EINDRAPPORTAGE PROJECT INCLUSION 2000
Colofon Projectnummer Titel Auteur Datum Versie
66699.0V Eindrapportage project Inclusion 2000 Marian de Groot september 2003 1
Pettelaarpark 1 Postbus 1585 5200 BP ’s-Hertogenbosch Tel: 073-6800800 Fax: 073-6123425 www.cinop.nl
©
CINOP 2003
Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, op welke andere wijze dan ook, zonder vooraf schriftelijke toestemming van de uitgever.
Inhoud Inleiding................................................................................ 1 1 Projectorganisatie .......................................................... 5 1.1
Stuurgroep .................................................................................................................... 6
1.2
Werkgroep .................................................................................................................... 7
1.3
Externe begeleiding .................................................................................................... 7
2 Ontwikkelingen en resultaten in de drie noordelijke provincies............................................................................. 9 2.1
Provincie Groningen ................................................................................................... 9
2.2
Provincie Friesland ..................................................................................................... 11
2.3
Provincie Drenthe ...................................................................................................... 15
2.4
Samenvatting ............................................................................................................. 17
3 Casusbeschrijvingen .................................................... 18 4 Communicatie .............................................................. 19 5 Arbeidstoeleiding en financiering .............................. 20 6 Conclusies en aanbevelingen richting BVEinstellingen, ........... GGZ-instellingen en arbeidsintegratie 6.1
Conclusies ................................................................................................................... 26
6.1.1 Conclusies richting BVE-instellingen........................................................................ 26 6.1.2 Conclusies richting GGZ-instellingen ...................................................................... 27 6.1.3 Conclusies richting arbeidsintegratie..................................................................... 27 6.1.4 Conclusies ten aanzien van de samenwerking tussen GGZ, BVE en/of arbeidsintegratie ................................................................................................................. 28 6.2
Aanbevelingen .......................................................................................................... 28
6.2.1 Aanbevelingen richting BVE-instellingen............................................................... 29 I
26
6.2.2 Aanbevelingen richting GGZ-instellingen ............................................................. 30 6.2.3 Aanbevelingen richting arbeidsintegratie............................................................ 31 6.2.4 Aanbevelingen ten aanzien van de samenwerking tussen GGZ en BVE en/of .......................................................................................................................................... arbeidsintegratie ....................................................................................................... 32
7 Conclusies en aanbevelingen richting provincies.... 34 BIJLAGE 1............................................................................ 35 BIJLAGE 2............................................................................ 38
II
Inleiding In toenemende mate worden Regionale Opleidingen Centra (ROC’s) en Agrarische Opleidingen Centra (AOC’s) geconfronteerd met de problematiek van deelnemers met een psychiatrisch verleden of met een psychische handicap. Het gaat zowel om jongeren die geconfronteerd worden met psychische problemen als om volwassenen met een psychiatrisch verleden, die (weer) een opleiding willen volgen. Om deze mensen adequate ondersteuning te bieden is samenwerking tussen beroepsonderwijs en GGZ noodzakelijk. Precieze cijfers over het aantal mensen met psychische problemen in Nederland zijn niet voor handen. De Rapportage Gehandicapten 2000 van het Sociaal Cultureel Planbureau geeft aan dat 18 % van de jongeren tussen de 15 en 24 jaar een handicap heeft. In het rapport Studeren met een handicap (Broenink en Gorter, 2001) komt naar voren dat 12 tot 15 % van de studenten in het hoger onderwijs zelf aangeeft een of meer handicaps te hebben. 6 % van alle studenten geeft aan een psychische handicap te hebben. Een derde van de mensen in de WAO is afgekeurd op psychische gronden. Volgens het Trimbos Instituut heeft 10 procent van de bevolking te kampen met psychische problematiek. Hoewel geen exacte cijfers voor handen zijn kan op basis van deze gegevens verondersteld worden dat een substantieel deel van de bevolking en van de deelnemers aan het onderwijs in de BVE te maken heeft of krijgt met psychische problematiek. Met het project Inclusion 2000 wilden de instellingen voor beroepsonderwijs en volwasseneneducatie (ROC’s en AOC’s) en de GGZ-instellingen in de drie noordelijke provincies de onderlinge samenwerking een impuls geven. Doelen van het project waren: •
Voorkomen van uitval van deelnemers in het BVE-onderwijs als gevolg van psychische problemen;
•
Bevorderen van arbeidsparticipatie van cliënten uit de GGZ en deelnemers uit de BVE met een psychische handicap;
•
Beschrijven van een aantal casussen ten einde zicht te krijgen op de problematiek, de knelpunten en de wensen t.a.v. samenwerking tussen BVE, GGZ en arbeidstoeleiding.
De gezamenlijke BVE-instellingen en GGZ-instellingen in de drie noordelijke provincies hebben het projectplan Inclusion 2000 opgesteld. Bij de provincies Friesland, Groningen en Drenthe is subsidie voor het project aangevraagd.
66699.0V, CINOP, september 2003
1
De provincie Friesland heeft op 16 november 2000 een subsidie toegekend van maximaal 150.000 gulden met als voorwaarden dat: •
De provincies Groningen en Drenthe ook positief beschikken;
•
De ontwikkelde instrumenten, indien deze succesvol blijken, landelijk worden verspreid;
•
Ten aanzien van het arbeidstoeleidingsaspect contact wordt gezocht met gemeenten en voorzieningen ten behoeve van arbeidstoeleiding.
66699.0V, CINOP, september 2003
2
De provincie Groningen heeft op 21 mei 2001 een subsidie toegekend van maximaal 100.000 gulden, zijnde 50 % van het begrote bedrag voor Groningen. De volgende voorwaarden zijn daarbij gesteld: •
Er wordt gezorgd voor dekking van de resterende financiële middelen ad 50.000 gulden;
•
De provincies Groningen en Drenthe beschikken ook positief;
•
De ontwikkelde instrumenten worden, indien deze succesvol blijken, landelijk verspreid;
•
Ten aanzien van het arbeidstoeleidingsaspect wordt contact gezocht met gemeenten en voorzieningen ten behoeve van arbeidstoeleiding.
De provincie Drenthe heeft positief beschikt voor een bedrag van maximaal 82.000 gulden. Het ging in Drenthe om drie pilots: •
Samenwerking tussen GGZ-Drenthe, het Drenthe College en Alfa-college Zuid gericht op allochtone deelnemers/vluchtelingen binnen het ROC die psychologische /psychiatrische problematiek hebben vanuit traumatische ervaringen.
•
Samenwerking tussen GGZ-Drenthe, Drenthe College en Alfa-college Zuid gericht op deelnemers in de opleidingen welzijn en gezondheidszorg. Verhoudingsgewijs is hier de uitval die te maken heeft met eigen psychische/psychiatrische problematiek groot.
•
Het maken van een sociale kaart.
De instellingen hechtten zoveel waarde aan structurele samenwerking, dat zij bereid waren hun eigen bijdrage aan het project te vergroten. Het project is uiteindelijk op 1 augustus 2001 van start gegaan. In dit rapport wordt in hoofdstuk 2 de projectorganisatie geschetst. In hoofdstuk 3 worden de activiteiten, die ontplooid zijn in het kader van het project in de drie provincies beschreven evenals de resultaten. In hoofdstuk 4 wordt kort ingegaan op de casussen die beschreven zijn. Hiervan is een apart rapport beschikbaar. Hoofdstuk 5 schetst de wijze waarop binnen het project intern en extern gecommuniceerd wordt. In hoofdstuk 6 wordt stil gestaan bij arbeidsintegratie en financiering. De conclusies en aanbevelingen ten aanzien van de BVE- en GGZ-instellingen en arbeidsintegratie komen in hoofdstuk 7 aan de orde. In hoofdstuk 8 treft u de conclusies en aanbevelingen naar provincies. In de bijlagen is informatie opgenomen over de landelijke ontwikkeling met betrekking tot bekostiging van het onderwijs aan gehandicapten in de BVE alsmede een lijst met gebruikte afkortingen. 66699.0V, CINOP, september 2003
3
In BVE-instellingen wordt afwisselend over cursisten, leerlingen of deelnemers gesproken. In dit rapport wordt steeds de term deelnemer gebruikt voor iemand die onderwijs volgt in een Bve-instelling. Iemand die in behandeling is bij een GGZ-instelling wordt in dit rapport als cliënt aangeduid.
66699.0V, CINOP, september 2003
4
1 Projectorganisatie Er is een stuurgroep gevormd, waarin van elke deelnemende instelling een vertegenwoordiger op directieniveau plaats nam. De stuurgroep was als volgt samengesteld: A.J. Alkema/S. Jansen (ROC Friese Poort), P. Zwarter (Noorderpoortcollege), M. Langedijk (Alfa-college), G.E. Koorman (GGZ Groningen), D. Rodenhuis (Friesland College), W. Kaldeway (AOC Friesland), J.R. Kuipers (GGZ Friesland), A.R. de Jong (ROC Friese Poort Drachten), H. Kremer (Menso Alting College), C.M. Maring/H. Schotanus (Drenthe College), W. Vugteveen (GGZ/DAAT Drenthe), C. van Waveren (projectleider/ROC Friese Poort), M. de Groot (voorzitter/CINOP). De stuurgroep draagt de formele eindverantwoordelijkheid voor Inclusion 2000. De stuurgroep heeft onder andere de volgende taken: •
volgen van het ontwikkelproces
•
bevestigen van ‘commitment’
•
adviseren van projectleiding
•
uitwisselen van managementinformatie
•
toezicht houden op bestedingen
•
bijdragen aan de nodige faciliteiten
•
bijdragen aan implementatie van resultaten
•
legitimering t.o.v. subsidieverstrekkers.
Het project is geleid door de heer C. van Waveren van ROC Friese Poort. Hij is centraal aanspreekpunt. De projectleider is onder andere belast met: •
centraal aanspreekpunt Inclusion 2000
•
externe contacten (subsidieverstrekkers, ondersteuning, media, en dergelijke)
•
technisch voorzitterschap werkgroep
•
procesbewaking
•
landelijke afstemming
•
samenroepen stuurgroep
•
verzorgen tussen- en eindrapportage
•
verzorgen nieuwsbrieven Inclusion 2000
•
beheer financiën
•
beheer virtueel kantoor
In de begroting van elke provincie is hiervoor een bedrag ‘projectleiding’ gereserveerd.
66699.0V, CINOP, september 2003
5
Er is een werkgroep Inclusion 2000 gevormd, waarin naast de projectleider C. van Waveren twee vertegenwoordigers per provincie participeerden: één uit de GGZ en één uit de BVE. Drenthe: G. Dikkers/J. Ensing (Drenthe College) en W. Vugteveen (Daat Drenthe) Groningen: H. Jansen (Alfa-college)/H. Kremer (Menso Alting College) en E. Hofman (Cire) Friesland: R. Postma (Friesland College)/R. Oenema (AOC Friesland) en H. Windhorst (GGZ Friesland) De werkgroep had de volgende taken: •
algehele projectleiding
•
procesbewaking
•
coördinatie tussen provinciale projectgroepen
•
aansturing van provinciale werkgroepen
•
coördinatie casusbeschrijving
•
coördinatie productontwikkeling
•
coördinatie ondersteuning Instituut voor Arbeid en Centrum voor Innovatie van Opleidingen
•
verzorgen tussenrapportage(s)
Er zijn provinciale projectgroepen gevormd, die elk aangestuurd werden door de twee vertegenwoordigers van de werkgroep van de betreffende provincie. De taken van de provinciale werkgroepen waren: •
opstellen plan van aanpak
•
uitwerken cases
•
uitbreiding en versterking provinciaal netwerk
•
deskundigheidsbevordering
•
ontwikkeling en implementatie werkmodellen en instrumenten
•
interne communicatie
•
rapportage aan werkgroep/projectleiding
1.1
Stuurgroep
De stuurgroep is driemaal bijeen geweest. In de stuurgroepvergaderingen is stil gestaan bij de volgende onderwerpen: •
Het waarom van het project
•
Het projectplan
•
De functie van de stuurgroep en de taken van de stuurgroepleden
•
Ondertekening van de samenwerkingsovereenkomst Inclusion 2000
•
Communicatieplan
66699.0V, CINOP, september 2003
6
•
Tussenrapportage casussen
•
Eindrapportage casussen
•
Afsluitende conferentie
•
Opbrengst, knelpunten en mogelijk vervolg van het project per provincie
•
Eindrapportage Inclusion 2000
1.2
Werkgroep
De werkgroep is zes maal bijeen gekomen. Er is afwisselend op de verschillende locaties van de deelnemende instellingen vergaderd. In de bijeenkomsten van de werkgroep is aandacht besteed aan: •
De voortgang in de provinciale projectgroepen (zie aldaar)
•
Communicatieplan
•
Bijdragen aan en inhoud van de nieuwsbrief Inclusion 2000
•
Presentatie van de resultaten van het landelijk project Begeleid Leren (rapport Een sterke ketting met zwakke schakels)
•
De website van Inclusion 2000
•
De casusbeschrijvingen en het rapport hierover
•
De slotconferentie (9 oktober 2003)
•
Eindrapportage
•
Evaluatie van het project
1.3
Externe begeleiding
In het projectplan was opgenomen dat gebruik gemaakt zou worden van de ondersteuning van het Instituut voor Arbeid Friesland en van het Centrum voor Innovatie van Opleidingen (CINOP). Het Instituut voor Arbeid heeft zijn werkzaamheden moeten beëindigen in verband met het stopzetten van subsidies. Daarom kon in het project geen gebruik gemaakt worden van de diensten van dit instituut. Van de diensten van CINOP is wel gebruik gemaakt. Voor het jaar 2001 is extra ondersteuning aangevraagd met een zogenaamde SLOA-aanvraag. Op basis daarvan is mevrouw M. de Groot, senior adviseur bij CINOP, ingeschakeld voor ondersteuning in Inclusion 2000. Mevrouw De Groot is onder andere verbonden aan het Platform Gehandicapten BVE en ze werkte in het kader van een ander project nauw samen met GGZ-Nederland. Voor 2002 en 2003 is Mevrouw de Groot ingehuurd om de projectleider te ondersteunen. Daarnaast heeft zij de stuurgroepvergaderingen voorgezeten, de beschrijvingen van de casussen verwerkt in een rapportage, de eindrapportage geschreven en zal zij de slotconferentie voorzitten. Om een en ander naar behoren te kunnen uitvoeren heeft zij tevens een aantal werkgroepvergaderingen bijgewoond. 66699.0V, CINOP, september 2003
7
66699.0V, CINOP, september 2003
8
2 Ontwikkelingen en resultaten in de drie noordelijke provincies 2.1
Provincie Groningen
In Groningen is de projectgroep als volgt samengesteld: Noorderpoort College: Alfa-college:
G. van Wifferen/B. Boersma
H. Jansen
Menso Alting College: H. Kremer GGZ Groningen:
E. Hofman
De projectgroep is tussen januari 2002 en juni 2003 ongeveer eens per 3 à 4 weken bijeen gekomen. Bij de start van het project was er wel sprake van het opleiden van en begeleiden van deelnemers met een psychiatrische handicap in de BVE, maar er was geen geformaliseerd beleid. Binnen de GGZ bestond het project De Werkbank. Hier was een aandachtsfunctionaris gekoppeld aan een aantal multidisciplinaire teams. Deze was belast met het onder de aandacht brengen van werk en scholing tijdens de behandeling van de cliënt. In Groningen zijn in de projectperiode de volgende activiteiten ontplooid en resultaten geboekt: •
Er is een provinciaal platform georganiseerd waarin GGZ, HBO (Hanzehogeschool), ROC’s en AOC participeren.
•
Deelname aan een door GGZ en HBO georganiseerde conferentie
•
Ontwikkeling en uitvoering van de cursus ‘Kleine psychiatrie en begeleid leren’ voor docenten van het Noorderpoort College en het Alfa-college door medewerkers van GGZ. In deze cursus, die vier dagdelen duurt, was aandacht voor: -
Wat is en doet de GGZ?
-
Over psychiatrie gesproken: behandeling, ondersteuning en rehabilitatie
-
Begeleid leren: wat is het en hoe werkt het?
-
Inbreng van eigen casuïstiek, vragen en oefeningen
De cursus is positief geëvalueerd. •
De cursus ‘Oriënteren op leren’, is ontwikkeld en georganiseerd door de GGZ in samenwerking met de ROC’s voor cliënten met een opleidingswens. Een cursus van 8 wekelijkse bijeenkomsten van 3,5 uur met aandacht voor de impact van (weer) studeren, de eigen motivatie en vragen, eerdere ervaring met onderwijs, studiekeuze, financiën, kennismaken met school, mogelijke aanpassingen, wat vertel ik wel en
66699.0V, CINOP, september 2003
9
niet. De cursus is uitgevoerd door GGZ in samenwerking met onderwijs, UWV/GAK en SoZaWe. De cursus is positief geëvalueerd door de deelnemers. Een aantal deelnemers heeft een studie opgepakt. Tot juli 2003 loopt de tweede uitvoering van de cursus. •
Het opzetten van een netwerk van GGZ-contactpersonen, die voor advies, consultatie en verwijzing gebeld kunnen worden door de BVEinstellingen. Er zijn inmiddels 4 contactpersonen: 1 bij de afdeling volwassenen en 3 bij de afdeling jeugd in de regio’s. Deze zijn bezocht en ingepraat. Uit ervaring blijkt dat dit netwerk in een behoefte voorziet. Zowel onderwijs als GGZ waarderen het. Behandelaars ervaren dat het goed is als een deelnemer het onderwijs kan blijven volgen. Medewerkers van de BVE-instellingen voelen zich ondersteund. Deze geformaliseerde werkwijze zorgt ervoor dat er bijvoorbeeld ook groepsgewijs voorlichting gegeven kan worden aan cliënten over onderwijsmogelijkheden.
•
Het geven van voorlichting over het gehandicaptenbeleid in de BVEinstellingen en de mogelijkheden van het beroepsonderwijs voor deelnemers met een psychische functiebeperking aan GGZmedewerkers.
•
In de intake bij GGZ wordt inmiddels structureel aandacht besteed aan de verhouding behandeling – arbeid/dagbesteding/scholing. Men denkt over de ontwikkeling van een trajectbureau, waar gewerkt wordt volgens de principes van de Individuele Rehabilitatie Benadering met cliënten, die ondersteuning willen op het gebied van arbeidsrehabilitatie.
•
Onderwijs, Jeugdzorg, GGZ en GGD hebben gezamenlijke verantwoordelijkheid genomen voor vroegtijdige opvang van scholieren met psychosociale problemen uit het voortgezet onderwijs. Op basis van de Regiovisie Jeugdzorg 1998-2001 haakte de provinciale regiegroep jeugdzorg aan bij het GGZ project ‘leerlingbegeleiding en preventie’. Daartoe werden Preventie-units c.q. zorgteams gestart. Deze preventieunits bestaan nu uit coördinatoren leerlingbegeleiding van het voortgezet onderwijs, een schoolcontactpersoon van Jeugdzorg Groningen, een schoolcontactpersoon van de GGZ Groningen en een jeugdarts van GGD Groningen. De preventie-units spelen daarbij een ondersteunende rol. Problemen worden ingebracht en gezamenlijk wordt een traject uitgestippeld, daarbij kan effectieve begeleiding en hulp worden geboden. In verschillende regio’s wordt nu met preventie-units gewerkt, soms nemen ook vertegenwoordigers uit de BVE aan het overleg deel.
•
Voorlichting geven aan de oudervereniging Singelier (een samenwerkingsverband tussen Stichting Balans, Pharos, en anderen).
66699.0V, CINOP, september 2003
10
•
Vanuit Groningen zijn casussen beschreven van deelnemers met psychische problemen in twee categorieën: -
Deelnemers met depressieve klachten
-
Deelnemers met beperkingen in het autistisch spectrum
Doel was om inzicht te krijgen in de praktijksituatie van de scholen: -
Wat kan de school voor ze doen
-
Hoe lopen de contacten met GGZ, UWV/GAK, RIB’s, e.d.
Uit de casussen is duidelijk geworden dat er in geen enkel geval sprake was van direct contact tussen begeleider/contactpersoon van het ROC en de behandelaar van GGZ. Dit is wel nodig om goed af te stemmen. Inmiddels is hiermee ervaring opgedaan. •
In Groningen wil men een netwerk van instellingen oprichten, die ingeschakeld kunnen worden bij het succesvol bemiddelen naar beroepspraktijkvorming en arbeid van deelnemers met een psychische functiebeperking. Het gaat om instellingen als UWV, Jongerenloket, TnA, ATNN, Argonaut en Kliq.
•
2.2
Het opzetten van een structurele samenwerkingsovereenkomst.
Provincie Friesland
In Friesland is de projectgroep als volgt samengesteld: Friesland College:
R. Postma
ROC Friese Poort: C. van Waveren AOC Friesland:
R. Oenema
GGZ Friesland:
H. Windhorst
In de eerste maanden van het jaar 2003 heeft mevrouw Oenema van AOC Friesland andere taken gekregen; er is vooralsnog geen vervanger aangewezen voor deelname aan Inclusion 2000. Bij de start van het project had het Meldpunt / Steunpunt Gehandicapten van het Friesland College min of meer geformaliseerde contacten met twee GGZ districten in Friesland: Leeuwarden en Heerenveen. In Leeuwarden betreft dit een afspraak met de psycholoog van de studentenpoli (GGZ acute zorg) over het aanmelden van en hulpverlening aan deelnemers van het Friesland College, consultatie en het voeren van overleg. In Heerenveen is een vaste sociaal-psychiatrisch verpleegkundige (SPV-er) van de GGZ acute zorg contactpersoon voor deelnemers van het Friesland College en zijn er afspraken over aanmelding, verdere werkwijze, consultatie en terugkoppeling. 66699.0V, CINOP, september 2003
11
ROC Friese Poort kende geen georganiseerde contacten met medewerkers van GGZ. Als studiebegeleiders, mentoren of decanen geconfronteerd werden met deelnemers met gedragsproblemen, psychische beperkingen of een psychiatrische achtergrond, dan waren ze voor consultatie, verwijzing of deskundigheidsbevordering aangewezen op interne deskundigen of de ingehuurde schoolmaatschappelijk werkende of schoolpsycholoog. De zorg voor deelnemers was en is per vestiging verschillend ingericht. In de praktijk gebeurde het incidenteel dat medewerker en deelnemer samen contact zochten met een behandelaar, maar die gevallen zijn altijd zeldzaam geweest. Het is bekend dat medewerkers van ROC Friese Poort advies vroegen aan kennissen die bij GGZ Friesland werkten. Bij Friese Poort Opleiding & Training werden wel arbeidsintegratie- en sociale activeringstrajecten uitgevoerd waarbij geconstateerd werd dat psychische problemen van deelnemers belemmerend werkten. In die gevallen werd ondersteuning van een maatschappelijk werkster ingekocht. Bij GGZ-Friesland was geen sprake van structurele samenwerking ten behoeve van cliënten, met het MBO-onderwijs. Contacten tussen de GGZFriesland en de MBO-scholen kwamen incidenteel tot stand, veelal op initiatief van het onderwijs rondom voorlichting en individuele deelnemers in de vorm van consultatievragen. Niet in alle gevallen ging de GGZ-Friesland in op de vragen die vanuit het onderwijs kwamen. De behandeling van cliënten bij GGZ-Friesland richtte zich op de cliënt zelf en op indicatie ook op de leefomgeving van de cliënt. Daartoe werd het onderwijs niet gerekend, noch de werkomgeving van de cliënt. De coördinatoren gehandicaptenbeleid van de drie Friese BVE-instellingen werkten tot 2000 met elkaar samen in het BVE Project Gehandicapten Friesland. Vanaf 2000 werken ze met elkaar samen op collegiale basis. Dat gebeurt onder andere in het Regionaal Meld- en Advies Punt (RMAP), een bovenschools multidisciplinair zorgteam, waarin casussen worden besproken. Aan dit RMAP nemen ook vertegenwoordigers deel van School Lyndensteyn, Kliq en SPD. De inschatting was dat de bestaande afspraak tussen Bureau Cursisten van Friesland College met de studentenpoli van GGZ-Leeuwarden vanwege capaciteitsproblemen niet zomaar uitgebreid kon worden met AOC Friesland en ROC Friese Poort. Daarom is in 1999 vooralsnog collegiaal contact gezocht met mevrouw H. Windhorst, de GGZ-medewerker preventie, die bereid was om mee te denken over plannen om te komen tot structurele samenwerking. Mevrouw Windhorst ging in 2001 ook deelnemen aan het RMAP. De eerste contacten leidden tot de voorzichtige conclusie 66699.0V, CINOP, september 2003
12
dat men totaal verschillende werelden vertegenwoordigde en grote moeite had om elkaars taal te verstaan. Bovendien waren die werelden zelf ook allebei erg complex en sterk in beweging. Samenwerking zou een hele uitdaging zijn, maar zeker de moeite waard, omdat de organisaties elkaar wat te bieden hebben! De provinciale projectgroep is in de projectperiode tien keer bijeen geweest, een deel van de communicatie verliep via e-mail. De werkwijze van de projectgroep is niet systematisch ondersteund met agenda’s, notulen en verslagen. De leden maakten voor zichzelf aantekeningen en afspraken werden persoonlijk gemaakt en zoveel mogelijk nagekomen. De verslaglegging heeft de vorm gekregen van concepten voor het eindverslag waar dit verslag het eindresultaat van is. In Friesland zijn in de projectperiode de volgende activiteiten ontplooid en resultaten geboekt: •
Kennismaking met elkaar en met (delen van) elkaars organisatie. De leden van de provinciale projectgroep hebben zowel bij de drie scholen als bij GGZ vergaderd, waarbij ook een rondleiding werd gegeven.
•
Verschillende BVE vertegenwoordigers zijn op bezoek geweest bij het Centrum voor Arbeidsrehabilitatie (CAR) in Leeuwarden. Dit gaf inzicht in de activiteiten van het centrum. Tevens werd duidelijk dat het beroepsonderwijs niet bekend is bij de medewerkers van het CAR. Tot op heden wordt er vanuit CAR geen trajectbegeleiding geboden. Als een cliënt ‘goed’ genoeg is wordt deze overgedragen aan het CWI.
•
C. van Waveren van Friese Poort heeft bezoeken gebracht aan de PAAZ in Drachten en aan het GGZ-activiteitencentrum aan de Tramlaan in Drachten. In de PAAZ bleken verschillende oud-deelnemers van het ROC te zitten. Voorzichtige conclusie is dat een eerdere interventie vanuit school wellicht beter was geweest. Het activiteitencentrum kent de ROC’s . De trajectbegeleiders hebben toegezegd de samenwerking met het beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie in te brengen in het collegiaal overleg GGZ activiteitenbegeleiding Friesland.
•
Cor van Waveren is ook op bezoek geweest bij de coördinator opleidingen van GGZ personeelszaken in Leeuwarden. Dat laatste om te onderzoeken of GGZ-personeelszaken ook belangstelling had om oud ROC-deelnemers met psychiatrische achtergrond als medewerker/ ervaringsdeskundige aan te nemen. Dat bleek niet het geval.
•
Het Regionaal Meld en Advies Punt (RMAP) is uitgebreid met een adviseur van de GGZ. Tevens participeren nu ook SPD en Kliq. In het
66699.0V, CINOP, september 2003
13
netwerk worden onder andere casussen besproken van deelnemers met PDD-NOS, ADHD en schizofrenie. •
Het RMAP is ook de plaats waar andere externe deskundigen uitgenodigd zijn, zoals op 13 mei 2003 Mevrouw T. Meijer (ervaringsdeskundige, betrokken bij Toeleiding Naar Arbeid –TNA uit Groningen).
•
De cursus ‘Signaleren van en omgaan met AD(H)D in het MBO’ is ontwikkeld en twee keer uitgevoerd door de regiospecialist AD(H)D Friesland van GGZ voor in totaal 36 deelnemersbegeleiders in het mbo die te maken hebben (gehad) met deelnemers met AD(H)D. In de cursus wordt volgens de nieuwste inzichten informatie gegeven over AD(H)D. Dit wordt toegelicht aan de hand van casuïstiek uit de praktijk van de cursusleider. Na de cursus zijn de deelnemers in staat eerder dan voorheen te vermoeden dat AD(H)D aan de basis ligt van de studieproblemen van een bepaalde deelnemer. Verder zijn de nieuwste methoden en technieken besproken en geoefend om deelnemers met AD(H)D zodanig te begeleiden, dat deze zo min mogelijk last hebben van hun handicap.
•
In ROC Friese Poort werd op 22 april 2003 een studiemiddag gehouden over depressie en schizofrenie. De heer D. van der Werf, psychiater en opleider bij GGZ Friesland hield een inleiding over verschillende psychische ziektebeelden. Vervolgens ging mevrouw R. Beltsnijder, maatschappelijk werkster van Friese Poort Opleiding & Training in op psychosociale problematiek bij deelnemers, waarna onder leiding van onder andere mevrouw H. Windhorst van GGZ-Friesland en een deskundige docent allerlei ervaringen en tips werden uitgewisseld. Deze middag werd door 40 mensen bijgewoond en kreeg een positieve waardering. Expliciet werd om een vervolg gevraagd, waar vooral de begeleidingsvaardigheden geoefend kunnen worden.
•
In Friesland zijn casussen beschreven van deelnemers van ROC Friese Poort en het Friesland College. Bij GGZ-Friesland bleek het niet mogelijk om cliënten via het registratiesysteem op te sporen die tijdens de behandeling of in de nazorgperiode een opleiding volgden of wilden gaan volgen. In het geautomatiseerde systeem waren geen zoekcriteria in te voeren, vooral omdat het volgen van een beroepsopleiding geen vast registratie item is. Bij het Meldpunt en /of het Steunpunt Gehandicapten van het Friesland College worden jaarlijks ± 70-80 deelnemers met lichtere of zwaardere emotionele, psychi(atri)sche of psychosociale problematiek aangemeld. Het Meldpunt of het Steunpunt (in onderling overleg) coördineert de
66699.0V, CINOP, september 2003
14
extra zorg rondom deze deelnemers: registreert, zet ondersteuning in gang, draagt over en fungeert als casemanager. Het vinden van geschikte cases was daarom geen groot probleem. ROC Friese Poort had meer moeite om casussen op te sporen. Daarvoor worden een aantal oorzaken genoemd: 1. Er heerst bij de medewerkers over het algemeen schroom om de deelnemers te benoemen als psychisch gehandicapt, vanwege de (aanvankelijk) kwetsbare begeleidingsrelatie. 2. Wanneer de deelnemer wel als zodanig wordt (h)erkend, vraagt dat van de docenten veel creativiteit en flexibiliteit; niet (h)erkennen is dan soms de makkelijke weg, zeker bij de huidige taakbelasting 3. De meeste deelnemers zijn tussen de 16 en 20 jaar, vaak is er nog geen duidelijke diagnose vastgesteld, laat staan dat die besproken is met de studiebegeleider; van handicapverwerking is soms geen sprake, terwijl camouflage soms redelijk lukt. Er is contact opgenomen met de maatschappelijk werkster, die door Friese Poort Opleiding & Training (contractactiviteiten) is aangetrokken om cliënten van arbeidsintegratie- en sociale activeringstrajecten te ondersteunen bij hun psychische problematiek. 2.3
Provincie Drenthe
In Drenthe bestaat de projectgroep uit: Drenthe College:
G. Dikkers/J. Ensing, J. Engels, P. Nijman en I. Maring
Alfa-college:
M. van Duivendijk
GGZ/DAAT:
W. Vugteveen en een medewerker van het GGZ-team allochtonen en psychiatrie
De projectgroep is vanaf september 2001 regelmatig bijeen gekomen. De volgende activiteiten zijn ondernomen en resultaten geboekt: •
Introductie op locatie van de BVE-instelling en de GGZ-instelling. Daarbij is met name aandacht besteed aan de vraag waar wat te vinden is en waar wat te halen. Denk bijvoorbeeld aan: verschillende behandellocaties, medische bibliotheek, audiovisuele dienst, trajectbegeleiders.
•
Deskundigheidsbevordering ten aanzien van psycho-educatie, sociale kaart, symptoomherkenning, methodiekontwikkeling, intake en vroegtijdig signaleren
•
De reeds bestaande sociale kaart van Drenthe is vernieuwd en uitgebreid met wetten en regelgeving, wederzijdse contactpersonen, e.d.
66699.0V, CINOP, september 2003
15
•
In oktober 2001 heeft de projectgroep een landelijke presentatie verzorgd voor het NIZW in Den Haag.
•
Er is een symposium georganiseerd op 13 februari 2002 waar voor een publiek van 130 mensen de problematiek geschetst is, de doelen van BVE en GGZ in het project en de introductie van mogelijke vervolgactiviteiten. Doel was om de aanwezigen te motiveren om aan deze activiteiten deel te nemen. Er zijn veel ideeën naar voren gekomen, knelpunten geconstateerd en mogelijke oplossingsrichtingen. Een en ander heeft geleid tot de volgende activiteiten en resultaten:
•
Scholingsbijeenkomsten in drie regio’s in Drenthe gericht op deelnemers in de educatie en zorg & welzijn.
•
Vanaf september 2002 is er een aanbod deskundigheidsbevordering gerealiseerd voor de Unit DGO afdeling Welzijn/volwassenen en Educatie. In totaal hebben hier 33 docenten aan deelgenomen.
•
De geplande workshop bijeenkomsten op GGZ locaties in Drenthe hebben geen doorgang kunnen vinden, evenals de scholingsbijeenkomsten voor adviseurs van CursistenService.
•
Op verzoek van het Drenthe College zijn er 2 scholingsmiddagen voor vrijwilligers van de asielzoekerscentra in Roden en Zuidlaren georganiseerd. Deze groep is gestart met 16 personen.
•
Er zijn drie regionale netwerken GGZ-ROC opgericht die zich onder andere richten op ondersteuning van allochtone deelnemers. In november 2002 heeft de eerste regionale bijeenkomst plaatsgevonden om te komen tot de vorming van de drie regionale netwerken. Contactpersonen van de ROC’s en GGZ waren hier aanwezig. In juni 2003 is de tweede bijeenkomst geweest waarin afspraken zijn gemaakt voor de verdere samenwerking in de drie regio’s. De eerste bijeenkomsten in 2003-2004 zijn vastgelegd. Het realiseren van regionale multidisciplinaire zorgteams is wenselijk. In september 2003 gaan de regionale netwerken daadwerkelijk van start. Dan zullen nadere afspraken worden gemaakt over instroom en coaching/begeleiding.
•
De organisaties GGZ, Drenthe College en het Alfa-college hebben elkaar weten te vinden. Lijnen zijn duidelijk geworden; verschillende casussen zijn ingebracht en hebben tot een bevredigend resultaat geleid. De organisaties hebben geleerd elkaars taal te verstaan en te begrijpen.
•
Verbeterde signalering is gerealiseerd door de scholingsactiviteiten die hebben plaatsgevonden.
•
De intake is onderwerp van scholing geweest, intakeformulieren zijn bij de Unit Educatie inmiddels aangepast en procedures zijn verbeterd. Voor de
66699.0V, CINOP, september 2003
16
beroepsunits zullen deelnemers met een psychiatrische problematiek voor een Verlengde Intake worden uitgenodigd. •
Het ontwikkelen van aangepaste lesprogramma’s rekening houdend met problematiek als faalangst, verminderde concentratie en een laag tempo is nog niet gerealiseerd.
•
De Raad van Bestuur van GGZ Drenthe en het College van Bestuur van het Drenthe College hebben de intentie uitgesproken om te komen tot het formaliseren van de gemaakte afspraken over samenwerking. Dit zal in het schooljaar 2003 – 2004 zijn beslag krijgen.
•
Het vinden van een structurele financiering voor vormen van begeleid leren is nog niet gerealiseerd.
2.4
Samenvatting
In de projectperiode is in de drie Noordelijke provincies gewerkt aan voorwaarden om te komen tot structurele samenwerking tussen BVEinstellingen, GGZ-instellingen en arbeidstoeleiding om uitval uit het onderwijs als gevolg van psychische problemen te voorkomen, de arbeidsparticipatie van cliënten uit de GGZ en deelnemers uit de BVE met een psychische handicap te vergroten. De volgende resultaten zijn daarbij geboekt: •
BVE-instellingen en GGZ-instellingen hebben kennis gemaakt met elkaar en met elkaars cultuur en werkwijze;
•
De instellingen hebben deskundigheidsbevordering voor elkaar georganiseerd en uitgevoerd;
•
Onderzocht is hoe samengewerkt kan worden met reïntegratiebedrijven en andere betrokkenen bij arbeidstoeleiding;
•
In Groningen en Drenthe is de samenwerking tussen GGZ en BVE van de grond gekomen en zijn er op operationeel niveau afspraken gemaakt over taken en verantwoordelijkheden om de bovengenoemde doelen samen te verwezenlijken. In Friesland zijn vanuit de BVE-instellingen diverse pogingen ondernomen om de samenwerking met de GGZ verdere inhoud te geven. Dit heeft tot op heden niet tot concrete aanknopingspunten bij GGZ geleid.
Aan het eind van het project is het van belang concrete afspraken te maken over de voortgang na de projectperiode. In alle provincies moet de samenwerking tussen BVE en GGZ nog structureel gemaakt worden. Punt van aandacht en zorg blijft de financiering van extra begeleiding, voorzieningen en arbeidstoeleiding voor mensen met een psychische handicap.
66699.0V, CINOP, september 2003
17
3 Casusbeschrijvingen Om zicht te krijgen op de problematiek, de knelpunten en wensen op het gebied van samenwerking tussen BVE, GGZ en arbeidstoeleiding zijn in de drie provincies door de ROC’s casusbeschrijvingen gemaakt. Het betreft beschrijvingen van 21 mensen, die 1. bij de start van hun opleiding in het ROC te maken hebben met psychische problemen óf 2. te maken kregen met psychische problemen tijdens het volgen van een opleiding op een ROC óf 3. behandeld zijn/worden door de GGZ in verband met psychische problemen en een opleiding in een ROC willen volgen. De casussen zijn verwerkt in het rapport Casussen project Inclusion 2000. In dit rapport worden de casussen gepresenteerd, wordt per provincie een beschrijving gegeven van de wijze waarop de samenwerking tussen BVE, GGZ en arbeidstoeleiding plaats vindt. Tevens worden een aantal conclusies en aanbevelingen gepresenteerd.
66699.0V, CINOP, september 2003
18
4 Communicatie Om ruchtbaarheid te geven aan de doelstellingen, activiteiten en resultaten van het project is door de projectleider een communicatieplan opgesteld, dat in de stuurgroep en werkgroep besproken en vastgesteld is. Er is een zestal nieuwsbrieven uitgebracht waarin het project, informatie over de problematiek en de provinciale activiteiten en resultaten gepresenteerd zijn. Er is een virtueel kantoor geopend op internet. Hierop waren alle relevante stukken die betrekking hebben op Inclusion 2000 te vinden. Later is een website geopend waarop alle informatie over het project te vinden is: www.inclusion2000.nl. Het virtueel kantoor werd daarmee overbodig en is gestopt. Tevens wordt op donderdagmorgen 9 oktober 2003 een conferentie georganiseerd waarop de resultaten van het project gepresenteerd worden.
66699.0V, CINOP, september 2003
19
5 Arbeidstoeleiding en financiering Zowel uit het algemene projectplan Inclusion 2000 als uit de provinciale plannen van aanpak blijkt, dat de deelnemende instellingen graag nauw willen samenwerken met arbeidsintegratiebedrijven om de arbeidstoeleiding van de doelgroep te bevorderen. Om die samenwerking tot stand te brengen zijn verschillende acties ondernomen. Hieronder worden de ontwikkelingen beschreven. De werkgroep Inclusion 2000 heeft voorafgaand aan de projectperiode (begin 2001) oriënterende gesprekken gevoerd met medewerkers van Jobs/Startkans en Argonaut om mogelijkheden tot samenwerking te verkennen. De reïntegratiebedrijven gaven aan niet uit eigen beweging te kunnen samenwerken met de BVE-instellingen. Er dient altijd een opdrachtgever te zijn, een instelling die de rekening betaalt. Voor ROC-deelnemers met een functiebeperking in de leeftijd van 16 tot 18 jaar en voor niet-Wajongers van 18 jaar en ouder zal de school vrijwel altijd opdrachtgever moeten zijn. De OCW-financiering is echter niet zodanig dat een school dit makkelijk kan doen. Voor Wajongers (van 18 jaar en ouder) zou UWV opdrachtgever kunnen zijn voor arbeidstoeleidingsactiviteiten aanvullend op de beroepsopleiding van de deelnemer/cliënt. In de praktijk is dat echter niet mogelijk, omdat UWV pas opdrachten tot arbeidstoeleiding of arbeidsintegratie verstrekt op het moment dat de deelnemer geen opleiding meer volgt (bij BOL ofwel voltijdsopleiding) of dat de deelnemer met ontslag bedreigd wordt (bij BBL ofwel deeltijdopleiding). Bovendien was er bij regionale UWV-medewerkers grote onbekendheid met de mogelijkheden van de BVE-instellingen en met de ruimte die de wet REA biedt. Vooral de combinatie van artikel 9 van het Reïntegratieinstrumentenbesluit (een AMVB) met andere regels, leidde tot grote verschillen in uitvoering en daarmee tot rechtsongelijkheid tussen verschillende regio’s. Ook de provinciale projectgroepen hebben met lokale vertegenwoordigers van verschillende arbeidsintegratiebedrijven gesproken en hun conclusies bleken gelijkluidend. De projectleider van Inclusion 2000 heeft intensief deelgenomen aan landelijk overleg tussen vertegenwoordigers van het beroepsonderwijs en GAK Nederland BV. Dit overleg, op uitnodiging van GAK Nederland, heeft eind 2001 een werkdocument opgeleverd: de GAK-matrix. De GAK-matrix 66699.0V, CINOP, september 2003
20
biedt een overzicht van 30 diensten (aanbodversterking, arbeidstoeleiding en arbeidsintegratie) die ten behoeve van deelnemers met een handicap aan de reguliere beroepsopleidingen kunnen worden toegevoegd. Ook geeft de matrix aan welke 10 knelpunten in wet- en regelgeving nog opgelost dienen te worden om tot optimale samenwerking tussen beroepsonderwijs en UWV/GAK (reïntegratiebedrijven) te komen.
66699.0V, CINOP, september 2003
21
Mede als gevolg van deze heldere nieuwe visie op samenwerking met het beroepsonderwijs heeft UWV-GAK in de aanbestedingsprocedure voor het jaar 2002 de doelgroep T opgenomen: Wajongers in het laatste halfjaar van hun opleiding aan een BVE-instelling. Begin april 2002 kon UWV-GAK aan reïntegratiebedrijven opdrachten verstrekken tot aanbodversterking, arbeidstoeleiding en arbeidsintegratie van BVE-deelnemers die nog bezig waren met hun (voltijds) beroepsopleiding. Staatssecretaris Hoogervorst (SZW) en staatssecretaris Adelmund (OCW) hebben echter aangegeven, in een brief van 22 april 2002, dat deelnemers in het praktijkonderwijs na 1 augustus 2002 geen aanspraak meer kunnen maken op de middelen uit de wet REA ten behoeve van de voorbereiding op en toeleiding naar arbeid. Deze brief had tot gevolg dat regionale UWVkantoren vrijwel direct stopten met alle vormen van begeleiding van gehandicapte deelnemers, ook die in het BVE-veld. Bij de aanbesteding 2002 is Kliq door UWV-GAK aangewezen om de Wajongers uit Friesland naar arbeid te integreren. Argonaut heeft de opdrachten verworven voor de provincies Groningen en Drenthe. Ook cliënten uit de Noordoostpolder vallen onder Argonaut. Op verzoek van de heer H. Snoeijer, regiomanager van Argonaut Groningen en Drenthe, destijds ook betrokken bij de totstandkoming van de GAKmatrix, heeft een vertegenwoordiging van de Inclusion 2000-partners in september 2002 nagedacht over het ‘werven’ van BVE-deelnemers die mogelijk onder doelgroep T konden vallen. De heer Snoeijer gaf aan UWVGAK er wel van te kunnen overtuigen dat de brief van Hoogervorst niet noodzakelijkerwijs hoefde te leiden tot een stop op doelgroep T. Knelpunten die werden geconstateerd, waren onder andere: •
bij de doelgroep blijkt grote onbekendheid met de Wajong te bestaan;
•
deelnemers willen liever niet het ‘stigma’ gehandicapt opgedrukt krijgen;
•
er heersen soms sterke (voor)oordelen tegen UWV-GAK als instelling;
•
UWV-GAK zou cliënten niet op tijd uit het systeem kunnen halen, enzovoorts.
Vraag van Argonaut Groningen en Drenthe was om potentiële Wajongers te informeren over de regelingen en hen desnoods bij Argonaut te melden, zodat Argonaut aan UWV-GAK om opdrachten kon vragen. In Groningen en Drenthe is daarmee een begin gemaakt. In Friesland is Kliq gaan deelnemen aan het Regionaal Meld- en AdviesPunt, het bovenschools zorgoverleg rond de doelgroep gehandicapten. Dit RMAP komt 4 tot 5 maal per jaar bij elkaar. Het leek de Kliq-vertegenwoordiger toe, dat UWV-GAK wel Wajongers voordroeg voor een arbeidsintegratietraject, 66699.0V, CINOP, september 2003
22
maar dat die cliënten in andere doelgroepen werden ondergebracht. In elk geval zaten er wel voormalige BVE-deelnemers bij, maar die zaten meestal al enkele maanden tot een jaar thuis. De projectleider van Inclusion 2000 heeft overleg gehad met de Regiodirecteur Inkoop Reïntegratie Noord en met de Districtsmanager Inkoop Reïntegratiediensten Friesland van UWV-GAK. Dat gesprek, waarbij ook een vertegenwoordiger van SPD Arbeid Friesland en een vertegenwoordiger van ROC Friese Poort Opleiding &Training (contractactiviteiten) aanwezig was, vond begin 2003 plaats in Groningen. Tijdens dit gesprek werd nagedacht over de mogelijkheden en onmogelijkheden voor UWV-GAK om opdrachten tot aanbodversterking, arbeidstoeleiding en arbeidsintegratie te verstrekken aan reïntegratiebedrijven of aan de (private onderdelen van) BVE-instellingen. De UWV-GAK vertegenwoordigers waren het ermee eens dat de brief van Hoogervorst niet noodzakelijkerwijs hoefde te betekenen dat doelgroep T werd uitgesloten. Men wilde, net als de BVE-instellingen, lange wachttijden voorkomen. Daarom werd aan de BVE-instellingen gevraagd om voorlichting te geven over de Wajong, om de deelnemersadministratie zodanig in te richten en bij te houden, dat het in de toekomst mogelijk wordt om deelnemers/cliënten met Wajong tijdig bij UWV-GAK voor een arbeidsintegratietraject aan te melden. Tijdens een vervolggesprek wat de projectleider Inclusion 2000 in maart 2003 had met de Districtsmanager Inkoop Reïntegratiediensten Friesland van UWV-GAK, is duidelijk geworden dat de aanbesteding 2003 geen doelgroep T meer zou kennen. Daarop werd besloten om een klein experiment te beginnen: •
ROC Friese Poort zou potentiële Wajongers informeren over de regeling
•
Betreffende deelnemers konden dan een Wajong-aanvraag indienen
•
Wajong-deelnemers konden zich voor 1 mei melden voor een traject doelgroep T
•
Overige deelnemers zouden te zijner tijd een traject volgens aanbesteding 2003 krijgen.
In maart 2003 zijn in totaal 130 deelnemers met vermoedelijke uitstroom 2003 aangeschreven en 175 deelnemers met vermoedelijke uitstroom 2004. In totaal hebben 20 van hen gereageerd op de brief. Hoewel de uitkomsten van dit experiment nog niet zijn geëvalueerd, is het volgende beeld ontstaan:
66699.0V, CINOP, september 2003
23
•
Een deelnemer gaf aan reeds een arbeidsintegratietraject te volgen via Stichting Stam (RIB)
•
Tien deelnemers gaven aan dat ze meteen een Wajong gingen aanvragen (van deze tien hebben drie ouders aangegeven dolblij te zijn met de informatie)
•
Acht deelnemers gaven aan dat ze weliswaar een stoornis hadden waar de school rekening mee diende te houden, maar dat leidde volgens hen niet tot verminderde verdienkracht
•
Een deelnemer zei zich nog nader te willen oriënteren.
In Groningen is een netwerk opgericht waarin de ROC’s, GGZ, UWV-GAK, Argonaut, Kliq, Toeleiding naar Arbeid en andere partners participeren. Dit netwerk is opgericht vanuit de behoefte om (beter) samen te werken. Onlangs is door dit netwerk een vragenlijst ontwikkeld om in kaart te brengen of en zo ja op welke wijze de reïntegratiebedrijven te maken hebben met cliënten die een psychische beperking hebben. Vanuit de GGZ zijn de ervaringen met arbeidsintegratie ook niet onverdeeld positief. Een van de hobbels die cliënten tegenkomen bij (weer) naar school en/of aan het werk gaan is de soms lange weg die men moet gaan om een en ander gefinancierd te krijgen. Het komt regelmatig voor dat cliënten in overleg met de begeleider van de GGZ contact opnemen met UWV-GAK. Vaak gaat er 6 tot 10 weken overheen voordat dit gesprek plaats vindt. Vervolgens moet het UWV iemand dan aanbesteden bij een reïntegratiebedrijf. Dit kost ook weer tijd. Dan duurt het even voor het reïntegratiebedrijf actie onderneemt richting cliënt. Deze verwijscultuur doet een aanslag op de motivatie van mensen. Denk aan tijd, maar ook aan het feit dat je soms vier keer je verhaal moet doen. Iemand verspeelt soms een studiejaar met deze procedures. We illustreren dit met een voorbeeld: In december worden in het rehabilitatiecentrum met mevrouw X haar ideeën en veranderwensen en mogelijkheden besproken. Er wordt toegewerkt naar een haalbaar en reëel doel. Mevrouw oriënteert zich op verschillende mogelijkheden, bezoekt een onderwijsinstelling en kiest uiteindelijk voor het willen volgen van een opleiding tot pedicure. Ze voldoet aan vooropleidingseisen en wil starten per 1 september. Alleen financieel moet een en ander nog uitgezocht worden. In april neemt mevrouw contact op met het UWV. Het UWV (eerste gesprekken na 2 maanden) wil haar omscholingsvraag laten begeleiden door een reïntegratiebedrijf. 66699.0V, CINOP, september 2003
24
In juni neemt mevrouw X contact met dit bedrijf op. Het eerste gesprek volgt na 4 weken. Mevrouw maakt haar wens kenbaar. Het bureau heeft een ander voorstel. Zij bieden sollicitatietraining en een oriënteringsfase. Mevrouw maakt kenbaar dat ze dat niet wil. Ze heeft haar plan al gemaakt, en weet wat ze wil gaan doen. Het reïntegratiebedrijf en mevrouw blijven verschillen van mening. Uiteindelijk compromis is dat mevrouw nog een afspraak krijgt met de psycholoog van het bureau in augustus. De psycholoog kan haar plan ondersteunen, en zal een brief schrijven naar UWV dat men dit wil ondersteunen. Op 1 oktober krijgt mevrouw toestemming om de opleiding voor pedicure te gaan volgen. Ten tijde van het schrijven van deze eindrapportage is er veel beweging en beroering op het gebied van de financiering van het onderwijs aan gehandicapten in de BVE. In Bijlage 1 worden kort de laatste ontwikkelingen geschetst.
66699.0V, CINOP, september 2003
25
6 Conclusies en aanbevelingen richting BVEinstellingen, GGZ-instellingen en arbeidsintegratie 6.1
Conclusies
Hieronder worden de conclusies gepresenteerd. Onderscheiden worden conclusies gericht op Bve-instellingen, GGZ-instellingen en arbeidsintegratie en conclusies gericht op de samenwerking tussen deze instellingen. De belangrijkste conclusies uit het Rapport casussen zijn tevens opgenomen. 6.1.1 Conclusies richting BVE-instellingen • Er is een begin gemaakt met de training van MBO-docenten op het gebied van signaleren en begeleiden van deelnemers met ADHD; •
Binnen de scholen is men zich meer bewust geworden van de omvang van de problematiek en denkt men na over de vraag of daarvoor specifiek beleid nodig is;
•
Bij voorlichting, aanmelding, intake en begeleiding bestaat soms een taboe op het bespreken van psychische problemen;
•
Studiebegeleiders hebben niet altijd voldoende tijd, deskundigheid en affiniteit om op een adequate manier de deelnemer te begeleiden en de begeleiding te administreren;
•
BVE-medewerkers hebben vaak onvoldoende kennis van de tweede liinsvoorzieningen binnen de eigen school, de GGZ en psychosociale zorg om adequaat door te kunnen verwijzen. Er is sprake van: -
Spanningsveld verwijzing via huisarts of via zorgcoördinator school.
-
GGZ terugtrekkend uit welzijn op medisch specialisme, meer overlatend aan voorliggende voorzieningen, zoals Algemeen Maatschappelijk Werk (AMW) en Bureau JeugdZorg (BJZ).
-
Direct aanspreekpunt gewenst ten behoeve van consultatie, advies en verwijzing;
•
Richt een (bovenschools) coördinatiepunt in voor deelnemers met problemen;
•
Veelal wordt er in de opleidingen zelf ‘gedokterd’ en ‘gepsychologiseerd’ in plaats van tijdig te signaleren en door te verwijzen, zodat er – als dat nodig is – een handelingsplan gemaakt kan worden en eventueel doorverwezen kan worden naar de GGZ;
66699.0V, CINOP, september 2003
26
•
Onderwijsvernieuwingen zoals competentiegericht leren en probleemgestuurd onderwijs kunnen voor deelnemers met psychische problemen moeilijkheden opleveren. Er wordt een andere structuur aangeboden, die een appèl doet op communicatieve en samenwerkingsvaardigheden. Er moet veel in kleine groepen samengewerkt worden, deelnemers moeten (deel)taken op zich nemen. De vraag/zorg is of deze vormen van onderwijs deelnemers met psychische problemen uitsluiten.
6.1.2 Conclusies richting GGZ-instellingen • GGZ participeert in zorgstructuur van de school (op een enkele locatie, dient uitgebouwd en structureel gemaakt te worden); •
In Friesland kan iemand alleen via de huisarts toegang tot de GGZ krijgen. Voor de scholen is dit een probleem: zij kunnen daardoor niet rechtstreeks contact opnemen met de GGZ en deelnemers doorverwijzen;
•
Onduidelijk is of de GGZ trajectbegeleiding (begeleid leren) kan bieden aan (ex)cliënten met een opleidingswens en zo ja, of deze begeleiding tijdens de opleiding voortgezet kan worden;
•
Vermaatschappelijking van de zorg staat hoog in het vaandel bij GGZ, maar is in de praktijk nog niet helder geconcretiseerd richting onderwijs.
6.1.3 Conclusies richting arbeidsintegratie • De communicatie en afstemming tussen de schakels in het proces van de cliënt (GGZ, UWV, reïntegratiebedrijf, onderwijs) is momenteel vaak bureaucratisch. Doorverwijzen neemt erg veel tijd, waardoor mensen soms een studiejaar verliezen (bedrijfsvereniging - GGZ - Integratiebureau - onderwijs); •
De weg van behandeling via scholing naar reïntegratie is te lang. En met name de zoektocht naar financiering is soms eindeloos;
•
Na vroegtijdig stoppen met een BOL-opleiding in verband met PDD-NOS moet een deelnemer een half jaar wachten voor deze gebruik kan maken van Rea-faciliteiten. Deelnemers met aandoeningen zoals PDDNOS komen vaak van het Voortgezet Speciaal Onderwijs. Het gaat dan om kleine, overzichtelijke scholen waar met een orthopedagogische blik naar de deelnemers gekeken wordt. De overstap naar het ROC is dan heel groot. Er wordt meer zelfstandigheid verwacht van deelnemers en er wordt vaak in kleine groepjes gewerkt. Dit is voor deelnemers met PDDNOS en aanverwante stoornissen vaak moeilijk;
66699.0V, CINOP, september 2003
27
•
Het CWI blijkt niet te zijn ingesteld op het vinden van werk voor mensen met PDD-NOS;
•
Financiering is een groot probleem. Deelnemers met psychische problemen hebben extra tijd en aandacht nodig, waarvoor geen financiering is. Dit wordt nu vaak in de vrije tijd gedaan door docenten en begeleiders.
6.1.4 •
Conclusies ten aanzien van de samenwerking tussen GGZ, BVE en/of arbeidsintegratie De bekendheid met elkaars organisaties is verbeterd en er is meer inzicht in het functioneren van de organisaties;
•
Het project heeft (nog) geen structurele samenwerking(sovereenkomst) tussen de instellingen opgeleverd;
•
Er heeft enige afstemming plaats gevonden over wederzijdse verwachtingen en wensen;
•
Deelnemers met psychische problemen hebben vaak meer moeite met het vinden van een stage- of werkplek. Ook is het vaak moeilijk om zich te handhaven op de werkplek. Uit de casusbeschrijvingen blijkt dat deelnemers soms van opleiding wisselen omdat hun stoornis teveel beperkingen met zich meebrengt om de opleiding tot een goed eind te brengen. Ouderen, die als gevolg van psychische problemen hun studie eerder hebben moeten staken, hebben vaak een grote afstand tot de arbeidsmarkt. Zij volgen sociale activeringstrajecten. Betaald werk is niet altijd mogelijk. Dan is vrijwilligerswerk of een werkervaringsplaats een alternatief;
•
Uit de casusbeschrijvingen blijkt dat het onderwijs en de GGZ elkaar nog nauwelijks kennen en kunnen vinden. Het onderwijs moddert vaak te lang alleen door en verwacht soms teveel van deelnemers met psychische problematiek of kan onvoldoende flexibel inspelen op de specifieke behoeften van deze deelnemers. De GGZ weet onvoldoende van de (on)mogelijkheden van het onderwijs en kan cliënten onvoldoende voorlichten en doorverwijzen.
6.2
Aanbevelingen
Hieronder worden de aanbevelingen gepresenteerd. Onderscheiden worden aanbevelingen richting BVE-instellingen, richting GGZ-instellingen en richting arbeidsintegratie en aanbevelingen gericht op de samenwerking tussen GGZ, BVE en/of arbeidsintegratie. De belangrijkste aanbevelingen uit het Rapport casussen zijn tevens opgenomen.
66699.0V, CINOP, september 2003
28
6.2.1 Aanbevelingen richting BVE-instellingen • Probeer deelnemers met psychische functiebeperkingen zo snel mogelijk te signaleren. en verwijs door naar de tweede lijnsvoorzieningen in de school en/of de GGZ in plaats zelf te dokteren en psychologiseren; •
Verwijs deelnemers met psychische beperkingen met een duidelijke (gedrags)beschrijving door naar de cursistendienstverlening, studentendienst of het steunpunt studie en handicap;
•
Een ROC moet ook nee kunnen zeggen als het aanbod volgens de school niet aansluit bij de wensen en mogelijkheden van de (ex) GGZcliënt. Ga geen leerprogramma met een deelnemer aan alleen omdat je deze zielig vindt of vanuit het idee “laten we het maar eens proberen”;
•
Tijdige signalering dient te leiden tot registratie en het opstellen van een integraal (en niet gefragmenteerd) trajectplan/handelingsplan. Registreer binnen de BVE de deelnemers die te maken hebben/krijgen met psychische problematiek. Zo krijgt de instelling zicht op de omvang van de doelgroep en kunnen er tijdig specifieke voorzieningen en/of maatregelen getroffen worden;
•
De begeleiding dient zich niet alleen (intuïtief) te richten op de sociaalemotionele aspecten, maar ook op de meer zakelijke, zoals sociaal netwerk, faciliteiten, stagewerving, uitkeringssituatie, opleidings- en beroepsperspectief, enzovoorts;
•
Het is belangrijk om niet alleen inhoudelijke begeleidingsgegevens te registreren, maar ook handicapgerelateerde (doktersverklaring, onderzoeksgegevens, adviezen) en trajectgerelateerde gegevens (verwijzer, opdrachtgever, faciliteiten, uren, prijzen, wel of geen Wajong, sofinummer, netwerkpartners);
•
Schakel externe ondersteuning in ten aanzien van diagnostiek, opstellen behandelplan en bij de uitvoering;
•
Zorg voor een goede overdracht van relevante informatie door de toeleverende school, bijvoorbeeld in doorstroomdossier of portfolio. Niet om de deelnemer te stigmatiseren, maar om de deelnemer binnen boord te houden en op maat te kunnen bedienen;
•
Docenten uit het Voortgezet Speciaal Onderwijs constateren een toename van deelnemers met ADHD, ADD en PDD/NOS. Voor deze deelnemers is de overstap naar het middelbaar beroepsonderwijs moeilijk. Aan de niveau 1 en 2 opleidingen binnen de ROC’s nemen relatief veel van zulke deelnemers deel. De vraag is of het raadzaam is aparte klassen voor deze jongeren te vormen naar analogie van de ‘time-out-klassen’, waar jongeren tijdelijk een veilige plek vinden als het even niet meer gaat. Op deze wijze wordt het schoolsysteem aangepast
66699.0V, CINOP, september 2003
29
aan de leermogelijkheden van de deelnemers. Andere mogelijkheid is om klassen te verkleinen tot 15 deelnemers en/of meer individuele begeleiding aan te bieden; •
Onderwijsvernieuwingen zoals competentiegericht leren en probleemgestuurd onderwijs kunnen voor deelnemers met psychische problemen moeilijkheden opleveren. Er wordt een andere structuur aangeboden, die een appèl doet op communicatieve en samenwerkingsvaardigheden. Er moet veel in kleine groepen samengewerkt worden, leerlinge moeten (deel)taken op zich nemen. Hiervoor is specifieke aandacht nodig om te zorgen dat deelnemers met psychische problemen niet uitgesloten worden;
•
BVE-instellingen maak beleid ten aanzien van de financiering van het onderwijs aan deelnemers met een (psychische) handicap. Stel vast wat regulier gefinancierd kan worden en wat additioneel gefinancierd moet worden;
•
Betrek een orthopedagoog bij de (verlengde) intake indien psychische problemen geconstateerd worden bij de aanmelding. De orthopedagoog kan een handelingsplan opstellen en eventueel doorverwijzen;
•
Investeer in een goede tweede lijns voorziening in het ROC, zodat vroegtijdig gesignaleerd wordt en deelnemers minder tussentijds ongediplomeerd uitstromen en/of een verkeerde onderwijs/beroepskeuze maken (denk aan rendementsbekostiging, en dergelijke);
•
Werk binnen het ROC samen met de contractafdeling als het gaat om het aanvragen van een WAJONG-uitkering of PGB;
6.2.2 Aanbevelingen richting GGZ-instellingen • Organiseer in de regio een netwerk van contactpersonen GGZ voor het onderwijs, zodat begeleiders uit het onderwijs met hun vragen over deelnemers met psychische functiebeperkingen terecht kunnen bij deskundigen; •
Organiseer deskundigheidsbevordering voor behandelaars en trajectbegeleiders van GGZ-instellingen over gehandicaptenbeleid in en de mogelijkheden van de BVE-instellingen voor deelnemers met psychische beperkingen;
•
Ga als GGZ participeren in de zorgstructuur van de school;
•
Neem als GGZ het functioneren in schoolsituatie van de (MBO-er) cliënt structureel op in behandelplan en koppel dat ook terug naar de school;
66699.0V, CINOP, september 2003
30
•
Registreer binnen de GGZ de cliënten die een opleidingswens hebben. Vraag bij de intake of men een opleiding volgt en of er contacten zijn met een opleidingsinstelling;
•
Zorg dat de leeftijdsgrens van Jeugdzorg en GGZ niet te strikt gehanteerd wordt om te voorkomen dat jongeren en jongvolwassenen tussen wal en schip vallen. Zorg daarbij voor bij voorkeur een loket voor medewerkers van BVE-instellingen;
•
Uit onderzoek en uit bij-effecten van het project inclusion 2000, blijkt dat aandacht van de hulpverlener van de GGZ-cliënt voor de kansen die succesvol onderwijs voor de cliënt meebrengen het herstel of rehabilitatieproces van de cliënt versterkt. Het is aan te bevelen dat in de behandeling van GGZ-cliënten, die nog onderwijs volgen of voor wie het goed is van beroep te veranderen, het thema beroepsopleiding en onderwijs systematisch aan de orde wordt gesteld;
•
Zorg dat scholen direct contact kunnen opnemen met de GGZ als zij vragen hebben bij het opleiden van deelnemers met een psychische beperking (in plaats van doorverwijzing via huisarts);
•
Organiseer vanuit de GGZ trajectbegeleiding, waarbij cliënten begeleid worden van behandeling via opleiding naar arbeid (sluitende aanpak), waarbij goede afstemming met het onderwijs plaats vindt;
6.2.3 Aanbevelingen richting arbeidsintegratie • Verbeter de communicatie tussen de instellingen (UWV, GGZ, Reïntegratiebedrijf, onderwijs) die betrokken zijn bij het (re)integratieproces van mensen met psychische beperkingen; •
Zorg voor korte lijnen en snelle actie (geen / korte wachtlijsten voor MBOers);
•
Mogelijkheden onderzoeken om de wegen te bekorten. Vanuit de begeleiding van de GGZ zou je gelijk door moeten kunnen naar onderwijs met de benodigde coaching. Vergelijk de I.P.S. projecten (Individual Placement System), waarbij cliënten uit de GGZ in Amerika snel geplaatst worden in een baan en dan jobcoaching krijgen. Daar moeten de financiële mogelijkheden voor geschapen worden;
•
Het CWI blijkt niet te zijn ingesteld op het vinden van werk voor mensen met PDD-NOS;
•
Financiering is een groot probleem. Deelnemers met psychische problemen hebben extra tijd en aandacht nodig, waarvoor geen financiering is. Dit wordt nu vaak in de vrije tijd gedaan door docenten en begeleiders. De andere scholen, die deelnemen in het project Inclusion 2000 ervaren hetzelfde probleem;
66699.0V, CINOP, september 2003
31
•
Het UWV zou idealiter de aanvragen voor een WAJONG-uitkering sneller moeten behandelen zodat mensen met een psychische handicap sneller aan een opleiding kunnen beginnen of deze kunnen voortzetten met de benodigde extra’s of naar arbeid toegeleid kunnen worden;
•
Het CWI dient meer kennis te verwerven om mensen met PDD-NOS toe te leiden naar de arbeidsmarkt;
6.2.4 •
Aanbevelingen ten aanzien van de samenwerking tussen GGZ en BVE en/of arbeidsintegratie Formaliseer de samenwerking tussen GGZ en onderwijs;
•
Organiseer in de regio een netwerk van contactpersonen GGZ voor het onderwijs, zodat begeleiders uit het onderwijs met hun vragen over deelnemers met psychische functiebeperkingen terecht kunnen bij deskundigen.;
•
Organiseer in de regio een netwerk met instellingen op het gebied van arbeidstoeleiding om deelnemers met psychische functiebeperkingen te ondersteunen bij een succesvolle (en snelle) toeleiding naar beroepspraktijkvormingsplaats en arbeid. Denk daarbij aan UWV, Reïntegratiebedrijven (Argonaut, Kliq, e.d.), Jongerenloket, en dergelijke;
•
Organiseer deskundigheidsbevordering voor docenten van BVEinstellingen over begeleiding en doorverwijzing van deelnemers met psychiatrische ziekten;
•
Zorg voor vaste contactpersonen bij school en GGZ-instellingen voor coördinatie en casemanagement.;
•
Zorg voor korte lijnen, snelle actie (geen / korte wachtlijsten voor MBOers);
•
Verbeteren / opstarten samenwerking MBO en Bureau JeugdzorgÆ vaste contactpersonen, korte lijnen;
•
In lerarenopleiding aandacht voor signaleren + begeleiden van problemen en handicaps;
•
Externe ondersteuning realiseren ten aanzien van diagnostiek, opstellen behandelplan en bij de uitvoering;
•
Komen tot SLA’s (Service Level Agreements), dus grenzen afbakenen tussen wat het ROC zelf aan zorg in huis dient te hebben, dient te bieden / ontwikkelen en wat externe partners (AMW, RMC, GGZ Jeugd, BJZ, GGZ-volwassenen, bureau “De toegang”) dienen aan te bieden, al dan niet in te kopen door het ROC;
•
Meer onderzoek naar aard en omvang van problematiek doelgroep;
66699.0V, CINOP, september 2003
32
•
Onderzoek mogelijkheden van het persoonsgebonden budget (PGB zorg) om ondersteuning of diensten in te kopen ten behoeve van ondersteuning bij het volgen van een opleiding;
•
GGZ zou SPV-ers in scholen kunnen stationeren (vergelijk SPV-ers in huisartsenpraktijken). Zo creëer je een laagdrempelige consultatiemogelijkheid voor deelnemers en medewerkers;
•
Organiseer een duidelijk doorverwijzingssysteem binnen het ROC en tussen ROC en GGZ;
•
Zorg dat scholen op tijd doorverwijzen naar ter zake kundigen (intern zorgteams/steunpunt studie en handicap en extern GGZ) en niet door blijven modderen. Maak afspraken over gedragsregels tussen eerste en tweede lijn binnen de school en tussen ROC en GGZ.
66699.0V, CINOP, september 2003
33
7 Conclusies en aanbevelingen richting provincies •
Besteed in de regiovisies aandacht aan scholing van mensen met een handicap en aan de positionering van deze scholing;
•
Stimuleer en faciliteer de structurele samenwerking tussen onderwijs en GGZ (samenwerkingsovereenkomst);
•
Bevorder de emancipatie en rehabilitatie van onderwijsdeelnemers met een handicap;
•
Bewerkstellig een studiecentrum voor onderwijsdeelnemers afkomstig uit het autistisch spectrum;
•
Om de samenwerking tussen GGZ-Friesland en het beroepsonderwijs een meer structurele invulling te geven is het aan te bevelen dat de provincie in de regiovisies deze samenwerking onder de aandacht brengt. De samenwerking kan voor individuen positieve resultaten bevorderen en de kans op het afronden van een beroepsopleiding voor een groep kwetsbare mensen vergroten. Hun positie op de arbeidsmarkt wordt hiermee versterkt;
•
Overleg met provincie om in te haken bij LCOJ-activiteiten, regiovisie, die leiden tot bovenschools multidisciplinair zorgteam, waarbij alle externe partners betrokken kunnen zijn, ketenverantwoordelijkheid.
66699.0V, CINOP, september 2003
34
BIJLAGE 1 Landelijke ontwikkelingen met betrekking tot de bekostiging van gehandicaptenbeleid in het BVE Naast de consequente weigering van OCW om extra middelen uit te trekken voor gehandicapte BVE deelnemers en de brief van Hoogervorst en Adelmund die aanvullende bekostiging uit Rea onmogelijk maakt, spelen er nog meer problemen. Gegeven het feit dat 2003 het Europees jaar van de gehandicapten is, zijn de volgende ontwikkelingen dubbel wrang te noemen: •
Op 1 april 2003 is de wet gelijke behandeling gehandicapten en chronische zieken door de Eerste Kamer aangenomen. Waarschijnlijk treedt de wet op 1 december 2003 in werking. Deze wet geeft de doelgroep onder andere recht op aangepaste werktijden, werkplekken en passende schooltijden in het beroepsonderwijs. Zo kan men extra examentijd krijgen of kan een examen mondeling in plaats van schriftelijk worden afgenomen. Schoolgebouwen moeten zo snel mogelijk voor iedereen toegankelijk worden gemaakt, etc. Kortom een prima wet maar er is op het moment van schrijven van dit rapport door het ministerie van OCW noch door een ander Ministerie geld uitgetrokken om dit mogelijk te maken, zelfs niet op termijn.
•
De invoering van leerling gebonden financiering in het voortgezet onderwijs maakt het per 1 augustus 2003 voor een gedeelte van de deelnemers in het BVE onderwijs (jonger dan 20 jaar) onmogelijk om gebruik te maken van de regeling ambulante begeleiding van het speciaal onderwijs. Andere deelnemers konden al geen gebruik maken van deze regeling.
Al deze problemen werden al in 2002 kenbaar gemaakt, niet alleen door de Bve Raad, maar ook door de CG-Raad. Kortom op korte termijn verslechtert de positie van gehandicapten in het BVE onderwijs. OCW noch enig ander ministerie heeft tot nu toe gereageerd. Aan OCW is door CG-Raad, UWV en Bve Raad voorgesteld om een tussenoplossing te formuleren. Het Ministerie heeft hier vooralsnog afhoudend op gereageerd. Eind 2002 was het ITS klaar met een rapport over de aard en omvang van de specifieke problemen die deelnemers met een handicap ondervinden in het beroepsonderwijs (naar aanleiding van motie Rabbae cs in 2001). Het heeft tot 22 mei 2003 geduurd voordat dit onderzoek naar de tweede kamer ging, 66699.0V, CINOP, september 2003
35
dit ondanks druk van verschillende kanten om dit zo snel mogelijk te doen met het oog op de verslechterende situatie per 1 augustus 2003. De Bve Raad had ondertussen besloten om een oplossing te formuleren voor de financieringsproblemen in het BVE veld als antwoord op het rapport. Samen met UWV en CG-Raad gaven zij CINOP opdracht om onderzoek te doen naar de gewenste financiering van het onderwijs aan gehandicapten in de BVE. Er is een voorstel geformuleerd dat uit gaat van deelnemer gebonden financiering, waarbij het budget naar de scholen gaat en een daartoe ingesteld fonds het budget verstrekt. UWV en CG-Raad ondersteunen deze oplossing en hebben dit (formeel) onderschreven. Zomer 2003 is er nog geen reactie ontvangen van de Ministeries van SZW, OCW en VWS op dit voorstel. Het voorstel is ook aangeboden aan de Tweede Kamer. Staatssecretaris Nijs heeft eind mei 2003 een begeleidende brief geschreven bij het ITS rapport waarin zij aangeeft dat alle geconstateerde problemen door de BVE-instellingen zelf opgelost kunnen worden dankzij de lump sum en het VOA budget. In de lump sum zijn indertijd immers ook de zogenaamde EBG middelen toegevoegd waarmee de instellingen steunpunten Handicap en Studie konden inrichten bij hun leerlingservicebureau. Dit budget bedroeg 1 miljoen euro voor alle BVE instellingen. De staatssecretaris gaat niet in op de brief van de BVE Raad van 15 april jl over de verslechtering van de financiering. In het ITS rapport vermeldt de Staatssecretaris daarnaast ook nog eens doodleuk dat het VMBO voor deze problematiek LGF krijgt en het BVE veld het moet doen met de huidige (in feite minder) middelen. Dit schrijnt des te meer omdat VMBO naast de reguliere bekostiging ook LWOO kent en voor gehandicapten daarnaast, maar soms ook daarboven, LGF. Kortom de ene onderwijssoort wordt financieel in staat gesteld om maatwerk te leveren terwijl van het BVE veld wordt gevraagd om ditzelfde te doen met een kleiner budget voor de deelnemers afkomstig uit onder andere het VMBO veld. Dit is vreemd gezien het feit dat BVE-instellingen de wettelijke plicht hebben elke deelnemer aan te nemen (drempelloosheid). Duidelijk is dat alle beroepsopleidingen voor iedereen toegankelijk zijn. Er is alleen een grens om te voorzien in de specifieke behoeftes van de gehandicapten. De BVE instellingen willen, maar hebben hiervoor volstrekt onvoldoende middelen. Als er geen extra financiering komt voor deelnemers met een (geïndiceerde) handicap bestaat de kans dat deze deelnemers weliswaar toegelaten worden, maar niet de benodigde extra ondersteuning of aanpassingen krijgen en dientengevolge voortijdig uitvallen. De kans is
66699.0V, CINOP, september 2003
36
dan groot dat ze later – een frustratie rijker – ge(re)ïntegreerd moeten worden en de staat alsnog geld kosten.
66699.0V, CINOP, september 2003
37
BIJLAGE 2 Lijst met gebruikte afkortingen ADD
Attention Deficit Disorder
ADHD
Attention Deficit Hyperactive Disorder
AMW
Algemeen Maatschappelijk Werk
BBL
Beroepsbegeleidende leerweg
BJZ
Bureau Jeugdzorg
BOL
Beroepsopleidende leerweg
BPV
Beroepspraktijkvorming
BVE
Beroepsonderwijs en Volwasseneneducatie
Bve Raad
Werkgeversorganisatie voor de Bve-sector
CINOP
Centrum voor Innovatie van Opleidingen
CWI
Centrum voor Werk en Inkomen
DAAT
Drenthe Activiteiten Arbeidsrehabilitatie en Training
EBG
project Expertise-opbouw Beroepsopleiding
Gehandicapten GGD
Gemeentelijke gezondheidsdienst
GGZ
Geestelijke Gezondheidszorg
IPS
Individual Placement System
ITS
Instituut voor toegepaste sociale wetenschappen
LCOJ
Landelijk centrum onderwijs jeugdzorg
HBO
Hoger beroepsonderwijs
OCW
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en wetenschappen
PDD-NOS
Pervasive Development Disorder Not other Specified (een aan autisme verwante stoornis)
PGB
Persoonsgebonden budget
Rea
Wet Reïntegratie arbeidsgehandicapten
RIB
Reïntegratiebedrijf
RMC
Regionaal Meld- en Coördinatiepunt
RMAP
Regionaal Meld- en Adviespunt
ROC
Regionaal Opleidingen Centrum
SLA
Service Level Agreements
SLOA
Subsidieregeling Landelijke OndersteuningsActiviteiten
SPD
Sociaal-Pedagogische Dienst
SPV-er
Sociaal-psychiatirsch verpleegkundige
SZW
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
TnA
Toeleiding naar Arbeid
UWV
Uitvoeringsorgaan werknemersverzekeringen
VOA
Voorbereidende en ondersteunende activiteiten
VWS
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
66699.0V, CINOP, september 2003
38
WAJONG
Wet arbeidsongeschiktheid jonggehandicapten
WGB
Wet Gelijke Behandeling
66699.0V, CINOP, september 2003
39