N'2.
20 April 1936
IE Ml
CHT
COfv«VSS'OfN oe BtLClQUE.
Bijvoegsel a a n de Belgische
Vakbeweging
van 20 April 1936.
WWW yatn BE.LG.HLJ
Een bijdrage tot het arbeidsrecht door J. Lombaerts « De Arbeiderspers », varf Amsterdam, heeft zoo pas, onderden titel: Arbeidsrecht, een boek gepubliceerd van onzen vriend S. Mok. Wij zijn bijzonder gelukkig om deze bijdrage, die een ernstige studie van tiet arbeidsrecht uitmaakt en aantoont van waar de arbeidersklasse is uitgegaan in den strijd voor haar recht, en wat zij, dank aan haar organisatie, door een geduldige krachtsinspanning heeft weten te bekomen tot verbetering van haar arbeids- en bestaansvoorwaarden. Zij laat toe den reeds afgelegden weg te meten, evenals dezen welke nog af te leggen is om de wettelijke erkenning der souvereiniteit van den arbeid te bekomen. De schrijver, die zijn werk in December 1935 Iheeft aangeboden, herinnert in zijn voorwoord, dat het werd geschreven op uitnoodiging hem vóór vijf jaar gedaan door den Heer E. Boekman, den voortreffelijken redakteur van de « Nieuwe Internationale Bibliotheek ». En na te hebben gezegd, dat er een werk ontbreekt dat op een algemeene wijze het Nederlandsche arbeidsrecht behandelt, verwittigt hij den lezer, dat het doel van zijn werk is, een algemeen overzicht van de zaak te geven. Het boek omvat, buiten een belangwekkende inleiding, vier hoofdstukken handelend over den oorsprong en over de stelsels van arbeidsrecht, over de aktie van het arbeidsrecht, over het internationaal arbeidsrecht en over de literatuur van het arbeidsrecht. In zijn inleiding handelt de schrijver over de opvatting en den aard van het arbeidsrecht, zeggend, dat ditzelve het gedeelte van het Recht is dat in verband staat met den arbeid verricht door den arbeider voor anderen en
waarvan zijn bestaan afhangt. Het arbeidsrecht beoogt niet allen arbeid. Er dringt zich een onderscheid op, zegt Ihij, en zoo is die arbeid uitgesloten welke wordt verricht voor zichzelf, of vrijwillig; of de arbeid verricht ten gevolge van opeisching of dwang. Het arbeidsrecht betreft den arbeid door den arbeider verricht om in zijn behoeften te voorzien en waarvoor hij zich ten dienste stelt van een derde. Deze verklaring, zegt de schrijver, kan niet worden uitgestrekt tot alle arbeiders die zich ten dienste stellen van derden om in hun bestaansvoorwaarden te voorzien, zooals b. v. den geneesheer, den advokaat, enz., die, hoewel zij zich mits bezoldiging ten dienste stellen van derden, nochtans hun onafhankelijkheid behouden. De advokaat of de geneesheer oefent een vrij beroep uit en beslist zelf over de wijze waarop hij zijn taak volbrengt. Hij verricht zijn arbeid niet onder de leiding, het gezag en hèt toezicht van hem die hem bezoldigt; het verband van ondergeschiktheid ontbreekt. -Mok preciseert aangaande den aard van het arbeidsrecht, dat de door het arbeidsrecht beoogde arbeider zijn persoonlijkheid ten dienste stelt van den werkgever; dat hij een maatschappelijke funktie bekleedt die zich kenmerkt door het feit, dat hij zijn arbeid verricht onder het gezag van den werkgever. In zijn historisch gedeelte herinnert de schrij^ver er aan, dat het industrieele kapitalisme in het begin met den arbeider deed' wat het wilde, en zoo komt het, dat zijn produktiemethodes zooveel gebruik hebben gemaakt van de vrouwen en de kinderen; dat de fabrieken slecht waren gebouwd en ingericht; dat het verblijf daar-
AfefeÉtb Ëtt RÊèHt
10
iiSiUdiÉM&tik&fiaittBMn«tt
—r ^t —MM»*»*,
rfHWÜfia
in voor de arbeiders pijnlijk was; dat het feit, dat er geen regeling van den arbeidsduur bestond, de arbeidsvoorwaarden afschuwelijk maakte. De algemeene toestand van de arbeiders, zegt hij, was dan ook slecht- de loonen Ivaren laag en de arbeidersklasse kon geen invloed doen gelden daar zij niet georganiseerd was. Mok geeft een korte en belangwekkende historische samenvatting van den toestand der arbeidersklasse van verschillende landen en stelt vast, dat de eerste wetgevende maatregel tot bescherming van den arbeider werd getroffen in Engeland ten gevolge van de invoering van het machinisme, die als gevolg had, dat een groot aantal vrouwen en kinderen in de fabrieken werden te werk gesteld. Bij toepassing der wet van 1601 waren de weezen en de verlaten kinderen er voor bestemd als leerlingen en behoorden eigenlijk tot deze. Deze maatregel heeft aanleiding gegeven tot talrijke misbruiken waaraan slechts een einde werd' gesteld door de wet van 1802, die mag worden beschouwd als de eerste arbeidswet. Deze had tot doel de gezondheid, de veiligheid en de moraliteit der leerlingen te beschermen en zij legde o. m. verbod op deze 's nachts te werk te stellen, terwijl zij den dagelijkschen arbeid:op 12 uren beperkte. Deze wet was alleen van toepassing op de katoen- en wolf abrieken. Zij schreef bovendien zekere gezondheidsmaatregelen voor, en dat de door haar beschermde leerlingen onderwijs moesten ontvangen om te kunnen lezen en schrijven. ,...A1 hetgeen Mok schrijft betreffende den oor-
sprong van het arbeidsrecht in Engeland, Duitscihland, Frankrijk, Zwitserland, Oostenrijk, de Vereenigde Staten, België en Nederland, diende te worden gereproduceerd. Dit ware voor ons allen een nuttige les, die onze kennissen zou uitbreiden en ons vooral zou toelaten beter de inspanningen te begrijpen door onze ouderen gedaan om de wetten en de maatregelen te bekomen welke ons heden beschermen. Het grootste gedeelte van het werk is gewijd aan de arbeidswetgeving (het arbeidsrecht) in Nederland. Eerst worden de arbeiders en de werkgevers op hun wettelijk standpunt geplaatst, evenals de arbeiders- en de werkgeversvereenigingen. Er wordt een studie gewijd aan de moderne, de katholieke, de protestansche en de onzijdige vakbeweging, en aan de betrekkingen tusschen de machten en de arbeiders langsheen het Departement, de Hooge Arbeidsraad en de Arbeidsinspektie. Er wordt gehandeld over het individueele arbeidskontrakt en het kollektieve arbeidskontrakt, en over de wederzijdsche wettelijke rechten en plichten die er uit voortspruiten voor de betrokken partijen. Het boek geeft een uitvoerig overzicht van de verschillende wetten en maatregelen die den Hollandschen arbeider beschermen, welke wij betreuren zelfs niet te kunnen samenvatten uit vrees onvolledig te zijn,* daar de stof te uitgebreid is. Wij moeten er ons dus toe beperken, na kameraad Mok voor zijn belangwekkend boek te hebben bedankt, den wensch uit te drukken, dat het moge worden gelezen door al onze militanten en mandatarissen.
Beroepsziekten Verslag vah het Voorzorgsfonds ten bate van de slachtoffers van beroepsziekten over het jaar 1 9 3 5
ET verslag van het Voorzorgsfonds zal binnenkort verschijnen. Wij willen, voor de lezers van de Belgische Vakbeweging den nadruk leggen op enkele punten van dit dokument en enkele wenken geven die ons er door werden ingegeven. /Vergiftiging door het benzot en zijn derivaten- De Raad van Beheer van het Voorzorgsfonds slaakt een waren alarmkreet over de verwoestingen aangericht door het gebruik van het .benzol en zijn derivaten in de nijverheid. Terwijl' er in 1933 geen» gevallen van vergiftiging voortspruitend uit het gebruik van deze stoffen werden vastgesteld en in 1934 slechts 3, .maakt het verslag voor het jaar 1935 melding van 20 gevallen, (Het gaat om 20 gevallen welke voor vergoeding in aanmerking kwamen, ter-
wijl het aantal verklaarde ziekten 31 beliep.) Dit cijfer van 20 vertegenwoordigt ongeveer het vierde van het aantal1 zieken die vergoeding hebben bekomea naar aanleiding van hun ziekte. Dit toont aan welke uitbreiding deze vergiftiging, op welker verwoestingen wij hierzelf hebben gewezen (Arbeid en Recht, nv van 20 Febr. 1936), zoo plots schijnt te hebben genomen in de heliogravurewerkplaatsen. Deze vergiftiging is ernstig; drie arbeiders zijn er door overleden en zij tast meestal de arbeiders aan die arbeiden in de omgeving waar benzol en zijn derivaten worden bereid. In eenzelfde werkplaats werden op een tijdsverloop van twee maand 14 arbeiders aangetast. De arbeidersbeweging moet bij hoogdringendheid de vraag van den Raad van Beheer van
ARBEID EN RECHT het Voorzorgsfonds steunen, die gericht is op het nemen van krachtdadige maatregelen die zelfs kunnen gaan tot het volledig verbod van de schadelijke produkten. Een andere zijde van het vraagstuk is de wanverhouding tusschen de sommen *die moesten betaald worden voor ongeschiktheid tot" arbeiden te wijten aan de vergiftigingen door de koolwaterstofverbindingen — fr. 47,467.00 — en het beloop der bijdragen betaald door de aa,n de wet onderworpen betrokken ondernemingen — fr. 5,250.00. Is het financieele vermogen van deze ondermingen zoo beperkt, dat er geen grootere sommen kunnen worden geheven? Dat is ons niet bekend, en men zal waarschijnlijk zijn toevlucht moeten nemen tot een voorschot gedaan door den Staat aan het Fonds en waarvan de terugvordering twijfelachtig is. Verhooging van de geldelijke bijdrage: Het verslag vermeldt, gezien het geringe aantal arbeiders te werk gesteld in een zeker aantal werkhuizen waar zij blootgesteld zijn aan \erschillende ziekten (phosphoor, arsenik, koolstofsulfide, koolwaterstof, radium en huidkanker), de noodzakelijkheid van de verhooging der patroonsbijdrage per arbeider. Het gansche vraagstuk der geldmiddelen van het 'Voorzorgsfonds ligt, rneenen wij, ter studie in het Ministerie van Arbeid. Wij wenschen dit financieele vraagstuk spoedig opgelost te zien. Het voorkomen van ziekten. — Het verslag legt den nadruk op de maatregelen tot voorkoming der ziekten, o. m. wat aangaat de aan loodvergiftiging blootgestelde arbeiders. De opstellers oordeeïen, dat het aantal, dezer gevallen zou verminderen indien strenge maatregelen werden toegepast. Het gaat dus alleen om voorzienigheid vanwege de arbeiders; wij dringen dan ook opnieuw aan opdat geneesheeren, syndikale vooraanstaanden en arbeiders van deze beroepen minstens zouden worden ingelicht over de beroepsrisiko's. De kosten van de vergoedingen voor ongeschiktheid tot arbeiden verschuldigd voor beroepsziekte, die in 1935, 517,036 fr. 05 beliepen, wijzen vari een eng financieel standpunt op de bezuiniging die zou kunnen geschieden door voorkomend op te treden. Het» verwondert ons, dat wij in de rekeningen van het Voorzorgs fonds geen post hebben gevonden voorbehouden aan den voorkomingsarbeid of van inlichting over het gevaar van zekere bedrijven of fabrikagewijzen; ongetwijfeld is dat de rol niet welke de wetgever van 1927 er aan heeft bestemd. De wet luidt: « Wet betreffende de vergoeding van de schade voortspruitend uit beroepsziekten »; maar dit is de belangrijke taak van morgen. Wij zijn zelfs overtuigd', 'dat een der hindernissen voor de toepassing der huidige wet berust in de onwetendheid over de hoofdzakelijke bepalingen van
||
dezen tekst bij degenen die in feite recht zouden hebben op vergoeding. Wij willen spreken over de wijze ihoe en den termijn binnen denwelke de vraag tot vergoeding moet worden ingediend. Iets verwondert ons ook, dat is het verschil tussclhen het aantal verklaarde onderzochte gevallen van ziekte (133) en datgene van de gevallen van ziekte die recht hebben gegeven op een vergoeding (79). Deze strenge filtratie is •ongetwijfeld te verklaren door geneeskundige overwegingen waarin het moeilijk zal zijn klaar te zien. Wij hadden nochtans gewild, dat het verslag enkele uitleggingen zö-u geven over dit belangrijk aantal afwijzingen en over het lot dat aan deze arbeiders is voorbehouden... Zou het begrip van ernstig vermoeden van beroepsoorsprong der ziekte niet moeten worden aangenomen veeleer dan een uitdrukkelijke diagnose te eisenen, die een angstvallige dokter niet zal durven tot uitdrukking brengen? Wij zijn er niet voor het begrip van beroepsziekte tot het oneindige uit te breiden, gezien den last welke ieder geval aan de gemeenschap oplegt. Wij zouden nochtans willen, dat het Fonds ook beschikte over middelen om voorkomend op te treden. De bezuiniging zou zonder twrjfel toelaten de gevallen van beroepsziekten en vergiftigingen uit té breiden en niet zooveel zieken af te v/ijzèn. Ten sïotte zou er een onderscheid kunnen worden gemaakt in het begrip van de beroepsziekte. Naast de door de huidige wet voorziene gevallen, zou er een minder kostelijke wijze van vergoeding zijn voor hen die aangetast zijn dour een vermoede beroepsziekte die een ongeschiktheid tot arbeiden van minder dan vijftien dagen medesleept (talrijke gevallen heden uitgesloten uit het voordeel der wet). Weïke zijn deze kwalen? zal men zeggen. Wij laten aan de genesheer en over op dit punt te antwoorden. Sommigen zullen de <$eur open vinden voor alle misbruiken, voor alle bedrog. Wij, wij rneenen, dat de last gering zou zijn en de gevolgen er van uiterst belangwekkend, eerstens omdat dikwijls de geneesheer zou tusschenkomen bij den aanvang van een ernstige kwaal, vervolgens omdat een bestendige dokumenteering van elke nieuwe kwaal of vergiftiging van beroepsaard zou worden samengesteld. Denkt men niet, dat de verwoestingen aangericht door Ihet gebruik van benzol sinds lang zouden ontdekt geweest zijn, indien de arbeiders die het eerst licht door de ziekte waren aangetast en €en vergoeding wilden genieten, onder de handen van bedreven praktizijns waren gevallen? Dit kan ook het geval zijn met gevallen die zich morgen zullen voordoen. De nijverheidstechniek wijzigt zich in onze dagen zoo snel, dat niets zou mogen worden verwaarloosd om ten spoedigste alle oorzaken van gevaar voor de gezondheid van «onze arbeidersbevolking op
te sporen,
12
ARBEID EN RECHT
Rechtspraak ARBEIDSONGEVALLEN
Vredegerecht van Kortrijk (2e kanton) 11 Februari 1936.
Rechtbank van Eersten Aanleg van Charleroi (Eerste kamer) 17 Oktober 1935. Areys t/ « Caisse Commune d'assurance de Charleroi ». In « Arbeid en Recht » van 20 Februari jl. verscheen een vonnis geveld in zake Areys tl SacréMadame dat recht liet wedervaren aan de thesis van de verzekeringsmaatschappijen betreffende de vraag te weten of rekening moet worden gehouden met een ziekelijke voorbescfiiktheid van den betrokkene. Wij laten hier het vonnis volgen dat werd geveld in beroep en dat het standpunt bijtreedt dat onze Dienst voor Arbeidsrecht van Charleroi niet opgehouden heeft te verdedigen. De Rechtbank, na beraadslaging, velt het volgende vonnis: Aangezien het beroep regelmatig is in den vorm' en ontvankelijk in hoofdzaak; Aangezien de deskundigen M... en B... van oordeel zijn, dat het ongeval van 26 Juni 1929 een verergerenden invloed heeft geoefend op de evolutie van de arteriosclerose waardoor het slachtoffer was aangetast doch welke hem niet belette een normalen arbeid te verrichten, en dat het de uiteindelijke invaliditeit heeft, bespoedigd; - Aangezien zij • verklaren dat de beroeper sinds het ongeval in een volledigen staat van ongeschiktheid tot arbeiden verkeert; Aangezien, overeenkomstig de doktrine en de rechtspraak ter zake, de beroeper, zoodra er een betrekking van oorzaak tot gevolg bestaat tusschen zijn huidigen staat en het ongeval, recht heeft op het volledig herstel van de schade, herstel dat zelfs de gevolgen van het ongeval beoogt die zich hebben ontwikkeld naar aanleiding van een ziekelijke voorbeschiktheid van den betrokkene; Aangezien het ter zake past de verhouding van de door den beroeper ondergane bestendige ongeschiktheid tot arbeiden vast te stellen op 1Ö0 %. Om deze redenen, De rechtbank, alle verdere konkhisies afwijzend; Verklaart het beroep ontvankelijk en gegrond; Vernietigt bijgevolg het vonnis waarover beroep en doende wat de eerste rechter had moeten doen; Zegt, dat de beroeper is aangetast door een bestendige totale ongeschiktheid tot arbeiden sinds 26 Jtini 1929; Veroordeelt de gedaagde tot het betalen aan den beroeper van de wettelijke vergoedingen gesteund op een ongeschiktheid van 100 % en een Jaarlijksch basisloon van 9,860 fr.; Veroordeelt de gedaagde tot de kosten van do twee gedingen.
Mignauw t/ Industries Textiles Reunies. Wanneer bij het verlies van het linkeroog de gezichtsscherpte van het rechteroog niet normaal is, zonder dat het nochtans in verband staat met het werkongeval, moet bij vermindering der gezichtsstherpte van het rechteroog de herziening en het werkelijk bestaande verlies vergoed worden Aangezien de eisen strekt tot de herziening van het arbeidsongeval aan vrager overkomen te Kortrijk den 12n September 1931, waarover akkoord over de vergoedingen vastgesteld is geweest den 10* December 1932; Aangezien eischer aanvoert, dat door dit ongeval hij het linkeroog verloren heeft, dat echter aan het rechteroog zich een beginnende staar vertoonde, met het gevolg dat de gezichtsscherpte er van verminderd was; dat met dezen toestand de werkongeschiktheid op 38 t. h. vastgesteld is geweest en dat deze zich sedert het akkoord verergerd heeft daar de gezichtsscherpte nog gedaald is; Aangezien verweerster het voordeel der kostelooze rechtspleging vordert op grond van artikel 19 der wet van 24 December 1903; dat de gegrondheid dezer vordering moet aangenomen worden; Aangezien verweerster ten gronde opwerpt, dat bij akkoord van 10 December 1932 het bedongen is geweest, dat de vermindering der gezichtsscherpte van het rechteroog niets gemeens had met het ongeval, dat de nieuwe vermindering dezer gezichtsscherpte derhalve zonder verband is met het werkongeval ; Aangezien er dient opgemerkt, dat het percent van 38 vastgesteld is geweest, rekening houdende en met het verlies van het linkeroog en met de vermindering der gezichtsscherpte van het rechteroog, die in een innig verband stonden, dit bij toepassing der wet op de werkongevallen!; Aangezien de wet de vraag tot herziening toelaat indien er verergering of verbetering der gebrekkelijkheid binnen het wettelijk tijdstip voorkomt; Aangezien om over de verergering der gebrekkelijkheid te oordeelen, die feitelijk de verergering der werkonbekwaamheid is, wij hoeven het geval te onderzoeken, zooals het oorspronkelijk gedaan is geweest, rekening houdende met dit innig verband ; Aangezien de eisch binnen de drie jaar ingespannen is geweest ; Aangezien partijen akkoord gaan, dat de onbekwaamheid tot werken, gezien de vermindering van gezichtsscherpte van het rechteroog op 47 t. h. moet geraamd worden; Gezien de wet van 15 Juni 1930, Om deze redenen, Wij, Vrederechter, kennen aan verweerster het voordeel toe der kostelooze rechtspleging, belasten deurwaarder Hofman te Kortrijk om zijn. ambt kosteloos te verleenen, zeggen dat de eisch tot herziening
ARBEID EN RECHt gegrond is, bepalen op 47 t. h. den graad der werkonbekwaamheid, stellen- de zaak uit, om partijem toe te laten de verschuldigde vergoedingen vast te stellen, tot 25 Februari aanstaande. N. B. — Tegen dit vonnis werd geen beroep aangeteekend. x
_ _ i —
Rechtbank van Eersten Aanleg van Brussel (Eerste kamer) 31 Januari 1936. « Le Phénix Beige » t/ Leuxe. Arbeidsongeval. — Voorafgaande ziekelijke toestand. — Verergering der gevolgen van het ongeval. — Forfaitaire vergoeding volledig verschuldigd. — Samenloop van bestendige en tijdelijke ongeschiktheid. — Eenige vergoeding.
Wanneer een arbeidsongeval een ziekte doet ontluiken waarvan het slachtoffer de kiem in zich droeg of een ziekte verergert waardoor het was aangetast, zijn de door het geval van overlijden of van ongeschiktheid tot arbeiden voorziene vergoedingen volledig verschuldigd, hoe gering of voorbijgaande de invloed van het ongeval op den gang der ziekte moge geweest zijn. Geen bepaling der wet op de arbeidsongevallen laat toe, de vergoedingen voorzien door het art. 2 der wet voor den ganschen duur der tijdelijke of bestendige ongeschiktheid te beperken tot een gedeelte van den duur der ongeschiktheid (1). (1) Tegen: Scheidsrechterlijke Kommissie van de Kolennijverheld der bekkens van Charleroi en der Neder-Samber, 18 Mei 1934 {Rev. Ace. Trav., 1935, blz.- 18). . Het vonnis van 18 Mei 1934,na te hebben bevestigd (( dat in beginsel, wanneer de evolutie van een vroe'gere kwaal werd bespoedigd, alleen maar het bestaan van een tijdelijke ongeschiktheid moet worden aangenomen », verklaart een arbeider aangetast door een volledige (tijdelijke ongeschiktheid, gedurende een jaar, een arbeider van wien het vonnis vaststelt, dat de volledige bestendige ongeschiktheid een jaar vroeger begon ten gevolge van het ongeval. De klaarblijkelijke missing begaan door de Kommissie van Charleroi spruit voort uit de verwarring tusschen den aard van de ongeschiktheid en haar oorzaak. Een ongeschiktheid is bestendig of tijdelijk in den zin van het artikel 2 der wet op de vergoeding der schade voortspruitend uit arbeidsongevallen naarvolgens de staat van den gekwetste en de geneeskunde toelaten of nog niet toelaten te voorzien welke de definitieve gevolgen van het ongeval zijn zullen. (Delaruwière en Namêche, Ace. da tr.f blz. 100.) De oorzaak van het ongeval is onverschillig ten opzichte van den bestendigen of tijdelijken aard van de ongeschiktheid. Een ongeschiktheid die volgens den toestand van den gekwetste bestendig is kan door den rechter niet tijdelijk worden genoemd onder voorwendsel dat het ongeval de ziekte welke de ongeschiktheid medesleept slechts heeft bespoedigd. De wetgever heeft de vergoeding forfaitair geregeld door o.m. af te zien van de moreele schade, ten nadeele van het slachtoffer, van den vroegeren toestand. De forfaitaire vergoedingen vastgesteld door de wet worden voorzien voor den ganschen duur der tijdelijke ongeschiktheid tot arbeiden evenals van de bestendige ongeschiktheid. De wet bepaalt de regelen welke moeten worden in acht genomen bij de vaststelling van den tijd voor denwelke de vergoedingen voor ongeschiktheid moe-
13
In geval van samenloop van een bestendige en tijdelijke ongeschiktheid tot arbeiden veroorzaakt door hetzelfde ongeval, dient aan het slachtoffer een enkele dagelijhsche vergoeding te worden uitgekeerd (2). Gezien de geregistreerde kopij van het tusschen partijen door den vrederechter van Sint-Gillis op 23 Oktober 1935 gevelde vonnis; Aangezien niet wordt betwist dat: 1° de beroepster den gedaagde moet schadeloos stellen voor de gevolgen van een ongeval hem overkomen op 6 Novemten worden betaald. De rechter mag er niet van afwijken. De vergoeding voor tijdelijke ongeschiktheid is verschuldigd van den dag af die volgt op het begin van de ongeschiktheid voortspruitend uit het ongeval, tot aan de genezing, de heeling of het overlijden. De vergoeding voor bestendige ongeschiktheid is verschuldigd van den dag der heeling af tot aan de herziening of zoo niet tot aan het overlijden. Behalve het geval van genezing of overlijden, mag de vergoeding voor tijdelijke ongeschiktheid niet" ophouden zonder te worden vervangen door een vergoeding voor bestendige ongeschiktheid. De rechter mag den tijd, gedurende denwelke een vergoeding voor ongeschiktheid tot arbeiden zal moeten worden betaald, niet beperken onder voorwendsel dat de invloed van het ongeval op de ongeschiktheid zou beperkt zijn, evenmin als hij de vergoeding zou kunnen beperken tot een deel van de ongeschiktheid om reden dat het ongeval deze slechts gedeeltelijk zou hehben teweeggebracht. Wat de rechter niet rechtstreeks kan doen, kan hij ook niet onrechtstreeks door een ongeschiktheid tijdelijk te verklaren die bestendig is. Evenals in geval van doodelijk ongeval overkomen aan een zieke, wiens dagen geteld zijn, de vergoeding voorzien voor overlijden volledig verschuldigd is, zoo is in geval van ongeval die de evolutie van een ziekte bespoedigt de vergoeding voorzien voo** tijdelijke of bestendige ongeschiktheid volledig verschuldigd. 't Is ten onrechte dat het scheidsrechterlijke vonnis van 18 Mei 1934 zich beroept op de rechtspraak in zake tuberkulose. « De tuberkulose zal een ongeval kunnen zijn, leest men op blz. 54 van de verhandeling van Delaruwière en Namêche, indien de ziekte zich heeft verklaard na de wondziekte of indien deze een vroegeren aanleg tot ziekte heeft verergerd en er den gang van heeft bespoedigd, wat zonder dat misschien niet zou geschied zijn. (Fr. Verbr., 7-6-1904, Gaz. des Trib., 19-6-1905.) (2) De wet op de vergoeding der schade voortspruitend uit arbeidsongevallen beschouwt als eenig de ongeschiktheid tot arbeiden voortspruitend uit een ongeval, welk het aantal faktoren die er toe hebben bijgedragen ook zij. Indien het ongeval het verlies heeft voor gevolg gehad van twee vingers of van twee organen, spruit er niettemin een eenige ongeschiktheid uit voort. De ongeschiktheid voortspruitend uit het verlies van de twee oogen overschrijdt klaarblijkelijk het dubbele van de ongeschiktheid voortspruitend uit het verlies van een enkel. Het is dienvolgens niet aannemelijk zich te beperken tot het samentellen van de verschillende oorzaken van ongeschiktheid tot arbeiden; het geheel moet onder het oog worden gezien om het bedrag der vergoeding vast te stellen. Daaruit vloeit voort dat, indien onder verscheidene wonden veroorzaakt door hetzelfde ongeval, de eene definitief zijn, de andere geneesbaar, het geheele ongeval niet als genezen wordt beschouwd, en er slechts een vergoeding voor tijdelijke ongeschiktheid kan worden verleend, B. G. R.
14
ARBEID feN RECHT
bér 1933; 2° onder de gevolgen, een verscheuring van het kanaal der pisbuis een tijdelijke totale ongeschiktheid tot werken tot 1 Maart 1934, sindsdien een bestendige van 10 %, heeft medegesleept; 3° het bedrag van het basisloon 9,351 fr. 75 is; Dat blijkt uit de bestanddeelen der zaak, o. m. uit de uitdrukkelijke konklusies van het verslag van dokter Paul Vervaecke, bevestigd door het geneeskundig getuigschrift (voor behoeftige) van dokter jaeques Ley, dat het ongeval waarvan de gedaagde op 6 Novem'ber 1933 het slachtoffer was, de ontluiking heeft teweeggebracht en de evolutie van een sclerose in groote vlekken heeft bespoedigd; dat dienvolgens elke nieuwe expertise tijdroovend zou zijn ; Dat er ook uit voortspruit, dat de tijdelijke ongeschiktheid tot arbeiden voortvloeiend, zoowel uit de sclerose als uit de verscheuring van het kanaal der pisbuis, volledig is geweest tot 1 Maart 1934, van 60 % tot 16 Februari 1935 en van 85 % sedert dezen datum, maar dat het geval niet geheeld is en zich vlug ontwikkelt naar een volledige bestendige ongeschiktheid ; Dat dokter Paul Vervaecke niet konkludeert in dien zin, dat de gevolgen van het ongeval op de ontwikkeling van de sclerose zouden beperkt zijn tot 5 jaar, maar dat zij integendeel bestendig zijn ; dat hij de vervroeging der ziekelijke uitingen teweeggebracht door het ongeval op 5 jaar schat; Dat, trouwens, de vergoeding der schade voortspruitend uit het arbeidsongeval zich uitstrekt tot het overlijden zoowel als tot de ganscjie ongeschiktheid tot arbeiden voortvloeiend uit een ziekte waarvan de ontluiking of de verergering door het ongeval werd beïnvloed, hoe weinig belangrijk of kortstondig de invloed van het ongeval geweest zij, hoe overwegend die van den vroegeren lichamelijker! toestand geweest zij; dat, inderdaad, uit de voorbereidende werkzaamheden der wet op de vergoeding der schade voortspruitend uit arbeidsongevallen blijkt, dat een amendement, dat uitdrukkelijk verbood bij de schatting van de ongeschiktheid rekening te houden met den staat van gebrekkelijkheid waarin het slachthoffer zich vóór het ongeval kon bevinden, door zijn voorsteller, den heer Destrée, slechts werd ingetrokken op de formeele verklaring van den verslaggever, den heer Van Cleemputte: « Om te oordeelen over den aard, den duur en den omvang van een ongeschiktheid tot arbeiden, moet er geen rekening worden gehouden met voorafgaande ziekten of gebrekkelijkheden. In verschillende staten was er desbetreffend betwisting, en wij hebben ze beslecht in het voordeel van den arbeider. » (Pari. Besch., Kamer der Volksvert., 1902-03, bladz. 1273 en 1274) ; dat het verslag van de Middenafdeeling reeds bepaalde dat: « Opdat het overlijden of de ongeschikthheid tot arbeiden aanleiding geven tot vergoeding, moeten zij het gevolg zijn van het ongeval. Maar er wordt niet verwacht, dat ditzelve er de uitsluitende oorzaak van zij. Het slachtoffer van een ongeval ondergaat een langere ongeschiktheid tot arbeiden, het sterft omdat zich bij de gevolgen van het ongeval de invloed van een reeds bestaande ziekte, van een lichaamsgebrek heeft gevoegd: de door de wet voorziene vergoeding is verschuldigd. Het ongeval is er niettemin de onmiddellijke oorzaak, niet een werkende oorzaak van. Zoo is de forfaitaire wet. » (Pari. Besch., Kamer der Volksv., 1900-01, nr 302, bladz. 128) ; Öat geen bepaling der wet op de arbeidsongevallen toelaat, de vergoedingen voorzien door het art. 2
der wet voor den ganschen duur der tijdelijke of bestendige ongeschiktheid tot een gedeelte van den duur der ongeschiktheid te beperken; Dat zelfs indien het ongeval slechts weinig het overlijden of het begin der bestendige ongeschiktheid tot arbeiden zou hebben verhaast, de vergoedingen door de wet voorzien Voor overlijden of bestendige ongeschiktheid niettemin volledig verschuldigd zijn. Óm deze redenen, En de niet tegenstrijdige van den eersten rechter, de rechtbank, volgens het overeenkomstig advies van den heer Sottiaux, eerste substituut van den Prokureur des Konings, tegensprekelijk en in hoofdzaak beslissend, zoowel over het beroep over de hoofdzaak als over het beroep over het tusschengesch.il; zegt voor recht, dat de beroepster den gedaagde moet vergoeden voor de schadelijke gevolgen van het ongeval hem overkomen op 6 November 1933, in overeenstemming met de voorschriften der wet op de vergoeding der schade voortspruitend uit de arbeidsongevallen op grondslag van een loon van 9,351 fr. 75; veroordeelt de beroepster tot het betalen aan den gedaagde van een dagelijksche vergoeding van 17 fr. 08 van 7 November 1933 tot 1 Maart 1934, van 10 fr. 24 van 2 Maart 1934 tot 16 Februari 1935, van 14 fr. 51 van dezen datum af, onder voorbehoud van de verhooging van dit laatste cijfer in geval van verergering; veroordeelt de beroepster tot de kosten van de twee gedingen.
Scheidsrechterlijke Kommissie der Patroonskas 3 Januari 1936. Van den Eynde t/ Caisse Patronale du Commeree et de rindustrie. Arbeidsongeval. — Wond-hysterische of pithlatlsche kwaal verergerd door het ongeval. — Vergoeding.. Geen wettelijke beperking sluit de vergoeding uit van de gevolgen van wond-hysterische of pithiatische kwalen wanneer zij, zooals ter zake, werden verergerd door het ongeval. Herzien het vonnis geveld door deze Kommissie op 14 Juni 1935 en het geregistreerde deskundigenverslag van 20 November 1932 van dokter Lippens, opgemaakt in (uitvoering van bewust vonnis; gehoord den genoemden deskundige en zijn mondelinge uitleggingen ter zitting van 2 December 1935 ; Aangezien geen wettelijke beschikking de vergoeding uitsluit van de gevolgen van wond-hysterische of pithiatische kwalen wanneer zij, zooals ter zake, werden verergerd door het ongeval; iDat de erscher de aanbevolen geneeskundige behandeling slechts op advies van den deskundige heeft gestaakt; dat uit de vaststellingen van dezen laatste blijkt, dat de behandeling nutteloos was enfcoüizijn uit hoofde van omstandigheden onafhankelijk van den wil van den eischer; Aangezien de deskundige verklaart, dat de genezing van de kwaal teweeggebracht door het ongeval volledi'g was op 19 November 1935; Aangezien de toekenning door den deskundige van een ongesehiiktheid tot arbeiden van 60 % niet wordt .betwist; Om deze redenen : De Scheidsrechterlijke Kommissie, alle tegenstrijdige konklusies verwerpend, zegt voor recht, dat naar aanleiding van het arbeidsongeval waarvan de eischer
AftfeËtt) ÊÊÊÊÊmmÊU^êaasÊmautr,ml,mism\ttirr'i>imm
»
op 19 November 1934 het slachtoffer was, deze aangetast is door een bestendige en gedeeltelijke ongeschiktheid tot arbeiden van 61 %, en dat de datum der genezing van de kwaal teweeggebracht door het genoemde ongeval opklimt tot 19 November 1935; veroordeelt bijgevolg de « Caisse Patronale » den eischer op dezen grondslag te vergoeden in overeenstemming met de wet op de vergoeding der schade voortspruitend uit arbeidsongevallen, rekening houdend met het bedrag van het loon, zijnde 14,729 fr. 60; legt de kosten ten laste van de « Caisse Patronale ». x——
Scheidsrecbterlijke Kommissie van Charleroi 1 Februari 1935. Devers t/ Caisse Commune. Arbeidsongeval. — Arbeider in twist met een op ziener. — Afgeslagen aanval. — Daaropvolgend overlijden van den arbeider. — Omstandigheden welke toelaten het overlijden In verband te brengen met de uitvoering van het arbeidskontrakt. — Misdaad en zelfmoord uitgesloten. — Forfaitaire vergoeding verschuldigd. Wanneer het overlijden van het slachtoffer aanleiding geeft tot drie veronderstellingen : misdaad, zelfmoord of ongeval, moet de aanleidende gebeurtenis worden beschouwd als een eenvoudig arbeidskonflikt; de opziener had aan een ondergeschikte opmerkingen gemaakt over de wijze waarop hij de looien mengde ; deze, in gramschap ontstoken, greep een schop en bracht er mede den opziener twee doodelijke slagen toe op den kop. Het bedrijfshoofd beweert vruchteloos, terwijl de veronderstelling van een ongeval wordt aangenomen, dat dit laatste niet zou overkomen zijn in den loop der uitvoering van den arbeid, omdat het werk van den aanvaller bestond in het mengen van kolen op een loodrecht op een schraapijzerketting loopende ketting, waarop zijn lijk werd teruggevonden; dat niets hem bij de genoemde schraapijzerketting riep, dat hij er niets te doen had. Inderdaad, daar het in feite de opziener was die o. m. in het bijzonder belast was met het in gang brengen van de mechanische toestellen, zou de omstandigheid dat een ander arbeider, die niet met dat werk was belast, zou overgegaan zijn tot het in gang brengen van de stilgevallen toestellen, hoogstens kunnen uitgelegd worden als een misbruikelijke uitvoering van het arbeidskontrakt, zonder dat er zou kunnen gezegd, dat de door dezen, arbeider gepleegde daad volstrekt vreemd, zonder verband is met zijn arbeid. Indien in dit geval iets aan het slachtoffer kan worden verweten, dan staat zulks in verband met de uitvoering van zijn arbeidskontrakt, en de door de weduwe ingestelde eisch is gewettigd. Aangezien drie veronderstellingen kunnen worden gemaakt in verband met het overlijden van Devers, Charles, op 7 Juli 1933, toen hij als arbeider aan het werk was in de afdeeling van de Agglomeraten van de « Fabrique de Fer de Charleroi », te Marchienne-auPont. Deze veronderstellingen zijn : misdaad, zelfmoord of ongeval ; Aangezien het gerechtelijk en administratief onderzoek ingesteld over de omstandigheden en oorzaken van den dood van Devers, de eerste veronderstelling, die van de misdaad, volstrekt onwaarschijnlijk maakt; iDat zij, trouwens, niet werd aangenomen, noch door het Parket, noch door de Administratie der Mijnen ;
Mm
t-g
. - -
:
•
—
—
Aangezien de tweede veronderstelling, die van de zellmoord, evenmin ernstig toeschijnt; Aangezien, indien weinige oogenblikken vóór den dood van Devers, een geweldig tooneel plaats had tusschen dezen arbeider en zijn overste, den opziener Faignard, dit tooneel nochtans van geen bijzonder ernstigen aard was; Dat het gaat om een eenvoudig arbeidsgeschil, zooals er zich tamelijk dikwerf voordoen .tusschen arbeiders of imet hun oversten, en waarvan de omstandigheden de volgende zijn : De opziener Faignard had aan iDevers opmerkingen gemaakt over de wijze iwaarop hij de kolen mengde; deze, in gramschap ontstoken, greep een schop en bracht er mede Faignard twee slagen toe op den kop. Faignard kon niettemin zijn aanvaller overmeesteren en hem nederwerpen. Daar Faignard dan was gevlucht om (hulp te zoeken, wierp Devers opnieuw zijn schop in de richting van Faignard, maar zonder dezen te treuren. Er dient opgemerkt, en dit blijkt uit de inlichtingen door de Scheidsrechterlij ke Kommissie zelf van ihet personeel der fabriek bekomen, bij een officieus onderzoek in de « Agglomérés », ten einde zich over de feiten der zaak te dOkumenteeren, dat er voorheen nooit een geschil was ontstaan tusschen Devers en Faignard. Faignard heeft ons verklaard,, dat hij Devers sinds verscheidene jaren onder zijn gezag had, en dat deze arbeider geregeld zijn werk op een normale en regelmatige wijze uitoefende. Faignard werd werkelijk verrast door het gebaar van Devers, want deze arbeider koesterde tegen hem noch vijandschap, noch wrok. De werkgezel van Devers, een zekere X..., heeft zich in denzelfden zin uitgelaten, er bijvoegend, dat hij nooit had' te klagen gehad over zijn betrekkingen met Devers. De heer Marignies, dienstoverste, heeft ons eveneens zijn verwondering uitgedrukt over 'het tooneel van geweld waaraan IDevers zich had overgeleverd. Hij 'had nooit klachten ontvangen noch van Faignard, noch van het arbeiderspersoneel, over de wijze waarop iDevers zich op de fabriek gedroeg. Devers had den gansenen oorlog medegemaakt ; het was een weinig mededeelzaam karakter : hij w#s soms zwaarmoedig en zeer veranderlijk van humeur; bijzondere ziekelijke toestand door zijn werkmakkers uitgelegd als zijnde een gevolg van de oorlogsjaren van Devers. Het is te onderstellen, dat de opmerkingen door den opziener over den arbeid gedaan, opmerkingen welke Devers slecht onthaalde, hetzij omdat ihij ze onrechtvaardig achtte, hetzij omdat zij misschien op een weinig (vriendelijken toon werden gedaan, bij Devers een plotse opwelling, een opwelling van toorn zullen hebben teweeggebracht, die Devers tot betreurenswaardige daden tegenover zijn opziener zal hebben doen overgaan.- Geen spoor van voorbedachtheid kan in de daad van iDevers worden gevonden. Deze daad werd plots en spontaan gepleegd ; zij was het onmiddellijke antwoord op de opmerkingen van Faignard; Aangezien, zooals hierboven'gezegd, het geweldig tooneel geen erge gevolgen had gehad, gezien Faignard, ondanks de kwetsuren welke hij 'had ibekomen, ten slotte zijn tegenstrever had overmeesterd ; Aangezien men, ten aanzien van xleze omstandigheden, niet kan aannemen, dat Devers zich zou hebben gezelfmoord, omdat hij zou hebben kunnen denken dat hij Faignard ernstig had gekwetst ; Dat men evenmin begrijpt dat Devers, indien, hij een einde aan zijn leven had willen stellen, deze ingewikkelde manier zou hebben gekozen om zich doof
16
,
AftBBtt)
ftÈCHT !••• •
.
,
het mechanisme eener machine letterlijk te laten verscheuren ; iDat, ten slotte, Devers een gehuwd man was, met zijn vrouw leefde, en bij hem, ondanks zijn ziekelijken toestand, het verantwoordelijkheidsgevoel van gezinshoofd moest overheersehen, wat hem zeker zou hebben verhinderd tot zulk uiterst middel zijn toevlucht te nemen, in de veronderstelling dat hij er zou hebben aan gedacht; Dat men aldus, met een quasi-zekerheid, deze onderstelling van zelfmoord mag verwerpen; .Aangezien, aldus te werk gegaan zijnde door uitschakeling, er slechts een laatste aannemelijke onderstelling bestaat, die van het ongeval; Aangezien de waarschijnlijke omstandigheden van het ongeval de volgende schijnen te zijn : Na het einde van het tooneel en het vertrek van Faignard in gezelschap van een genaamde Platteborze, die dezen laatste is te hulp gekomen, blijft Devers alleen ter plaatse. Het mechanisme, dat de schraap ijzerketting in ibeweging brengt, ligt stil; de getuigenissen ontvangen bij de onderzoeken stellen het vast. Devers, •ten einde zijn arbeid van uitstorting van kolen te kunnen hernemen, kan dit slechts .doen indien de sehraapijzerketting in beweging is, zoodat «Devers hei mechanisme in beweging brengt. Daarop begeeft «Devers zich waarschijnlijk op deze ketting, die zijn lichaam medesleurt tot aan de zeshoekige katrol aan het uiteinde, waar het lichaam volledig wordt verscheurd ; Aangezien de verweerster volhoudt dat, zelfs indien er een ongeval is geweest, ditzelve niet zou overkomen zijn in den loop der uitvoering van den arbeid, omdat de werkzaamheden van iDevers bestonden in de doseering van de kolen op een op de schraapijjzerketting rechtstaande ketting, waarop zijn lichaam werd teruggevonden; dat niets hem bij de genoemde sehraapijzerketting riep, dat hij er niets te doen had ; Aangezien de verweerster eveneens ten onrechte beweert, dat de arbeider die buiten zijn bezigheden treedt, zijn arbeidskontrakt niet uitvoert; Aangezien, zooals de Middenafdeeling zich heeft uitgedrukt, « het voorval zich heeft voorgedaan door het feit der uitvoering van het kontrakt wanneer het in verband staat met de werkzaamheden van den arbeider, hoe gebrekkig of slecht deze uitvoering ook geschiedde ». Het is dus alleen wanneer het ongeval niet in verband staat met het arbeidsongeval — voegt bet verslag er bij — of, volgens zijn (bewoordingen, « wanneer het te wijten is aan een voorval vreemd aan de uitvoering van bet arbeidskontrakt, dat het niet door de wet wordt beheerscht ». (Cf. Namêche, 20 uitgave, blz. 90, in fine) ; Aangezien het aan den rechter behoort op te zoeken, volgens de omstandigheden van het ongeval, of ditzelve zich heeft voorgedaan tijdens de uitvoering van het arbeidskontrakt en door welke banden het aan deze uitvoering verbonden is (Verbr., 3 iDec. 1908. Rev. Dem.f 1909, blz. 17) ; Aangezien het in het licht der uiteengezette beginselen is, dat de feiten der zaak dienen te worden onderzocht en beoordeeld door onze Scheidsrechterliijke Kommissie; Aangezien, indien het in feite de toeziener Faignard is die in 't bijzonder het in beweging brengen van o toestellen van net mechanisme in zijn bevoegdheid had, de omstandigheid idat een ander arbeider, die niet met dit werk was belast, zou zijn overgegaan tot het opnieuw in gang brengen van de stilgevallen toestel33632. — s«m. druk. Lucifer (Best. : S.
ii
tim^mmmam^^mmmimimuiÊmuÊmmÈémmiÊmiimiiiÈttmk
len, hoogstens een slechte uitvoering van het arbeidskontrakt zou kunnen uitmaken, zonder dat men kan zeggen, dariJe door dezen arbeider gepleegde daad volkomen vreemd aan zijn arbeid was (Cf. Namêche, 2* uitgave, blz. 101) ; Maar aangezien ter zake zelf, aan iDevers ac grief niet kan gemaakt dat hij de schraafijzerketting, die stilstond, terug in beweging heeft gebracht; Het ging om een gemakkelijk werk, zonder gevaar voor hem die het uitvoerde, niet verboden aan het personeel en geduld in de fabriek. (Ziet desbetreffend, blz. 4 van het verslag van gerechtelijk onderzoek door de verweerster bij het dossier gevoegd, een nota in het potlood uitgaande van de « Aggloménés » en opgesteld in de volgende bewoordingen. -. Gestelde vraag : Was hij (Devers) gemachtigd om de ketting zonder einde in gang te brengen? Antwoord: Ja, het in gang brengen was zoo eenvoudig, dat een kind ihet zou doen) ; Aangezien er werd medegedeeld, tijdens het bezoek van de Scheidsrechterlijke Kommissie, dat van tijd tot tijd de ketting stil bleef staan; Aangezien het natuurlijk is, dat de arbeider wiens arbeid onderbroken wordt ten gevolge van het stilvallen van het mechanisme, vooral indien de toeziener niet ter plaatse is, zich rekenschap gaat geven van de oorzaken die 'het hebben teweeggebracht; Aangezien, indien de arbeid van Devers dezen niet uitdrukkelijk op de plaats riep waar hij dood werc aangetroffen, men moet onderstellen, dat Devers er zich heeft heen begeven om den gang der ketting, die hij in beweging had gebracht, na te zien, en dat het in den loop van dit nazicht is dat zijn val op de ketting geschiedde; Dat er nog valt aan te stippen, dat de plaats waar het ongeval zich beeft voorgedaan zich slechts op enkele meters bevindt van de gewone plaats waar Devers arbeidde, in hetzelfde gebouw ; dat nergens een verbod om er zich heen te begeven was uitgevaardigd en dat, overigens, de betrokken plaats gelegen is dicht bij een trap, die een der uitgangen van het gebouw uitmaakt; , Aangezien er ook niet mag gezegd, dat het slachtoffer, door zich naar de betwiste plaats te begeven, uitdrukkelijke voorschriften zou hebben overtreden, of dat het zich uit loutere gril en lediggang, zonder noodzakelijkheid,. zou nebben verplaatst; Dat, kortom, zelfs indien Devers een fout kan worden toegeschreven, het ongeval niettemin in verband staat met zijn arbeidskontrakt; Het in beweging brengen van het -mechanisme moest Devers toelaten zijn arbeid voort te zetten, die onderbroken werd door het stilvallen van de toestellen, en de verplaatsing van dezen arbeider is gewettigd door oorzaken verbonden aan zijn arbeid en waarschijnlijk door maatregelen van kontrole van het mechanisme dat hij zoo pas in gang had gebracht; Aangezien uit deze beschouwingen blijkt, dat de eisch. tot vergoeding ingediend door de weduwe van het slachtoffer in rechte en met bewijzen vaststaat; Om deze redenen : iDe Scheidsrechterlijke Kommissie verklaart den eisch gegrond; veroordeelt bijgevolg de verweerster, <( Caisse Commune », tot het betalen aan de eischeres ivan de vergoedingen voorzien door het artikel 4 der samengeordende wetten, op grondslag van een loon van 7,996 ir'. 25. oden Bosch), Kapellemarkt, 8, Brussel