatste update: 28 augustus 2009, datum bezocht: 20-09-2009.
o
R. van de Molengraft, Handleiding Matlab voor W en BMT, http://sts.bwk.tue.nl/bps/onderwijs/software/matlab_femlab_simulink/UserGuide. pdf, laatste update: niet beschikbaar, datum bezocht: 20-09-2009.
o
Auteur onbekend, MATLAB, http://www.mathworks.com/access/helpdesk/help/techdoc/index.html?/access/h elpdesk/help/techdoc/&http://www.google.com/search?client=safari&rls=nlnl&q=matlab+handleiding&ie=UTF-8&oe=UTF-8, laatste update: niet beschikbaar, datum bezocht: 20-09-2009.
o
A. Van der Meer, Simulink Tutorial, http://wwwhome.math.utwente.nl/~meerawj/151250/simulink_tutorial.pdf, laatste update: niet beschikbaar, datum bezocht: 20-09-2009.
o
Auteur onbekend, Simulink, http://www.mathworks.com/access/helpdesk/help/toolbox/simulink/index.html?/ access/helpdesk/help/toolbox/simulink/&http://www.mathworks.com/support/pro duct/product.html?product=SL, laatste update: niet beschikbaar, datum bezocht: 20-09-2009.
o
A. van der Meer, Mapleboek 2006, http://www.math.utwente.nl/maple/2006/, laatste update: 17-04-2007, datum bezocht: 20-09-2009.
o
M. Streng, S.A. van Gils, A. van der Meer, Maple – Wiskunde in berekenbaar perspectief – derde editie, http://www.math.utwente.nl/maple/index3e.html, laatste update: 2-9-2005, datum bezocht: 20-09-2009.
o
A. van der Meer, Maple – Afdeling Toegepaste Wiskunde UT, http://www.math.utwente.nl/maple/, laatste update: 25-06,2009 datum bezocht: 20-09-2009.
o
K. Kloosterboer, Solid Works Netherlands: Tutorials voor lager en middelbaar technisch onderwijs, http://globalsite.solidworks.com/netherlands/2009/04/tutorials-voor.html, laatste update: 16-04-2009, datum bezocht: 20-09-2009.
93
Algemene vaardigheden – Biomedische Technologie o
94
H. Tragter, SolidWorks, http://www.opm.ctw.utwente.nl/staff/onderwijs/cadcam/solidworks.htm, laatste update: 27-8-2009, datum bezocht: 20-09-2009.
Ontwerpen
14. Ontwerpen Ontwerpen is een creatief en methodisch proces. Analytisch denken en systematisch en creatief problemen oplossen zijn belangrijke vaardigheden die hierin naar voren komen. In combinatie met technische kennis, moet je als toekomstig ingenieur uiteindelijk goed in staat zijn om een ontwerpproces te kunnen doorlopen en producten kunnen introduceren en verbeteren. Wanneer er een praktisch probleem is, moet dit worden opgelost: bijvoorbeeld met behulp van een product. Dit product moet dan worden ontworpen, waarbij ‘ontwerpen’ kan worden beschreven als het aangeven van de beste oplossing om in een behoefte te voorzien. Ontwerpers bedenken en ontwikkelen de plannen die nodig zijn voor de fabricage van het product. Ontwerpen is dus iets anders dan onderzoeken. Onderzoek wordt gedaan om een antwoord te kunnen geven op een onderzoeksvraag. Bij ontwerpen wordt een ontwerp gemaakt om een praktisch probleem op te lossen. Er moet rekening worden gehouden met de probleemhebber, welke functies het product moet gaan vervullen, de beschikbare materialen en financiële middelen, milieueisen, etc. Om de beste oplossing voor het probleem te vinden, kan er gebruik worden gemaakt van een stappenplan. Hierbij worden alle nodige activiteiten en beschikbare informatie overzichtelijk en duidelijk weergegeven, zodat iedereen weet welke informatie er is, wat er gedaan is en wat er nog moet gebeuren. Er wordt gebruik gemaakt van de ontwerpcyclus (zie Figuur 14). Hierbij kan worden teruggegaan naar een eerdere fase, vanwaar eventueel opnieuw begonnen kan worden. Wanneer er een probleem is geconstateerd, begin je met het analyseren en beschrijven van het probleem en doorloop je vervolgens alle stappen van de ontwerpcyclus. Soms voldoet een gemaakt ontwerp niet aan de gestelde eisen en wordt de cyclus nog een keer doorlopen. Een ontwerpopdracht wordt meestal uitgevoerd in opdracht van een opdrachtgever en wordt gedaan in een team. Het productontwerp moet in een bepaalde tijd worden geleverd. Projectmanagement en timemanagement zijn daarom hierbij belangrijke punten. Voor meer informatie hierover zie Figuur 14: De ontwerpcyclus (http://nlt.altenahoofdstukken 2 en 16. exact.nl/images/ontwerpcyclus.gif).
14.1 Stappenplan Het ontwerpproces is op te delen in vier fasen. Waarin de verschillende fasen van de ontwerpcyclus terugkeren. In het kadertje is aangegeven wat per fase moet worden gedaan. Voorfase De voorfase, ook wel vooronderzoek genoemd, bestaat uit verschillende onderdelen. Als eerste moet het probleem in kaart worden gebracht. Waardoor wordt het probleem veroorzaakt? Wie hebben last van het probleem? Zijn er al oplossingen voor het probleem? Zijn er patenten op hulpmiddelen? Met behulp van een gebruiksonderzoek kan worden bepaald wie de gebruikers zullen zijn van je product. Je wilt graag weten wat de gebruikers willen en welke eisen zij aan het product stellen en wat ze ervan verwachten.
95
Algemene vaardigheden – Biomedische Technologie Vervolgens kan met de verkregen gegevens een programma van eisen worden opgesteld, waarin wordt vastgelegd welke functies het te ontwerpen product moet vervullen, aan welke voorwaarden moet worden voldaan om het functioneren mogelijk te maken en onder welke omstandigheden het hulpmiddel moet functioneren (zie § 14.2). Hierin kunnen ook de eisen en wensen van de gebruikers worden verwerkt. Als laatste zul je nu de functies en deelfuncties van het product analyseren. Een functie is een specifieke of afgeronde actie die nodig is om een bepaald doel te bereiken. Het beste is deze te verwoorden door middel van een werkwoord en een zelfstandig naamwoord. De mate waarin de functie vervuld moet worden en of de actie positief of negatief is, kan nog achterwege worden gelaten.
1. Voorfase Probleemstelling Programma van eisen Functieanalyse 2. Ontwerpfase Morfologisch overzicht Concepten Conceptselectie Ontwerp 3. Detailleringfase Vorm en constructie Afmetingen en sterkte 3D ontwerp Evaluatie door middel van Testen en terugkoppeling 4. Afwikkelingfase Nulserie Handleidingen Projectevaluatie
Nu zul je een globaal beeld hebben van het te ontwerpen product en de haalbaarheid. Ook zal er een voorlopig programma van eisen zijn. Ontwerpfase In de ontwerpfase wordt een compleet productontwerp gemaakt. In de voorfase heb je al een overzicht gemaakt van de functies en deelfuncties. Nu kun je per deelfunctie oplossingen bedenken om deze te vervullen (deelconcepten). Het beste kun je deze overzichtelijk weergeven in een morfologisch overzicht. Hierin kun je met behulp van figuren en symbolen de oplossingen weergeven. Deze kun je waar dat nodig is toelichten met een begeleidende tekst. Een voorbeeld van een morfologisch overzicht is te vinden in Figuur 15. Met behulp van dit overzicht kunnen totaalconcepten worden bepaald. Hiervan kunnen een aantal schetsontwerpen worden gemaakt. De schetsontwerpen zijn goed bruikbaar als communicatiemiddel tussen opdrachtgever en ontwerper, maar ook als hulpmiddel voor de ontwerper om grip op het probleem te krijgen. Vervolgens kies je de beste concepten aan de hand van het programma van eisen. Er zijn verschillende selectiemethoden, zoals door puntentoekenning, eventueel met behulp van weegfactoren. Aan de hand van alle verkregen informatie wordt nu het definitieve programma van eisen opgesteld. Het omvat niet alleen de technische eisen maar ook de eisen vanuit vormgeving en gebruiker. Deze eisen betreffen zowel technische eisen aan het product als de distributie en de promotie. Aan de hand van de concepten en het programma van eisen kan nu een idee worden uitgewerkt tot een oplossing: het ontwerp. In de volgende fase zullen testen uitwijzen of er nog aanpassingen moeten worden gedaan aan het concept. Hierbij moet worden gedacht aan functioneringstesten, maar ook aan waarderingstesten.
96
Ontwerpen Detailleringfase In deze fase worden de vorm en constructie van het ontwerp uitgewerkt. Er wordt met behulp van de computer een driedimensionaal ontwerp gemaakt. De afmetingen en materialen worden bepaald, maar ook de sterkte van onderdelen, de veiligheid en gebruiksvriendelijkheid. Vervolgens kan een eerste, werkend prototype worden vervaardigd. Deze dient voor tests en overleg met gereedschapmakers, keuringsinstanties, CE-markering etc. Het prototype wordt geëvalueerd aan de hand van testen als markttest en gebruikstest. Aan de hand van offerteaanvragen en kostprijs- en investeringscalculaties wordt een voorlopige prijs van het product bepaald. Als laatste zullen er aanpassingen worden gedaan naar aanleiding van evaluatie en overleg. Dit kan leiden tot het opnieuw doorlopen van de detailleringfase en het maken van een tweede prototype. Afwikkelingsfase In de afwikkelingsfase wordt de nul-serie vervaardigd en getest. Er wordt gekeken of het product voldoet aan functionele en wettelijke eisen. De productie van de nulserie kan aanleiding geven tot aanpassingen en verbeteringen. Verder moeten er in deze fase ontwerpen worden gemaakt van etiketten, verpakkingen, maar ook gebruiksaanwijzingen, installatievoorschriften en handleidingen voor service en onderhoud worden geschreven. Tot slot is de evaluatie van het project een belangrijk punt. Het is nuttig en leerzaam en heeft als doel het verbeteren van de werkwijze bij volgende projecten. De productieafdeling en toeleveranciers nemen nu het project over. Zij zullen zich bezig houden met de gereedschapbouw, proefproductie, marktintroductie en startproductie.
Figuur 15: Een voorbeeld van een morfologisch overzicht
97
Algemene vaardigheden – Biomedische Technologie
14.2 Programma van eisen Het programma van eisen is een onderdeel van de functieanalyse. Omdat het een belangrijk onderdeel is van het ontwerpproces, wordt het programma van eisen hier nog eens uitgebreid behandeld. Het programma van eisen bestaat uit de eisen, wensen en bonussen waaraan het te ontwerpen product zoveel mogelijk moet voldoen. Het fungeert als contract tussen opdrachtgever en ontwerper. Het moet door beiden worden begrepen en geaccepteerd. Verder is het de basis van de productevaluatie en kan het worden gebruikt voor het kiezen tussen een aantal concepten of het aangeven op welke delen een concept moet worden verbeterd. In elke fase van het productontwerp is het nodig om gemaakte beslissingen vast te leggen en te communiceren. In de voorfase wordt een voorlopig programma van eisen gemaakt. In de ontwerpfase wordt deze aangevuld tot een definitief programma van eisen aan de hand van productfunctie-analyse en aanvullende gebruikstesten. Ook in latere fasen kan het programma van eisen nog worden aangepast. Het programma van eisen wordt opgesteld aan de hand van marktonderzoek en gebruikersonderzoek. Hiermee worden de eisen en wensen van de gebruikers bekend. Aan de hand van de bepaalde functies en deelfuncties kunnen er nog meer eisen worden toegevoegd. Deze eisen laten zien in welke mate elke functie moet worden vervuld. Er worden grootheden gebruikt die voor de gebruiker van belang zijn. Eisen, wensen en bonussen Eisen zijn zaken waaraan een product in ieder geval moet voldoen. Daarnaast zijn er ook wensen en bonussen. Wensen zijn zaken die zinvol zijn om in het product mee te nemen, maar die ook achterwege kunnen worden gelaten wanneer ze negatieve consequenties hebben voor de eisen. Een wens kan een strengere variant zijn van een eis, maar ook een extra functie. Bonussen zijn zaken die tijdens Voorbeeld eisen en wensen het ontwikkelproces naar voren Eis: De rollator mag maximaal 10 kg wegen. komen en die zonder negatieve Wens: De rollator mag 5 kg wegen. bijwerkingen in het product Wens: De rollator bevat een kilometerteller. gerealiseerd kunnen worden. Levensfasen Een product bevat verschillende levensfasen: het ontwerp, de productie, de distributie, het gebruik en de afbraak. Het programma van eisen moet eisen en wensen bevatten die alle levensfasen van het product omvatten. Hierbij kun je denken aan afmetingen van de verpakking, de manier van produceren, de recycling van het product en van de verpakking. Meetbare criteria Het is belangrijk om zoveel mogelijk meetbare criteria te gebruiken. Hierdoor kan je beter beoordelen of het product wel of niet aan de eis voldoet. Bijvoorbeeld het gewichtscriterium: ‘De rollator mag niet zwaar zijn’ is moeilijk te beoordelen. Wat is zwaar? Iedereen verstaat iets anders onder zwaar. Beter is daarom: ‘De rollator mag niet meer dan 10 kg wegen’. Niet oplossingsgericht Het is belangrijk om niet te denken in de richting van één oplossing. Hierdoor blijf je in een bepaalde richting denken en beperk je je creativiteit. Of een creatieve oplossing wordt ten onrechte afgekeurd op basis van het programma van eisen.
98
Ontwerpen Hieronder is een checklist te vinden met aandachtspunten voor het opstellen van een programma van eisen. Levensfase
Algemeen
Ontstaan
Verspreiding
Gebruik
Verdwijnen (verwijdering)
Aandachtspunten Plannng Bemanning Intellectueel eigendom Betalingsstructuur Haalbaarheid Aantal uitvoeringen, assortiment Accessoires Productietechnieken Halffabrikaten ‘Make or buy’ Assemblage Kwaliteitsbeheersing Normen, regels, wetten Keuringen Transport, opslag, bescherming Verpakking Distributieketen Transport door gebruiker Is er sprake van verhuur? Niet-gebruik (opbergen) Gebruik (handleidingen) Omstandigheden (omgeving) Serviceverlening, reparatie Veiligheid Ergonomie, human interface Nadelen (lawaai, stank) Afvalverwerking Hergebruik Inruilen Demontage Milieuwetgeving
14.3 Referenties o
Auteur onbekend, Universiteit Twente: Technisch ontwerpen, http://www.utwente.nl/projecten/tto/Info/Wat%20is%20technisch%20ontwerpen/ laatste update: 28-10-2004, datum bezocht: 21-08-2009.
o
A. Eger, M. Bonnema, E. Lutters, M. van der Voort, Productontwerpen, Uitgeverij Lemma, Utrecht, 2004.
99
Algemene vaardigheden – Biomedische Technologie
Intermezzo De ingenieur in·ge·ni·eur de; m,v -s 1 bezitter vd academische graad, gelijkwaardig aan master, ve technische universiteit en de landbouwuniversiteit of hun voorlopers, afgek ir. 2 bezitter vh einddiploma ve hts, hogere landbouwschool e.d.; bachelor, afgek ing. (van Dale online woordenboek, www.vandale.nl) Het woord ingenieur is afgeleid van het middeleeuws latijnse woord ingenium, wat onder andere verstand, talent en vindingrijkheid betekende. Eigenlijk moet je het lezen als ‘wat is ingeboren’: het is samengesteld uit de delen in (in) en genus (geboorte, afkomst). Een ingenieur is dus een hogergeschoold persoon, die wetenschappelijke kennis gebruikt om technische, natuurwetenschappelijke, technologische en organisatorische problemen op te lossen. P.A.F. van Veen en Nicolien van der Sijs, Etymologisch woordenboek: de herkomst van onze woorden, Van Dale lexicografie Utrecht/Antwerpen, 1997 Ingenieur – Wikipedia, http://nl.wikipedia.org/wiki/Ingenieur, laatste update: 13-11-2009, datum bezocht: 3-12-2009
100
Marktonderzoek
15. Marktonderzoek Marktonderzoek wordt verricht om inzicht te krijgen in allerlei verschillende soorten vraagstukken en om vraagstukken te kunnen beantwoorden. Het speelt een belangrijke rol in de informatievoorziening van instanties bij de ontwikkeling van producten en diensten. Er wordt bijvoorbeeld onderzoek gedaan naar de haalbaarheid van de technologie, de afzetmarkt en het rendabel uitbaten van een nieuw product of dienst. Marktonderzoek is iets anders dan marketingonderzoek. Bij marktonderzoek is het doel om inzicht te krijgen in de haalbaarheid van een technologie. Het draait hierbij om concrete producten en diensten en de commerciële toepassing van marketing. Marketingonderzoek betreft de methoden en technieken waarmee het kennisgebied van marketing onderzocht wordt. Het gaat hierbij om de marketing in het algemeen. Ook tijdens de Bachelor Biomedische Technologie zullen er vraagstukken en problemen aan de orde komen, bijvoorbeeld in projecten, waarvoor informatie nodig is vanuit de markt. Het kan bijvoorbeeld gaan om informatie van de uiteindelijke gebruiker van een medisch hulpmiddel dat je moet ontwerpen. In dit hoofdstuk zal een stappenplan voor een marktonderzoek aan de orde komen en worden een aantal methodes aangestipt. Een veelgebruikte methode, de enquête, zal uitgebreid worden toegelicht.
15.1 Marktonderzoek in acht stappen Globaal gezien kan het marktonderzoek in acht stappen worden verdeeld. Deze worden hieronder besproken. Formuleren van de probleemstelling en doelstelling van het onderzoek De probleemstelling moet het probleem volledig beschrijven. Alleen wanneer het probleem gedetailleerd is beschreven, kan een onderzoek worden opgezet wat relevante informatie oplevert. Een doelstelling kan verkennend (algemene informatie verzamelen), beschrijvend (kwalitatief onderzoek) of causaal (verklarend/experimenteel: oorzaak-gevolg relaties onderzoeken) zijn. Elk onderzoek heeft meerdere doelen. Deze moeten alle worden meegenomen in deze fase. Het onderzoeksplan voor de informatieverzameling opstellen Welke onderzoeksopzet je gaat gebruiken hangt af van hoeveel er al bekend is over het probleem en welke doelstelling je hebt. Voor het verkennen van een probleem is een andere opzet nodig dan voor het beschrijven van een probleem. De probleemstelling wordt verdeeld in onderzoeksdeelvragen. Per vraag wordt bepaald welke informatie nodig is om de vraag te kunnen beantwoorden en waar deze informatie kan worden gevonden. Het bepalen van de data-collectiemethode Vaak is er al veel informatie bekend over een probleem. Het is belangrijk om eerst deze informatie te zoeken, voordat je zelf aan de slag gaat om informatie te verzamelen. Bestaande informatie is vaak al te vinden binnen een bedrijf of bedrijfsbibliotheek of is al verzameld door een commercieel onderzoeksbedrijf. Voor het verzamelen van data kan er onderscheid worden gemaakt in het verzamelen van informatie met behulp van vragenlijsten of door middel van observatie. In § 15.2 staan een aantal methoden hoe je data kan verzamelen. Tijdens deze stap moet je ook nadenken over hoe je mensen gaat benaderen, telefonisch, schriftelijk (e-mail) of spreek je mensen aan op straat?
101
Algemene vaardigheden – Biomedische Technologie Ontwerpen van data-collectieformulieren Wanneer de methode voor de studie is bepaald, moet je nadenken over welk observatieformulier of vragenlijst je gaat gebruiken. Moet het gestructureerd zijn met vaststaande antwoorden, moeten het open of gesloten vragen zijn, moet je het doel wel of niet bekend maken aan de respondenten, gebruik je rating scales en zo ja, wat voor rating scales? In § 15.3 wordt verder ingegaan op het opstellen van een enquête. Bepalen van een steekproef Nu je weet hoe je de informatie gaat verzamelen, moet je bepalen welke groep je gaat observeren of interviewen. Dit hangt af van de studie. Zorg voor een representatieve steekproef. Hierbij kun je letten op aantal, geslacht, leeftijd, opleiding of beroep. Wanneer je onderzoek doet naar het gebruik van rollators, moet je niet mensen gaan interviewen die in een rolstoel zitten. De steekproef kan op aselecte of selecte wijze worden uitgevoerd. Bij een aselecte steekproef kunnen de persoonlijke voorkeuren van de samenstellers worden uitgeschakeld. Dit maakt het onderzoek betrouwbaarder. De grootte van de steekproef die je nodig hebt om iets met enige betrouwbaarheid te kunnen zeggen, kun je bepalen aan de hand van een poweranalyse. Informatie verzamelen Alle benodigde informatie voor het beantwoorden van de deelvragen, en daarmee de probleemstelling, wordt verzameld. Alle informatiebronnen moeten genoteerd worden. Wanneer er door meerdere mensen interviews worden afgenomen, stel dan eisen aan de interviewers. Welke achtergrond heeft de interviewer en hoe nauwkeurig moet de interviewer antwoorden noteren? Houd, voordat je begint, in tweetallen proefinterviews om elkaars interviewmethoden te bekijken. Vergelijk ook de wijze van notuleren. Analyseren en interpreteren van de gegevens Als eerste ga je de data-collectieformulieren scannen om er zeker van te zijn dat ze volledig en consistent zijn ingevuld en de instructies zijn opgevolgd. Vervolgens codeer je de formulieren, zodat je de antwoorden kan analyseren met de computer. Als laatste worden de data getabelleerd. De data worden overzichtelijk weergegeven in een tabel of op een andere manier samengevat. Data kunnen ook worden geclassificeerd op basis van andere variabelen, bijvoorbeeld geslacht of leeftijd. In deze fase ga je ook de statistische analyse uitvoeren. Rapporteren van bevindingen Je moet zeer kritisch met de gevonden informatie omgaan en je moet deze zonodig vertrouwelijk behandelen. Aan de correcte weergave en rapportage van de gegevens moet je veel aandacht schenken. Het rapport bevat onder andere een samenvatting van de resultaten en de conclusies.
15.2 Hulpmiddelen Er zijn 5 verschillende middelen die kunnen worden gebruikt bij het verzamelen van informatie voor een marktonderzoek. Hieronder wordt elk middel kort toegelicht. Desk research Desk research is het verzamelen en toegankelijk maken van reeds beschikbare informatiebronnen. Het gaat hier meestal om het verzamelen van informatie over concurrenten. Hierbij horen ook onderzoeken van anderen naar het gebruik van soortgelijke producten. De informatie is te vinden via internet, octrooionderzoek, bibliotheken, verenigingen van producenten of handelaren, beroepsverenigingen, etc. Desk research begint met het bijhouden van vakliteratuur en het volgen van maatschappelijke ontwikkelingen.
102
Marktonderzoek Deskundigenonderzoek Deskundigenonderzoek is het interviewen van mensen die op een bepaald gebied deskundig zijn. Zij worden ondervraagd met het doel om meer inzicht te krijgen in een bepaald marktsegment. Er kan hierbij onderscheid worden gemaakt in een open of een gestructureerd interview. Naast feitelijke informatie moet je ook vragen naar de mening van de deskundige. Het is moeilijk te beoordelen hoe deskundig een deskundige is. Let hierbij op je eigen intuïtie en op de hoeveelheid mensen die de deskundige ‘deskundig’ hebben genoemd. Groepsgesprek Het doel van een groepsgesprek is het toetsen van een hypothese en het zoeken naar nieuwe aanknopingspunten voor de verdere ontwikkeling van een product of dienst. Bij een groepsgesprek discussieert een geselecteerde groep mensen over een product, dienst of onderwerp. De groep mensen bestaat uit consumenten, experts, verkopers of producenten. Het geeft vaak een bevestiging van wat men eigenlijk al dacht. Het wordt nu echter onderbouwd en het is een goede manier om te kijken of er iets over het hoofd wordt gezien. Gebruiksonderzoek Gebruiksonderzoek is een goed middel om de eisen en wensen van de consument met betrekking tot het gebruik van het product te achterhalen. Dit kan door het afnemen van enquêtes of door het observeren van het gebruik. Een enquête is het verzamelen van informatie door vraaggesprekken. Enquêtes kunnen verschillen in de soort vragen en het soort enquête. Bij observatie krijgt de consument de opdracht om een aantal handelingen te verrichten. De onderzoeker observeert hoe de consument de taken uitvoert en bijvoorbeeld de handleiding wel of niet raadpleegt. Testmarkt of testmarktsimulatie Bij een testmarkt of testmarktsimulatie wordt een product in een beperkt gebied geïntroduceerd om na te gaan of de introductie op de gewenste wijze verloopt. Een testmarkt wordt toegepast bij ‘fast moving consumer products’, zoals voeding, zeep, cosmetica of andere niet-duurzame producten zoals glaswerk of gloeilampen. Er zijn echter slechts weinig gebieden met een redelijk representatieve bevolking die bovendien goed gecontroleerd kunnen worden.
15.3 Enquêtes Een veelgebruikte methode voor het Tip! verzamelen van kwantitatieve gegevens is het Als je een enquête wilt uitzetten kun afnemen van enquêtes. Dat kan op verschillende je wellicht gebruik maken van de manieren: schriftelijk, telefonisch, persoonlijk of volgende website: via internet. Aan de hand van de uitkomsten www.thesistools.com kunnen uitspraken worden gedaan over Hier kan je gratis je enquête laten hosten en bovendien beschikt de bijvoorbeeld percentages en gemiddelden. Het website over een database waarin maken van een goede enquête is erg lastig: de mensen zijn opgenomen die bereid manier waarop een enquête is opgesteld en de zijn af en toe mee te doen aan een manier van vragen stellen kan van grote invloed onderzoek voor een scriptie. zijn op de uitkomsten van het onderzoek. Hier moet je dus heel erg goed op bedacht zijn. De belangrijkste aandachtspunten zijn op een rijtje gezet.
103
Algemene vaardigheden – Biomedische Technologie Introductiebrief De introductiebrief moet de belangstelling wekken van de respondenten. Je wilt graag een zo hoog mogelijke respons. Je wilt niet dat de respondent al afhaakt bij het lezen van de inleiding. De introductie moet de respondent motiveren om de enquête in te vullen. De introductie bevat een korte en heldere uiteenzetting van het doel en belang van de enquête. De inleiding moet kort en bondig zijn, zodat je de aandacht van de respondent vasthoudt. De introductiebrief moet een aantal punten bevatten: doel van de enquête/ onderzoek; belang van onderzoek en antwoorden respondent; opdrachtgever/ initiatiefnemer; gebruik van resultaten; vertrouwelijkheid/ anonimiteit; aanwijzingen invullen en terugzenden; contactgegevens voor vragen en informatie; uiterste datum voor beantwoorden van enquête; verwachte invultijd; invulaanwijzingen. Invulaanwijzingen Invulaanwijzingen zijn erg belangrijk. Wanneer het duidelijk is hoe de enquête moet worden ingevuld en hoe moet worden aangegeven wat het gekozen antwoord is, kan de respondent zijn volledige aandacht richten op de vraag en de gepresenteerde antwoordmogelijkheden. Maak duidelijk of de antwoorden op de vragenlijst zèlf, of op een apart antwoordblad moeten worden ingevuld. Geef ook aan op welke uniforme wijze het gekozen antwoord kenbaar moet worden gemaakt. Let op dat doorstrepen vaak voor verwarring zorgt: bedoel je hiermee dat het antwoord wordt gekozen of nou juist niet wordt gekozen? Formuleren van vragen De begrippen uit de probleemstelling moeten worden omgezet naar aspecten die weer omgezet moeten worden naar meetbare variabelen. Een variabele kan verschillende meetniveaus hebben, waarbij ook verschillende rekenkundige en statistische bewerkingen kunnen horen. De variabelen ga je vervolgens coderen en aan de hand daarvan kun je een statistische analyse uitvoeren. De variabelen moeten eerst worden omgezet naar concrete enquêtevragen. Maak alleen vragen waarin de variabelen terugkomen. Dus maak geen overbodige vragen. Let ook op het aantal vragen dat je stelt. Houd hierbij rekening met de manier waarop je de respondenten benadert. Een telefonische enquête mag minder lang duren dan een schriftelijke enquête. Er zijn inhoudelijk verschillende soorten vragen: Feitenvragen informeren naar concrete, feitelijk vaststaande zaken. Opinievragen gaan in op de mening van de respondent. Daarnaast zijn er ook verschillende vormen van vragen: Open vragen Open vragen beginnen vaak met wie, wat of waar. Ze leveren veel verschillende en lange antwoorden op. Het voordeel hiervan is dat mensen antwoorden invullen waar je zelf niet aan had gedacht. Een nadeel is echter dat de antwoorden lastig te analyseren zijn.
104
Marktonderzoek
Gesloten vragen Bij een gesloten vraagvorm kiest de respondent uit een aantal aangeboden antwoordmogelijkheden. Bij het bepalen van de antwoordmogelijkheden moet rekening worden gehouden met referentiekader van de respondent. Alle antwoorden die een respondent kan geven, moeten behoren tot de opties. Een gesloten vraag wordt meestal gegeven als meerkeuzevraag, maar kan ook worden gegeven als rangordevraag, checklist of matrix. Meerkeuzevragen Meerkeuzevragen bestaan uit een stam met een aantal bijbehorende antwoordmogelijkheden. De stam bevat een uitspraak waarop moet worden gereageerd met behulp van de antwoordmogelijkheden. Het aantal antwoordmogelijkheden bepaalt de mate van detaillering. De stam moet aan een aantal punten voldoen: o eenduidig o betekenisvol o geen dubbele ontkenningen o vragende zin, onvolledige aanvulzin of stelling Rangordevragen Dit zijn gesloten vragen waarvan de antwoordmogelijkheden door de respondenten in een bepaalde volgorde moeten worden gezet. Selecterende checklist Dit is een opsomming van aspecten van een bepaald onderwerp. De respondent moet alle aspecten checken en beoordelen. De verschillende aspecten concurreren niet en ze hoeven niet onderling te worden afgewogen. Het voordeel van deze methode is dat op een snelle wijze veel informatie wordt ingewonnen. Het nadeel er van is echter dat de respondent antwoorden aanvinkt waar hij bij het lezen van de vraag niet aan gedacht heeft en in het geval van een open vraag niet had gegeven. Matrix Bij elk aspect van een checklist kan een meerkeuzevraag worden geformuleerd. De vragen zijn in de vorm van een matrix gesteld en bij elk aspect moeten deze vragen worden beantwoord. Een matrix kan zorgen voor verwarring en vraagt van de respondent veel oplettendheid.
Taalgebruik Het taalgebruik in de enquête is erg belangrijk. Het is niet de bedoeling dat respondenten de enquête niet invullen of verkeerd invullen, doordat ze vragen niet begrijpen. Het is handig om van tevoren al gesprekken te voeren met respondenten uit je doelgroep, zodat je weet welk taalgebruik gewenst is. Daarnaast zijn er nog een aantal punten waar je op moet letten: Gebruik heldere en eenduidige begrippen. Gebruik alleen jargon als respondenten het begrijpen. Gebruik de derde persoon enkelvoud. Vermijd negatief geformuleerde vragen. Hanteer direct taalgebruik (onvoltooid tegenwoordige tijd). Gebruik korte antwoorden Vermijd bijzinnen. Stel geen sturende of suggestieve vragen. Stel geen voorwaardelijke vragen.
105
Algemene vaardigheden – Biomedische Technologie Vormgeving van een enquête De vormgeving van een enquête speelt een belangrijke rol bij het belangstelling wekken en vasthouden van de belangstelling van de respondent. In de inleiding heb je het belang van het onderzoek uitgelegd en de respondent gemotiveerd om te antwoorden. Deze belangstelling wil je nu graag vasthouden, zodat de respondent ook de enquête afmaakt en opstuurt. De enquête moet een logische opbouw hebben. Let daarbij op de volgende punten: Hanteer een normale gespreksstructuur. Begin met vragen met een algemeen karakter en aansluitend bij de introductie. Stel persoonlijke vragen en specifieke vragen op het laatst. Groepeer vragen naar verschillende onderwerpen. Licht elk onderwerp kort toe. Verklaar de overgangen vanuit het onderzoeksdoel. Daarnaast is de opmaak ook een belangrijk punt van de enquête. Een enquête die steeds wisselt van opmaak en er rommelig uitziet, nodigt de respondent niet uit om hem in te vullen en terug te sturen. Let bij de opmaak op de volgende punten: Stem lettergrootte, regelbreedte en regelafstand op elkaar af. Zorg voor een standaardindeling per vraag. Omkader en breng rasters of kleuraccenten aan. Zorg voor een eenduidige en overzichtelijke bladindeling. Wissel niet teveel tussen verschillende soorten vragen. Proefafname Om er zeker van te zijn dat je enquête goed wordt ingevuld en goed wordt begrepen, kun je een proefafname uitvoeren. Hierbij neem je de enquête af bij een kleine groep respondenten, die representatief is voor de uiteindelijke doelgroep. De proefafname kun je op twee manieren uitvoeren: Verzoek de proefrespondenten de enquête in te vullen. Indien ze problemen hebben bij het invullen, laat ze dan de vragen van commentaar voorzien. Achteraf kun je de problemen bespreken. Laat de proefrespondenten de vragenlijst invullen terwijl je er zelf bij aanwezig bent. Laat ze hardop denken. Nu is het gelijk duidelijk waar de problemen zich voordoen. Onduidelijkheden en wijzigingen kunnen nu direct worden besproken met de respondenten. Let bij de proefafname ook op de invultijd van de proefrespondenten. In de introductiebrief vermeld je de invultijd. Zorg ervoor dat deze ook klopt.
15.4 Referenties o
A. Eger, M. Bonnema, E. Lutters, M. van der Voort, Productontwerpen, Uitgeverij Lemma, Utrecht, 2004.
o
G.A. Churchill, Basic marketing research, South Western Thomson Learning, 2001, Fourth edition.
o
J.F. Bartels, E.P.W.A. Jansen, Th.H. Joostens, Enquêteren: het opstellen en gebruiken van vragenlijsten, Wolters Noordhoff, Groningen, 1989.
o
F. Van der Zee, Online enquêteren: de do’s and don’ts van onderzoek via internet, BMOOO (boeken over methoden van onderzoek voor het onderwijs en andere organisaties), Scholma druk, Bedum 2008.
106
Deel 3: Projectmanagement
Projectmanagement
16. Projectmanagement Tijdens de opleiding kom je meerdere opdrachten tegen die als groep in een project moeten worden uitgewerkt. Een duidelijke definitie van een (studenten-)project is de volgende: Een project start vanuit een in de werkelijkheid bestaand actueel probleem. Hierbij gaan studenten zelfstandig te werk en ondernemen verschillende activiteiten die er op gericht zijn het probleem op te lossen met een concreet resultaat. Studenten werken samen in een kleine groep uitmondend in een groepsresultaat. Voor het project zijn slechts beperkte tijd en middelen beschikbaar. (uit: Projectmatig werken, F. Van den Berg, Universiteit Twente) Een goede afronding van het project staat of valt met een goed projectplan: zorg dat je weet wat je doelen zijn en dat je weet hoe je deze gaat bereiken. Gedurende een project is het natuurlijk belangrijk om te zorgen dat het project goed blijft lopen. Dat betekent dat zowel het groepsproces, de (tussentijdse) resultaten en de tijdsbesteding goed gemanaged moeten worden. Zowel tijdens het starten, het uitvoeren als het afronden van het project dien je verschillende kritische factoren goed in de gaten te houden. Een project begint bij de opdracht. Vanaf hier ga je bepalen wat het precieze probleem is dat opgelost moet worden, wat het einddoel is waarmee je aan de doelen van de opdracht gaat voldoen, en tot slot hoe je dit einddoel dan gaat bereiken. Dit alles werk je uit in een projectplan. Wanneer het projectplan klaar is en is goedgekeurd door je opdrachtgever of je begeleider kun je het geplande project werkelijk gaan uitvoeren. Er zijn verschillende soorten opdrachten die allemaal een ander soort resultaat tot gevolg hebben: Een probleem dat opgelost moet worden: het resultaat is een oplossing. Een probleem dat verklaard of onderzocht moet worden: het resultaat is een verklaring of een conclusie en soms een model of theorie. Iets wat ontworpen moet worden: het resultaat is een ontwerp en soms ook een constructie. Een combinatie van bovenstaande typen opdrachten. Bij ieder type opdracht worden er bepaalde eisen gesteld aan het eindresultaat. Uiteindelijk moet je kunnen onderbouwen dat je er in geslaagd bent om iets te realiseren dat aan de gestelde eisen voldoet. In sommige gevallen moet je zelf de eisen nog bedenken of aanscherpen en in dat geval ook verantwoorden. Een project voer je uit met een projectteam. Hoe je als team een doel kunt bereiken en hoe je moeilijkheden kunt ondervangen of oplossen wordt verder uitgelegd in de hoofdstukken 17 en 18. In dit hoofdstuk krijg je een handvat voor het uitvoeren van projectwerk, omdat het werken volgens plan een belangrijke vaardigheid voor een toekomstig ingenieur is. Daarom is het belangrijk dat je die vaak oefent.
16.1 Projectverloop Om een project te kunnen uitvoeren is het belangrijk dat je het verloop van het project goed in de gaten houdt en dat je voldoende aandacht besteedt aan de verschillende onderdelen. Een project verloopt globaal volgens het volgende traject: eerst maak je een projectopzet waarmee je er voor zorgt dat er bij de verschillende partijen duidelijkheid ontstaat. Je maakt hier dus een globale opzet van het project. Vervolgens ga je over tot het schrijven van je projectplan: dat is een precieze invulling
109
Algemene vaardigheden – Biomedische Technologie van wat je wanneer gaat doen en wat je daar voor nodig hebt. Wanneer het projectplan uiteindelijk is goedgekeurd kun je het project werkelijk gaan uitvoeren. De verschillende fasen worden hieronder verder toegelicht. 1. Maak een projectopzet (globale schets) Dit heeft als doel om duidelijkheid te creëren bij je opdrachtgever en je projectteam omtrent de opdracht, de te besteden tijd, en heel belangrijk: het uiteindelijk te bereiken doel. Op basis van een goede projectopzet kun je vervolgens het precieze projectplan gaan schrijven. In de projectopzet komen de volgende zaken aan bod: probleemanalyse; o Wat is het probleem en waarom is het een probleem? o Wat zou het resultaat moeten zijn en aan welke eisen moet dit voldoen? (doelstelling) hoe je het project wilt opzetten (mogelijke oplossingsroute); wat je ongeveer nodig hebt aan tijd, geld, mensen en middelen. 2. Schrijf het projectplan In het projectplan vermeld je welke activiteiten, taken, vormen van afhankelijkheid en welke tijdskaders de inhoud vormen van het project. Daarnaast moet je de verschillende rubrieken opzetten die tijdens het project moeten worden bewaakt en zonodig moeten worden bijgestuurd. Een mogelijke opbouw van een projectplan ziet er als volgt uit: Inleiding
110
Projectomschrijving o aanleiding o doelen o resultaat o afbakening o risico's o eventueel: effecten en/of randvoorwaarden
Planning en opdeling in verschillende fases o benodigde informatie en mogelijkheden om deze informatie te verkrijgen o tijdsbesteding per fase
Beheersing van je middelen o mensen o materialen o gereedschap
Beheersing van geld
Kwaliteitsbewaking o eisen aan tussen- en eindproduct(en) o wijze van testen van de kwaliteit
Communicatie binnen en rond het project o binnen het projectteam o naar de opdrachtgever o naar andere externe betrokkenen o creëren van draagvlak voor je oplossing
Projectmanagement Zeker in deze fase is het van groot belang goed te overleggen met je projectteam, zodat iedereen weet wat er van iedereen verwacht wordt en hoe jullie dat gaan bereiken. Let tot slot op dat niet altijd alle onderdelen in een studentenproject terugkomen. Dikwijls zal ‘geld’ niet direct een issue zijn in een studentenproject binnen het kader van onderwijs. 3. Ga het opgestelde projectplan uitvoeren en stuur bij waar nodig is. 4. Rapporteer het verloop van het project en de conclusies die getrokken kunnen worden. Evalueer of de gestelde doelen zijn gehaald en hoe het proces als geheel is verlopen. Een aantal van de genoemde onderdelen worden hieronder nog wat verder toegelicht.
Doelstelling Het is belangrijk om je doelen scherp te stellen wanneer je aan een project begint. Met heldere, duidelijke doelen weet iedereen wat er uiteindelijk wordt opgeleverd; tegelijkertijd geeft het je tijdens het hele project de mogelijkheid om te bepalen of je nog wel goed bezig bent. Als je je afvraagt of de activiteit wel bijdraagt aan het te realiseren doel, kun je op dat moment bekijken of je misschien iets moet wijzigen. Een goede doelstelling is SMART gedefinieerd. S = Specifiek. Dat betekent heel precies. Dus niet ‘een goed resultaat voor een vak’, maar ‘een 8 voor het tentamen’ Zorg dat je precies aangeeft wat het resultaat moet zijn en waarvoor het resultaat bedoeld is. M = Meetbaar. Formuleer een doel zodanig dat je het kunt meten. ‘Verbeterd rendement’ klinkt goed, maar wat is dat? Hoe ga je dat bepalen? Beter is ‘het elektriciteitsverbruik is na afloop met minimaal 10 % gedaald’. Dit laatste kun je precies meten. A = Aanwijsbaar of acceptabel. Belangrijk is dat je aangeeft wie iets gaat doen, wie verantwoordelijk is voor een specifiek resultaat. Als je dat niet doet, kan het voorkomen dat projectgroepleden naar elkaar gaan wijzen: ‘Ik dacht dat jij dat zou doen’. Verder moet een doel acceptabel zijn, dat wil zeggen dat degenen die het doel moeten realiseren het daar mee eens zijn. R = Realistisch. Het doel mag lastig maar moet haalbaar zijn. Wanneer een doel onrealistisch groot/hoog/ver is, is het demotiverend voor de projectgroepleden omdat het zeer onwaarschijnlijk is dat het gehaald wordt. Beter is een doel waarvoor mensen op hun tenen moeten lopen maar dan wel kunnen halen. T = Tijdgebonden. Geef nadrukkelijk aan wanneer iets gehaald moet zijn. Maak dat specifiek, dus liefst met datum en tijd erbij. Dat voorkomt dat mensen dingen gaan uitstellen omdat het toch geen haast heeft. Tip: veel mensen werken pas echt wanneer de deadline dichtbij is, zet daarom de deadline heel scherp.
Probleemanalyse Bij de probleemanalyse worden de kenmerken van het probleem en de eisen die aan de oplossingen worden gesteld op elkaar betrokken. Je gaat vragen stellen als: Waarom is het een probleem? Wat moet er gemaakt worden? Waaraan is er precies behoefte? Wie heeft die behoefte? Welke eisen worden aan de oplossing gesteld of moeten die nog opgesteld worden?
111
Algemene vaardigheden – Biomedische Technologie Een grondige probleemanalyse is een van de voorwaarden voor een voorspoedig verloop van het project. Wanneer je deze fase niet zorgvuldig genoeg uitvoert, kan dat later enorm veel tijd kosten. De probleemanalyse vormt tenslotte het fundament van het project, omdat dat aangeeft wat het echte probleem is en wat de oorzaken daar van zijn. Wanneer dit niet precies is aangegeven, loop je daar later in de uitvoering van het project tegenaan, omdat je met het verkeerde probleem en de verkeerde oorzaken bezig bent. Gevolg kan zijn dat je een oplossing vindt die het echte probleem niet oplost, of dat je je werk over moet doen. Figuur 16 geeft schematisch de probleemanalyse weer. Figuur 16: Een schematisch overzicht van de probleemanalyse zoals je deze kunt uitvoeren in projectwerk. (bron: http://mail.vssd.nl/hlf/b009par5.2.pdf)
Informatie Sommige vragen uit de probleemanalyse of mogelijke oplossingsroutes kunnen niet direct beantwoord worden. Gericht zoeken in de literatuur, bij informanten (docenten, potentiële gebruikers) en een brainstorm in de projectgroep kunnen helpen om meer duidelijkheid te krijgen en de verschillende mogelijkheden beter in kaart te brengen.
Afbakening Vanuit je projectopzet en de daar uitgevoerde probleemanalyse kun je veel zaken zo overnemen in verschillende onderdelen van je projectvoorstel. In de ‘afbakening’ kies en beschrijf je een bepaalde oplosrichting en een globale strategie voor de aanpak. Daarnaast kun je hier ook duidelijk aangeven wat je niet meer gaat doen in je project. Als jullie bijvoorbeeld een opdracht hebben gekregen om uit te zoeken welk systeem voor patiëntenadministratie het beste aangeschaft kan worden voor gebruik in het hele ziekenhuis, dan kan je in de afbakening bijvoorbeeld aangeven dat het resultaat een aanschafadvies zal zijn en dat je je niet meer bezig gaat houden met de praktische implementatie van het systeem.
Plan van aanpak Het is nu bekend welk resultaat er behaald moet worden en hoever dit uitgewerkt dient te worden. Maar nu moet de manier waarop nog worden vastgelegd: er wordt een plan van aanpak gemaakt. Je deelt het project in in verschillende onderdelen of fases, bepaalt welke vereisten er zijn om naar een volgende fase te gaan, hoeveel tijd je voor elke fase hebt, etc.
112
Projectmanagement
Risico-analyse Hierbij past de slogan: ‘Houd rekening met het onverwachte.’ Niet alle risico’s en tegenslagen zijn te voorzien maar vele toch wel als er op tijd bij stil gestaan wordt. Daarbij wordt ook beschreven hoe op dergelijke tegenvallers zal moeten worden gereageerd.
Conclusies Er wordt vastgesteld of het doel van het project behaald is en of dit overeenkomt met de oorspronkelijke opdracht.
Rapportage Alle afzonderlijk geschreven delen worden samengevoegd tot een verslag, dat vervolgens kan worden ingeleverd.
16.2 De planning van het projectwerk Het project bestaat uit een aantal stadia. Deze stadia kunnen na elkaar of (deels) naast elkaar worden uitgevoerd, dit hangt van de opdracht af. De tijd die nodig is voor de verschillende delen zal ook variëren. Er zijn wel algemene aanwijzingen te geven die kunnen helpen om het project tot een goed einde te brengen. Begin zo snel mogelijk het werk te plannen In het begin weet je nog niet veel. Toch moet je direct een globale planning maken. Dat deze planning eventueel later bijgesteld moet worden is niet erg: je hebt in ieder geval een globale richtlijn. Op basis hiervan kan je begeleider ook helpen om je op koers te houden. Een goede planning past ruim Als de planning alleen lukt als alles meezit, zal deze zeer waarschijnlijk niet worden gerealiseerd. In een goede planning is rekening gehouden met tegenslag. Concreet betekent dit dat je extra tijd inbouwt voor deze tegenslagen. Een marge van bijvoorbeeld 10 % is vaak heel gewoon. Plan van achteren naar voren en terug Plan van achter naar voren en van voor naar achter. Meestal weet je wanneer je het gewenste eindresultaat moet inleveren. Je kunt dat punt vastleggen op een bepaald tijdstip met het gewenste eindresultaat. Vervolgens ga je bepalen welke tussenproducten je moet maken om het eindresultaat op te kunnen leveren. Omdat je kunt inschatten hoeveel tijd het kost om de tussenproducten samen te voegen tot het eindproduct, kun je ook aangeven wanneer die tussenproducten klaar moeten zijn. Die tijdstippen zet je ook in je planning. Bijvoorbeeld als je eindverslag op 1 maart klaar moet zijn, en het samenvoegen en redigeren van de verschillende hoofdstukken duurt 2 weken, dan moeten de verschillende hoofdstukken dus 14 februari klaar zijn. Zo ga je helemaal terug tot aan het begin. Als je bij het begin bent aangekomen, loop je de planning weer helemaal door naar achter en bekijk je of alles klopt, of deelactiviteiten cq tussenresultaten wellicht samenhangen of pas na elkaar kunnen worden uitgevoerd. Op die manier kun je je planning weer aanpassen. Wat ook belangrijk is in een planning is het zogenaamde kritieke pad. Dat zijn die deelactiviteiten die noodzakelijkerwijs achter elkaar zitten (omdat het resultaat van deelactiviteit 1 de input van deelactiviteit 2 is) en waarbij een vertraging in een deelactiviteit direct tot vertraging in het hele project leidt. Bijvoorbeeld bij een huis bouwen: je moet hoe dan ook eerst de fundering leggen en daarna pas de muren
113
Algemene vaardigheden – Biomedische Technologie bouwen. Als de fundering leggen meer tijd kost, kan het muren bouwen pas later beginnen, waardoor het project dus later kan worden afgerond. Omdat vertragingen in het kritieke pad direct tot vertraging in het project leiden, is het zeer verstandig om wat speling in je planning in te bouwen, en dan met name tussen de deelactiviteiten in het kritieke pad. Dat voorkomt dat je project meteen te laat wordt afgerond wanneer een activiteit onverwacht toch wat tegen zit. Houd rekening met bekende planningsproblemen Na het eerste project weet je wat beter wat er bij het plannen vaak mis gaat. Bekende knelpunten zijn: Het inwerken kost meer tijd dan gedacht, mede omdat er in het begin niet rendabel gewerkt wordt: er is veel overlap en er is nog geen goede taakverdeling. Het rapporteren kost veel tijd, mede omdat dit uitgesteld wordt. Daardoor moet iedereen op elkaar wachten. Er wordt te snel één oplosrichting gekozen: een bredere aanpak voorkomt dat je halverwege weer helemaal opnieuw moet beginnen. Je bent te lang te globaal bezig, mede omdat er te laat met het project wordt begonnen of omdat men tegen het concreet uitwerken opziet. Begroot de beschikbare tijd Als je een inschatting hebt gemaakt van de benodigde tijd, moet worden bekeken hoeveel tijd er wanneer beschikbaar is. Hierbij moet rekening gehouden worden met de tijd die nodig is voor bijvoorbeeld theorievakken, de tentamenperiode en persoonlijke agendawensen van projectgroepsgenoten. Do’s bij het uitvoeren van een project Je probleem scherp formuleren: zorg dat er hele concrete vragen uit kunnen worden afgeleid. Heldere afspraken maken met je groepsgenoten over de werkwijze: zowel over de taakverdeling als de werksfeer tijdens bijeenkomsten. Problemen in de groep tijdig uitspreken voordat het escaleert. Gevonden informatie van verschillende groepsleden op elkaar afstemmen. Don’ts Je laten verleiden om (als groep) te snel naar de ‘oplossingsfase’ te gaan en conclusies te trekken. Meeliftgedrag vertonen of anderen laten meeliften. Je afspraken niet nakomen: je benadeelt direct je groepsgenoten! Uitstelgedrag vertonen bij het minste of geringste excuus (‘de bieb had het boek niet’). Gebaseerd op: Projectmatig werken, F. Van den Berg, Universiteit Twente
114
Projectmanagement
16.3 Referenties o
Docenten Toegepaste Taalkunde (WMW) F. Kootstra (Hogeschool Enschede) Eindredactie: M Rijkeboer (WB), Studeren in projectonderwijs Oriëntatiebundel voor studenten van de opleidingen Industrieel Ontwerpen en Werktuigbouwkunde.
o
Manual Project Management, Integrative design of Biomedical Products, Universiteit Twente, januari 2009
o
W. Sorgdrager, Projectmanagement – Online cursus, http://www.leren.nl/cursus/management/projectmanagement/, laatste update: niet beschikbaar, datum bezocht: 21-10-2009
o
Auteur onbekend, Wikipedia – Kritieke pad, http://nl.wikipedia.org/wiki/Kritieke_pad, laatste update: 22-09-2009, datum bezocht: 24 november 2009
115
Algemene vaardigheden – Biomedische Technologie
116
Samenwerken in een projectgroep
17. Samenwerken in een projectgroep Tijdens projecten moet je samenwerken in een groep die je of zelf hebt samengesteld of die al van tevoren is vastgesteld. Je moet altijd alert zijn op de samenwerking in een projectgroep. Een team presteert het beste als iedereen een rol (of taken) op zich neemt die elkaar aanvullen. Projectgroepen die niet goed functioneren bestaan vaak uit hetzelfde type personen die geen andere rol willen of kunnen aannemen (bijvoorbeeld de situatie waarin iedereen projectleider wil zijn). Daarom is het belangrijk om het groepsproces goed in de gaten te houden.
17.1 Communicatieregels Tijdens het project moet je veel met elkaar communiceren. De manier van communiceren is hierbij erg belangrijk. Wanneer je iets op de verkeerde manier zegt, kan dit verkeerd op iemand overkomen. Dit kan vervolgens leiden tot een conflict. Voor communiceren bestaan een aantal communicatieregels. Door het gebruik van deze regels kunnen problemen tijdens het groepswerk worden voorkomen. Communicatieregels Geef kritiek op positieve wijze. Verwijten kunnen leiden tot de vraag wie er gelijk heeft. Dit kan worden voorkomen door het uiten van wensen. Praat concreet in plaats van vaag. Wees duidelijk in wat je zegt. Vermijd abstracte en algemene termen. Vermijd waarom-vragen. Wanneer je toch waarom-vragen stelt, zorg je ervoor dat een ander in de verdediging schiet. Gebruik rechtstreeks taalgebruik. Gebruik IK in plaats van MEN of WIJ. Gebruik beweringen in plaats van gesloten vragen. In plaats van ‘vind je niet dat het tijd wordt…’ kan je beter zeggen ‘Ik wil…’. Praat over het nu. Gebruik niet het verleden om te voorspellen wat iemand nu vindt. Praat voor jezelf, en niet voor anderen. Vermijd gedachten lezen. Ga alleen in op relevante punten. Naast deze punten is het belangrijk om je eigen leider te zijn: neem de verantwoordelijkheid voor wat je zelf te leren, te halen en te bieden hebt. Laat ook aan de andere projectgenoten weten wat jouw belangen zijn en wat je hen kan bieden. Kun je, om wat voor reden dan, ook niet bij een afspraak aanwezig zijn, laat dit dan tijdig weten aan de rest van de groep of verplaats de afspraak op tijd. Tijdens het communiceren gaan storingen voor. Vliegt er een vliegtuig over, komt er een brandweerauto langs? Probeer niet er bovenuit te komen door je stem te verheffen, maar wacht tot de storing voorbij is en ga weer verder met communiceren. En als laatste nog een belangrijk punt: er praat er slechts één tegelijk!
17.2 Teamrollen: Belbin In een projectgroep neemt iedereen een rol aan. Iedereen heeft een eigen optimale (of ‘natuurlijke’) rol binnen een team. Meestal heeft iemand twee of drie voorkeursrollen. Het makkelijkst is het om steeds dezelfde rol aan te nemen in een project, omdat je er goed in bent. Natuurlijk kan je ook eens een andere rol aannemen. Je zult zien dat je je zult ontwikkelen in deze rol.
117
Algemene vaardigheden – Biomedische Technologie Een team is succesvol wanneer er een onderlinge evenwicht is in rollen, wanneer je bewust bent van het anders-zijn van de anderen en bewust bent van de complementariteit van de anderen. Omdat niet iedereen bewust is van welke rol hij/zij vervult binnen een team, bestaat er de Belbintest. Deze test is te vinden in de bijlage 1. Uit de test komen jouw optimale teamrollen. Samen met de uitslagen van je projectgenoten, kunnen jullie jullie team analyseren. Belbin maakt onderscheidt in de volgende rollen. Er is een korte omschrijving gegeven van elke rol.
Voorzitter (VZ) De voorzitter houdt zoveel mogelijk de manier waarop het team de doelstellingen tracht te bereiken, onder controle. Hij/zij maakt hierbij optimaal gebruik van de in het team aanwezige eigenschappen. Hij/zij kent dan ook ieders sterke punten en de punten ter verbetering. Eigenschappen: het vermogen respect af te dwingen, het vermogen enthousiasme te kweken, gevoel voor timing en evenwicht, goede communicatieve vaardigheden, geen opvallende creatieve of intellectuele krachten.
Aanjager/Vormgever (AJ/VM) Dit teamlid geeft vorm en richting aan de inspanningen van het team waarbij hij/zij tracht doelstellingen duidelijk te maken en prioriteiten aan te geven. Hij/zij zoekt ook in discussies naar patronen en tracht daar vorm aan te geven. Eigenschappen: gedrevenheid, overtuigd van eigen kunnen, regels zijn belangrijk,niet verdraagzaam ten opzichte van vage ideeën.
Uitvinder/Plant (UV/PL) Dit teamlid genereert - zeker bij belangrijke onderwerpen - nieuwe ideeën en strategieën. Hij/zij zoekt naar mogelijke openingen bij problemen waarmee het team geconfronteerd wordt. Eigenschappen: hoge intelligentie, onafhankelijk van opvattingen, verbeeldingskracht, de neiging om weinig praktisch te zijn, minder sterk in communicatie met anderen.
Afweger/Waarschuwer/Monitor (AW/MO) De waarschuwer analyseert problemen en evalueert ideeën en suggesties zodat het team een weloverwogen keuze kan maken. Eigenschappen: het vermogen kritisch te denken, objectiviteit, het vermogen de complexiteit in voorstellen te zien, soms te kritisch en onbewogen.
Doener/Bedrijfsman (DO/BM) Dit teamlid zet plannen en strategieën om in praktische en werkbare procedures. Hij/zij kan systematisch en efficiënt uitvoeren wat afgesproken is. Eigenschappen: zelfbeheersing en discipline, realisme, praktisch en gezond verstand, gebrek aan flexibiliteit, weinig open voor speculatieve ideeën als niet direct de waarde duidelijk is.
Ondersteuner/Groepswerker (ON/GW) Dit teamlid ondersteunt de andere leden door het aanmoedigen in hun sterke punten en het steunen in hun tekortkomingen. Hij/zij let op de onderlinge communicatie en bevordert de teamgeest waar mogelijk. Eigenschappen: gedienstig en hulpvaardig, flexibel en populair, goed kunnen luisteren, gebrek aan besluitvaardigheid en hardheid, afkeer van wrijvingen en onderlinge wedijver.
118
Samenwerken in een projectgroep
Verkenner/Bron-onderzoeker (VE/BO) Dit teamlid brengt informatie en ideeën van buiten de groep in, gebruikt daarvoor externe contacten en voert daarvoor de onderhandelingen. Eigenschappen: een extraverte persoonlijkheid, sterk onderzoekend, positieve bereidheid om mogelijkheden te zien en te vertalen, gebrek aan nazorg en follow-up.
Afronder/Afmaker (AR/AF) Deze persoon tracht te voorkomen dat er iets mis gaat bij de uitvoering van besluiten en hij/zij let erop dat er niets wordt overgeslagen. Hij/zij straalt wat gejaagdheid uit waardoor het team opgejut kan worden. Eigenschappen: gevoel van bezorgdheid koppelen aan gevoel voor orde en effectiviteit, sterke persoonlijkheid, ongedurig, intolerant ten opzichte van oppervlakkigheid.
Het is zaak om af en toe, zeker als het in de projectgroep niet lekker loopt, even stil te staan bij de teamrollen en te controleren wie welke rol vervult en of er rollen zijn die ontbreken in de projectgroep. Daarbij is het goed je af te vragen in welke rollen je goed bent en in welke rollen je nog wat kunt bijleren. Door hier bewust mee bezig te zijn en waar nodig te proberen ontbrekende rollen in te vullen zul je merken dat je meer vat op de groep en het bereikte resultaat krijgt.
17.3 Vergaderen Zoals reeds in § 17.1 aangestipt, hangt het slagen van het project mede af van (de kwaliteit van) de onderlinge communicatie in de groep. Aan het begin van een project maak je onderling duidelijke afspraken over wie wat doet en maak je een projectplan, zoals beschreven in hoofdstuk 16. Noteer aan het begin van het project van iedereen het telefoonnummer en e-mailadres en verspreid die onder de projectleden. Tijdens het uitwerken van het project, moet het project goed worden gemanaged. Hiervoor moet je ook vergaderen met je projectgroep. Vergaderen is belangrijk in projectwerk omdat delen van het project door individuen wordt uitgevoerd, terwijl de groep op de hoogte moet blijven van de ontwikkelingen van het product als geheel. De groepsleden zullen dus zo nu en dan verslag moeten uitbrengen van wat ze hebben uitgewerkt, in het bijzonder aan de opdrachtgever (docent) of collega’s (medestudenten). Dit kan bijvoorbeeld in de vorm van een presentatie. Aan het einde van het project moet je vaak een verslag inleveren. Door goed bij te houden wie wat doet, voorkom je dat meerdere mensen hetzelfde werk doen en is bekend waar er problemen optreden. Door tijdens een project regelmatig met de gehele projectgroep een vergadering in te plannen kun je gericht aan het werk gaan. Een werkoverleg werkt het beste met een vaste rolverdeling (voorzitter, notulist, deelnemer). Als voorzitter, notulist en deelnemer heb je verschillende taken. Hieronder zijn per rol de taken weergegeven. Let op dat, hoewel het vaak wel het geval zal zijn, de teamrol ‘Voorzitter’ niet noodzakelijk hoeft samen te vallen met de functie van voorzitter in een vergadering. Voorzitter Geef bespreekpunten door en stel samen met de notulist een agenda op. Structureer de vergaderstukken en stuur de vergaderstukken (agenda, notulen vorige vergadering, inhoudelijke stukken als delen van verslagen) op tijd rond voor de vergadering, zodat iedereen de vergadering kan voorbereiden. Open de vergadering en inventariseer of er nog andere agendapunten zijn. Introduceer agendapunten en geef na elk agendapunt aan wat daarin besloten is en/of geef een samenvatting van de belangrijkste besproken punten en eventueel daaruitvolgende te nemen acties.
119
Algemene vaardigheden – Biomedische Technologie
Zorg ervoor dat de vergadering effectief en efficiënt verloopt, zodat (lange) uitloop wordt voorkomen. Inventariseer ideeën en meningen. Stimuleer de discussies. Perk deelnemers die te lang van stof zijn en deelnemers die steeds met hun eigen stokpaardjes terugkomen in. Betrek groepsleden erbij die zich afzijdig houden. Bewaak de structuur en de sfeer van de vergadering. Leid de bespreking terug naar de hoofdzaken als er wordt afgedwaald. Stuur niet teveel. Kap voorbarige opmerkingen of onwelkome interrupties af. Zie erop toe dat alles naar behoren wordt afgehandeld: controleer het gemaakte verslag, controleer de toezending van het verslag en controleer gemaakte afspraken. Vat actiepunten aan het eind samen. Houd een rondvraag. Plan de volgende vergadering. Bedank iedereen voor zijn/ haar bijdrage.
Notulist Geef bespreekpunten door en stel samen met de voorzitter de agenda op. Bereid de vergadering voor door de agenda en bijgevoegde stukken te lezen en bepaal je eigen inbreng. Maak notulen/aantekeningen tijdens vergadering. Wees voortdurend alert op wat er tijdens de discussies gezegd wordt. Onderscheid hoofd- van bijzaken, laat irrelevante bijdragen van deelnemers weg uit de notulen. Zet spreektaal om in verslagtaal. Schrijf zo beknopt mogelijk, maar vermijd telegramstijl. Markeer namen, zodat eigen bijdragen van deelnemers makkelijk terug te vinden zijn. Markeer een besluit of actie. Maak een besluiten- en actielijst. Wanneer deze erg lang is, is het handig deze om te zetten in een tabel met aparte kolommen voor uitvoerder, actie en termijn. Werk na de vergadering de notulen voorzien van datum met daarbij een overzicht van de aan- en afwezigen uit en stuur deze zo snel mogelijk rond. Neem niet te actief deel. Daardoor maak je misschien te weinig aantekeningen en kan je uiteindelijk geen goede notulen maken. Maak niet teveel aantekeningen. Voor een beknopt verslag is het niet nodig om alles te noteren. Deelnemer Geef bespreekpunten door aan de voorzitter en de notulist. Bereid de vergadering voor door de agenda en stukken door te nemen en aantekeningen te maken. Bedenk van tevoren wat je standpunt is ten aanzien van bepaalde punten en stel alvast argumenten op. Doe actief mee met discussies en besluitvormingen. Wees niet voortdurend aan het woord. Een agenda voor een studie gerelateerd project kan de punten bevatten zoals weergegeven in onderstaand kader.
120
Samenwerken in een projectgroep Standaard vergaderagenda 1. Opening 2. Vaststellen agenda a. Eventuele extra agendapunten kunnen nog toegevoegd worden. 3. Mededelingen a. vanuit de groepsleden; b. door de begeleider; c. n.a.v. bestuderen van de vakken. 4. Bespreking voortgang projectwerk a. notulen en actiepunten vorige vergadering; b. wordt de planning gevolgd en gehaald; c. bijstellen planning. 5. Bespreking inhoud van de deelbijdragen a. bespreken van de delen van een verslag die door een groepslid zijn geschreven; b. vaststellen van de wijzingen n.a.v. de vorige bespreking; c. vaststellen van wat gewijzigd moet worden. 6. Afspraken a. over taken als uitzoeken literatuur, contacten met bedrijven; b. over de organisatie van het groepswerk (rolwisseling, subgroepen); c. detailafspraken over de taken voor de volgende vergadering. 7. WVTTK (Wat verder ter tafel komt) a. Punten die tijdens de vergadering onder een ander agendapunt ter sprake komen en in zichzelf een discussie waard zijn, maar nog niet op de agenda waren opgenomen. 8. Tijdspad a. Plannen volgende vergadering; b. Eventuele andere belangrijke data m.b.t. het project. 9. Rondvraag
Tijdens het project kun je gebruik maken van Blackboard. Veel vakken hebben hierop een werkplaats waar iedereen bij kan. Hierop kun je allerlei bestanden zetten en is het niet nodig om alles via de e-mail te versturen. Zo heb je altijd alle bestanden geordend bij elkaar.
17.4 Problemen met groepswerk Gedurende het project kunnen er altijd problemen optreden. Een paar manieren om dit te voorkomen zijn: Voorkom meeliftgedrag: o Formuleer de opdrachten en taken duidelijk per persoon. o Zorg dat de individuele prestaties van studenten zichtbaar zijn door naamvermelding op onderdelen en een logboek. o Durf iemand aan te spreken op zijn/haar gedrag als die zich niet aan de afspraken houdt. Let op signalen als overdreven scherpe discussies, elkaar negeren, onenigheid over schijnproblemen of pijnlijke opmerkingen die wijzen op een onderliggend probleem dat moet worden aangepakt. Grijp op tijd in als het fout gaat. Stel problemen aan de orde als ze nog oplosbaar zijn: voordat het begint te ‘broeien’ moet over het probleem worden gesproken. Op dat moment is er nog een oplossing te bereiken zonder gezichtsverlies. Probeer problemen samen op te lossen en houd het algemeen. Val niet iemand persoonlijk ergens op aan. Stel eerst de feiten vast, probeer de oorzaak te vinden en zoek samen naar een oplossing. Lukt dit niet, vraag dan je begeleider om hulp. Stel besluiten niet uit. Als het erg gezellig is in de groep waardoor er geen besluiten worden genomen, kan er grote achterstand opgelopen worden.
121
Algemene vaardigheden – Biomedische Technologie
Sluit compromissen. Niet iedereen kan zijn zin krijgen, soms moet er voor een gulden middenweg gekozen worden. Stel misschien een aantal afspraken vast voor het project, bijvoorbeeld een starttijd, niet chatten als de groep bij elkaar is, maar ook hoe het verslag eruit komt te zien (lay-out). En heel belangrijk, kom de afspraken na!
17.5 Referenties o
C. Jansen, M. Steehouder, M. Gijsen, Professioneel communiceren – Taal- en communicatiegids, Wolters-Noordhoff, Groningen/Houten, 2004.
o
T. Pleging, M. Lansbergen, Professionele Attitude Communicatie Heide Training, September 2009.
o
Docenten Toegepaste Taalkunde (WMW) F. Kootstra (Hogeschool Enschede) Eindredactie: M Rijkeboer (WB), Studeren in projectonderwijs Oriëntatiebundel voor studenten van de opleidingen Industrieel Ontwerpen en Werktuigbouwkunde.
122
Zelfreflectie
18. Zelfreflectie Tijdens projectwerk moet je samenwerken met andere studiegenoten. Ieder mens is verschillend en heeft een verschillend karakter en vindt verschillende dingen belangrijk. Deze verschillende karaktereigenschappen kunnen botsen in een groep. Door middel van zelfreflectie vergroot je je zelfkennis. Hierdoor weet je waar je goed in bent en wat je minder sterke punten zijn. Je kijkt terug op hoe je werkt en handelt, waarom je zo werkt en handelt en welke persoonlijke eigenschappen en competenties je daarbij hebt gebruikt. Wanneer iedereen in een groep zichzelf goed kent, kunnen conflicten worden voorkomen en, wanneer ze toch ontstaan, worden opgelost.
18.1 Kernkwadrantenmethode Het doel van zelfreflectie, is het beter leren kennen van jezelf. Er zijn een aantal mogelijkheden om meer over je karaktereigenschappen te weten te komen. Zo heb je de kernkwadrantenmethode en de Belbin-teamrollen. Met behulp van deze informatie kun je kijken hoe je je binnen een groep gedraagt en kun je als groep kijken waar problemen kunnen worden verwacht. Wellicht zijn er een aantal moeilijkheden of mogelijkheden om conflicten en problemen te voorkomen of op te lossen. De Belbinteamrollen zijn besproken in hoofdstuk 17. De kernkwadrantenmethode maakt gebruik van de begrippen kernkwaliteit, valkuil, uitdaging en allergie. Een voorbeeld van een kernkwadrant is te zien in Figuur 17. Kernkwaliteit
Teveel van
Valkuil
Flexibiliteit
Wispelturig
Positief tegenovergestelde
Positief tegenovergestelde
Star
Orderlijk
Allergie
Teveel van
Uitdaging
Figuur 17: Voorbeeld van kernkwadranten
Een kernkwaliteit is een eigenschap die tot het wezen van een persoon behoort. Het is een specifieke eigenschap waar we bij een bepaald persoon aan denken. Als je te ver doorschiet in je kernkwaliteit, wordt je kernkwaliteit een vervorming. Je vervorming is ook je valkuil. Dit is wat een persoon met een bepaalde kwaliteit vaak verweten wordt. Iemand met de kernkwaliteit flexibiliteit wordt bijvoorbeeld verweten dat hij niet zo wispelturig moet zijn.
Het verbeteren van je valkuil in het positieve tegenovergestelde is je uitdaging. De kernkwaliteit en de uitdaging zijn elkaars aanvullende kwaliteiten. Je moet de balans zien te vinden tussen beide. De valkuil en uitdaging zijn vaak de bron van conflicten die een persoon met zijn omgeving heeft. Meestal blijk je allergisch te zijn voor een teveel van je uitdaging, ook wel je allergie genoemd. Wanneer je meer met je allergie wordt geconfronteerd, is de kans groter dat je in je eigen valkuil terechtkomt. Hierdoor ontstaan conflicten waar moeilijk uit te komen is. Terug naar het voorbeeld van flexibiliteit met als valkuil wispelturigheid. De uitdaging van zo’n persoon kan zijn dat hij orderlijker wordt. Zo iemand kan vervolgens een allergie hebben voor mensen die ‘te star’ zijn. Conflicten ontstaan wanneer de valkuil van iemand overeenkomt met de allergie van iemand anders. Wanneer je focust op iemands kwaliteit in plaats van de extreme vorm ervan, kunnen negatieve gedachten over iemand veranderen in positieve en kunnen conflicten worden opgelost. Elk conflict vertelt veel over jezelf. Je eigen allergie is ondanks alles een extreme vorm van je eigen uitdaging!
123
Algemene vaardigheden – Biomedische Technologie
18.2 Zelfreflectie Bij reflecteren kijk je terug op jezelf en stel je jezelf vragen over hoe je aan het werk bent geweest en wat daar de achtergronden/oorzaken van zijn. Hierbij kijk je ook hoe je reageert op een bepaalde situatie en hoe dat voelt. Dit is iets anders dan evalueren, waarbij het gaat om of je het werk wel of niet goed hebt gedaan. Bij evalueren beoordeel je resultaten en kijk je naar welke storende factoren een rol hebben gespeeld. Vervolgens trek je hieruit conclusies over de werkwijze. Reflecteren kan je op ieder moment doen en op elk probleem dat je tegenkomt. Reflecteren kan echter ook nuttig zijn wanneer het werk goed gaat en het lijkt of er geen reden is om te reflecteren. Ook van deze situaties kun je veel leren. Bij reflecteren omschrijf je een situatie en omgeving. Je onderzoekt je gedrag en achterhaalt je motivatie of overtuigingen. Bij het reflecteren kun je gebruik maken van de STARR-methode. Deze methode werkt als volgt: Situatie: Beschrijf een concrete situatie Taak: Geef bij deze situatie aan wat jouw taak of rol is Actie: Beschrijf welke acties je hebt ondernomen Resultaat: Wat was het resultaat van deze acties? Reflectie: Reflecteer de situatie en stel jezelf hierbij vragen Een aantal vragen die je jezelf kan stellen bij een reflectie zijn: Ben je tevreden over het resultaat? Waarom wel/ niet? Had je zelf meer invloed kunnen hebben op het resultaat? Waarom reageerde je zoals je deed? Wat zou je de volgende keer anders doen en hetzelfde doen? Tips! Een aantal tips bij reflecteren: Kies een concrete situatie en kijk terug op dat specifieke moment en jouw manier van handelen. Reflecteer regelmatig en rooster eens in de week een reflectiemoment in. Stel je zelf open vragen. Bij het stellen van vragen is het belangrijk om open vragen te stellen. Dus vragen die beginnen met wat, waar, wanneer, waarom en hoe. Stel oordelen over jezelf uit, kijk eerst wat er gebeurde, voordat je hier waarde aan geeft. Reflecteer op een methodische manier, bijvoorbeeld door een lijstje vragen te doorlopen. Reflecteer niet alleen op probleemsituaties maar ook op succeservaringen. Gebruik feedback van anderen om vanuit hun gezichtspunt te reflecteren.
18.3 Feedback geven en ontvangen Zoals hierboven beschreven kun je bij zelfreflectie ook feedback gebruiken van anderen. Om anderen te helpen bij hun zelfreflectie, kun je hun ook feedback geven. Het geven en ontvangen van feedback kan worden weergegeven met een model, het Johari-venster. Het geeft weer hoe een situatie verandert ten gevolge van gegeven en ontvangen informatie over onszelf en anderen.
124
Zelfreflectie Bewust
Onbewust
Wat ik van mezelf wel weet en anderen ook wel weten
Zichtbaar
Wat ik van mezelf niet weet en anderen wel weten B
A Wat ik van mezelf wel weet en anderen niet
Wat ik van mezelf niet weet en anderen ook niet weten
C
D
Onzichtbaar
Figuur 18: Het Johari-venster
Gebied A is het gebied van de vrije acitiviteit. Dit is je dagelijkse gedrag dat anderen van je zien (zichtbaar) en waar jezelf bewust van bent (bewust). Gebied B is de blinde vlek. Dit deel van je gedrag is voor anderen te zien (zichtbaar), maar ben je jezelf niet bewust van (onbewust). Gebied C is het gedeelte van je gedrag wat je alleen zelf kent en bewust van bent. Dit wil je niet of heb je nog niet laten zien aan anderen. Dit gedrag is voor anderen onzichtbaar. Gebied D is het gedrag dat zich onderbewust afspeelt. Dit is niet bekend voor jezelf en voor anderen. Het is dus onzichtbaar en je bent je er niet bewust van. Door feedback te vragen en te krijgen, zul je het gebied B verkleinen. Je wordt jezelf bewust van gedrag dat voor anderen al zichtbaar was. Hierdoor wordt gebied A groter. Gebied A wordt ook vergroot, wanneer je meer van jezelf laat zien. Je maakt gedrag waarvan je zelf bewust bent, zichtbaar voor anderen. Hierdoor verklein je gebied C. Ook gebied D kun je vervolgens verkleinen. Doordat je meer van jezelf laat zien, zul je meer van je onbekende zelf ontdekken. Hierdoor word je meer bewust van je eigen gedrag. Het geven van feedback is niet makkelijk. De manier waarop is hier erg belangrijk. Er zijn een aantal regels waaraan je moet denken bij het geven van feedback. Probeer als eerste objectief verslag te doen van de gedragingen. Geef vervolgens een beschrijving wat de gevolgen van het gedrag voor jou zijn. Je maakt hier gebruik van het feedbackmechanisme: Waarneming Ik zie
Interpretatie Ik voel
Waardering Ik vind
Uitspraak
Actie
Let daarnaast op de volgende punten: Feedback moet gericht zijn op gedrag, waaraan de ontvanger iets kan veranderen. Feedback moet concreet zijn en niet algemeen. Feedback houdt rekening met de ontvanger en de gever van reacties. Feedback is nuttiger wanneer de ontvanger er om vraagt. Feedback moet goed getimed zijn. Het liefst zo snel mogelijk na de gegeven informatie. Geef zowel positieve als negatieve feedback. Geef feedback niet in de jij- of de u-vorm.
125
Algemene vaardigheden – Biomedische Technologie Daarnaast is het ontvangen van feedback ook niet makkelijk. Feedback vat je snel op als kritiek. Je moet feedback niet opvatten als een aanval op jezelf. Zie het als iets waar je aan kunt werken. Vat feedback niet op als een persoonlijke aanval. De ander heeft kritiek op je gedrag en niet op je als persoon. Ga niet onmiddellijk in de verdediging. Vraag naar de bedoeling van de feedback. Toon waardering voor de feedback.
18.4 Referenties o
L. Nijgh, Carrieretijger – Reflecteren en zelfreflectie, http://www.carrieretijger.nl/functioneren/ontwikkelen/jezelf-ontwikkelen/reflectie, laatste update: datum bezocht: 20-10-2009.
o
L. Nijgh, Lancelots, Voor en door freelancers – Reflecteren, http://www.lancelots.nl/ontwikkelen/kernvaardigheden/ontwikkelingsvaardighed en/reflecteren, laatste update: datum bezocht: 20-10-2009.
o
T. Pleging, M. Lansbergen, Professionele Attitude Communicatie Heide Training, september 2009.
126
Bacheloropdracht
19. Bacheloropdracht Ter afsluiting van de Bacheloropleiding Biomedische Technologie ga je een individuele opdracht van 15 EC doen. Het doel van de opdracht is het leren zelfstandig een onderzoeksopdracht van bepaalde omvang en complexiteit uit te voeren. Belangrijker zijn de vaardigheden die worden uitgevoerd dan de resultaten van het onderzoek. De opdracht zal in principe intern aan de UT plaatsvinden bij een van de Biomedische onderzoeksgroepen onder begeleiding van een dagelijkse begeleider en onder verantwoordelijkheid van een Bacheloropdrachtcommissie. De opdracht wordt in principe uitgevoerd in het 4e kwartiel van het 3e jaar. In overleg met de verantwoordelijke hoogleraar is het ook mogelijk om op een ander tijdstip de opdracht uit te voeren. In het 3e kwartiel van het 3e jaar is vanaf 2009-2010 het vak ‘Voorbereiding Bacheloropdracht’ (2,5 EC vakcode 273089) geprogrammeerd. Dit vak helpt je bij de voorbereiding van je Bacheloropdracht en is verplichte voorkennis voor de Bacheloropdracht. Het project zal grofweg bestaan uit drie fasen: planningsfase: het opstellen van een onderzoeksplan en werkplan; werkfase: het uitvoeren van het onderzoek en het verwerken/vastleggen van de resultaten; schrijffase: het rapporteren over het uitgevoerde onderzoek. Even voorstellen! In dit hoofdstuk laten we een aantal ‘experts’ aan het woord: medestudenten BMT die hun Bacheloropdracht reeds hebben uitgevoerd, of in een afrondende fase zitten. Zij geven je een serie nuttige tips voor het uitvoeren van je opdracht! Onze experts: Bas van Bochove deed experimenteel onderzoek bij de Molecular Cell Biology groep. Daniël Brummelman deed experimenteel onderzoek bij de Remote Monitoring & Treatment groep, onderdeel van de Biomedical Signals and Systems groep. Luc de Leeuw deed experimenteel onderzoek bij de Membrane Technology groep en de Inorganic Materials Science groep. Maurice van Dalen deed experimenteel onderzoek bij de Tissue Regeneration groep. Yves Candel combineerde modelleer- en experimenteel onderzoek bij de Biophysical Engineering groep. Jantsje Pasma deed experimenteel onderzoek bij de Biomechanical Engineering groep.
19.1 Keuze De Bacheloropdracht voer je in principe uit bij een van de Biomedische onderzoeksgroepen van de UT. De opdracht kan ook extern worden uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van een BMT-groep. Tijdens de eerste jaren van je bachelor heb je kennis gemaakt met veel verschillende richtingen binnen de opleiding. Er zijn vakken gegeven door docenten van verschillende vakgroepen, maar ook tijdens de colloquiumserie ben je in contact gekomen met verschillende onderzoeksgroepen. In de studiegids is een overzicht te vinden van alle vakgroepen. Waarschijnlijk weet je al welke richting je wel en welke je niet interessant vindt.
127
Algemene vaardigheden – Biomedische Technologie Wanneer je op zoek gaat naar een opdracht, kun je contact opnemen met een docent van een vak dat of van een vakgroep die je interessant vindt. De docent kan je vaak verder helpen aan een opdracht. Ook op het prikbord tegenover het secretariaat van BMT of op de prikborden bij de verschillende vakgroepen hangen vaak opdrachten. Kijk ook eens op de websites van de vakgroepen. Ook hier worden vaak opdrachten vermeld. Daarnaast staan hier ook de verschillende onderzoeksgebieden waar een vakgroep zich mee bezighoudt. Misschien is er wel een onderzoek wat je erg aanspreekt en waar je aan mee wilt werken. Dan kun je contact opnemen met de persoon verantwoordelijk voor dit onderzoek. Begin in ieder geval op tijd met het zoeken van een opdracht! Tips voor het zoeken naar een geschikte opdracht: Yves: Oriënteer je zo breed mogelijk en bekijk zoveel mogelijk potentiële opdrachten. Blijf met geduld doorzoeken totdat je een opdracht vindt die jou interessant en leuk lijkt! Daniël: Praat, praat, praat! Spreek met zoveel mogelijk mensen over wat je wilt en wat je leuk vindt. Zo leer je formuleren waar je enthousiast over bent. Ga vervolgens langs alle vakgroepen en laat hun vertellen waar zij enthousiast over zijn en kijk of er een match is.
Wanneer je een opdracht hebt gevonden, moet je met de vakgroep afspreken wie je dagelijks begeleider wordt en wie er deel zullen uitmaken van je beoordelingscommissie (Bacheloropdrachtcommissie). Deze commissie bestaat uit minimaal 3 leden, je dagelijkse begeleider, de hoogleraar van de vakgroep en iemand van een andere vakgroep. Meer informatie hierover kun je vinden in de Regels van de Examencommissie van de opleiding BMT, http://www.tnw.utwente.nl/bmt/. Vervolgens moet je het aanvangsformulier voor de Bacheloropdracht laten ondertekenen door de voorzitter van je commissie en voor de start van je opdracht inleveren bij S&OA-TNW-BMT.
19.2 Voorbereiding Wanneer je een opdracht hebt gevonden, begint de voorbereiding van je opdracht. In het 3e kwartiel van het 3e jaar wordt het vak ‘Voorbereiding Bacheloropdracht’ gegeven. In dit vak komen de belangrijkste vaardigheden naar voren die je nodig hebt om je Bacheloropdracht zo efficiënt en effectief mogelijk uit te voeren. Veel van deze vaardigheden zijn ook terug te vinden in dit boekje, zoals time management, projectplan schrijven, literatuuronderzoek en het schrijven van een onderzoeksverslag. Voordat je begint met je Bacheloropdracht kun je deze hoofdstukken nog eens doornemen en bekijken wat nuttig is voor het uitvoeren van je Bacheloropdracht. Ook tijdens het uitvoeren van je opdracht, kun je deze hoofdstukken gebruiken als naslagwerk. Na het volgen van het vak ‘Voorbereiding Bacheloropdracht’ zul je een projectplan en een tijdspad hebben voor je opdracht. Dan kun je aan de slag met het uitvoeren van je opdracht. Onderzoeksplan In je onderzoeksplan geef je het volgende weer: inleiding/motivering: wat/waarom wil je iets onderzoeken; vraagstelling/probleemstelling: wat wil je proberen te achterhalen; methode/instrument: hoe wil je het aanpakken; fasering/werkplan: wanneer/in welke volgorde worden de verschillende onderzoeksstappen gezet; afronding: verslag/presentatie.
128
Bacheloropdracht Het onderzoeksplan schrijf je in principe zelf, maar je zult het bespreken met je begeleider. Als beide partijen akkoord gaan met het voorlopige onderzoeksplan, dan zal het verder uitgewerkt moeten worden en moeten er concrete afspraken gemaakt worden. Dit kunnen afspraken zijn als: startdatum; werkplek; tijdsinvestering; aanwezigheid; frequentie en aanwezigen van voortgangsbesprekingen; hoe communiceren (via e-mail, telefonisch, etc.); gebruik apparatuur; halverwege voortgangsrapportage; proefvoordracht; datum inleveren verslag. Met een goed onderzoeksplan weten je begeleider en jij waar jullie aan toe zijn en is het duidelijk of de opdracht niet te groot of te klein is. Tijdens de Bacheloropdracht zal je begeleider toezicht houden op de voortgang, maar je bent zelf verantwoordelijk voor het gehele proces. Planning De Bacheloropdracht bestaat uit totaal 15 EC, dus 420 uur. Dit komt overeen met 1 kwartiel. In het 4e kwartiel staat 15 EC ingeroosterd voor de Bacheloropdracht, maar in overleg is het vaak ook anders in te delen. Vanaf het 2e jaar ben je eigenlijk al bezig met je Bacheloropdracht, beginnend met de orientatie aan de hand van de colloquia. Het gehele traject ziet er als volgt uit:
Kwartiel B2 - 2e +3e B3 – 1e
B3 – 2e
B3 – 3e
B3 – 4e B3 – eind 4e
Planning Bacheloropdracht Planning B2 Colloquiumserie, oriëntatie op richtingen en vakgroepen. Oriënteer je bij de vakgroepen die bij jouw bachelororiëntatie horen (FHT, MCTW, Klinische Fysica of Zorgtechnolgie). Kies een vakgroep. Maak een afspraak om te praten over het doen van een opdracht. deelname aan het vak ‘Voorbereiding Bacheloropdracht’; formulering opdracht samen met de dagelijkse begeleider; samenstellen van Bacheloropdrachtcommissie; goedkeuring door Bacheloropdrachtcommissie; Inleveren Bacheloropdrachtformulier. aanvang en uitvoering Bacheloropdracht; planning en aanvraag bachelor-colloquium. verslag inleveren; colloquium.
129
Algemene vaardigheden – Biomedische Technologie Voor het uitvoeren van de Bacheloropdracht moet je ook een tijdsplanning maken. Deze planning ziet er grofweg als volgt uit:
Vak 2,5 EC
Voorbereiding 2,5 EC
Uitvoering 12,5 EC
algemene vraagstelling opstellen onderzoeksplan goedkeuring onderzoeksplan maken tijdsplanning begin literatuuronderzoek inlezen literatuuronderzoek specifieke vraagstelling concept verslagindeling uitvoering onderzoeksplan voorbereiden experimenten uitvoering experimenten analyse resultaten vergelijking met vraagstelling conclusies aanbevelingen verslag afronden presentatie houden
Schrijven verslag
Tips voor het beginnen aan je opdracht: Luc: Probeer niet allerlei vakken/projecten naast je Bacheloropdracht te hebben lopen. In mijn ervaring werkt full-time het beste: je zult je sneller een onderdeel van de groep voelen en bent waarschijnlijk aan het einde van de rit in totaal minder tijd kwijt aan je opdracht. Maurice: Zorg dat duidelijk is wat de bedoeling is van de opdracht en dat je een voor jou leuke opdracht kiest. Stel grenzen wat betreft tijdsbesteding aan onderdelen, zodat je niet dagen blijft hangen op iets dat geen resultaat geeft. Jantsje: Maak duidelijke afspraken met je begeleider over de grootte van je opdracht. Zorg dat het duidelijk is wat wel en niet bij je opdracht hoort. Zo voorkom je dat je begeleider steeds weer iets nieuws bedenkt wat je ook nog wel even uit kan zoeken.
19.3 Uitvoering In de globale planning is te zien dat er al gelijk aan het begin van de opdracht met het verslag begonnen wordt. Aan de hand van je literatuuronderzoek, kun je al je inleiding en eventuele achtergrondinformatie opschrijven. Aan het einde van de Bacheloropdracht zullen er ook nog 1 of 2 weken volledig nodig zijn voor het afronden van het verslag en het voorbereiden van de presentatie. Tips voor het uitvoeren van je literatuurstudie: Daniël: Bedenk welke vragen je wilt beantwoorden, maar blijf niet hangen in het zoeken naar literatuur. Als je je vragen kunt beantwoorden met de artikelen die je hebt, gaat nog een extra artikel waarschijnlijk niet veel veranderen. Bas: Voer de literatuurstudie voor zover mogelijk uit voor het experimentele deel in plaats van erna. Zo kan dit deel van je verslag al nagekeken worden door je begeleider. Dat scheelt tijd bij het afronden van je verslag aan het einde van je opdracht.
Door een goede tijdsplanning te maken kun je voorkomen dat je opdracht langer duurt dan gedacht. Als je dan toch dreigt uit te lopen, is het slim om met je begeleider te kijken hoe je er voor kan zorgen dat je snel de opdracht met weinig vertraging
130
Bacheloropdracht afrondt. Dit zal je dan wel zelf moeten aankaarten en aanpakken, je begeleider zal dit niet voor je doen. Tips voor het uitvoeren van experimenten: Luc: Ga veel meelopen bij experimenten van begeleiders en andere mensen van de vakgroep die soortgelijke experimenten doen of dezelfde apparatuur gebruiken. Desnoods, als (een deel van ) het experiment te ingewikkeld is om te leren in de korte duur van je BSc opdracht, vraag dan of iemand het samen met je wil doen. Maurice: Stel grenzen. Verdoe geen tijd met iets dat niet wil lukken en waarvan je de oorzaak niet kan vinden. Verder hoeft er niet altijd een resultaat te zijn. Zolang je dit in je verslag maar goed bediscussieert. Jantsje: Schrijf duidelijk alle stappen op die je moet doen bij het uitvoeren van een experiment. Ook alle simpele stappen als het aanzetten van een sensor of een computer. Wanneer je elke keer het experiment uitvoert volgens de stappen, voorkom je dat je achteraf erachter komt dat je helemaal niks hebt gemeten, omdat die ene sensor niet aanstond.
Probeer je dus aan de tijdsplanning te houden. Als je een volledig kwartiel inroostert voor je Bacheloropdracht ga er dan ook vol aan werken en ga niet bijvoorbeeld de helft van de tijd een vak volgen. Mocht je desondanks toch problemen krijgen met je tijdsplanning, kaart dit dan op tijd aan bij je begeleider of studieadviseur en zoek dan samen naar een oplossing. Tips voor het schrijven van je verslag: Yves: Begin niet pas tegen het einde van je opdracht met het schrijven van je verslag. Mijn ultieme tip is om alles wat je opzoekt en doet, meteen te documenteren alsof het een hoofdstukje uit je verslag is. Zo kun je op het einde alles makkelijk bij elkaar voegen en ontwijk je de situatie dat je tegen het einde moet beginnen aan het schrijven van meer dan 20 pagina's. Bas: Spreek deadlines af voor het inleveren van delen van je verslag. Zo voorkom je dat dit blijft liggen en de afronding van je opdracht onnodig lang duurt.
Mocht je niet met je begeleider overweg kunnen en het idee hebben dat dit je project negatief beïnvloedt, meld dit dan bij je professor. Probeer er samen uit te komen (wellicht kan iemand anders je begeleiden). Lukt dit niet? Stap dan naar de studieadviseur. Als je op tijd dit soort problemen aanpakt, kun je hier een heleboel vervelende situaties en vertraging mee voorkomen.
19.4 Afronding De Bacheloropdracht zal je afsluiten met een verslag en een mondelinge presentatie met aansluitend een discussie. In de hoofdstukken 20 en 23 kun je meer informatie vinden over het maken van een verslag en het geven van een presentatie. Het verslag bestaat uit een titel- en voorblad van de opleiding (te vinden op de website), een samenvatting en een binnenwerk. Het verslag mag zowel in het Engels als in het Nederlands zijn. Een Nederlands verslag moet echter wel worden aangevuld met een Engelse samenvatting. Daarnaast moet er een algemene tekst van 1 à 2 pagina’s worden geschreven, gericht op VWO-scholieren (met oog op studiekeuze), met daarin de context van de opdracht, uitvoeringsaspecten en resultaten van het onderzoek.
131
Algemene vaardigheden – Biomedische Technologie De mondelinge presentatie en discussie worden gegeven in de vorm van een openbare zitting (colloquium). Deze is bedoeld voor leden van de werkeenheid, collega studenten en andere geïnteresseerden. De beoordeling zal gebeuren over het gehele project, naast het uitgevoerde werk maken ook het verslag en je presentatie deel uit van de beoordeling. Maar ook bijvoorbeeld je werkhouding en inzet zullen hierin meegenomen worden. Als je de helft van de tijd onvindbaar bent voor je begeleider of een opstelling hele dagen reserveert en dan maar een paar uur meet is dit indirect toch van invloed op je eindcijfer. Tips voor je colloquium: Maurice: Bespreek je presentatie van te voren met je begeleider. Het is ook handig om naar andere verdedigingen te gaan kijken, zodat je een idee krijgt wat de bedoeling is. Luc: Begin niet te laat met het prikken van een datum. Hoe meer drukke begeleiders, hoe eerder je de datum vast moet leggen! Hier kun je bovendien heel mooi je planning op afstemmen.
19.5 Referenties o
D. Brummelman, B. Rijckaert, L. de Leeuw, J. Alers, Programme Guide BMT/ BME 2009-2010, Universiteit Twente, augustus 2009.
o
Faculteit TNW - OER TNW, http://www.tnw.utwente.nl/bmt/ , laatste update: onbekend, bezocht: 10 november 2009.
132
Deel 4: Resultaten Presenteren
Verslag
20. Verslag Ieder onderzoek verliest zijn waarde, wanneer de verkregen informatie niet op tijd wordt vastgelegd in een verslag. Als schrijver moet je je verslag goed afstemmen op de lezer: welke informatie wordt gewenst, in hoeverre is de lezer al geïnformeerd, in hoeverre is de lezer geïnteresseerd? Een verslag is vaak een uitgangspunt voor verder onderzoek en een goede en nauwkeurige omschrijving van de resultaten en duidelijke conclusies zijn daarom van groot belang. In het onderwijs wordt een verslag ook door een docent gebruikt om het geleverde werk te beoordelen. Direct aan het begin van een project moet je dus al beginnen met het maken van een verslag en niet pas na afloop: aan het begin van het project begin je immers al met het verzamelen van gegevens. Door deze direct te analyseren en te rubriceren kun je je snel een duidelijk beeld vormen van de voortgang van de opdracht. Daarnaast voorkomt het dat je aanknopingspunten, resultaten of conclusies vergeet en het scheelt je aan het eind veel werk. Gebruik bij het maken van een verslag je computer vanaf het begin. Zorg voor regelmatige kopieën zodat als er iets fout gaat je een recente back-up hebt.
20.1 Opstellen van een verslag Voor het opstellen van een goed verslag wordt gebruik gemaakt van een systematische aanpak. Oriënteren op het doel van het verslag en de doelgroep Eerst ga je duidelijk het doel van je verslag bepalen: Waarom maak je dit verslag? Wat is het probleem? Wat wil je met dit verslag bereiken? Daarnaast is het belangrijk om je te oriënteren op je doelgroep. Dit geeft je al veel inzicht in wat er in je verslag moet komen te staan. Het maakt een flink verschil of de doelgroep een docent, studiegenoot of bedrijf is. De een heeft meer voorkennis over het onderwerp dan de ander. Waar een bedrijf er geen belang bij heeft om een samenvatting van de eigen werkzaamheden te lezen, kan het voor een docent juist heel verhelderend zijn om een korte introductie van het bedrijf toe te voegen. Planning maken van de werkzaamheden Nadat je doel duidelijk is geworden, ga je een planning van de werkzaamheden maken. Het is belangrijk om op tijd met het verslag te beginnen, zodat je het op tijd in kunt leveren. Hierbij moet je dus zeker rekening houden met zaken waarin je afhankelijk bent van anderen. Denk aan het zoeken naar informatie: misschien wil je een artikel lezen waar de UT geen licentie voor heeft en wat dus apart aangevraagd moet worden, of wil je contact opnemen met een deskundige: een docent heeft lang niet altijd direct tijd voor een student. Als er op het laatste moment met het verslag wordt begonnen, is er geen tijd of mogelijkheid meer om bepaalde dingen uit te zoeken. Plannen van de inhoud en de structuur van het verslag Door een structuur op te stellen van het verslag kan de globale inhoud al bepaald worden. Hierbij houd je natuurlijk goed rekening met je opdracht of het onderzoek dat je uitvoert en de vraagstelling die je hierbij hebt gemaakt: de structuur zal hier in grote mate door beïnvloed worden. Verzamelen en selecteren van de tekst Op het moment dat je start met het schrijven van het verslag is lang niet altijd alle informatie voor handen. Je zult dus onder andere naar literatuur moeten zoeken op bijvoorbeeld internet of in de bibliotheek. Als je (alle) informatie verzameld hebt moet je
135
Algemene vaardigheden – Biomedische Technologie deze nog verder selecteren. Lang niet alle gevonden informatie is relevant voor het verslag en het is ook belangrijk om te kijken of de informatie wel correct en waar is. Meer informatie over het verzamelen van informatie is te vinden in hoofdstuk 8. Uitschrijven en herschrijven van de tekst Nadat je alle informatie hebt Tip! verzameld en geselecteerd kun je Begin met schrijven van een samenvatting beginnen met het schrijven en van je verslag. Dit dwingt je na te denken herschrijven van de tekst. In de eerste over de lijn die je in het verslag gaat volgen plaats moet je een keuze maken voor de en helpt je ook om hoofd- en bijzaken te taal: schrijf je in het Nederlands of in het onderscheiden. Engels? Vaak wordt dit wel specifiek in de opdracht aangegeven. Er wordt tijdens deze fase alleen naar de inhoud van het verslag gekeken, aan de opmaak schenk je nog even geen aandacht. Mocht je vastlopen op een bepaald onderdeel dan kun je dit overslaan en er later nogmaals naar kijken. Doordat je op deze manier tijdens het project meerdere keren naar hetzelfde stuk tekst kijkt, zal blijken dat er bijvoorbeeld informatie mist of dat er wellicht informatie weggelaten kan worden. In dit stadium zul je wellicht ook figuren toevoegen. Deze moeten een duidelijk verklarend onderschrift hebben: je moet ze als lezer ook zonder de begeleidende tekst kunnen begrijpen. Als alles is geschreven ga je het geheel controleren. Dit kan met een paar simpele vragen: Past de tekst nog bij het oorspronkelijke doel? Of zijn er door de tekst nieuwe vragen aan de orde gekomen? Zijn alle aanvullingen op de juiste plek terecht gekomen? Staat bijvoorbeeld de uitleg van een term niet per ongeluk op de verkeerde plek? Is er sprake van overlap of herhaling? Aangezien delen los van elkaar zijn geschreven, kan het voorkomen dat er dingen nu dubbel in staan. Is er sprake van tegenstrijdigheid? Het kan gebeuren dat er in het verslag een uitspraak wordt gedaan die in strijd is met wat ergens anders in het verslag staat. Is alle informatie relevant? Afwerking van het verslag Nadat je alle informatie hebt verzameld, geselecteerd en gestructureerd op papier hebt gezet, kun je beginnen met de afwerking. De inhoudelijke tekst is nu goed genoeg en wellicht heb je tijdens het schrijven al een globale opmaak gebruikt: deze ga je nu netjes en consistent maken. Maak gebruik van de mogelijkheden die bijvoorbeeld een programma als MS Word biedt om standaardopmaken te gebruiken. Daarnaast match je de schrijfstijl van de verschillende stukken, kijk je of verwijzingen kloppen en of het geheel een goed lopend verhaal is. Kijk bij het afwerken van je tekst nogmaals goed naar de volgende zaken: De indeling van de tekst in hoofdstukken en (sub)paragrafen: deze moeten je lezer helpen om de lijn van de tekst te volgen. Het is van groot belang dat je de titels goed kiest, want ze helpen je verhaal te structureren en ze moeten uitnodigen om verder te lezen. De inleiding van je verslag en de afzonderlijke onderdelen: zorg ervoor dat je de relevantie van je (deel-)boodschap duidelijk maakt en prikkel de lezer om verder te lezen. Zorg ervoor dat de inleiding goed aansluit bij de daarop volgende kern. De afsluiting: trek heldere conclusies en geef aan wat deze betekenen voor de bestaande situatie. Daarnaast zorg je ervoor dat je hier je verhaal ‘rond’ maakt: Grijp bijvoorbeeld nog even terug naar de inleiding. De verwijzingen/referenties: zorg ervoor dat deze consequent in dezelfde opmaak staan en voorkom dubbele verwijzingen naar dezelfde bron. Een
136
Verslag
handig programma wat je helpt je referenties bij te houden is Endnote (te downloaden van de website van het Notebook Service Center, zie voor meer informatie hoofdstuk 8). Controleer de taal: is het correct Nederlands (Engels) en gebruik je (indien mogelijk) geen Engelse begrippen in een Nederlandse tekst? Controleer of de tekst qua stijl aansluit bij je publiek en of er consequent in dezelfde stijl is geschreven.
Als je met meerdere personen aan een verslag werkt is het belangrijk om van te voren de taken goed te verdelen. Het is handig om één persoon aan te wijzen die de verschillende stukken tekst verzamelt, er voor zorgt dat de stijl van alle stukken overeenkomt en het een goed lopend verhaal wordt. Tips voor het opzetten van een verslag – deel I Maak aan het begin een globale inhoudsopgave in hoofdstukken en eventueel paragrafen in een word document. Voer beschikbaar gekomen informatie direct in op de daarvoor bestemde plaats in het verslag. Als het geheel ingevuld is schrap dan overbodige informatie. Verbeter de betooglijnen en daarna de taal en lay-out. Check de hoofdlijnen van het verslag Zijn de resultaten goed weergegeven? Zijn de afkortingen bij het eerste gebruik gedefinieerd? Zijn de figuren los van de tekst te begrijpen? Wordt er in de tekst verwezen naar alle figuren, tabellen en grafieken?
20.2 Opbouw van een verslag Een verslag heeft meestal een vaste opbouw: titelpagina; voorwoord (eventueel); samenvatting; inhoudsopgave; inleiding; methode en materialen resultaten; discussie; conclusies; aanbevelingen (eventueel); literatuurlijst; symbolenlijst (eventueel); lijst met gebruikte afkortingen (eventueel); medisch verklarende woordenlijst (eventueel); bijlage(n) (eventueel). Afhankelijk van het onderwerp van het verslag kan het zijn dat de verschillende onderdelen bestaan uit meerdere hoofdstukken of (sub)paragrafen. Titelpagina De titel moet zo kort mogelijk zijn en het onderwerp van je verslag dekken. Op de titelpagina staan verder de auteur (naam en studentnummer), waar, wanneer en voor wie (docent of vak) het project is uitgevoerd.
Voorbeeld titels Voorbeeld slechte titel: Het ethanolproces. Voorbeeld goede titel: Een economische evaluatie van het ethanolproces voor biobrandstofproductie.
137
Algemene vaardigheden – Biomedische Technologie Voorwoord Niet in alle gevallen hoef je een voorwoord aan het verslag toe te voegen, maar in het geval van een stage, Bachelor- of Master opdracht is dit zeker op zijn plaats. In het voorwoord kan je vermelden waarom het verslag is geschreven (bijvoorbeeld voor je Bacheloropdracht in het derde jaar van de studie Biomedische Technologie op de UT) en je kunt mensen bedanken die je hebben geholpen bij je project (bijvoorbeeld je begeleider(s) en je collega’s). Samenvatting (abstract) In de samenvatting geef je in een aantal korte zinnen de essentie van het verslag aan. In de samenvatting staat alleen informatie die in het verslag is terug te vinden. Literatuurverwijzingen, tabellen en figuren horen hier niet in thuis. In de samenvatting beschrijf je achtereenvolgens heel kort de volgende onderdelen: achtergrondinformatie, probleemstelling, gebruikte materialen en methoden, belangrijkste resultaten en de belangrijkste conclusies. Houd de samenvatting kort, niet meer dan één pagina. Bij je Bacheloropdracht voeg je naast een Nederlandse samenvatting ook altijd een Engelstalige samenvatting toe. Inleiding De inleiding is het eerste hoofdstuk van het verslag. Hierin geef je informatie die vooraf bekend moet zijn om het verslag goed te kunnen lezen. In de inleiding wordt de probleem-/vraagstelling van het verslag behandeld, samen met de bijbehorende hypothese (zie voor meer informatie over het opstellen van een onderzoeksvraag en hypothese hoofdstuk 5). Bij een kort verslag geef je soms ook de reden waarom het experiment is uitgevoerd en het principe van het experiment. In grote verslagen zoals het verslag van je Bacheloropdracht geef je in de inleiding ook een korte beschrijving van het algemene kader waarin het onderzoek wordt uitgevoerd. Door het aangeven van dit kader maak je het belang van het onderzoek duidelijk en kun je toewerken naar de uiteindelijke doelstelling. Daarbij maak je gebruik van literatuur om aan te geven welk onderzoek er al is gedaan en welke vragen er nog open staan. Methoden en resultaten De structuur van de kern van je rapport hangt af van het soort onderzoek dat er gedaan is. Je begint in ieder geval met het uitleggen van de theorie. Als het een experimenteel onderzoek is zal je hierna het stuk materialen en methoden schrijven. Dat deel beschrijft kort en eventueel met literatuurreferenties de relevantie van het experiment, hoe het experiment is uitgevoerd en welke apparatuur en materialen zijn gebruikt. Bij een literatuuronderzoek leg je in de kern van het verslag de theorie uit en in het geval van een model/ontwerp zul je na de benodigde theorie de gebruikte model/ontwerp technieken verder toelichten. Na dit eerste gedeelte kun je de resultaten gaan behandelen. Dit doe je kort en overzichtelijk, in bijvoorbeeld een tabel of een grafiek. Let op dat je maar een van de twee kiest: twee keer dezelfde resultaten weergeven in een andere vorm voegt meestal niet zoveel toe. Indien nodig kun je bijvoorbeeld precieze getallen bij datapunten in een grafiek plaatsen. Door een duidelijk bijschrift te plaatsen kun je de betekenis van een grafiek of tabel duidelijk maken zonder dat de lezer de rest van het verslag hoeft te lezen (zie voor meer informatie § 20.3). Geef bij resultaten de nauwkeurigheid aan en vermeld de gebruikte formule, de ingevulde getallen en de uitkomst: op die manier zorg je ervoor dat alle getallen herleid kunnen worden. Niet alle metingen hoeven helemaal uitgelegd te worden: benoem alleen die aspecten die relevant zijn voor het beantwoorden van je onderzoeksvraag. In het stuk resultaten trek je alleen conclusies als die nodig zijn om het volgende experiment uit te leggen. Het is het beste om je experimenten in logische volgorde te bespreken in plaats van chronologisch. Dit maakt het voor de lezer makkelijker om de tekst te volgen.
138
Verslag Discussie In het stuk discussie geef je uitleg van de resultaten. Komen ze overeen met de verwachtingen? Verschillen ze met de literatuur of berekende waarden? Waar mogelijk geef je een verklaring voor de gevonden verschillen. Als de resultaten niet overeenkomen met de verwachtingen of literatuur, worden ze in dit stuk expliciet besproken. Als de resultaten niet overeenkomen met de verwachtingen, betekent dit niet dat het onderzoek of het verslag slecht is, de discussie is er juist voor om je resultaten in het juiste licht te zetten: een onderzoek of verslag wordt wel slecht wanneer je onverwachte of onverklaarbare resultaten niet bespreekt of toelicht. Voorbeeld discussie Slechte discussie: Resultaten wijken af, moet nieuwe meter. Goede discussie: De resultaten van het experiment komen niet overeen met de literatuur. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat het meetinstrument een te grote afwijking heeft. Voor verder onderzoek is het belangrijk dat er een meetinstrument met een grotere nauwkeurigheid gebruikt wordt. Daarnaast kan het zo zijn dat de temperatuur toch invloed heeft gehad op de resultaten: de waarden uit de literatuur zijn gevonden bij temperaturen tussen 35⁰C en 40⁰C en de huidige metingen zijn uitgevoerd bij kamertemperatuur. Voor verder onderzoek is het van belang om zeer goed te inventariseren wat de invloed van temperatuur op de meetresultaten is.
Conclusies In de conclusie kom je terug op de probleemstelling en de doelen die gesteld zijn in de inleiding, zijn ze bereikt? Een conclusie is vaak een kort stuk en het kan zijn dat het niet meer is dan de uitkomst van een experiment dat de vraagstelling wel of niet beantwoord. Aanbevelingen Aan het eind van je onderzoek kun je aan de hand van de resultaten vaak aanbevelingen doen voor vervolgonderzoek. Het kan zijn dat voor deze aspecten tijdens het onderzoek geen tijd meer was, maar het kan ook een nieuwe invalshoek zijn of een nieuw geïdentificeerde factor waarmee men terdege rekening moet houden. Literatuuroverzicht/Referenties In het literatuuroverzicht (of ‘referenties’) geef je een lijst van alle boeken, artikelen, websites en andere bronnen die gebruikt zijn bij het maken van het verslag. Deze lijst dien je te koppelen aan de tekst, dus er moeten op de juiste plaatsen in het verslag verwijzingen staan (zie hoofdstuk 8). Maak hierbij handig gebruik van bestaande programma’s zoals Endnote (zie ook hoofdstuk 8). Symbolenlijst / afkortingenlijst Als je in het verslag veel verschillende symbolen gebruikt is het voor de lezer soms moeilijk om de betekenissen te onthouden. Daarom is het in dat geval essentieel dat je achteraan het verslag een symbolenlijst plaatst waarin je kort alle symbolen uitlegt. Voorbeeld van een symbolenlijst λ Golflengte c Lichtsnelheid h Constante van Planck E Energie v Frequentie
6,626·10-34
[nm] -1 [m s ] Js [J] [Hz]
139
Algemene vaardigheden – Biomedische Technologie Medisch verklarende woordenlijst Vooral als er een onderzoek wordt gedaan op een heel specifiek vakgebied worden er vaktermen gebruikt die voor anderen niet goed begrijpbaar zijn. Daarom is het soms handig om aan het verslag bijvoorbeeld een medisch verklarende woordenlijst toe te voegen waarin de verschillende termen worden uitgelegd (bijvoorbeeld: femur = dijbeen). Dit kan ook van het Nederlands naar het Engels of Latijn. Appendices In de appendices, of bijlagen, presenteer je onderdelen die door hun gedetailleerdheid de lijn van het verslag verstoren, maar wel handig zijn voor onderbouwing of als naslaginformatie. Soms is het wenselijk om je primaire onderzoeksgegevens in een bijlage te presenteren of om je meetprotocollen weer te geven. Ook de werking van gebruikte apparatuur of technieken kan je in de bijlage uitleggen. Tips voor het opzetten van een verslag – deel II Kwaliteit: tegenspraak: spreek je zelf niet tegen in de tekst; onvoldoende bewijs: beweringen moeten bewezen worden, bijvoorbeeld met literatuur; intrinsiek moeilijk aantoonbare omschrijvingen, bijvoorbeeld: Het zijn mooie resultaten (wat is mooi?); vaagheden: probeer woorden als waarschijnlijk of misschien te vermijden. Zoek het goed uit of laat de zin weg. Kwantiteit: te veel informatie: voorkom vanzelfsprekendheden of overbodige uitingen, bijvoorbeeld: ‘We hebben ons best gedaan’ (vanzelfsprekend); te weinig informatie: zorg voor voldoende onderbouwing van je uitspraken; voorkom onduidelijkheden tussen tekst en figuren. Wees relevant: Net zoals studenten niet graag nutteloze informatie leren, willen docenten ook geen sprookjes in verslagen, schrijf dus geen uitgebreide overbodige informatie op. Volgorde en goede structuur: slechte zinnen: zinsopbouw klopt niet, geen goed lopende zinnen; verkeerde spelling, bijvoorbeeld: ‘het experiment werdt uitgevoert’; verkeerde opbouw van het verslag, bijvoorbeeld door eerst veel theorie te geven en dan pas het doel uit te leggen.
140
Verslag Een artikel schrijven Tijdens je opleiding kan je worden gevraagd om een artikel te schrijven in plaats van een verslag. Sommige mensen sluiten hun Bacheloropdracht bijvoorbeeld af met een artikel. In zekere zin lijkt een artikel best op een verslag: er komen veel soortgelijke onderdelen voorbij. Een artikel is doorgaans echter veel compacter en je geeft alleen de belangrijkste onderzoeksresultaten weer. Hieronder staat de basisstructuur van een artikel weergegeven. (zie voor meer informatie ook hoofdstuk 8) Titel (Title) Een goede titel vertelt kort en duidelijk waar het artikel over gaat. Auteurslijst (Authors) In de auteurslijst geef je de namen van de betrokken auteurs weer met hun affiliatie (vakgroep/Universiteit). Samenvatting (Abstract) In de samenvatting leg je kort de vraagstelling uit, de gebruikte (experimentele) opzet en de belangrijkste conclusies. De samenvatting moet door je publiek geheel los van het artikel gelezen kunnen worden en men moet er direct uit kunnen opmaken of het interessant is om het hele artikel te lezen. Inleiding (Introduction) In de inleiding maak je duidelijk wat het doel van het onderzoek is. Je beschrijft wat er in de wetenschap bekend is over het probleem en de huidige stand van zaken in de verschillende onderzoeken. Daarnaast beschrijf je wat specifiek het probleem is dat jij hebt onderzocht en wat het onderzoek gaat toevoegen aan de reeds bestaande kennis. Een goede inleiding eindigt met een korte en bondige samenvatting van de vraagstelling en het formuleren van doelstellingen en hypotheses. Materiaal en methoden (Materials and methods) Bij de materialen en methoden beschrijf je het experiment zodanig dat de lezer het kan herhalen. Als je gebruik hebt gemaakt van specifieke apparatuur, materialen, procedures, programmatuur of bepaalde instellingen, vermeld die dan hier ook. Als het artikel over een ontwerp gaat, wordt vaak in plaats van de ‘materialen en methoden’ een omschrijving gegeven van het ontwerp of idee, met een theoretische onderbouwing. Resultaten (Results) In dit hoofdstuk vermeld je de belangrijke resultaten: hieronder vallen dus zowel de ‘goede’ als ‘slechte’ resultaten. Het is niet de bedoeling dat je alle resultaten van alle tussenstappen toont. Als het artikel over een ontwerp gaat wordt het deel ‘resultaten’ vaak vervangen door de implementatie van het ontwerp, het prototype, met daarbij de resultaten van de gedane testen. Discussie en conclusies (Discussion and conclusions) In de discussie probeer je de resultaten te verklaren en vergelijk je ze met dat wat al bekend is in de wetenschappelijke literatuur. Verder beoordeel je hier of de eerder gestelde hypotheses kunnen worden aangenomen of dat ze verworpen moeten worden. Wanneer de resultaten niet overeenkomen met de verwachtingen probeer je dit te verklaren en je geeft aan welke vervolgonderzoeken er van jouw bevindingen kunnen worden afgeleid. Referenties (References) In de literatuurlijst wordt op een systematische manier vermeld welke literatuur is gebruikt waarnaar in het artikel wordt verwezen. Dankwoord (Acknowledgements) In het dankwoord bedank je ten slotte de mensen die een bijdrage hebben geleverd aan het artikel en eventuele sponsoren. http://icommas.ou.nl/icm-cursus/Downloads/AIC-1-Artikelschrijven.pdf
141
Algemene vaardigheden – Biomedische Technologie
20.3 Tabellen, grafieken en figuren Door gebruik te maken van tabellen, foto’s, blokschema’s en grafieken in je verslag kun je je gegevens compact en overzichtelijk presenteren. Bovendien vormen ze in publicaties vaak een overzichtelijke toegang tot de gegeven informatie. Het is van belang dat ze volgens algemeen internationaal geldende regels worden opgesteld. Als eerste zullen we een aantal algemene richtlijnen geven voor het gebruik van illustraties. Zorg dat de illustratie los van de tekst begrijpelijk is. De illustratie moet zonder toelichting kunnen worden begrepen. Dit kun je bereiken door het gebruik van een nauwkeurig bijschrift, legenda en verklarende noten. Zorg ervoor dat het bijschrift informatief is. Bij een figuur plaats je het bijschrift onder de figuur, bij een tabel wordt deze boven de tabel geplaatst.
Verwijs in de tekst naar de illustraties. Geef alle illustraties een volgnummer en verwijs er minstens eenmaal naar in de tekst. Naar illustraties die een versierende functie hebben (bijvoorbeeld striptekeningen) hoeft niet worden verwezen. Nummer tabellen en figuren apart. In een tekstverwerker kun je de verwijzingen en nummeringen automatisch aanmaken. Wanneer je een figuur toevoegt, wordt de nummering automatisch aangepast. Zo klopt de nummering altijd.
Plaats de illustraties op een doeltreffende plek. Illustraties hebben het meest effect, wanneer ze zo dicht mogelijk bij de tekstpassage staan waar ze betrekking op hebben. Soms moet je ze doorschuiven naar de volgende pagina, bijvoorbeeld door ruimtegebrek. Probeer figuren op eenzelfde positie op de pagina te plaatsen, zodat je rapport een rustig uiterlijk krijgt.
Op basis van de tabellen, grafieken en figuren moet de lezer begrijpen wat je gedaan hebt. Hieronder volgen een aantal tips hoe je het beste tabellen, grafieken en figuren kunt maken. Verder wordt er een voorbeeld gegeven van goede tabellen en grafieken. Tabellen Door middel van een tabel kun je allerlei gegevens systematisch en beknopt weergeven. Hoe een tabel eruit komt te zien is afhankelijk van het te verwachten gebruik ervan. De eerste kolom wordt meestal als eerste gelezen. Hierin vermeld je de zoekingang. Bij het presenteren van onderzoeksgegevens zijn dit bijvoorbeeld onafhankelijke variabelen. Voor het opstellen van een tabel gelden de volgende regels: De titel boven een tabel moet zelfverklarend zijn. In de kop van de tabel worden de symbolen van de grootheden vermeld met tussen haakjes hun eenheden (S.I. eenheden of daarvan afgeleide eenheden). De gebruikte symbolen moeten ergens anders worden gedefinieerd. Geef de waarnemingen weer in kolommen. Gebruik de eerste kolom voor het nummer van de waarneming of meting. Zorg voor een logische ordening van de gegevens, bijvoorbeeld van klein naar groot. Door de tabel goed in te delen, kunnen ook de verwerkingen van de meetgegevens en van de resultaten erin worden opgenomen. Je dient wel aan te geven hoe de waarden uit de gemeten grootheden volgen (bijvoorbeeld door middel van een formule).
142
Verslag
De komma’s in de getallen in de tabel moeten op een zinvolle plaats staan, dus niet teveel nullen voor of achteraan het getal (significantie). Dit kan door een macht van tien apart te schrijven of aan te geven bij de eenheid in de kop van de tabel. Wees daarbij realistisch met het aantal cijfers, als je 3 cijfers significantie geeft, impliceer je al een nauwkeurigheid van 1 promile. Fouten kunnen bij waarnemingen vermeld worden of in een aparte kolom. Wees voorzichtig met te veel lijnen: dit kan de leesbaarheid verminderen.
In het voorbeeldkader staan een ‘foute’ en een ‘goede’ tabel weergegeven. Wat er onder andere fout gaat in de weergegeven tabel is: De titel van de tabel staat onder de tabel en hij is niet zelfverklarend. Bovenin de tabel staat de gemeten grootheid dan weer afgekort, dan weer uitgeschreven. Boven de eerste kolom mist de grootheid met eenheid. De eenheden zijn niet gelijk in een kolom (V, mV, geen eenheid erbij) en worden niet in de kop van de tabel vermeld. De significantie is niet gelijk bij alle meetwaarden. De notatie van de waarden is niet gelijk (een cijfer achter de komma, dan weer 2, dan weer met machten gewerkt). Van de scattering coëfficiënt wordt geen fout gegeven. Voorbeelden tabel Foute tabel: A 0.38 0.623549 V 0.58 0.3 0.85 210 mV Tabel 1: meetwaarden
Fout 0.1 0.08 0.031234
Scattering coëfficiënt 0.4 mm-1 0.47 mm-1 2·10-4 m-1
Goede tabel: Tabel 1: De gemeten amplitude A [V] en scattering coëfficiënt µs [mm-1] van de verschillende diameter slangetjes d [mm] met de bijbehorende fout. d [mm] A [V] ± µs [mm-1] ± 0.38 0.62 0.13 0.43 0.02 0.58 0.35 0.08 0.47 0.04 0.85 0.21 0.03 0.20 0.05
Grafieken Een grafiek kan goed worden gebruikt om gegevens weer te geven en de kern van de informatie snel en makkelijk over te brengen aan de lezer. Een grafiek toont een bepaalde visie op de gegevens. De grafische weergave van (meet)gegevens heeft verschillende doelen: Een overzichtelijke en compacte presentatie van de gegevens. Toetsing van het fysische model van het betreffende probleem aan de meetgegevens of het demonstreren van een verwacht verband wat niet duidelijk zichtbaar is in een tabel, bijvoorbeeld een lineair verband. De mogelijkheid om na te gaan of er duidelijk onjuiste meetpunten zijn, de zogenoemde ‘uitbijters’ of ‘outliers’.
143
Algemene vaardigheden – Biomedische Technologie Voor het opstellen van grafieken gelden verschillende regels: De grafiek moet voorzien zijn van een relevant onderschrift, waarin tot uitdrukking komt wat de grafiek voorstelt. De combinatie van tekst en onderschrift moet ‘self-explaining’ zijn. Vermeld ook welke statistische test je hebt gebruikt met welke p-waarde. Langs de assen moeten de grootheden in symbolen en/of naam met eenheid worden vermeld. De eenheid mag ook achter (x-as) of onder (y-as) het laatste getal bij de as worden geschreven. De onafhankelijke variabele wordt horizontaal uitgezet. Alle bijschriften worden horizontaal geschreven. Wanneer in een verslag een grafiek wordt gemaakt, hoeft van de meetwaarden zelf geen tabel meer gepresenteerd te worden, tenzij die meetwaarden op zich van groot belang zijn. Kies schaaleenheden. Een schaaldeel kan bijvoorbeeld overeenkomen met 1, 2, 5 of 10. Kies de schaaleenheden en oorsprong zo, dat alle benodigde punten goed verdeeld over de grafiek komen te staan. Plaats voldoende getallen op de assen om de grafiek snel te kunnen aflezen, maar zorg ervoor dat het niet teveel zijn. Zet nooit de getalwaarden van de meetpunten langs de assen uit. Geef bij meetpunten de nauwkeurigheid aan door de grootte van de foutvlaggen, rechthoeken, kruisjes, cirkeltjes enz. die om het meetpunt heen worden getekend. Geef foutengrenzen in een grafiek aan. Door verkeerde of ontbrekende foutengrenzen kan onduidelijk zijn of er sprake is van een lineair verband of niet. Gebruik voor verschillende series meetpunten in een grafiek bij voorkeur verschillende symbolen (o, x, *, etc.). Voeg bij symbool- en/of kleurgebruik een verklarende legenda toe. Kies de uit te zetten grootheden en schalen bij voorkeur zo, dat een rechte lijn kan worden verwacht (het kan mogelijk noodzakelijk zijn dat de grootheden logaritmisch of exponentieel moeten worden uitgezet). Trek een rechte lijn of vloeiende krommen die zo goed mogelijk bij de meetpunten aansluit. Probeer ervoor te zorgen dat ongeveer evenveel meetpunten boven als beneden de lijn liggen. Trek alleen lijnen zoals die op basis van het theoretisch model worden verwacht. Wanneer er geen verwachting is voor de vorm trek dan geen lijn. Het is nooit toegestaan meetresultaten die een andere grootte hebben dan verwacht, zonder meer weg te laten. Het is slechts toegestaan een uitschieter als een te verwerpen meetwaarde te beschouwen, als er een of meer gegronde redenen voor zijn. Geëxtrapoleerde of geïnterpoleerde gedeelten worden van de rest onderscheiden, bijvoorbeeld door stippelen. Wanneer je in een grafiek meer dan een meetserie uit zet (bijvoorbeeld een meting van de concentratie als functie van de tijd bij verschillende temperaturen of verschillende beginconcentraties) geef dan duidelijk weer welke lijn wat voorstelt en duid de meetpunten van de verschillende meetseries met verschillende symbolen aan. Geef dit weer in een legenda. Gebruik bij staafgrafieken duidelijk van elkaar verschillende patronen i.p.v. kleuren.
144
Verslag Voorbeeld grafieken
Uit van G. van der Horst et al., J Bone and Mineral Research 2003
Uit: E.H. van Asseldonk et al. Disentangling the contribution of the paretic and non-paretic ankle to balance control in stroke patients. Exp. Neurol. 201,2006, 441–451
145
Algemene vaardigheden – Biomedische Technologie Overige figuren Naast grafieken en tabellen kunnen in een verslag ook andere figuren voorkomen, zoals een opstellingstekening. Hiervoor zijn ook een aantal regels: Gebruik altijd schematische, tweedimensionale weergave. Het gaat niet om het precieze uiterlijk van de opstelling. Rangschik de verschillende onderdelen in het schema op een handige manier en probeer niet het werkelijke uiterlijk te benaderen. Vaak bestaan er internationale tekens/ pictogrammen om bepaalde onderdelen weer te geven (bijvoorbeeld bij componenten van elektrische schakelingen). Geef in schema’s geen namen, beschrijvingen, typenummers en dergelijke aan, maar gebruik nummering en een legenda. Geef het figuur een onderschrift met nummering, zodat er naar verwezen kan worden.
20.4 Engels schrijven In de Bachelorfase van de opleiding worden alle vakken in principe in het Nederlands gegeven, maar er wordt wel gebruik gemaakt van Engelstalige boeken. In een enkel geval worden de colleges in het Engels gegeven, bijvoorbeeld wanneer de docent uit het buitenland afkomstig is of bij aanwezigheid van buitenlandse studenten. Meestal mogen de verslagen in het Nederlands worden geschreven. Het kan echter wel zo zijn dat je je Bachelorverslag in het Engels moet schrijven. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer je begeleider geen Nederlands kan lezen. In ieder geval dient je Bachelorverslag een Engelse samenvatting te bevatten. Hier zijn wat tips gegeven die kunnen helpen bij het schrijven in het Engels. Hulpbronnen Bij het schrijven van een Engelse tekst is een tweetalig woordenboek onmisbaar, bijvoorbeeld een Van Dale Nederlands-Engels of een woordenboek op internet. Kijk niet alleen naar de vertaling van het woord, maar vooral ook naar de voorbeelden.
http://dictionary.cambridge.org/ http://www.mijnwoordenboek.nl http://www.dictionaryonline.nl/ http://wordnetweb.princeton.edu/perl/webwn
Naast correct woordgebruik, moet je ook variëren in je woordgebruik. Hiervoor zijn op internet ook databases te vinden die je daarbij kunnen helpen. Hiervoor kun je bijvoorbeeld de Academic Phrasebank van de Universiteit van Manchester gebruiken: http://www.phrasebank.manchester.ac.uk/ of http://www.mijnwoordenboek.nl Een andere nuttige website is http://www.visualthesaurus.com. Deze site geeft bij een woord allerlei andere gerelateerde woorden. Goed om synoniemen te zoeken, maar ook als je alleen op een woord kunt komen ‘wat het net niet helemaal is’ en je op zoek bent naar de juiste benaming. Verder kun je gebruik maken van de spellingscontrole in je tekstverwerker. Inconsequenties wat betreft Engels-Amerikaans worden hiermee onder andere verwijderd. Let er wel op dat niet alle fouten met de spellingscontrole uit je tekst worden gehaald. Wanneer je niet meer helemaal weet hoe het bijvoorbeeld zat met de werkwoordtijden, kan je gebruik maken van schrijflabs op internet. Een goed writing lab is: http://owl.english.purdue.edu/handouts/esl/eslstudent.html http://www.taaldok.nl/engels/
146
Verslag Veel voorkomende fouten Naast fouten in de werkwoordtijden, worden er ook vaak fouten gemaakt in de woordvolgorde en het gebruik van bijvoeglijke naamwoorden en bijwoorden. De woordvolgorde in het Engels is anders dan in het Nederlands. Hieronder volgt een korte uitleg van veel voorkomende fouten in het Engels. Woordvolgorde De woordvolgorde in het Nederlands en Engels is verschillend. In het Engels zijn de zinnen gebonden aan een vaste volgorde: (Tijd – ) Onderwerp – Gezegde Meewerkend voorwerp - Lijdend voorwerp - Hoe? – Plaats – Tijd Bijvoorbeeld ‘Yesterday we went sailing with friends on a lake near Enschede.’ Niet iedere zin zal ieder onderdeel bevatten, maar door gebruik te maken van deze volgorde zullen je woorden wel op de goede plek terecht komen. Bijwoorden en bijvoeglijk naamwoorden Zegt een woord iets over een zelfstandig naamwoord, dan wordt er gebruik gemaakt van een bijvoeglijk naamwoord. Het gaat dus om een eigenschap.
Bijvoeglijk naamwoord: Independent walking Bijwoord: Patients who walked independently
Zegt een woord iets over een werkwoord, dan wordt er gebruik gemaakt van een bijwoord. Dat krijg je door –ly achter het bijvoeglijk naamwoord te zetten. Het bijwoord wordt in de zin achter het gezegde of voor het hoofdwerkwoord geplaatst.
Betrekkelijk voornaamwoord Een betrekkelijke bijzin wordt ingeleid door een betrekkelijk voornaamwoord. Hetgeen waar in de bijzin naar verwezen wordt, kan een woord, zinsdeel of hele zin zijn. In het Engels wordt vaak getwijfeld wanneer er who, which of that moet worden gebruikt. Hieronder worden een aantal regels gegeven. Eerst moet je weten of je te maken hebt met een noodzakelijke of een nietnoodzakelijke betrekkelijke bijzin. Een noodzakelijke betrekkelijke bijzin kan niet worden weggelaten uit de zin zonder dat de betekenis verandert. Een niet-noodzakelijke betrekkelijke bijzin geeft extra informatie en kan worden weggelaten. De volgende regels gelden voor niet-noodzakelijke en noodzakelijke bijzinnen.
Noodzakelijke bijzin Bijzin staat niet tussen komma’s Bij personen: who of that Bij dieren: which of that Bij dingen: which of that Who/which/that mag worden weggelaten wanneer er geen werkwoord volgt
Noodzakelijke bijzin: Subjects who customarily wear an anklefoot orthosis were allowed to wear it during testing. (Reisman et al., 2009) Niet-noodzakelijke bijzin: Motor function on the paretic leg was assessed using the Fugl-Meyer scale, which measures reflexes, ability to move and movement coordination. (Choi et al., 2009)
Niet-noodzakelijke bijzin Bijzin staat tussen komma’s Bij personen: who Bij dieren: which Bij dingen: which Who en which mogen nooit worden vervangen door that en nooit worden weggelaten
147
Algemene vaardigheden – Biomedische Technologie Too-to Vaak wordt de fout gemaakt bij het gebruik van too en to. Het komt vaak voor dat er to wordt opgeschreven als het too moet zijn. Too moet worden gebruikt in de betekenis van ‘te’ en ‘ook’. In alle andere gevallen wordt er gebruik gemaakt van to.
Too The number in our cohort is too small to draw any firm conclusions about the relative rates of progression in preclinical and clinical disease. (Andrews et al., 1999) To The disease can present at any time from childhood to old age but has a peak incidence in mid-adult life. (Andrews et al., 1999)
Wanneer je het Engels schrijven erg moeilijk blijft vinden en je hierbij hulp wilt hebben, kun je op de website http://www.utwente.nl/tcp/selfstudyfacilities/ links en boeken vinden om te oefenen met je Engels. Daarnaast kun je op de UT gratis verschillende cursussen volgen. Kijk eens op http://www.utwente.nl/tcp/englishlanguagecourses/. Tips voor het schrijven in het Engels Hoewel het Amerikaans en het Engels veel op elkaar lijken zitten er toch een aantal verschillen in zoals color – colour. Kies voor je verslag één stijl en gebruik die consistent. Probeer veel Engelstalige vakliteratuur te lezen. Dit is een goede oefening. Gebruik de juiste vaktermen, veel vakgebieden hebben hun eigen vaktermen, gebruik die en ga niet creatief vertalen. Vaktermen vind je in de vakliteratuur. Leg je geschreven werk tussendoor weg en bekijk het later weer. Vraag iemand anders je stuk door te lezen en te helpen bij het schrijven van zinnen waar je niet uit komt, onduidelijke zinnen of het vinden van fouten. Vraag bijvoorbeeld een student afkomstig uit een Engelstalig land of die in een Engelstalig land gewoond heeft. Bekijk je stuk meerdere keren, let de ene keer juist op de spelling, de tweede keer op de leestekens etc. Gebruik de spellingscontrole van de computer, maar ga er niet blind op af, er blijven altijd nog fouten over. Maak bij twijfel over spelling gebruik van een woordenboek. Zorg voor variatie in het woordgebruik, maak hiervoor gebruik van een synoniemenwoordenboek of internet. Maar varieer vaktermen met een duidelijke betekenis niet. Woorden die naar het Nederlands vertaald dezelfde betekenis lijken te hebben, betekenen in het Engels niet altijd hetzelfde (various en different kunnen in het Nederlands allebei met ‘verschillend’ vertaald worden, maar various = diverse en different = anders). Let op de stijl (tijd) en pas deze consequent toe. Online vertaalsites lijken misschien handig, maar ze maken vaak heel kromme zinnen die ook nog eens hun betekenis kunnen verliezen. Pak je boeken Engels van de middelbare school er bij en neem de regels weer eens door. Probeer meteen in het Engels te schrijven vanuit de Engelse literatuur. Dus niet eerst vertalen van Engels naar Nederlands om het vervolgens weer woord voor woord van Nederlands naar Engels te vertalen. Kijk uit met woorden die in het Engels hetzelfde klinken als in het Nederlands. Ze betekenen niet altijd hetzelfde. Bijvoorbeeld ‘pet’ betekent niet ‘pet’, maar ‘huisdier’. Vertaal Nederlandse uitdrukkingen niet letterlijk naar het Engels. Uitdrukkingen zijn vaak taalgebonden en betekenen niet hetzelfde in een andere taal. Zeg daarom in andere woorden wat je bedoelt.
148
Verslag
20.5 Referenties o
Algemene Practicumhandleiding van J. van de Meulen, B.M. Tel en P.P Veugelers (dictaatnummer 734) uit 2006 gebruikt.
o
M. Steehouder, C. Jansen, K. Maat, J. Van der Staak, D. De Vet, M. Witteveen, E. Woudstra, Leren Communiceren, 2006, 5e druk, Wolters-Noordhoff, Groningen.
o
M.J. Korsten, Algemene practicum handleiding Elektrotechniek, 2008-2009, http://onderwijs.el.utwente.nl/pdf_documenten/APH.pdf.
o
Algemene practicumhandleiding Technische Natuurwetenschappen 2004
o
Elling, R., Andeweg, B., de Jong, J., Swankhuisen, C., Rapportagetechniek, Noordhoff Uitgevers, Groningen/ Houten, derde druk, 2005.
o
Auteur onbekend, Cambridge Dictionary Online: Free English Dictionary and Thesaurus, http://dictionary.cambridge.org/, Laatste update: onbekend, Bezocht: 1111-2009.
o
Webcommerce bv, Mijn Woordenboek. Online vertaling en synoniemen, http://www.mijnwoordenboek.nl, laatste update: 2008, bezocht: 11-11-2009.
o
Auteur onbekend, Dictionary Online: online woordenboek en vertalingen voor 11 talen, http://www.dictionaryonline.nl/, laatste update: onbekend, bezocht: 11-112009.
o
Auteur onbekend, Princeton University: WordNet Search – 3.0, http://wordnetweb.princeton.edu/perl/webwn, laatste update: 20-10-2009, bezocht: 11-11-2009.
o
Morley, J., University of Manchester - Academic Phrasebank, http://www.phrasebank.manchester.ac.uk/, laatste update: 20-04-2005, bezocht: 1111-2009.
o
Auteur onbekend, Purdue University: ESL instructors and students - The OWL at Purdue, http://owl.english.purdue.edu/handouts/esl/eslstudent.html, laatste update: onbekend, bezocht: 11-11-2009.
o
Auteur onbekend, Taaldok.nl – Engelse grammatica – Grammar, http://www.taaldok.nl/engels/, laatste update: onbekend, bezocht: 11-11-2009.
o
Auteur onbekend, Universiteit Twente – Self-Study Facilities, http://www.utwente.nl/tcp/selfstudyfacilities/, laatste update: onbekend, bezocht: 1111-2009.
o
Auteur onbekend, Universiteit Twente – English Language Courses, http://www.utwente.nl/tcp/englishlanguagecourses/, laatste update: onbekend, bezocht: 11-11-2009.
o
M.H. Rijkens, We always get our sin too – Tips om bizar Engels te vermijden, bZZToH, ’s-Gravenhage, 2008.
149
Algemene vaardigheden – Biomedische Technologie o
150
Essay
21. Essay Tijdens de studie Biomedische Technologie zul je in aanraking komen met verschillende schrijfopdrachten. Een van die opdrachten is een essay. Een essay is een beschouwende tekst of een betoog waarin je op een wetenschappelijk verantwoorde wijze je persoonlijke visie geeft op een hedendaagse verschijnsel, probleem of ontwikkeling. Een essay kan verschillende doelen hebben. Je kunt een essay schrijven om een bepaald punt te bespreken door van verschillende kanten het probleem te belichten. Ook kan een bepaalde stelling worden verdedigd of een aantal vragen in samenhang worden beantwoord. In een essay is het belangrijk om een oordeel te vormen en dit te onderbouwen met argumenten. Ook tegenargumenten kunnen worden gebruikt. Door een tegenargument te weerleggen in je essay, kun je je eigen oordeel meer kracht geven. Bij het schrijven van een essay is het belangrijk om kritisch te blijven en gestructureerd na te denken over wat je wilt gaan zeggen en hoe je dat gaat doen.
21.1 Structuur Voor een essay gelden geen strenge vormregels behalve die met betrekking tot de basisstructuur. De basisstructuur bestaat uit een titel, inleiding, middenstuk, slot en referentielijst en deze blijft onafhankelijk van het doel van het essay altijd hetzelfde. Titel In de titel wordt aangegeven wat het onderwerp van het essay is. De titel moet de lading van je essay dekken. Deze moet helder, maar ook pakkend zijn. Het moet de lezer uitnodigen om het essay te gaan lezen. Eventueel kun je in een ondertitel nog wat verhelderende informatie toevoegen. Inleiding De inleiding is het belangrijkste gedeelte van het essay. De inleiding geeft aan wat het essay beoogt, welke vragen of welk onderwerp wordt besproken. Je beantwoordt hier de vragen wat en waarom. Wat ga je behandelen (vraagstelling)? Waarom doe je dat (doelstelling)? Zorg ervoor dat in de inleiding de vraagstelling of het onderwerp goed naar voren komt. Soms wordt in de inleiding ook al de conclusie van het stuk weggegeven, zodat duidelijk is waar je naartoe gaat werken. Geef in ieder geval aan waarom dit onderwerp interessant is en probeer de lezer te overtuigen van het belang van het stuk. Je kunt je stuk beginnen met een anekdote, citaat of verwijzing, zodat de lezer extra geprikkeld wordt. Middenstuk Het middenstuk is opgedeeld in verschillende deelonderwerpen. Hier onderbouw je je antwoorden en mening met behulp van literatuur en argumenten. Je geeft aan hoe je van je vraag via het geven van argumenten tot je conclusie komt. Verwijs hierbij naar de literatuur met behulp van bronvermelding. Meer hierover is te vinden in hoofdstuk 8. Zorg voor een logische volgorde. Zo blijft het stuk leesbaar en maakt het stuk begrijpelijker voor de lezer. Beslis of je je stuk chronologisch of thematisch indeelt. Slot In het slot blik je terug op wat je verteld hebt. Laat de vraag- of probleemstelling terugkomen, zodat de lezer wordt herinnerd aan het probleem. Herhaal kort de belangrijkste punten die je hebt genoemd in het middenstuk. In het slot voeg je geen nieuwe informatie over het onderwerp toe. Bij een beschouwende tekst heeft het slot de vorm van een samenvatting, bij een betoog vind je in het slot een conclusie. Het slot kan leiden tot nieuwe vraagstellingen. Deze kan je hier ook benoemen.
151
Algemene vaardigheden – Biomedische Technologie Literatuur In de literatuur- of referentielijst staan de bronnen die je hebt gebruikt bij het maken van het essay. Een goede referentielijst maakt het mogelijk om argumenten te controleren en daar staat of valt je boodschap mee. Let bij het maken van de referentielijst op de notatie van de bronnen. Meer hierover is te vinden in hoofdstuk 8.
21.2 Stappenplan In deze paragraaf wordt een stappenplan gegeven dat je kunt gebruiken bij het maken van een essay. Bepaal je onderwerp/ onderzoek Het bepalen van je onderwerp is vaak het moeilijkst. Soms wordt het onderwerp ook al aangegeven in de opdracht. Schrijf alleen over onderwerpen die jou interesseren of waar je veel vanaf weet. Zo houd je het schrijven leuk en weet je zeker dat je een goed stuk weet te produceren. Hoe meer je van je onderwerp af weet, hoe meer je een ander kunt leren of informeren. Wanneer je nog niet weet waarover je wilt schrijven, kun je eens een bibliotheek inlopen, rondvragen bij vrienden of even een rondje lopen om in alle rust op een idee te komen. Verdiep je in je onderwerp door informatie te zoeken. Hoe je dit kan doen is terug te vinden in hoofdstuk 8. Brainstorm Brainstorm eens over het onderwerp. Wat weet je er allemaal van? Welke mening heb je erover en welke argumenten kan je hier voor geven? Denk hierbij zowel aan wetenschappelijke en ethische argumenten, maar ook aan argumenten waarbij je je moet inleven in iemand anders. Maak een outline Bedenk wat het doel is van je Tip! essay. Wat wil je ermee bereiken? Schrijf, naast de outline, eerst een abstract van 100Bedenk ook voor welk publiek je 200 woorden, waarin je de kern van je betoog schrijft en wat precies het neerzet. Dat helpt voorkomen dat het essay ‘alle onderwerp is van je essay. kanten uit gaat’. Het abstract is net iets verhalender Organiseer je ideeën met dan de outline, waardoor gedachtensprongen eerder behulp van een outline of diagram. aan het licht komen. En het dwingt je de pointe van Omschrijf helder en duidelijk een stuk helder te formuleren. Het is niet noodzakelijk waarover je wilt schrijven. Deel je het abstract vervolgens ook aan het essay toe te voegen, het dient vooral als hulp bij het schrijven. onderwerp op in een aantal deelonderwerpen. Wat zijn de argumenten die je wilt omschrijven en welke bewijzen ga je hiervoor gebruiken? Geef per paragraaf/alinea aan wat je wilt gaan behandelen. Schrijf het middenstuk Nu je een outline hebt gemaakt voor je essay, kun je beginnen met het echte schrijfwerk. Je kunt hierbij beginnen met het middenstuk of met de inleiding. Wanneer je begint met het middenstuk, schrijf dan duidelijk je hoofd- en bijzaken op en werk de bijzaken vervolgens verder uit. Schrijf de inleiding Een goede inleiding bevat altijd een verantwoording, een rechtvaardiging, de indeling van je stuk en een duidelijke vraagstelling of onderwerp. Aan de hand van de inleiding schrijf je de rest van het onderwerp. De inleiding kun je beginnen met een anekdote of citaat.
152
Essay Schrijf de conclusie Herhaal in de conclusie je vraagstelling en vat je hoofdargumenten nog eens samen. Geef uiteindelijk je oordeel over het onderwerp. Geef in je conclusie geen nieuwe informatie. Eventueel kan je nieuwe vraagstellingen benoemen die zijn ontstaan uit de conclusie. Tips Nog een aantal tips voor het schrijven van een essay en het leesbaar houden van je eigen stuk: Vermijd onnodige fouten en lees je eigen stuk kritisch na. Laat eventueel een vriend of vriendin het stuk corrigeren. Let op de volgorde van de paragrafen/alinea’s. Zorg dat er geen spel- en taalfouten in het essay staan. Wanneer je je eigen mening geeft, laat dit dan duidelijk zien door het gebruik van woorden/ zinnen als ‘Naar mijn mening…’, ‘Ik denk dat…’, ‘Naar mijn opvatting…’ etc. Wanneer je citeert of parafraseert, geef dit dan op de juiste manier weer (zie hoofdstuk Literatuurgebruik). Citeer niet om het citeren, maar altijd om je eigen argument te ondersteunen of uit te bouwen. Bijvoorbeeld persoon A zegt ‘.....’, maar ik ben het daar niet mee eens want... Of: persoon B zegt ‘....’, maar ik zou daaraan toe willen voegen.... . Houd het essay kort en bondig. Het gaat niet om het aantal woorden dat je gebruikt. Houd de structuur systematisch, zodat de lezer je argumentatie goed kan volgen. Pas op voor inconsistenties en tegenspraken. Gebruik alleen relevante argumenten. Gebruik ook tegenargumenten. Door tegenargumenten te weerleggen, versterk je je eigen standpunt.
21.3 Referenties o
K. Livingstone, Guide to write a basic essay, http://lklivingston.tripod.com/essay/basicessay.pdf, laatste update: niet beschikbaar, datum bezocht: 24-09-2009.
o
Nemesis, Educatie en school: studievaardigheden - Hoe schrijf je een goed essay?, http://educatie-en-school.infonu.nl/studievaardigheden/32999-hoeschrijf-je-een-goed-essay.html, laatste update: 7-3-2009, datum bezocht: 24-092009.
o
T. Johnson, How to write an essay – 10 easy steps, http://www1.aucegypt.edu/academic/writers/, laatste update: augustus 2004, datum bezocht: 24-09-2009.
o
T. Davis, How to write an essay, http://www.unask.com/teaching/howto/essay.htm, laatste update: niet beschikbaar, datum bezocht: 24-09-2009.
153
Algemene vaardigheden – Biomedische Technologie
154
Doelgroepgericht schrijven
22. Doelgroepgericht schrijven Tijdens je studie moet je stukken tekst schrijven waarbij je rekening moet houden met een specifieke doelgroep. Voorbeelden hiervan zijn e-mails, zakelijke brieven of samenvattingen. Hoe stuur je bijvoorbeeld een nette e-mail naar een docent? Of hoe moet je een goede brief opzetten voor het zoeken van een stageplek? Of nog een ander voorbeeld: bij je Bacheloropdracht zal je een samenvatting moeten schrijven die begrijpelijk is voor VWO-scholieren (zie hoofdstuk 19). Aan de hand van deze samenvatting kunnen zij zich oriënteren op hun studiekeuze. Ook hier houd je dus rekening met de doelgroep. Bij het schrijven van een dergelijke doelgroepgerichte tekst moet je onder andere letten op het taalgebruik, de opbouw en de vormgeving. Hieronder staan een aantal algemene tips voor doelgroepgericht schrijven. Vervolgens worden een aantal tekstvormen toegelicht waarbij je doelgroepgericht moet schrijven.
22.1 Algemene tips Bij doelgroepgericht schrijven moet je zowel qua inhoud als bij de formulering rekening houden met een aantal algemene punten. Hieronder staan een aantal tips waar je iets aan kunt hebben bij het doelgroepgericht schrijven.
Stem de inhoud af op je doelgroep. Leg de kernboodschap duidelijk uit en geef niet teveel details en feitjes. Vaak geldt: ‘less is more’. Kies begrijpelijke woorden. Gebruik vaktaal alleen onder vakgenoten. Formuleer nauwkeurig. Beperk het aantal lange zinnen door ze te splitsen. Wissel langere zinnen af met korte. Gebruik begrijpelijke zinsconstructies. Zorg voor duidelijke verwijzingen. Schrijf kort en bondig: o voorkom uitweidingen. o vermijd inhoudsloze intro’s aan het begin van de zin. o vervang zwaargewichtige voorzetselconstructies door een enkel voorzetsel. Gebruik bijvoorbeeld ‘voor’ in plaats van ‘met betrekking tot’. Schrijf aantrekkelijk: o Geef functionele voorbeelden. o Gebruik met mate vergelijkingen en beeldspraak om een abstracte inhoud aanschouwelijk te maken. o Zorg voor een juiste en consequente keuze voor formeel of informeel taalgebruik. o Schrijf zoveel mogelijk actieve zinnen. Vermijd de lijdende vorm en naamwoordstijl (bijvoorbeeld ‘Het reviseren…’). o Varieer je woordkeus, zinsbouw en zinslengte.
22.2 E-mailbericht E-mail wordt niet alleen gebruikt voor snelle en vluchtige uitwisseling van berichten, maar ook voor officiële informatie-uitwisseling zoals afspraakbevestigingen, klachtenberichten, onderhandelingen, sollicitaties, opdrachten en contracten. E-mail heeft een aantal voordelen. Berichten kunnen snel worden geproduceerd en verstuurd, e-mails kunnen worden gesorteerd en gearchiveerd, documenten en presentaties kunnen worden meegestuurd en hetzelfde bericht kan naar meerdere ontvangers tegelijk worden gestuurd. Hieronder staat weergegeven waarmee je rekening moet houden bij het schrijven van een e-mailbericht.
155
Algemene vaardigheden – Biomedische Technologie
Afzender De afzender wordt automatisch aan het bericht toegevoegd door de emailprogramma’s. Deze hoef je daarom niet apart te vermelden.
Geadresseerden In de regel ‘Aan’ in het e-mailprogramma geef je de geadresseerden op in de vorm van e-mailadressen. De regel CC (carbon copy) is bedoeld voor wie een afschrift van de e-mail moet ontvangen. De regel BCC (blind carbon copy) kan ook hiervoor worden gebruikt, alleen zien de andere geadresseerden deze namen niet. Selecteer de geadresseerden zorgvuldig. Het is makkelijk om het bericht naar veel mensen tegelijk te sturen, echter overlaad je de ontvangers met informatie (SPAMMEN).
Onderwerp Aan de hand van het onderwerp kan de ontvanger beslissen of ze het bericht direct lezen, nog even laten staan, of ongelezen naar de prullenbak verslepen. Ook kan het onderwerp worden gebruikt bij archivering. Het wordt daarom op prijs gesteld wanneer je een duidelijke omschrijving geeft van het onderwerp van de e-mail.
Bijlagen (attachments) Geef de bestanden die je meestuurt een duidelijke naam. Geef in je bericht aan wat voor bestanden je meestuurt. Comprimeer grote bestanden met behulp van Winzip of Winrar.
Het bericht Zorg dat de kern aan het begin van het bericht staat. Wanneer je reageert op een eerder bericht, kun je de tekst van dit bericht in je mail laten staan. Gebruik dezelfde aanhef en ondertekening als bij zakelijke brieven. Dus bijvoorbeeld als aanhef ‘Geachte mevrouw Janssen’ en als ondertekening ‘J.H. de Vries’.
Tips! Aanwijzingen bij het opstellen van e-mailberichten. Gebruik voor formele e-mailberichten dezelfde aanhef en ondertekening als bij zakelijke brieven. Dus begin niet een e-mailbericht aan een docent met ‘Hé hallo’. Zorg voor korte alinea’s en scheid deze met een witregel. Wees bondig. Gebruik zo min mogelijk verschillende lettertypen, vet, cursief en kleuren. De tekst kan er bij de ontvanger anders uit komen te zien. Gebruik geen emoticons in formele e-mailberichten. Check je spelling! Kijk uit met te snel reageren. Het is makkelijk om snel een reactie te typen op een bericht wat ergernis opwekt. Een geërgerd antwoord is snel gestuurd. Stuur zo’n antwoord niet direct, maar sla het eerst op als concept. Stuur het pas op wanneer je een uur later nog steeds achter je tekst staat. Controleer de adressering altijd goed, voordat je een bericht verstuurt. De knop reply to all en het onthouden van e-mailadressen door het e-mailprogramma kunnen ervoor zorgen dat mail makkelijk bij de verkeerde geadresseerde terecht komt, wat pijnlijke situaties kan veroorzaken. Een slimme truc is om de adressering altijd pas als laatste in te voeren. Je voorkomt hiermee ook direct dat je ‘halve’mailtjes stuurt doordat je per ongeluk op de ‘verzend’-knop drukt.
156
Doelgroepgericht schrijven
22.3 Zakelijke brief Brieven worden onder andere gebruikt voor het vastleggen van afspraken en uitwisselen van vertrouwelijke informatie. Ook worden brieven vaak gebruikt voor sollicitaties. Een brief kan verschillende doelen hebben: informeren, instrueren, overtuigen, motiveren of gevoelens overbrengen. Een brief gaat over één onderwerp en heeft een vaste opbouw. Hieronder wordt een overzicht gegeven van deze onderdelen.
Afzender De afzender bevat je naam en je adresgegevens. Het is niet noodzakelijk om je graad te vermelden. Als vrouw kun je mw. voor je naam schrijven. Het kan nuttig zijn om je telefoonnummers en e-mailadres toe te voegen.
Geadresseerde De geadresseerde kan een bedrijf of een particulier zijn. Wanneer je aan een bedrijf een brief stuurt, kun je het beste je brief richten aan een bepaalde afdeling binnen het bedrijf of liever nog aan een bepaalde functionaris. Voor een brief die persoonlijk gericht is voelt de ontvanger zich meer verantwoordelijk. Achterhaal dit via bijvoorbeeld een website, of neem van tevoren telefonisch contact op. Gebruik titulatuur in de adressering. Alleen de titel aan het begin van een nieuwe regel krijgt een hoofdletter. Achter de afgekorte titels staat een punt. Tussen meerdere titels hoeft geen spatie.
Plaats en datum Vermeld de naam van de plaats waar de brief geschreven wordt voluit, zet een komma en schrijf tenslotte ook de datum voluit. Achter de datum komt geen punt.
Kenmerk Om het administreren en terugvinden van de brieven te vereenvoudigen, worden er twee referentiegegevens opgenomen: ‘uw kenmerk’ en ‘ons kenmerk’. Uw kenmerk is het nummer van de brief die je beantwoordt. Wanneer deze ontbreekt kun je bijvoorbeeld de datum noemen van de brief van de geadresseerde. Ons kenmerk is je eigen briefnummer. Hiervoor kan je bijvoorbeeld je eigen initialen gebruiken met een briefnummer (01/JH).
Onderwerp Het onderwerp van de brief geef je kort, maar informatief aan. Hiermee kan de lezer zich een beeld vormen van de inhoud van de brief. Voor het aangeven van het onderwerp kun je beginnen met Onderwerp of Betreft. Maak de aanduiding van het onderwerp niet langer dan vijf woorden. Slechtnieuwsbrieven en verzoek- en verkoopbrieven kun je het beste een indirecte onderwerpsaanduiding geven.
Aanhef De aanhef hangt af van de relatie die je hebt met de geadresseerde. Het is gebruikelijk om de aanspreekvorm ‘Geachte heer/mevrouw’, eventueel met titulatuur, te gebruiken. Gebruik geen functies, rangen of standen. Gebruik een zo’n neutraal mogelijke formulering. Begin de aanhef met een hoofdletter en sluit af met een komma. Gebruik geen voorletters of
157
Algemene vaardigheden – Biomedische Technologie voornaam, maar alleen de achternaam. Het eerste voorvoegsel bij een naam krijgt een hoofdletter.
158
Inleiding Beschrijf de aanleiding van de brief en geef aan wat de lezer met het onderwerp te maken heeft. Kondig eventueel aan wat de lezer in de rest van de brief kan verwachten. De beginzin van een brieftekst heeft een persoonlijke of directe aanpak. In het kenmerk of onderwerp heb je al aangegeven waar de brief overgaat. Kom daarom ook direct ter zake.
Kern Werk hier het eigenlijke onderwerp van de brief uit. Stem de informatie af op wat je wilt bereiken en op de behoefte van de lezer. Gebruik niet te vaak de ik en wij vorm, maar leef je in de lezer in en ga in op hun normen en waarden. Let er ook op dat je hoe dan ook niet iedere zin met ‘Ik...’ begint.
Afsluiting Geef aan wat je van de lezer verwacht en geef aan wie de lezer kan bereiken voor meer informatie en wanneer en hoe dat kan.
Slotformule Maak gebruik van een vaste slotformule. De meest gebruikelijke slotformules zijn: ‘Hoogachtend,’ en ‘Met vriendelijke groet,’. Sluit de slotformule af met een komma.
Ondertekening Laat eventueel ruimte vrij voor je handtekening. Zet daaronder je naam en eventueel je beroep, titel of functie.
Bijlagen Omschrijf onder aan de brief de bijlagen.
Doelgroepgericht schrijven Voorbeeld van een zakelijke brief Bart M. Taaken Utopia 13 1234 AB Enschede Philips Medical Systems t.a.v. Afdeling Sponsoring Postbus 10000 5680 DA BEST Enschede, 15 november 2009 Onderwerp: Sponsoring symposium S.V. Paradoks Universiteit Twente Ons kenmerk: 01/JH Geachte heer Van Dalen, In mei 2010 organiseert de studievereniging Paradoks een symposium. S.V. Paradoks is een studievereniging van de Universiteit Twente voor studenten van de studies Biomedische Technologie en Technische Geneeskunde. Elk jaar wordt er een symposium georganiseerd door een commissie bestaande uit vijf studenten. Dit jaar is het onderwerp van het symposium Robotics. Gedurende het symposium zullen een aantal specialisten presentaties houden over dit onderwerp. Voor het organiseren van het symposium is veel geld nodig. Dit geld wordt gehaald uit een bijdrage van de deelnemers van het symposium en uit sponsoring. Voor sponsoring worden bedrijven aangeschreven die betrekking hebben op het vakgebied van Biomedische Technologie en Technische Geneeskunde. Aangezien uw bedrijf zich ook bezighoudt met de techniek in de gezondheidszorg willen we u via deze weg vragen om een financiële bijdrage te leveren aan ons symposium. Als sponsorbedrijf krijgt u ook iets terug voor uw geld, bijvoorbeeld een advertentie in het programmaboekje of een advertentie op onze website. U kunt kiezen uit een aantal verschillende sponsorpakketten. Deze zijn te vinden in de bijlage. Wij hopen u hierbij voldoende te hebben geïnformeerd en zien uw reactie graag tegemoet. Voor vragen kunt u tijdens kantooruren contact opnemen met ondergetekende op telefoonnummer 06-34596074. Met vriendelijke groet, Bart Taaken Bijlage: Sponsorpakketten Symposium S.V. Paradoks
Sollicitatiebrief Een sollicitatiebrief is een soort zakelijke brief. Bij het schrijven van een sollicitatiebrief maak je dan ook gebruik van de vaste onderdelen van een zakelijke brief. Wel is hier de motivatie waarom je in een bepaalde functie geïntereseerd bent belangrijk, naast het feit dat je hiervoor gekwalificieerd bent. Naast de eigenlijke brief bestaat een sollicitatiebrief uit een curriculum vitae (CV). Informatie over het schrijven van een sollicitatiebrief en het opzetten van een CV is veel te vinden op het internet.
159
Algemene vaardigheden – Biomedische Technologie Kijk bijvoorbeeld eens op de volgende websites voor tips en voorbeeldbrieven en CV’s: http://www.leren.nl/cursus/solliciteren/sollicitatiebrief/ http://www.leren.nl/rubriek/loopbaan/solliciteren/sollicitatiebrief/ http://www.carrieretijger.nl/carriere/solliciteren/sollicitatiebrief-encv/voorbeeldbrief http://www.sollicitatiebrieven.net/ Tips! Een serie aanwijzingen bij het schrijven van een zakelijke brief. Vormgeving Gebruik papier aan 1 kant. Zorg voor ruime marges, links en rechts 3 cm en onder en boven 2 cm. Tussen de afzender en geadresseerde plaats je 2 witregels. Zorg bij brieven langer dan 1 pagina dat er nog voldoende regels van de eigenlijke brief op de volgende pagina komen en niet alleen de ondertekening. Plaats witregels tussen de verschillende vaste onderdelen. Kies regelafstand 1. Houd je aan de richtlijnen van de TNT post: o Zet adresseringsgegevens op aparte regels. o Plaats geen komma’s aan het eind van de regels. o Scheid cijfers en letters van de postcode van elkaar door een spatie. o Geef de letters van de postcode weer in hoofdletters. o Gebruik twee spaties tussen postcode en plaats. o Schrijf de plaatsnaam in hoofdletters. Formulering Benadruk het doel van de brief door werkwoorden te gebruiken. Gebruik afhankelijk van je intentie bijvoorbeeld de werkwoorden: meedelen, vragen, verzoeken, aanbieden, weigeren etc. Probeer je tijdens het schrijven te verplaatsen in de lezer. Toon waardering voor de lezer. Zeg de dingen wat minder hard dan ze zijn. Laat merken dat je begrip hebt voor het standpunt van de tegenpartij.
22.4 (Leken)samenvatting Een samenvatting is een korte weergave van de inhoud van een rapport of een publicatie. Er kan gekozen worden uit verschillende soorten: abstract: geeft de belangrijkste punten uit het rapport weer; samenvatting (Summary): is langer dan het abstract en gaat dieper op de inhoud in; management summary: het accent ligt op de adviezen en beslispunten die uit het rapport naar voren komen. Een samenvatting heeft verschillende functies: selectie: met behulp van de samenvatting beslist de lezer de publicatie wel of niet te lezen; leesvervanging: wanneer iemand weinig tijd of geen gelegenheid heeft om de publicatie te lezen, krijgt deze met behulp van de samenvatting een indruk van de inhoud; overzicht: de lezer krijgt een indruk van de grote lijn, zodat de tekst makkelijker te volgen is; geheugensteun: de lezer kan terugvallen op de abstract, wanneer deze niet meer weet waar de publicatie over ging.
160
Doelgroepgericht schrijven Bij het schrijven van een samenvatting moet je eerst bedenken voor wie je de samenvatting maakt. Een samenvatting voor jezelf zal er anders uit zien dan een samenvatting voor derden. Deze moet goed te volgen zijn en er mogen geen onnavolgbare gedachtesprongen in de samenvatting voorkomen. Voor jezelf kun je samenvattingen soms wat ‘korter door de bocht’ maken. Daarnaast moet je kijken wat het doel is van de samenvatting. Is deze bedoeld om de lezer een idee te geven waar een artikel of verslag over gaat of om inhoudelijk een betoog weer te geven? In het eerste geval wordt dit een abstract genoemd. Deze geeft de lezer vlug een idee of het de moeite waard is om verder te lezen. Een inhoudelijke samenvatting geeft het volledige betoog van het artikel weer. Een samenvatting bevat de belangrijkste informatie uit het verslag. De volgende informatie mag niet missen in een samenvatting: achtergrond; belang van de hoofdvraag; hoofdvraag; werkwijze; resultaten; conclusie en aanbevelingen. Een samenvatting moet zelfstandig leesbaar, beknopt en effectief zijn. Gebruik geen begrippen die de lezers pas kunnen interpreteren als zij de beschrijving ervan in het rapport hebben gelezen. Neem geen verwijzingen op naar andere rapportonderdelen of afbeeldingen. Onderwerp en probleem moeten direct in het begin duidelijk worden. De samenvatting hoeft echter geen integrale weergave van de inhoud te zijn. Wel moet het voor de lezer duidelijk zijn wat hij kan verwachten bij het lezen van de rest van het verslag. Tips!
Vermeld alle belangrijke stappen in de samenvatting. Vermijd voorbeelden. Houd rekening met de doelgroep bij gebruik van vaktermen. Vermijd verwijzingen. Gebruik niet de ik-vorm. De samenvatting moet te lezen zijn zonder de eigenlijke publicatie. Gebruik geen begrippen die niet te begrijpen zijn zonder de publicatie. Neem geen literatuurverwijzingen of noten op. Houd de samenvatting zakelijk: Onzakelijke aspecten als anekdotes, persoonlijke opmerkingen of grappen horen niet thuis in een samenvatting. Geef geen nieuwe informatie in de samenvatting die niet aan de orde komt in de publicatie.
22.5 Persbericht Een persbericht is een tekst die je naar de massamedia stuurt met informatie die je onder de aandacht van een groot publiek wilt brengen. Het persbericht kan vervolgens als basis worden gebruikt voor een artikel of er wordt in een radio- of tv-programma aandacht aan het nieuws besteed. Of een nieuwsfeit een artikel waard is, hangt af van de doelgroep. Een nieuwsartikel heeft nieuwswaarde wanneer het aan het ABABA-criterium voldoet: De inhoud is Actueel, Belangrijk en Afwijkend. Het bericht trekt de Belangstelling van veel lezers of is van een Autoriteit afkomstig.
161
Algemene vaardigheden – Biomedische Technologie Het doel van een persbericht is voor een organisatie gratis publiciteit waarmee je de naamsbekendheid van een instelling of bedrijf kan vergroten. Ook wil je graag als schrijver van een persbericht dat de pers zo min mogelijk aan jouw tekst verandert. Opbouw Een nieuwsartikel heeft een kenmerkende opbouw, van meer naar minder belangrijk. De essentie van het nieuws staat in de eerste alinea. De volgende alinea’s geven toelichting en bevatten ondersteunende feiten, voorbeelden en bijzonderheden. In een nieuwsartikel wordt antwoord gegeven op de volgende vragen: Wat is er gebeurd? Wie deed het of wie was erbij betrokken? Waar is het gebeurd? Wanneer is het gebeurd? Waarom is het gebeurd? Hoe is het gebeurd? De volgende elementen zijn terug te vinden in een persbericht: Afzender Vermeld hier het logo, naam, adres, telefoon- en faxnummer van de organisatie. Noteer ook e-mail en internetadressen, zodat journalisten snel extra informatie kunnen vinden.
162
Datum van verzending Door de datum van verzending te vermelden kunnen journalisten snel zien hoe actueel het persbericht is.
Eventueel: embargo Met een embargo kun je aangeven dat de informatie in het persbericht pas na een afgesproken tijdstip openbaar mag worden gemaakt.
Aanduiding persbericht Vermeld duidelijk bovenaan het persbericht het woord ‘Persbericht’.
Kop De kop bevat het belangrijkste feit. Noem in de kop wie de hoofdpersonen zijn die een rol spelen. Vermijd jargon, gebruik het liefst een werkwoordsvorm en probeer de nieuwsgierigheid van de journalist te prikkelen.
Lead In de lead staat de essentie van het nieuwsbericht. Deze bevat hooguit drie of vier zinnen en geeft antwoord op de vragen wie, wat, waar en wanneer.
Vervolg Het vervolg bevat een toelichting op de eerste alinea. Hier wordt ingegaan op de waarom en hoe vraag. Bouw de tekst zo op dat iedere alinea op zichzelf staat en dat van onderaf alinea’s kunnen afvallen zonder dat de essentie van de tekst verloren gaat.
Bijlagen Geef onder het afsluitteken aan welke bijlagen bijgesloten zijn (bijvoorbeeld foto’s of folders).
Doelgroepgericht schrijven
Gegevens contactpersoon Geef de naam, telefoonnummer en e-mailadres van de personen die de pers verder te woord kunnen staan.
Tips! Aanwijzingen bij het schrijven van een persbericht.
Zorg ervoor dat er geen spel- en stijlfouten aanwezig zijn in het persbericht. Spreek niet over ‘wij’ of ‘ons product’, maar maak gebruik van de naam van de organisatie. Gebruik korte en eenvoudige zinnen. Schrijf in de tegenwoordige tijd. Houd het kort. Geef onbekende begrippen een korte toelichting. Gebruik niet te veel cijfermateriaal.
163
Algemene vaardigheden – Biomedische Technologie Voorbeeld persbericht PPM Oost investeert in slimme nano van MEDIMATE Enschede, 8 februari 2009 Participatiemaatschappij Oost Nederland (PPM Oost) investeert in een slimme nano-innovatie van Medimate. Deze specialist in superkleine meetapparatuur, gebaseerd op de technologie van ‘lab-on-chip’, heeft een doe-het-zelf metertje ontwikkeld waarmee lithiumvergiftiging tijdig kan worden gesignaleerd. Lithium is een medicijn dat door het merendeel van de manisch depressieve patiënten wordt gebruikt. Echter een te grote hoeveelheid lithium in het bloed kan ernstige gevolgen hebben. Door regelmatig zelf te meten zal het aantal ziekenhuisopnames ten gevolge van de bijwerkingen van lithium naar verwachting sterk afnemen. Patiënten kunnen straks gewoon zelf thuis één enkele druppel bloed afnemen en dit binnen een paar minuten analyseren met de geoctrooieerde ‘Medimate Multimeter’. Het aftappen van buisjes bloed in het ziekenhuis is dus niet meer nodig. Het minilaboratorium is ongeveer een halve vinger lang en ziet eruit als een doorzichtig liniaaltje met contactpuntjes. Door dat minilaboratorium lopen minuscuul kleine kanaaltjes met een diameter van éénvijfde van een haar. Het is speciaal ontwikkeld voor eenmalig gebruik en zo gemaakt dat het in de thuissituatie veilig en eenvoudig kan worden toegepast. Met wat aanpassingen in dit minilaboratorium kan de Medimate Multireader straks ook worden gebruikt om andere stoffen te meten, die belangrijk zijn voor nierpatiënten of mensen met aandoeningen als hoge bloeddruk en hartfalen, zo wordt geredeneerd bij Medimate. Vandaar dat het innovatieve bedrijf veel ziet in massaverkoop van dit wegwerp minilaboratorium (lab-onchip) op de wereldwijde analytische markt voor humane toepassingen. "Medimate is een voorbeeld ‘spin off’ van Mesa+, het Instituut voor Nanotechnologie in Twente. Eens temeer laat het zien hoe belangrijk dit Nano-instituut is voor de Nederlandse kenniseconomie in het algemeen en voor Oost-Nederland in het bijzonder. Hoe inspirerend marktgericht en innovatief ondernemerschap in de regio werkt, blijkt ook uit de enthousiaste support vanuit de technodesk van huisbankier ABN Amro", aldus Marius Prins, directeur PPM Oost. ---------------------------------------------------------------------------------------------Meer informatie PPM Oost, Tim Markus, investment manager, telnr. (026) 384 40 44
[email protected] www.ppmoost.nl Medimate BV, Steven Staal / Arjan Floris, telnr. (053) 489 38 91
[email protected] www.medimate.com
Bron: Mesa+ - Institute for Nanotechnology, http://www.mesaplus.utwente.nl/news/ppm_oost_investeert_in_slimme.doc/
164
Doelgroepgericht schrijven
22.6 Referenties o
C. Jansen, M. Steehouder, M, Gijsen, Professioneel communiceren, Martinus Nijhoff, Groningen/ Houten, 2004.
o
R. Elling, B. Andeweg, J. de Jong, C. Swankhuisen, Rapportagetechniek, Noordhoff Uitgevers, Groningen/ Houten, derde druk, 2005.
o
M. Janssen, Werkgroep CKI-A 2007/2008, http://www.phil.uu.nl/~mariekes/ckia07/instructie-samenvatting.pdf , laatste update: onbekend, datum bezocht: 1311-2009.
o
Auteur onbekend, Ondernemen & internet – een eigen persbericht maken, http://www.ondernemeneninternet.nl/een-eigen-persbericht-maken.html, laatste update: onbekend, datum bezocht: 23-11-2009.
o
S. Van Roon, Leren.nl – Sollicitatiebrief schrijven: online cursus + voorbeeldbrieven, http://www.leren.nl/cursus/solliciteren/sollicitatiebrief/, laatste update: juli 2003, datum bezocht: 23-11-2009.
o
Auteur onbekend, Leren.nl – Sollicitatiebrief schrijven, http://www.leren.nl/rubriek/loopbaan/solliciteren/sollicitatiebrief/, laatste update: onbekend, datum bezocht: 23-11-2009.
o
M. de Groot, I. Bentvelsen, Carrieretijger – Voorbeeld van een sollicitatiebrief, http://www.carrieretijger.nl/carriere/solliciteren/sollicitatiebrief-encv/voorbeeldbrief, laatste update: onbekend, datum bezocht: 23-11-2009.
o
Auteur onbekend, Sollicitatiebrieven.net, http://www.sollicitatiebrieven.net/, laatste update: onbekend, datum bezocht: 23-11-2009.
165
Algemene vaardigheden – Biomedische Technologie
.
166
Mondeling presenteren
23. Mondeling presenteren 23.1 Een presentatie geven Gedurende je opleiding en later in je beroep zul je regelmatig een presentatie moeten geven. Je staat soms voor een groep mensen, die misschien wel meer van het onderwerp afweten dan jijzelf. De een heeft hier geen problemen mee, de ander heeft het zweet in de handen staan. Hoe je er ook tegenop ziet, je zult toch presentaties moeten geven. Hoe vaker je een presentatie geeft, hoe makkelijker het gaat. In het eerste jaar krijg je bij verschillende vakken de opdracht een presentatie te geven als afsluiting. Deze presentaties tellen wel mee voor je eindbeoordeling, maar niet zwaar. Het is erg gemakkelijk om deze presentaties te laten geven door diegene in je projectgroep die er geen problemen mee heeft. Echter, later in je studie zul je zelf presentaties moeten geven waar je wel zwaar op beoordeeld wordt en dan kan je niet terugvallen op een studiegenoot. Het is dus verstandig om al vanaf je eerste jaar zo veel mogelijk te oefenen; dat kan in verschillende eerstejaars vakken! En onthoud: docenten kijken echt wel door die zenuwen heen. In de volgende paragrafen geven we je een overzicht van hoe je een goede presentatie opbouwt, een aantal tips voor een goede presentatie en uitleg over visuele ondersteuning bij een presentatie. Voorbereiden van een presentatie Ook voor een presentatie geldt: een goede voorbereiding is het halve werk! Een aantal dingen is belangrijk om van tevoren te checken of voor jezelf te bepalen. Bepaal in de eerste plaats het onderwerp van je presentatie. Dit lijkt een hele open deur, maar het voorbereiden van een presentatie gaat soms hier al mis. Als je bijvoorbeeld een onderzoek hebt gedaan met behulp van een nieuw ontwikkelde techniek: Wil je dan de voornaamste aandacht richten op die nieuwe techniek? Of juist op de resultaten? De uiteindelijke presentatie wordt hier sterk door beïnvloed, denk er dus goed over na! Wat belangrijk is om te vertellen is sterk afhankelijk van twee dingen: het doel van je presentatie en het aanwezige publiek. Wat betreft het doel van de presentatie moet je nadenken over: wil je mensen informeren, overtuigen, of uiteindelijk een actie laten ondernemen? De verschillende doelen vragen om een verschillende opbouw en insteek van je presentatie. Wat betreft het publiek moet je nadenken over welke voorkennis je kunt veronderstellen (en dus ook welke aspecten je zeker moet uitleggen!) en wat het publiek van jouw presentatie verwacht. Een presentatie met als onderwerp ‘Enschede studentenstad’ is heel anders wanneer er aanstaande studenten in de zaal zitten dan wanneer er omwonenden van de Oude Markt aanwezig zijn. Daarnaast is het van belang om de structuur van de presentatie goed op te zetten. Hoe breng je je boodschap? Geef je een stelling en onderbouw je die vervolgens met argumenten? Of geef je eerst de argumenten en kom je daarmee tot een conclusie? Welke structuur je ook kiest, het is belangrijk dat je dit goed aan je publiek over kunt brengen, zodat zij de draad van jouw verhaal goed kunnen volgen. Om dit te bereiken kun je van tevoren voor jezelf een ‘spreekplan’ bouwen, dat wil zeggen dat je in kernwoorden aangeeft wat je in welke volgorde vertelt en welke acties daarbij horen (denk bijvoorbeeld aan het bewust laten vallen van stiltes of het doorklikken naar een volgende slide). Je kunt ook je hele tekst eerst uitschrijven, maar pas dan wel op dat je deze niet letterlijk gaat voorlezen of uit je hoofd gaat leren: het moet puur dienen als steuntje om je te laten nadenken over goede formuleringen en om een goede structuur in je verhaal te krijgen. Op dit punt is het ook heel belangrijk dat je voor jezelf nagaat: ‘Heb ik wel weinig onderwerpen genoeg’? Bedenk je dat je beter niet-essentiële zaken weg kan laten en zo ruim binnen de tijd je verhaal kan gaan houden dan dat je teveel in een te korte tijd wilt vertellen.
167
Algemene vaardigheden – Biomedische Technologie Voorbeeldstructuur van een onderzoekspresentatie Inleiding Voorstellen van de projectgroep. Wat voor onderzoek is er gedaan? Waarom dit onderzoek? (achtergrondinformatie/relevantie) Wat is de probleemstelling? Wat is de hypothese? Middenstuk Hoe heb je het onderzoek aangepakt (materialen en methoden)? Resultaten onderzoek Conclusies onderzoek Discussiepunten onderzoek Afsluiting Korte samenvatting van de belangrijkste conclusies (gerelateerd aan de probleemstelling) Eventuele aanbevelingen voor vervolgonderzoek Discussie
Bij een goede presentatievoorbereiding hoort ook het oefenen van je verhaal. Oefen thuis je presentatie een paar keer hardop, bij voorkeur voor de spiegel of voor huisgenoten en met eventuele visuele ondersteuning. Als je de presentatie met meerdere personen geeft, zorg dan dat je vooraf duidelijk afspreekt wie wat vertelt. Het hardop oefenen van je presentatie heeft als voordeel dat je nog beter nadenkt over formuleringen, dat je ziet waar er ‘moeilijke’ gedeeltes in je presentatie zitten (bijvoorbeeld een lastig uit te leggen concept) en ook heel belangrijk: om te kijken of je binnen de tijd blijft. Tot slot: vergeet niet om goed na te gaan welke praktische middelen er in je presentatiezaal aanwezig zijn. Is er een beamer? Is deze aangesloten op een computer of moet je je eigen laptop meenemen? Hoeveel zitplaatsen zijn er in de zaal aanwezig en hoe zijn deze gerangschikt? Is er een bord aanwezig en liggen er dan ook standaard krijtjes of stiften om te schrijven? Etc. Door van tevoren op deze zaken alert te zijn, kun je een heleboel stress voorkomen op het moment dat je werkelijk je presentatie moet gaan geven. Een deel van deze tekst is ontleend aan: ‘Presenteren’, door F.M.J.W. van den Berg, Onderwijskundig Adviseur / Curriculumcoordinator Gezondheidswetenschappen. Het voorbereiden van je visuele ondersteuning Het bekende gezegde ‘een plaatje zegt meer dan duizend woorden’ geldt natuurlijk ook wanneer je een presentatie houdt. Het is vrijwel ondoenlijk om, wanneer je een mooi apparaat hebt ontworpen, aan het publiek uit te leggen hoe dat apparaat er dan werkelijk uitziet wanneer je geen plaatje kan of mag laten zien. Daarom kan visuele ondersteuning bij een presentatie ontzettend handig zijn. Behalve voor afbeeldingen kan visuele ondersteuning ook helpen om bijvoorbeeld de structuur van je presentatie duidelijk te maken, snel veel informatie te laten zien, de presentatie levendig te houden en het kan jou als presentator helpen om bij de draad van je verhaal te blijven. Wanneer je bij je presentatie gebruik wilt maken van visuele ondersteuning is het belangrijk dat je deze goed voorbereidt. Er zijn verschillende soorten visuele ondersteuning, bijvoorbeeld: een slide-show, gebruik van het bord of een flipover of demonstratie van een voorwerp. Deze paragraaf geeft je een aantal tips en tricks om je presentatie op een goede manier te verbeteren door middel van visuele ondersteuning.
168
Mondeling presenteren Aandachtspunten bij gebruik van het bord en/of een flip-over Zorg dat benodigde materialen klaarliggen (voldoende krijtjes, werkende stiften, wisser, etc) Begin altijd met een schoon bord of schrijfvel! Let hier ook op wanneer je zelf het bord of de flip-over niet gebruikt, maar je een presentatie geeft in een zaal waar het bord of blad reeds is volgeschreven. Dit kan je publiek afleiden. Zorg dat je netjes en leesbaar kan schrijven. Als je dit niet kunt, gebruik dan liever (indien mogelijk) een andere vorm van visuele ondersteuning. Bedenk goed of een bord of flip-over voor jou de juiste ondersteuning is. Als je veel moet uitleggen is een bord of flip-over wellicht minder handig: Het kost veel tijd om alles uit te schrijven en bovendien sta je met je rug naar het publiek toe wanneer je op het bord schrijft. Een flip-over is daarnaast ook niet geschikt voor een groot publiek! Aandachtspunten bij een slide show (PowerPoint) Hoeveelheid tekst Zet weinig tekst op een slide, anders gaan mensen de slide lezen en hebben ze geen aandacht meer voor jouw presentatie. Houd de zinnen op de slide kort, gebruik trefwoorden (zie het voorbeeld van een goede en een slechte slide).
Tip! Op de website www.utwente.nl/huisstijl kun je standaard slides in de huisstijl downloaden die je voor je eigen presentatie kunt gebruiken.
Leesbaarheid Zorg dat het lettertype leesbaar en groot genoeg is zodat het ook achterin de zaal te lezen is. Zorg er voor dat kleine figuren (bijvoorbeeld lijnen of datapunten) voldoende zichtbaar en te onderscheiden zijn. Ook assenlabels in een grafiek moet je achterin goed kunnen lezen!
Figuren Zorg ervoor dat de figuren die je gebruikt van goede kwaliteit zijn. Wanneer ze worden geprojecteerd op een groot scherm kunnen ze onscherp zijn. Let bij grafieken ook op de kleuren, dikte en symbolen die je gebruikt. Zorg ervoor dat ze goed te onderscheiden zijn en gebruik bijvoorbeeld geen dunne lijnen of de kleur geel op een witte achtergrond.
Tabellen Wanneer je resultaten wilt laten zien, kun je deze het beste weergeven in een grafiek. Dit is echter niet altijd mogelijk en dan wil je iets laten zien aan de hand van een tabel. Kijk bij het gebruik van een tabel uit dat je slide niet bomvol staat met veel nauwelijks leesbare getalletjes. Het is dan niet meer overzichtelijk en het is niet duidelijk wat je met de tabel wilt zeggen. Om dit duidelijker te maken kun je bijvoorbeeld de belangrijkste punten laten oplichten of omcirkelen. Let op dat je je tijdens je presentatie niet laat verleiden om de hele tabel te gaan oplezen!
Lay-out Nummer je slides (handig bij het vragen stellen achteraf!) en zorg voor kopteksten (titels) boven je slides. Geef ook in je slide hoofd- en bijzaken aan (spring bij bijzaken in vanaf de kantlijn).
169
Algemene vaardigheden – Biomedische Technologie Gebruik consequent hetzelfde lettertype en dezelfde kleur. Neem ruime marges op de slides om het overzichtelijk te houden. Zet niet teveel onderwerpen op een slide, maak er dan liever meerdere slides van. Deze slides kun je dan voor de duidelijkheid nog een aanduiding ‘deel 1’ , ‘deel 2’, etc. meegeven.
Slide overslaan Wanneer je tijdens de presentatie merkt dat je te weinig tijd hebt, zul je een slide moeten overslaan. Dat kan in PowerPoint heel gemakkelijk: type op het numerieke toetsenbord het nummer van de gewenste slide in, druk op enter, en je hebt de gewenste slide. Op die manier hoef je niet door te klikken totdat je bij de gewenste slide bent.
Locatie van tekst Vaak zijn zaaltjes laag en zitten de toehoorders achter elkaar. Zorg dan dat de relevante informatie boven aan de slide staat en de eventuele huisstijl onderaan.
Aandachtspunten bij het gebruik of demonstreren van voorwerpen Een korte demonstratie of het doorgeven van een voorwerp kan je presentatie enorm doen opleven. Let wel op de volgende zaken: Leidt het doorgeven van een voorwerp niet teveel af? Dit ligt voor een belangrijk deel aan het voorwerp zelf en wat je er allemaal mee kunt! Kan het voorwerp de zaal rond in de tijd dat jij je presentatie houdt? Of moet je misschien meerdere dezelfde voorwerpen tegelijkertijd rond laten gaan? Is de demonstratie achterin de zaal ook te zien? Aandachtspunten bij hand-outs Het is mogelijk om voorafgaand aan- of tijdens de presentatie een papier uit te delen met informatie, zodat je publiek daar aantekeningen bij kan maken. Het kan bijvoorbeeld een afdruk zijn van de slides die je gebruikt in je presentatie, of een korte samenvatting van de informatie die je geeft. Zo’n papier noem je een hand-out. Het is belangrijk om goed stil te staan bij een aantal punten voordat je beslist om gebruik te maken van een hand-out: Het is mogelijk dat mensen hun aandacht meer op de hand-out gaan richten dan op jou. Wanneer je hand-out een afdruk van je slides betreft: o Geven je slides zonder het praatje er bij wel de juiste informatie weer? Of kan informatie helemaal anders geïnterpreteerd worden? o Het valt gelijk op wanneer je een slide overslaat (bijvoorbeeld door tijdgebrek) en kan mogelijk zelfs verwarring veroorzaken omdat je publiek niet meer weet waar je bent. o Je kunt je publiek nog moeilijk verrassen met een grappige slide.
170
Mondeling presenteren Voorbeeld: een goede en een slechte slide Te zien is dat op de twee slides dezelfde informatie staat. Echter is het op de tweede slide puntsgewijs weergegeven, waardoor het een stuk overzichtelijker is. Door het toevoegen van een foto wordt ook direct duidelijk waar je het over hebt. Daarnaast is de slide netjes genummerd.
Slechte slide
Goede slide
171
Algemene vaardigheden – Biomedische Technologie Het presenteren In deze paragraaf willen we je vooral een aantal praktische tips geven voor tijdens je presentatie.
De presentatie is een drieslag Het publiek dient je verhaal te begrijpen (en wellicht onthouden) op basis van wat jij vertelt. Uit eigen ervaring (college volgen) weet je hoe lastig het is om alles van een gesproken verhaal te onthouden. Daarom is het verstandig je publiek daar zoveel als mogelijk bij te helpen. Handig daarbij is de drieslag: vertel wat je gaat vertellen (=inhoudsopgave), vertel het (=kern van je verhaal), vertel wat je hebt verteld (=samenvatting).
Begin met de grote lijnen van je werk Je hebt een beperkte tijd ter beschikking en je moet in ieder geval de resultaten bespreken en ruimte geven voor vragen. Daarnaast maakt een korte samenvatting van de grote lijnen van je werk gelijk voor het publiek de lijn in je verhaal duidelijk.
Durf dingen weg te laten Je hoeft niet alles tot in detail te vertellen: details kunnen gelezen worden in een verslag. Als mensen toch de behoefte aan meer details hebben, zullen ze hier wel specifiek naar vragen. Stel jezelf bij de voorbereiding daarom de vraag: heb ik wel weinig onderwerpen genoeg? De ervaring leert namelijk dat de meeste mensen uiteindelijk meer vertellen dan ze oorspronkelijk van plan waren (omdat je tijdens het presenteren bedenkt dat dat ene detail ook nog leuk is om te vertellen). Beter te weinig onderwerpen en tijd over dan teveel onderwerpen en tijd te kort.
Praat duidelijk en niet te snel Het praattempo, -volume, intonatie en articulatie zijn belangrijke karakteristieken voor een presentatie die ‘overkomt’. Een goed stemgebruik maakt het voor het publiek aanzienlijk makkelijker om je verhaal te volgen. Door je presentatie te oefenen voor bijvoorbeeld huisgenoten kun je al veel input krijgen over je stemgebruik en kun je er voor zorgen dat je hier tijdens je presentatie rekening mee houdt.
Formuleer vragen Door vragen te gebruiken in je presentatie als ‘Waarom hebben we dit zo gedaan?’, ‘Wat leert dit ons?’ etc. kun je de aandacht van je publiek beter vasthouden. Het zijn immers hele herkenbare zinnen die erg duidelijk aangeven wat de relevantie is van hetgeen je vervolgens gaat vertellen.
Vermijd moeilijke woorden en lange zinnen Een presentatie is eigenlijk een leuk verhaal vertellen. Daar horen geen moeilijke woorden en ingewikkelde zinnen in. Spreektaal is beter: dat is gemakkelijker voor het publiek om naar te luisteren en gemakkelijker voor jou om uit te spreken. Vakjargon is soms onvermijdelijk, maar probeer dat zoveel mogelijk te beperken en leg uit wat de woorden betekenen. Bedenk: een groot deel van je publiek kent het vakjargon niet!
Praat tegen je publiek, niet erover heen, of van ze af Praat naar het publiek en kijk dus naar het publiek (en niet naar je slides). Je mag als je iets moet aanwijzen natuurlijk naar de slides kijken, maar je verhaal vertel je naar het publiek toe. Je laptop kan je op de tafel voor je neer zetten, zodat je daarop je presentatie kan volgen. Maak gebruik van de
172
Mondeling presenteren mogelijkheden die je hebt: in bijvoorbeeld PowerPoint kan je een ‘presenterview’ instellen (zie bijlage 2). Maak oogcontact met je publiek en denk er daarbij aan dat er ook achterin de zaal mensen zitten. Richt je dus niet alleen op de voorste rijen.
Straal enthousiasme uit
Denk aan je houding Ga rustig en stevig staan, voeten ca. 15 cm uit elkaar. Zo sta je stevig en toch ontspannen en je voorkomt dat je van het ene op het andere been gaat staan wiebelen. Let op met achter een bureau of spreekstoel staan, vooral wanneer je klein bent: je wordt dan al snel een pratend hoofd. En uiteraard niet leunen op het bureau of de spreekstoel: daarmee zeg je namelijk dat je steun nodig hebt om overeind te blijven (bedenk maar wat er gebeurt als je het bureau wegtrekt). Gefrunnik met je handen leidt af en handen in je zakken komt ook niet sterk over. Daarom: handen voor je buik in elkaar leggen met je handpalm open naar boven (alsof je iets wilt opvangen). Verder kun je je handen prima gebruiken om je verhaal te ondersteunen: dingen duidelijk aanwijzen op een slide, tel-gebaren maken wanneer je een opsomming maakt, doen alsof je iets neerzet etc. Tot slot is het erg belangrijk om erop te letten dat je niet in een hoekje van de zaal wegkruipt, of langzaam aan bijna ín de prullenbak verdwijnt: jìj bent het middelpunt, mensen moeten (en willen!) naar jou kijken terwijl je je verhaal vertelt.
Lees je slides niet voor Slides zijn er ter ondersteuning van je verhaal, niet om het hele verhaal te vertellen.
Vragen stellen Vertel aan het begin van je presentatie wanneer het publiek vragen kan stellen. Dit kan tussendoor, maar ook alleen aan het einde. Meestal is het verstandig om dit aan het einde van je presentatie te doen, omdat het je anders van je verhaal kan afleiden of je toehoorders op het verkeerde been zet. Verder hangt het van de setting van je presentatie af of je mensen zelf de gelegenheid tot vragen stellen moet geven, of dat je de rubriek ‘vragen stellen’ aan de voorzitter overlaat. Bij Bachelor- (en later ook Master-) colloquia is het gebruikelijk om te eindigen met ‘bedankt voor uw aandacht’ en de voorzitter van het colloquium vervolgens de vragenronde te laten openen en voorzitten. Dit geldt ook wanneer je later op bijvoorbeeld een congres gaat presenteren. Zorg in dat geval dat je dit goed met de voorzitter hebt afgestemd!
Vragen beantwoorden Herhaal de vraag kort. Dat geeft de vragensteller gelegenheid om te controleren of je de vraag begrepen hebt en de andere toehoorders weten nu wat gevraagd wordt. Daarnaast geeft dit jou tijd om goed over het antwoord na te denken. Beantwoord de vraag zakelijk. Ga niet maar wat verzinnen of er omheen kletsen als je het antwoord niet weet, beter is om dan gewoon te zeggen dat je het niet weet maar dat je het graag zult uitzoeken en er later op terugkomt. Als een toehoorder blijft doorgaan op een bepaald onderwerp (bijvoorbeeld omdat hij/zij meer van het onderzoek wil weten) kan je afspreken om na de presentatie met alleen hem/haar de vragen te beantwoorden.
173
Algemene vaardigheden – Biomedische Technologie
Gebruik hulpmiddelen Behalve een presentatie ter visuele ondersteuning zijn er nog vele andere manieren om je presentatie ‘op te leuken’. Maak bijvoorbeeld een simpel prototype of demonstratie, die je kunt tonen aan je publiek of laat een voorbeeld zien van gebruikte apparatuur.
Beheers de computer/presentatie Test voordat je een presentatie geeft of de computer werkt in de ruimte, of de presentatie goed leesbaar is vanuit het publiek, of de filmpjes in je presentatie werken, etc. Voorkom de gewraakte uitspraak: ‘Goh, thuis deed hij het wel’.
Pointer Zeker bij een grote projectie van je slides kun je niet meer alles met de hand aanwijzen. Zorg dus dat je weet of er een aanwijsstok in de zaal aanwezig is. Zo niet, neem dan zelf bijvoorbeeld een laserpointer mee. Mocht je alle aanwijsmiddelen zijn vergeten, is er natuurlijk altijd nog de optie om met de muis dingen aan te wijzen.
Houd het kort Presentaties moeten doelgericht zijn, als ze te langdradig zijn haken de toehoorders af. Bovendien ben je doorgaans aan een tijdslimiet gebonden en het publiek vindt uitloop vervelend, ook al zullen ze je misschien je verhaal rustig laten afmaken.
Aantal slides per minuut Reken bij een presentatie op ongeveer 2 tot 3 minuten per slide. Het kan zijn dat je bij een slide meer tijd nodig hebt, maar als blijkt dat je 5 minuten over een slide praat is het wellicht beter om een slide extra te maken: een slide wisseling schudt het publiek namelijk weer even wakker. Daarentegen is het ook niet fijn als er snel veel slides doorheen worden geklikt.
Oefen je verhaal en meet de tijd op Voor je presentatie krijg je een bepaalde tijd. Door te oefenen weet je of je presentatie te kort of te lang is en merk je gelijk welke delen van de presentatie je goed beheerst en welke nog niet. Herhaal zonodig delen net zo lang tot je ze goed kunt vertellen. In bijlage 2 vind je naast een aantal andere nuttige Powerpoint tips ook een korte beschrijving hoe je je timing kan oefenen met behulp van Powerpoint. Houd er ook rekening mee dat je tijdens je presentatie vaak sneller praat en ook wel eens dingen vergeet: je presentatie zal dikwijls korter zijn dan dat je thuis had geoefend.
23.2 Presenteren in het Engels Naast presenteren in het Nederlands, moet je bij sommige vakken ook een presentatie houden in het Engels. Er zijn geen duidelijke verschillen tussen het presenteren in het Engels en in het Nederlands. Het kan zijn dat je het wat spannender vindt om in het Engels te presenteren. Echter kun je voor de voorbereiding dezelfde tips gebruiken als voor het presenteren in het Nederlands. In principe is het hetzelfde alleen in een andere taal. Het kan je erg helpen om tijdens het voorbereiden van je Engelse presentatie ook in het Engels te denken. Dit helpt je al erg met het vinden van de juiste woorden. Als je weinig ervaring hebt met Engels zal het ook zeker lonen om nog een paar keer naar niet ondertitelde Engelse televisie programma’s te kijken. In het kader vind je nog een aantal tips voor bijvoorbeeld openingszinnen.
174
Mondeling presenteren Op de UT worden ook cursussen gegeven voor het presenteren in het Engels. Deze cursussen worden aangeboden door het TaalCoördinatiePunt. Het draait in deze cursus niet om je Engelse taalvaardigheid, maar het gaat om het geven van een gestructureerde en aantrekkelijke presentatie in het Engels. Kijk eens op hun website voor meer informatie over deze cursussen: http://www.utwente.nl/tcp/englishlanguagecourses/academicpresentations.doc/. Tips voor het presenteren in het Engels Introduction:
Good morning, ladies and gentlemen. OK, let’s get started. Morning, everyone. Thanks for coming.
Stating your purpose:
This morning I’m going to talk/discuss/outline/show … First of all, I’d like to outline the main points of my talk. Perhaps I should start off by stressing that is just a preliminary report.
Effective openings: Giving your audience a problem to think about:
Suppose… Have you ever wondered why it is that … How many people here this morning …
Give your audience some amazing facts:
Did you know that … I read somewhere the other day that … Statistics show that …
Give your audience a story or personal anecdote:
You know, … Have you ever been in the situation where … I remember when …
Structuring your presentation: Working through a list of different things:
first, secondly, thirdly, … next, … lastly/finally, …
Changing topics/bringing in new points:
we now/let us now turn to … at this point …
Referring forward to something:
below … in the next section … the following …
Referring back to something:
above ... in the preceding section... earlier ...
Referring to examples, diagrams, pages, etc.:
see … consider … take, for example …
Referring separately to different people or things:
respectively ... the former ... the latter ...
Using connectives or linking words:
However, although, because, since, therefore, moreover, in addition, etc.
Concluding your presentation:
As we have seen, … In conclusion, … To summarise, … To bring the presentation to a close, …
175
Algemene vaardigheden – Biomedische Technologie
23.3 Het stellen van een inhoudelijke vraag Wanneer je naar een presentatie luistert, kan het zijn dat er vragen in je op komen. Dit kunnen vragen zijn over de opzet van een vak, over onduidelijkheden of over het onderwerp in combinatie met andere vakgebieden. Vragen over de opzet van het vak (‘Wat moet ik wel/niet leren?’ of ‘Welke pagina’s horen bij de lesstof?’) zijn geen inhoudelijke vragen. Een vraag over onduidelijkheden of over het onderwerp daarentegen is wel een inhoudelijke vraag. Inhoudelijke vragen moeten zo worden gesteld dat ze leiden tot zinnige uitspraken. Het stellen van zo’n vraag is lastig en moet je leren. Schaam je dus niet om een vraag te stellen, het is de enige manier om deze vaardigheid goed te ontwikkelen en onthoud: domme vragen bestaan niet! Een goede inhoudelijke vraag is: goed gedefinieerd; gebaseerd op feiten; gericht op de inhoud; een open vraag; gericht op het verkrijgen van verdere kennis. Een inhoudelijke vraag kun je beginnen met een korte inleiding. De inleiding bestaat uit 1 à 2 zinnen, die leiden naar de vraag. De spreker heeft dan kort de tijd om na te denken over waar je naar toe wilt en zal vervolgens je vraag beter begrijpen. Houd bij het stellen van je vraag rekening met de doelgroep en het (overige) publiek van de presentatie: de vraag moet ook voor hen begrijpelijk en relevant zijn. Wanneer dit niet het geval is, kun je beter je vraag na de presentatie alleen aan de spreker stellen. Een inhoudelijke vraag begint nooit met de vraagwoorden ‘waarom’ en ‘hoe’. Deze vragen zijn niet concreet en specifiek genoeg. Vragen beginnend met ‘waarom’ zijn erg breed en op verschillende manieren interpreteerbaar. Vragen beginnend met ‘hoe’ kennen geen eind in de beantwoording: ze kunnen zowel heel beknopt als ontzettend uitgebreid worden beantwoord en zijn daarom niet voldoende specifiek. Vragen beginnend met ‘waar’, ‘wat’ en ‘wie’ daarentegen zijn veel makkelijker en specifieker. Bij deze vragen kun je je kennis uit andere vakgebieden combineren met wat er is besproken in de presentatie. Het kan zijn dat iets aan de hand van de presentatie niet duidelijk is. Het is niet wetenschappelijk om te zeggen: ‘Ik snap het niet. Kunt u het nog een keer uitleggen?’ Beter is het om de onduidelijkheid anders te brengen. De onduidelijkheid heeft meestal een reden. De spreker vertelt iets tegenstrijdigs of je hebt laatst ergens iets gelezen of gehoord over het onderwerp wat tegenstrijdig is met wat de spreker heeft verteld. Je kunt de vraag dan dus inleiden met wat de spreker zegt en wat je zelf hebt gehoord of gelezen. Vervolgens vraag je om een toelichting, uitleg of verklaring hiervoor. Het stellen van een inhoudelijke vraag is dus eigenlijk het geven van een kleine presentatie: je leidt je vraag in, je houdt rekening met de doelgroep en let op de opbouw van de vraag. Allemaal aspecten waar je ook op let bij het geven van een presentatie.
176
Mondeling presenteren
23.4 Argumenteren Tijdens de opleiding kom je regelmatig situaties tegen waarbij je een andere mening hebt over een bepaald onderwerp dan groepsgenoten, studiegenoten of docenten. Bijvoorbeeld naar aanleiding van een presentatie of tijdens projectwerk of er wordt tijdens een college een stelling gegeven en je bent hier voor of tegen. Om je mening te Figuur 19: Fragment uit het TV-programma 'Het onderbouwen kun je gebruik Lagerhuis'. maken van argumenten. Door argumenteren kun je een discussie of een debat voeren. Ook gebruik je argumenten bij het schrijven van een essay. Meer hierover is te vinden in hoofdstuk 21. Een discussie is een bespreking waarbij de deelnemers proberen een oplossing van een probleem te vinden door middel van argumenteren. Een debat is een aan regels gebonden discussie en hierin worden de voors en tegens besproken. Hoe een debat in zijn werk gaat, is onder andere te zien in het TV-programma Het Lagerhuis. Een debat en een discussie zijn dus niet hetzelfde. In een discussie proberen de partijen met verschillende meningen elkaar te overtuigen, bijvoorbeeld bij een meningsverschil met vrienden of bij onderhandelingen tussen regeringsleiders. In een debat proberen twee partijen met een verschillend standpunt vaak een derde partij te overtuigen die uiteindelijk één van beide stellingen zal overnemen. Denk bijvoorbeeld aan een politiek debat in verkiezingstijd, waar men probeert de kiezer te overtuigen. In een discussie richt je je dus direct op je ‘tegenstander’, terwijl je je in een debat juist richt tot de onafhankelijke derde persoon. Zowel bij debatteren als bij discussiëren onderbouw je je mening met argumenten of je gebruikt tegenargumenten om het standpunt van de ander onderuit te halen. Je moet hierbij goed luisteren naar de ander en ook op zijn argumenten reageren. Opbouw Een debat of discussie bestaat uit een aantal fasen. Deze fasen zijn niet altijd even duidelijk zichtbaar. 1. Confrontatie Voordat je begint, moet het eerst duidelijk zijn dat mensen verschillen van standpunten. Dit gebeurt in de confrontatie. Je komt erachter dat iemand het helemaal niet met je eens is en waarover je wilt discussiëren met die persoon. Of er is een stelling gegeven waarover jullie gaan debatteren. 2. Opening Je wilt niet dat het debat of de discussie eindigt in een conflict. Daarom is het belangrijk om eerst een aantal afspraken te maken. Bijvoorbeeld dat je naar elkaar luistert en elkaar laat uitpraten of dat je een vaste tijdsduur krijgt om je stelling te verdedigen. Tijdens de opening stellen de partijen elkaar vragen om elkaars standpunt duidelijk te krijgen. 3. Argumentatie Door argumenten te geven, lever je bewijsvoering die je mening of standpunt onderbouwt. Je wisselt hierbij argumenten voor en tegen uit. De werkelijke discussie of debat begint.
177
Algemene vaardigheden – Biomedische Technologie 4. Afsluiting Nu ga je aan de hand van de discussie of het debat een conclusie trekken. In het geval van een discussie kijk je in hoeverre de discussie het meningsverschil heeft opgelost. Hebben jullie een oplossing kunnen vinden waarmee jullie het beide eens kunnen zijn? In het geval van een debat vat de jury de voor en tegen samen en neemt een standpunt in. Argumenten Argumenten gebruik je om een ander te overtuigen van jouw standpunt. Goede argumenten zijn juist en geldig. De argumenten die je geeft zijn waar en gaan over het onderwerp van de discussie of de stelling. Argumenten kunnen zowel uit feiten als uit meningen bestaan. Een beschrijvend argument is een feit. Hierover kan geen discussie ontstaan. Een waardeoordeel is een argument dat te maken heeft met de voorkeuren van degene die het brengt. Dit kan bijvoorbeeld over smaak gaan. Iedereen heeft zo zijn eigen smaak. Hoewel deze argumenten geen feiten zijn, kunnen ze wel gebruikt worden als argument. Geef duidelijk aan dat het om een persoonlijk oordeel gaat (‘Ik vind…’ in plaats van ‘Het is…’). Bij het argumenteren worden vaak fouten, drogredenen, gemaakt. Hieronder een paar veel voorkomende drogredenen.
Het leggen van verkeerde verbanden Wanneer er A gebeurt en daarna B, betekent dit niet dat als A gebeurt altijd B gebeurt.
Overhaaste generalisatie Hierbij beoordeel je iemand op kenmerken van anderen uit de groep waar diegene bij hoort. (Bijvoorbeeld: ‘Je bent Italiaans en alle Italianen zijn maffioso, dus zul jij ook wel niet betrouwbaar zijn’.)
Cirkelredenering Je standpunt gebruik je als argument. Hierbij herhaal je je standpunt in andere woorden.
Argumenten uit de weg gaan Wanneer je je mening of standpunt zo formuleert dat de tegenpartij er eigenlijk niet tegenin kan gaan, weiger je je mening te onderbouwen met geldige argumenten. Een voorbeeld hiervan is: ‘Iedereen weet toch dat…’.
Beroep op traditie Wanneer je een beroep op traditie doet, verdedig je je mening of standpunt met het argument dat het altijd al zo was: ‘Ik vind het geen goed idee om het anders te doen. We doen het nu al jaren zo.’
Pragmatisch redeneren Je maakt een bijzaak tot hoofdzaak. Tijdens het debat ga je het punt waar het eigenlijk om draait uit de weg.
Autoriteitsdrogreden Je doet ten onrechte een beroep op autoriteit. Omdat iemand ergens het langst werkt of wanneer iemand de hoogste functie heeft, moet iets gedaan worden zoals diegene wil.
178
Mondeling presenteren Wanneer mensen drogredenen gebruiken, kun je hier op verschillende manieren op reageren. Je kunt bijvoorbeeld om uitleg vragen, waarom is het zo als diegene zegt? Ook kun je een tegenargument geven of een kritische vraag stellen. Een andere manier is om de tegenpartij te wijzen op de onjuistheid van het argument. Spelregels en tips Om er voor te zorgen dat een debat of discussie niet uit de hand loopt of zelfs in een conflict eindigt, zijn er een aantal spelregels om je aan te houden. Let daarbij op de volgende punten: Laat elkaar uitpraten. Luister naar elkaars argumenten. Sta open voor elkaars mening. Bestrijd argumenten op de inhoud, speel het niet op de persoon. Haal er geen dingen bij die er niets mee te maken hebben. Discussieer op basis van gelijkwaardigheid. Als een manager zijn autoriteit gebruikt, wordt de discussie niet opgelost, maar beslecht. Blijf rationeel en zorg ervoor dat je argumenten geldig en juist zijn. Discussieer niet alleen om de discussie te winnen. Het gaat om het beste standpunt. Zorg voor structuur tijdens de discussie of debat. Daarnaast zijn er nog een aantal tips: Besteed voldoende aandacht aan hoe je je argumenten presenteert. Het is de bedoeling dat je iemand overtuigt met je argumenten. Maar gelijk hebben, betekent niet altijd gelijk krijgen. Let bijvoorbeeld ook eens op je lichaamstaal. Gooi niet al je argumenten tegelijk op tafel. Houd wat argumenten achter de hand voor het geval je tegenargumenten krijgt. Maak je standpunt en je argumenten herkenbaar door woorden te gebruiken als ‘want’, ‘omdat’, ‘indien’, ‘namelijk’, etc. Wanneer je een argument geeft gebaseerd op een feit, laat dit dan ook merken. Zeg niet ‘Ik vind…’, maar beter is ‘Het staat vast dat…’, ‘Het is een gegeven dat…’. Wanneer het een waardeoordeel betreft, gebruik dan ‘Ik vind…’. Illustreer je argumenten door voorbeelden te gebruiken. Herhaal niet je argumenten constant. Het steeds herhalen van een argument maakt een argument niet sterker. Gebruik humor. Zorg er wel voor dat de humor die je gebruikt functioneel is. Laat blijken dat je de stelling of het onderwerp wel heel serieus neemt. Wanneer je je kunt voorbereiden op een discussie of debat, schrijf dan alvast een schriftelijk betoog. Je bereidt je dan goed voor door je standpunt en de bijbehorende argumenten in een schema te zetten. Houd je hoofd koel en neem een pauze als de gemoederen te hoog oplopen. Parkeer een punt desnoods even en geef aan dat je er op een later tijdstip op terug komt. Je hoeft niet altijd en overal een discussie/ debat aan te gaan. Geef aan als je later de discussie wilt voortzetten of er helemaal geen discussie over wilt voeren.
179
Algemene vaardigheden – Biomedische Technologie De geboden voor debaters: 1. Gelijk hebben is nog geen gelijk krijgen 2. Elke mening mag betwist worden. 3. Geloof niet dat de tegenstander beter is 4. Kom nooit op je eigen woorden terug. Nooit. Denk er zelfs niet aan. 5. De beste volgorde is: luisteren, denken en dan spreken. 6. Zelfs het meest serieuze onderwerp leent zich voor humor. 7. Overtuigen is overdrijven. 8. De wil van de voorzitter is wet. 9. De jury heeft altijd gelijk.
23.5 Referenties o
J. Vos, ‘Presentatiewand’, http://www.bio.uu.nl/plons/presentatie.htm, laatste update: niet beschikbaar, datum bezocht: 10-11-2009
o
M. Steehouder en anderen, ‘Leren Groningen-Houten, 2006
o
P. Zeegers en anderen, Essential skills for science & technology, Oxford university press, South Melbourne, 2008
o
O. Ten Cate, Universiteit Utrecht - De vraagstelling van een onderzoek, http://www.nvmo.nl/Portals/0/Promovendi/20061006/VraagstellingOnderzoek.pd f, laatste update: 06-10-2006, datum bezocht: 12-10-2009
o
B. Haring, Universiteit Utrecht – Studium Generale, http://www.sg.uu.nl/prog/2009a/doc/Information%20Overload_Verslag_Haring.p df, , laatste update: niet beschikbaar, datum bezocht: 12-10-2009
o
Auteur onbekend, VARA: Het Jongerenlagerhuis; De kunst van het debatteren: tips & trucs, http://redir.vara.nl/tv/jongerenlagerhuis/debattips.html, Laatste update: onbekend, datum bezocht: 11-11-2009.
o
M. de Groot, Carrièretijger: Discussiëren, http://www.carrieretijger.nl/functioneren/communiceren/mondeling/vaardighede n/discussieren, Laatste update: onbekend, datum bezocht: 11-11-2009.
o
M. de Groot, Carrièretijger: Argumenteren, http://www.carrieretijger.nl/functioneren/professionele-vaardigheden/rationeeldenken/argumenteren, Laatste update: onbekend, datum bezocht: 11-11-2009.
o
Auteur onbekend, Wat is eigenlijk een debat? http://www.debatbond.nl/index.php/debatteren/inleiding-wat-is-een-debat, laatste update: onbekend, datum bezocht: 11-11-2009
180
Communiceren’, Wolters-Noordhoff,
Posterpresentatie
24. Posterpresentatie Als afsluiting bij bepaalde vakken wordt er van je verwacht dat je een poster maakt. Dit klinkt eenvoudig, maar ook bij het maken van een poster komt veel kijken. Je hebt immers maar een hele beperkte ruimte om je onderzoek te presenteren. Een goede lay-out en een goede opbouw zijn van essentieel belang voor een poster die zijn boodschap goed uitdraagt. Een poster die er goed uitziet zal meer aandacht trekken dan een poster die er uitziet als een vod en onoverzichtelijk is, ook al is de inhoud gelijk. Het is goed om je nog even te realiseren dat er meerdere soorten posters zijn, bijvoorbeeld: wetenschappelijke posters product (informatie) posters reclameposters
24.1 De wetenschappelijke poster De inhoud van een wetenschappelijke poster Een ‘wetenschappelijke’ poster moet aan een aantal eisen voldoen: deze moet informatief, aantrekkelijk en overzichtelijk zijn. Aantrekkelijk wil zeggen dat de poster het publiek in feite moet uitnodigen om er naar te komen kijken en de inhoud met degene die bij de poster staat te bespreken. Dit is vooral van belang omdat bij een posterpresentatie vaak heel veel posters worden getoond en die van jou er toch positief moet ‘uitspringen’. De inhoud van een informatieve of wetenschappelijke poster is meestal vergelijkbaar met een artikel, alleen sneller leesbaar en bevat deze minder details. De volgende onderwerpen komen aan bod:
Titel Korte aandachttrekkende titel die de lading dekt, geschikt voor selectie van geïnteresseerden.
Auteurs Namen van de onderzoeksinstituut.
auteurs,
de
universiteit
en
eventueel
een
Inleiding Onderwerp van de poster / het onderzoek en de vraagstelling van het onderzoek (wat heb je onderzocht?).
Uitwerking Omschrijving van het soort onderzoek dat is gedaan (met materiaal en methoden) en de resultaten (het liefst in duidelijke tabellen en/of grafieken). Toon alleen de belangrijkste resultaten en verder slechts die aspecten die absoluut het vermelden waard zijn. Denk eraan dat je bezoekers erg in de verleiding worden gebracht om door te lopen naar andere posters, ze nemen maar weinig tijd om de hele poster te lezen.
Afsluiting Conclusies (wat is de uitkomst van je onderzoek), aanbevelingen voor vervolgonderzoek en eventueel een korte discussie en een beperkt aantal literatuurverwijzingen.
181
Algemene vaardigheden – Biomedische Technologie Lay-out van de poster In Figuur 20 staat een voorbeeld gegeven van een wetenschappelijke poster. Hierin zie je dat de onderdelen worden gescheiden door middel van blokjes. Door duidelijke horizontale en verticale lijnen in de ruimtelijke opmaak kun je de verschillende onderdelen duidelijk van elkaar scheiden. Dit bevordert de leesbaarheid en structuur van je poster. Breek de tekst verder met tabellen, grafieken of plaatjes. Ook een ruime regelafstand en een voldoende groot lettertype maken het makkelijker om je poster op afstand te lezen voor je publiek. Belangrijk is ook dat je lettertype proportioneel is: dat wil zeggen dat het nog steeds goed leesbaar moet zijn wanneer je hem sterk vergroot. Zie voor een overzicht van geschikte lettergroottes en lettertypes bijvoorbeeld het boek ‘Essential skills for science and technology’. Hanteer voor de tekstblokken de ‘gewone’ wetenschappelijke schrijfstijl en gebruik alleen compacte, korte zinnen. Zoals eerder aangegeven, moet een poster het publiek uitnodigen om er naar te komen kijken. Een goede manier om de aandacht te trekken van het publiek èn om ze snel veel informatie over te brengen is met behulp van aantrekkelijke en snel te begrijpen figuren. Het is dus belangrijk dat je hier voldoende aandacht aan besteedt. Zorg dus ook voor een legenda en een verklaring bij de assen. Tot slot worden er dikwijls door je docent, of door de organisatie van het congres waar je poster hangt, eisen gesteld aan de lay-out. Het is belangrijk dat je je aan dit voorgeschreven format houdt. Let er verder op waar de poster wordt gepresenteerd en houd hier rekening mee bij de opmaak van de poster. Als een poster laag bij de grond hangt is het slimmer om de conclusies rechtsboven te zetten i.p.v. onderaan.
Figuur 20: Voorbeeld van een wetenschappelijke poster.
Op de Universiteit hangen genoeg wetenschappelijke posters in de gangen van de verschillende vakgroepen, ga hier eens kijken om inspiratie op te doen. Let wel op: het zijn lang niet altijd goede voorbeelden. Op de website: http://www.swarthmore.edu/NatSci/cpurrin1/posteradvice.htm staan veel handige tips voor het maken en houden van een posterpresentatie.
182
Posterpresentatie Do’s Houd je titel kort en krachtig. Je titel dusdanig groot weergeven dat hij vanaf ruime afstand te lezen is. Duidelijk de namen van de betrokkenen vermelden, Een duidelijk leesbaar en proportioneel lettertype kiezen, zoals Times New Roman. Je poster opdelen in verschillende onderdelen. Een consistente opmaak hanteren voor de verschillende onderdelen. De verschillende onderdelen van je poster in een logische volgorde zetten. Kleuren slim, maar met mate, gebruiken. Kleuren op een intuïtieve manier inzetten: bijvoorbeeld rood voor ‘fout’ en groen voor ‘goed’. Je poster ‘straight to the point’ maken. Je poster simpel houden. Een kleine ‘help’ sectie in je poster maken. Alleen de belangrijke referenties weergeven. Logo’s van bijvoorbeeld Universiteit, samenwerkende organisaties en financierende organisaties weergeven. Je poster op tijd naar de drukker brengen. In de buurt van je poster gaan staan zonder het zicht erop te belemmeren. Mensen de tijd geven je poster te bekijken. Extra kopieën van je poster op A4 formaat meenemen. Zelf voor de zekerheid materiaal meenemen om je poster op te hangen. Don’ts Een hele lange titel bedenken. Je titel in een veel te groot of veel te klein lettertype zetten. Mensen in het ongewisse laten over wie het werk heeft uitgevoerd. Allerlei hele fancy maar vrijwel onleesbare lettertypes gebruiken zoals Lucida Calligraphy, Blackadder ITC of Harlow Solid Italic. Eén hele lange lap tekst op je poster zetten. Teveel details op je poster zetten. Voor ieder posteronderdeel met een nieuwe opmaak op de proppen komen. De verschillende onderdelen door elkaar op de poster zetten. Een regenboog van je poster maken. Rood en groen als contrasterende kleuren gebruiken: veel mensen zijn rood/groen kleurenblind! Je poster zo invullen dat mensen er langer dan 3 minuten over doen om te begrijpen wat je hebt gedaan. Uitgebreide tabellen met waarden op je poster zetten. Verwachten dat je publiek experts zijn. Belangrijke referenties weglaten of juist de helft van je poster voor referenties gebruiken. Denken dat je je poster de ochtend voor de presentatie nog wel even gedrukt krijgt. Tijdens de presentatie voor je poster gaan staan. Onbeschoft zijn tegen je publiek, op wat voor manier dan ook. Mensen die vragen lijken te hebben negeren. Je poster alleen laten: mensen moeten je vragen kunnen stellen. Gebaseerd op: Steven M. Block, Do’s and Don’ts of Poster Presentation, Biophysical Journal, volume 71, December 1996, pp. 3527-3529.
183
Algemene vaardigheden – Biomedische Technologie
24.2 Referenties o
J. Vos, ‘Presentatiewand’, http://www.bio.uu.nl/plons/presentatie.htm, laatste update: niet beschikbaar, datum bezocht: 10-11-2009
o
Auteur onbekend, ‘Posterpresentatie’, http://www.rug.nl/noordster/mondelingevaardigheden/voorstudenten/posterpre sentatie, laatste update: 14 augustus 2003, datum bezocht: 11-11-2009
o
Steven M. Block, Do’s and Don’ts of Poster Presentation, Biophysical Journal, volume 71, December 1996, pp. 3527-3529.
o
M. Steehouder en anderen, Leren Communiceren, Wolters-Noordhoff, Groningen-Houten, 2006
o
P. Zeegers en anderen, Essential skills for science & technology, Oxford university press, South Melbourne, 2008
184
Dankwoord
25. Dankwoord Dit boekje had natuurlijk nooit tot stand kunnen komen zonder de hulp van velen. Zowel docenten als studenten hebben aan dit boekje meegewerkt en iedereen die zich op welke wijze dan ook heeft ingezet willen we langs deze weg heel hartelijk danken! Een aantal mensen willen we graag in het bijzonder bedanken voor hun input, het lezen en herlezen van stukken en het aanleveren van extra informatie: Dr. ir. J.A. van Alsté, Mw. dr. ir. J.G.M. Becht, Ir. F.M.J.W. van den Berg, Mw. Dr. Boenink, Dr. ir. J.R. Buitenweg, Ir. T. van Dam, Dr. H. Dijkgraaf Dr. P.J.Dijkstra, Mw. drs. ma S.D. van Harten, Mw. dr. ir. T. Heida, Ir. E.E.G. Hekman, Mw. dr. ir. L.A.C. Kallenberg, Dr. M. Karperien, Mw. drs. C.M. de Koning Ir. M. Lansbergen, MTD Mw. dr. J.R.M. Plass T. Pleging Mw. dr. ing. J.N. Post, Medewerkers ‘Traffic’, Dr. T. van Wessel, J. Zegwaart
Hopelijk heeft iedereen net zoveel plezier gehad in het bijdragen aan en samenstellen van dit boekje als wij hebben gehad bij het opstellen er van.
Enschede, december 2009
185
Algemene vaardigheden – Biomedische Technologie
186
Bijlagen
Bijlagen
Bijlage 1: Test je teamrol! De tekst en test in deze bijlage is overgenomen uit de syllabus: Professionele Attitude Communicatie Heide Training, door M. Lansbergen en T. Pleging. Deze test is door R. Meredith Belbin ontwikkeld om je in staat te stellen je eigen optimale rol in een team te bepalen. De test: De test bestaat uit zeven halve zinnen, die je dient af te maken. Per zin heb je tien punten tot je beschikking die je moet verdelen over de acht mogelijke antwoorden. Als je je volledig herkent in een antwoord geef je alle tien punten aan dat antwoord. Indien je je in meerdere antwoorden herkent, verdeel je de tien punten overeenkomstig je voorkeur, dus de meeste punten voor het antwoord dat het best bij je eigen gedrag aansluit en de minste voor die antwoorden waarin je een klein beetje van jezelf herkent. Uiteraard kun je de vragenlijst ook laten invullen door anderen, om zo een beeld van hun visie op de voor hen meest geschikte teamrollen te verkrijgen.
189
Algemene vaardigheden – Biomedische Technologie
1. Ik hou ervan om in een team te werken, omdat A B C D E F G H
Ik ervan hou om situaties te analyseren en zoveel mogelijk keuzemogelijkheden af te wegen. Ik geinteresseerd ben in het vinden van praktische oplossingen oplossingen die echt werken. Ik ervan hou het gevoel te hebben, dat ik goede samenwerkingsrelaties kweek. Ik een sterke invloed uitoefen (en wil uitoefenen) op de besluitvorming. Ik dan allerlei mensen kan ontmoeten die iets interessants te bieden hebben. Ik ervan hou mensen tot overeenstemming te brengen over bepaalde te ondernemen stappen. Ik me in mijn element voel, als ik me met volle aandacht kan wijden aan mijn taak. Ik graag terreinen vind die mijn verbeeldingskracht prikkelen.
2. Kenmerkend voor mijn benadering van het werken in een groep is: A
Dat ik het (in stilte) interessant vind mijn collega's beter te leren kennen.
B
F
Dat ik niet bang ben de opvattingen van anderen te bestrijden of een minderheidsstandpunt te verdedigen. Ik meestal wel de argumenten vind om onjuiste voorstellen van tafel te krijgen. Dat ik meen, dat ik het vermogen bezit om plannen, die in de praktijk moeten worden gebracht, in werking te zetten. Dat ik het vermogen bezit het voor de hand liggende uit de weg te gaan en met onverwachte dingen op de proppen te komen. Dat ik aanstuur op een beetje perfectionisme bij elke groepsopdracht.
G
Dat ik ervan hou om nuttige contacten te leggen buiten de eigen groep.
H
Dat ik, hoewel ik wel geinteresseerd ben in alle meningen, zonder aarzelen vaststel wat er gebeuren moet als er een beslissing moet worden genomen.
C D E
190
Bijlagen
3. Wanneer ik eenmaal betrokken ben in een project, samen met anderen: A B C D E F G H
Lukt het me mensen in een richting te sturen, zonder hen onder druk te zetten. Is het mijn waakzaamheid die ons ervoor behoedt onzorgvuldigheden te begaan en zaken over het hoofd te zien. Stuur ik op daden aan, om er zeker van te zijn, dat er in de vergadering geen tijd verloren gaat of dat hoofdzaken uit het oog worden verloren. Kan men ervan op aan dat ik iets origineels bedenk. Ben ik altijd bereid een goed idee te ondersteunen, als dat in het algemeen belang is. Ben ik altijd uit op nieuwe ideeën en ontwikkelingen. Geloof ik dat mijn beoordelingsvermogen een belangrijke bijdrage levert om tot de juiste beslissingen te komen. Kan men er vast op aan, dat alle belangrijke zaken ook uitgevoerd worden.
4. Wat ik vind, dat ik kan bijdragen aan een team: A B
Ik denk, dat ik vaak nieuwe mogelijkheden weet te ontdekken en daarvan gebruik kan maken. Ik kan goed overweg met een breed scala van mensen.
C
Het opwerpen van ideeën is een van mijn natuurlijkste gaven.
D
Mijn bijdrage bestaat hieruit, dat ik scherp weet te signaleren wanneer iemand iets waardevols kan bijdragen tot de doelstellingen van het team. Mijn vermogen zaken af te ronden is groot, waarschijnlijk omdat mijn persoonlijke efficiëntie groot is. Ik ben bereid impopulair te zijn (voor een tijdje) als dat leidt tot resultaten die uiteindelijk de moeite waard zijn. Meestal heb ik goed in de gaten wat haalbaar is en realistisch
E F G H
Ik kan redenen aanwijzen voor alternatieve handelswijzen, zonder daarbij mijn objectiviteit te verliezen
191
Algemene vaardigheden – Biomedische Technologie
5. Tekortkomingen, die ik mogelijk heb, bij het werken in teams: A
B C D E F G H
Ik voel me alleen maar op mijn gemak als bijeenkomsten goed gestructureerd en onder controle zijn en op een goed geleide manier verlopen Ik geef soms te snel toe aan anderen, waarvan ik meen dat ze een goed gezichtspunt hebben, zonder dat het voldoende is doorgesproken Ik heb de neiging teveel te praten als ik op nieuwe ideeën stuit. Mijn objectiviteit maakt het me moeilijk vlot en enthousiast met anderen mee te gaan. Ik word soms als drammerig en autoritair beschouwd als er iets gebeuren moet. Ik vind het moeilijk om vanaf het begin voorop te lopen, misschien omdat ik wat overgevoelig ben voor de sfeer in de groep. Ik neig ertoe helemaal op te gaan in ideeën die bij mij zijn opgekomen en daardoor contact te verliezen met dingen die gaande zijn. Mijn collega's denken, dat ik me onnodig druk maak over details en over de kansen dat dingen wel eens mis kunnen gaan.
6. Als mij plotseling een moeilijke opdracht wordt toegespeeld, met een beperkte tijd en met onbekende mensen: A B C
D E F G H
192
Zou ik mij het liefst in een hoekje terugtrekken om iets te bedenken om uit de impasse te raken, voordat ik met iets op de proppen kom. Zou ik meteen diegenen opzoeken om mee samen te werken, die zich het meest positief opstellen. Zou ik onmiddellijk een manier zoeken om de omvang van de taak te verkleinen, door vast te stellen welke personen het best een bijdrage kunnen leveren. Zou mijn gevoel voor wat dringend is en wat niet, er wel voor zorgen dat we niet met het werkschema achterop raken. Geloof ik, dat ik kalm zou blijven en mijn vermogen om objectief te denken bewaar. Zou ik - ondanks de druk - op een geleidelijke manier naar het doel toe werken. Zou ik de leiding wel op mij willen nemen, als ik merk dat de groep geen vooruitgang boekt. Zou ik onmiddellijk discussies aangaan om nieuwe denkwijzen te stimuleren en het een en ander op gang te brengen.
Bijlagen
7. Problemen waarmee ik te kampen heb, als ik in een groep werk zijn: A
Dat ik vaak mijn ongeduld toon m.b.t. Hen, die de voortgang in de weg staan. Dat anderen mij bekritiseren omdat ik te analytisch ben en te weinig intuïtief. Dat mijn bezorgdheid, dat de dingen goed gebeuren, ertoe leidt dat de voortgang wel eens belemmerd wordt. Dat ik mij gauw verveel en door enkele dingen die mij prikkelen, weer op gang gebracht moet worden. Dat ik het moeilijk vind op gang te komen als de doelstellingen niet duidelijk geformuleerd zijn. Dat ik soms niet zo sterk ben in het verhelderen van de ingewikkeldheden die me door het hoofd spelen. Dat ik er steeds op uit ben aan anderen dingen te vragen, die ik zelf niet kan. Dat ik vaak aarzel mijn gedachten te berde te brengen, als ik daarmee veel oppositie oproep.
B C D E F G H
Puntentabel Antwoorden zelfperceptievragenlijst Punten Vraag
A
B
C
D
E
F
G
H
I
10
II
10
III
10
IV
10
V
10
VI
10
VII
10
Voor omzetten van de scores naar teamrolscores: Zie volgend formulier.
193
Algemene vaardigheden – Biomedische Technologie
Zelfperceptie omzettingsformulier
PL Plant
MO Monitor
BM Bedrijfsman
BO Brononderzoeker
GW Groepswerker
AF afmaker
I
F
D
H
A
B
E
C
G
II
H
B
E
C
D
G
A
F
III
A
C
D
G
H
F
E
B
IV
D
F
C
H
G
A
B
E
V
B
E
G
D
A
C
F
H
VI
C
G
A
E
F
H
B
D
VII
G
A
F
B
E
D
H
C
Totaal
Vraag
VZ VM voorzitter Vormgever
Zet de scores van het antwoorden vel om in de bovenstaande tabel, vraag voor vraag. Tel vervolgens de totalen op per kolom, en lees de wijze waarop je de punten over de verschillende teamrollen hebt verdeeld af uit de totalen.
194
Kalm, beheerst, veel zelfvertrouwen.
VZ
VM
PL
MO
BM
BO
GW
AF
Voorzitter
Vormgever
Plant
Monitor
Bedrijfsman
Brononderzoeker
Groepswerker
Afmaker
Goed beoordelingsvermogen, kundig, zakelijk, kritisch. Organisatietalent, gezond verstand, praktische harde werker, zelfdiscipline.
Goed in het leggen van contacten en het exploreren van nieuwe ontwikkelingen, Reageert goed op uitdagingen. Reageert positief op mensen en situaties en bevordert de teamgeest Kan dingen goed afmaken Perfectionist.
Behoudend, plichtsgetrouw, voorspelbaar.
Extravert, enthousiast nieuwsgierig, communicatief.
Sociaal gericht mild en gevoelig.
Nauwgezet, ordelijk gewetensvol, gespannen.
Genialiteit, fantasie, intellect, kennis.
Gedreven en gemotiveerd om iets te doen aan inertie en ondoelmatigheid.
Beoordeelt iedereen die een bijdrage kan leveren zonder vooroordelen op zijn merites en handelt daar naar. Zeer doelgericht.
Positieve kwaliteiten
Nuchter weinig emoties, voorzichtig.
Individualistisch, serieus, onorthodox.
Veel energie, extravert, dynamisch
Typische Kenmerken
Type
Heeft de neiging zich teveel zorgen te maken over de kleine dingen, kan slecht loslaten.
Besluiteloos in tijden van crisis.
Verliest snel interesse wanneer het eerste enthousiasme over is.
Gebrek aan zelfdiscipline, niet ontvankelijk voor ideeën die hun waarde nog niet hebben bewezen .
Mist inspiratie en vermogen anderen te inspireren.
In ivoren toren en geneigd praktische details en protocol te veronachtzamen
Ongeduldig, snel geïrriteerd, geneigd tot bruuskeren.
Geen uitblinker in intellect of creatieve aanleg.
Toelaatbare zwakheden
Bijlagen
Samenvatting type kenmerken
195
Algemene vaardigheden – Biomedische Technologie
196
Bijlagen
197
Algemene vaardigheden – Biomedische Technologie
Bijlage 2: Nuttige functies en mogelijke valkuilen van PowerPoint Rehearse Timings In PowerPoint is het mogelijk om je presentatie te oefenen terwijl er een klok meeloopt (Slide show Rehearse Timings). Dit is erg handig om er achter te komen hoe lang je presentatie duurt en waar de tijd aan besteed is. Automatische slide-wisseling In PowerPoint is het mogelijk om de slides op een tijdschema door te laten gaan. Dit gebeurt als je na het oefenen van je presentatie met Rehearse Timings op ‘yes’ drukt om aan te geven dat je de tijden wilt bewaren. Dit automatisch afspelen is echter af te raden! Tijdens het repeteren lukt het je misschien om precies uit te komen in de vastgestelde tijd, maar in het echt kan het best zijn dat een toehoorder een hoestbui krijgt waardoor je in tijdnood komt.. Presenter view In PowerPoint kun je gebruik maken van de ‘presenter-view’. Dat wil zeggen dat je op je laptop of computerscherm naast de presentatie ook je eigen aantekeningen kan zien, terwijl op het scherm voor het publiek alleen de eigenlijke presentatie wordt weergegeven. Deze feature vergt echter wel goede monitor-instellingen. Als je hier gebruik van wilt maken zorg dan voor voldoende voorbereidingstijd voorafgaand aan je presentatie. Special effects Hoewel PowerPoint de optie geeft, is het niet aan te bevelen om allerlei ‘special effects’ te gebruiken. Deze leiden je publiek alleen maar af. Daarbij geven ze het idee dat de presentator met al deze effecten wil verbloemen dat hij of zij het verhaal niet goed beheerst. Natuurlijk kan je een figuur of tekst laten verschijnen in een slide, maar doe dit door een muisklik waarna het figuur of de tekst direct verschijnt en niet eerst 10 keer de slide rond gaat.
198