CHRISTIAAN PIETER, TEKENAAR VAN HET LOO, EN ANDERE VAN STADENS ALS HOVENIERS TEN HOVE DOOR L. AARDOOM
Inleiding "Sijnde hier te vinden de cierlijkste en vermakelijkste concepten of uitvindingen van Jan en Samuel van Staden, Steven Venakool, Sim. Schynvoet en Jac. Marot: alle ervarene en alombefaamde architecten en meesters van plantagien konstig aan te leggen", aldus Andries de Leth, schrijvende over de buitenplaatsen in de zeventiende- en vroeg achttiende-eeuwse Vechtstreek. Dat de Van Stadens als eersten worden genoemd lijkt hun roem als hoveniers nog eens extra te onderstrepen en die strekte zich verder uit dan de oevers van de Vecht. De Oranjes bedienden zich zestig jaar lang van drie generaties Van Staden, op Soestdijk, Huis ten Bosch, Hampton Court en Het Loo. Aan dit laatste buiten zou zekere Christiaan Pieter van Staden zijn naam verbinden als tekenaar van een plan van de barokke tuinaanleg achter het huis, dat onmiskenbaar aan hem is toe te schrijven: "door mij Christiaan Pieter van Staden", helaas ongedateerd. Hoewel juist dit ontbreken van en datering later ruimte zou laten voor verschil van mening over de ouderdom van het plan, wordt de opvatting dat Van Stadens tuinplan het oudste nog bekende van Het Loo is, algemeen onderschreven. Daarom is dit plan zo belangrijk en speelde het in de jaren 1982-´84 zo´n beslissende rol bij de aanleg van en tuin, zoals die ten tijde van Stadhouder-koning Willem I achter Het Loo zou hebben bestaan. Tóch lopen de dateringen van Van Stadens plan uiteen van ± 1687 tot ± 1730 en is het geenszins duidelijk of we met een tuinontwerp, dan wel met de weergave van een bestaande of eerdere situatie te doen hebben. De vroegste datering wordt bepaald door de inhoud van het plan, de laatste door het tijdvak waarin de maker, of een naam-genoot, zeker werkzaam was op Soestdijk. Vooral met het oog op de betekenis die Van Stadens plan had bij de restauratie van Het Loo zal worden getracht dit plan en, vooral de daarop weergegeven toestand, scherper te dateren. Een fragmentarisch gereconstrueerde geschiedenis van de familie Van Staden, gecombineerd met die van de tuinaanleg op Het Loo, in het bijzonder in Christiaan Pieters tijd, zal hierbij de leidraad zijn. De Van Stadens, hoveniers ten hove Toen Christiaen Janse van Staden uit Amsterdam aldaar op 25 september 1660 in ondertrouw ging, was hij 27 jaar en woonde hij als hovenier op Maarsbergen. Zijn bruid was de 30-jarige Maria Weijtings uit Heusden die woonde op "de Fluwelenburg" te Amsterdam. Haar ouders waren al overleden en zij werd bijgestaan door Ida de Marez. Voor Christiaen getuigde diens vader, Jan Christiaense. Het huwelijk werd gesloten in Doorn. Christiaen en Maria werden de ouders van Jan en Samuel van Staden. Die zullen, in de aangegeven volgorde, tussen 1661 en 1665 op Maarsbergen zijn geboren. In die tijd was Maarsbergen eigendom van de invloedrijke Samuel de Marez (1632-1691). Hij was een volle neef van de in 1630 geboren Ida, die bij Maria Weijtings´ huwelijk getuigde; zélf was Ida in 1652 getrouwd met Isaac de Hochepied. Het is niet onwaarschijnlijk dat Samuel de Marez bij de doop van Christiaan´s tweede zoon getuigde. We horen niets meer van de Van Stadens tot Christiaan op 30 januari 1676 door de Nassause Domeinraad wordt aangesteld als hovenier op Soestdijk. De "hofstede ... gelegen aan Soestdyck" was in april 1674 door Prins Willem III van Oranje gekocht van de Amsterdammer mr. Jacob de Graeff. Pieter Posts zoon Maurits legde daar in de jaren 1674-´77 de grondslag voor het tegenwoordige paleis.
Jan en Samuel zullen zich op Soestdijk onder leiding van vader Christiaan in het hoveniersvak hebben bekwaamd. Samuel wordt in 1687 aangesteld als hovenier op Huis ten Bosch´´ in Den Haag. Hij was toen gehuwd met Barbara Quellenburg, vermoedelijk de dochter van Hendrik Quellenburg, tuinman achtereenvolgens op Huis ter Nieuburch (Rijswijk), Honselaarsdijk en Hampton Court in Engeland. Diens naam wordt in één adem genoemd met die van Samuel van Staden die op Hampton Court niet minder dan 24 medewerkers had. "Sr Johan van Staden" en zijn vrouw Catharina Muijs van Holy maakten op 23 november 1683 een wederzijds testament op; vijf dagen later lieten zij in de Domkerk te Utrecht hun, waarschijnlijk eerste, maar jong overleden kind dopen. Catharina was in 1652 in Den Haag geboren. In de jaren 1684-´88 zou het echtpaar Van StadenMuijs van Holy in de Dom nog drie kinderen ten doop mogen houden, van wie het laatste ons nog nader zal bezighouden. Over de bezigheden van Jan zijn we slecht geïnformeerd; we weten zelfs niet wanneer de "gewesene hovenier op Soestdyck", zoals hij in 1708 werd aangeduid, daartoe werd aangesteld of het ambt uitoefende. Waarschijnlijk vóór 1705, want toen was Hendrick Ulrick al als zodanig werkzaam. Denkelijk had Jan het ambt op Soestdijk waargenomen in de plaats van zijn, waarschijnlijk in 1697, overleden vader Christiaan. Van Jan van Stadens hand kennen we een tuinplan voor Kasteel Nederhorst van omstreeks 1713. Christiaan van Staden liet zijn weduwe en zoons een aanzienlijk bezit aan onroerende goederen na onder Baarn en Eemnes Binnendijks. Uit de notariële afwikkeling van deze erfenis blijkt dat Samuel na de dood van Stadhouder-koning Willem III (in 1702), of al eerder, uit Engeland terugkeerde en dat Jan omstreeks 1698 van de Stad Utrecht het Maliehuis aldaar in huur had. Later vertrok de laatste weer uit Utrecht, mogelijk in verband met het hoveniersambt op Soestdijk, om in 1708 uit Zuilen naar Utrecht terug te keren. Maria Weijtings, de weduwe van Christiaan van Staden, was op 24 februari 1706 al overleden, waarschijnlijk in Baarn. Met als standplaats Soestdijk werd Samuel van Staden op 16 oktober 1714 door de domeinraad aangesteld als "directeur en opsigter van haar Hoogheyds tuynen en plantagien"." Zijn werk beperkte zich niet tot Soestdijk, maar strekte zich uit over de "generale domeinen" van Prinses Maria Louise. Hij was inmiddels weduwnaar en op Soestdijk ontwikkelde zich een meer dan vriendschappelijke verhouding tussen hem en de ongeveer 30 jaar jongere Maria, dochter van de plaatselijke tuinman Hendrick Ulrick. De bemoeienis hiermee van de Baarnse predikant Henricus Cotius leidde tot en geruchtmakende zaak, waarbij zelfs de prinses betrokken raakte. Haar terughoudendheid om ten ongunste van haar schier onvervangbare directeur in te grijpen zal ertoe hebben bijgedragen dat Samuel en Maria nog in november van datzelfde jaar 1716 in De Vuursche konden trouwen. In de voorzomer van 1719 overleed Martijn Hagedoorn, de hovenier op Het Loo, en Samuel van Staden werd zijn opvolger. Deze zal zich gevestigd hebben in het zogenaamde tuinmanshuis aan het einde van de oostelijke vleugel van het tegenwoordige paleis, naast de orangerie. Van daaruit beoefende hij voortaan zijn algemeen directeurschap dat ok Soestdijk bleef omvatten. Van hieruit zal ook op 6 december 1722 nog en dochtertje Christina zijn gedoopt in Apeldoorn. Samuel was geen gemakkelijk man. De gebeurtenissen rond het conflict met ds. Cotius in 1716 getuigen hiervan en ook op Het Loo komen er moeilijkheden, zodat de "casteleijnse" Hester Otten zich in oktober 1726 tot de Nassause Domeinraad wendt met "continuerende klagten over het gedrag van [den] Directeur Samuel van Staden, en desselfs familie". Wat er gebeurd was weten we niet, maar in de zomer van 1728 wordt Samuel, waarschijnlijk in verband met en conflict met rentmeester Wentholt, door de domeinraad in Den Haag ontboden. Na herhaalde weigering om an deze oproep gehoor te geven wordt hij in december, de prinses gehoord, uit de dienst voor de Oranjes ontslagen.
Zijn ambtswoning zou hij eerst in maart 1729 onder protest verlaten en niet vóórdat hij "verscheijde onbehoorlijcke ongeregeltheden in den tuijn en orangerije quam te plegen". Wat er van het gezin Van Staden geworden is, heb ik niet kunnen nagaan. Christiaan Pieter van Staden (1688-1762) Over het leven van de maker van het tuinplan van Het Loo is méér bekend. Christiaan Pieter van Staden werd op 17 oktober 1688 in de Domkerk in Utrecht gedoopt als zoon van Johan van Staden en Catharina Muys (van) Holy. Zijn jeugd zal hij ten dele in Utrecht, ten dele op Soestdijk en in de Vechtstreek hebben doorgebracht en zijn vader zal hem hebben opgeleid tot tuinier. Dat beroep gaf hij op toen hij op 1 april 1710 te Amsterdam in ondertrouw ging met de 21jarige, evenals hij, te Utrecht wonende Maria Corteljee. Beiden logeerden in Amsterdam in de "Dirk van Assensteegh". Maria´s vader Jan Corteljee uit Utrecht getuigde, maar Christiaan Pieter, voorwendende dat zijn ouders waren overleden, deed, wat dit betreft, een beroep op zijn "neef" Claas de Vrij. Een voorwendsel, want van Christiaan Pieter´s moeder is bekend dat zij eerst op 23 september 1724 in de Regulierskerk te Utrecht werd begraven, "haar man en mundige kinderen" nalatend. De Van Stadens woonden in 1724 te Utrecht "voor aen in de Lange Nieuwstraat", waarschijnlijk nog in hetzelfde huis van waaruit Christiaan Pieter op 16 mei 1710 was getrouwd met de oorspronkelijk rooms-katholieke Maria Corteljee van "buyten de Weert", maar die tevoren nog tot het gereformeerde geloof was overgegaan. Christiaan Pieter en Maria lieten in de jaren daarna twee kinderen dopen in de Domkerk te Utrecht, Jacobus Karel in 1712 en Margritain 1718. In de jaren 1721-´22 woonde het gezin onder het Gerecht van Zuilen en Swesering en dan, na het overlijden van Hendrick Ulrick, wordt Christiaan Pieter op 7 juni 1730 door de Nassause Domeinraad belast met het opzicht over de tuinen van Soestdijk. Het was een voorlopige aanstelling, nadat Van Staden in opdracht van de raad het werk eerst ter plaatse had opgenomen. Die zomer verbleef Prinses Maria Louise zelf op Soestdijk en de raad liet niet na in augustus bij haar te laten informeren of de nieuwe tuinman beviel en zijn werk goed deed; dit laatste waarschijnlijk in verband met de recente kwestie rond oom Samuel op Het Loo, wiens schoonvader Christiaan Pieter nu zou opvolgen. Maar over de laatste waren er voorlopig geen klachten - evenmin, trouwens, als dat 40 jaar tevoren met Samuel het geval zal zijn geweest - en hij kreeg op 10 oktober zijn definitieve aanstelling. Tot 1735 schijnt alles goed gegaan te zijn en op Tweede Pinksterdag (30 mei) van dat jaar wordt Christiaan Pieter, inmiddels schepen te Baarn, ook gekozen tot ouderling van de Gereformeerde Kerk aldaar; kort tevoren was hij uit Soest overgekomen" en was – in dit verband niet onbelangrijk een slepend geschil tussen het gezin Van Staden en dat van conciërge op Soestdijk en medeouderling Willem Beem bijgelegd. Maar andere moeilijkheden dienden zich aan. In januari 1735 moest Van Staden de domeinraad schrijven dat de "middelste Triumph poort" grotendeels was omgewaaid. Van Staden maakte een bestek en begroting voor het herstel, maar toen het werk in de zomer van 1736 voltooid was, voldeed het niet aan de verwachtingen en de hovenier werd beschuldigd van onderbegroting, als gevolg waarvan de timmerman geen deugdelijk werk had kunnen leveren. Maar dit zal niet de enige reden geweest zijn waarom de jonge Prins Willem goedvond dat Christiaan Pieter met ingang van l november 1736 zou worden ontslagen. Doorslaggevend was wellicht dat de prins zich op 4 februari vanuit Leeuwarden tot de raad in Den Haag had moeten wenden met zijn misnoegen, dat er uijt soo groote Tuijnen van Soestdijck, soo weijnige, en soo slegte vrugten, aen het Hof, werden overgesonden, en danog so onagtsaem ingepackt, en versorgt, dat het grootste gedeelte bedorven is geweest" bij aankomst. De raad had Van Staden daarover onderhouden, maar de slecht vernieuwde triomfboog deed de deur dicht. Het is moeilijk na te gaan waar de ontslagen tuinman en nieuwe toekomst zocht, want de
kerkeraad van Baarn weigerde "dit lidmaat" een attestatie mee te geven: "wegens schandelyck gedragt, is van sijn vrouw weggegaen, en met een ander vrouws persoon gehouden, is bij de gehele gemeente bekent". Vergeten is de kerkeraad zijn gewezen ouderling echter niet, want diens overlijden werd in het lidmatenregister aangetekend en hij kreeg ok eerherstel, want het vernietigende oordeel over zijn gedrag werd later doorgehaald. Niet zonder reden, want de breuk tussen Christiaan Pieter van Staden en zijn vrouw werd hersteld. Zeker is dat zij, als weduwe van Christiaan van Staaden wonende an het Smallepad, op 1 september 1774 op het Karthuizer Kerkhof te Amsterdam werd begraven. Daar had op 21 maart 1765 ook zekere Johanna Grievenberg van het Fransepad haar laatste rustplaats gevonden. Zij was afkomstig uit Nijmegen en op 6 oktober 1758 te Amsterdam in ondertrouw gegaan met Jacobus van Staden uit de Korte Houtstraat, de zoon van Christiaan van Staden. Jacobus uit de Lange Houtstraat was op 14 februari 1762 al op het Karthuizer Kerkhof begraven, en gebeurtenis die ook in Baarn niet aan de aandacht ontsnapte. Vanuit diezelfde Lange Houtstraat "bij de Nieuwe Teertuijne" werd op 14 december 1762, ook weer op het Karthuizer Kerkhof, begraven zekere Christiaan van Staden. Bij de geschetste samenloop van omstandigheden waag ik het deze te identificeren met Christiaan Pieter, de vroegere hovenier op Soestdijk. Bij welke gelegenheid hij zich na zijn ontslag op Soestdijk te Amsterdam had gevestigd is moeilijk te zeggen. Te oordelen naar zijn woonomgeving leidde hij er in zijn laatste jaren geen rijk bestaan. Dat zal ook zijn Amsterdamse nabestaanden - zijn vrouw Maria en zijn schoondochter Johanna niet beschoren zijn geweest. De laatste is, zoals opgemerkt, in 1765 overleden, vermoedelijk kinderloos. Haar man, Jacobus van Staden, was sedert 1737 gehuwd geweest met de in 1754 overleden Neeltje van Rouwendal uit Baarn. Getrouwd in Zuilen hadden die - hij was tuinman - zich aanvankelijk gevestigd op Schalkwijk bij Haarlem, maar zij verhuisden in 1739 naar Maarssen en keerden in 1742 terug naar Baarn. Een eerste kind hadden zij in de Nieuwe Kerk te Haarlem moeten begraven, maar in Maarssen konden zij een zoon - Cornelis Johannes - laten dopen en in Baarn nog twee dochters: Gerarda Elisabeth in 1746 en Maria Gijsberta in 1748. Jacobus van Staden was in de jaren 1747-´56 schepen te Baarn, evenals zijn vader dat enige tijd was geweest. Met het overlijden van Jacobus van Staden en zijn vader Christiaan Pieter, beiden in 1762, kwam een einde aan een traditie van vier generaties van hoveniers Van Staden, waarvan de jongste - vertegenwoordigd door Jacobus - blijkbaar niet in dienst van de Oranjes was.
VIER GENERATIES HOVENIERS VAN STADEN Jan Christiaense (overl. na 1659) Christiaen Janse (± 1633-1697) x Maria Weijtings Jan(± 1663-na 1724) Samuel(± 1663-na 1728) x Catharina Muijs van Holy x (1) Barbara van Quellenburg x (2) Maria Ulrick Christiaan Pieter (1688-1762) x Maria Corteljee Jacobus Karel (1712-1762) x (1) Neeltje van Rouwendal x (2) Johanna Grievenberg
Het Loo van Agtere "Door mij Christiaan Pieter van Staden". Deze opmerking laat geen twijfel bestaan over de identiteit van de tekenaar van het bekende plan van de barokke aanleg van de tuin achter Het Loo. Afgaande op de geschetste levensloop van de maker, moet dit plan in het tijdvak 1700-1735 zijn getekend; 11 of 12 jaar lijkt de jongste leeftijd waarop zelfs en begaafd tekenaar dit plan op papier heeft kunnen brengen. Na 1736 zal Christiaan Pieter geen belangstelling meer voor Het Loo hebben gehad. Niettemin kan, enerzijds, de tekenaar een eerdere situatie hebben gekopieerd en zou, anderzijds, de in potlood op het plan geplaatste aantekening "Het Loo van Agtere" van aanzienlijk later datum, en zelfs niet van Van Staden kunnen zijn. Hoe het ook zij, de datering op ± 1687 die Rijksbouwmeester C.H. Peters aan de tekening toekende is niet langer houdbaar. Peters, die als eerste de aandacht vestigde op Van Stadens plan, baseerde zijn datering waarschijnlijk op de bouwgeschiedenis van Het Loo zoals die fragmentarisch naar voren komt uit de ten dele bewaard gebleven boekhouding en verdere verantwoording door de Nassause Domeinraad. Mogelijk heeft Peters zijn datering mede ontleend aan de bevindingen van de Zweedse architect Nicodemus Tessin die Het Loo juist in de zomer van 1687 bezocht. Elders noemt Peters Van Stadens plan een ontwerp-tekening voor de parkaanleg. Als het dat was, dan nóg kan Christiaan Pieter het ontwerp eerst veel later hebben gekopieerd. Ozinga bestreed Peters´ opvattingen op dit punt. Hij kende Christiaan Pieter van Staden van diens werkzaamheden op Soestdijk in de jaren 1728-´35 en beschouwde zijn plan van Het Loo niet als een oorspronkelijk ontwerp, maar liever als een weergave van de bestaande of een te realiseren situatie uit de jaren rond 1732, toen Het Loo uit de nalatenschap van Stadhouder-koning Willem III definitief aan Prins Willem Karel Hendrik Friso werd toegewezen. De meerderjarigheid en het huwelijk van de prins bevorderden toen tevens de uitvoering van de noodzakelijke herstelwerk-zaamheden. De datering van Van Stadens tuinplan is zo problematisch omdat de bewaard gebleven administratieve bescheiden van de Nassausse Domeinraad het plan niet vermelden. Omdat het ook niet voorkomt op de 18de-eeuwse inventarissen van de kaarten beheerd door de raad, moeten we concluderen dat het initiatief tot de vervaardiging van het plan niet bij dit college lag. Ontbreekt Van Stadens tekening dan op de inventarissen van de Nassause Domeinraad, anderzijds maken deze in de achttiende eeuw gewag van het verdwijnen van het merendeel van "Alle de Teekeningen geprojecteerd voor het Huys en Tuynen op het Loo". Mede daarom is het nu zo moeilijk de geschiedenis van de bouw en de aanleg van deze buitenplaats te schrijven. Was die, omgekeerd, beter bekend, dan was Van Stadens werkstuk wellicht gemakkelijker te dateren. Deze datering wordt nog bemoeilijkt doordat de tekening, zoals de titel aangeeft, slechts de achterzijde van Het Loo weergeeft. Van Staden tekende de plattegrond van het gebouw op souterrain-peil, samen met de terzijden en erachter gelegen tuin binnen de ommuring, zonder het voorplein en de dienstgebouwen. De beide buitenste woonblokken ontbreken, hetgeen erop zou wijzen dat we te doen hebben met een afbeelding uit een vroeg stadium van de
bouw van Het Loo, omstreeks 1690, toen deze buitenste woonblokken de beide colonnades nog niet hadden verdrongen. Hierbij moet wel worden opgemerkt dat op een afbeelding van ´ ´Het Loo van agtere´´ de in het laatste decennium van de zeventiende eeuw aan de vóórzijde toegevoegde woonblokken - strikt genomen - zouden mogen ontbreken en hun afwezigheid dus geen overtuigend argument oplevert voor de vroege datering. Anderzijds wees Van der Wyck op een door Van Staden ingetekend trapje dat zich kennelijk moet hebben bevonden in en talud dat aansluiting vond bij de oostelijke vleugel van het gebouw en juist op de plaats waar we na de verbouwing de fundering voor de noordelijke gevel van de uitbreiding zouden verwachten; hierop baseerde hij zijn voorkeur voor een datering op rond 1690. In dit verband vestigde Van der Wyck de aandacht op de verwarring die Ozinga stichtte door bij zijn beschouwingen gebruik te maken van een door Peters gepubliceerd handmatig vervaardigd afschrift van Van Stadens plan, waarop het bedoelde tuintrapje niet was overgenomen; hierdoor zou door Ozinga en enkele van zijn navolgers de op het plan weergegeven situatie, en wellicht ook de tekening zelf, ten onrechte zijn gedateerd op rond 1730. Gezien de betekenis die Van Stadens afbeelding van de bebouwing zou krijgen bij de datering van zijn tuinplan, dringt zich de vraag op voor hoe betrouwbaar en actueel die afbeelding is te nemen. Van Staden was immers tuinman en geen bouwkundige en zijn weergave van de bebouwing was wellicht slechts een nominale om de functie van de tuin tot uiting te brengen. Wat dan echter opvalt is de gedetailleerde plattegrond van het souterrain, die hij waarschijnlijk van een - mogelijk oude - bouwkundige tekening overnam. Kan aan de betrouwbaarheid of de actualiteit van Van Stadens afbeelding van de bouwkundige situatie misschien worden getwijfeld, minder is dit het geval voor zover zij de tuin zelf aangaat. Als hovenier zal Van Staden toch aan de tuin alle aandacht hebben besteed. Hij beeldde de tuin achter het huis af zoals wij ons voorstellen dat die is geweest en in grote lijnen zoals hij vanaf laatzeventiende- en vroeg-achttiende-eeuwse vogelvluchtaanzichten op ons overkomt. Van Stadens weergave is de meest gedetailleerde uit die tijd en op haar in hoofdzaak baseren wij onze voorstelling voor wat de bijzonderheden van de parterres aangaat. In de afbeelding en invulling daarvan toont Van Staden zich de meester. Opmerkelijk is temeer dat de beide parterres direct ter weerszijden van het huis niet zijn ingevuld. Wat de uitvoering van het plan aangaat, het is met de pen betekend op papier (afmetingen: 76,5 x 53,5 cm), met waterverf rijkelijk gekleurd en, wat bijzonder opvalt, met goud gehoogd. Aandacht verdient een bijzondere techniek van arcering in de gekleurde vlakken, zoals de groene grasparterres.
Zoesdijck Christiaan Pieter van Staden maakte naam met de aan zichzelf zo nadrukkelijk toegeschreven kaart van Het Loo. Er bestaat nog en afschrift van en kaart die hij, waarschijnlijk vroeg in 1733, in opdracht van Willem Gideon Deutz moet hebben gemaakt van een terrein rond diens landgoed De Eult tussen Soestdijk en Baarn gelegen, maar verder schijnt geen door hem ondertekend kaartwerk bewaard te zijn gebleven. Toch maakte hij nog minstens éénmaal een plan van een Oranje-domein, van Soestdijk, in of kort vóór 1732. Evenals dat bij Het Loo het geval was, lijkt het dat het initiatief daartoe niet uitging van de Nassause Domeinraad. 1732 was het jaar waarin Soestdijk uit de nalatenschap van de stadhouder-koning aan Prinses Maria Louise erfelijk ten deel viel. Voor de twee jaar tevoren aangestelde hovenier de gelegenheid bij uitstek om van zijn inzicht blijk te geven en voorstellen tot een verbeterde aanleg te doen. En zo kon mr. Paulus Huygens op 2 september 1732 zijn mederaadsleden een project voorleggen om de al enkele jaren braakliggende moestuin achter het park tot plantsoen te bestemmen. Bij de discussie komt ok ter tafel "de afbeeldinge van de platte grond van den voors. Tuyn, en van de daer bij gelegene landen, sodanig gequarteert, als deselve is beplant of nog beplant kan worden".
Besloten wordt dat de hovenier Van Staden en de parkopzichter Coenraad Mets opdracht krijgen om "het quartier j:k:l:m" in te planten. En dan: "de so genaamde nieuwe steeg schietende voor bij de groote laan tot Soestdijck". Wat die betreft besluit de raad "na examinatie van het geannexeerde plan door den Hovenier van Soestdijck Christiaan Pieter van Staden, gemaeckt, en overgezonden" en "met kennisse, en genegentheijt van Sijn Hooght" Van Staden op te dragen twee rijen bomen te planten. "Ende sal extract deses met het hier voorgem plan aen [den] voorn. Hovenier van Staden werden gesonden, om sig daer na te reguleren". In het voorgaande is sprake van een "platte grond" en van een "plan", de eerste betreft de tuin achter het huis, het laatste een gebied vóór het huis gelegen. Het is niet duidelijk of met beide hetzelfde werkstuk wordt bedoeld en, als dat niet zo is, of de "platte grond" toch ook - wellicht eerder - door Van Staden werd getekend. Opmerkelijk is dat Van Staden het door hem getekende plan terugontving, zodat we dit verder niet in de domeinadministratie behoeven te zoeken. Het zal een tekening zijn geweest van (de omgeving van) de tegenwoordige Stadhouderslaan/Torenlaan tussen Soest en Baarn, waarvan het gedeelte tussen Soest en de Praamgracht als "Nieuwe Steeg" is aangegeven op A. H. Schaffners "... Caart van Soestdyk, de Eult, Netelenburg, Gijsehoeve..." uit 1768. Bij het spaarzaam voorhanden zeventiende- en achttiende-eeuwse topografische materiaal van en rond Soestdijk bevindt zich en tekening van de tuinen in en wijde omtrek van het huis die in sommige opzichten en opvallende overeenkomst vertoont met Van Stadens plan van Het Loo. In de eerste plaats is daar de overeenkomstige tekentechniek - met name voor de inkleuring en arcering van de graspartijen en andere vlakken - hoewel die bij Soestdijk meer gevorderd schijnt te zijn dan bij Het Loo. Dan is er linksonder - soortgelijk als bij Het Loo - de aantekening "Zoesdijck", weer in potlood en uit een hand die, naar het lijkt, ook het onderschrift "Het Loo van Agtere" heeft geschreven. Ten slotte is het plan "Zoesdijck" getekend op papier van 75,5 bij 53,2 cm, dus vrijwel van dezelfde afmetingen als dat voor Het Loo werd gebruikt; ten gevolge van aan beide plans uitgevoerd restauratiewerk was een vergelijking van eventueel aanwezige watermerken helaas niet mogelijk. De treffende verwantschap met Christiaan Pieter van Stadens plan van Het Loo deed Van der Wyck vermoeden dat het plan van "Zoesdijck" ook van zijn hand is. Hierbij moet worden opgemerkt dat de onderschriften in potlood niet van Van Staden behoeven te zijn en dat die door en latere beheerder of verzamelaar zouden kunnen zijn geplaatst. Het plan "Zoesdijck" voldoet aan de beschrijving die de Domeinraad gaf van de plattegrond "... van den voors. Tuyn, en van de daer bij gelegene landen, sodanig gequarteert, als deselve is beplant of nog beplant kan worden", want het toont, naast een aantal ingeplante vakken, drie open "quartieren" die in 1732 nog voor beplanting in aanmerking konden komen, maar helaas is géén daarvan met de letters "j: k: l: m" of anderszins aangeduid. Uit dit laatste moet worden afgeleid dat de Raad op 2 september 1732 niet ons plan "Zoesdijck" ter tafel kan hebben gehad, maar zich toen van en andere tekening moet hebben bediend. Mogelijk toch van en door C. P. van Staden ten dienste van de Raad vervaardigd, maar niet teruggevonden, afschrift van het plan, waarop de vakken met lettercombinaties (a: b: c: d), e: f: g: h), j: k: l: m) enz. waren aangeduid. Het is immers niet goed denkbaar dat de hovenier op Soestdijk, van wie bekend is dat hij eigenhandig werkplans vervaardigde en die bovendien van derden in de omgeving opdrachten daartoe aanvaardde, en tuinplan dat in zijn tijd ter discussie was, niet zelf zou hebben getekend, tenzij de Raad zich bediende van bestaand kaartmateriaal. De omschrijving van de plattegrond van de tuin door de Domeinraad wijst er echter duidelijk op dat in 1732 gebruik werd gemaakt van actuele, dus waarschijnlijk recente, kartografische documentatie, die dus door Van Staden moet zijn geleverd. Dit laatste geldt natuurlijk niet zonder meer voor het plan "Zoesdijck", waarvan de datering onzeker is omdat de geldende geschiedschrijving over de aanleg van Soestdijk juist in zo belangrijke mate op de inhoud van dit plan is gebaseerd. Op de datering van het plan "Zoesdijck" schijnt een vergelijking daarvan met Schaffners kaart uit 1768 enig
licht te kunnen werpen. Deze gedetailleerde, en waarschijnlijk ook topografisch betrouwbare, kaart blijkt de door het plan "Zoesdijck" weergegeven tuinaanleg op verrassende wijze te bevestigen; dit pleit voor de kwaliteit van het plan en de bekwaamheid van zijn maker. Opvallend is dat het plan en sterrebos in het noordoosten, dat door de aanleg van de nieuwe weg richting Amsterdam, enkele jaren vóór Schaffners kartering, zou worden doorsneden, nog ongeschonden voorstelt. In het onderhavige verband is zeker zo opmerkelijk dat drie tuin vakken die het plan als niet ingevuld weergeeft, volgens Schaffners kaart zijn ingeplant. Dit zou erop kunnen wijzen dat het plan en ontwikkelingsstadium van de beplanting aangeeft en dat een afschrift van het plan bij de Nassause Domeinraad in september 1732 als vergaderstuk diende. Samenvattend, is het daarom inderdaad niet onwaarschijnlijk te achten dat Christiaan Pieter van Staden - in 1732 of kort daarvóór - de tekenaar was van het plan "Zoesdijck". Het plan toont achter het huis een triomfboog, kennelijk nog in de staat van vóór 1735, toen hij door storm werd verwoest, een voorval dat uiteindelijk zou leiden tot Van Stadens ontslag als hovenier op Soestdijk.
Synthese Wat betreft Soestdijk maakten wij twee onderling samenhangende veronderstellingen: (1) dat hovenier Christiaan Pieter van Staden de tekenaar was van het plan "Zoesdijck" en (2) dat de Nassause Domeinraad bij zijn besluitvorming ten aanzien van de inplanting van delen van de tuin op 2 september 1732 en afschrift van dit plan als "afbeeldinge van de platte grond" gebruikte. Als we bij het beschouwen van het plan "Zoesdijck" dan nog en meer bedreven hand van tekenen onderkennen dan bij Van Stadens plan van Het Loo, dan komen we, wat de datering van dit laatste betreft, al gemakkelijk in het tijdvak 1719-´28, toen Samuel, als enige Van Staden ooit op Het Loo officieel in dienst van de Oranjes, daar werkzaam was. Van de in het hoveniersvak zeer bedreven Samuel zijn geen getekende plans bekend en het is zéér wel mogelijk dat zijn oomzegger Christiaan Pieter hem door het maken daarvan behulpzaam was, evenals de latere directeur van de tuinen op Het Loo, Daniël van Berken, gebruik zou maken van de tekentalenten van zijn zoon Hendrik. Bij de voorbereiding of de uitwerking van zijn tuinontwerpen voor Het Loo zou Samuel van Staden inderdaad aan enig tekenwerk behoefte kunnen hebben gehad. Hoewel de domeinraad in april 1722 al een brief van de prinses "rakende de negligentie van Van Staden" te behandelen kreeg en inhouding van diens tractement aan de orde kwam, wist deze "directeur van de hoven en plantagien van ´t Loo" zich in 1724 toch weer verzekerd van de opdracht tot het doen maken van nieuwe werken aldaar. Een jaar later kreeg Samuel het restant ad ƒ 1060 uitbetaald´ ´voor het opmaken van(de) ses palm stucken, het verbeteren van(de) griend paeden (en) het veranderen van (het) terras voor ´t Huijs". Hij mocht toen zelf in Den Haag komen om er bij de raad voor te pleiten dat zijn persoonlijke schulden niet zouden worden afgelost uit zijn ingehouden tractement. Verder verzocht hij de raad enkele met name genoemde leveranciers van plantmateriaal en bloemzaden het hun toekomende te voldoen. In 1728 vernemen we dan de problemen die nog vóór het einde van dat jaar tot zijn ontslag zouden leiden. In het voorjaar van 1729 zou hij zijn dienstwoning op Het Loo moeten ontruimen. Hij had in die buurt nog voor 372 gld, 14 st. aan schulden uitstaan. De grootste schuldeiser was de plaatselijke herbergier Jacobus ten Hove en die wendde zich en jaar later tot de domeinraad. Deze betaalde hem en de andere schuldeisers uit een vordering van 420 gld. die Van Staden nog had "wegens het verleggen der parterres" en ten slotte kreeg de gewezen hovenier de resterende 47 gld, 6 st. "tot voldoeninge van ´t geene hem wegens het perfecteren der parterres of andersints nog was competerende". Uit het bovenstaande valt op te maken dat Samuel van Staden omstreeks 1724 op Het Loo de leiding had, onder meer, over de aanleg of vernieuwing van zes parterres de broderie uitgevoerd in buxus. Dit werk werd begin 1725 met hem afgerekend. Daarna moet hij nog meer parterres onder
handen hebben gehad, waarover hij dan in 1730 de laatste betaling ontving. In verband met deze en andere werken zou zijn neef Christiaan Pieter het tuinplan van Het Loo kunnen hebben getekend. Als wij de zes parterres die zijn om had bewerkt ondubbelzinnig op zijn plan zouden kunnen terugvinden, dan zouden we van de juistheid van deze veronderstelling zijn overtuigd. Het veranderde terras dat Samuel "voor" het huis dacht, zijn wij geneigd er achter te plaatsen, omdat de tuinman het huis doorgaans van die zijde bekeek; Christiaan Pieters plan toont daar het tuinbrede terras waarvan zijn oom de aanleg zou hebben gewijzigd. Over de inrichting van dit terras liet de tekenaar ons echter in het ongewisse: hij liet het papier daar blank. Dit deed hij ook ten aanzien van twee kennelijk als parterres bedoelde ruimten direct ter weerszijden van het huis. Dit, opvallend genoeg, niet-invullen van het plan is te beschouwen als en aanwijzing dat het niet mag worden gezien als en ontwerp voor een integrale aanleg. Aldus zal het tussen 1723 en 1728 (het laatste jaar van Samuel van Stadens werkzaamheden op Het Loo) zijn ontstaan. Het is daarbij voor te stellen dat Christiaan Pieter in kaart bracht wat bestond, respectievelijk ontstond door het werk van zijn oom. Het plan zou dan de situatie in de tuin weergeven op een moment kort vóór Samuel in 1728 het werk neerlegde, of eerder, toen Christiaan Pieter zijn karteerwerk onderbrak. Opmerkelijk blijft de plattegrond van het huis. De mate van getrouwe detaillering hiervan vormt een tegenstelling tot die van objecten in de tuin, voorzover het niet de parterres aangaat; de laatste zijn precies en waarschijnlijk ook betrouwbaar weergegeven. Wellicht bewust koos tekenaar Van Staden voor het huis een horizontale doorsnede op het peil van de tuin, dus souterrain. Het is onwaarschijnlijk dat hij die op eigen metingen baseerde en eerder is te denken aan een inpassing van een oudere, toen nog bestaande, tekening van de plattegrond in een eigenhandige van de achtertuin, waarbij hij vooral aandacht besteedde an de invulling van de parterres. De bevindingen kunnen als volgt worden samengevat. Er bestaat nog geen zekerheid over de funktie van Van Stadens tuinplan van Het Loo. Vermoedelijk, evenwel, tekende hij het ten tijde van de aanpassing van de tuin die onder leiding van zijn oom, Samuel van Staden, in de jaren 1723-´28 haar beslag kreeg. De tekening zou dan, voor wat de parterres betreft, de toestand weergeven van tegen 1728, toen de aanpassing nog niet voltooid was. Als dit al het geval was, dan blijft nog de belangrijke vraag in hoeverre Samuel van Staden streefde naar herstel van de toestand uit de tijd van Stadhouder-koning Willem III, of een geheel nieuwe inrichting van de parterres beoogde.
Dankbetuiging Gaarne betuig ik mijn dank aan Hare Majesteit de Koningin voor de toestemming die Zij mij verleende tot de raadpleging van A.H. Schaffners kaart en tot de publikatie van mijn bevindingen naar aanleiding daarvan.