1
Circulaire gericht aan de parketten Rijden onder invloed van andere stoffen dan alcohol - politie over het wegverkeer Wet van 16 maart 19991
1
Wet van 16 maart 1999 tot wijziging van de wet betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd op 16 maart 1968 (B.S., 30 maart 1999, 10157), (Wijz. 3 dd. 07/10/1999) + Erratum (B.S., 1 oktober 1999, 37165 (Wijz. 3 dd. 07/10/1999)
2
INHOUDSTAFEL
I. Inleiding a) Voornaamste wetgevende nieuwigheden
§§1-6bis
b) Ratio legis
§7
c) Inwerkingtreding
§§8-9
II. Tenlasteleggingen a) Strafbaar gestelde stoffen
§§10-12bis
b) Strafbaar gesteld gedrag
§13
c) Bijzondere herhaling
§§14-15
III. Wijzen van vaststelling a) Stappen van vaststelling
§§16-17
a1. Opsporing van de uiterlijke tekenen
§18
a2. Afname van een urinemonster en urinetest
§§19-20
a3. Bloedafname en –analyse
§21
b) Personen onderworpen aan de vaststellingen
§22
c) Personen gemachtigd om de vaststellingen te verrichten
§23
d) Verplicht karakter van de vaststellingen
§24
e) Aanwending van de resultaten van de vaststellingen
§25-25 bis
IV. Straffen a) Hoofdstraffen
§26
b) Vervallenverklaring van het recht tot sturen
§27
c) Herstel in het recht tot sturen
§28
c1. Toepassingsvoorwaarden
§§29-30
c2. Wijzen van beslissing
§§31-32
3
c3. Herstelprocedure
§§33-34
V. Voorlopige maatregelen a) Tijdelijk rijverbod a1. Voorwaarden voor de toepassing van dit verbod a2. Wijzen van tenuitvoerlegging van het verbod b) Tijdelijk immobiliseren van het voertuig c) Onmiddellijke intrekking van het rijbewijs
§35 §§36-37 §38 §39
VI. Verjaring van de strafvordering §40 VII. Evaluatie
§41
4
I. INLEIDING Naast verkeersongevallen naar aanleiding waarvan het wenselijk is een beroep te doen op artikel 35 van de gecoördineerde wetten van 16 maart 1968, wordt de opsporing van de middelen die een invloed hebben op de rijvaardigheid bedoeld in de wet van 16 maart 1999 tot wijziging van de op 16 maart 1968 gecoördineerde wetten, gelet op de buitengewone middelen die daarbij moeten worden aangewend (immunoassay, sanitair voertuig, ...) en op de noodzaak van een specifieke opleiding van de ordediensten in eerste instantie worden verricht in het kader van gerichte acties met hoofdzakelijk een preventief en afschrikkend oogmerk. Deze wettelijke bepalingen vormen een middel om rijden onder invloed van de stoffen bedoeld in voornoemde wetten te controleren en te bestraffen met het oog op de veiligheid in het wegverkeer.
a) §1
Voornaamste wetgevende nieuwigheden
De wet vormt een aanvulling op de wetgeving betreffende de politie over het wegverkeer, zonder de algemene structuur ervan te wijzigen, teneinde de rijvaardigheid onder invloed van andere stoffen dan alcohol, met uitzondering van geneesmiddelen, daarin op te nemen. De voorwaarden en wijzen van tenlastelegging en van bestraffing van dergelijk gedrag verschillen niet veel van de bestaande procedures inzake de rijvaardigheid onder invloed van alcohol. In de wetgeving zijn in hoofdzaak niettemin de volgende verschillen aangebracht.
§2
In tegenstelling tot het alcoholpercentage aan het stuur dat slechts vanaf een bepaald gehalte strafbaar wordt gesteld, is voor de bestraffing van het rijden onder invloed van de in de wet bedoelde stoffen gekozen voor de nultolerantie, op grond waarvan het rijgedrag wordt gestraft zodra de aanwezigheid van die stoffen met zekerheid in het organisme is vastgesteld, ongeacht het gehalte ervan.
§3
De detectie van deze stoffen bevat een stap meer dan die van het alcoholgehalte. De procedure bestaat ambtshalve uit drie stappen : - vaststelling van de uiterlijke tekenen aan de hand van de gestandaardiseerde testbatterij; - immunoassay op een urinemonster; - bloedanalyse, het enige middel dat het bewijs van de inbreuk kan leveren.
5
§4
§5
De duur van het tijdelijk verbod wegens sturen onder invloed van stoffen bedoeld in de wet bedraagt tweemaal de duur van het tijdelijk verbod uitgesproken wegens het alcoholgehalte, te weten 12 uur. Met betrekking tot de nieuwe recidive kan worden verwezen naar §15.
§6
De bewijsmethoden tot vaststelling van de verkeersovertreding onder invloed van verdovende middelen kunnen niet worden aangewend om vervolging in te stellen wegens inbreuken op andere bijzondere strafwetten die het gebruik van verdovende middelen strafbaar stellen (zie §25).
§6bis
Ingeval de vervallenverklaarde een van de aandoeningen vertoont in de medische zin van het woord (zowel inzake stoffen bedoeld in de wet als inzake alcohol), wordt hij na de periode van vervallenverklaring niet automatisch in zijn recht tot sturen hersteld. Het herstel is onderworpen aan een nieuwe beslissing van de rechtbank die de maatregel heeft uitgesproken. Daartoe moet het bewijs worden geleverd dat de vervallenverklaarde niet langer de aandoening vertoont die tot de veroordeling heeft geleid.
b) Ratio legis §7
De wetgeving strekt ertoe te voldoen aan twee bijkomende behoeften. De eerste doelstelling betreft de veiligheid. Zij beoogt de strafrechtelijke bestraffing van gedragingen die krachtens verscheidene analyses en vaststellingen in België de oorzaak zouden zijn van 10 % van de verkeersongevallen met lichamelijke letsels.2 De tweede doelstelling is van technische aard. Naar het voorbeeld van artikel 34 van de wet d.d. 16 maart 1968 biedt de wet van 16 maart 1999 de mogelijkheid specifieke inbreuken inzake de rijvaardigheid onder invloed van de in de wet bedoelde stoffen vast te stellen en te vervolgen. Artikel 35 behoudt volledig zijn specifiek karakter.
c) Inwerkingtreding
§8
2
Bij gebreke van een bijzondere wetsbepaling zijn de nieuwe bepalingen in werking getreden de tiende dag volgend op de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad, te weten op 9 april 1999.
Inleidende uiteenzetting door de Staatssecretaris voor de Veiligheid voor de commissie verkeer van de Kamer van Volksvertegenwoordigers (Gedr. St., Kamer, 1998-99, nr. 1840/2, 2)
6
Uit de hierna volgende tekst blijkt dat die bepalingen hoofdzakelijk nieuwe tenlasteleggingen en straffen invoeren. De wet heeft geen terugwerkende kracht en kan niet worden toegepast op inbreuken gepleegd voor 9 april 1999 omdat zulks de strafrechtelijke situatie van de rechtzoekenden zou verzwaren. §9
In de praktijk zal de wetgeving in ieder geval worden toegepast op grond van het koninklijk besluit van 4 juni 1999 betreffende de bloedproef met het oog op het bepalen van het gehalte van andere stoffen dan alcohol die de rijvaardigheid beïnvloeden (B.S. 8 juni 1999), alsook op grond van deze richtlijn, die in een gestandaardiseerde vorm de verscheidene tests omschrijft waarmee de uiterlijke tekenen van invloed van de in de wet bedoelde stoffen op de rijvaardigheid worden gedetecteerd. (zie §18).
II. TENLASTELEGGINGEN
a) Strafbaar gestelde stoffen De wet heeft betrekking op vier groepen stoffen (en samengestelde stoffen)3.
§10
Die stoffen zijn in de volgende tabel opgesomd : Stoffen
§11
3
Omschrijving
hasj,
Relevant gehalte (ng/ml)
THCCOOH
Cannabis, marihuana,
hennep,
2
Amfetamines
Amfetamies, speed
50
MDMA, MDEA, MBDB
Ecstasy
50
Opiaten
Heroïne, morfine, codeïne
20
Benzoylecgonine
Cocaïne, crack, free base
50
De bepaling van het gehalte vanaf wanneer die stoffen strafbaar zijn, kan niet worden beschouwd als een tolerantiegrens die vergelijkbaar is met die welke geldt voor de regelgeving inzake het alcoholgehalte op grond waarvan een gehalte beneden 0,5 ‰ alcohol in het bloed niet wordt vervolgd.
Nieuwe artikelen 37bis, §1, 1°, en 63, §2, van de wet betreffende de politie over het wegverkeer.
7
De wetgever heeft inzake de rijvaardigheid onder invloed van andere specifieke stoffen dan alcohol gekozen voor een nultolerantie die de aanwezigheid van verdovende middelen strafbaar stelt zodra zulks met zekerheid kan worden vastgesteld, ongeacht het gehalte ervan. Uit de percentages vermeld in bovenstaande tabel mag dus niet worden afgeleid dat rijden onder invloed van stoffen bedoeld in de wet tot dat gehalte wordt aanvaard. Die percentages komen overeen met het gehalte vanaf wanneer de aanwezigheid van verdovende middelen in het organisme met zekerheid wetenschappelijk kan worden vastgesteld. Deze grenswaarden doen niets af aan het beginsel van de nultolerantie maar bepalen alleen de grens vanaf welke de aanwezigheid van bepaalde stoffen in het bloed kan worden aangetoond.4 Ondanks de keuze voor het beginsel van de nultolerantie wordt in de huidige stand van de relevante wettekst het gebruik van verdovende middelen dat door de dader wordt bekend en door deskundigenonderzoek is bewezen, niet strafrechtelijk vervolgd op grond van artikel 37bis ingeval het vastgestelde minimumgehalte niet is bereikt. Dit zou eventueel wel kunnen vervolgd worden krachtens artikel 35. §12
Overigens regelt de wet niet het rijden onder invloed van andere stoffen dan die bedoeld in artikel 37bis van de wet welke kunnen leiden tot een staat van dronkenschap of een soortgelijke staat in de zin van artikel 35 van de wet betreffende de politie over het wegverkeer, waarvan het beginsel met betrekking tot de andere stoffen evenwel van toepassing blijft.
§12bis
De parketten moeten in elk geval ook rekening houden met artikel 8.3 van het koninklijk besluit d.d. 1 december 1975.
b) Strafbaar gesteld gedrag §13
Dat gedrag5 is vergelijkbaar met het gedrag dat strafbaar is gesteld inzake rijden onder invloed van alcohol6, te weten : - het besturen van een voertuig en de begeleiding van een bestuurder met het oog op de scholing; - het aanzetten tot het besturen van een voertuig of tot het begeleiden van een bestuurder met het oog op de scholing;
4
Inleidende uiteenzetting door de Staatssecretaris voor de Veiligheid voor de commissie Verkeer van de Kamer van Volksvertegenwoordigers (Gedr. St., Kamer, 1998-99, nr. 1840/2, 4). 5 Nieuw artikel 37bis, §1, 1° tot °6 van de wet betreffende de politie over het wegverkeer. 6 Artikel 34,§2, van de wet betreffende de politie over het wegverkeer.
8
- het toevertrouwen van een voertuig (met het oog op het besturen ervan of op de scholing) aan een persoon die duidelijk onder invloed is van stoffen bedoeld in de wet; - het besturen van een voertuig (en de begeleiding van een bestuurder met het oog op de scholing) tijdens een tijdelijke periode van rijverbod (daaronder begrepen nietafgifte van het rijbewijs) (zie volgende §); - de weigering, zonder wettige reden, om zich te onderwerpen aan de acties voor de opsporing van andere specifieke stoffen dan alcohol die de rijvaardigheid beïnvloeden (te weten aan de gestandaardiseerde testbatterij, urinemonster, bloedafname) (zie verder, § 24).
c) Bijzondere herhaling §14
De wet7 voorziet met betrekking tot voornoemde verscheidene inbreuken in een geval van recidive vergelijkbaar met de bijzondere herhaling die reeds bestaat inzake het alcoholgehalte8, te weten het geval waarin een van die inbreuken opnieuw wordt gepleegd binnen drie jaar na een veroordeling uitgesproken wegens een van die inbreuken.
§15
In tegenstelling tot de bestraffing van het alcoholgehalte wordt bij het rijden onder invloed van stoffen bedoeld in de wet evenwel niet in een tweede bijzondere herhaling voorzien (nieuwe recidive binnen drie jaar te rekenen van de laatste veroordeling)9.
III. WIJZEN VAN VASTSTELLING
a) Stappen van vaststelling §16
De volledige procedure van vaststelling bestaat uit drie opeenvolgende stappen. De verbalisant stelt aan de hand van een gestandaardiseerde testbatterij (normaliter op het controleterrein) vast dat de bestuurder uiterlijke tekenen van een vermoedelijke invloed op de rijvaardigheid van een van de in de wet bepaalde stoffen vertoont. Daarna neemt hij een urinemonster. Hij vordert ten slotte een arts om een bloedafname te verrichten, gevolgd door een bloedanalyse uitgevoerd door een daartoe bevoegd laboratorium.
§17 7
Elk van de drie opeenvolgende stappen mag evenwel slechts worden aangevat nadat het resultaat van de vorige stap positief is bevonden10.
Nieuw artikel 37bis, §2, van de wet betreffende de politie over het wegverkeer. Artikel 36, eerste lid, van de wet betreffende de politie over het wegverkeer. 9 Artikel 36, tweede lid, van de wet betreffende de politie over het wegverkeer. 10 Inleidende uiteenzetting door de Staatssecretaris voor de veiligheid in de commissie voor de Economische 8
9
Het urinemonster mag slechts worden afgenomen ingeval de uiterlijke tekenen die wijzen op het vermoeden van invloed van een in de wet bepaalde stof op de rijvaardigheid op voldoende wijze zijn opgespoord. De volgende stap, te weten de bloedafname, is slechts toegestaan op voorwaarde dat de urinetest positief is bevonden.
a1. Opsporing van de uiterlijke tekenen §18
Bij de interpellatie van een bestuurder moeten aan de hand van een gestandaardiseerde testbatterij eerst de uiterlijke tekenen van vermoeden van invloed op de rijvaardigheid van de bij de wet van 16 maart 1999 bepaalde stoffen worden vastgesteld.11 Die methode wordt toegepast teneinde de vaststelling bij een controle zo objectief mogelijk te laten verlopen. De wet legt aan de hand van een gestandaardiseerde testbatterij eenvormige criteria op. Tijdens de parlementaire werkzaamheden is besloten dat die gestandaardiseerde testbatterij nauwkeurig moet worden omschreven in een circulaire bestemd voor de politiediensten. De gestandaardiseerde testbatterij die als bijlage gaat, is uitgewerkt op grond van de analyse en ervaringen van de rijkswacht, zoals in de memorie van toelichting bij de wet is vermeld, en is vervolgens op grond van buitenlandse toepassingen verfijnd. Uitgangspunt bij de uitwerking van die testbatterij is de gekende invloed van de in de wet bedoelde stoffen op het organisme. Die gestandaardiseerde testbatterij is voorgelegd aan wetenschappers, onder wie een aantal van het wetenschappelijk comité dat aan de uitwerking van die wet heeft deelgenomen, en wordt sedert de herfst van 1999 toegepast. Die methode is ook in andere landen succesvol toegepast. Zij biedt vooreerst de mogelijkheid de reële invloed op te sporen en op die wijze het aantal valse positieve resultaten van de urinetests en van de bloedanalyse tot een strikt minimum te herleiden. Er moet evenwel op gewezen worden dat die methode moet worden toegepast door politieambtenaren die daartoe specifiek zijn opgeleid en ter zake ervaring hebben. Bij gebruik wordt de gestandaardiseerde testbatterij in haar geheel toegepast. De graad van invloed op de rijvaardigheid van een van de in de wet bedoelde stoffen kan worden afgeleid wanneer verscheidene vakjes zijn aangekruist, waaronder ten minste een in het gedeelte lichamelijke tekenen en een in het gedeelte aandachtsverdeling. De resultaten van de testbatterij worden bij het proces-verbaal gevoegd.
Aangelegenheden van de Senaat (Gedr. St., Senaat, 1998-99, nr. 1241/2, 3). 11
Zie terzake de tabellen met symptomen omschreven in de wetenschappelijke studies die bij de gedrukte stukken als bijlage gaan (Gedr. St., Kamer, 1998-99, nr. 1840/1, 68 e.v.)
10
a2. Afname van een urinemonster en urinetest §19
Ingeval de eerste tests inzake de uiterlijke tekenen positief zijn bevonden, moeten zij worden gevolgd door de afname van een urinemonster waarop een kwalitatieve immunoassay wordt uitgevoerd om de aanwezigheid van een van voornoemde stoffen volgens de vooraf bepaalde gehaltes vast te stellen. De wet12 legt in dit verband aan de verbalisanten vereisten op inzake hygiëne (keuze en inrichting van de lokalen en recipiënten) alsook inzake discretie (eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer) bij de organisatie van die handeling.
§20
De kosten van de urinetest komen slechts ten laste van de onderzochte persoon ingeval daarna een van de in de wet bedoelde inbreuken wordt vastgesteld.13. De maatregel is verantwoord door de tamelijk hoge kosten van dergelijke controles. Er is ter zake opgemerkt dat een multitest die terzelfder tijd tot 8 verschillende stoffen kan opsporen, thans tussen 1.000 en 1.500 frank kost14. a3. Bloedafname en -analyse
§21
Indien de urinetest positief is bevonden, wordt overgegaan tot een bloedafname door een daartoe gevorderde arts15. Die procedure kan bovendien rechtstreeks worden toegepast ingeval de urinetest niet kon worden uitgevoerd omdat zulks feitelijk onmogelijk was (gewonde of bewusteloze bestuurder) of omdat de bestuurder om wettige redenen de test heeft geweigerd. In die verschillende gevallen moet de voorafgaande stap, te weten opsporing van de uiterlijke tekenen van aanwezigheid van de in de wet bedoelde stoffen, worden uitgevoerd. Zo kan bij een persoon die om wettige redenen de urinetest heeft geweigerd de bloedafname alleen worden verricht als de verbalisanten eerst de uiterlijke tekenen in het gedrag hebben vastgesteld die doen vermoeden dat in het organisme van betrokkene andere specifieke stoffen dan alcohol die de rijvaardigheid beïnvloeden aanwezig zijn. Die bloedafname wordt verricht volgens de algemene voorwaarden die gelden bij de bloedafname in geval van overschrijding van het alcoholgehalte bij het sturen. De wet16 breidt dit parallellisme uit : - met de mogelijkheid voor de dader een tegenexpertise te laten verrichten; - met het beginsel dat betrokkene tot de kosten voor de bloedafname en -analyse
12
Nieuw artikel 61bis, §2, van de wet betreffende de politie over het wegverkeer. Nieuw artikel 61bis, §4, van de wet van 16 maart 1968. 14 Artikelsgewijze bespreking bij het ontwerp van wet; memorie van toelichting (Gedr. St., Kamer, 1998-99, nr. 1840/1, 22). 15 Nieuw artikel 63, §1, van de wet betreffende de politie over het wegverkeer. 16 Nieuw artikel 63, §§ 3 en 4 van de wet betreffende de politie over het wegverkeer. 13
11
wordt veroordeeld ingeval de inbreuk vaststaat. Het koninklijk besluit van 4 juni 199917 bepaalt nauwkeurig de technische voorwaarden inzake bloedafname en analyse18 bestemd om de aanwezigheid van andere specifieke stoffen dan alcohol die de rijvaardigheid beïnvloeden in het organisme na te gaan; - de venules voor bloedafname met het oog op de vaststelling van het alcoholgehalte zijn sedert 8 juni 2000 ongeschikt ; de politiediensten moeten over specifieke venules beschikken.
Vooral de volgende elementen van de nieuwe regelgevende tekst zijn voor u belangrijk : -
in alle gevallen van bloedafname moet ervoor worden gezorgd dat de monsters binnen 48 uur na de vaststellingen worden overgezonden;
- de opdracht tot analyse van het afgenomen bloed mag alleen worden toevertrouwd aan een deskundige van het Nationaal Instituut voor Criminalistiek en Criminologie of aan een deskundige die in een door de minister van Justitie erkend laboratorium werkt19. De laboratoria voor bloedanalyse om de aanwezigheid van alcohol in het lichaam vast te stellen kunnen tot 8 juni 2001 ook bloedanalyses verrichten die ertoe strekken de aanwezigheid van andere specifieke stoffen dan alcohol die de rijvaardigheid beïnvloeden in het lichaam na te gaan (art. 15 K.B.); - de resultaten van die analyse moeten worden meegedeeld binnen dertig dagen te rekenen van de dag waarop de deskundige zijn verslag over de bloedanalyse heeft overgezonden. Die kennisgeving geschiedt bij een ter post aangetekende brief en wordt geacht te zijn gedaan de eerste werkdag volgend op die van afgifte bij de post. Zij kan ook mondeling plaatsvinden door de magistraat of door de officier van gerechtelijke politie die de magistraat daartoe aanwijst. In dat geval wordt van die kennisgeving een proces-verbaal opgemaakt;
- u moet in casu in kennis worden gesteld van iedere tegenexpertise aangevraagd door de persoon die de bloedafname heeft ondergaan, - hetzij op het moment dat het laboratorium een aangetekend schrijven van die persoon ontvangt met het verzoek om een tegen-expertise uit te voeren, - hetzij na uitvoering van de analyse, door de mededeling van het laboratorium dat de gevraagde tegenexpertise is verricht en de resultaten aan de verzoeker zijn bezorgd20.
17
Koninklijk besluit dd. 4 juni 1999 betreffende de bloedproef met het oog op het bepalen van het gehalte van andere stoffen dan alcohol die de rijvaardigheid beïnvloeden (B.S., 8 juni 1999, tweede uitg., 21101). 18 Nieuwe artikelen 63, §2 en 64 van de wet van 16 maart 1998; artikel 44bis, §§ 3 en 4 van het Wetboek van Strafvordering. 19 Artikel 7, eerste lid van hoger vermeld koninklijk besluit. 20 Artikel 10 van dit koninklijk besluit.
12
b) Personen onderworpen aan de vaststellingen §22
Ook hier neemt de wet21 volledig de toepassingsvoorwaarden voor de opsporing van alcohol bij het sturen over. Alleen de volgende personen kunnen dan ook worden onderworpen aan tests die het vermoeden van rijden onder invloed moeten vaststellen : - personen die op het punt staan een voertuig te besturen; - personen die een voertuig besturen (of die een bestuurder begeleiden met het oog op scholing); - personen die de vermoedelijke daders van een verkeersongeval zijn of die het mede hebben kunnen veroorzaken, zelfs indien zij slachtoffer ervan zijn.
c) Personen gemachtigd om de vaststellingen te verrichten §23
Die politiële autoriteiten zijn nauwkeurig bepaald, steeds op grond van de bepalingen betreffende de controle van het alcoholgehalte bij het rijden, te weten de officieren van gerechtelijke politie, het personeel van de rijkswacht en de ambtenaren en agenten van de gemeentepolitie22.
d) Verplicht karakter van de vaststellingen §24
De weigering zonder wettige reden om zich aan de verschillende wijzen van vaststelling van de inbreuk (gestandaardiseerde testbatterij, afname van urine en van bloed) te onderwerpen, wordt in de wet als overtreding omschreven23. In dezelfde wet is bepaald dat de wettigheid van die reden met betrekking tot de eerste tests (gestandaardiseerde testbatterij en urinetest) slechts door een arts kan worden vastgesteld. In dergelijke gevallen zijn de verbalisanten verplicht een arts te vorderen zodra de persoon een reden tot weigering van de tests heeft aangevoerd. De arts moet dan de geldigheid van de aangevoerde reden bevestigen of ontkrachten, zonder evenwel de inhoud ervan te onthullen ingeval zij door het medisch geheim wordt gedekt24. In §21 wordt evenwel gesteld dat bij bestuurders die met betrekking tot de urinetest een wettige weigering aanvoeren, onmiddellijk een bloedafname wordt verricht.
e) Aanwending van de resultaten van de vaststellingen 21
Nieuw artikel 61bis, §1, 1° tot 3° van de wet betreffende de politie over het wegverkeer. Nieuw artikel 61bis, §1, 1° tot 3° van de wet betreffende de politie over het wegverkeer. 23 Nieuwe artikel 37, §1, 5° van de wet betreffende de politie over het wegverkeer. 24 Nieuw artikel 61ter, §1, 3°, van de wet betreffende de politie over het wegverkeer. 22
13
§25
De resultaten van de tests (gestandaardiseerde testbatterij en urinetest) mogen uitsluitend worden aangewend voor de vaststelling van de verkeersinbreuk door bloedanalyse. Alleen de resultaten van die analyse kunnen overigens voor de rechtbank worden ingeroepen als bestanddeel van de inbreuk. Behoudens andere richtlijnen van de Procureur des Konings van het betrokken arrondissement, genomen krachtens artikel 28ter van het Wetboek van Strafvordering, moeten de processen-verbaal worden overgezonden ten laatste de eerste werkdag die volgt op deze tijdens welke de vaststellingen werden gedaan. De wet bepaalt dat het verzamelen van de gegevens zich moet beperken tot de gegevens die strikt noodzakelijk zijn voor de vaststelling van de overtredingen van deze wet, die op een openbare plaats zijn begaan. Deze gegevens mogen slechts worden gebruikt voor gerechtelijke doeleinden in verband met de bestraffing van deze overtredingen.25 In de parlementaire werkzaamheden is nader bepaald dat zowel de resultaten van de urinetest als van de bloedanalyse verkregen in het kader van deze wet, niet kunnen worden gebruikt om de betrokkenen te vervolgen wegens overtredingen bepaald in andere wetten, met name drugsgebruik, drugsbezit, enz. Daartoe is ander bewijsmateriaal nodig.26 De daarvoor aangevoerde reden kan verbazen maar enerzijds is geoordeeld dat dergelijke vervolgingen in strijd zijn met het algemeen rechtsbeginsel “non bis in idem” en anderzijds dat ter zake het belang moet worden onderstreept van het respect van de intimiteit voor personen en van hun persoonlijke levenssfeer27. De wetgever is kennelijk voornemens in deze bepaling te stellen dat sturen onder invloed van de stoffen bedoeld in de wet en bezit van die stoffen onderscheiden strafbare feiten zijn.
Indien het bewijs van een inbreuk op de wet van 24 februari 1921 evenwel wordt geleverd op een regelmatige wijze die volledig onafhankelijk is van de tests en van de analyse, kan op grond van die wet uiteraard worden vervolgd. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer het onderzoek wordt aangevat naar aanleiding van de ontdekking van een verdovend middel. Er moet eveneens worden onderstreept dat het absoluut noodzakelijk is afzonderlijke processen-verbaal op te stellen. De wet van 24 februari 1921 stelt het gebruik van verdovende middelen als dusdanig niet strafbaar maar wel het bezit ervan. In geval van dit laatste feit geen bewijzen zijn, wordt de inbreuk als onbestaande beschouwd. Gebruik in groep is evenwel strafbaar en kan aan de hand van een 25
Nieuw artikel 61bis, §3, van de wet betreffende de politie over het wegverkeer. Inleidende uiteenzetting door de staatssecretaris voor veiligheid, leefmilieu en maatschappelijke integratie (Gedr. St. Senaat, 1998-99, nr. 1241/2, 4-5). 27 Verklaringen van de Staatssecretaris voor de Veiligheid in de commissie van beide kamers (Gedr. St., Kamer, 1998-99, nr. 1840/1, 21; Gedr. St., Senaat, 1998-99, nr. 1241/2, 5). 26
14
bekentenis worden bewezen. Er mag niet uit het oog worden verloren dat de wet van 24 februari 1921, gewijzigd bij de wet van 9 juli 1975, voorziet in rechtvaardigings- en verschoningsgronden bij verklikking of aangifte vooraleer enige vervolging is ingesteld, hetgeen het geval kan zijn wanneer de opgepakte personen daarvan aangifte doen. Ook in dit geval is het absoluut noodzakelijk een afzonderlijk proces-verbaal op te stellen. Afschriften van processen-verbaal opgemaakt in het kader van de wet van 16 maart 1999 mogen in geen geval worden gevoegd bij dossiers die processen-verbaal bevatten, welke overeenkomstig de wet van 24 februari 1921 zijn opgesteld. Ter staving van eventuele vervolgingen kunnen daarentegen processen-verbaal opgesteld overeenkomstig de wet van 24 februari 1921 worden gevoegd bij het dossier ter zake waarin overeenkomstig de wet van 16 maart 1999 wordt vervolgd. Dat belet dus niet dat afzonderlijke strafbare feiten overeenkomstig artikel 65 van het Strafwetboek samen worden vervolgd (art. 418, 419, 420 van het Strafwetboek, wet van 24 februari 1921, ...) voorzover de vervolging van ieder strafbaar feit gegrond is op een afzonderlijke bewijsvoering.
§25bis Bij vaststelling van een combinatie van illegale stoffen en alcohol moeten altijd afzonderlijke processen-verbaal worden opgemaakt. Ingeval andere strafbare feiten worden vastgesteld, moeten processen-verbaal worden opgemaakt die verschillen van die welke worden opgemaakt voor de vaststellingen van het rijden onder invloed van andere illegale stoffen dan alcohol. Zij moeten wel naar elkaar verwijzen en tegelijkertijd aan het openbaar ministerie worden toegezonden.
IV. Straffen a) Hoofdstraffen §26
De verschillende nieuwe feiten omschreven in de §§10 tot 13 worden zonder onderscheid gestraft met de straf die geldt voor hetzelfde gedrag gepleegd onder invloed van een alcoholgehalte van ten minste 0,8 gram per liter bloed28, te weten met een gevangenisstraf van 15 dagen tot 6 maanden en/of een geldboete van 200 tot 2.000 frank29. Het strafbare karakter van de nieuwe bijzondere herhaling omschreven in de §§ 14 en 15 is gegrond op het artikel van de wet betreffende de politie over het wegverkeer dat de (eerste) recidive inzake alocholintoxicatie bij het rijden straft30 met een gevangenisstraf van 1 maand tot 2 jaar en/of een geldboete van 400 tot 5.000 frank31.
28
Artikel 34, §2, van de wet betreffende de politie over het wegverkeer. Nieuw artikel 37bis, §1, van dezelfde wet. 30 Artikel 36, eerste lid, van dezelfde wet. 31 Nieuw artikel 37bis, §2, van dezelfde wet. 29
15
b) Vervallenverklaring van het recht tot sturen §27
Ook in dit verband geldt de vervallenverklaring toepasselijk op dergelijke inbreuken, ongeacht of zij onder invloed van alcohol of van stoffen bedoeld in de wet van 16 maart 1999 zijn gepleegd32, te weten een facultatieve vervallenverklaring van 8 dagen tot 5 jaar. Bij recidive binnen drie jaar te rekenen van de eerste veroordeling33 kan de vervallenverklaring meer dan 5 jaar bedragen of kan een definitieve vervallenverklaring worden uitgesproken.
c) Herstel in het recht tot sturen §28
De wet voorziet in een gerechtelijke procedure om het rijbewijs na de veroordeling terug te bezorgen ingeval de veroordeling het gevolg is van een lichamelijke ongeschiktheid of een bepaalde aandoening. Die procedure is in ruime mate gegrond op die inzake het herstel in het recht tot sturen van vervallenverklaarden wegens lichamelijke ongeschiktheid34.
c1. Toepassingsvoorwaarden §29
De nieuwe procedure heeft voortaan betrekking op alle personen van wie het recht tot sturen vervallen is verklaard overeenkomstig het nieuwe artikel 38, §1, 1° van de wet betreffende de politie over het wegverkeer. Het betreft terzelfder tijd de bestuurders van wie het recht tot sturen vervallen is verklaard : - wegens intoxicatie of dronkenschap aan het stuur; - wegens rijden onder invloed van een van de stoffen bedoeld in artikel 37bis van de wet.
§30
Die procedure onderstelt bovendien dat in het vonnis tot vervallenverklaring is vastgesteld dat de veroordeelde een van de in het koninklijk besluit van 23 maart 1998 bedoelde lichamelijke gebreken of aandoeningen heeft.35
c2. Wijzen van beslissing §31
32
Wanneer beide elementen zijn vastgesteld (aard van de inbreuk en aanwezigheid van een aandoening), moet de rechter voortaan zijn beslissing tot herstel in het recht tot sturen afhankelijk stellen van het bewijs door de vervallenverklaarde dat hij dit lichaamsgebrek of deze aandoening niet meer vertoont36.
Nieuw artikel 38, §1, 1° van dezelfde wet. Wegens een van de inbreuken omschreven in het artikel 38, §1 (1° tot 5°) 34 Artikel 44 van de wet betreffende de politie over het wegverkeer. 35 Koninklijk besluit dd. 23 maart 1998 betreffende het rijbewijs, genomen overeenkomstig artikel 23, §1, van de wet betreffende de politie over het wegverkeer. 36 Nieuw artikel 38, §4, van de wet betreffende de politie over het wegverkeer. 33
16
In voorkomend geval moet de magistraat van het openbaar ministerie dit nieuwe voorschrift opnemen in de vorderingen die ter terechtzitting worden gedaan. §32
De rechter zal naar aanleiding hiervan de aard van het bewijs en de wijze waarop het wordt geleverd vaststellen, waarvan de latere beslissing tot herstel in het recht tot sturen zal afhangen.
c3. Herstelprocedure §33
Overeenkomstig die beslissing wordt de beslissing tot herstel in het recht tot sturen niet langer automatisch uitgesproken na afloop van de vervalperiode en kan de bevoegde griffie het rijbewijs niet teruggeven zonder een nieuwe rechterlijke beslissing waarbij wordt vastgesteld dat de betrokken persoon niet langer voornoemde lichamelijke gebreken of aandoeningen vertoont.
§34
De vervallenverklaarde kan na afloop van de vervalperiode op ieder tijdstip een verzoek indienen zonder dat hij een periode van twee jaar in acht moet nemen zoals bij vervallenverklaringen wegens lichamelijke ongeschiktheid37. De terzake genomen beslissing is niet vatbaar voor beroep. Bij afwijzing van het verzoek kan om de zes maanden (en niet iedere twee jaar zoals bij vervallenverklaringen wegens lichamelijke ongeschiktheid) een nieuw verzoek worden ingediend38.
V. VOORLOPIGE MAATREGELEN a) Tijdelijk rijverbod a1. Voorwaarden voor de toepassing van dit verbod §35
De in §23 bedoelde agenten moeten bestuurders die ervan worden verdacht onder invloed te zijn van de in de wet bedoelde stoffen een rijverbod opleggen wanneer het resultaat van de urinetest positief is39. Ingeval die test niet kan worden uitgevoerd (wegens een wettige reden of een materiële onmogelijkheid), wordt het tijdelijk rijverbod enkel op grond van de uiterlijke tekenen van het rijden onder invloed uitgesproken.
a2. Wijzen van tenuitvoerlegging van het verbod §36 37
In tegenstelling tot het rijverbod wegens te hoog alcoholgehalte aan het stuur, dat in
Artikel 44 van de wet betreffende de politie over het wegverkeer. Idem. 39 Nieuw artikel 61ter van de wet betreffende de politie over het wegverkeer. 38
17
beginsel na 6 uur wordt nagegaan40, voorziet de wet dat inzake het rijden onder invloed van andere specifieke stoffen dan alcohol zulks na een minimumduur van 12 uur wordt gecontroleerd. Rekening houdend met de langere periode tijdens welke die stoffen kunnen worden opgespoord, wordt de duur van het tijdelijk rijverbod vrij vastgesteld. Een gemiddelde duur van twaalf uur blijkt het meest aangewezen41. §37
Daarna wordt dezelfde test in de opeenvolgende stappen (gestandaardiseerde testbatterij en urinetest) ten minste iedere zes uur herhaald tot wanneer wordt vastgesteld dat de bestuurder opnieuw kan rijden.
b) Tijdelijk immobiliseren van het voertuig §38
Wanneer de bestuurder zijn rijbewijs niet afgeeft aan de verbalisanten bij een positief resultaat van de urinetest, wordt het voertuig op zijn kosten en risico ingehouden42.
c) Onmiddellijke intrekking van het rijbewijs §39
De wet43 heeft de mogelijkheid voor de parketten om het rijbewijs onmiddellijk in te trekken uitgebreid tot de gevallen waarin : - door middel van de urinetest de in de wet bedoelde stoffen zijn opgespoord; - de urinetest niet kan worden uitgevoerd en de gestandaardiseerde testbatterij wijst op uiterlijke tekenen van invloed van de in de wet bedoelde stoffen; - de test zonder wettige reden wordt geweigerd. De voorwaarden voor de intrekking van het rijbewijs, de latere teruggave ervan en de bestraffing van de inbreuken tegen die procedures zijn dezelfde voor het rijden onder invloed van alcohol en van stoffen bedoeld in de wet van 16 maart 199944. (cfr richtlijn inzake het eenvormig beleid betreffende de onmiddellijke intrekking van het rijbewijs)
VI. VERJARING VAN DE STRAFVORDERING §40
40
Ten slotte neemt de wet met betrekking tot de beschouwde inbreuken (zie hoger § 13) de verjaringstermijn van drie jaar over die geldt voor rijden in staat van
Artikel 60, §3, van de wet betreffende de politie over het wegverkeer. Artikelsgewijze bespreking bij het ontwerp van wet, memorie van toelichting (Gedr. St., Kamer, 1998-99, nr. 1840/1, 22). 42 Nieuw artikel 61quater van de wet betreffende de politie over het wegverkeer. 43 Nieuw artikel 55 van de wet betreffende de politie over het wegverkeer. 44 Artikelen 55 tot 57 van de wet betreffende de politie over het wegverkeer. 41
18
dronkenschap en voor rijden onder invloed van een alcoholgehalte hoger dan 0,8gr/l in het bloed45.
VII. EVALUATIE §41
Deze richtlijn wordt een jaar na de inwerkingtreding ervan geëvalueerd. Overigens wordt een begeleidingscomité opgericht dat wordt belast met het toezicht op de toepassing van de wet van 16 maart 1999.
Deze circulaire treedt in werking op 20 december 2000.
De 5 december 2000,
De Minister van Justitie,
M. VERWILGHEN
45
Nieuwe artikel 68 van de wet betreffende de politie over het wegverkeer.