20 Maart 1933.
N' 1.
COAV\ISSiOfN SYND'C.dl_t DC BtLCJQUE.
m¥J <®n*ara SYlNOI^m.f. Lvaf>)
RBEÏD IE Ml Hir
Bijvoegsel aan de Belgische Vakbeweging van 20 Maart 1933.
ae.LGit)
De Vaststelling van het Basisloon bij uitkeeringen voor werkongeval door J. Caes E wet betreffende de vergoeding der schade voortspruitende uit de arbeidsongevallen voorziet in artikel 6 de manier waarop het grondloon moet worden vastgesteld, dat moe'i strekken tot de berekening der vergoedingen. Bedoeld artikel zegt aldus dat in aanmerking komt het werkelijk loon aan den arbeider toegekend gedurende het jaar dat het arbeidsongeval voorafging. In alinea 5 van artikel 6 wordt gesproken van de ondernemingen met bij tusschenpoozen geregeld of ongeregeld voorkomende werkloosheid. In soortgelijke gevallen zegt dit alinea, zal door « het loon dienende grondslag » worden verstaan, het werkelijk betaalde loon, verhoogd met de onderstelde vergoeding' welke betrekking heeft op de werklooze dagen en berekend naar den maatstaf van bedoelde lo'onen. Een strenge toepassing nu van alinea 5 leidt onvermijdelijk tot misbruiken ten nadeele van de reeds zoo ongelukkige slachtoffers van arbeidsongevallen. Uit welk feit kan nu zulke strenge toepassing voortvloeien. Het antwoord ligt geheel voor de hand : uit de economische krisis. Inderdaad verschillende Verzekeringsorganismen waren in de laatste tijden van meening, dat de bestaande werkloosheid als geen gelegenheidswerkverlet diende te worden aanzien, maar integendeel dat de huidige krisisperiode, door haar langen duur, een bestendig karakter van werkloosheid heeft in het leven geroepen. In
D
die voorwaarden kan alinea 5 op zijn strengst worden toegepast en in sommige deelen van ons land werden akkoorden afgesloten op geringe basisloonen, hetgeen volstrekt wraakroependo toestanden schiep. Reeds in 1908 schreef Namèche (2e uitg.. blz. 244) : (( In zekere bijzondere gevallen kan de toepassing van alinea 1 (oude wet) gevolg geven aan onbillijke oplossingen, zoo b.v. het geval dat de werkman slechts gedurende een of twee dagen per week in de werkplaats zou werkzaam zijn. Zijn jaarloon, wanneer wij ons strikt aan den tekst houden, zou dus twee en vijftig maal meer bedragen? Men zou dus niet moeten nota houden van hetgeen de werkman, b.v. in een andere nijverheid, zou kunnen aan loon genoten hebben. Een zulkdanige uitlegging zou voor gevolg hebben geheel en gansch de toepassing van de wet te vervalsenen. » Wanneer wij de verslagen van den Senaat 1903-1904, bladz. 90 raadplegen, dan vinden wij dat wijlen Minister Francotte zich uitliet als volgt : (( Wat de wetgever wil, is de vaststelling van het ware jaarloon, buiten de schommelingen van den arbeid in het bedrijf, ziekte, krisis, tijdelijke werkloosheid. Wie « waar jaarloon » zegt, zegt jaarloon vrij van al die ongevallen, als 't ware het normale jaarloon, het loon dat de werkman in normale omstandigheden gedurende het jaar zou hebben getrokken. »
2
ARBEID
EN RECHT
•AS-
Die verklaring is duidelijk en niettegenstaande zij reeds dagteekent van de bespreking der Wet, geeft zij steeds weder de geest waarmede de wetgever bezield is. Het basisloon is dus 'het werkelijke en normale loon. Delaruwière en Namèdhe 1932, bladz. 224, schrijven dan ook duidelijk : <( Wij denken dat alinea 5 een veel uitgestrekter draagkracht heeft en toepasselijk is op alle gevallen waar de werkman in een nijverheid regelmatig gebezigd is, maar gedurende minderen tijd dan andere werklieden die normaal arbeiden. Dit veroorlooft ons te zeggen dat, in gemengde nijverheden, het is te zeggen die gelijktijdig doorloopend en niet doorloopend zijn en werklieden omvatten die normaal arbeiden en anderen minder normaal, ihet noodzakelijk is alinea 2 to<e te passen. » Het is juist de toepassing van dff alinea 2 dat sommige Verzekeringsmaatschappijen verwaarloosden en waarop door den Heer Minister in dato van 28 Januari de aandacht gevestigd werd. Het is nuttig dat de aandacht van onze Bureelen van Arbeidsrecht op den ministerieelen om-
(
zendbrief worden gevestigd en wel bijzonder op de paragraaf waarin de Heer Minister aanbeveelt in aanpassing met alinea 5 de volgende bepaling toe te passen : « Zoo bij ongeval een tijdelijke werkongeschiktheid een werkman aantast, die in den loop van de 12 maanden voor het ongeval, er toe genoodzaakt was werkloos te blijven ten gevolge van de economische krisis, zal de vergoeding worden berekend naar een tot grondslag genomen loon in geen geval lager dan de 3/4 van het loon, dat zou zijn in aanmerking genomen, indien ihet onge\al het overlijden of een voortdurende werkongeschiktheid zou hebben voor gevolg gehad. Deze berekeningsmethode zou van toepassing zijn voor de dagelijksche vergoedingen, <( verschuldigd », zoowel aan later komende getroffenen als aan de getroffenen' huidig nog in verpleging. » De aanbeveling tot toepassing en uitlegging hiervoren aangenaaid en door den Minister voorgesteld, heeft geen kracht van wet. De Minister rekent op den gezonden zin der Verzekeringsorganismen en veronderstelt dat zijn raad zal gevolgd worden tot wanneer, door een wettelijk voorstel, het Parlement aan artikel 6 de noodige wijzigingen zal hebben toegebracht.
De werkloosheid en het basisloon voor de ongevallen voorgekomen voor i Januari 1932 door L. Watillon EN weet dat de wet van 18 Juni 1930 de bepalingen betreffende de berekening van het basisloon tot vastelling van de vergoedingen in geval van werkongeval gewijzigd heeft. Voor de werklieden getroffen door onvrijwillige werkloosheid werd het artikel 6 als volgt volled igd :
M
In de ondernemingen met bij tusschenpoozen geregeld of ongeregeld voorkomende werkloosheid, zal door het loon dienende als grondslag tot het vaststellen van de vergoedingen, in geval van voortdurende ongeschikih,eid of van overlijden van den getroffene, worden verstaan het totaal van de werkelijk betaalde loonen, verhoogd met de onderstelde vergoeding, welke betrekking heeft op de werklooze dagen en berekend naar den maatstaf van bedoelde loonen of, indien het leerjongens of arbeiders, die geen 21 jaar oud zijn, geldt, naar het gemiddeld ondersteld loon van een normaal geheel arbeidsjaar. In geval van bestendige werkonbekwaamheid -öf overlijden is de wet dus formeel : voor de berekening van het basisloon dient er met het onderstelde loon voor de dagen werkloosheid rekenschap gehouden. De krisis is echter ingetreden vóór 1 Januari
1932, datum der invoegetreding van deze uitdrukkelijke bepaling der wet. Voor al de in 1931 aan tussohenpoozende werkloozen overkomen ongevallen was het dus zaak te weten of de wet van 1903, alhoewel er over zwijgend, of haar rechtspraak, toeliet aan het werkelijke basisloon datgene te voegen waarvan de werkman beroofd was geworden ten gevolge van de krisis. We laten onderstaand de overwegingen volgen die betrekking hebben op de berekening van het basisloon, van een vonnis geveld te Chatelet, op 9 Oktober 1931. Dit vonnis waartegen in beroep werd gegaan is krachtigd geworden door een vonnis van de Rechtbank van Charleroi van 23 December 1932. Ten gevolge van dit besluit hebben al de vóór 1 Januari 1932 door een ongeval en door de krisis getroffen werklieden in een groote metaalfabriek van de streek van Charleroi achterstallige vergoedingen getrokken en automatisch de uitkering zien verhoogen die hun door de verzekeringsmaatschappij was aangeboden. Bij het lezen van het vonnis kan men zich rekenschap geven van de argumenten waarop
AftfcËlD EN RECHT aUMMMMtMMÉ
de verzekeringsmaatschappij zich steunt om een voor de werklieden zoo schadelijke berekeningsmethode te rechtvaardigen :
loosheid is, dat het in dit geval om een geval van heirkracht gaat ; Aangezien onderbrekingen of wijzigingen van het arbeidskontrakt die uit het geval van heirkracht voortspruiten niet kunnen ingeroepen om met zooveel het jaarlijksch loon te verminderen, en dat door ditzelve dient verstaan het loon dat de werkman in normale omstandigheden gedurende het jaar had moeten trekken. (Neufchateau, 6 Mei 1911. Pas. 1911III-293. Vredeger. St-Niklaas-Luik, 9 Jan. 1912. P.P. 1912-904. Brussel, 11 Jan. 1910. PP. 1910-111). Dat het, inderdaad, noodig is, om het basisloon vast te stellen, het kontrakt te ontdoen van de omstandigheden die hebben geleid tot de vaststelling van dit abnormale loon en als basisloon te nemen, datgene dat de werkman zou hebben ontvangen ingeval de buitengewone omstandigheden die invloed op het kontrakt hebben uitgeoefend niet zouden hebben bestaan. (Verb. 23 Okt. 1919. Pas. 1919-1-231) ; Aangezien de stemming der wet van 27 Augustus 1919, die voorschreef, dat het basisloon het ondersteldeloon diende te omvatten overeenstemmend met de dagen werkloosheid ontstaan uit de oorlogsgebeurtenissen, als hoofddoel heeft gehad een einde te stellen aan den toestand geschapen door de houding van zekere gemeenschappelijke kassen, die voor de berekening van het basisloon slechts het werkelijk aan den werkman betaalde loon in aanmerking nam ; Dat de verweerster zich vruchteloos op dezen wettekst beroep om haar thesis te staven, daar deze wet slechts eenigermate de uitlegging heeft bekrachtigd van de wet op de arbeidsongevallen, uitlegging reeds gehuldigd door een quasi-eenstemmige rechtspraak ; Aangezien het lid 4 van het artikel 8, herzien in 1929, besluit dat, wanneer het bas'sloon 20,000 frank overschrijdt, het slechts tot dit bedrag in aanmerking wordt genomen voor de vaststelling der vergoeding.
Aangezien de verweerster aanbiedt de schade voortgesproten uit het werkongeval te vergoeeden, en zich te steunen op het loon van 15,720 fr. 25 betaald gedurende het jaar dat het ongeval voorafging, voor 257 1/2 dagen werkelijken arbeid, t.t.z. zonder van de werkloosheid rekening te houden ; Aangezien de eischer anderzijds beweert, dat heli bedrag van zijn basisloon dient verhoogd met het loon overeenstemmend met een zeker aantal dagen werkloosheid, en dat hij zijn bewering staaft, niet op den tekst van de wet van 18 Juni 1930 die terzake niet kan ingeroepen, doch op de leering en de rechtspraak voortgevloeid uit de toepassing van de wet van 24 December 1903 ; Aangezien de vraag te weten of er rekenschap dient gehouden, voor de schatting van het basisloon, van de dagen door den werkman niet gewerkt uit hoofde van werkloosheid, wordt opgelost door een verklaring : « Men dient, zegt de verslaggever der wet, een onderscheid te maken tusschen de toevallige en vrijwillige werkloosheid. In geval van toevallige werkloosheid, wordt het loon overeenstemmend mei het werkloosheidstijdperk in rekening gebracht ; in geval van vrijwillige werkloosheid wordt het loon niet in rekening gebracht... De rechter moet oordeelen... (Verslag Van Cleemputte, Doe. parlem. Kamer der Volksvert,, 1901-1902, blz. 148) » ; Aangezien de verweerster, zich steunend op deze verklaring, beweert dat het terzake niet om een onvrijwillige werkloosheid gaat, doch om een wijziging aan het arbeidskontrakt zonder dwang door den eischer aanvaard ; Aangezien, indien de eischer, zooals de meeste werklieden, de hem opgelegde beperkingen heeft aanvaard, dit komt omdat hij daartoe werd gedwongen We laten in dit nummer een ander artikel door de uitzonderlijke en abnormale ekonomische omverschijnen, van kam. Caes, dat eveneens over standigheden ; het gewichtig vraagstuk van het basisloon bij Aangezien de door de huidige krisis veroorzaakte uitkeeringen voor werkongeval handelt. werkloosheid onbetwistbaar een onvrijwillige werk-
RECHTSPRAAK Onder het stelsel der wet van 15 Mei 1929 op de arbeidsongevallen hebben de voorzaten recht op de forfaitaire vergoedingen indien wordt bewezen, dat Vredegerecht van Maeseyck de zoon hun een deel van de vrucht van zijn arbeid in voor het huishouden nuttige voorwerpen afgaf. 12 Augustus 1932. Is de onregelmatigheid van het afgeven der loonen PI. : MrB Werveke en. Stellingwerff. te wijten aan de omstandigheid dat het slachtoffer Arbeidsongeval. — Verloofd getuige. — Wra- slechts onregelmatig werkte bij gebrek aan werk, kingsgrond? — Wet van 15 Mei 1 9 2 9 . — Steun. — Toevallige afgtften door het slacht- waaruit onvrijwillige werkloosheid voortsproot, dan dient men niettemin in de afgiften van het slachtoffer man zijn ouders. — Schadevergoeding verschuldigd. offer een bijinkomen voor de ouders te zien, zonder In zake arbeidsongeval kan de wrakingsgrond aan- dat men noodzakelijkerwijze den omvang van die gelgevoerd tegen getuige, als vet loofde van een der zo- delijke hulp moet aantoonen. Bij een doodelijk ongeval dienen de wettelijke en nen van de eischers, niet aangenomen. Evenmin als gerechtelijke interesten toegekend. de wrakingsgrond aangevoerd tegen de verloofde van een vóóroverledene. Aangezien in de eerste plaats dient beslist over de Hei belang dat dezen grond zou verrechtvaardi- door de verweerster tegen de eerste en de derde gen is geen rechtstreeksch belang, daar getuige geen getuige van het rechtstreeksche onderzoek aangevoordeel moet trekken uit den afloop van het geding. voerde wrakingsgronden, daar die aangevoerd tegen
ARBEIDSONGEVALLEN
4
AfcBËtD ÉN KÈCHf
den tweeden getuige ter zitting zelf van 10 Juni 1.1. gegrond werd erkend; Aangezien de tegen de eerste getuige aangevoerde wrakingsgrond bestaat in haar hoedanigheid, eenvoudig door de verweester voorgegeven en geensz'ns vastgesteld, en door de getuige uitdrukkelijk geloochend ; Aangezien de tegen de derde getuige aangevoerde wrakingsgrond bestaat in het feit, verloofd geweest te zijn met den in September 1931 overleden zoon Brepols, Stephan ; Aangezien indien rechtspraak en rechtsgeleerdheid aannemen, dat de opsomming der in het artikel 283 van het Wetboek van burgerlijke procedure niet beperkend, doch wel verklarend is, deze zelfde literatuur de rechtbanken/ aanraadt slechts onder het grootste voorbehoud andere wrakingsgronden aan te nemen dan die voorzien door de wet; Aangezien, indien onder de in het artikel 283 van het Wetboek van burgerlijke procedure niet opgesomde oorzaken het belang is dat de getuige in de zaak kan hebben, het nog noodig is, dat dit belang rechtstreeksch zij; dat in de twee gewraakte gevallen het belang van de getuigen niet kan onderscheiden worden, gezien, welk de afloop van het geding ook weze, noch de een noch de andere er baat bij zal hebben ; dat, anderzijds, de vriendschapsbetrekkingen geen voldoende reden zijn om de oprechtheid der verklaringen van een getuige te verdenken ; Dat, dienvolgens, hun getuigenis niet dient geweerd; Aangezien uit deze verklaringen blijkt, dat ze tijdens hun bezoeken aan de eischers hebben vastgesteld, dat de zoon, Brepols, Jozef, aan zijn ouders een deel van de vrucht van zijn arbeid afgaf, nu eens in geld, dan in voor het gezin nuttige voorwerpen ; dat, indien onder de oude wetgeving, het woord «•steun » de gedachte vertolkte van een gewone bijdrage tot de bestaanskosten van de voorzaten, dit niet meer het geval is onder de huidige wet'op de arbeidsongevallen ; Dat, inderdaad, zooals Horion in zijn toelichting, blz. 59, zegt : » Er dient volledige vergoeding toegekend zoodra het slachtoffer in een weinig waarneembare verhouding de steun van den rechthebbende was » ; Aangezien indien, volgens de verklaringen van den getuige van het tegenonderzoek, de afgifte van een deel van het loon van het slachtoffer aan zijn ouders onregelmatig was, dit feit dient toegeschreven aan de door dezelfde getuige vermelde omstandigheid, dat het slachtoffer, sedert zijn indiensttreding bij zijn patroon Max Ferbeck, slechts onregelmatig werkte, dit bij gebrek aan werk, dus ingevolge onvrijwillige werkloosheid; dat van deze omstandigheid dient rekening gehouden om, eenerzijds, de belangrijkheid der aan de eischers overgemaakte sommen, anderzijds, het totaal der door den afgestorvene nagelaten schulden te berekenen ; Dat uit het onderzoek dit hoofdzakelijk en beslissend feit blijkt, dat de eischers in hetgeen hun zoon hun gaf aanvullende inkomsten vonden, zonder dat , noodzakelijkerwijze het beloop van dié geldelijke hulp dient vastgesteld; Dat onder die voorwaarden het bewijs, dat de eischers gemachtigd waren te leveren, genoegzaam geleverd is en dat hun dienvolgens de door de wet voorziene vergoedingen dienen toegekend, hetzij voor elk
der eischers een jaarrente berekend volgens het barema van het K. B. van 12 November 1929, over-" eenstemmemd met 20 t. h. van het jaarlijksch loon van het slachtoffer, loon dat op 20,000 frank wordt geraamd; Gezien den ouderdom van het slachtoffer op het oogenblik van het overlijden, hetzij 30 jaar, en dien van den voorzat van vaderszijde, 56 jaar, komt dezen, een jaarrente toe van 20 t. h. van het basisloon, hetzij 4,000 frank, wat, door de schatting voorzien door het K. B. van 12 November 1929, hetzij 0.935, als jaarrente (4,000x0.935) 3,740 frank' geeft, en aan den voorzat van moederszijde, 54 jaar, een jaarrente van (4,000x0.931), 3,724 frank; Om deze redenen : Wij, vrederechter van het kanton Maeseyck, in eersten aanleg beslissend, veroordeelen de verweerster tot 'het betalen aan den vader van het slachtoffer van een jaarrente van 3,740 frank en aan de moeder een jaarrente van. 3,724 frank ; veroordeelen bovendien de verweester tot de wettelijke en gerechtelijke interesten en tot de kosten van het geding, begroot op
Vredegerecht van Hoei 26 Augustus 1932. Arbeidsongeval. — Voorzaten. — Steun. — Vermoeden. — Gerechtelijke interesten verschuldigd. — Geneeskundige kosten voorgeschoten door de eischers. — Begrenzing van hun eisoh tot het raam van het wettelijk tarief. Als de voorzaten onder hetzelfde dak leefden als de getroffene zoon, 17 jaar oiid, hebben ze recht op de forfaitaire vergoedingen indien de verzekeraar geen feit aanhaalt dat van aard is het in de wet van 15 Mei 1929 ingeschreven vermoeden van steun te vernietigen. Bij doodelijk ongeval zijn de gerechtelijke interesten niet verschuldigd. De eischers, die de kosten van geneeskundige zorgen, artsenijen en verblijf in het gasthuis hebben gedragen gedurende het tijdperk dat het overlijden voorafging, kunnen er slechts de terugbetaling van eischen tot het beloop der som forfaitair vastgesteld door het tarief vastgelegd bij K. B.~ van 3 Augustus 1904 en de daaropvolgende besluiien. Aangezien het vonnis van 29 Juni voor recht heeft verklaard dat het doodelijk ongeval waarvan de minderjarige werkman Trido, Emile, op 7 November 1931 te Ampsin het slachtoffer is geweest, overkomen is in den loop en door het feit van de uitvoering vam zijn arbeidskontrakt en dienvolgens een arbeidsongeval daarstelt dat onder toepassing valt van de wet van 24 December 1903, gewijzigd door die van. 27 Augustus 1929, en partijen heeft bevolen uitleg te geven over de kwestie van steun van het jaarlijksch loon en van, de genees- en artsenijkundige kosten ; Aangezien krachtens het artikel 6 der wet van 15 Mei 1929, van kracht op den datum van het ongeval, aan den wettelijken vader en de wettelijke moeder van het slachtoffer (daar hij noch echtgenoote noch kind nalaat), buiten 750 frank voor begrafeniskosten, een lijfrente wordt toegekend op grondslag van 20 t. h. van het jaarlijksch loon voor ieder
ARBEID EN RECHT der rechthebbenden. Dat dit recht op vergoeding weliswaar door de voorzaten slechts wordt verworven indien ze rechtstreeks van het loon van den getroffene leefden. Doch dat als zoodanig worden aangezien degenen die onder hetzelfde dak leefden. Dat uit de debatten is gebleken' dat Trido, Louis, 17 jaar oud, leefde onder het dak zijner ouders, de eischers, en dat de verwerende maatschappij geen feit aanvoert van aard om dit vermoeden te vernietigen ; Dat, bijgevolg, de eischers, wettelijke vader en moeder van het slachtoffer, recht hebben op bovenvermelde vergoedingen ; Aangezien voor de berekening van deze vergoedingen, bij toepassing van het artikel 8 der wet het jaarlijksch" loon van het slachtoffer dient vastgesteld op 11,332 frank, bedrag van het gedurende het jaar dat het ongeval voorafging werkelijk verdiende loon door den minst betaalden volwassen werkman van dezelfde kategorie ; Wat de geëschte rechterlijke interesten aangaat : Aangezien in geval van doodelijk werkongeval, de verplichtingen van het bedrijfshoofd (dat terzake door de verwerende maatschappij vervanlgen wordt) alleen bestaat in het verschaffen aan de rchthebbenden van de lijfrente hun toegekend door het artikel 6 der wet van 24 December 1903, gewijzigd door de wet van 15 Mei 1929, een rentetitel ten laste van de inrichtingen beoogd door het artikel 14 en zulks, door de storting op lijfrente in dé- maand van het definitieve vonnis, van het kapitaal dat deze rente vertegenwoordigt bij een der genoemde inrichtingen* die alleen de bewuste rente zal te betalen hebben, welke krachtens de wet van 15 Mei 1929 op den datum van het overlijden van het slachtoffer aanvangt; Dat, bijgevolg, de gerechtelijke interesten te.zake niet verschuldigd zijn. (Verbr., 23 Nov. 1911). Genees- en artsenij kundige kosten, en van verblijf in gasthuis : Aangezien de eischers den last hebben op zich genomen van de genees- en artsenijkundige kosten en van het verblijf in het gasthuis naar aanleiding van het ongeval. Dat de uit dien hoofde van de eischers geëischte kosten voor raadpleging, verplaatsing, overbrenging naar de kliniek, zorgen, verb'nding en geneesmiddelen, bewaking, .opneming in een hospitaal van 7 November 1931, dag van het ongeval, tot 8 November, dag van het overlijden, in werkelijkheid de globale som van 1,424 frank bereiken; Doch, aangezien krachtens het artikel 5, lid 3 en 4 der wet, het bedrijfshoofd of zijn plaatsvervanger1 slechts gedwongen is ze te betalen aan hen die ze hebben gedragen tot het beloop van de som vastgesteld door het tarief voorgeschreven bij K. B. van 3 Augustus 1904, gewijzigd door de K. B. van 30 Mei 1919, 11 Juni 1925 en 15 Juli 1927. Aangezien, volgens dit tarief, de genees- en artsenijkundige kosten en van', de opneming in het hospitaal terzake van de verwerende maatschappij slechts kunnen geëischt tot het beloop der gl bale som van 500' frank ;. * Om deze redenen : 'Wii, vrederechter, tegensprekeli'k beslissend, verklaren' de eischers gegrond in hun eisen, er op gericht de vergoedingen te bekomen voorzien door de wet van 24 December 1903, o.m. gewijzigd door
5
de wet van 15 Mei 1929, uit hoofde van het doodelijk arbeidsongeval overkomen op 7 November 1931 am hun minderjarigen zoon Trido, Louis, onder hun dak gewoond hebbende en van wiens loon ze leefden, te weten : a) Trido, Jules, 46 jaar, een lijfrente, aanvang nlemend op 8 November 1931 en waarvan, het bedrag, berekend in verhouding tot den ouderdom van het slachtoffer en van den rechthebbende volgens het barema I gehecht aan> het K.B. van 12 November 1929, op den grondslag van 20 t. h. van het jaarlijksch loon, de som beloopt van : 11,321 x,20x9.31 = 2,110 frank; b) César, 100 Julia, echtgenoote Trido, Jules, 51 jaar, een lijfrente aanvang nemend op 8 November 1931, waarvan het bedrag beloopt : 11,332x20x9.38 _ = 2 dui100 zend 125 fr. 88, en de eischers gezamenlijk : 1) de som vam 750 frank voor de begrafeniskosten; 2) die van 500 frank, ten titel van forfaitaire vergoeding voor de genees- en artsenijkundige kosten, en van opneming in het hospitaal naar aanleiding van het omgeval; bijgevolg, veroordeel en de verwerende maatschappij tot 'het vormen binnen de maand van het huidige vonnis, hetzij ter Algemeene Lijfrentkas, hetzij' bij een andere voor den dienst der renten aangenomen instelling, de noodzakelijke kapitalen volgens het officieel barema, voor het verzekeren van de gezegde lij f renten van 2,110 fr. 01 aan Trido, Jules, en van 2,125 fr. 88 aan César, Julia, of de noodige kapitalen voor het verzekeren van de twee derdeni van de genoemde renten in gevat het derde der waarde van deze aan de eischers zou worden betaald in kapitaal; veroordeelen haar ook tot het betalen aan de eischers van de sommen van 750 frank voor begrafeniskosten en 500 frank voor geneesen artsenijktmtiige kosten en van opneming in het hospitaal. x
Vredegerecht van Sint-Joost-ten-Noode 9 November 1932. S. A. Les Instituts Médicau» Privés, eischeres (Mr Dupont), t/ Israël Sterno, verweerder (Mr Mangin), en Israël Sterno, waarborgeischer t/ Mutuelle des Syndicats, verweerster (Mr Creten). Over den hoofdeisen. Aangezien de eisch gericht is op de betaling der som van 2,228 frank voor bijgevoegde ziekenhuiskosten van den verweerder aan de eischeres gedurende 47 dagen aan 47 frank per dag, of 2,209 frank, plus 17 fr. 50, enz. ; Aangezien het vast staat dat de verweerder, als slachtoffer van een arbeidsongeval, op 2 Juli 1932 werd opgenomen in het door de eischers uitgebate Gesticht door de zorgen en op de kosten van zijn verzekeraar, de « Mutuelle des Syndicats Réunis », en dit in een gemeenschappelijke zaal, aan 35 frank per dag; Aangezien de verweerder op 4 Juli 1932, op zijn uitdrukkelijke vraag, zonder de instemming van zijn verzekeraar en zonder dat zijn gezondheid een dergelijken maatregel noodzaakte, naar een bijzondere kamer werd overgebracht; Aangezien de eischeres de aandacht van den ver-
6
ARBEID EN RECHT
weerder vestigde op het feit dat de prijs van een bijzondere kamer 80 frank was, dan wanneer de verzekeraar slechts 33 frank betaalde; dat de verweerder, de gegrondheid van dezen eisch erkennend, de eischeres verzocht het bijvoegsel te vragen aan zijn broeder, die tegelijkertijd zijn werkgever was, en die, naar hij zegde, de nota zou betalen; Aangezien de eischeres dezen eisch met reden heeft uitgelegd als een persoonlijke schuldbekentenis voor het bijvoegsel en een aan. zijn broeder gegeven machtiging tot betalen ; Aangezien het geëische bedrag niet betwist wordt; Aangezien de eisch dienvolgens gegrond is; Aangezien de verweerder te vergeefs volhoudt, dat de eisch tegen het verzekerde lichaam diende gericht, dat hem de door het arbeidsongeval genoodzaakte zorgen verschuldigd was en hem had doen opnemen in het door de eischende Maatschappij uitgebate gesticht; Aangezien de verzekeraar slechts verantwoordelijk is binnen de grenzen vastgesteld door de wet op de arbeidsongevallen, en dat de onderhavige eisch niet - gesteund is op bewuste wet doch op een door den verweerder gegeven persoonlijke machtiging; Als rechtvaardiging van zijn vraag, naar een bijzondere kamer overgebracht te worden, heeft de verweerder zich namelijk gesteund op het feit, dat er rookers waren in de gemeenschappelijke zaal, wat niet belet, dat de verweerder uitdrukkelijk de vraag heeft gedaan toen men hem mededeeld, dat hij prsoonlijk verantwoordelijk was voor den toeslag verschuldigd uit hoqfde van deze overbrenging; Aangezien het dus wel gaat om een persoonlijke schuldvordering vanwege de eischeres tegen den verweerder ; 'Over het beroep op waarborg : Aangezien het terzake niet gaat, zooals hierboven wordt aangeduid, om een eisch voortvloeiend uit de wet op het herstel der arbeidsongevallen, en dat dienvolgens de onbevoegdheid niet kan tegengeworpen ; Aangezien, krachtens artikel 9 der wet van 15 Maart 1932, de eisch van den waarborg voor den rechter wordt gebracht, aan wien de hoofdeisen wordt onderworpen, en .dat deze nieuwe beschikking van algemeene orde voor doel heeft voortaan in geval van waarborg welkdanige dualiteit en, dienvolgens, elke mogelijkheid van tegenspraak in het vonnis te beletten; Aangezien de scheidsrechterlijke bepaling vastgesteld volgens het artikel 24 der samengeordende wetten op de arbeidsongevallen terzake niet toepasselijk, is; Aangezien eveneens de eisch niet gesteund is op de wet van 24 December .1903, is de tegenwerping ratione loei (het ongeval heeft zich te Eisene voorgedaan) op de zaak niet van toepassing In hoofdzaak : Aangezien uit de hestanddeelen der zaak blijkt, dat de verweerder op 27 Juni 1932 het slachtoffer was van- het arbeidsongeval waarbij hij zich den linker " 'knie verstuikte; dat hij op 2 Juli 1932 in het door de oorspronkelijke eischeres uitgebate Gesticht in behandeling werd genomen, en dit door tusschenkomst van de verweerster in waarborg, om er een lichte heelkundige bewerking aan den knie te ondergaan. Dat zijn gezondheidstoestand noch bijzondere zorgen noch een afzondering vereischte; Aangezien de eischer op 4 Juli 1932, zich beroepend op redenen van persoonlijke gepastheid, zijn overbrenging vergde van de gemeenschappelijke kamer in een bijzondere, dit ondanks de meening van de verweerster in waarborg, die oordeelde dat ze niet
gehouden was meer dan 33 frank per dag te betalen, volgens haar overeenkomsten met het Gesticht voor de opneming in het hospitaal in een gemeenschappelijke zaal; Aangezien ondanks alles de eischer in waarborg het uitdrukkelijk bevel van overbrenging gaf, en persoonlijk verzekerde het verschil te zullen betalen van de kosten van deze bijzondere opneming terwijl hij aan zijn broeder mandaaf gaf in zijn plaats te betalen; Aangezien krachtens artikel X, lid 3 der samengeordende wetten op de arbeidsongevallen en artikel 2 van het koninklijk besluit van 31 December 1929, de verweerster in waarborg slechts gehouden is tot het betalen van meer dan 33 frank (30 fr. + 10 t. h.), en tot 50 frank per dag, wanneer de afzondering van den getroffene noodwendig is uit hoofde van den ernst van zijn gezondheidstoestand; dat dit feit niet blijkt uit de bijzonderheden van de zaak, en dat de verweerster dienvolgens niet verplicht is den eischer te waarborgen tegen de persoonlijke schuld die hij heeft gemaakt buiten de voorschriften van de wet op de . arbeidsongevallen ; Om deze redenen : Wij, Vrederechter, de zaken verbindend, verklaren den hoofdeisen ontvankelijk en gegrond; Veroordeelen den verweerder tot het betalen aan da eischeres van de som van 2,228 frank met de gerechtelijke interesten en de kosten begroot op 79 fr. 35; En beslissend over den eisch in waarborg, verklaren ons bevoegd en den eisch ontvankelijk; verklaren den eisch in waarborg ongegrond; Veroordeelen den eischer in waarborg tot de kosten. x
Vredegerecht van het Kanton Oostende 3 November 1931 D... t/ Verzekeringsmaatschappij « L'Abeille ». Arbeidsongeval. — Art. 1 der wet ven 2 4 December 1903. — Koffiehuis- of spijahulsbediende. — Loon, voedsel en drinkgeld. — Kneoht, geen werkman. — Afwijzing van den eisch. Een koffiehuis- of spijshuisbediende die als werkelijk loon slechts drinkgeld ontvangt, zelfs indien hij door den patroon van de inrichting gevoed wordt, is geen werkman in den zin der wet op de arbeidsongevallen. Zijn post is veeleer dien van een knecht. Voor de bepaling van zijn rechtskundigen staat, kan wen zich op de wet op de werkrechtersraden niet steunen. De omstandigheid dat de patroons gansch het personeel van zijn inrichting bij een zelfde verzekeringsmaatschappij heeft verzekerd en aan den getroffene reeds een som vooruit betaald heeft, behoudt niet ter zake. Aangezien de eischer beweert, het slachtoffer geweest te zijn van eèn arbeidsongeval op 26 Augustus 1928, toen hij te Oostende in dienst was in het « Restaurant Lepage », gehouden door den Heer A. Van Parijs, in wiens plaats optreedt de verwerende verzekeringsmaatschappij « L'Abeille »; dat het ongeval, een val op het terras, voor gevolg heeft gehad, een kneuzing aan het middel voorhoofd, aan den linkerknie en een met bloed beloopen kneuzing aan de maagstreek, alsmede aan de linke wrijf, wat een gedeeltelijke bestendige werkonbekwaamheid heeft teweeggebracht waarvan de graad door een deskundige diende
ARBEID EN RECHT geschat; dat zijn basisloon op 12,000 frank dient geschat ; Aangezien de eisen er op gericht is, de verwerende maatschappij te hooren veroordeelen tot het betalen aan den eischer van de vergoeding die hem toekomt uit hoofde van tijdelijke volledige en bestendige gedeeltelijk werkonbekwaamheid, volgens den graad, en van den datum der genezing af, en vast te stellen door een deskundige aangesteld door het gerecht; Aangzien de verwerende verzekeringsmaatschappij doet opmerken dat sedert de wet op de werkrechtersraden van 9 Juli 1926, de in de spijs- en drankhuizen gebezigde tafelknechten met de werklieden gelijkgesteld worden-; dat de omstandigheid waarop de verwerende verzekeringsmaatschappij zich beroept om te betwisten dat hij was verbonden door den band van een werkkontr-akt tegenover den patroon van het « Restaurant Lepage », te weten : dat hij geen loon van deze laatste ontving, onjuist is, gezien hij er een ontving onder vorm van kosteloos voedsel; dat zijn patroon zich gebonden achtte door de beschikkingen der wet op de arbeidsongevallen, daar hij een mondelinge verzekering had afgesloten met de verwerende maatschappij voor gansch zijn personeel; dat, trouwens,, de verweerster zelf heeft erkend, dat hij recht had op een vergoeding in uitvoering van de wet op de arbeidsongevallen, gezien zij hem een afrekening van 300 frank op de krachtens deze wet verschuldigde vergoeding had betaald, en hem voorgesteld .had als saldo de som van 80 frank te betalen, rekenschap houdend met de volgens haar op 4 Oktober 1928 ingetreden volledige genezing; Aangezien het artikel 3 der wet van 9 Juli 1926 op de werkrechtersraden 'wel zegt : met de werklieden zijn gelijkgesteld : 7° Tafeldienaars werkzaam in restauraties en drankslijterijen... doch dat deze opsomming uitsluitend de toepassing beoogt van de wet waarin ze voorkomt; dat deze wet een wet van bevoegdheid is ; dat zij alleen voor doel heeft de verschillende arbeiders vermeld onder artikel 3 als werklieden aan de rechtsmacht van de werkrechtersraden te onderwerpen (ziet Rep. prat, da droit beige, V° Werkrechtersraad, n1' 130) ; dat ze niet voor gevolg kan hebben, den rechtskundige toestand te bepalen van de tafelknechten, gebezigd in de spijs- en di ankhuizen ten opzichte van de wet van 24 December 1903 op de werkongevallen ; Aangezien wat den werkman kenmerkt o.m. is, dat deze handwerk verricht mits een loon, om voort te brengen ten bate van een patroon die op dit werk spëkuleert ; 'Dat deze de toestand niet was van den eischer op 't oogenblik van het ongeval waarvoor hij de toepassing der wet van 1903 vraagt; Dat zelfs, indien hij bij zijn patroon kosteloos werd gevoed, wat deze aanvoert, doch niet sraaft en niet vraagt om te staven, er trouwens door de verwerende maatschappij betwist wordt, het werk van den eischer veeleer dat was van een knecht of van een bediende; Dat hij, inderdaad, niet was onderworpen aan dezelfde risiko's als de koks en andere hulpkrachten van een spijshuis, die er handwerk verrichten; dat hij als werkelijk loon slechts drinkgeld ontving zonder verbintenis vanwege zijn patroon; dat hij dit drinkgeld alleen voor zijn persoonlijke baat ontving, zonder dat zijn patroon op zijn arbeid spekuleerde; Dat de eischer dus geen werkman was ; Dat het feit, dat de patroon van het « Restaurant Lepage » gansch het personeel van zijn inrichting had laten verzekeren en het andere, dat de verwerende
7
maatschappij aan den eischer reeds een som vooruit had betaald en hem een som als saldo zou hebben aangeboden aan den eischer de hoedanigheid van werkman niet kunnen toekennen; Dat deze zich dienvolgens niet kan beroepen op de wet van 24 December 1903 op de arbeidsongevallen, en zijn eisen onontvankelijk dient verklaard ; Om deze redenen : Wij, Vrederechter yan het kanton Oostende, tegensprekelijk beslissend en in eersten aanleg, verklaren in rechte den eischer Heer Jozef D... onontvankelijk in zijn eisen en veroordeelen hem tot de kosten. BEMERKINGEN Zooals Delaruwière en Namèche in hun onlangsch werk op de Arbeidsongevallen, blz. 10, nv 5, zin van het woord « werkman », heeft de wetgever deze uitdrukking niet bepaald. Doch uit de wetgevende werkzaamheden blijkt, dat het in de wet van 10 Maart 1900 op het werkkontrakt is, dat de beteekenis van het woord « werkman » dient gezocht. Nu, deze wet is niet toepasselijk op de dienstboden, hoeveknechten, magazijnkneehren, verkoopers en verkoopsters, koffiehuisbedienden, leerjongens, brievendragers, bedienden. Onze kollega van Oostende heeft zeer goed gevonnisd. R.V.x
Vredegerecht van het Kanton Grivegnée 15 Maart 1932. Wwe Cleinge t. La Royale Beige. Arbeidsongeval. — Longtering als gevolg van door den rechter erkende wondziekte.— Toegekende vergoedingen.— Afdoende bewijzen. — Nutteloosheid van het deskundigen onderzoek. Wanneer de rechter, zijn overtuiging puttend uit de bestanddeelen van de zaak, het verband van de oorzaak tot het gevolg erkent tusschen de wondziekte en een longtering ontstaan of ontwikkeld na het ongeval en die den dood voor gevolg heeft gehad, kent hij aan de rechthebbenden de wettelijke vergoedingen toe voor ongeval met doodelijken afloop, zonder dat het noodig is over te gaan tot een nieuw onderzoek van de overtaigingsbestanddeelen reeds voortgevloeid uit een eerste voorheen bevolen onderzoek. In rechte : Aangezien wijlen Emile Cleinge op 14 April 1929 slachtoffer geweest is van een arbeidsongeval, toen hij werkte voor rekening van de Mij. Athus-Grivegnée; Aangezien het slachtoffer volledig onbekwaam was tot werken Van den dag van het ongeval tot 8 Mei 1931, datum van zijn overlijden (ziet het vonnis van dezen zetel van 4 Aug. 1931), en dat de verwerende maatschappij veroordeeld werd aan de verweerster, qualitate qua, te betalen, de forfaitaire vergoedingen gesteund op een grondtoon waarover men akkoord ging en op de volledige onbekwaamheid totwerken waarover juist gesproken is; Aangezien de optredende weduwe heden, zoo in haar eigen naam als in dien van haar minderjarige kinderen volhoudt, dat het overlijden van haar echtgenoot te wijten is aan het ongeval van 14 April 1929 en de wettelijke vergoedingen vraagt, voorzien door het art. 4 van de samengeordende wetten van 24 December 1903, 3 Augustus 1926, 5 Mei 1929,
8
ARBEID EN RECHT
30 December 1929 en 18 Juni 1930 op de arbeidsongevallen, ts weten : een som van 750 frank voor begrafeniskosten, een lijfrente op grondslag van 30 t.h. van het loon van het slachtoffer in haar persoonlijk voordeel en een rente van 15 t.h. van hetzelfde loon in 't voordeel van ieder harer kinderen;
aan den eisch van een onderzoek waarbij de verwerende Mij. zich aansluit: de aangehaalde feiten schijnen ons van nu af vastgesteld en de kosten welke de onderzoeken na zich slepen zouden verijdelend zijn. Het is evenmin noodig recht te laten weervaren aan de bijkomende besluiten van de eischeres geOver dezen eisch : richt op de benoeming van dokter Dejace, van Luik, Aangezien niet betwist wordt dat het slachtoffer in de hoedanigheid van deskundige, met de zending gestorven is aan een longtering; dat evenmin be- te zeggen, na zich omringd te hebben van al de intwist wordt, dat een borst- en longwondziekte inlichtingen die hij nuttig zal achten, indien het overvloed kan uitoefenen op een tot daartoe slepende lijden van het slachtoffer het gevolg is van het ontering; geval, zonder dat er rekenschap is gehouden van Dat uit de bestanddeelen van de zaak blijkt, dat zijn vorigen toestand, gezien we reeds de besluiten men schijnt te mogen besluiten, dat de ontwikkeling van dezen dokter hebben nopens dit punt: van de longtering van het slachtoffer duidelijk het (( Het ongeval komt voor minstens 35 t.h. tusgevolg is .geweest van de wondziekte, op voorwaarschen in de oorzaken van het overlijden, het is er de dat bewezen wordt : de hoofdoorzaak van geweest »; 1" Dat het vrij was van alle kenteekenen van teAangezien in die voorwaarden de eischeres het ring vóór het ongeval en normaal werkte; recht heeft het geheel van de forfaitaire wettelijke 2° Dat de bekomen wondziekte van zeker belang vergoedingen te eisenen ; is geweest; Aangezien, anderzijds, de eischeres vruchteloos 3° Dat de kenteekenen van tering zich hebben beweert, dat de forfaitaire vergoedingen dienen toevertoond korten tijd na hst ongeval; gekend volgens de wet van 18 Juli 1930 en niet vol4° Dat tusschen dit ongeval en het geneeskundig gens die van kracht op 't oogenblik van het ongebfegin van de longaandoening zich geen n:euw feit val, in April 1929, daar het art. 38 der samengeorheeft voorgedaan dat voor deze ontwikkeling aandende wetten op de arbeidsongevallen bepaalt, dat sprakelijk zou zijn; bedoelde wet toepasselijk zal zijn op het herstel van Nu, er mag gezegd, dat dit bewijs uit de stukken de ongevallen overkomen van den In Januari af van het dossier kan afgeleid : volgend op den datum der verschijning van het laata) Vóór het ongeval, van 14 Januari tot 14 April, ste der koninklijke besluiten die er de uitvoering heeft het slachtoffer 74 op 90 dagen gewerkt, termoeten van regelen. wijl hij van 5 Maart 1930, datum waarop hij het Nu, wij herhalen het, het ongeval dagteekent van werk heeft willen hernemen, tot 21 Mei 1930 14 April 1929; het overlijden op 8 Mei 1931 is er slechts 14 dagen op 70 werkdagen heeft kunnen het gevolg van. werken, en van 21 Mei 1930 tot zijn dood, op 8 Mei Om deze redenen, en zonder inachtneming van 1931, geen enkel; alle andere uitvoerige of tegensprekelijke besluiten, b) De wondziekte is niet belangrijk geweest : er ' wij, vrederechter, tegensprekelijk en in eersten aanis noch breuk noch scheur geweest; blijft alleen de leg beslissend, het geschil - geschat zijnde ten oponderstelling van een kneuzing die een bacteriën- zichte van elke betrokken partij en ieder der posten ontwikkeling heeft kunnen doen ontstaan ; van den eisch, op 1,000 frank voor de instantie en c) De datum van het geneeskundig begin van de de bevoegdheid; veroordeelen de verweerster tot het kwaal die het slachtoffer heeft doen bezwijken, kan betalen aan de eischeres qualitate qua, de vergoedinop einde Mei of begin Juni 1929 vastgesteld worgen voorzien door artikel 6 der wet van 3 Augustus den, hetzij ongeveer een maand en enkele dagen na 1926 op de arbeidsongevallen, te weten: 1" de som het ongeval; van 400 frank voor begrafeniskosten ; 2" een kapi't Is waar dat het slachtoffer een keelontsteking taal dat de waarde vertegenwoordigt, ten aanzien heeft gehad tusschen het ongeval en de ontwikkevan den ouderdom van het slachtoffer op het. oogenling van de tering, doch deze, die een noodlottigen blik van het overlijden, van een lijfrente gelijk aan invloed op het slachtoffer heeft, uitgeoefend, is niet 30 t.h. van het jaarloon, dat slechts in overweging alleen verantwoordelijk voor de ontwikkeling van de kan genomen tot het beloop van 12,000 frank, kapi-' tering, het ongeval is er reeds grootendeels vóór de taal toegekend voor drie vijfden aan de weduwe en keelontsteking tusschengekomen; twee vijfden aan de kinderen. Het slachtoffer leed reeds aan ds ontsteking van x de kruin, hij verzwakte door de ettering van den elleboog vóór dat de keelontsteking zich verklaarde; Vredegerecht van het Kanton op het oogenblik van de tusschenkomst, dacht de Sint-Jans-Moleubeek fgkultèit reeds aan een « bursite tuberculeuse ». Al hetgeen voorafgaat vloeit voort uit het ver7 April 1932. sla,g van dokter Dejace, in de zaak door ons opgeMorren t. Huberty en « Royale Beige », tusschenlost op 4 Augustus 1931 ; nu, het gaat hier wel om treedster. een eisch in herziening, waardoor den rechter een Arbeidsongeval. — Geval overkomen door het verschillenden toestand wordt onderworpen : het feit der uitvoering van het arbeidskontrakt. overlijden van het slachtoffer, als gevolg van het — Stoker, bijhoorlg belast met houtzagen. ongeval van 14 April 1929, onvoorziene ontknoo— Zagen van een lat buiten het werkhuis van den meester. — Zware fout vanwege ping, zoo weinig voorzien, dat de verweerster heden het slachtoffer. — Zonder gevolg — Eisoh nog betwist dat ze aan het ongeval te wijten is. tot forfaitair herstel- — Ontvankelijkheid. Niets verzet er zich dus' tegen dat in genoemd Zelfs in geval van zware jout vanwege het slachtverslag het bewijs van de betrekking tusschen den offer van een arbeidsongeval, blijft de forfaitaire dood en het ongeval wordt geput. wet toepasselijk; is overkomen door het feit en in Het schijnt dus niét, dat er gevolg dient gegeven
AfcBËtD EN fcËÓHf MÊtum^é
den loop der uitvoering van het arbeidskontrakt, de geval ; dat het dienvolgens van belang is, alvorens verminking die een stoker zich toebrengt, welke bij- verder te beslissen, dat er debatten plaats hebben ; hoorig belast is met houtzagen, bij de behandeling van Wat de vraag om tusschen te komen van de N.M. een kringzaag4, voor ie uitoefening van zijn werk, « La Royale Beige » aangaat; Aangezien de ontvankelijkheid van haar tusschenzelfs buiten het werkhuis van den meester. kornst niet wordt betwist; dat zij als verzekeraar van Aangezien de eischer de toekenning van een wette- den verweerder het recht heeft de debatten te volgen ; lijke vergoeding nastreeft, waarop hij beweert recht te Om deze redenen, wij, Vredrechter, tegensprekehebben, naar aanleiding van. het arbeidsongeval waar- lijk beslissend, zeggen voor recht, dat het ongeval van hij het slachtoffer is geweest op 10 September waarvan de eischer op 10 September 1931 het slacht1931, wanneer hij in dienst was van den verweerder offer is geweest, een ongeval daarstelt overkomen in Huberty; den loop en door het feit der uitvoering van het arAangezien deze laatste betwist dat het ongeval is beidskontrakt gesloten tusschen den eischer en den overkomen in de vereischte voorwaarden om onder verweerder Huberty ; dat de eischer bijgevolg onttoepassing te vallen van de wet op het herstel van vankelijk is en met recht de toepassing en het voorwerkongevallen van 24 December 1903 en van de la- deel mag eischen van de wet van 24 December 1903 tere wetten die ze gewijzigd hebben, en beweert op de arbeidsongevallen en van de latere wetten die dat het betwiste ongeval niet is overkomen door het ze gewijzigd hebben (3 Augustus 1926, 15 Mei 1929, feit der uitvoering van het arbeidskontrakt; 30 December 1929 en 18 Juni 1931) ; en alvorens Aangezien door de partijen wordt erkend, dat de verder recht te spreken, bevelen partijen de gevolgen eischer door den verweerder in de hoedanigheid van die uit het betwiste ongeval voortgevloeid zijn te bestoker aangeworven, zich bovendien overleverde aan spreken ; stellen voor de debatten onze zitting van 19 April 1932 vast; verklaren de tusschenkomst van andere bezigheden en o.m. bijhoorig belast was met houtzagen ; dat het vast staat, dat het ongeval waar- de N.M. <( La Royale Beige » ontvankelijk ; geven voor herstel wordt gevraagd, zich heeft voorgedaan op haar akte, dat ze betwist welkdanige verplichting te 10 September 1931, toen de eischer zich bij een tim- hebben tegenover de een of andere betrokken parmerman, gebuur van de verweerder Huberty, zijn pa- tij ; behouden de kosten voor. troon, had begeven om er over te gaan tot het zagen van een lat bij middel van een kringzaag ; dat het door het in beweging brengen van deze machien was Scheidsrechterlijke Kommissie dat den eischer twee vingers werden afgezaagd ; van de Mijnnijverheid van Luik Aangezien de verweerder Huberty beweert dat de eischer ter zake niet zou hebben gehandeld volgens 10 Januari 1933. zijn onderrichtingen of zijn stilzwijgende toestemming Staking. — Basisloon. daar hij niet door hem was gemachtigd aan zijn geAangezien de eisch gericht is op het doen vastbuur de toelating te vragen de in zijn werkhuis gestellen van het bedrag der vergoedingen verschuldigd plaatste cirkelzaag te gebruiken, waarvan de eischer aan de eischeressen naar aanleiding van het doodetrouwens de behandeling niet kende ; Dat de eischende partij de beweringen van den ver- lijk ongeval waarvan Ant.-Marie-Jozef Schrijnemakers, hun echtgenoot en vader, op 13 September 1932 weerder in dit opzicht betwist en daarentegen verklaart, dat hij herhaalde malen reeds door den ver- het slachtoffer is geweest, toen hij werkte voor rekening van de koolmijn van Abhooz, aangesloten bij de weerder en zijn gebuur werd gemachtigd de aan dezen verweerster; laatste toebehoorende kringzaag te gebruiken ; Aangezien het ongeval niet wordt betwist; Aangezien, in de veronderstelling dat het ongeval Aangezien partijen akkoord gaan om het in den loop te wijten is aan het feit dat het slachtoffer de onder- van het jaar dat het ongeval voorafging door het richtingen van den patroon heeft miskend en dus een slachtoffer werkelijk getrokken loon op 6,750 fr. 75 zware fout bedreven heeft, het nochtans onbetwistvast te stellen ; baar is dat deze ter zake in verband staat met de uitAangezien de eischeressen beweren, dat aan die voering van het arbeidskontrakt en er niet vreemd som dient toegevoegd het ondersteld loon. overeenaan is; dat het, inderdaad, onmiskenbaar is dat, door stemmend met de dagen werkloosheid veroorzaakt door f* handelen zooals hjj gedaan heeft, de drijfveer die ziekte en door staking; het slachtoffer leidde was, de uitvoering van het arAangezien de verweerster integendeel beweert dat beidskontrakt ; dat is aangenomen dat, indien het on- een bijgevoegd loon slechts kan aangenomen voor de geval zelfs te wijten is aan de zwaarste fout bedreven 90 dagen gedurende dewelke Schriinemakers ondoor het slachtoffer, de wet van 24 December 1903 vrijllig werkloos is geweest om reden van ziekte en toepasselijk is als deze fout verband houdt met de niet voor zijn afwezigheden ter oorzake van staking, uitvoering van het kontrakt (Delaruwière en Namè- die een vrijwillige werkloosheid daarstellen ; che, Arb. ong. n r 53, bl. 66) ; dat alleen het oogAangezien dus de eenige betwiste kwestie door de merk van het slachtoffer op het feit vreemd aan de Scheidsrechterlijke Kommissie op te lossen is, te uitvoering van het arbeidskontrakt het bedrijfshoofd weten of de staking een vrijwillige werkloosheid ontlasten (id., ibid. n1' 71) ; dat geen dezer twee laatste onderstellingen ter zake bewaarheid worden ; tenopzichte van den werkman daarstelt of indien de afwezigheden die er uit voortvloeien dienen begrepen Aangezien, ten slotte, het ongevai overkomen in in de regelmatige of onregelmatige tusschenpoozende den loop der uitvoering van het arbeidskontrakt, ver- werkloosheid voorzien door de paragraaf 9 van het moed w
10
ARBEID BN fcËCHf
van het slachtoffer, het loon dat als basis dient voor de vaststelling der vergoeding, vertegenwoordigd is door het totaal van de werkelijk betaalde loonen verhoogd met het onderstelde loon, van de dagen werkloosheid en berekend volgens het bedrag van bewuste loonen ; Aangezien uit verklaringen door den heer Garton, verslaggever van de Middenafdeeling, in: dezer naam gedaan, blijkt dat in al de gevallen van toevallige werkloosheid die uit een abnormale gebeurtenis voortspruiten, het loon van het jaar dat het ongeval voorafging dient verhoogd met het loon dat de werkman zou verdiend hebben gedurende de periode van werk loosheid ; Aangezien hij van oordeel was, dat de staking of dt* uitsluiting onder de gevallen van toevallige werkloosheid diende gerangschikt; Aangezien de Minister van Nijverheid en Arbeid de uitlegging gegeven door den verslaggever goedkeurde en dat deze goedkeuring noch protest, noch voorbehoud vanwege de Kamer uitlokte ; Aangezien bewuste uitlegging dus beschouwd mag worden als aangenomen en als een wetgevende uitlegging daarstellend van de bepaling neergelegd in paragraaf 9 van het artikel 6, die, welke de gevolgen er ook van mogen weze, door de Rechtbank niet kan worden miskend ; Aangezien uit deze overwegingen blijkt dat, in geval van doodelijk ongeval of van ongeval dat een bestendige onbekwaamheid tot werken na zich sleept, er dient aangenomen « dat elke toevallige oorzaak van werkloosheid : stopzetting of vermindering ten gevolge van ekonomische krisis, machienbreuk, uitsluiting of werkloosheid » recht geven op vergoeding op grondslag van het gemiddelde loon dat de werkman zou gewonnen hebben, op voorwaarde, echter, dat de schorsing van den arbeid algemeen zij, de onderneming treft of ten minste een deel van de arbeiders der onderneming. » (Delaruwière en Namèche, nrri 245 en 246.) ; Aangezien het terzake noodig is, om het grondloon vast te stellen, aan het door het slachtoffer werkelijk getrokken loon, hetzij 6,750 fr.75,het onderstelde loon bij te voegen dat het zou getrokken hebben, niet alleen gedurende de 90-dagen ziekte, doch nog geduronde de 61 dagen staking; Aangezien dit onderstelde loon 4,763 fr. 30 bedraagt ; Dat het grondloon dus 11,514 fr. 05 is; Aangezien het slachtoffer, geboren op 3 April 1$85, overleden is op 13 September 1932; Om deze redenen, geeft de Scheidsrechterlijke Kommissie akte,dat het geschil geschat wordt op meer dan 500 frank ten aanzien van ieder der rechthebbende. Veroordeelt de verweerster tot het betalen aan de eischeressen : 1) Van een som van 750 frank voor begrafeniskosten ; 2) Aan de eischeres : een lijfrente van 2 duizend 860 fr. 09 ; 3) Aan het kind : een tijdelijke rente van duizend 727 fr. 11 tot den ouderdom van 18 jaar; Verklaart dat de renten verschuldigd zijn van den datum van het overlijden van het slactoffer af; Voroordeelt, bovendien, de eischeres tot de kosten begroot op 11 frank.
BEDIENDENKONTRAKTEN Werkrechters Beroepsraad van Luik ( K a m e r voor Bedienden) 1 Juni 1932. Duchesne t/ Gaillard. Dienstverhuring. — Kontrakt met bepaalden duur. — Sohriftelijke overeenkomst noodzakelijk Daar de dienstverhuringskontrakten met bepaalden duur moeten gelijkgesteld met de kontrakten betreffende een bepaalde onderneming, moeten ze noodzakelijkerwijze schriftelijk gesloten worden. Herzien het voorloopig vonnis geveld door dezen zetel op 4 Mei 1932; Aangezien alleen de bereoper Duchesne verschenen is vóór den Wefkrechters-Beroepsraad ter gelegenheid van de persoonlijke verschijning der partijen vastgesteld door dit voorloopig vonnis op de zitting van 18 Mei 1932; Dat de Raad, in die voorwaarden, van den niet verschijnenden heer Gaillard de uitleggingen en inlichtingen niet heeft kunnen bekomen die hij van hem verlangde; Aangezien in de voorheen vóór den Beroepsraad genomen besluiten en de door hem gegeven uitleggingen, de gedaagde Gailiard verklaart, dat voor het betwiste tijdperk tusschen hem en den heer Duchesne geen schriftelijk kontrakt werd gesloten ; Dat hij, anderzijds, staande houdt, dat het tiusschen partijen gesloten mondeling kontrakt, er een was voor een bepaalde onderneming of ten minste een kontrakt voor een bepaalden duur, zijnde in dit geval, dien van het schouwburgseizoen ; Aangezien, zijnerzijds, de heer Duchesne beweert, dat het gesloten kontrakt er een was met een bepaalden duur of voor een bepaalde onderneming, doch geen schriftelijk bewijsschrift daarvan voorlegt; Aangezien krachtens een duurzame leer en rechtspraak het kontrakt met bepaalden duur, die het kan zijn voor den duur van de onderneming, schriftelijk dient vastgesteld, zooals art. 2, lid 1, der wet van 7 Augustus 1922 voorschrijft; Dat in geval van mangel aan schriftelijk kontrakt (art. 4), hetzelve als een kontrakt met onbepaalden duur dient beschouwd, waaraan slechts een einde kon gesteld mits den door het art. "12 van bedoelde wet voorzienen vooropzeg; Dat in onderhavig geval geen vooropzeg aan den heer Duchesne werd gegeven; dat deze bijgevolg recht heeft op een vergoeding overeenstemmend met 90 dagen wedde, zooals door art. 15 wordt voorzien ; Dat het dus met recht is, dat de eerste rechter hem deze, op grondslag van de normale overeengekomen bezoldiging, berekende vergoeding heeft toegekend ; Om deze redenen : De Werkrechters-Beroepsraad, zonder inachtneming van alle andere verdere of tegensprekelïjke besluiten, verklaart het beroep van beide partijen ontvankelijk doch ongegrond. Bijgevolg, bekrachtigt het gevelde vonnis. Veroordeelt den beroeper Gaillard, gedaagde, tot de kosten.
ARBEID JN RECHT • .gJBBgg—S ,
,
,
Handelsrechtbank van Brussel
,
11
••
Handelsrechtbank van Brussel
23 December 1932. Serwy t. Maatsch. in gez. naam X en Y. Leleux t/ Vrijdagh. Dienstverhuring. — Onbeschofte uitdrukkingen gebruikt door een bediende. — UitdrukDienstverh uring. — Bevoegdheid. — Bestand-: kingen uitgelokt door (beleedigende aantijdeelen ven het bedienden kon trekt. — Ondergingen van den patroon. — Spijt door den geschiktheid. bediende uitgedrukt over zijn woorden, — Ongewettigde onmiddelijke afdanking. De bestanddeelen van het bediendenkontrakt zijn : Wanneer een bediende weggezonden werd zonder de. gewone levering, door den bediende, van een be- prae-advies uit hoofde van onbeschofte uitdrukkin-1 zoldigd intellektueel werk, en het bestaan tusschen gen gericht tot een zijner patroons, kan deze wegbediende en werkgever van een band van onderge- zending niet als gewettigd beschouwd indien het schiktheid. vast staat, dat de woorden van den bediende werden Moet als bediende beschouwd worden, de boekhou- uitgelokt door beleedigende aantijgingen uitgesproder die .maandelijks aan zijn werkgever een bepaald ken door den patroon in aanwezigheid van hét perwerk levert, die op het kantoor van den patroon werkt soneel en dat de bediende, toen hem gevraagd werd volgens zijn onderrichtingen en onder zijn toezicht. zijn verontschuldigingen aan te bieden, er niet in Het is van weinig belang dat de bediende in dezelf- heeft toegestemd dit op formeele wijze te doen, de voorwaarden gelijktijdig werkt voor meerdere pa- doch niettemin voldoende zijn spijt heeft uitgedrukt troons. over zijn* woorden. Aangezien de verwerende maatschappij op 23 No.Aangezien de eisen gericht is op het bekomen eener som van 1,375 frank voor de boekhoudingswerken; vember 1931 den eischer zonder prae-advies heeft; Aangezien de verweerder de bevoegdheid betwist afgedankt, die als vertegenwoordiger voor den vervan de handelsrechtbank, ratione materice, verkla- koop van haar produkten in haar dienst was; Aangezien een dienstverhuringskontrakt gesloten rend dat de verweerder bediende is, dat zijn maandloon 275 frank bedraagt en dat het geschil dus aan zonder bepaalden duur slechts eenzijdig kon verbrö-' ken worden voor tekortkomingen van een uitzonderden Werkrechtersraad dient onderworpen; Aangezien de verweerder zich bij mondelinge lijken ernst die zelfs voorloopig niet toelaten de ver-, overeenkomst in dato 1 Januari 1930 heeft verbon- trouwensbetrekkingen voort te zetten die den grondden zich met de boekhouding van den verweer-' slag vormen va*n elke overeenkomst van dit slag;, Aangezien de verweerster beweert,. dat zij hetder bezig te honden, den noodigen tijd te besteden aan het nazicht der boeken, de boeken maandelijks recht had plots alle rechtskundige betrekkingen mét. te centraliseeren, voor ieder boekjaar de balans en den eischer af te breken; dat zij het wil bewijzenY • 1° Zekere volstrekt onbeschofte en onaanneembade winst-en verliesrekening op te maken, de belastingskwesties te bestudeeren en te volgen, alsmede re uitdrukkingen die de eischer tot een der vendie betreffende het ouderdomspensioen van de be- nooten heeft gericht in den loop eéner bespreking dienden; betreffende een wijziging van een bepaling van het .Aangezien, anderzijds, de verweerder, handelend mondelinge aanwervingskontrakt, wijziging die de,' in de hoedanigheid van werkgever, beloofd heeft eischer niet wilde aanvaarden; 2° Weigering van den eischer zich te verontschulaan den eischer de noodige bestanddeelen te bezorgen opdat hij elke maand het overeengekomen werk digen wanneer hij er door zijn werkgevers toe werd zou kunnen verrichten; dat hij beloofd heeft hen uitgenoodigd; Aangezien de verweerster, in het verhaal van dé maandelijks voor zijn diensten 275 frank te betalen; Aangezien tusschen partijen is overeengekomen, feiten die de wegzending onmiddellijk zijn voorafdat de werkgever slechts mits een prae-advdes van gegaan, ze slechts op tamelijk onvolledige wijze uitdrie maand een eind aan 't kontrakt zou kunnen eenzet en zekere omstandigheden uit het oog ver- * liest die aan de den eischer ten laste gelegde testellen; Aangezien uit hetgeen voorafgaat blijkt, dat de kortkomingen een groot deel van haar ernst ontneeischer aan den verweerder maandelijks een betaald men; Dat. niet kan betwist worden dat de met reden den intellektueel werk leverde; dat hij zich tegenover den verweerder in een staat van ondergeschiktheid eischer ten laste gelegde woorden werden voorafgebevond, gezien hij eïke maand het overeengekomen gaan door zekere waarlijk beleedigende aantijgingen werk moest leveren, in de-bureelen van den ver- uitgesproken door een der vennooten van de verweerder werkte onder toezicht en volgens de on- werende maatschappij in aanwezigheid van het personeel, aantijgingen bestaande in het verwijt gederrichtingen van dezen laatste; Aangezien het wel degelijk ter zake gaat om een richt tot den, eischer, betaald te worden door de konbediendenkontrakt, waarvan de aard niet is gewij- kurrentie om zijn patroons te emb... en ten onder zigd uit hoofde van het feit, dat de eischer in de- te brengen; dat deze feiten nauwkeurig op 20 Nozelfde voorwaarden voor meerdere patroons werkt; vember 1931 aan deze herinnerd, door hen niet werAangezien uit hoofde van den aan den eischer den gelogenstraft en dat de verweerster ze evenmin toegekenden loonvoet de handelsrechtbank onbe- in haar besluiten betwist; Aangezien, bovendien, op denzelfden datum, gevoegd is deze betwisting tusschen zijn patroon en vraagd zijn verontschuldigingen aan te bieden over hem te slechten; het voorval van daags te voren, de eischer zeker niet heeft toegestemd dit op formeele en ofOm deze redenen : flcieele wijze te doen, doch niettemin door zijn monr De Rechtbank, alle andere besluiten afwijzend, delinge mededeeling van denzelfden dag op voldoende verklaard zich onbevoegd ratione materioe. duidelijke wijze heeft getoond, dat hij zijn uitdruk4 Oktober 1932.
12 '••i'
'.
ARBEID] '
•
.
.
.
-
•
•
,-
f.-.--
,
••
RECHT
„
richt is op het bekomen van een som van 4,472 fr. 94 c , als schadevergoeding voor niet-uitvoering van een kollektieve overeenkomst gesloten tusschen de Centrale der Leder- en Huidenbewerkers van België, mandataris van den gedaagde, en de beroepdoende ; Aangezien, in tegenstelling met het advies uitgebracht door den eersten rechter, het niet past den eisch van den gedaagde Deneef gemeenschappelijk aan dien van zijn gezel Mettens te verbinden; Aangezien de Centrale der Leder- en Huidenbewerkers van België, optredend in naam van haar aangeslotenen, waartoe de gedaagde behoorde, en het Verbond der Schoenfabrikanten van het Arrondissement Brussel, waarvan de beroepdoende deel uitmaakte, op 7 December 1931 een overeenkomst sloten die een einde stelde» aan de staking in de schoennij verheid; Dat het art. 10 van deze overeenkomst bepaalde, dat gansch het personeel in dienst op het oogenblik van het uitbreken van het konflikt terug zou aanvaard worden, en dat in geval van mangel aan bestellingen, het uit te voeren werk zou verdeeld worden volgens de mogelijkheden over gansch het personeel in elke afdeeling, hetzij door de werkuren te verminderen, hetzij door het inrichten van het werk bij beurtwisseling; Dat het zeker is, dat dit artikel, waarvan de sociale draagkracht aan niemand kan ontsnappen, voor doel had te vermijden, dat door de staking slachtoffers zouden vallen; Dat, wat het geval van den gedaagde Deneef aangaat, de beroepdoende de verplichting niet eerbiedigt haar opgelegd door voornoemde overeenkomst, gezien ze tusschen 7 December en 20 April verklaart niet in staat te zijn den gedaagde te doen werken, en ze hem op 20 April opnieuw voor anderhalven dag aanwierf en hem vervolgens bepaald werk^ loos stelde, terwijl het vast stond, dat de gedurende de staking aangeworven werkkrachten van de kategorie van den gedaagde gemiddeld 40 uren per week werkten; Aangezien de beroepdoende zich vruchteloos zou beroepen op het feit, dat technische bezwaren haar zouden hebben belet de overeenkomst van 7 December 1931 na te leven; Dat ze, inderdaad, in haar werkhuis een beurtwisselingsstelsel kon invoeren, volgens hetwelk de gedaagde een week zou hebben gewerkt en zijn plaatsvervanger de volgende week; ARBEIDSKONTRAKTEN Dat het aldus duidelijk gebleken is, dat de beroepdoende zich onttrokken heeft aan de verplichting Werkrechters-Beroepsraad van Brussel haar opgelegd door bewuste overeenkomst dooi* den (Kamer voor Werklieden) gedaagde onrechtvaardig in zijn recht op arbeid te 2 Novemher 1932. treffen; Mij. Vanmarck, schoenfabriek, Dat de beroepdoende dienvolgens in dé hieronder aangeduide mate het tegenover den gedaagde get/ Deneef, Cam, en Mettens, Fr. Dit vonnis bevestigt het princiep aangenomen door pleegde onrecht moet herstellen; dè 3 e Kamer voor Werklieden van den WerkrechOm deze redenen : tersraad van Brussel op 27 Juli 1932, — in het vonDe Werkrechters-Beroepsraad van Brussel, Kamer nis overgedrukt in ons bijvoegsel van 20 September voor werklieden, verklaart het beroep ontvankelijk 1932, bh. 33, — dat de wettelijke uitoefening van in zijn vorm, verwerpt alle verdere en tegenovergehet stakingsrecht in beginsel de vernietiging van het stelde besluiten; .. arbeidskontrakt niet na zich sleept, doch alleen zijn Wijzigt het vonnis dat aan den gedaagde Deschorsing. neef een som.toekende van 2,580 fr. 50 als schadeHerzien het vonnis, waarover beroep, dat geveld loosstelling voor niet- uitvoering van de kollektieve werd door den Werkrechtersraad van Brussel, ka- overeenkomst om bovenaangehaalde redenen; mer voor werklieden, op 27 Juli 1932; Stelt de aan genoemden gedaagde te betalen verHerzien de verklaring in beroep van 8 September goeding vast op 2,280 frank, veroordeelt de beroep1932, doende tot de betaling van deze, met de gerechteAangezien de eisch van den gedaagde Deneef ge- lijke interesten, en tot de kosten.
kingen betreurde en erkende, dat het mogelijk was, dat hij de grenzen der hoffelijkheid was te buiten gegaan, en zijn werkgevers aanbood zijn taak zoo goed als in 't verleden op grondslag van een strenge hoffelijkheid voort te volbrengen, enz. ; Aangezien het niet te betwijfelen valt, dat de onbeschoftheid die de verweerster den eischer toeschrijft veel van haar ernst verliest indien men in aanmerking neemt, dat ze eenigermate werden uitgelokt door de lasterlijke beschuldigingen waarvan de eischer het voorwerp was geweest, en indien men rekenschap houdt van de spijt die hij voldoende heeft uitgedrukt van de aangeklaagde woorden te hebben uitgesproken; Dat in dergelijke omstandigheden de wegzending zonder prae-advies van den eischer zich geenszins opdrong en niets de verwerende maatschappij belette hem gedurende den duur van het prae-advies in dienst te houden, duur voorzien door de mondelinge overeenkomst gesloten tusschen partijen op 31 Oktober 1931, na afloop van een proeftijd van drie maand; dat, volgens de bepalingen van dit kontrakt, de eischer een vast loon moest ontvangen van 2,000 frank voor de maand November 1931, 2,100 frank voor December, 2,200 frank voor Januari 1932, 2,300 frank voor Februari, 2,400 frank voor Maart, 2,500 frank voor April en de volgende maanden ; dat werd overeengekomen dat in geval van scheiding vóór April 1932, het prae-advies 3 maand zou zijn, op grondslag van voornoemd barema; Aangezien uit voorgaande beschouwingen blijkt dat de eischer op 23 November 1931 slechts regel* matig voor einde Februari 1932 kon afgedankt en hij recht heeft, als vergoeding, op 2,000+2,200 + 2,300 frank of 6,600 frank, som die hij eischt bij verdagingsexploot; Om deze redenen : De Rechtbank, alle verdere of tegensprekelijke besluiten werend, veroordeelt wederzijds de verweren* dè maatschappij en de vennooten X en Y tot het betalen aan den eischer van een som van 6,600 frank, als vergoeding voor onmiddellijke ongewettigde afdanking; veroordeelt hen. tot de gerechtelijke interesten en de kosten; Geeft akte aan den eischer, dat ze den eisch op meer dan 5,000 frank schat; Verklaart het vonnis bij voorbaat uitvoerbaar, ondanks beroep en zonder waarborg. x
29554. Samenw. druk. Lucifer (Bestuurder: S. Vanden Bosch). &, Ka pellem ar kt, Brussel.