College IV:
1915-1916: Van impasse naar wereldoorlog
Het type oorlog dat vanaf 1915 gevoerd zou gaan worden was een hele andere dan de diverse opperbevelhebbers in gedachten hadden: in plaats van een snelle oorlog die resulteerde in een overweldigende overwinning was er nu sprake van een oorlog in loopgraven waarbij er nauwelijks enige winst werd geboekt. De loopgravenoorlog was niet alleen onverwacht, maar ook onbekend; men wist niet goed hoe de impasse doorbroken moest worden.
§IV.1.
Het westfront
Het westfront zou in 1915 een terrein worden van experimenten met de loopgravenoorlog. Gezegd moet worden dat hoewel er weinig ruimte was voor medemenselijkheid aan het front er tussen de soldaten van de strijdende partijen toch een vorm van overeenstemming werd bereikt: zo vonden er doorgaans tijdens de schaft geen artilleriebeschietingen plaats, zodat de maaltijd zonder problemen kon worden genuttigd. Een ander bekend voorbeeld was kerst 1914: toen legden Britse en Duitse soldaten de wapens neer en wisselden zelfs cadeaus uit. De Britse en Franse strategie ging er vanuit dat de Britse en Franse infanterie in oostwaartse richting door de Duitse linies moesten breken. Door de gebroken linies zouden daarna cavalerie en infanterie de Duitsers omsingelen. Als deze strategie niet zou werken, dan zou hij er in ieder geval voor zorgen dat Duitse troepen werden weggehouden van het Oostfront. Deze strategie bevatte de nodige denkfouten: in feite was dit oorlogsvoering van vóór het tijdperk van de loopgraven, er werd dus vanuit gegaan dat de Duitsers zich niet aan de nieuwe situatie konden aanpassen. Ook hielden de Britten en Fransen geen rekening met de chaos van de aanval; ze gingen er vanuit dat de Britse en Franse troepen gewoon zouden kunnen communiceren tijdens de aanval. De Duitse strategie had inmiddels het Von Schlieffenplan verlaten: het Duitse opperbevel voerde maar wat graag een defensieve oorlog. De Duitse regering hoopte de Russen en Fransen er toe te bewegen separate vredesverdragen af te sluiten; de voorstellen voor vrede die via neutrale landen werden doorgestuurd zouden de oorlog beëindigen in ruil voor Franse of Russische territoriale concessies. Beide landen namen deze voorstellen niet serieus, maar de Duitsers hoopten dat de oorlogvoering het psychische tij zou doen keren. Naast deze strategische overwegingen hadden de Duitsers voor hun defensieve aanpak ook tactische redenen: het nieuwe wapentuig was in het voordeel van een defensieve oorlog; goed gebouwde loopgraven konden soldaten goed beschermen. De Duitse loopgraven waren bovendien in hoger gelegen gronden gegraven dan de Britse en Franse. Daardoor hadden de Duitsers een beter overzicht van het slagveld en minder last van drainageproblemen. De omstandigheden in de loopgraven waren erbarmelijk: dankzij de voortdurende regens, die aan het front veelvuldig voorkwamen, werd het een grote bende. Bovendien zorgden de stoffelijke overschotten van gesneuvelde soldaten voor onhygiënische omstandigheden. Toch was niet alles kommer en kwel, Duitse soldaten hielden bijvoorbeeld kleine tuintjes bij in de loopgraven. Voor de Britten en Fransen bleek het lastig te zijn de loopgraven te verlaten en de Duitse posities aan te vallen. Toch werd er in maart 1915 bijna een doorbraak bereikt: de Britten vielen de Duitse loopgraven bij Neuve Chapelle (in de Artois) aan. De sleutel was een nieuwe tactiek: bij eerdere aanvallen was de aanval voorafgegaan door een artilleriebombardement dat de Duitse loopgraven moest beschadigen. Doordat het bombardement staakte was meteen duidelijk wanneer de infanterieaanval zou komen. De Duitse loopgraven, die tot de besten uit de oorlog werden gerekend, boden echter genoeg bescherming zodat de nog levende Duitse soldaten uit de loopgraven konden opklimmen en de vijandelijke infanterie konden beschieten. In de nieuwe Britse strategie ging het artilleriebombardement gewoon door terwijl de infanteriecharge begon. Zodoende was er minder weerstand, bovendien werd de infanterie tijdens de aanval verder achter Duitse linies gericht, zodat er geen reserves meer naar het front gestuurd konden worden. Om de artillerie te sturen werd gebruik gemaakt van
31/88
observaties uit de lucht. Op 10 maart 1915 kon zodoende een Duitse loopgraaf bij Neuve Chapelle worden overmeesterd, waardoor er een gat van 4 bij 1 kilometer ontstond in de Duitse linies. De Britse communicatie was echter dermate beroerd dat generaals niet voldoende informatie meer kregen en daardoor omsingeling van de Britse troepen vreesde; daardoor kregen Duitse troepen ’s nachts de kans om het gat in de linies te dichten. Na Neuve Chapelle waren de Britse generaals er van overtuigd dat ze hadden gewonnen als ze nog meer artillerie en troepen hadden ingezet. Dat was echter niet het geval, omdat de Duitsers ook hadden geleerd van Neuve Chapelle: de Duitse generaals concludeerden dat een lange loopgraaf te kwetsbaar was, dus werden er achter het front extra loopgraven gegraven. De frontlinie kreeg minder troepen gestationeerd; deze troepen kregen nu de taak alert te zijn en een aanval te vertragen zodat de grotere troepenmacht in de tweede loopgraaf een doorbraak kon tegenhouden. De Duitsers waren vrij content met hun defensieve rol op het westfront, want voor hun lag de nadruk op het oostfront: Rusland moest uit de oorlog worden geslagen. De belangrijkste uitzondering op deze defensieve benadering was de aanval op Ieper in april eind mei 1915 (Tweede slag bij Ieper). Bij Ieper bevond zich een Britse en Franse inham in de Duitse linies, waardoor er meer manschappen nodig waren om dit stuk linie te verdedigen. Het doel van de Duitse aanval was dus niet om door te breken, maar een betere defensieve positie te creëren. De gok was dat het forceren van een doorbraak bij Ieper op de lange termijn meer levens zou sparen dan dat de aanval zou kosten. Een nevendoel was dat een Duitse aanval de Duitse troepentransporten van het West- naar het Oostfront moest verhullen. De slag bij Ieper bracht weer nieuwe verrassingen: zoals de Britten bij Neuve Chapelle een nieuwe strategie hadden, hadden de Duitsers dat bij Ieper: de inzet van gifgas. De Fransen en Duitsers hadden eerder wel traangas ingezet, ondanks dat dit door de Haagse Conventie van 1899 eigenlijk verboden was; de Duitsers gebruikten op 22 april 1915 echter het veel dodelijkere chloorgas in een aanval op het noordelijke deel van de inham. Het chloorgas was duidelijk zichtbaar voor de Frans-Algerijnse troepen bij Ieper: er kwam een raargekleurde mist hun kant opdrijven. De Algerijnse en Franse troepen wisten echter niet goed wat te doen en gingen recht bovenop de loopgraven staan, met als gevolg dat enkele honderden soldaten binnen enkele minuten overleden aan verbranding van de longen. Vele duizenden soldaten trokken zich terug, waardoor er een gat van 8 kilometer aan de Franse linies ontstond. Het verdere verloop van de slag bij Ieper leek erg op die van Neuve Chapelle. Het Britse leger zette op 22 april een tegenaanval in, een strijd die een paar dagen zou voortduren. De Duitsers zetten op 24 april nogmaals gifgas in in een aanval op de centrale en zuidelijke delen van de inham. Britse en Canadese soldaten ademden in door doeken gedrenkt in urine, en konden daarom de aanval beter weerstaan (Chloor is oplosbaar in water). De slag duurde door tot het einde van mei: de Britten en Fransen hadden zich vijf of zes kilometers naar achteren terug getrokken: de inham was dus kleiner, maar niet verdwenen. De Duitsers hadden ook geen gebruik gemaakt van de doorbraak die met de eerste gifgasaanval gepaard ging, net zo als de Britten dat bij Neuve Chapelle ook niet hadden gedaan. Na de slag bij Ieper werd gifgas een integraal onderdeel van de oorlog en werd ook serieus werk gemaakt van de bestrijding van gifgas. De Britten en Fransen hebben het bovendien aanvankelijk als propagandamiddel ingezet: er kon mee aangetoond worden hoe barbaars de Duitsers waren. De geallieerden gebruikten gifgas vanaf september in hun aanvallen op Duitse stellingen in de Artois en de Champagne. In Juli kwamen de geallieerden bijeen in Chantilly om de strategie te bepalen: De Britten waren tegen een onmiddellijk offensief omdat zij dachten onvoldoende artillerieammunitie te produceren. De Fransen waren het hier echter niet mee eens, omdat vanuit hun perspectief een vroegere uitschakeling van Duitsland beter was. De Russen en Serviërs gaven aan dat minder druk op het Westfront Duitsland de mogelijkheid gaf om op het Oostfront de overhand te krijgen. Uiteindelijk gaven de Britten toe: ze hoopten dat de inzet van gifgas het granatentekort zou doen verminderen. De defensieve bouwwerken die de Duitsers bouwden bleken echter goed bestand tegen de geallieerde aanvallen.
32/88
De Geallieerden waren echter nog steeds overtuigd dat een doorbraak mogelijk was: op 25 september 1915 vielen het Franse tweede en vierde leger de Duitse linies in de Champagne aan, tegelijkertijd ondernamen de Britten een offensief in de Artois. De moeilijkheden die de geallieerden tegenkwamen bij het bestormen van de Duitse verdedigingswerken lieten zien hoe moeilijk een loopgravenoorlog was voor de aanvallende partij. Het gifgas bleek bovendien niet erg betrouwbaar: bij Loos waaide het terug de eigen loopgraven in. De verliezen van het offensief in de Champagne en de Artois waren groot (200.000 Franse verliezen, 60.000 Britse-Franse verliezen), terwijl de terreinwinst minimaal was. In de nasleep ervan werd de commandant van de Britse Expeditionaire strijdmacht, Sir John French, ontheven van zijn commando en vervangen door Sir Douglas Haig.
§IV.2.
Het oostfront
§IV.2.1. Het Russische front Terwijl op het westfront nauwelijks enige verandering te bespeuren was, ging dat op het oostfront heel anders. Daar maakten de Duitsers juist wel vorderingen op de Russen. Tijdens de winter 1914/1915 begon Duitsland steeds actiever op te treden aan het oostfront. Oostenrijk-Hongarije werd op het oostfront een ondergeschikte partner aan Duitsland. De Duitse gedachtengang was dat nu een overwinning op het westfront onwaarschijnlijk zou zijn door het wegnemen van troepen t.b.v. het oostfront, maar dat het na de slag bij Tannenberg verslagen Rusland misschien wel uit de oorlog geslagen kon worden. In Februari 1915 marcheerden twee Duitse legers vanaf de Oost-Pruisisch-Russische grens op; De Russen boden redelijke weerstand en zorgden er voor dat de Duitsers niet konden doorbreken. Desalniettemin waren de Russische verliezen groot (200.000). Even later vond een offensief in het zuiden van 120.000 Duitse en Oostenrijkse soldaten plaats om het door de Russen belegerde het fort van Przemysl ten westen van Lemberg te ontzetten. Ook dit initiatief faalde door een Russisch tegenoffensief, waardoor in maart 1915 Przemysl in Russische handen kwam. Zowel de Russen als Oostenrijkers leden hier enkele honderdduizenden verliezen. Het gebrek aan mankrachten viel zowel voor de Oostenrijkers als de Russen erg zwaar. In Mei 1915 kon Duitsland door middel van versterkingen aan het Karpatenfront bijna een grote slag slaan tegen de Russen: een gemengde Oostenrijks-Duitse strijdmacht van 23 divisies viel 19 Russische divisies aan, die als verdediging zich ingroeven in loopgraven (die veel minder geavanceerd waren dan aan het westfront). Het oostfront was slechts op beperkte schaal een loopgravenoorlog, voor de rest van het oostfront was het een klassieke oorlog met bewegende legers. Dit heeft te maken met het feit dat het Oostfront 2x zo groot was als het westfront, terwijl het aantal troepen even groot was; bovendien waren er grote open vlaktes en slechte verbindingen, waardoor loopgraven niet goed bevoorraad konden worden. In de herfst van 1915 dwongen de Oostenrijkers en Duitsers door een aanval in de Karpaten ten zuiden van de stad Gorlice de Russen er toe zich terug te trekken. Ook konden er enkele honderdduizenden Russische gevangenen gemaakt worden. Duitsland en Oostenrijk rukten daarna op over het hele front en gebruikten daarbij ook chloorgas. In augustus 1915 werd Warschau veroverd samen met het grootste deel van Russisch Polen. Dit was een enorm verlies voor de Russen; de belangrijkste minderheid in deze grensstreken van het Russische rijk, de Joden, werden door de Russische bevolking voor de verliezen als daders aangewezen, wat resulteerde in door de overheid getolereerde pogroms. Zo af en toe vonden er zelfs militaire aanvallen plaats op Joodse nederzettingen. Midden tijdens deze pogroms werden de Joden van Litouwen door de Russische overheid gedwongen te verhuizen omdat zij direct in het pad van het front naar Petrograd leefden en aan hun loyaliteit werd getwijfeld. Vanwege de nederlagen die het Russische leger leed nam Tsaar Nicolaas II zelf het opperbevel op zich, terwijl hij daar geen enkele ervaring mee had. Het Russische leger had echter wel een strategische asset: de enorme zeeën van ruimte. Het Russische leger kon zich terugtrek-
33/88
ken om zo tijd te rekken, terwijl andere legers die ruimte niet hadden: zo werd een landengte in Polen bewust opgegeven om zodoende een recht, makkelijk te verdedigen front te creëren dat liep van het Balticum naar de Karpaten. §IV.2.2. Bulgarije en Italië Dankzij de successen die op de Russen geboekt konden worden konden de centrale mogendheden hun oorlog tegen Servië vervolgen. De Bulgaren sloten zich in september 1915 aan bij Duitsland en Oostenrijk om oude rekeningen uit de Balkanoorlogen met Servië te vereffenen. In oktober 1915 vielen Bulgaarse troepen Servië binnen vanuit het Oosten, terwijl een DuitsOostenrijkse strijdmacht vanuit het Noorden binnenviel. De Serven poogden zich dapper als het kon te verdedigen. De Serven verzochten de Britten en Fransen om hulp; daarop landen drie divisies bij Salonika, aan Bulgarijes grens met Griekenland. Aan dit front werden de Fransen en Britten echter tegengewerkt door het Bulgaarse leger, malaria en een ongunstige geografie. De Serven moesten zich echter terugtrekken richting de Adriatische kust, waar vanuit ze eerst naar Italië werden geëvacueerd en vervolgens naar Corfu. Het was de aansluiting van Bulgarije bij de Centralen die er voor zorgde dat het overwicht in de oorlog verschoof. De totale machtsverhoudingen bleven echter ongewijzigd, want in mei 1915 had Italië zich bij de geallieerden gevoegd. Veel Italianen vonden deelname aan de oorlog twijfelachtig, maar Koning Victor-Emanuel III, premier Antonio Salandra en vele andere politici en intellectuelen vonden de oorlog een mooie gelegenheid om de Italiaanse natie, die door regionale en sociale verschillen verdeeld was, nader tot elkaar te binden; bovendien lonkte de mogelijke vereniging met Italia irredenta. In geheime onderhandelingen met Engeland en Frankrijk werd de Italianen beloofd dat zij beloond zouden worden met Oostenrijks grondgebied; en dus nam ook Italië mee aan de oorlog. Aanvankelijk slechts tegen Oostenrijk, maar later ook tegen de andere centrale mogendheden. Italië beschikte slechts over een bescheiden leger: 25 divisies zonder afdoende artillerie. Het leger was bovendien niet getraind om enige offensieven te kunnen uitvoeren. Ook de geografische omstandigheden aan de Oostenrijks-Italiaanse grens was niet in het Italiaanse voordeel: de Alpen zaten lelijk in de weg. Slechts op een aantal plaatsen kon een aanval plaatsvinden: een aantal bergpassen in het westen en in het oosten aan de Isonzorivier, die een nauwe corridor vormde en makkelijk kon overstromen. In 1915 vonden er langs deze plekken drie Italiaanse offensieven plaats, die telkens door de Oostenrijkers werden afgestaan. Voor beide partijen waren de verliezen groot (100.000+), terwijl de terreinwinst minimaal was. Langs de Isonzo (Sloveens: Soča) werden loopgraven gegraven, zodat deze posities makkelijk te verdedigen waren. De Isonzostreek werd zodoende vergelijkbaar met het westfront. In het berggebied groeven troepen zich letterlijk in in de bergen: dat was geen geringe opgave, want de logistiek wordt er niet makkelijker op, bovendien waren de omstandigheden voor grote groepen soldaten die niet uit het berggebied afkomstig waren ongunstig. De bergoorlog maakte het Italiaanse front toch behoorlijk verschillend van het westfront.
§IV.3.
De oorlog in het Midden-Oosten
§IV.3.1. Dardanellen en Galipoli In maart 1915 poogden de Britse en Franse marine een vloot van 10 marineschepen door de Dardanellen heen te sturen. De Britse First Lord of the Admiralty, Winston Churchill, was er van overtuigd dat het mogelijk was om de Ottomanen te verslaan door een aanval vanuit zee op Istanbul. Maar in werkelijkheid zou dit een stuk moeilijker worden: geografie was overduidelijk in het Ottomaanse voordeel: want schepen in de Dardanellen, de zee van Marmara en de Bosporus werden aan alle kanten omsingeld door Ottomaanse kanonnen. Deze moesten dus door een bombardement uit zee onschadelijk gemaakt worden. Met de toenmalige stand van technologie was het echter makkelijker om vanaf het land een schip te raken dan vanaf zee een doel te treffen. Daarnaast hadden de Ottomanen de weg naar Istanbul met mijnen geblokkeerd. Het mag dan geen verrassing zijn dat de zeeslag op 18 maart 1915 voor
34/88
de geallieerden als een nederlaag te boek kwam te staan: drie schepen werden tot zinken gebracht en nog eens drie schepen werden voor langere tijd uitgeschakeld vanwege oorlogsschade. De Ottomanen konden dus niet verslagen worden door vanaf zee hun hoofdstad in te nemen; er moest dus op land met de Ottomanen worden gevochten. Daarom landden er op 25 april 1915 geallieerde troepen op het schiereiland Gallipoli, dat gelegen is bij de ingang van de Dardanellen. Aan de punt van het Schiereiland, Kaap Helles, landden 15.000 Britse, Franse en koloniale troepen, terwijl 15.000 troepen van het Australische en Nieuw-Zeelandse Legerkorps (ANZAC) aan de noordwestkust, bij Ari Burnu landden. Op het gehele schiereiland boden de Ottomaanse troepen hevige weerstand. Toch kan het mislukken van de operatie bij Gallipoli niet alleen worden toegeschreven aan de weerstand die de Ottomanen boden: een deel van het verlies moet worden toegeschreven aan gebrekkige voorbereiding. Zo landden de Australiërs noordelijker dan de bedoeling was, waardoor zij ter plekke meteen Ottomaanse troepen tegenkwamen. Een snelle overwinning was daardoor niet mogelijk en ook Gallipoli werd veranderd in een loopgravenoorlog. Niet alleen was de planning slecht: ook het hele geallieerde idee dat in Europees Turkije en op de Balkan een succesvol zuidfront kon worden gecreëerd was onjuist: de Dardanellen waren lastig om te nemen en landingsoperaties werden consequent van te weinig troepen voorzien: bovendien was de tactiek in de loopgravenoorlog nog niet aangepast n.a.v. de ervaringen aan het westfront in 1914; soldaten treden uit de loopgraven om met bajonetten de vijand te bestormen, waarop de vijand ze met gemak met modern wapentuig kon afweren. De slag bij Galipoli is niet alleen als een geallieerd verlies te boek komen te staan; twee zaken maken de slag nog meer memorabel: voor de Australiërs en de Nieuw-Zeelanders was het de eerste keer dat zij hun leger op het wereldtoneel inzetten, daarvoor waren de troepen altijd binnen het Britse rijk ingezet. Maar ook aan Ottomaanse kant was de slag bij Gallipoli een belangrijk markeerpunt omdat dankzij de slag bij Gallipoli Majoor Mustafa Kemal (Attatürk) bekend werd. Kemals naam zou nog sterker met Gallipoli verbonden raken omdat de Ottomanen er onder zijn leiding voor zorgden dat de geallieerden bij Gallipoli daadwerkelijk zouden verliezen: in Januari 1916 realiseerden de geallieerden zich dat ze daadwerkelijk verloren hadden bij Gallipoli en evacueerden het schiereiland. §IV.3.2. Mesopotamië & Suez Gallipoli was echter niet het enige verlies dat de geallieerden hebben geleden in 1916. Ook in Irak (Mesopotamië) werden de Britten door de Ottomanen verslagen. De Britten hadden een tweetal belangen bij Irak: allereerst olie. De Britse Marine was net overgeschakeld van kolenstook naar oliestook. Terwijl kolen in Groot-Brittanië zelf gewonnen konden worden was dat met olie niet het geval. Deze olie was afkomstig geweest uit Perzië, dat in 1907 in een noordelijk Russisch en een Zuidelijk Brits protectoraat was opgedeeld. Daar dit protectoraat grensde aan het Ottomaanse rijk moest voorkomen worden dat deze aanvoerlinie in gevaar kwam. Ook koloniale belangen speelden mee: de Indiase overheid vreesde dat omdat een deel van India’s bevolking Moslim was zij niet tegen de Ottomaanse sultan, Mehmet V, die tevens kalief (spiritueel leider van alle Moslims) was zouden willen vechten. Mehmet had de oorlog tegen de Britten, Fransen en Russen uitgeroepen tot een jihad, een heilige oorlog. Deze oproep faalde om in India het gewenste effect te bereiken, maar het Britse prestige moest wel gehandhaafd worden om te voorkomen dat de verliezen van de Britten en Fransen alsnog tot opstanden in India zouden leiden. Op de achtergrond speelde ook mee dat in India reeds een onafhankelijkheidsbeweging aan het ontstaan was, die door Britse nederlagen ook zou kunnen worden versterkt. In het vorige college is al gesproken over de eerste oorlogshandelingen aan het Mesopotamische front in 1914. De Ottomanen werden door de Britse inval verrast en konden geen duidelijke afweer voeren. In de eerste maanden van 1915 bleven de Britse troepen zich in Irak op-
35/88
bouwen tot een leger van bijna 30.000 manschappen. Het leger had alleen veel te weinig uitrusting en medische voorzieningen. Toch was het offensief in eerste instantie succesvol en slaagden de Britten er in de om Amara bovenstrooms aan de Tigris en Nasiriya bovenstrooms aan de Eufraat in te nemen. Daarbij moesten niet alleen de Ottomaanse legers worden verslagen, maar moest ook een zeer vijandig terrein van moerassen en hitte worden doorkruist bovendien voerden de lokale Arabieren gewapende aanvallen op zowel de Ottomanen als de Britten uit. Na Amara en Nasiriya en de inname van de olievelden van Ahwaz maakten de Britten een fout: zij hadden daar halt moeten houden om zich te hergroeperen en de aanvoerlijnen te verzekeren en niet te diep het Ottomaanse terrein binnen te trekken. De Britten trokken echter onder leiding van Sir John Nixon en Majoor-Generaal Charles Townshend op richting Bagdad. Bij Ctesiphon ontmoette Townshend een veel grotere Turkse strijdmacht die het offensief tot een stilstand bracht. Townshend trok zich terug naar de stad Kut; zijn leger was gewond en ziek. Kut werd voorzien van verdedigingswerken en Townshend maakte zich op voor een belegering. Townshend had een dergelijke belegering eerder met succes meegemaakt bij de Indiase stad Chitral in 1895; maar de situatie was nu anders: hij had gehoopt op versterkingen uit het zuiden, maar deze troepenmacht was veel kleiner dan de Ottomaanse. Om zaken nog erger te maken had hij de eigen voedselvoorraad overschat en weigerden uit religieuze overwegingen zijn Indiase troepen om lokale koeien en paarden te slachten. De Ottomanen en hun Duitse adviseurs werkten onderwijl hard om een uitbraak uit Kut te voorkomen. Het terrein was overduidelijk in het Ottomaanse voordeel: de winterregens veranderden de rivieroevers in een modderzee, waardoor het leger van Townshend de stad slecht kon verdedigen, terwijl het leger honger begon te lijden. Op 29 april 1916 gaf Townshend zich over aan de Ottomanen. Terwijl Townshend in gevangenschap in Istanbul goed berd gehandeld werden zijn troepen in lange marsen gedwongen naar een gevangenis te marcheren waarbij velen zouden sterven. Hoewel dit het grootste verlies voor de Britten was sinds de Amerikaanse onafhankelijkheid, bleef de olievoorziening voor de Britten echter wel verzekerd en konden de Ottomanen er niet voor zorgen dat er in India een opstand zou uitbreken. De Geallieerden hadden slechts een paar successen in het Midden-Oosten: in februari 1915 poogde een Ottomaans leger van 20.000 man met Duitse pontons het Suezkanaal over te steken en Egypte binnen te vallen. Het Suezkanaal werd door Britse en Indiase soldaten en marineschepen met succes verdedigd: het moderne wapentuig was duidelijk in het voordeel van de verdedigende partij zoals bij Gallipoli en de Dardanellen ook het geval was gebleken. §IV.3.3. De Kaukasus & de levant De oorlog tussen de Russen en de Ottomanen in de Kaukasus vond ook plaats in een gebied waar de omgeving zeer verraderlijk en belemmerend kon werken. Ook hier hadden de Ottomanen gehoopt dat de moslims in Rusland in opstand zouden komen tegen de Russische overheid, maar dat lukte ook in Rusland niet. We hebben in het vorige college gezien hoe de Russen in de eerste offensieven in december 1914 en januari 1915 successen op de Ottomanen behaalden. Dit was voornamelijk de schuld van het Ottomaanse leiderschap zelf: zij hadden midden in de winter van 1914 een oorlog ontketend in een van de meest onherbergzame regio’s van Europa. De Ottomanen zochten een zondebok om de verliezen op af te reageren en vonden deze in de Christelijke-Armeense bevolking die in het Armeens-Russische grensgebied leefde. Aan beide zijden van de grens werd de Armeense bevolking onderdrukt, maar de sympathie van sommige Armenen lag inderdaad bij Rusland en enkele ‘Ottomaanse’ Armenen vochten in-
36/88
derdaad aan Russische zijde. In het voorjaar van 1915 begonnen Ottomaanse legers met het afslachten van Armeense burgers: er werd geroofd, verkracht en gemoord. In Mei 1915 beval de Ottomaanse overheid het leger om de Armenen gedwongen af te voeren naar Libanon en Syrië. Allen die tegenstand boden zouden vermoord worden, in de marsen naar het zuiden zouden vele slachtoffers vallen en de omstandigheden in de opvangkampen in Libanon en Syrië waren erg slecht: slechte hygiënische omstandigheden en voedseltekorten eisten nog meer slachtoffers. Vele Armenen vluchtten de grens over naar Rusland en stierven onderweg. Het totale dodenaantal is lastig te bepalen maar werd door de Britse historicus Arnold Toynbee geschat op ongeveer 600.000 Armeense doden, 600.000 Armeense vluchtelingen en 600.000 overlevenden. De Oorlog maakte in het Ottomaanse rijk zeker ook Turks nationalistische en PanTurkistische gevoelens los: er werd gehoopt op een groot-Turkije waarbij Turkse troepen diep in Centraal-Azië zouden binnen treden om daar eenheid tussen het Ottomaanse rijk en de Turkse volkeren van Centraal-Azië te bewerkstelligen. Dat gold ook voor Duitsland waar werd gehoopt om een Groot-Duitsland in het oosten te kunnen bewerkstelligen, ook ten koste van Rusland. De Geallieerden op hun beurt beloofden de Italianen een ‘Groot-Italië’. In Maart 1915 beloofden de Britten en de Fransen de Russen dat zij na de oorlog geheel Ottomaans Armenië, Istanboel, de zeestraat tussen de Middellandse- en Zwarte Zee zou kunnen innemen. Tevens werd aan de Grieken en Italianen beloofd dat ze beloond zouden worden met grote stukken grond aan de Turkse Egeïsche kust. De nederlagen bij Gallipoli en Kut deden de Geallieerden duidelijk niet hun imperialistische aspiraties doen varen: In de winter van 1915-1916 kon generaal Nikolaj Joedenitsj met een goed uitgerust leger de stad Erzerum innemen en verder doortrekken richting Erzingan. In de herfst van 1916 was een groot deel van Oost-Anatolië door de Russen bezet. De Fransen en Britten wilden op dezelfde manier delen van het Ottomaanse rijk inlijven: De Franse en Britse diplomaten Sir Mark Sykes en François Picot verdeelden het Midden-Oosten in Britse en Franse invloedssferen: de Britten kregen Irak en Palestina Terwijl de Fransen Syrië en Libanon toegewezen kregen. Beide grootmachten zouden trachten lokale Arabische stammenleiders onder hun controle te krijgen. Dit ondanks een eerdere belofte van de Britse gouverneur in Egypte Sir Henry McMahon aan de Arabische leider Sherif Hoessein dat de Arabieren deze gebieden zelf mochten besturen. Het imperialisme dat een van de oorzaken van de Eerste Wereldoorlog was bleef dus gewoon voortduren en hielp zelfs de strijd te laten voortduren.
37/88
38/88