N' 1
20 April 1930
MEID» COAV\ISS»ON SVMOIC/JLL oe BtLCJQUE Bijvoegsel a&n d e Belgische V a k b e w e g i n g
van 20 April 1930 \Y%tUffafw'
SVfNOIK/31
IEIHI
CHT
var* Be.LG-ic.1
Arbeid en Recht E Syndikale Kommissie heeft op 27 FeEen heldere en grondige kennis der regels van bruari 1930 het gelukkig besluit genomen het recht,van de rechtspraak die de betrekkingen het leven terug te schenken aan « Travail tusschen werklieden en bedienden en werkgeet Droit » (Arbeid en Recht) dat sedert Okto- gevers beheerschen of die de juiste draagkracht, ber 1913 het maandelijksch orgaan van rechts- het praktisch toepassingveld der arbeidersbekundige en ekonomische dokumentatie, en van schermingswetten vaststellent wordt eiken dag maatschappelijke wetgeving (arbeidsongevallen, noodzakelijker voor hen die welkdanig werkersarbeids- of bediendenkontrakten, sociale voor- mandaat uitoefenen. zorg, enz.) was, en wiens vlugge bijval veel goed Op de drie trappen van het politiek leven, en een lange loopbaan voorspelde. op nationaal, provinciaal en gemeentelijk gebied, Uitgegeven onder de bescherming van den Al- oefent de immer belangrijker wordende schaar gemeenen Raad der B.W.P. had het zich van bij werkersmandatarissen het ambt van wetgever het begin uitstekende en talrijke medewerkin- uit, neemt rechtstreeks deel aan het opmaken gen verzekerd. der wetten, besluiten en reglementen. Aan de verschijning van « Arbeid en Recht » Doch, zoo de beweegreden die de wetten doet werd in Augustus 1924 plotseling een einde ge- maken maatschappelijk en politisch is, is de steld. daad waardoor dit ambt verwezenlijkt wordt zuiNa den wapenstilstand werden pogingen aan- ver rechtskundig en iedereen moet begrijpen en gewend om het tijdschrift opnieuw in 't licht te aannemen dat er, om een rechtskundig ambt te geven, doch de omstandigheden^ schenen samen vervullen, een rechtskundig begrip noodzakete spannen om dit te beletten. lijk is. Nochtans,de voortdurende aangroei der arbei- Het bestaat. dersmacht en hare organisaties op alle gebied, Het breidt zich eiken dag uit. de immer toenemende verantwoordelijkheid der Het werkt en openbaart zich in de dagelijksvakvereenigingsmannent bestuurders van - im- stijgende vlucht der zoo levendige scheppingen mer uitgebreider en talrijker belangen, de te der Werkliedenpartij en der Syndikale Kommisduchten ingewikkeldheid en verscheidenheid sie. eener maatschappelijke wetgeving die onder den Het maakt het voorwerp uit van een regelmataaien socialistischen drang immer verrijkt, tige en grondige opvoedkundige vorming sedert al die oorzaken brachten er toe bij eiken dag de de <( Hoogere Arbeidersschool » het verheven afwezigheid van een « Rechtskundig Raadge- werk der verspreiding van al hetgeen het arbeiver », aangepast aan de behoeften en aan de be- dersonderricht aangaat is begonnen. kommeringen die innig aan de waarneming der Het zal zich volledigen en tot ieders voordeel werkersbelangen verbonden zijn, betreurens- een doelmatiger toepassing vindent door het opwaardiger, ja, gevaarlijker te doen schijnen. nieuw verschijnen van « Arbeid en Recht •».*
D
ARBEID EN RECHT In verband daarmede komt de Syndikale Kommissie het volgende te besluiten .1° Dat het tijdschrift den titel zal dragen van « Arbeid en Recht »; 2° Dat het in het begin driemaandelijks zal verschijnen, en gebeurlijk maandelijks, doch dit alleen wanneer zal uitgewezen worden dat onze uitgave het verhoopte onthaal zal genieten,3° Dat het opmaken van « Arbeid en Recht » zal toevertrouwd worden aan een komiteit samengesteld uit de kameraden H. Mangin, advokaat (deze in de hoedanigheid van rechtskundig raadgever); L. Lombaerts, sekretaris van het Bureel van Arbeidersrecht van de Federatie der Vakbonden van Brussel, en P. Van Maldere, sekretaris der Syndikale Kommissie en opsteller van de « Belgische Vakbeweging »; 4° Dat de sekretarissen der bureelen van arbeidersrecht die in de verschillende gewesten des lands dienst doen driemaandelijks aan de redaktie van « Arbeid en Recht » een kort overzicht der belangrijkste feiten die hen werden onderworpen en waarop het belangwekkend zou zijn de aandacht der lezers te trekken, zullen toesturen; 5° Dat wij ons buiten die regelmatige medewerking der bureelen van arbeidersrecht (aan wien wij desgevallend ook zullen vragen de praktische zijde der sociale wetten te behandelen) de gebeurlijke medewerking van. socialistische rechtskundigen zullen verzekeren om in 't bijzonderf in zuiver rechtskundig opzicht, de uitlegging der wetten te behandelen,6° « Arbeid en Recht » zal uit meerdere deelen bestaan die samen een harmonisch geheel zullen vormen. Elk nummer zal zooveel mogelijk bevatten .a) Een artikel van algemeenen aard, opgevat in gerechtelijken zin; b) Een artikel over een hedendaagsch onderwerp (toelichting eener wet, uitlegging, enz.); c) De belangrijkste vonnissen met gebeurlijke aanvullende uitleggingen; •d) De vergelijkende wetgeving van de verschillende landen; e) Korte nota's. Dit plan dient niet als definitief beschouwd te worden. Het kan naar gelang de noodzakelijkheid in de mate onzer financieele mogelijkheden (de Syndikale Kommissie is, inderdaad, ten aanzien van haar bescheiden inkomsten, gehouden een zekere grens niet te overschrijden) volledigd worden. Wij vertrouwen dat de sekretarissen der diensten van arbeidersrecht, de kameraden Werkrechters, de vakbondsekretarissen ons hun medewerking niet zullen ontzeggen en onze redaktie de tekstent de vonnissen zullen overmaken die in principieel opzicht eenig belang aanbieden. 't Was gansch in Jt bijzonder voor de sekretarissen dat in het voorwoord van hét eerste nummer van Oktober 1913 geschreven werd :
« Elke vakbond bezit een werkingskracht die grooter is dan de eenvoudige samentelling der afzonderlijke krachten die hem samenstellen. De vakbondsekretatis is in het huidig sociaal stadium noodzakelijkerwijze en gelukkiglijk de rechtskundige gids evenals de bewaker der beroepsbelangen geworden. Dikwerf en regelmatig vóór gewichtige vraagstukken geplaatst, heeft hij zich trapsgewijze in de moeilijkheden en de schakeeringen van de rechtswetenschap ingewijd, ten minste voor wat eng met de arbeidsvraagstukken verband houdt. » De wet van 24 December 1903 die een omwenteling teweegbracht (daar, onder oogpunt van de inrichtingsprinciepen het begrip nijverheidsrisiko het Romeinsche begrip der Aquileaansche verantwoordelijkheid t ; geen schadeloosstelling indien de fout niet bewezen is, verdringt) in de regeling der schadeloosstelling van de slachtoffers van arbeidsongevallen is de rechtskundige taak van die beroepsraadgevers komen uitbreiden: het schijnt zelfs dat er ter zake op dienstige wijze een nieuwe kategorie van gespecialiseerde rechtskundigen zou kunnen benut wordent en men vergeet de zeer talrijke argumenten niet die volksvertegenwoordiger Royer met vuur ten gunste van dit nieuw graduaat : « De licentiaten in arbeidsrecht » heeft ingeroepen ». (Ziet : « Revue de Belgique », Maartnummer 1911.) » De verzekeringsmaatschappijen die eenigermate den dienst der vergoedingen hebben in pacht genomen, hebben door haar sterke verweersinrichting de werklieden verplicht zich te vereenigen, elkaar te helpen voor een weerstand die de strijdmiddelen ongeveer in evenwicht brengt. Die maatschappijen zijn van kolleges van opzieners, aktuarissen, geneesheeren raadgevers en advokaten-pleiters en raadgevers op wien haar werkelijke macht vast steunt,voorzien. Zij bezitten daarenboven een kostbare macht in opzicht van de vrijwaring van haar belangen,- die macht zou ik gaarne met den naam van « het rechtskundig uitstaan » betitelen,- zi) bestaat in dit klaarblijkelijk voorrecht dat de fortuin op den nood bezit .- de fortuin kan groote opofferingen doen voor het rentbaar maken van haar huidig erfgoed en voor de verdediging harer belangen; zij kan zonder verzwakking den uitslag van langdurige proceduren afwachten; zij kan zich de noodzakelijke kosten getroosten om onbegrensd tegen nadeelige beslissingen in beroep te gaan. De nood, daarentegen, is op dit gebied niet gewapend; zijn ongeduld om een eerste voordeel te bekomen verplicht hem dikwijls aan ruimer, zelfs zekerder voordeden te verzaken t indien zij te verwijderd zijn om er op te wachten. Niets van dit alles heeft van zijn belang verloren .o/ heeft opgehouden waar te zijn. En nu, aan 't werk! DE REDAKTIE.
ARBEID EN RECHT
Herziening der Wet van 24 December 1903 op het Herstel der Arbeidsongevallen door H. Mangin R werden opvolgentlijk aan de wet talrijke wijzigingen aangebracht door de wetten van 27 Augustus 1919, van 7 Augustus 1921 (het maximumgrondloon op 7,300 frank verhoogend), van 3 Augustus 1926 (het tot 12,000 frank verhoogend), vervolgens de wet van 15 Mei 1929 (het op 20,000 frank brengend). Deze wet sluit de reeks niet. Een zeer belangrijke wet, van 30 December 1929, richt, door bijzondere bepalingen (een overneming in haar geheel van de leidende bepalingen der forfaitaire wet), het herstel der beroepsongevallen in, waarvan de zeelieden het slachtoffer zouden zijn. Deze wet zal slechts van 1 Juli 1930 toepasselijk zijn. Laat ons terloops melding maken van de wet van 24 Juli 1927 op de beroepsziekten. Herinneren we eindelijk dat de Kamer der Volksvertegenwoordigers op 3 April 1.1. een wet komt te stemmen, nieuwe wijzigingen aan het regiem der wet brengend (o.m. aan de kwestie der genees- en artsenijkundige zorgen en de keus van den geneesheer). Wij zullen meer dan één gelegenheid hebben om deze verschillende wetten uiteen te zetten en toe te lichten,Beperken we ons op het oogenblik, door een duidelijke samenvatting, de draagkracht te doen kennen van de aanzienlijke wijzigingen die de wet van 15 Mei 1929 aanbrengt.
E
I.
Grondlion
Het wettelijk maximum van het artikel 8 wordt op 20,000 frank gebracht. Ongelukkiglijk vergeet de nieuwe wet tegelijker tijd en in dezelfde verhouding het maximum-grondloon te verhoogen, dat van 365 frank in 1903, door de wet van 7 Augustus 1921 op 1,500 frank, en door de wet van 3 Augustus 1926 op 2,500 frank werd gebracht, 't Is dus dat minimum van 2,500 frank dat van kracht blijft. Ten einde eiken werkman in staat te stellen de loonen te kontroleeren die den grondslag der berekening van zijn vergoeding daarstellen, legt de wet van 15 Mei 1929 aan de patroons, op straf van boete, de verplichting op, aan hun werklieden een loonboekje af te leveren. Het houden van dit boekje wordt geregeld bij koninklijk besluit van 25 November 1929.
tl. — Invoegetredlng der wet Dit nieuw artikel 8 is op 1 Juli 1929 in voege getreden, doch al de andere hierna ontlede bepalingen zijn slechts sedert 1 Januari 1930 van kracht. Alleen de sedert het begin van het jaar 1930 overkomen arbeidsongevallen zijn en zullen aan de nieuwe bepalingen onderworpen zijn. III. — Wachttijd Hij is afgeschaft. Het slachtoffer heeft recht op vergoeding van den dag af dat hem het ongeval is overkomen. IV. — Tijdelijke onbekwaamheid tot werken Indien het werkverlet meer dan 28 dagen (te rekenen van den dag na het ongeval) aanhoudt, zal de dagelijksche vergoeding van den 29n
4
ARBEID EN RECHT
2° De nieuwe wet houdt voor de vaststelling Ingeval het slachtoffer de keus van genees- van de lijfrente rekening van den ouderdom via,n heer, apotheker of verplegingshuis heeft, heeft het slachtoffer en van dien van den rechthebhet recht op de terugbetaling der kosten, doch bende, behalve wanneer het om tijdelijke renalleen in den door de koninklijke besluiten van ten gaat. 3° Gaat het om een tijdelijke rente, dan wordt 30 Augustus 1904, 30 Mei 1919, 15 Juli 1927 deze tot den ouderdom van 18 jaar uitbetaald en 31 December 1929 voorziene mate. (wet van 1903 : 16 jaar). VIII. — Kosten van toestellen 4° De nieuwe wet beperkt het recht der klein(Kunstledematen.) kinderen tot het geval dat zij vaderlooze weea) De eerste toestellen zullen vóór de over- zen zijn. 5° De nieuwe wet voorziet een ruimere toeeenkomst of de bepaalde uitspraak dienen geleverd te worden (zoo de noodzakelijkheid er van passing ten voordeele van de niet erkende onerkend is) en worden door den patroon betaald wettige kinderen en ten voordeele van hun moeder. of terugbetaald; 6° Zij schaft de voorwaarde van steun af. De b) Op het oogenblik der overeenkomst of van de uitspraak tot regeling der vergoedingen wordt voorzaten, de broeders en zusters en de kleinde som voorzien die voor de vernieuwing der kinderen moeten nochtans bewijzen dat zij rechtstreeks voordeel hadden van het loon van toestellen ten laste van den patroon zal zijn. Door den patroon of verzekeraar worden op het slachtoffer. Doch de wet onderstelt deze afdie som de nieuwe uitgaven geheven naarmate hankelijkheid voor hen « die onder hetzelfde dak leefden ». zij zich voordoen. Van welken aard is deze wettelijke onderIn geval van herziening kan deze bijzondere stelling? 't Is klaar dat zij moet zwichten voor vergoeding verhoogd worden; c) Zoo na afloop van den herzieningstermijn het bewijs van het tegendeel geleverd door den gansch de voorziene som niet is moeten uitge- schuldenaar van de vergoeding. Dit bewijs zal geven worden, zal het saldo of het overschot echter streng moeten geëischt worden. 7° De overlevende echtgenoot die volgens de aan het slachtoffer uitbetaald worden. wet van 1903 nooit eenig recht van een andere Aanmoediging tot bezuiniging. kategorie uitsloot, sluit volgens die van 1929 de IX. — Vergoedingen na overlijden kleinkinderen en de broeders en zusters van het slachtoffer uit. A. Begrafeniskosten. De in 1903 voorziene som was bespottelijk : C. Rechten van den weduwnaar of van de 75 frank. In 1926 werd ze op 400 frank ge- weduwe. bracht. Voortaan bedraagt zij, ingevolge de wet De overlevende echtgenoot heeft recht op een van 15 Mei 1929, 750 frank. lijfrente indien : Er dient herinnerd dat deze vergoeding in 1° het huwelijk van vóór het ongeval dagtee't algemeen laan de wettige erfgenamen wordt kent; betaald, en in 't bijzonder aan hen die bewijzen 2° het huwelijk niet verbroken was of hij niet tot het beloop van dergelijke som de kosten van gescheiden van tafel en bed leefde. begrafenis en begraafplaats gedragen te hebHet bedrag der lijfrente wordt berekend op ben. den grondslag van 30 t.h. van het jaarlijksch B. Nieuwe princiepen. loon van het slachtoffer en van den ouderdom De wet van 15 Mei 1929 heeft zich milder van beide echtgenooten. getoond dan de wet van 24 December 1903 voor D. Recht der kinderen. wat aangaat de vergoeding verschuldigd aan de Om op een rente, die de wet met tijdelijke rechthebbenden van het slachtoffer van een ar- lijfrente betitelt en hun tot den ouderdom van beidsongeval, en de voorwaarden in dewelke zij 18 jaar zal uitbetaald worden, recht te hebben, op deze vergoeding recht hebben. moeten de kinderen vóór het ongeval geboren Ziehier de belangrijkste wijzigingen : of ontvangen zijn. 1° Het artikel 6 der wet van 24 December Het bedrag der rente verschilt volgens de 1903 stelde een enkele vergoeding vast van twee volgende veronderstellingen : 30 t.h. van het jaarlijksch loon van het slachta) Zij zijn weezen van vader of moeder : de offer, te verdeelen tusschen de verschillende rente is gelijk aan 15 t.h van het jaarlijksch loon kategorieên van rechthebbenden. voor ieder kind, zonder dat het geheel 45 t.h. Het artikel 6 der wet van 25 Mei 1929 stelt van het loon kunne overschrijden; verschillende persoonlijke vergoedingen vast b) Zij zijn weezen van vader en moeder : de volgens de kategorieên van rechthebbenden en rente is gelijk aan 20 t.h. van het gezegde loon in geval van aanwezigheid van meerdere recht- voor ieder kind, zonder in totaal 60 t.h. van dit hebbenden eener zelfde kategorie of van ver- loon te kunnen overschrijden. schillende kategorieên; deze vergoedingen worDeze rente wordt ook gestort aan de door de den samengeteld en mogen in zekere gevallen moeder, slachtoffer van een arbeidsongeval, een maximum niet overtreffen. niet erkende onwettige kinderen. VII. Tarief der genees- en artsenijkundige kosten
ARBEID EN RECHT E. Rechten der ouders. De vader en de moeder hebben recht op een lijfrente berekend als volgt, indien : 1° het slachtoffer een wettig kind was of een vóór het ongeval erkende onwettig kind. Nochtans heeft de moeder van een niet erkend onwettig kind recht op de rente indien het door haar niet verlaten was; 2° het slachtoffer geen kinderen nalaat. Het bedrag der aan den vader en de moeder toegekende lijfrente verschilt naarvolgens het slachtoffer een echtgenoot en kinderen, of een echtgenoot en geen kinderen nalaat : a) Indien het slachtoffer noch echtgenoot noch kinderen nalaat, wordt de rente berekend op den grondslag van 20 t.h. van het jaarlijksch loon voor ieder rechthebbende. b) Indien het slachtoffer een echtgenoot zonder kinderen nalaat, wordt de rente berekend op den grondslag van 15 t.h. van het jaarlijksch loon voor ieder rechthebbende. In beide gevallen wordt de rente berekend volgens den ouderdom van het slachtoffer en van den rechthebbende. F. Andere rechthebbenden. I. De andere voorzaten hebben slechts recht op een lijfrente ingeval zij den voorrang hebben op den vader of de moeder van het slachtoffer. Doch zij zullen moeten bewijzen dat zij rechtsstreeks baat hadden bij het loon van het slachtoffer, ten ware zij vermoed worden er baat bij te hebben. (Zie : « Nieuwe princiepen », 6°.) Het bedrag der vergoeding verschilt naarvolgens het slachtoffer noch reehthebbende echtgenoot, noch rechthebbend kind of een echtgenoot heeft nagelaten. In het eerste geval wordt de rente berekend op den grondslag van 15 t.h. van het loon voor ieder rechthebbende; in het tweede geval, op de grondslagen van 10 t.h. De vader en moeder en, bij gebrek aan vader en moeder, de andere voorzaten, worden dus slechts uitgesloten ingeval er kinderen bestaan. II. De kleinkinderen hebben recht op een zoogenaamde tijdelijke lijfrente tot den ouderdom van 18 jaar, indien : 1° zij vaderlooze weezen zijn;. 2° zij minder dan 18 Jaar oud zijn; 3° zij rechtstreeks baat hadden bij het loon van het slachtoffer; 4° het slachtoffer noch rechthebbend echtgenoot, noch rechthebbende kinderen nalaat. De vergoeding verschilt naarvolgens : a) het slachtoffer noch rechthebbend echtgenoot, noch rechthebbende kinderen nalaat. In diat geval, heeft eenieder rechtop een .rente gelijk aan 15 t.h. van het jaarlijksch loon van het slachtoffer voor ieder kleinkind, zonder dat het geheel 45 t.h. van gezegd loon kunne overschrijden; b) het slachtoffer geen rechthebbend echtgenoot, doch rechthebbende kinderen nalaat. In
5
dit geval, hebben de kleinkinderen recht op een rente gelijk aan 15 t.h. van gezegd loon, doch deze vergoeding wordt per groep kleinkinderen toegekend en niet per hoofd ('t is het stelsel der staaksgewijze verdeeling in zake erfenis). En in een zelfde groep wordt de vergoeding per hoofd verdeeld. Het deel der laan elk kleinkind toegekende rente verdwijnt op 18-jarigen ouderdom. De kleinkinderen worden dus slechts door de aanwezigheid van den rechthebbenden echtgenoot uitgesloten, hetzij hij alleen is of met kinderen. Indien er een aantal kinderen, kleinkinderen of groepen kleinkinderen boven 3 bestaat, dient het bedrag der aan eenieder toekomende vergoeding verminderd door ze met 3/4, 3/5, 3/6, enz-, te vermenigvuldigen, naarvolgens dit aantal 4, 5, 6, enz., bedraagt. III. De broeders en zusters van het slachtoffer hebben tot den ouderdom van 18 jaar recht op een tijdelijke lijfrente : 1° indien zij minder dan 18 jaar oud zijn; 2° indien zij volstrekt bij het loon van het slachtoffer baat hadden; 3° indien het slachtoffer noch echtgenoot, noch kinderen, noch vader, noch moeder, noch kleinkinderen rechthebbenden had. Het bedrag der vergoeding is gelijk aan 15 t.h. vtan het jaarlijksch loon per hoofd, zonder 45 t.h. te mogen overschrijden; indien er meer dan drie broeders en zusters bestaan, dient er verminderd zooals hierboven aangeduid. X. Berekening der kapitalen en der renten De kapitalen en renten werden berekend volgens de bij het koninklijk besluit van 29 Augustus 1904, vervolgens van 7 December 1920 be~ hoorende barema's. Dit laatste is op zijn beurt afgeschaft door het nieuw koninklijk besluit van 12 November 1929, hetwelk dus dient geraadpleegd voor de kapitalen en renten verband houdend met de ongevallen overkomen van 1 Januari 1930 af. Het nieuw barema vermeerdert gevoelig de waiarde der kapitalen in renten; het vereenvoudigt bovendien al de berekeningen door bepaald al de breuken van jaren te verwaarloozen. De waarde opzoeken van het kapitaal dat samen te stellen is voor een weduwe van 21 ]aar en 10 maand indien het slachtoffer 24 jaar en 7 maand oud was, geschiedt eenvoudig door te berekenen volgens het barema overeenstemmend met 21 jaar, ouderdom van den rechthebbende, 24 jaart ouderdom van het slachtoffer. Alleen het volle aantal jaren komt in aanmerking. XI. — Aanvullingstegimoetkomingen
Laat ons allen de belangrijke maatregelen herinneren genomen op initiatief van Joseph Wauters ter verbetering van het lot der slachtoffers wier op te lage grondioonen berèkerifle vergoedingen ontoereikend waren geworden.
ARBEID EN RECHT
6
Ziet het K.B. van 29 Dec. 1926, en, de Ministerieele Besluiten van 10 Maart 1927 en 27 April 1927 die hierop neerkomen : I. Voor de vóór 1 Juli 1905 overkomen ongevallen zal een toeslag betaald wonden op grondslag van de regeling der vergoeding indien het jaarlijksch loon lager was dan 4,500 frank. Bedraagt de ongbekwaamheid echter minder dan 30 t.h. dan moet men bewijzen dat men behoeftig is. II. Hetzelfde voor de na 1 Juli 1905 overko-
men ongevallen, met dit verschil dat die aanvullingstegemoetkoming hier bijvoegt hetgeen aan de vergoeding ontbreekt om met een grondloon van 6,000 frank overeen te stemmen. III. De aanvragen (door de belanghebbenden geteekend) moet de Voorzienigheids- en Hulpkas, 79, Twee-Kerkenstraat, te Brussel, gezonden worden. Zij moeten vergezeld zijn van een gelijkvormig afschrift van de gerechtelijk bekrachtigde overeenkomst of van het vonnis dat de vergoedingen vaststelt.
Onze Diensten van Arbeidersrecht door J. Lombaerts hadden we in een tijdschrift, dat tie en onder leiding van den bestendigen sekredezelfden titel als dit bijvoegsel van de taris, bijgestaan door geneesheeren- en advoBelgische Vakbeweging droeg, de gele- ka ten-raadgevers. genheid te zeggen hoe en waarom onze vakorDeze diensten, evenals diegene opgericht in ganisaties diensten hebben opgericht om de ar- den schoot van zekere vakbonden, hielden zich beiders raad te geven en in zekere gevallen te slechts bezig met gevallen waarbij hun wederverdedigen bij de toepassing der sociale wetten. zijdsche aangeslotenen betrokken waren, en hun Sindsdien zijn er jaren verioopen. En bij het tusschenkomst stelde een voordeel van het synhernemen der publikatie van onderwerpen van dikaat daar, hetwelk voor den aangeslotene berecht en wetgeving in verband met den arbeid, stond in een raadgeving en desgevallend de kosschijnt het ons nuttig te herinneren wat die dien- j telooze verdediging zijner belangen bij de toesten waren ten tijde der uitgave van dit tijd- passing der sociale wetten. schrift, te zeggen wat zij geworden zijn en op Zij hadden nochtans tegenover de eerste de den verwezenlijkten vooruitgang te wijzen. Mis- verdienste de gevallen die hun toevertrouwd schien kunnen we er een les uit trekken om waren beter te kunnen verzorgen, in dien zin deze nog te verbeteren,alhoewel zij reeds zulke dat de sekretaris wiens uitsluitende of belangkostbare diensten aan de arbeiders bewijzen. rijkste taak was zich met het beheer en de leiIn 1914 bestonden er drie soorten, of beter, ding van den dienst bezig te houden, zich niet had te bekommeren met de uitgebreide taak die drie vormen van diensten. Wij hebben eerst diegene opgericht in den een vakbondsekretaris te vervullen heeft. Het schoot zelf van zekere vakbonden daags na de grootste deel, zooniet al zijn tijd bestedend aan invoegetreding der wet van 24 December 1903 het onderzoek der toepassing van de sociale wetop het herstel der arbeidsongevallen. Met de ten, aan het trachten van er het maximum voorstakings-, werkloosheids-, ziektekassen, vorm- deel uit te trekken voor hen voor wien zij geden zij een der grondslagen van den vakbond. maakt zijn, werd de sekretaris van den federalen Van de door de statuten vastgestelde bijdrage, dienst een specialist, een technikus ter zake, werd een deel voorbehouden om te voorzien in j wat slechts ten goede van de arbeiders kwam. de kosten van den dienst, die onder leiding van Te Brussel richtte de Federatie der B.W.P. den sekretaris stond. in 1911 een Arbeidssekretariaat op, wiens werDeze diensten werkten slechts voor de aan- king dezelfde was als die van de diensten waargeslotenen, en gansch in 't bijzonder in zake van wij komen te spreken. Met dit verschil, arbeidsongevallen. Dit was het geval met de nochtans, dat het én voor de aangeslotenen én mijnwerkers van het Centrum, van Charleroi en voor het publiek beschikbaar was. Anderzijds van de Borinage; met de metaalbewerkers van beperkte zijn tusschenkomst zich tot een raad, het Centrum en van Charleroi, alsmede met de een advies of het doen van voetstappen. steenkappers van Lessen, van Quenast, van de In geval van arbeidsongeval, wanneer het geprovincies Luik en Henegouwen. val vóór de rechtbank moest komen, moest de geldelijke tusschenkomst van den vakbond van Anderzijds Kwamen te Luik, Ath-Doornik, Antwerpen en Namen, als gevolg van de op- den belanghebbende ingeroepen worden. Doch richting der Federaties van Vakbonden of van ging het om een niet aangesloten slachtoffer van de uitbreiding dezer diensten, intersyndikale een arbeidsongeval, dan kon het Arbeidssekrediensten tot stand, ieder beheerd door een bij- tariaat er zich slechte mede bezighouden op zonder bestuur, onder toezicht van de Federa- voorwaarde dat de gekwetste van de kostelooze
E
ERTIJDS
ARBEID EN RECHT proceduur kon genieten. De deskundigenkosten waren desgevallend te zijnen laste. Ziedaar wat we in zake diensten van arbeidersrecht in 1914 bezaten. Laat ons nu zien welke de er aan gebrachte wijzigingen zijn om den verwezenlijkten vooruitgang vast te stellen. In het Centrum is er geen verandering. De twee machtige vakorganisaties — der Mijnwerkers en der Metaalbewerkers — gaan, zooals in 1914, voort met zich elk afzonderlijk met de toepassing der sociale wetten en de verdediging van hun aangeslotenen in geval van arbeidsongeval of andere arbeidszaken bezig te houden. Nochtans is in de Federatie der Vakbonden een begin van dienst tot stand gekomen, in dien zin dat dezer sekretaris zich voor de aangeslotenen der andere vakbonden met de zaak onledig houdt. Te Luik en te Antwerpen hebben de diensten aanzienlijke uitbreiding genomen. De aangeslotenen vinden er goed toegeruste bureelen, een volkomen gespecialiseerd personeel en de hulp van geneesheeren en advokaten. In de provincie Antwerpen werden in de afgelegen gemeenten afdeelingen van den dienst opgericht om al de aangeslotenen der Federatie toe te laten tot deze hun toevlucht te nemen. Te Luik worden de niet-aangeslotenen ontviamgen, doch alleen voor inlichtingen of raadplegingen. De Federaties der Vakbonden van Gent, Verviers en Charleroi hebben, na den oorlog, haar dienst van arbeidersrecht opgericht, dat voor al de aangeslotenen toegankelijk is. Deze diensten hebben dezelfde grondslagen als die der diensten van Luik en Antwerpen. Te Brussel gaat het Arbeidssekretariaat, zooals in 't verleden, voort met al dezen te bedienen die zich aanbieden. Doch voor de leden der bij de Federatie van Vakbonden aangesloten syndikaten is, sedert verleden jaar, zijn tussen enkomst volledigd tot een geneeskundigen en rechtskundigen bijstand, die op kosten van de Federatie en onder toezicht van een bijzonder komiteit verzekerd wordt door geneesheeren en advokaten aangeduid door het Sekretariaat. Deze bijstand kan door den aangeslotene gevraagd worden in geval van arbeidsongeval, beroepsziekte, arbeids- of bediendenkontrakt of dienstverhuring. Hij omvat, in zake arbeidsongeval en beroepsziekte, het toezicht over de door de geneesheeren der patroons toegediende zorgen, het geneeskundig onderzoek tot vaststelling der wonden nagelaten door het ongeval of de beroepsziekte en haar invloed op de bekwaamheid tot werken, voor de vaststelling van den graad van onbekwaamheid tot werken. Gebeurlijk de kosten van lijkschouwing. En indien het geval vóór het gerecht moet komen, de aanstelling van een advokaat; dezes eereloon en de gerechtskosten komen ten laste van de Federatie van Vakbonden. In zake arbeids- of bediendenkontrakt, of van
7
dienstverhuring, omvat de bijstand het eereloon van den advokaat en de gerechtskosten. Deze noodgedwongen onvolledige uiteenzetting (er bestaat geen verband tusschen de diensten van airbeidersrecht, en de inlichtingen nopens deze moeten in de verslagen der federaties gevonden worden) laat ons nochtans toe vast te stellen wat we op onderhavig gebied hebben verwezenlijkt. En uit deze vaststelling blijkt dat wij moeten ijveren om in al onze federaties van vakbonden een dienst op te richten in den zin van die welke o.m. te Luik, Antwerpen, Gent, Verviers en Charleroi bestaan, 't Is noodzakelijk dat onze aangeslotenen in den vakbond den verdediger hunner sociale rechten vinden. Desbetreffend bestaat er in onze middens eenstemmigheid, doch de meeningen verschillen over de aan te wenden middelen. De regelmatige bijeenkomsten der sekretarissen van deze diensten, de betrekkingen tusschen hen en de sekretarissen der federaties die over geen dienst van arbeidersrecht beschikken die de Syndikale Kommissie zich voorneemt in te richten, zullen van aard zijn om de ontbrekende diensten tot stand te brengen en de reeds bestaande te verbeteren. +«•«»
Rechterlijke bepaling der uitdrukkingen ; BEDIENDE — WERKMAN ij laten hier als dokumentatie een uittreksel van het Bulletijn der Vragen en Antwoorden van 13 Februari 1930 (blz. 163) volgen, dat de zienswijze van den Minister van Nijverheid, Arbeid en Maatschappelijke Voorzorg te kennen geeft nopens de wijze waarop de wetten, waarvoor een onderscheid dient gemaakt tusschen werklieden en bedienden, dienen uitgelegd. Deze zienswijze was in de volgende bewoordingen door den heer Senator Van Coillie gevraagd geworden : In verschillende kringen van werkgevers is de vraag gerezen, hoe het onderscheid moet gemaakt worden tusschen werkman en bediende. In de wetteksten komt er geen bepaling, voor, en volgens een antwoord door uw departement verstrekt aan den landsbond der aannemers is er daar ook geen juiste bepaling, of voor ieder geval geen afdoende beslissing, te bekomen. Deze vraag bekommert nochtans ten zeerste de werkgevers, aangezien zij voor alle vergissing verantwoordelijk zijn, zelfs indien die « vergissing » met zwijgende toestemming van den tewerkgestelde is geschied. Inderdaad, na het afsterven van belanghebbende, kan er door de erfgenamen nog een eisen worden ingesponnen tegen den werkgever in verband met het pensioen. Daarom moet de werkgever voor ieder twijfelachtig geval afdoende uitspraak kunnen bekomen, zelfs indien het geval niet leidt tot een konflikt. Als b. v. de tewerkgestelde weigert, de noódige afhouding te laten doen van zijn loon als bediende, dan, meen ik, kan het geval vóór den Werkrechtersraad
8
ARBEID EN RECHT
worden gebracht, die dan in de kwestie uitspraak kan doen. Door die uitspraak zal ook de kwestie der bepaling van den « bediende » voor dit geval opgelost worden. De Werkrechtersraad schijnt dan ook het aangewezen rechterlijk lichaam om in alle geval uitspraak te doen, dus voor die gevallen waar een werkgever en een werknemer twijfelen, en waar dus geen konflikt voorhanden is. Gaarne vernam ik van den heer Minister of hij mijne zienswijze dienaangaande deelt, en in voorkomend geval of een bepaalde Werkrechtersraad mag weigeren uitspraak te doen, zich beroepend op het feit dat er geen konflikt te beslechten valt. Ziehier het door den heer Minister gegeven antwoord : 1° Omtrent het onderscheid tusschen werkman en bediende, de wijze waarop dit onderscheid moet gemaakt worden en het zoogezegd gemis van bepaling dienaangaande. 2° Omtrent de praktische manier voor belanghebbenden om moeilijkheden van toepassing op te lossen, en de mogelijke bevoegdheid der werkrechtersraden in deze. Wat de bepaling van werkman en bediende betreft : Vooreerst komt het er op aan te weten in verband met welke wetgeving dit onderscheid moet gemaakt worden ; de woorden werkman en bediende hebben niet altijd dezelfde beteekenis : zoo zal iemand door de eene wetgeving als arbeider worden beschouwd en niet door een andere, hier als bediende en daar niet. Om de bepaling der woorden te geven, zijn we voorzien van een wettekst, n.l. die van de wet van 15 Mei 1910, gewijzigd door de wet van 1926 op de werkrechtersraden ; daar worden de beide begrippen bepaald : ART. 3. — Onder werklieden verstaat men diegenen die voor rekening van een werkgever gewoonlijk handenarbeid verrichten. ART. 4. — Onder bedienden verstaat men diegenen die gewoonlijk geestesarbeid verrichten. Op de bepaling van artikel 3 volgt een lijst van personen waarvan het werk van zulken aard is dat het aanleiding zou kunnen geven tot twijfel over de toepasselijkheid der bepaling en die als werklieden dienen beschouwd ; onder de bepaling van artikel 4 volgt eene lijst van beroepen die onder de toepassing van de bepaling vallen ; deze lijst is niet beperkend, maar geeft de hoofdlijnen aan van den aard der personen die door de bepaling bedoeld zijn. De bepaling wordt in geen andere wet gegeven. In de wet op de Werkrechtersraden wordt het onderscheid gemaakt met het oog op de verdeeling der bevoegdheid onder de verscheidene kamers ; de bepaling is echter van aard om het onderscheid in de groote lijnen voor alle gevallen te geven. In het meerendeel der gevallen zal de toepassing der tegenstelling, tusschen handen- en geestesarbeiders met geen moeilijkheden gepaard gaan. In de praktijk komen nochtans gevallen voor waar de aard van het geleverde werk op de grens ligt tusschen de twee bepalingen, waar handenarbeid met geestesarbeid gepaard gaat, en omgekeerd, en waar het moeilijk is om tuit te maken welke van beide als overwegend en beslissend moet worden beschouwd. De wetgeving kan aan dit euvel niet verhelpen, en het feit dat de wetgeving b. v. op de arbeidsovereenkomst of de bediendenovereenkomst geen bepaling voorziet, toont aan dat de wetgever geoordeeld heeft
dat de toepassing met minder moeilijkheden zou gepaard gaan als aan de woorden « bediende » en « werkman » hunne beteekenis werd gelaten die ze hebben in het gebruik, dan wel indien het begrip door een bepaling nader zou omlijnd worden, wat aanleiding zou geven tot allerhande vitterijen gesteund op tekstkritiek. Het feit dat de eenige bepaling, n.l. die der organische wet der Werkrechtersraden, opvallend algemeen blijft en haar toevlucht neemt tot een aantal voorbeelden die ze aangeeft in twijfelachtige gevallen die ze voorziet, getuigt te meer van den wil van den wetgever om de begrippen zooals ze in het gewoon gebruik zijn aangenomen, zoo ongeschonden mogelijk té bewaren. Het is dan ook niet mogelijk eene bepaling te geven die alle gevallen voorziet en alle betwistingen voorgoed uit den weg ruimt. De belanghebbende die twijfelt in een konkreet geval, zal best doen zich te wenden voor de oplossing van hetzelve tot de betrokken diensten der ministeries. Deze laatste beslissen niet over het geval, maar zijn in staat raad te geven voor ieder geval die de belanghebbende best kan volgen. Over het 2°, of de Werkrechtersraad als raadgevend lichaam kan optreden om — in gevallen waar geen konflikt bestaat — uitspraak te doen over vraagpunten waar partijen het niet over eens zijn. Het antwoord is eenvoudig : Afdoende uitspraak zal dan alleen kunnen geschieden wanneer partijen vóór een regelmatige rechtbank, als zoodanig zetelend, een recht opeischen en zich beroepen op een dadelijk en ontstaan belang. Dit sluit dus alle rechtspleging uit die niet de gewone berechtingskamers aangaat. De verplichte « voorafgaandelijke poging tot verzoening » laat de zaak onbeslist als ze tot geen akkoord komt; ze kan maar geschieden tusschen partijen die aan de vereisehte voorwaarden voldoen om een geschil aan de rechtbank zelf te onderwerpen. Het geval voorzien door artikel 49 der organische wet der Werkrechtersraden, waar de partijen eene zaak die niet van de bevoegdheid is van den Werkrechtersraad aan dit laatste onderwerpen, geeft aan den Raad het karakter van een verzoenings- en scheidsgerecht, dat ook niet als raadgevend orgaan kan worden aanzien. Uit dit alles blijkt, dat partijen zich dan maar alleen tot het gerecht zullen kunnen wenden wanneer ze er eene zaak regelmatig aanhangig maken en een vonnis beoogen. Dit is als de partijen vóór de rechtbank verschijnen, omdat zij over een zoogezegd geschonden recht van meening verschillen. Dus, in het door den heer Senator aangegeven geval, wanneer op het loon afhoudingen zijn gedaan en de werknemer aan de rechtbank uitbetaling vraagt van gansch het loon. In zulk geval is de Werkrechtersraad uiteraard bevoegd krachtens zijn algemeene bevoegdheid. Hij zal in dit geval beslissen of bewuste arbeider als werkman of als bediende dient beschouwd. Naar gelang zulke beslissingen menigvuldiger worden, wordt in de praktijk de grenslijn tusschen werkman en bediende hoe langer hoe duidelijker getrokken, en het analogisch toepassen van een aantal gerechtelijke beslissingen op een bepaald geval zal het beste middel blijven om voor een bepaald geval de oplossing van zeer nabij te genaken. Besluit : Het onderscheid tusschen werkman en bediende ligt hoofdzakelijk in de gebruikelijke beteekenis van die woorden. De groote lijnen er van zijn vervat in de organische wet der Werkrechtersraden.
ARBEID EN RECHT Twijfelachtige gevallen kunnen alleen beslecht worden door de rechtbanken als zoodanig zetelend ; deze geven geene adviezen, maar doen uitspraak ; de vergelijking der opvolgende beslissingen der rechtbanken zal de grens tusschen de twee begrippen hoe langer hoe duidelijker maken. De ministeries geven raad als hun speciale gevallen worden onderworpen, onverminderd de bevoegdheid van het gerecht ze bepaald te slechten. De heer Van Coillie heeft goed gedaan deze vraag te stellen die al degenen die er zich moeten mede bezig houden in verwarring brengt. Doch het antwoord van den heer Minister lost haar niet op. Hij zou het trouwens niet kunnen, want de uitlegging der wetten behoort slechts aan de rechtbanken en niet aan de centrale macht. 't Is een begoocheling te gelooven dat de recht spraak het begrip van bediende en van werkman
9
zal regelen. Men dient ze slechts te raadplegen om de talrijke tegenstrijdigheden vast te stellen. De tot heden gevelde beslissingen schijnen het op goed geluik af geweest te zijn, en zij bepalen niets. Laat er ons de werkrechtersraden niet voor aansprakelijk stellen, want indien het juist is, zooals het antwoord van den Minister het zegt, dat alleen de wet van 15 Mei 1910, gewijzigd door die van 1926, de bepaling van de twee uitdrukkingen in kwestie geeft, zoo verplichten ons de meeste der andere maatregelen der wetgeving van den arbeid) voor haar toepassing tot een ander kenteeken onze toevlucht te nemen om den bediende van den werkman te onderscheiden. Wij meenen dat een samenordening der wetten zou toelaten den toestand van den eene en van den andere te bepalen.
RECHTSPRAAK ARBEIDSKONTRAKT De Wet op den Achturendag Een g«val van toepassing van h e t a r t i k e l 1 3 .
R zijn nog ondernemingen voor dewelke de achturenwet niet bestaat. Zoo heeft, in het Centrum, een belangrijke klerikale onderneming, bestaande uit een molen, een bakkerij en een pasteibakkerij, die meer dan 200 werklieden bezigt, in de maand Augustus 1929 wel willen beginnen met de wet van 14 Juni 1921 toe te passen. Wij zeggen, dat men begonnen is met de wet toe te passen, want op het huidig oogenblik geniet de meerderheid van het personeel nog van de weldaden der wet niet. De klachten ingediend bij het Arbeidsopzicht zijn zonder gevolg gebleven, 't Is waar dat in de igroote nijverheidsprovincie van Henegouwen, de heer Heyman, als goed klerikaal, een arbeidsopziener en -opzienster afgeschaft heeft. Hij is van gevoelen dat het getal voldoende is. Waren ze talrijker, dan zouden de beschermingswetten in de klerikale ondernemingen zooals elders moeten geëebiedigd worden, 't Is wellicht te veel gevraagd aan den tegenwoordigen Minister van Arbeid. Onder de werklieden van de Bon Grain is er één 'die zich heeft verzet en van den patroon de betaling heeft geëischt van het door het art. 13 der wet voorgeschreven overloon. Wij meenen niet beter te kunnen doen dan hierna de uitspraak van den Werkrechtersraad van La Louvière te laten volgen :
E
Ter zaak : de heer Baudelet, Marcel, werkman, woonachtig te Morlanwelz, Gité du Sacré-Co&ur, eischer, vertegenwoordigd door Mr Bodart, advokaat,
te Marchienne-au-Pont, in vervanging van Mr Delfosse, advokaat, te Luik, in de hoedanigheid van gevolmachtigde, eenerzijds ; Tegen de N. M. Le Bon Grain, waarvan de maatschappelijke zetel te Morlanwelz is, verweerster, vertegenwoordigd door Mr Le Tellier, advokaat, te Bergen, gevolmachtigde, anderzijds ; Feiten : Daar partijen niet konden overeenkomen, zooals blijkt uit een proces-verbaal van niet-verzoening van vijftien Oktober 1929, deed de eischer de verweerster dagvaarden om vóór den Raad ter zitting van den negen-en-twintigsten November daaropvolgend te verschijnen en dit bij exploot van den deurwaarder Monom, van La Louvière, gedagteekend den drie-en-twindgste derzelfde maand, om • Aangezien de dager sedert talrijke jaren werkmanmagazijnier is in dienst van de gedaagde ; Aangezien, in tegenstrijd met de wet en zonder ministerieele toelating, de gedaagde maatschappij den dager overuren heeft doen werken zonder ze hem te betalen, in overeenstemming met het art. 13 der wet van 14 Juni 1921 ; Aangezien zij hem voor het tijdvak loopend van 1 Oktober 1928 jtot 16 Augustus 1929 de som van 13,627 fr. 85 heeft betaald, dan wanneer zij hem, rekening houdend van de 25, 50 en 100 t.h. overloon, de som van 15,116 fr. 45 had moeten betalen ; Aangezien de gedaagde aldus aan den dager de som van 1,488 fr. 60 verschuldigd is voor overloon; Aangezien bovendien de gedaagde besloten hebbend van 16 Augustus 1929 af de achturenwet toe te passen, de voorschriften der wet van 14 Juni 1921 heeft overtreden door in tegenstrijd van het lid I van dit art. 13 een dagelijksche loonsvermindering toe te passen; Aangezien gedurende de veertien dagen die de intoepassïngbrenging dezer wet voorafging de dager, betaald aan 4 fr. 70 per uur, voor veertien dagen werk de som van 739 fr. 05 getrokken heeft, wat een gemiddeld dagelijksch loon van 52 fr. 79 vertegenwoordigt; Aangezien hij tegenwoordig, sedert de toej>as§ing
10
ARBEID EN REGHT
van de achturenwet, nog slechts een loon van 37 fr.60 trekt; Aangezien de dager recht heeft op het verschil tusschen het vroeger loon en het huidig loon sedert de toepassing der wet, hetzij den 16n Augustus 1929,wat op den datum dezer de som van 100 frank uitmaakt; De gedaagde zich te hooren veroordeelen tot het betalen aan den dager :
Aangezien de verjaring door het beroep in verzoening van 15 Oktober 1929 onderbroken werd ; Dat de eisch dus geenszins verjaard i s ; In hoofdzaak :
Aangezien, wanneer in een door de achturenwet beheerscht bedrijf, werklieden toestemmen boven de acht uren te werken, zij voor de uren die de grens der acht uren overschrijden, recht hebben op het door 1° Ten titel van tot aan de toepassing der acht- de wet voorziene overloon, zelfs wanneer het bedrijfsurenwet niet betaald overloon, de som van hoofd niet werd geoorloofd, zooals de wet het wil, de 1,487 fr. 60; werklieden meer dan acht uren te doen werken ; 2° Ten titel van loonsverhooging sedert 16 AugusAangezien het tegendeel beweren, zou beteekenen tus overeenkomstig het artikel 13, lid I, de som dat de patroon, die begonnen is met de wet te overvan 100 frank ; treden door de wettelijke overheid over het hoofd te zien, uit deze overtreding zelve het voorrecht trekt Onder voorbehoud van verhooging in vervolging de andere verplichting die de wet hem oplegt, dit is, der zaak ; het overloon betalen, te overtreden ; De gedaagde zich te hooren veroordeelen tot de Dat er nadruk dient op gelegd, dat de achturenwet gerechtelijke intresten en tot de kosten van het ge- niet voor doel heeft den arbeiders een beperking van ding hun recht als mensen en als burger te doen ondergaan, doch de bedrijfshoofden te beletten van hun Partijen verschenen in beroep ter zitting van macht misbruik te maken door hen bijgevoegd werk 20 December 1929, vóór dewelke de zaak regelmatig | op te leggen {Pasinomie, blz. 296) ; was verwezen geworden en werden in haar bewijsre- j Aangezien het volstrekt onnauwkeurig is te bewedenen aanhoord ; vervolgens werd over de zaak beren dat, in de omstandigheden van den eisch aan de raadslaagd. werklieden het overloon willen verleenen, zou ber M Bodart, voor den eischer, legde volgende be- teekenen een op een overtreding gesteunden eisch sluiten neer : recht laten wedervaren ; Dat de eischer geen overtreding gedaan heeft; Het feit : Dat hij een slachtoffer is van de overtreding waarAangezien de eenige feiten die tot de zaak behoo- van alleen de verweerster de schuldige is ; Dat het onaannemelijk is dat de bedrijfshoofden die ren de volgende zijn ; de wet overtreden aldus worden aangemoedigd ; 1° In tegenstrijd met de wet en zonder ministerieeDat, indien de stelling der verweerster aangenole toelating, heeft de verweerster Baudelet overuren men werd, er zou kunnen uit afgeleid dat het bedrijfsdoen werken zonder hem te betalen. hoofd dat meer dan acht uren heeft doen werken Uit dien hoofde komt Baudelet, voor het tijdperk niet alleen het overloon voor de overuren niet moet gaande van 1 Oktober 1928 tot Augustus 1929, een betalen, doch zelfs niet de betaling van het loon voor som toe van 1,488 fr. 60. de overuren ; Deze punten zijn onbetwistbaar vastgesteld door Aangezien de werkzaamheden van het Internatiode loonfichen van Baudelet. 2° Daar de verweerster op 16 Augustus 1929 be- naal Bureel van den Arbeid vreemd aan de zaak is, sloten had de achturenwet op Baudelet toe te passen, daar de in bespreking zijnde wet de Belgische wet is heeft ze van dien datum af zijn dagloon van 52 fr. 79 en niet de besluiten van de Internationale Konferenties; tot 37 fr. 60, hetzij met 15 fr. 69 verminderd. Dat te meer dezer besluiten minder streng dan de Aangezien de door de verweerster in pleit uitgeBelgische wet zijn ; drukte beweringen niet tot de zaak behooren en In Aangezien over de kwestie in den zin der eischers alle gevallen uitdrukkelijk gelogenstraft worden, is uitspraak gedaan in een uitvoerig met redenen omHet recht : kleed vonnis van het Verbrekingshof per 7 Juni 1928 (Pasicrisie, 1928, I, 175) ; l c Voor wat aangaat den eisch voor betaling van Dat de voorafgaande door de verweerster genoemde som van 1,488 fr. 60, zijnde het door den eischer de uitspraak van den Werkrechtersraad van Sint-Joostvoorheen verdiende overloon uit hoofde van overuren ten-Noode, niet ernstig tegen dit vonnis kan ingeroegewerkt gedurende het tijdvak van 1 Oktober 1928 pen worden ; tot 16 Augustus 1929, en die de verweerster weigert II. Betreffende den eisch voor betaling uit hoofde hem te betalen. van de Vermindering van het dagloon sedert 16 Augustus 1929, datum waarop de verweerster de achtA. Verjaring : urenwet heeft toegepast ; Aangezien de eisch voor grondslag heeft, niet het Aangezien het vast staat en niet betwist wordt, dat arbeidskontrakt, zooaïs de verweerster meent te ge- de verweerster, op 16 Augustus 1929 de achturenlooven, doch de vergoeding van een door de overtrewet toegepast hebbend, op hetzelfde oogenblik het ding van de verweerster aan den eischer berokkende dagloon van den eischer van 52 fr. 79 op 37 fr. 60 schade door dezen meer dan acht uren daags te doen heeft verminderd ; werken zonder daartoe wettelijk geoorloofd te zijn Aangezien het artikel 15 der wet op den achturen(art. 20) ; dag bepaalt dat de vermindering van den arbeidsduur Aangezien deze overtreding na een jaar verjaart voortspruitende uit de toepassing der wet in geen ge(art. 20), geldt hetzelfde voor de burgerlijke aktie val een loonsvermindèring mag na zich slepen; die er uit volgt (art. 20 en volgende van het Wetboek Dat het doel van dez& bepaling is, den werkman op van strafrechtelijk onderzoek) * het oogenblik dat de arbeidsdag op acht uren wordt
ARBEID verminderd, hetzelfde loon en dezelfde inkomsten te waarborgen als die waarover hij voorheen beschikte (Samenvatting der parlementaire werkzaamheden, Brussel, 1922, ministerieele omzendbrief van 30 September 19*21) ; Aangezien, indien de verweerster de ach turen wet had toegepast binnen den door de wet opgelegden termijn, zij natuurlijk op dat oogenblik het dagloon van den eischer niet had kunnen verminderen ; Dat het ondenkbaar is te beweren dat, Omdat zij acht jaar heeft gewacht om den wil van den wetgever te eerbiedigen, zij meer recht heeft en gerechtigd is den eischer loon af te trekken ; Dat het aldus blijkt dat de verweerster altijd tot hetzelfde stelsel terugkomt : de patroons die de achturenwet overtreden aanmoedigen. Om deze redenen : Believe het den Raad * * *
Mr Le Tellier, voor de verweerster, legde ook de volgende besluiten neer : Over de verjaring : Aangezien krachtens het art. 2271 van het Burgerlijk Wetboek de eisen der werklieden voor betaling van loon per zes maand verjaard is ; Dat het art. 2244 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt, dat de burgerlijke onderbreking intreedt door een gerechtelijke dagvaarding; Dat bijgevolg de eisch slechts ontvankelijk is voor de loonen toegepast zes maand vóór de dagvaarding van 23 November 1.929, hetzij 23 Mei 1929 ; Over den grond van den eisch : In hoofdzaak : Aangezien de eisch van den werkman, die beweert recht te hebben op loon voor werk geleverd buiten het door de wet beperkte aantal uren, ongegrond is ; Dat de rechtsmacht het bestaan van een verplichting die een vrijwillige overtreding van de wet door den eischer tot grondslag heeft niet kan huldigen ; Bovendien : Aangezien de eisch voor doel heeft : o) Een overloon te eischen voor door den dager gewerkte overuren ; Aangezien de wet slechts een loonsverhooging oplegt voor de eigenlijke overuren, t.t.z. voor de tijdelijke en uitzonderlijke verlenging van den regelmatigen arbeidsduur; Dat in het onderhavig geval, patroon en werkman overeengekomen waren dat de arbeidsdag normaal en regelmatig de acht uren zou overtreffen en dat het loon in dien zin in gemeen overleg werd vastgesteld ; Dat in dit geval de wettelijke verhooging niet verschuldigd is; Dat niet alleen het punt in den loop der parlementaire beraadslagingen in dien zin is toegelicht geworden, doch dat het Internationaal Bureel van den Arbeid en de toelichters der wet desbetreffend formeel zijn; b) Een verhooging van het uurloon te eischen; Aangezien het art. 13, lid I, der wet van 1921 gewettigd was op het oogenblik der omkeering in de loonen die de toepassing der acht uren na zich sleepDat, anderzijds, dit artikel in het onderhavig geval nie,t toepasselijk is; Dat; inderdaad; het uiurioon van 4 fr. 75 meer dan normaal is ennfet is géwljfcigd geworden;
RECHT
11
Dat de gedaagde alleen kan ten laste worden gelegd, dat zij de instemming van den minister niet heeft ingewonnen om den arbeidsdag te verlengen ; Dat, indien zij het b.v. voor tien uren zou bekomen hebben, zij zich zou verplicht zien, volgens den dager, in geval van intrekking der toestemming, voor acht uren hetzelfde loon als voor tien uren toe te kennen ; Dat deze verdediging weerlegd is door de ministerieele verklaringen, evenals door de toelichters. Om deze redenen : Believe het den Raad den eisch onontvankelijk te verklaren voor de loonen van vóór 22 Mei 1929 ; Recht te zeggen : In hoofdzaak : Aangezien de eisch van den werkman, die beween recht te hebben op loon voor werk geleverd boven het door de wet beperkte aantal uren ; Dat de rechtsmacht het bestaan niet kan huldigen van een verplichting die een vrijwillige overtreding der wet door den eischer tot grondslag heeft ; Bovendien : Aangezien de wet slechts een loonsverhooging oplegt voor de eigenlijke overuren, t.t.z. voor de tijdelijke en uitzonderlijke verlenging van den regelmatigen arbeidsduur; Dat het loon van een arbeidsdag die regelmatig de acht uren overtreft slechts moet gehandhaafd blijven voor een arbeidsdag van acht uren wanneer het dagloon berekend is aan uurloon dat normaal is in deze nijverheid en die door den werkman is aanvaard geworden ; In feite vaststellen dat de dager zich met de gedaagde had akkoord gesteld om regelmatig en normaal een dagtaak van meer dan acht uren te verrichten mits een bepaald loon ; Dat het heden toegekende uurloon voor deze nijverheid normaal is; Bijgevolg, den dager zijn eisch ontzeggen en hem tot de kosten veroordeelen. * * *
En ter zitting van den 21 n Maart 1930, na beraadslaging, velde de Raad het volgende vonnis : Voor wat het eerste punt van den eisch aangaat : Eisch voor betaling van een overloon, hetzij 1,488 fr. 60, krachtens het lid 2 van het art. 13 der wet van 14 Juni 1921. Aangezien de verweerster de verjaring van het art. 2271 van het Burgerlijk Wetboek inroept voor het vóór de zes maanden die den datum der dagvaarding van den deurwaarder, die van 23 November 1929 gedagteekend is, vervallen overloon ; Aangezien de onderbrekende datum der verjaring die is van het beroep in verzoening, hetzij 15 Oktober 1929 (art. 53 der wet van 9 Juli 1926) ; Aangezien, evenwel, de korte verjaring van het art. 2271 van het Burgerlijk Wetboek, zooals de memorie van toelichting der wet het bewijst, gesteund is op een vermoedelijke betaling (Laurent, boekd. 32, nr 498; Verbreking, 10 December 1885; Pas., 1886, blz. 17) ; Aangezien de verweerster niet aanvaart welkdanige som betaald te hebben ten titel van overloon verschuldigd krachtens het lid 2 van het art. 13 der wet van 14 Juni 1921; zij beweert, integendeel, geen overloon verschuldigd te zijn, en weigert het door de dagvaar<Jing geëischte overloon te betalen ;^ Aangezien daaruit volgt dat dé eisch nfot verjaard
12
ARBEID EN RECHT
Wat de hoofdzaak aangaat : zelf dezer wet heeft miskend die verbiedt meer dan Aangezien de verweerster in hoofdzaak tegen den acht uren te doen werken, en ten aanzien van dit eisen aanvoert dsit de rechtsmacht het bestaan van verbod een overloon voorschrijft ; een verplichting die een vrijwillige overtreding van A posteriori : om haar aanvoeringen waarschijnde wet door den eischer tot grondslag heeft niet kan lijk te maken geeft de verweerster een enkele aanhuldigen ; duiding, te weten : dat de eischer per uur een hooAangezien deze overtreding hier zou zijn, het feit ger loon verdiende dan dat per uur gewonnen door dat de werkman meer dan acht uren daags zou ge- zijn werkgezel, die, naar haar zeggen, een gelijke werkt hebben in tegenstrijd met de wet van 14 Juni taak vervulde; 1921 ; Aangezien de eischer de beweringen der verweerAangezien de verweerster het hoofdkarakter der ster betwist : hij verklaart dat, indien hij enkele cenwet van 14 Juni 1921, die een wet tot bescherming tiemen meer verdiende, zulks was uit hoofde van van den arbeider is, miskent; de werkman die meer zijn dienstjaren en ook uit hoofde van zijn grootere dan acht uren werkt begaat geen overtreding, hij is bekwaamheid, terwijl zijn werkgezel klerk-organist het slachtoffer eener overtreding waarvan het be- was en onvoorbereid magazijnier kwam benoemd te drijfshoofd alleen de schuldige dader is ; inderdaad, worden,; het verslag der middenafdeeling drukt zich desbeDat hij bovendien een lastiger werk dan zijn koltreffend als volgt uit : « Dat men het niet vergete, lega verricht; hij moet te 5 uur 's morgens opstaan ; het is er niet om te doen den arbeiders een beper- eindelijk doet hij een verschillend werk : o.m. houdt king van hun rechten als mensch en als burger op te hij de boeken in afwezigheid van den hoofdmagazijleggen, doch de bedrijfshoofden te beletten van hun nier ; macht misbruik te maken door hen buitensporige arAangezien niet betwist wordt dat de eischer meer beidsdagen op te leggen. » (Pas., 1921, blz. 296) ; dienstjaren telt dan de kollega ; dat deze omstandigheid alleen volstaat om het feit uit te leggen dat het Aangezien dus uit de wet zelve blijkt dat de in loon van den eischer per uur grooter was; hoofdzaak door de verweerster aangevoerde bewijsgrond ongegrond is ; Dat in alle gevallen, uit geen bestanddeel in de Aangezien de verweerster niet beweert dat het zaak blijkt dat het loon dat de eischer per uur won overloon niet verschuldigd is omdat zij niet geoorvastgesteld werd alleen ten aanzien van de omstanloofd werd meer dan acht uren te doen werken ; er digheid dat hij meer dan acht uren werkte; wordt, ten andere, aangenomen dat, wanneer in een Aangezien de verweerster de ter vaststelling van door de zoogenaamde achturenwet beheerscht bedrijf het verschuldigde overloon door den eischer voorgewerklieden toestemmen boven de acht uren te werbrachte cijfers niet betwist; ken, zij voor de uren die de achturengrens overschrijBetreffend het tweede punt van den eisch : den recht hebben op het overloon, dan zelfs wanneer De loonsverhooging sedert 16 Augustus 1929; het bedrijfshoofd niet werd gemachtigd meer dan acht Aangezien uit de bovenstaande overwegingen blijkt uren te werken (Verbreking, 7 Juni 1928; Pas., dat het wederrechtelijk is dat de verweerster het loon blz. 181-192) ; van den eischer in de in de dagvaarding aangevoerde verhoudingen heeft verminderd ; Aangezien de verweerster bovendien aanvoert dat in rechte het overloon niet verschuldigd is wanneer Om deze redenen : patroon en werklieden overeengekomen zijn dat de arDe Raad veroordeelt de verwerende maatschappij beidsdag normaal en regelmatig de acht uren zou tot het betalen aan den eischer ten titel van niet beovertreffen en dat het loon in dien zin in gemeen taald loon tot aan de toepassing der achturenwet, de overleg werd vastgesteld ; Aangezien de wet van 14 Juni 1921 van openbare som van veertienhonderd acht en tachtig frank 60 orde is; het art. 13 dier wet besluit in uitdrukkelijke centiem, en ten titel van loonsverhooging sedert 16 Augustus 1929, de som van honderd frank ; bewoordingen dat het buiten de wettelijke grenzen Veroordeelt haar bovendien tot de gerechtelijke ingeleverde werk zal betaald worden aan een loon dat voor de eerste twee overuren minstens met 25 t.h. tresten en tot de kosten van den aanleg, bedragend 59 fr. 05, het opmaken en kennis geven van het huidat van het gewone loon overtreft; Aangezien niet betwist wordt dat er buiten de wet- dig vonnis niet inbegrepen. Aldus gevonnisd en uitgesproken in openbare zittelijke grenzen werd gewerkt ; Aangezien, indien ten aanzien van zekere tijdens ting van den Werkreehtersraad van La Louvière, op de parlementaire beraadslagingen) afgelegde verkla- 21 Maart 1930. Waren aanwezig : de heeren Georges Keuwet, ringen, alhoewel de wet die onderstelling niet voorvoorzitter; Leopold Quoijbach, rechtskundig bijzitziet, kan worden aangenomen dat het overloon niet verschuldigd is wanneer het bedrijfshoofd in feite ter ; Ulysse Carlier, Leon Gailly en Adrien Jacquart, reeds in overleg met den werkman het loon der ar- werkende raadsleden, bijgestaan door Paul Wauthier, beidsuren heeft verhoogd ten aanzien van het feit hulpgriffier van het rechtgebied. zelf dat de arbeidsduur de acht uren overtreft; dan » En het huidig vonnis is onderteekend geworden nog is het noodig dat op onbetwistbare wijze de loons- door : den voorzitter, den rechtskundige bijzitter en verhooging in dit geval haar eenige oorzaak vindt in den hulpgriffier. de vaststelling van een aantal arbeidsuren boven de Is het moodig dit vonnis nog toe te lichten en acht, en dat deze verhooging het bedrag van het wetop te merken : telijk overloon bereikt; 1° Dat door den vertegenwoordiger der MaatNu, ter zake is niets minder -vastgesteld : Inderdaad, a priori moet aan het gerecht de bewe- schappij erkend werd, dat het slechts sedert 16 Augustus 1929 is dat men de wet is beginring van de verweerster van aan den werkman de voordeelen* van het door de wet voorziene overloon nen toepassen; te hebben willen verzekeren als verdacht toeschijnen, 2° Dat de Maatschappij jbeweexde dat het loon daar zij ten opzichte van dien werkman het bestaan van 4 fr. 75 per uur peer diftiiin^rn^ial was, dan
ARBEID I [ RECHT
13
de werkman sedert ministens drie opvolgentlijke maanden door een arbeidskontrakt verbonden zij; Aangezien het duidelijk blijkt, dat deze bepaling werd ingelascht om de tijdelijke werklieden te weren, dat krachtens het art. 10 der Overeenkomst de werkman slechts zijn rechten verliest indien hij een vergrijp heeft gepleegd ; Aangezien het onbetwistbaar is dat een ziek, werkloos of stakend werkman, alhoewel niet werkelijk arbeidend,gemeenlijk beschouwd wordt werkstellig te zijn van het oogenblik dat het arbeidskontrakt voort van kracht is; dat zulks in onderhavig geval des te meer zoo ïs, doordat de zieke werkman onder toezicht geplaatst is van de verweerster, die over strafmaatregelen beschikt voor het geval dat de werkman de reglementsvoorschriften niet zou nakomen; dat zulks dus beteekent dat hij aan het reglement der maatschappij onderworpen is, en hij er slechts kan aan onderworpen zijn indien hij door een arbeidskontrakt gebonden is; dat de redeneering die er op gericht is het woord « werkstellig » in letterlijken zin te verstaan zoo verkeerd is, b.v. als de loochening van de werkelijke verhuring van een woning wier Werkrechtersraad van Luik huurders in vakantie zijn ; (Werkliedenkamer) Aangezien, zooals een vonnis van den Raad van Nationale Mijnov«raenkomst. 16 November 1923 besluit, « het voldoende is dat de Zioktevergoeding. werkman in de onderneming ingeschreven zij en van De overeenkomst van 20 Mei 1920 zegt, in haar het personeel deel luitmaakt ». art. 2, dat, om op de vergoeding recht te hebben, de Om deze redenen : werkman op 't oogenbtik der ziekte sedert minstens De Werkrechtersraad, tegensprekelijk en in laatdrie opvolgentlijke maanden in de Belgische kolenmijnen moet gewerkt hebben indien hij ondergrond- sten aanleg beslissend, veroordeelt de verweerster werk verricht, en sedert minstens zes maand indien tot de betaling aan den eischer van de som van 277 fr. 92, de wettelijke interesten en de kosten. hij boven den grond werkt. 21-3-30. Heeft de ondergrondwerker, die sedert een tongeren, dan den hierboven vermelden tijd in de Belgische Nota der Redaktie. kolenmijnen werkt, recht op de vergoeding indien hij Herhaalde malen hebben de mijnbezitters na een eerste ziekte verplicht is opnieuw te verletten, dan wanneer de tijdsruimte tusschen beide ziekten reeds beweerd, dat de mijnwerker na iedere minder dan drie maand bedraagt? periode van ziekte van minder dan zes maand Neen, zei de kolenmijn. en vergoed door de overeenkomst van 20 Mei De werkman was nog geen drie maand werkzaam 1920, opnieuw gedurende drie maand in de op 't oogenblik dat hij de tweede maal ziek werd. Belgische kolenmijnen dient gewerkt te hebben Jawel, antwoordde de werkman : het arbeidskontrakt werd in den loop der twee perioden van werk- zoo hij ondergrondarbeider is, en gedurende zes maand indien hij boven den grond werkt, om verlet niet verbroken. Bovendien, zei de Werkrechtersraad, voorliet het van de voordeelen van bewuste Overeenkomst art. 2 der overeenkomst het geval der tijdelijk in de te kunnen genieten. mijnen arbeidende werklieden. De door bewuste Nu, de bovenstaande belangwekkende uitovereenkomst verleende voordeelen kunnen niet ten spraak van den Werkrechtensra&d van Luik is goede komen aan werklieden die niet de hoedanig- een bewijs der onjuistheid van de stelling der heid van mijnwerker bezitten. patroons. Dit is het geval niet. Van arbeidskontraktbreuk kan slechts sprake zijn zoo de mijnwerker, hetzij hij onder of boVONNIS Aangezien de eischer de betaling eischt van ven den grond werkt, van beroep veranderd is. 277 fr. 62 voor ziektevergoeding van 3 tot 17 Ja- Daarvan is echter .geen sprake zoo de belanghebbende werkloos ^ g e w e e s t ten gevolge van nuari ; Aangezien de verwerende maatschappij er de be- ziekte, 't Is, ten aSrere, hetgeen de rechters taling van weigert, zich steunend op het art. 2 der van Luik begrepen hebben door bewuste uitGemeenschappelijke Overeenkomst, die voorziet dat spraak te vellen. men drie maand in de kolenmijn moet werkstellig Anderzijds bevestigt het art. 11 volledig onze zijn om recht op vergoedingen te hebben; stelling en duidt aan dat de Werkrechtersraad Dat gezien de eischer van 13 Oktober tot 17 November is ziek geweest, hij op 1 December niet se- van Luik bewijs heeft geleverd van een juist begrip van de Ziekte-Q vereenkomst die op de dert drie maand kon werkstellig geweest zijn; Aangezien het geschil dus berust op de uitlegging mijnwerkers toepasselijk is. Inderdaad, ziehier der woorden « werkstellig zijn » van het art. 2, daar wat het art. H zegt ; « Art. 11. — De duur der werkloosheid de verweerster drie maand werkelijken arbeid eischt, en de eischer van oordeel is dat het voldoende is dat voortspruitende uit"-'een arbeidsongeval overko»
wanneer in de Socialistische Koöperaitieve Le Progrès, van Jolimont, belangrijkste mededingster 4er bewuste maatschappij, de loon en der werklieden van de overeenstemmende kategorie 7 frank per uur waren, en dat de achturendag sedert meer dan 40 jaar regelmatig wordt toegepast ? 3° 't Is van belang te doen opmerken, dat de Werkrechtersraad de stelling der maatschappij : dat er verjaring was na zes maand, niet heeft aangenomen, doch dat de artikelen 20 en 25 van de achturenwet werden toegepast, en dat het vonnis luidde, dat de verjaring slechts na een jaar werd bereikt. 4° Indien de andere in die fabriek werkende werklieden zich wilden doen betalen, zouden ze een zelfden eisch bij den Werkrechtersraad kunnen indienen. J. R.
14
ARBEID EN RECHT
men in een kolenmijn telt als duur van werkstelligheid voor de berekening der voor de art. 2 en 10 bepaalde termijnen. » Dan moet hetzelfde gelden voor elke gewettigde werkloosheid, en in 't bijzonder om reden van ziekte.
KONTRAKT VAN BEDIENING EN VAN DIENSTVERHURING Werkrechters-Beroepsraad van Gent (Bediendenkamer), *7 Januari 1 9 2 9 -
Voorzitter : de heer De Cuyper. Pleiters : MrB Michiels en Ghysselinck. Bevoegahcld — Vertegenwoordiger van verscheidene handelshulzen. — Hoedanigheid Werkrechtersraad van Luik van gevolmachtigde van een werkgever.— ("Werkliedenkamer) Bediende. Arbeidskontrakt. — Werkhuisreglement. Diegene die gewoonlijk geesteswerk verricht in uitKan een werkkleeding die vóór den oorlog onbe- voering van een dienstkontrakt voor rekening van tamelijk kon worden geacht, van aard zijn op dit een hoofd van onderneming, moet als bediende beoogenblik het werklieden- of bestuurlijk personeel te schouwd worden, zelfs wanneer hij voor verschillenergeren, indien zij getrouw met de mode van onzen de patroons werkt. tijd overeenstemt ? Een handelsreiziger is dus — onder zulke voorIs de ontijdige wegzending gewettigd zoo de arbeid- waarden — geen gevolmachtigde onderworpen aan de ster zich niet naar een door een reglement voorge- burgerlijke en handelsrechtbanken. schreven veiligheidsmaatregel gedraagt, dan wanneer Een handelsreiziger blijft een bediende, zelfs inhaar werkkleeding nog meer waarborgen aanbiedt dan dien hij onder zekere oogpunten de gevolmachtigde de aan het werkhuis opgelegde kleeding? van den patroon is. Anders zou het zijn indien hij in vennootschap met De W erkrechtersraad is van oordeel geweest dat de den patroon was of zelf handel dreef ontijdige kontraktbreuk wederrechtelijk was. Over de bevoegdheid : VONNIS Aangezien de eerste rechter zich onbevoegd heert Aangezien de eischeres de betaling eener som van verklaard en den eisch van beroeper verworpen heeft, 168 frank eischt voor saldo van loon en opzeggings- om reden eischer eer de mandataris was van zijn vergoeding ; broeder dan zijn bediende; Aangezien de verweerster verklaart dat de eischeAangezien het in waarheid blijkt, dat R. M. door res zelve het arbeidskontrakt verbroken heeft door het K. M. is aangenomen om zijn koopwaren aan den werkhuisreglement te overtreden ; man te brengen mits bepaalde kommissie, en dat hij Aangezien het overdreven is te verklaren dat te- zonder vooropzeg is weggezonden ; genwoordig een kleed zonder mouwen een onbetameAangezien tegen deze wegzending beroeper geprolijke kleeding zijn zou ; testeerd heeft en zich te dier gelegenheid heeft geAangezien de verweerster nochtans als slotsom er- dragen als een mandataris, niet als een bediende; kent, dat de eischeres zich na de opzegging eiken dag trouwens, hij stelde voor, op nieuwe konditiën, een naar het werkhuis heeft begeven om den opzeggings- nieuw kontrakt aan te gaan voor een tiental maantermijn te volbrengen, doch telkens door haar aange- den, en in geval van weigering zijner voorstellen stelde, die eischte dat de eischeres de zoogezegde dreigde hij de zaak « vóór de Handelsrechtbank » te door het reglement voorgeschreven kleeding zou dra- brengen ; gen belet werd te werken ; Aangezien nochtans anderzijds de beroeper de hoeAangezien het geschil zich bepaalt tot de vraag te danigheid aanneemt van handelsreiziger, zoowel in weten of de eischeres ja of neen het werkhuisregle- zijn inleidingsexploot als in gansch de proceduur tot ment heeft overtreden, in 't bijzonder het artikel acht, in hooger beroep ; dat hij ook door zijn broeder J.M., hetwelk in zijn paragraaf 17 bepaalt : « Het is den firma « El. BI. », als handelsreiziger (voyageur) op arbeidsters streng verboden wijde kleeren te dragen kommissie wordt betiteld ; die o.m. aan de polsen en aan het lij! niet spannen » ; Aangezien degenen die gewoonlijk voor rekening Aangezien, zoo deze bijzondere bepaling in het re- van een nijverheidshoofd een geesteswerk uitvoeren, glement in zijn geheel wordt geplaatst, het duidelijk bedienden moeten geheeten worden, al waren zij voor blijkt dat het om een voorzorgmaatregel tegen de ar- verscheidene patroons werkzaam; een handelsreizibeidsongevallen gaat; dat het volkomen verkeerd zou ger is dus niet te aanzien als een mandataris, wiens zijn dezen tekst in een anderen zin te begrijpen; werkzaamheid door de Burgerlijke of KoophandelsAangezien de boezelaar der eischeres, zonder mou- rechtbanken mag behoordeeld worden; wen zijnde, nog minder door het raderwerk en de rieAangezien een handelsreiziger, zelfs indien hij onmen kan gevat worden dan een aan de polsen span- der zekere oogpunten mandataris is van zijn patroon, nenden boezelaar: zijn hoedanigheid van handelsreiziger niet verliest; Aangezien het eindelijk onbillijk is van de eische- dat hij zou moeten in de zaken van den patroon mederes te vergen dat zij, om doi afdankingstermijn te gerechtigd zijn, of handel drijven in eigen persoonvolbrengen, een kleeding ZW koopen waarvan de lijken naam (1), om niet onder de bevoegdheid der waarde het loon van dezen termijn te boven gaat; Werkrechtersraden te vallen ; Om deze redenen : Ten gronde : De Werkrechtersraad, tegensprekelijk beslissend, geeft akte aan de verweerster dat zij het geschil op (1) Door het feit dat het vonnis vaststelt dat de duizend frank schat; veroordeelt haar tot de betaling reiziger niet voor eigen rekening werkt, doch voor aan de eischeres van de som van 168 frank; veroor- die van zijn patroon, is elk ander dienstkontrakt uitdeelt de verweerster bovendien tot het betalen der gesloten ; inderdaad, indien de commissionnaris en wettelijke interesten en tot de kosten, kosten die de de makelaar, en de mandataris ook voor rekening van som van 22 fr. 50 bereiken, óngèrekénd de verdere den meester werken, is de dienstverhuurder alleen kosten van deze. ondergeschikt : deze ondergeschiktheid bewijst dat Uitgesproken in openbare zitting v«i 7-6-tfl29, hij niét voor eigen rekening heeft gehandeld*
ARBEID EN: RECHT Om deze redenen : De Werkrechtersraad in Beroep van Gent, Kamer der Bedienden : Neemt het beroep aan, verbreekt het vonnis waarvan beroep, en opnieuw beslissende, verklaart zich bevoegd. x
Werkrechters-Beroepsraad van Brussel (£Sijz. gem. Kamer), 18 Januari 19 3 0
Voorz. : Mr Hislaire. — Pleid. : Mrs Burton teg. Spaak (Schittecatte teg. Ravaiau.) Nijverhefdsreeht en Bevoegdheid. — Werkrechtersraden. — Bediendenkamer. — Gewone kleedersnijder. — Bevoegdheid. Voor de kleedersnijder die zich bepaalt tot het snijden van stoffen volgens bestaande modellen, is de Bediendenkamer bevoegd. Aangezien regelmatig is in den vorm, het door den verweerder S. ingeslagen beroep tegen het door de bijzondere gemengde kamer van den Raad van Eersten Aanleg van Brussel uitgesproken vonnis, dat den eischer R. als bediende beschouwde, en partijen vóór de Kamer voor bedienden verzond, die naderhand een beslissing trof; "Aangezien de inberoepgaande beweert dat de gedaagde, indien hij kleedersnijder was, geen modéllenschepper was, doch zich bepaalde tot het snijden van stoffen volgens bestaande modellen, en de Bediendenkamer aldus krachtens de wet van 9 Juli 1926 niet bevoegd was ; Aangezien hij, zich beroepend op zeker door dezelfde rechtmacht op 18 December 1928 geveld vonnis (bekendgemaakt door de rechtspraak over de werkverhuring, Tijdschrift der Werkrechtersraden, 1929, blz. 11, en Pand.pér. 1929, nr 32), volhoudt dat, zoo het juist is dat de wet van 9 Juli 1926, in het 5° van haar artikel 4, de snijders onder dezen rangschikt die zij als bedienden beschouwt, niettemin het aan het hoofd van dit artikel 4 uitgedrukt algemeen beginsel voorschrijft in elk geval voorafgaandelijk op te zoeken of het het geestesbestanddeel is dat in het gewoonlijk door een partij voor rekening van een andere verrichte werk overheerschend is, en de toekenning éax hoedanigheid van bediende aan een bevestigenden uitslag ondergeschikt maakt; Aangezien deze stelling een verkeerde uitlegging daarstelt; Aangezien, om de aan de rechtsmacht van elk der twee gewone kamers van de Werkrechtersraden onderworpenen vast te stellen, de wet van 15 Mei 1910 bepaalde : ART. 3. — « Onder werklieden verstaat men degenen die, voor rekening van een bedrijfshoofd, gewoonlijk handwerk verrichten. Met werklieden worden gelijkgesteld : 1° 6°. » ART. 4. — « Als bedienden worden beschouwd degenen die, voor rekening van een bedrijfshoofd, gewoonlijk geestesarbeid verrichten, met uitsluiting : !
1°
[ j I |
Aangezien de huidige wet van 9 Juli 1926, met het oog op de vermindering van het aantal betwistingen betreffende de aanduiding der bevoegde kamer uit hoofde van de hoedanigheid der partijen, eerstens aan het eerste lid van het art. 4 toevoegt, dat het zonder belang is of de arbeid garisch het jaar door of op zekere tijdstippen van het jaar geschiedt; vervolgens vóór de uitsluitingen, een opgave van oriderworpéjien die zij als bedienden beschouwt (Cf. Wauwermans et Léger, nrB 47, 48, 64; — Chömé et taterre, nrB 42
| i
3°. »
15
en 43) inlascht; onder dezen zelfs « mannequins » voorkomen, wier gewoon werk zich geenszins door een overheerschenden geestesarbeid kenmerkt, evenals de werkhuisoversten en meestergasten, die de voorgaande wet met de werklieden gelijkstelde; Aangezien, volgens het stelsel van den inberoepgaande, deze bepaling geen zin meer zou hebben, terwijl zij haar volle uitwerking zou hebben door, integendeel, al degenen die er in worden opgesomd of er mede gelijk gesteld door een volstrekt wettelijk vermoeden (juris de jure), als bedienden te beschouwen ; Aangezien deze wettelijke bepaling, evenals een kontraktbepaling met dubbelen zin, aldus moest uitgelegd worden : potius ut valeat qaaem ut pereai; Aangezien de voorbereidende werken nog duidelijker blijken te zijn voor wat de snijders aangaat, aie zij uitdrukkelijk met de bedienden gelijkstellen ; Dat de snijders, inderdaad, uitdrukkelijk voor de eerste maal beoogd worden in het laatste verslag der Kommissie van de Nijverheid en den Arbeid, op 20 April 1926 in den Senaat neergelegd door den heer Rutten, in de volgende bewoordingen : ... Tegelijker tijd meenen we voldoening te moeten geven aan de snijders en snijdsters van de kleedingnijverheid, die zeer aannemelijke redenen hebben doen gelden om met de bedienden gelijkgesteld te worden... Wij stellen dus voor de snijders in de opsomming van het art. 4 op te nemen. » (Verslag Senaat, n r 102, blz. 2); Dat vervolgens, daar de heer Wauters, Minister van Nijverheid en Arbeid, er zich bij aangesloten had, de Senaat, in zitting van 5 Mei 1926, het voorstel der Kommissie tot inlassching van het woord « snijders » op het einde van het 5° van art. 4 stemde, hetwelk zoodoende luidde als volgt : « Werkbazen, ploegbazen, meestergasten en snijders ». (Ann. pari., Senaat, blz. 821 en 823) ; Dat eindelijk in het verslag van den heer Van Dievoet, van 27 Mei 1926, in de Kamer voorkwam: u Anderzijds hebben de snijders en snijdsters van de kleedingnijverheid gevraagd volkomen met de bedienden gelijkgesteld te worden », vandaar de bijvoeging aan de opsomming van het art. 4, 5° (Verslag Kamer, n r 307, blz. 2) ; Dat deze bepaling geen tegenstand ontmoette, noch in de bijzondere Kommissie, noch in de Kamer zelve, alwaar zij op 23 Juni 1926 bepaald werd gestemd, zooals zij in de huidige wet op de Werkrechtersraden voorkomt; Aangezien het dus bij vergissing is dat, met de uitspraak waarop hij zich beroept, de beroepdoende beweert dat de voorbereidende werkzaamheden aantoonen dat de wetgever van 1926 aan de snijders der kleedingnijverheid slechts de hoedanigheid van bediende wilde toekennen op voorwaarde dat hun werk zou bestaan in « het scheppen van modellen, bestemd om de mode in te voeren » ; Dat, trouwens, dergelijke snijders (die, zegt hij, dikwijls ware kunstenaars zijn) uiterst zeldzaam zijn en zich, gezien hun loon, dat hooger is dan 24,000 frank 's jaars, buiten het toepassingsveld der toenmaals in bespreking zijnde wet bevonden; Aangezien de hoedanigheid van snijder in de klee^ dingnijverheid — alleen beoogd door het woord « snijder » vermeld in de wet van 9 Juli 1926 — zeker is, is het met recht dat het vonnis in zijn beschikkingen zegt, dat de gedaagde als bediende in dienst van den beroepdoende is geweest, en bijgevolg partijen vóór de Bediendenkamer van eersten aanleg heeft vérzonden; Aangezien ook in beroep is gegaan tegen de uit*
16
ARBEID EN RECHT
spraak van deze Kamer van 3 Oktober 1929 over de hoofdzaak van het geschil ; Om deze redenen : De Beroeps-Werkrechtersraad van Brussel, gemengde bijzondere kamer, alle andere, breedvoeriger of tegenovergestelde besluiten afwijzend, zegt het beroep ontvankelijk doch ongegrond ; veroordeelt de beroepdoende tot de kosten ; verzendt partijen, voor de pleidooi, vervolgens voor de beslissing op beroep gedaan tegen het vonnis over de hoofdzaak, vóór de Bediendenkamer van dezen zetel, die onmiddellijk zal zetelen.
Werkrechters-Beroepsraad van Gent (Bediendenkamer),! *7 Januari 1 9 S 9 . Voorzitter : M. de Cuyper. S. en V. H., schuld vereffenaars der N. M. W., tegen A. K. r Pleiter : M Paul Seghers (van Dendermonde), voor de beroepers. Bevoegdheid. — Diensten gevergd luidena a r t i k e l 4 dor w e t van 1 9 2 6 o m als bediende aanzien t e w e r d e n . — Veelvoudigheid van werkgevers. Vertegenwoordiger m e t k o m missie. — Bediende.
Om bediende te zijn, wordt er niet gevergd diensten te verrichten zooals er de klerken en de bedienden met vaste plaats verricl ten. De bepaling van artikel 4 der wet van 1926 bevredigt zich met diensten van geestelijken aard, mits eenige regelmatigheid en zekeren duur. Diensten mogen gelijktijdig verricht worden bij verscheidene patroons, zonder den aard der verschillende bedieningen te veranderen. Een vertegenwoordiger mei kommissie in de bovenvermelde voorwaarden, is een bediende. Over de bevoegdheid : Aangezien de beroepster betwist dat de gedaagde bij haar als bediende in dienst is geweest, en volhoudt dat, anderzijds, zijn loon 24,000 frank 's jaars overschrijdend, de gedaagde in elke onderstelling ten onrechte voor het geschil de rechtspraak van den Werkrechtersraad heeft ingeroepen. Wat aangaat de hoedanigheid van bediende : Aangezien de beroepster betwist dat de gedaagde zich jegens haar in voor elk bediende gevergd dienstverband heeft bevonden ; Doch aangezien volgens de bewoordingen van het artikel 4 der wet van 9 Juli 1926 onder bedienden verstaan wordt, degenen die gewoonlijk voor rekening van een werkgever een betaald werk van geestelijken aard verrichten, hetzij gedurende gansch het jaar, hetzij op zekere tijdstippen van het jaar; Aangezien deze bepaling, die nauwkeuriger zou kunnen zijn, in het huidig geval niet nalaat den sleutel te geven van al de betwistingen opgeworpen betreffende de hoedanigheid van werkgever van den gedaagde; Aangezien, inderdaad, het kontrakt dat den bediende aan zijn patroon bindt in hoofdzaak een dienstverhuring daarstelt; dat dit kontrakt tusschen den verhuurder en den huurder een bestendige onderhoorigheid daarstelt, voortspruitend uit den aard der dienstlevering : diensten zonder dezen band zouden onbegrijpelijk zijn; Doch, aangezien om bediende te zijn er niet gevergd wordt zich onder de hand en de bestendige waakzaamheid van een patroon te bevinden, in zijn bureelen of op zijn werkplaatsen te dienen; men niet gehouden is vaste aanwezigheidsuren te hebben, in
een woord, diensten te verrichten zooals de klerken en de bedienden met vaste plaats; Aangezien de bepaling van het artikel 4 zich met welkdanige diensten bevredigt, mits zij, van eenige regelmatigheid en zekeren duur en van geestelijken aard wezen (1) ; Aangezien de diensten van een handelsvertegenwoordiger dusdanig zijn ; Aangezien er niet gevergd wordt, dat de vertegenwoordiger een enkelen patroon hebbe; diensten mogen gelijktijdig verricht worden bij meerdere patroons, indien zulks de wil der partijen is, en dit zonder den aard -der verschillende bedieningen van dezen veelvöudigen vertegenwoordiger te veranderen. Aangezien de gedaagde onbetwistbaar de vertegenwoordiger met kommissie van de beroepster geweest zijnde, een bediende is ; Om die redenen : Na in feite beslist te hebben over het cijfer van het loon dat geen 24,000 frank bereikt; De Werkrechters-Beroepsraad van Gent, Bediendenkamer : Aanvaardt het beroep in die voorwaarden. Verklaart zich bevoegd. x
ARBEIDSONGEVALLEN Arbeidsongevallen. — Gesinasteun. — Beoordeeling van h e t dagelljksoh i n k o m e n .
Om te oordeelen of het slachtoffer van een arbeidsongeval de steun zijner familie was, kan men beschouwen dat de onderhoudskosten van een kind van elf maanden het vierde zijn van die van een kind van tien jaar of van een volwassene. Om vast te stellen of het dagelijksch inkomen van de familie toereikend is, mag men zich niet steunen op hetgeen als dusdanig berekend werd in 1914 en op dit inkomen een door het index-number vastgesteld vermenigvuldiger toepassen. — Burg., Luik, 11 Jan. 1930. (Jur., Luik, 12 Febr. 1930, nr 6, blz. 43.) NOTA DER RBDAKTIE Dit vonnis betreft een vóór 1 Januari 1930 overkomen arbeidsongeval, en is geveld geworden in toepassing van de oude beschikking die van den voorzaat het bewijs eischte dat het slachtoffer zijn steun was. T>e wet van 15 Mei 1929 heeft deze beschikking gewijzigd, en voor de van 1 Januari 1930 af overkomen ongevallen wordt de voorzaat vermoed aan deze voorwaarde te voldoen alleen door het feit dat hij op het oogenblik van het ongeval onder hetzelfde dak als het slachtoffer woonde. x Arbeidsongeval. — Grondtoon. — U i t s l u i t i n g van kostelooze k o l e n u l t d e e l l n g e n .
Door grondloon wordt verstaan, het loon toegekend aan den werkman krachtens' het arbeidskontrakt en dat de tegenwaarde is van den door den werkman geleverden arbeid. Men kan er de waarde der kostelooze kolenuitdeelingen niet in begrijpen, daar deze niet geschieden krachtens het arbeidskontrakt, doch krachtens een beslissing van de Nationale Gemengde Mijnkommissie. — Sch. uitspr., 10 Dec. 1929. (Jur.t Luik, 19 Februari 1930, nr 7, blz. 52.) (1) Dit is natuurlijk onvolledig. Doóh het dient in zijn zinsverband genomen ; de kwestie was te weten van welken aard de diensten der vertegenwoordigers zijn om onder de bedienden voor te komen. In dit opzicht is het voldoende diensten van geestelijken aard te verrichten.
35448. - Sun. drmk. Litifor (Bestavrdtr : Vanden Btssfc) KfttclUMarkt, 8. Brussel.