Club Extra Zwolle - na de startproblemen
In dit nummer zijn twee artikelen te vinden die betrekking hebben op Club Extra in Zwolle. In dit eerste deel gaat het over de vraag welke kinderen er nou bij Club Extra komen sporten. Wat voor achterstand hebben zij en hoe ga je daar mee om bij het aanbieden van bewegingsactiviteiten. Ook komen de uitgangspunten aan de orde. Het is alweer zo'n 7 jaar geleden dat Club Extra in Zwolle werd opgestart. Er is een plekje gemaakt voor kinderen die anders niet aan sporten toe zouden komen omdat ze "niet goed genoeg" zijn. Er zijn verhinderingen bij het deelnemen aan het reguliere sportaanbod. Dat kan meerdere oorzaken hebben, maar we vangen ze onder de noemer "bewegingsachterstand" . De doelstelling van Club Extra past goed in het kader van sportstimulering: ook deze kinderen helpen om een plaatsje in de sport te vinden; als het niet lukt bij bestaande verenigingen, dan maar bij ons. Eerst maar weer even vertellen hoe het in Zwolle in elkaar zit. .. Club Extra Zwolle De naam zegt het eigenlijk al: een extra club. Voor kinderen die buiten het reguliere sportaanbod vallen omdat ze daar geen aansluiting vinden. Wij willen ze zo'n jaar of twee een plek bieden om te sporten en om "bij te komen". Na die tijd hopen we op een plek binnen het reguliere sportaanbod. Bij ongeveer 60% van de kinderen lukt dat ook binnen twee jaar I. Op dit moment sporten er zo'n 120 kinde~'en bij ons in 14 groepen. We werken met maximaal 10 kinderen in een groep en er zijn in Zwolle nu 6 lesgevers en I coördinator. Het project Club Extra dat in 1992 door de Calo is opgestart, heeft onder leiding van Peter Dooijeweerd ook landelijk haar plaats verworven. Nadat het in 1994 overgegaan is naar de Nebas (bond voor aangepast sporten), zijn er ook buiten Zwolle en de provincic Overijssel diverse projecten opgezet. In Zwolle hoort Club Extra op dit moment bij de Nebasvereniging "De Peperbus" (sinds I augustus 1998).
Welke kinderen? Het zijn kinderen die "onhandig zijn in bewegingssituaties" . . Ten eerste moet er sprake zijn van motorische achterstand ten opzichte van leeftijdsgenootjes. Maar vaak is dat niet het enige waardoor de aansluiting bij reguliere sportverenigingen niet lukt. Met name als de kinderen al wat ouder zijn voordat ze bij ons komen hebben een aantal problemen elkaar al versterkt. Ook zijn het kinderen bij wie in eerste instantie (alleen) de bewegingsachterstand het grootste probleem is. Als er ook sprake is van een lichamelijke en/of verstandelijke handicap, dan zijn ze bij Club Extra niet op hun plek. Het aangrijpingspunt is dan niet de bewegingsachterstand, maar de lichamelijke of verstandelijke handicap en dat is niet de bedoeling. Als leeftijdsgrens hanteren we in elk geval een ondergrens: kinderen vanaf 4,5 jaar mogen bij ons komen. Het is voor het meedoen in een groep noodzakelijk dat kinderen zich dan ook binnen die groep kunnen voegen. Als ze al een half jaar in een kleutergroep op school meedraaien, zijn de beginperikelen die het meedraaien in een groep bij kleuters soms kan veroorzaken voor een groot deel al verdwenen. We hanteren voor de bovengrens een minder strikte scheiding, maar houden ons ongeveer aan de basisschoolleeftijd. Wanneer de k inderen 'bij ons zitten en blijven als ze ouder zijn dan 12jaar, dan is dat op zich geen probleem. De praktijk wijst echter uit dat de meesten dan vaak doorstromen naar "iets anders" .
Motorische .achterstand We stellen als voorwaarde voor het lid worden van Club Extra dat kinderen een motorische achterstand moeten hebben. Dat kan worden geconstateerd door ouders, maar meestal zijn het buitenstaanders die constateren dat een kind achterstand vertoont ten opzichte van leeftijdsgenootjes. Hierin spelen de school, de kinderartsen en de kinderfysiotherapeuten een grote rol. Op het moment dat één van hen constàteert dat er sprake is van achterstand, komt een kind in aanmerking voor Club Extra. Via een kennismakingsgesprek en een aanmeldingsformulier geven ouders en eventueel de school of de hulpverleners aan waar volgens hen de achterstand zit. Deze informatie krijgt de lesgever: het is het eerste deel van het kindvolgsysteem waar we binnen Club Extra mee willen werken.
Eigenlijk zijn we in onze vakopvatting niet gewend om te kijken naar wat een groep kinderen niet kan. We nemen juist dat wat het kind wel kan als uitgangspunt. Maar bij deze kinderen ligt dat anders. Zij kunnen niet meedoen in een groep omdat het verschil te groot is. Ze kunnen het. soms letterlijk. niet bijbenen. En dus vallen ze direct op in een groep leeftijdsgenotf!n: de buitenbeentjes in de klas. op het schoolplein. op het voetbalveldje in de buurt (als ze daar al komen). Het zijn de "stijve harken". de "clowns" die altijd vallen. de kinderen die de beste trucs hebben verzonnen om niet mee te hoeven doen. Onze conclusie is: Dus zitten ze daar niet in de juiste groep: ze zouden bewegingsactiviteiten moeten doen waar ze wel plezier en uitdaging in zien. Zodat ze niet meer opvallen door wat ze niet kunnen, maar "positief verdwijnen in de groep". Ze kunnen meedoen op hun eigen niveau.
Sportsociale achterstand Naast motorische achterstand spelen ook sociale problemen vaak een rol; in sommige gevallen zou je ook kunnen zeggen dat het
om een "sportsociale achterstand" gaat. Ik bedoel daarmee dat kinderen niet gewend zijn om goed deel te nemen in de context van een vereniging. Enkele voorbeelden:
.L Ze hebben geen zicht op de codes als het waarderen van winnen en verliezen Voor wie "niet tegen zijn verlies kan" is een spelletje spelen vaak ingewikkeld. Als je niet zeker weet dat je zult winnen, is de kans te groot dat je zult verl iezen. Het belang van het winnen wordt zo groot dat meedoen bijna altijd tot problemen leidt. De waardering die binnen een vereniging ligt op het winnen of verliezen van een spelletje worçjt dan moeilijk te plaatsen. Maar ook voor wie het totaal niet uitmaakt of hij wint of verliest zullen problemen ontstaan in een wedstrijdsport. "Want wat heb je nou aan iemand in je team die het niet uitmaakt of hij wint of verliest?" Een spelletje spelen "maar dan niet om de punten" moet je leren. Verliezen moet je leren, maar. ..goed om kunnen gaan met het winnen van een spelletje moet je ook leren2.
b Ze kunnen zich niet voegen in de codes omtrent omgang met elkaar in en buiten het sportverband Een spel spelen heeft ook in zich dat je een positie inneemt in dat spel. Je krijgt (net als een acteur) een rol; of je wi It of niet. Het kan voor kinderen een poosje onduidelijk zijn dat er regels zijn die alleen binnen een spel gelden en daarna niet meer. Ze blijven hangen in de "spelregels en rollen": wie het voor het zeggen heeft in het spelletje, blijft ook daarna de baas. ~. Ze ontplooien hun eigen bewegingsmogelijkheden slecht in een grote groep waar de aandacht verdeeld moet worden Noodgedwongen zullen er binnen verenigingen grote groepen zijn waarbinnen kinderen de bewegingsactiviteit kunnen leren (in het onderwijs trouwens ook !). Wie niet mee kan komen met het leertempo en niveau van de groep, vraagt om meer aandacht. Als er weinig differentiatie toegepast wordt binnen en tussen de bewegingsactiviteiten, zijn de afhakers gauw in beeld. 4. Ze zijn nauwelijks in staat om de regels / afspraken naar hun hand te zetten waardoor ze in staat zouden zi i n om deel te nemen Daar waar kinderen geen grip hebben op de situatie, moet ingegrepen worden. Het liefst
door het kind zelf. Als hij vragen stelt om duidelijkheid te krijgen, is het helder dat er wat aan gedaan moet worden. Maar als kinderen niet komen met die vragen en hun mond houden, blijft het onhoorbaar waar de misverstanden zitten. Als kinderen de regels wel begrijpen, maar ze niet toe kunnen passen zou ingegrepen moeten worden om' te zorgen dat de regels hanteerbaar worden. Het liefst door het kind zelf. Het zelf kunnen differentiëren is echter één van de moeilijkste dingen die er is. Het verlangt inzicht in de regels waarmee het spelletje gespeeld wordt. Maar niet alle regels zijn ingewikkeld. Om kinderen te helpen, zouden we vanaf het begin moeten aangeven welke regel(s) veranderd zou mogen worden. We mogen niet uit het oog verliezen dat het leerproces voor deze "sportsociale aspecten" binnen verenigingen vrijwel altijd gepaard gaat met het motorische leerproces. Het is dan ook niet verbazend dat diegene die niet in hetzelfde snelle tempo als de rest zijn bewegingsmogelijkheden ontplooit, ook langzamer zal zijn in het verwerven van de daaraan gepaard gaande sociale aspecten. Voor Siebrand is het meedoen aan spelletjes een groot probleem: "Je weet nooit waar het op uitdraait. En je zal zien dat ze weer iets gaan doen waar ik geen antwoord op heb. Achter je aan zitren of iets van je (/t~ pakken. En daar is niets tegen te doen. Ze komen gewoon steeds opnieuw. Maar ik weet wel hoe ik ervoor kan zorgen dat het niel gebeurl hoor: ik doe gewoon niet mee!" Maarjuist in dat niet meedoen scIntilt het grootsle probleem; ZO ontwikkell Siebrand de verkeerde vluchtroutes, namelijk vluchtroutes die Intilen he! spel liggen. Als we hemniel snel kansen bieden om mee te doen, leerl hij "het nooit". Op alle bovenstaande punten loopt hij dan achterstand op: Siebrand leert niet datje winnen ell verliezen kunt relativeren. Hij leert niel om le onderscheiden dal een spelletje een eigen werkelijkheid heett die je weer loslaat als
je wat anders gaat doen, hij leert niet hoe hij dit spelletje slimmer zou kunnen spelen en hij leert niet dat je kunt onder handelen over regels en afspraken om je eigen belang veilig te stellen Verenigingen waar het competitieve karakter versterkt wordt (waar het erg belangrijk is dat de wedstrijd aanstaande zaterdag weer gewonnen wordt), zijn een slecht milieu voor "Club Extra kinderen". Ze gedijen daar niet; mogen vaak niet meedoen op die bewuste zaterdag. Uiterst gevoelig zijn de kinderen op dit soort stemmingen; vanaf de eerste Keer is het al "niet leuk meer". Terwijl de vriendjes elke woensdag naar het sportveld gaan, blijft Siebrand liever thuis.
Ik had onlangs nog een ouder aan de telefoon. Ze wilde haar dochtertje voor Club Extra aanmelden. Op mijn vraag of er sprake was van een bewegingsachterstand zei ze dat dat volgens haar eigenlijk niet het geval
was. Maar ze waren bij een gymnastiek vereniging geweest en daar bleek haar dochtertje niet mee te kunnen komen. "Er was daar zo'n raar sfeertje; Lotte werd er helemaal opgefokt van. Ze moest van zichzelf aan van alles voldoen en toen lukte het niet meer. Het leek wel een beetje op het afzwemmen bij de zwemles. Ineens moet ze presteren en daar weet ze dan geen raad mee. Nu ben ik een keertje mee geweest naar Club Extra met het zoontje van een vriendin; die zit al in een groep bij jullie. Het sprak me zo aan hoe de kinderen daar met elkaar omgaan en hoe ze aan van alles kunnen meedoen. Volgens mij zou het Lotte helpen als ze gewoon een jaartje bij jullie zou gymmen. Volgens mij kan ze het daarna gewoon beter aan", En volgens mij heeft die moeder gelijk: in dit geval wachten we niet tot het kind echt niet meer meedoet. "Kom maar lekker een poosje bij ons gyrrunen in jouw tempo en met jouw manier van doen. Als je wat zekerder bent van wat je kan, zal het je ook wel lukken bij die gymclub".
Lievel"de term bewegingsachterstand Ik heb aangegeven dat we de term motorische achterstand gebruiken. Maar liever zou ik spreken over bewegingsachterstand. Daarin ligt besloten dat kinderen binnen bewegingssituaties niet goed uit de voeten kunnen; hetzij motorisch, hetzij sociaal. Het gaat om het bewegen in die bewuste situatie met die regels en dat bewegingsprobleem. En dat is dan ook wat niet lukt. Omdat het één erg nauw verbonden kaonzijn met het ander, houd ik het liever bij elkaar. Bewegingsachterstand dus, die zich voornamelijk uit ten opzichte van een groep leeftijdsgenoten.
Uitgangspunten voor het meedoen aan Club Extra activiteiten We willen voor alle kinderen die meedoen een passende plaats in de groep maken en dat heeft consequenties voor het activiteitenaanbod, de wijze van aanbieden en voor de omgang met elkaar. A cti viteitenaallbod Kenmerkend aan Club
Extra activiteiten
zl.ln:
dat je altijd op jouw niveau mee kunt doen aan de activiteiten dat de activiteiten altijd veranderbaar zijn tot het gewenste niveau doordat: - elk aanbod op meerdere niveaus is - kinderen veranderingsmogel ijkheden krijgen aangerei kt om het zeif te veranderen (op arrangements- of leervoorstelniveau) Wc maken voor het activiteitenaanbod een keuze uit bewegingsactiviteiten die aansluiten bij het dagelijks leven van de kinderen: zij komen bewegingsactiviteiten tegen op school, op het schoolplein, thuis en in de hUUr!, op de camping, in het bos en op sportverenlgll1gen. Daarnaast is voor het jonge kind het ontdekken van de wereld vooral nog "bewegend" aan de gang: alles wat zich aandient kan ontdekt worden middels bewegen. Dan komt ook het "klimmen op een stoel" als interessante bewegi ngsactiviteit in het repertoire voor. Slf~(//II/e ::'111ook I:'igel/lijk il/
lil/es
lI"(ls
I/og
Illoor
I/O.~ I/lIwr 11'0.1' I\'(I!
I/el
~e I/og ik
l'oor
I/el 0IJ e/e CIIf/i
('1/
~e
Of! e/e kIelfierschooI. l/il'l Iwor
~o geiil!ell's.I'l'l'id IJee/lldl!:
;.e h(/(l
ze({ nog zoveel aanleidingen om verwonderd le raken. Zo weel ik nog goed hoe ze op een dag binnenkwam met het pluisje van een paardebloem. Geweldig vond ze hel. Elke keer blies ze, en dan liep ze er weer achleraan. Ik heb die les verder niks met haar hoeven doen, zo ging ze op in dat pluisje. Het ging mee over de banken, met de bal en op de schommel. Aan Suzanne had je die dag geen kind: volop opgenomen in verwondering ...
Wijze van aanbieden: opmerkingen op leervoorstelniveau Het is als lesgever zaak om uit te vinden welke activiteiten op welke manier aan wie moeten worden aangeboden. Het ene kind heeft behoefte aan erg veel informatie vooraf terwijl het andere kind liever eerst maar even zelf uitzoekt hoe het zit. Het ene kind wordt gek van details en een ander kind kan er niet genoeg van krijgen ...Toch geldt voor bijna alle kinderen dat ze vooraf niet te nadrukkelijk bij het leerresultaat bepaald moeten worden. We proberen per keer uit wat er zal lukken. Natuurlijk is het uiteindelijk de bedoeling dat er leerwinst geboekt wordt, maar daar hoeven de kinderen zich niet druk over te maken. Dat is de taak van de lesgever. We proberen bij Club Extra een leervoorstel op maat te formuleren en dat kan het volgende betekenen: Dat er helemaal niets geformuleerd wordt en we alleen maar kijken naar wat kinderen ondernemen in de klaargezette arrangementen. Dat we een aantal opties bieden zodat kinderen zelf kunnen kiezen wat ze in een bepaald arrangement gaan doen Dat we een globaalleervoorstel formuleren zodat kinderen aan de slag kunnen Dat we een gericht leervoorstel aanbieden zodat kinderen niet hoeven te kiezen. maar een opdracht krijgen die ze (samen) uit moeten voeren Dat we samen met het kind in een ,IITangement al doende achter de mogelijkheden komen van dit kind in dit arrangement. De directe bemoeienis van de lesgeVL'r neemt toe naarmate het kind zelf minder in staat is om initiatieven te nemen of te stroomlijnen.
Het was voor Sebastiaan (8 jaar) eigenlijk veel te ingewikkeld bij Club Extra. Er stonden wel zes verschillende dingen in de zaal waar je op mocht gaan spelen. Maar wat moest hij nou kiezen? Want schommelen vond hij het leukste dat er was. En skateboarden vond hij ook het leukste dat er was. Maar grote trampoline dat was echt het leukste dat er was. Of chaosdoelenspel, dat was ook het leukste dat er was. Zo was alles voor Sebastiaan gelijk en kon hij maar niet kiezen. Hij deed alles eventjes en vloog dan weer snel naar het volgende toe. En overal vroeg hij om aandacht. "Kijk juf; kijk dan wat ik kan!" We werden er allebei doodmoe van. Voor Sebastiaan bleek het beter om vast te leggen wat we die les gingen doen en wat we niet gingen doen. Altijd even tien milUllen "rondvliegen", maar daarna lag het vast. "We gaan nu skateboarden en daar bliifje spelen totdat de volgende ronde begint. " Sebastiaan kwam ZO ook nog toe aan het verbeteren van wat hij al kon bij het skateboarden: binnen drie weken zat hij niet lneer op zijn knieën, maar kon hij met één been staand van de skateboardplank. Daarnaast willen we proberen om uit te zoeken op welke manier deze kinderen iets Ieren en dat betekent dat je vaak het spoortje dat door kinderen zelf is uitgezet, moet volgen. Het is dan ingewikkeld om een leervoorstel te formuleren dat uitgezet is op een beoogd hoofdprobleem in een activiteit. De kinderen kunnen daar soms niks mee. Beter is het dan om het kind te volgen; zo kom je er wellicht ook achter waarom het soms mislukt...
Omgang met elkaar Dit is het meest ingewikkeld om te ontrafelen. Er zijn een aantal factoren die bepalend zijn voor de sfeer die we met kinderen
proberen neer te zetten. In het samenstellen van de groepen wordt rekening gehouden met achtergronden van kinderen die het meedoen in een groep kunnen bemoeilijken: als we bijvoorbeeld weten dat een kind aan autisme verwante stoornissen heeft, zullen we zoveel mogelijk proberen om niet te veel van dit soort kinderen in een zelfde groep te plaatsen. De kinderen zitten in een groep waardoor ze: leren dat het ook anders kan leren dat ze in hun bewegen afhankeIijk kunnen zijn ten opzichte van wat anderen doen leren hun eigen bewegen te waarderen ten opzichte van anderen leren hun eigen wensen te relativeren en zich aan te passen aan anderen. In de keuze van arrangementen en leervoorstellen overwaarderen we het lukken van activiteiten. De kinderen moeten kunnen slagen in de pogingen die ze ondernemen. Dat sterkt ze in hun gevoel dat ze wél iets kunnen en geeft ze "energie" om ook andere dingen te proberen. Tijdens het doen van activiteiten proberen we de kinderen zoveel mogelijk te prijzen voor de pogingen die ze ondernemen. Hierdoor ontstaat een sfeer die positief werkt op de kinderen. Als alles wat je doet in eerste instantie als positief wordt beschouwd, heeft dat een gunstig effect op de kinderen. De meesten ondernemen dan zelf ook dingen die niet negatief gericht zijn. Erg veel activiteiten kun je in je eentje doen en je hoeft bijna nooit te wachten (want dan ga je even wat anders doen). Van daaruit ontstaan door kinderen zeil' weer initiatieven die het samen doen weer op gang brengt. En dan is dat bijna nooit confl ictueus.
I Zie hiervoor ook hel onderzoek dal gedaan is door Marjolein Kegel. Titel: "Retrospectieve evalualie van een hewegingsprogramma voor kinderen lIlet motorische achterstanden· CJuh Extra Zwolle ." . .luJi 199R. aan de Univcrsileit van Utrecht (vakgroep pedagogiek. seclie spon. hewegen en gezondheid). In opdraehl van de NERAS/Cluh Extra. 2 Lees over het waarderen van winnen en verliezen ook: "Spel in zicht" van I-Ienk van der Palen en Reinaid Telll1e (Bekadidakt: ISBN 90262(1567). Uit deel 2 (Kijk op spelen): Alinea 2.2.2.: leerlingen verschillen Alinea2.2.:l.2.: posilieve speel houding