bron: www.vijfeeuwenmigratie.nl
V.
VERLOREN VERLEDEN
...I
CD CD
o I
...I
CD CD W
«Het andere wordt gezien als vreemd en waar het ontbreekt aan openheid en begrip gaan vreemd en vijandig samenvallen. Verandering maakt onzeker en angstig. We hunkeren naar veiligheid en bescherming, maar dat mag geen afscherming worden, geen terugtrekken op de vierkante centimeter van het eigen sentiment. Wanneer we ons naar binnen keren en onze inspanningen richten op louter groepsbelang en zelfbehoud, raakt de maatschappij in ontbinding en wordt de kwaliteit van het bestaan aangetast» (Koningin Beatrix in haar jaarlijkse kersttoespraak, 1993)
bron: www.vijfeeuwenmigratie.nl
De illegaal als boeman
348
In de jaren zestig en zeventig hadden de 'gastarbeiders' een bufferfunctie vervuld op de arbeidsmarkt. Ze waren makkelijk inzetbaar geweest en zeer mobiel. Hun rechtspositie was in de loop van de jaren zeventig en tachtig echter aanmerkelijk verbeterd, waardoor ze niet langer in aanmerking kwamen voor de vuile, zware, ongezonde arbeid. Ze waren ook niet altijd meer bereid om dat werk te doen tegen betaling van een loon dat niet eens zoveel boven uitkeringsniveau lag. Hun plaats werd steeds vaker ingenomen door illegalen zonder enige rechtspositie. Wilden zij hun hoofd boven water houden, dan waren ze gedwongen om met zich te laten sollen. Ze waren te kwetsbaar om verhaal te halen, als ze onderbetaald of onheus behandeld werden. De straf voor de 'gesnapte' illegale werknemer was in verhouding veel ernstiger dan die voor zijn baas. Hij werd namelijk van zijn inkomen beroofd en het land uitgezet. De Amsterdamse hoofdcommissaris van politie, Eric Nordholt, zei in december 1990 voor de IKON-radio dat de opsporing van illegalen voor zijn korps geen prioriteit was. De politie zou in de toekomst «meer energie moeten steken in de vraag hoe zoveel mensen uit verschillende landen en culturen hier democratisch en in vrede kunnen leven dan in de vraag of ze hier wel mogen zijn». Niet de vraag wie illegaal in Nederland verbleef, was relevant, maar de vraag waarom iemand illegaal hier was, zei Nordholt. Hij ontketende daarmee een discussie, die zijn eigen partij, de pvdA, in grote moeilijkheden bracht. Staatssecretaris Kosto wees de opvattingen van Nordholt enkele dagen later resoluut van de hand. De politie moest illegalen juist harder aanpakken, vond de bewindsman. Een aspect dat in de aandacht voor illegalen nauwelijks aandacht kreeg, was dat een strenge controle op illegaal verblijf in Nederland àltijd ten koste zou gaan van legaal gevestigde buitenlanders, die veel talrijker waren. Want hoe konden de politie en ambtelijke instanties het verblijfsrecht van personen anders controleren dan door te letten op huidkleur? Buitenlanders zouden te pas en te onpas staande gehouden kunnen worden, zoals in België en Frankrijk al langer de praktijk was. En daar ging onmiskenbaar een criminaliserend effect vanuit. In de Verenigde Staten, Engeland, Frankrijk en België was telkens weer gebleken dat verscherpte identiteitscontroles op straat en in openbare gelegenheden de aanleiding vormden voor verstoorde verhoudingen tussen politie en immigranten. Het kabinet vreesde - ondanks talloos veel blijken van het tegendeel nog steeds dat illegalen misbruik maakten van de collectieve voorzieningen in Nederland. Een commissie onder leiding van de voormalige staatssecretaris van Justitie Zeevalking kreeg de opdracht uit te zoeken hoe het ervoor stond met de illegalen. In maart 1991 presenteerde de commissie-Zeevalking haar eindverslag. Ze had geen enkele aanwijzing kunnen vinden dat illegalen op grote schaal profiteerden van de collectieve voorzieningen. Be-
EEN GOUDEN ARMBAND
bron: www.vijfeeuwenmigratie.nl
weringen dat ze gebruik maakten van werkloosheidsuitkeringen waren borrelpraat. Illegalenjacht had geen enkele zin, stelde de commissie-Z eevalking in navolging van Nordholt. Een beperkte identificatieplicht kon wel nuttig zijn, maar die zou - om discriminatie te voorkomen - voor iedereen moeten gelden. Wilde de overheid illegale tewerkstelling echt bestrijden, dan zou ze de bodem onder het bestaan van illegalen moeten wegslaan. Het moest illegalen onmogelijk gemaakt worden in Nederland de kost te verdienen. Justitie moest werkgevers die illegalen te werk stelden veel harder straffen. Niet alleen met geldboetes tot 25 duizend gulden, maar ook met gevangenisstraffen. De redenering die daarachter stak, was de enig juiste: het aantal illegalen was even groot als de vraag naar hun arbeidskracht. De ambtenaar die in Aalsmeer belast was met vreemdelingenzaken zei op 7 juli 1990 in NRC Handelsblad: «Als we alle illegalen in één klap het land zouden uitzetten, dan stort de hele economie van Aalsmeer in». Het kabinet verhoogde de straffen voor werkgevers die illegalen in dienst hadden inderdaad. Maar het ging om maximum-straffen, waar de rechter naar believen van kon afwijken. In het hele jaar 1991 betrapte de Dienst Inspectie Arbeidsverhoudingen (DIA) 373 werkgevers die werknemers zonder werkvergunning in dienst hadden, vooral in de agrarische sector en de horeca. Ze kregen een boete van hooguit 750 gulden per illegale werknemer. De DIA schatte het financiële voordeel van werkgevers die illegalen tewerkstelden aanzienlijk hoger dan het totaal aan opgelegde boetes. In hetzelfde jaar betrapte de DIA alleen al bijna duizend Turken die illegaal in Nederland waren. Zij werkten vooral in de loonconfectie. De 'illegalenjacht' leidde in 1990 tot een voor Nederland zeldzaam verschijnsel: bomsaanslagen. In maart 1990 pleegde de Actiegroep RARA - Revolutionaire Anti-Racistische Actie - een bomaanslag op het ministerie van Justitie in Den Haag. De bom moest een einde maken aan de «onmenselijke behandeling)) van vluchtelingen en het «buitenlandertje jagen» in de EG-landen, verklaarde RARA in een pamflet. Met eerdere brandstichtingen in gebouwen van de marechaussee in Oldenzaal en Arnhem had de actiegroep al geprotesteerd tegen het inzetten van overtollige marechaussees bij de opsporing van buitenlanders in Nederland. Bij die gelegenheid richtte RARA zich namens allochtonen tegen «de keurtroepen van het vervolgingsbeleid, tegen de laarzen in de straab. Het was wel een heel bijzondere vorm van 'zaakwaarnemerschap' , die RARA op zich nam. De bomaanslagen kregen van geen enkele allochtoon of migrantenorganisatie openlijke steun.
Apocalypse now Internationale migratie stond in de jaren negentig hoog op de politieke agenda. De angst voor 'invasies' van immigranten werd sterk gevoed door
EEN G OUDEN ARMBAND
349
bron: www.vijfeeuwenmigratie.nl
350
revolutionaire veranderingen in de wereld. In 1989 waren de communistische regimes in Oost-Europa als gevolg van opzienbarende volksopstanden als dominostenen omgevallen. De voormalige Sovjetunie was sterk in beweging. In alle uithoeken van het vroegere Evil Empire vochten etnische en religieuze minderheden onenigheden uit, die tientallen jaren onder een stolp hadden liggen rotten. West-Europa was dolblij met het verdwijnen van de communistische buren, maar was tegelijkertijd bang voor de komst van oncontroleerbare stromen immigranten. Daar kwam bij dat de bevolking van Noordafrikaanse landen in hoog tempo groeide. Maar die landen hadden jongeren geen werk te bieden. Ook zij zouden vroeg of laat hun heil in Europa zoeken, vreesden politici. Die ontwikkelingen vielen samen met de plannen om de controle aan de Europese binnengrenzen te laten verdwijnen. Als dat proces in 1993 voltooid was, zouden «veel duizenden, zo niet tienduizenden uit de zogenaamde arme EG-landen en gebieden (portugal, Griekenland, Spanje en Zuid-Italië) massaal de wijk nemen naar ons land, zo wordt gevreesd», schreef De Gelderlander op 15 juni 1989. In feite zou er weinig veranderen, want immigranten uit andere EG-landen en onderdanen uit EG-lidstaten hadden in Nederland helemaal geen recht op sociale uitkeringen, tenzij ze hier legaal gewerkt hadden. En ze moesten aan nogal wat eisen voldoen, voordat ze op de Nederlandse arbeidsmarkt werden toegelaten. In 1982 klopten ruim 1200 mensen in Nederland aan met een asielverzoek, in 1990 was hun aantal opgelopen tot 21 200. Dat over de hele wereld achttien miljoen mensen door oorlog, honger, terreur en politieke vervolging van huis en haard verdreven waren en dat slechts een fractie van hen in Nederland terecht kwam, raakte op de achtergrond. Na Groot-Brittannië was Nederland in West-Europa het land met het kleinste aantal asielzoekers per hoofd van de bevolking, maar die relativering maakte weinig indruk. De voortgaande immigratie van vreemdelingen droeg ook bij aan de algemene paniekstemming. Vanaf 1983 vertoonde het migratiesaldo van vreemdelingen naar Nederland een opgaande lijn. Het aantal Turkse en Marokkaanse immigranten steeg in de tweede helft van de jaren tachtig zelfs aanzienlijk. In 1984 was de Turkse gemeenschap nog met ruim tweeduizend personen geslonken en de Marokkaanse gemeenschap met maar tweeduizend personen gegroeid. In 1990 kwamen er, vooral als gevolg van gezinshereniging en gezinsvorming, 10 500 Turken en ruim achtduizend Marokkanen bij. Het aantal immigranten uit EG-landen, inclusief de Zuideuropese wervingslanden, groeide in dat jaar met 10 500 personen. In totaal vestigden zich in 1990 - inclusief asielzoekers - 60 700 buitenlanders in Nederland, tegen ruim tienduizend in 1984. Al die ontwikkelingen versterkten het beeld dat de vleespotten in Nederland stonden en dat de hele wereld erop af zou komen. De enkele politicus of wetenschapper die vraagtekens durfde te stellen bij het schrikbeeld van
EEN G OUDEN ARMBAND
bron: www.vijfeeuwenmigratie.nl massa's immigranten die in Nederland misbruik kwamen maken van de sociale voorzieningen, werd voor gek verklaard. De cijfers bevestigden het immers. En vooraanstaande denkers als Alexander King waren ook de mening toegedaan dat Europa overspoeld zou worden. De 82-jarige Britse wetenschapper, van 1968 tot 1991 voorzitter van de gezaghebbende Club van Rome, maakte zich ernstig zorgen over overbevolking en milieuvervuiling in de wereld en verbond die problemen soepel~es met immigratie en de islam. «De islamisering van Zuid-Europa vonnt het grootste vraagstuk van het eind van de twintigste eeuw», zei King op 28 januari 1991 in een interview met NRC Handelsblad. «Ik vrees dat een islamitische 'bezetting' van Zuid-Europa daar het einde van de twintigste eeuw zou kunnen inluiden, omdat tal van Noordafrikaanse moslims de Middellandse Zee oversteken. Hun migratie is voor Frankrijk al een reusachtig nationaal probleem en in Spanje, Italië en Griekenland dreigt hetzelfde te gebeuren.» In de middeleeuwen had de overheersing van de islam in Europa nog wel zegenrijke aspecten, maar nu ging het om «erg felle, fundamentalistische moslims». Dergelijke uitlatingen waren koren op de molen van mensen die zich zorgen maakten over de ontwikkelingen in Europa. In alle EG-lidstaten werd gesproken over de nationale identiteit en de mate waarin die na '1992' behouden moest en kon blijven. Invasies van fundamentalisten aan de ene kant, het overdragen van steeds meer beslissingsmacht van de nationale parlementen naar Brussel en Straatsburg aan de andere kant, was dat niet de goden verzoeken? In 1982 had de Rotterdamse hoogleraar Couwenberg vooral kritiek en verwijten geoogst, toen hij de bedreiging van de nationale identiteit in Civis Mundi ter discussie stelde. Nog geen tien jaar later was het onderwerp van zijn artikel in alle EG-lidstaten een veelbesproken thema. En dat ging vrijwel overal gepaard met openlijk racisme jegens immigranten.
Nationale eigenschappen In verpauperde buitenwijken van Franse industriesteden woedden begin jaren negentig hele veldslagen tussen Franse en vooral Noordafrikaanse jOngeren. Het Front National van Jean-Marie Le Pen was in 1986 de vierde politieke partij in het land geworden. Onder zijn invloed verschoven de standpunten van gevestigde conservatieve partijen steeds verder naar rechts. Bij de presidentsverkiezingen van 1988 kreeg Le Pen ruim veertien procent van de stemmen, slechts vijf procent minder dan de Parijse burgemeester Jacques Chirac. Het Front National voerde in de verkiezingsprogramma's leuzen als «Drie miljoen werklozen, dat zijn drie miljoen immigranten te veel. Voorrang voor Frankrijk en de Fransen». De partij wilde onder meer een verbod op gezinshereniging, een extra belasting op en aparte sociale voorzieningen voor buitenlandse arbeidskrachten, strengere eisen aan het verlenen van de
EEN GO UDEN ARMBAND
351
bron: www.vijfeeuwenmigratie.nl
Extreem rechts laat zich zien. Boven: Opschrift op een brug in Utrecht. Onder: Bomaanslag op een Turkse moskee in Amsterdam in 1992
bron: www.vijfeeuwenmigratie.nl Franse nationaliteit aan buitenlanders en heronderzoek naar alle naturalisaties sinds 1974. In de Bondsrepubliek Duitsland roerden rechts-extremistische partijen zich duchtig. In 1989 werden ruim honderd racistische geweldplegingen tegen immigranten geregistreerd, in 1990 waren dat er al bijna 130 en in 1991 duizend. Hoyerswerda, Rostock, Solingen, Mölln, het werden plaatsnamen die in de jaren erna over de hele wereld een golf van ontzetting veroorzaakten. De Republikaner van Franz Schönhuber kregen in januari 1989 bij de deelstaatverkiezingen van West-Berlijn 7,5 procent van de stemmen en een half jaar later kregen de Reps bij de Europese verkiezingen weer ruim zeven procent. «Als een van de meest dichtbevolkte landen in Europa kan de Bondsrepubliek geen immigratieland zijn. Het moet het land van de Duitsers blijven», stond in hun programma voor de Europese verkiezingen. Ook andere extreem rechtse partijen boekten in Duitsland verkiezingssuccessen. Kohl had zijn kiezers begin jaren tachtig beloofd dat hij het 'buitenlandersprobleem' zou oplossen. De kiezers vonden kennelijk dat daar te weinig van terechtgekomen was. De Republikaner trokken in 1989 vooral kiezers die de christen-democraten teleurgesteld de rug toe keerden, zo bleek uit onderzoek naar het stemgedrag van de Duitsers. In Engeland boekten racistische partijen geen successen meer sinds het aantreden van Margaret Thatcher in 1979. Maar gewelddadige botsingen tussen Britten en immigranten waren in de grote industriesteden alledaags. In België wist het openlijk racistische Vlaams Blok bij de gemeenteraadsverkiezingen van 1988 veel kiezers te mobiliseren, en dan had het nog lang niet overal kandidaten verkiesbaar gesteld. In Antwerpen kreeg de partij bijna achttien procent van de kiezers achter zich; goed voor tien zetels. De 24e november van het jaar 1991 staat in Vlaanderen bekend als Zwarte Zondag. Op die dag kwam het Vlaams Blok met zes zetels in de Belgische Senaat. De partij legde, in navolging van Le Pen, een rechtstreeks verband tussen immigranten, werkloosheid en criminaliteit. Ze voerde leuzen als «Eigen volk eerst». Ook in België - vooral in Brussel en Antwerpen - werden immigranten aangevallen en gemolesteerd. Buiten de EG was -extreem rechts eveneens in opmars. In Oostenrijk, Zwitserland, de Scandinavische landen en in de nog prille democratieën van Oost-Europa klonken militant nationalisme en openlijke vijandigheid jegens immigranten door. In Joegoslavië brak een wrede oorlog uit tussen Kroaten en Serviërs, die nog bloediger werd toen de Bosniërs in het contlict betrokken werden. Verschillen tussen bevolkingsgroepen bleken te kunnen leiden tot etnische zuiveringen. Zelfs in Europa, dat sinds de tweede Wereldoorlog van dergelijke praktijken verlost dacht te zijn. Racistische partijen legden een sterk accent op wat ze niet wilden: integratie van - islamitische - immigranten. Een woordvoerder van het Vlaams Blok verhief zijn stem zelfs om te pleiten voor het recht van islamitische meisjes om op school een hoofddoekje te dragen. Niet omdat hij begaan
EEN G OUDEN ARMBAND
353
bron: www.vijfeeuwenmigratie.nl was met hun lot, maar omdat de hoofddoek hen zichtbaar en herkenbaar hield en zo integratie makkelijker tegengegaan kon worden.
354
Nederland kent sinds mensenheugenis geen sterke ideologische of politieke stromingen meer, die aan de natie een zending toeschrijven waaraan individuen zich moeten onderwerpen. Ernest Zahn merkte op, dat Nederlanders niet zozeer streven naar hegemonie over anderen, maar eerder naar autonomie voor zichzelf. Als nationalisme in Nederland al een item was, dan ging het vooral over het gebrek eraan. Nederlanders zijn zich er wel van bewust dat ze op een begrensd territorium leven, dat ze een gemeenschappelijke taal spreken en dat ze een gemeenschappelijk verleden hebben - de belangrijkste bestanddelen van een nationale identiteit. Maar dappere helden uit een ver verleden worden hier nauwelijks bezongen, historische daden niet opgeblazen. Nederlandse kinderen die liedjes kennen over Piet Hein en 'hun daden benne groot', zijn uitzonderingen. «De eersten van mijn kindskinderen die ik onderwijs zie genieten,» zei Jan Blokker in 1989 op een symposium 'over Nederlandse identiteit en geschiedschrijving', «weten wat sandinisten zijn, maar van Alva, van de gebroeders De Wit of van Thorbecke hebben ze nooit gehoord.» Nederlanders hebben weinig kaas gegeten van hun vaderlandse geschiedenis. Erg vond Blokker die historische vergeetachtigheid overigens niet. «Wie kort van memorie is, verzamelt minder wrok: in die zin is vergeetachtigheid eigenlijk een van onze mooiste nationale eigenschappen.» Maar het is ook weer niet alléén een zegen. «Het nadeel zou kunnen zijn dat we, met zo weinig training in het taxeren van historische processen, eigenaardige beoordelingsfouten kunnen maken ten aanzien van ontwikkelingen die net voorbij zijn, en dus eigenlijk nog deel uitmaken van de werkelijkheid van nu.» De CentrumDemocraten en de Centrumpartij '86 - zo had de heropgerichte CP zich na een faillissement genoemd - konden Nederlanders niet makkelijk en zeker niet massaal mobiliseren op het nationalistische thema. Daarop lag de nadruk dan ook nog minder dan in andere Europese landen. In hun propaganda legden de racistische partijen graag de link tussen werkloosheid en de betaalbaarheid van de sociale voorzieningen aan de ene, en immigranten - steeds vaker asielzoekers - en criminaliteit aan de andere kant. Verder was van de CD en de cp'86, net als in het buitenland, bekender wat ze niet wilden dan wat ze wel wilden. Janmaat keerde bij de parlementsverkiezingen van 6 september 1989 desondanks terug in de Tweede Kamer. Hij kreeg ruim tachtigduizend stemmen. De CD-lijsttrekker bleek vooral populair in Noord- en Zuid-Holland en in de vier grote steden, waar veertig procent van zijn electoraat huisde. Werkloze Turken en Marokkanen en groeiende aantallen asielzoekers waren de onderwerpen waarop Janmaat in 1989 zijn kiezers mobiliseerde. Nederland begon te wennen aan politiek georganiseerd racisme. De reacties van politici en journalisten waren aanzienlijk laconieker dan bij eerdere
EEN GOUDEN ARMBAND
bron: www.vijfeeuwenmigratie.nl
verkiezingen. Maar de echte klap moest nog komen. Bij de gemeenteraadsverkiezingen van 21 maart 1990 - de opkomst brak een historisch laagterecord - haalden de CentrumDemocraten in alle grote en in een aantal middelgrote steden in totaal zeventien raadszetels. In Rotterdam, Amsterdam en Den Haag kregen ze ook nog eens gezelschap van volksvertegenwoordigers die namens de cp'86 in de raad kwamen. In enkele wijken in die drie grote steden stemde één op de vier kiesgerechtigden CD of cp'86. Het extreem rechtse electoraat was er meer dan verviervoudigd ten opzichte van 1982.
Naïeve dwazen «Het Westen had dit moeten zien aankomen. Ik had deze reactie vijftien jaar geleden al kunnen voorspellen. Het Westen had kunnen weten tot wat voor fanatieke reacties wij moslims in staat zijn, en hoeveel agressie er in ons huist.» Op 6 maart 1989, tijdens de commotie rond Salman Rushdie, publiceerde NRC Handelsblad op de opiniepagina een artikel dat een regelrechte aanval op moslims bevatte. Onder de kop «Agressie van islam vergt geen verklaring» veegde «de in Iran geboren en in de islamitische wereld getogen» Mohamed Rasoel de vloer aan met de Nederlandse tolerantie ten aanzien van de islam. Islamieten zouden per definitie fanatiek en agressief zijn en niets zien in mensenrechten en vrijheid. Eind jaren tachtig omarmde de pers al gretig immigranten die no nonsense-taal wilden uitslaan. Dit was de climax: een islamiet die zèlf zei dat de moslims levensgevaarlijk en een bedreiging voor 'onze' cultuur waren. «Het was opmerkelijk voor de heersende anti-islamitische stemming dat dit artikel de NRC-redactie kon passeren», schreven de Leidse islamologen W. Shadid en P. van Koningsveld in De mythe van het islamitische gevaar. «Nog duidelijker werd de invloed van deze stemming toen de publikatie ervan niet werd gevolgd door een discussie over de inhoud. In de reacties werd de stijl geprezen en stond alleen de vraag naar de identiteit van de auteur centraal.» Hugo Brandt Corstius - alias Piet Grijs - kreeg nog even de schuld, maar hij ontkende al gauw dat hij er iets mee te maken had. Rasoei kondigde aan dat hij zijn opvattingen nader zou uitwerken in zijn boek De ondergang van Nederland. Dat boek verscheen in oktober 1990 inderdaad. De auteur - overduidelijk een pseudoniem - beschreef Nederlanders «en hun aandoenlijke optreden, misplaatste optimisme en hun gedesoriënteerde drang tot verontwaardiging». Als ze zo doorgingen, zouden ze «onvermijdelijk hun eigen cultuur te gronde richten, die dan zal worden verdrongen door de cultuur van de islam». Het boekje stond vol met clichés over moslims. Het veroorzaken van dierenleed, het toedienen van lijfstraffen, het stenigen van wetsovertreders en overspeligen, vrouwenonderdrukking, hypocrisie, leugens, ambtelijke
EEN GOUDEN ARMBAND
355
bron: www.vijfeeuwenmigratie.nl
willekeur, diefstal en het beroven van toeristen, alles kwam aan de orde. Moslims moesten zich aanpassen aan de Nederlandse normen en waarden, anders zou de vlam in de pan slaan. Maar helaas, ze misten het vermogen om de Nederlandse samenleving en inwoners te begrijpen, hun karakter leende zich niet voor souplesse en de vraag was of ze zich wel wilden aanpassen. Het lag meer voor de hand dat de moslimcultuur de Nederlandse cultuur zou gaan domineren dan andersom. De tijd was nog niet rijp, maar tegen het jaar 2010 zou het misgaan, want «naarmate de tijd vordert en ze meer overwinningen behalen van het soort als eigen scholen, universiteiten, moskeeën, ziekenhuizen, stranden, zwembaden, sportcentra en wie weet wat nog meer, en nu ze bovendien straffeloos op misdadige wijze hebben kunnen protesteren, zullen ze geleidelijk minder verlegen worden en zelfverzekerder» . Ze zouden hun kinderen leren de Nederlanders te haten en «de Nederlanders treffen als lepra en ze hun hand vinger voor vinger afnemem. Op 18 oktober 1990 diende de Anne Frank Stichting een klacht wegens discriminatie in tegen de auteur, omdat het boek beledigend en krenkend was voor de islamitische minderheid in Nederland. Maar wie was de auteur? Een variété-artiest uit Edam trad op de voorgrond als schrijver, maar geen mens geloofde dat hij de werkelijke auteur was. De Amsterdamse wetenschapper Teun van Dijk onderwierp het boek aan een tekstanalyse en meende goede gronden te hebben om Gerrit Komrij als de auteur te kunnen aanwijzen. Komrij ging in zijn column in NRC Handelsblad tekeer tegen Van Dijk en diende ten slotte een strafklacht in. Van Dijk werd niet vervolgd. Wel kwam vast te staan dat Komrij niet de auteur was. Maar wie ook de auteur was en wat ook zijn straf zou zijn, het boekje van Rasoel tekende het klimaat jegens moslims in Nederland. Er waren nog steeds niet veel mensen te vinden die dergelijke opvattingen openlijk omhelsden, maar het was wel een ondertoon die bij de geringste aanleiding de melodie kon gaan bepalen. Tijdens de Koude Oorlog werd de barbaar nog in het ondemocratische, autoritaire Oostblok gelokaliseerd. 'De Rus' was de vijand van het Westen. Met de val van het communisme was die tegenstander verdwenen. De islam dreigde de leemte te gaan opvullen. Ook in Nederland.
Een nieuwe Hitier
356
De Golfoorlog gooide in januari 1991 flink wat olie op het vuur. Het Westen vormde een coalitie tegen Irak, dat in augustus 1990 Koeweit bezet had. De Veiligheidsraad van de Verenigde Naties gaf de lidstaten toestemming om alle benodigde middelen in te zetten om Koeweit te bevrijden als Irak het emiraat op 15 januari 1991 niet zou hebben ontruimd. In de nacht van 16 op 17 januari 1991 brak het geweld los. Onder leiding van de Amerikaanse generaal Norman Schwarzkopf werd een aanval
EEN GOUDEN ARMBAND
bron: www.vijfeeuwenmigratie.nl
ingezet waarbij niemand en niets ontzien werd. Irak had wellicht met een goed gecontroleerde algemene boycot op de knieën gedwongen kunnen worden. Maar de Verenigde Staten moesten en zouden laten zien dat ze nog steeds de politieagent van de wereld waren, zeker nu er behalve het principe van de territoriale onschendbaarheid economische belangen op het spel stonden. Het Westen was bang dat Irak de Arabische oliestaten zou gaan domineren en zo de van olie afhankelijke westerse economieën danig zou kunnen dwarsbomen. In Nederland schaarden alle politieke partijen, behalve GroenLinks, zich achter het geweld tegen Irak. Maar de Golfoorlog was meer dan een militaire strijd om olie en territoriale onschendbaarheid. Het was een krachtmeting tussen het Westen en de islamitische wereld, een psychologische aanval op 'de Arabieren', die de nieuwe bad guys waren. Saddam Hussein werd in vrijwel alle dagbladen vergeleken met Adolf Hitler. De moslims in Europa werden - net als tijdens de Rushdie-affaire - afgeschilderd als zijn 'vijfde kolonne' . Het was een absurd beeld. Moslims vormden in Nederland enkele procenten van de bevolking. Alsof zij een gevaar konden zijn voor de westerse samenlevingen. Toch werd in het ene na het andere kranteartikel de jihad opgevoerd. Moslims zouden het Westen in een 'heilige oorlog' willen verdelgen en vernietigen. «Waar blijft de wereldwijde intifadah van 500 miljoen moslims die velen bij het uitbreken van de oorlog tegen Irak hadden voorspeld? Waar blijft het religieuze vuur dat de Arabieren met miljoenen tegelijk naar de recruteringsbureaus voor de heilige oorlog tegen de Grote Satan Amerika doet opmarcheren?», vroeg de Duitse journalist Fredy Gsteiger zich in februari 1991 af in het weekblad Die Zeit. «Er is inderdaad een handvol activisten, die in de westerse media uitgebreid aan het woord komen, maar de doorsnee Arabier verlangt net als andere mensen naar vrijheid, vrede en welvaart.» Gsteiger sloeg de spijker op zijn kop, maar hij was een roepende in de woestijn. De haat en minachting van het Westen jegens de islamitische wereld kwamen minstens zo virulent naar buiten als de woede van islamieten over het westerse wapengeweld. Irak was fout, Saddam Hussein een kopie van Adolf Hitler, de Irakese bevolking bestond uit blinde fanatiekelingen. En islamitische landen of personen die het buitenproportionele wapengeweld aan de kaak stelden, waren levensgevaarlijke bondgenoten van de nieuwe Hitler. Er was in de oorlogspsychose geen plaats voor nuanceringen. Na defatwa van Khomeini tegen Rushdie werd het gematigde standpunt van de moslimorganisaties - tégen het doodvonnis, vóór het onderzoeken van de mogelijkheden om verspreiding van het boek in Nederland door de rechter te laten verbieden - in de wind geslagen. Wie niet volledig achter Rushdie stond, was een verrader van de fundamentele westerse waarden. Hetzelfde gebeurde nu: wie niet uitgesproken tégen Saddam Hussein was, werd geacht vóór hem te zijn. Journalisten gingen moskeeën en koffiehuizen in om Turken en Marokkanen te vragen of ze voor of tegen Irak waren.
EEN GOUDEN ARMBAND
357
bron: www.vijfeeuwenmigratie.nl Vooral Marokkanen waren - net als veel Westeuropeanen, trouwens - verontwaardigd, omdat het Westen nu plotseling op grote schaal oorlogstuig inzette tegen Irak, terwijl datzelfde Westen al een kwart eeuw weigerde de Palestijnse kwestie op te lossen. En als het er dan toch op aankwam, voelden Marokkanen zich sterker verbonden met het Arabische broedervolk in Irak dan met het Westen. Maar daarmee waren ze nog geen aanbidders van Saddam Hussein en nog geen fanatieke moslims. Dat het de Turken en Marokkanen bepaald niet alleen ging om islamitische geloofsijver, bleek wel uit de woorden van een anonieme Marokkaan in de Volkskrant: «Waarom bevordert het Westen niet de democratisering in het Midden-Oosten en in Noord-Afrika, zoals het dat wel in Oost-Europa doet? In plaats daarvan vecht het zij aan zij met een feodaal regime dat vrouwen onderdrukt en dieven de handen afbakt.» Maar voor dat soort discussies was weinig plaats. In Nederland was de hoofdredacteur van Intermediair, Flip Vuijsje, een van de weinigen die die kwestie aan de orde stelden. «Het westerse oordeel over de Arabische landen is gebouwd op mythen over extremisme en een afwijkende islamitische cultuur)), zo leidde Vuijsje zijn artikel op 22 februari 1991 in. «Sommige arabisten en islamologen werken mee aan die in wezen racistische beeldvorming.))
358
De moslims in Nederland hadden nog andere zorgen dan hun plaatsbepaling ten opzichte van de leider van Irak. Turken leefden in de angst dat familieleden - vooral Koerden - in het oosten van Turkije slachtoffer zouden worden van de oorlog. Buitenlandse kinderen werden op school uitgescholden voor 'Saddam'. Vrouwen met hoofddoeken om kregen racistische verwensingen naar hun hoofd geslingerd. Marokkaanse mannen werden op hun werk gedwongen positie te kiezen. Het NeB opende speciale telefoonlijnen voor moslims die informatie wilden of die stoom wilden afblazen. Uit de honderden telefoontjes bleek dat de angst er goed in zat, vooral onder Marokkanen. Sommigen troffen voorbereidingen om hun kinderen terug te sturen naar Marokko, uit angst dat ze in Nederland niet meer veilig waren. Anderen legden voedselvoorraden aan, voor als ze de straat niet meer op konden. Het was opmerkelijk dat het uiteindelijk, tegen alle verwachtingen in, nauwelijks of niet tot georganiseerde gewelddaden tegen moslims kwam. Er bleken achteraf slechts drie incidenten met grof geweld te hebben plaatsgevonden. Een Marokkaanse jongen werd op school in elkaar geslagen, een Marokkaanse arbeider werd door twee collega's afgetuigd en in Den Haag werd een cafetaria van een moslim kort en klein geslagen. Verder werden er dreigbrieven verstuurd en ruiten ingegooid van moskeeën en was er veel klein leed. Het was ook opvallend dat moslims in Nederland zich niet en masse opstelden achter Saddam Hussein, al voelden ze evenmin sympathie voor de positie van het Westen. Ze waren vooral bang dat de oorlog tegen Irak voor
EEN GOUDEN ARMBAND
bron: www.vijfeeuwenmigratie.nl
hen niet afgelopen zou zijn als de legers van Saddam Hussein uit Koeweit verjaagd waren. De Rushdie-affaire had hen geleerd, dat de haat dicht aan de oppervlakte zat en heel venijnig naar buiten kon komen. De overheid reageerde deze keer sneller en adequater dan in het voorjaar van 1989. Minister Dales riep moslims op zich terughoudend op te stellen in discussies en demonstraties voor of tegen de Golfoorlog achterwege te laten. Ze zei erbij, dat ze het «buitengewoon onterecht» zou vinden als de oorlog zou leiden tot spanningen tussen Nederlanders en islamitische immigranten. Dales overlegde al spoedig na het uitbreken van de oorlog met islamitische organisaties, die ze had uitgenodigd om te praten over de gevolgen van de vijandige stelllIlllngjegens moslims. Ze had het ook wel wat makkelijker dan minister Van Dijk begin 1989. Er wàs nu namelijk al een aanspreekpunt. Het Islamitisch Landelijk Comité, opgericht tijdens de Rushdie-affaire, was begin 1990 weliswaar opgeheven, maar de Islamitische Raad Nederland in oprichting kon als de opvolger van het ILC beschouwd worden. Er werd nog altijd druk gedelibereerd over de organisatiestructuur en de zetelverdeling over de diverse nationaliteiten, maar het begin van een landelijke pleitbezorging voor moslims in Nederland was gemaakt. Als ge u als vloerkleed gedraagt, wordt er over u gelopen, zeggen de Vlamingen. Mohamed Rabbae bracht het na afloop van de oorlog tegen Irak zo onder woorden: «Moslims moeten niet alleen kankeren, ze moeten meedoen en zelf invloed gaan uitoefenen. Dat heeft de Golfoorlog duidelijk gemaakt.))
«Zuidafrikaanse atmosfeer» In de zomer van 1991 liet hoofdcommissaris Nordholt van de Amsterdamse politie een indringende waarschuwing horen. Steeds grotere aantallen illegale buitenlanders hielden zich door roof en diefstal in het leven. Alleen Amsterdam zou al dertigduizend illegalen tellen. En veel legaal in Nederland verblijvende kinderen van Marokkaanse, Antilliaanse en Surinaamse immigranten bouwden een' indrukwekkende criminele carrière op. Als de overheid geen adequaat minderhedenbeleid voerde en niet het nodige geld uittrok om die verontrustende ontwikkelingen in de kiem te smoren, kon het volgens de politiechef niet lang meer duren voordat Amsterdam het toneel zou worden van rassenonlusten, zoals die in het voorjaar van 1991 in Brussel en Parijs waren uitgebroken. «Terwijl het land volstroomt met illegalen, houdt de regering zich slechts op met formele procedures voor asielzoekers)), zei Nordholt in het Algemeen Dagblad. Negentig procent van de overvallen, straatroven en inbraken in Amsterdam kon volgens de politiechef op het conto van Marokkaanse, Antilliaanse en Surinaamse jongeren geschreven worden. «De vraag van goed en kwaad is hier nauwelijks meer van belang. Ze gaan jattend, stelend, rovend
EEN GOUDEN ARMBAND
359
bron: www.vijfeeuwenmigratie.nl
360
en dealend door het leven omdat ze eenvoudig geen alternatief hebben.» Maar hij zei er ook bij waar het aan schortte: het kabinet had niet genoeg geld over voor een fatsoenlijk minderhedenbeleid. «Geld voor dé aanval op de jeugdwerkloosheid, voor de drugspreventie, het allochtonenbeleid en de criminaliteitspreventie. Het kabinet zou van de migrantenproblematiek een van haar hoofdpunten moeten maken, en dat moeten we betalen. In een goed gedifferentieerd beleid voor kansarmen in Nederland moet aandacht zijn voor alle groepen, ook deze.» Het dreigen met rassenrellen maakte nog steeds veel indruk, hoewel dat al tien jaar gebeurde en gewelddadige confrontaties in werkelijkheid sinds halverwege de jaren zeventig nergens meer hadden plaatsgevonden. Die voorspelling van Nordholt mocht dan lichtzinnig zijn, in zijn analyse en aanbevelingen sloeg hij de plank bepaald niet mis. Maar Wim Kok, PVdAleider en minister van Financiën, bracht het betoog van Nordholt op een pvdA-partijraad enkele weken later voornamelijk terug tot de aanwezigheid van illegalen. De oplossing lag volgens Kok in een «actief verwijderingsbeleid». Hij steunde daarmee Aad Kosto, die als staatssecretaris van Justitie de functie van best betaalde portier van Nederland vervulde. En hij ging voorbij aan de uitspraken van Nordholt, dat een illegalenjacht niets oploste en dat het kabinet beter meer geld kon uittrekken voor een actief minderhedenbeleid. Kosto liet nog eens weten dat Nederland géén immigratieland was. De criminele jongeren en de noodzaak van een minderhedenbeleid verdwenen uit beeld. De illegaal was terug van weggeweest. En de emoties liepen weer hoog op. Paul Rosenrnöller, Tweede-Kamerlid voor GroenLinks, verweet Kok dat hij discriminatie aanwakkerde en wierp hem voor de voeten dat het mede aan uitspraken als die van hem zou liggen als er rassenrellen uitbraken. Het weekblad De Groene Amsterdammer ruimde de voorpagina zelfS in voor een redacteur die de «jihad tegen de illegaal» met veel verbaal geweld pareerde. Hij verweet Nordholt «een staal~e demagogie van de vurigste orde». En controle op mensen met een andere huidkleur leverde zonder de voornemens van Kok al genoeg taferelen op «die voor een hoogst beschamende Zuidafrikaanse atmosfeer zorgen». Op 13 november 1991 kwam RARA weer in actie. Het woonhuis van staatssecretaris Kosto van Justitie bleek niet bestand tegen de bommen. Evenmin trouwens als het ministerie van Binnenlandse Zaken, dat ongeveer tegelijkertijd door een bom beschadigd werd. Deze keer was het geweld vooral gericht tegen het strengere asielzoekers beleid, hoewel de illegalen eveneens ter sprake kwamen in het communiqué waarin RARA de aanslagen toelichtte. Kosto, «een van de direct verantwoordelijken», moest ook maar eens «vernederd» worden, vond RARA. Ook nu bleef openlijke steun uit. De RARA-acties werden in de pers unaniem veroordeeld. De discussie over illegalen keerde in het najaar van 1992 nog eens in verhevigde vorm terug. Partijvoorzitter Rottenberg van de PVdA zei eind oktober in een interview met het VPRo-radioprogramma Argos dat de pvdA het
EEN GOUDEN ARMBAND
bron: www.vijfeeuwenmigratie.nl
afgelopen decennium veel te weinig naar de gewone man geluisterd had. «Er is te veel fraude, te veel misbruik, er zijn te veel illegalen», meende hij. Meer cellen, meer politie en een scherper ontmoedigings- en uitzettingsbeleid voor illegalen, dat waren volgens Rottenberg de oplossingen. De dag erna sprak PvdA-fractievoorzitter Wöltgens van een «cultuuromslag» in zijn partij. De PvdA was altijd uitgegaan van de «positieve aanpak», waarin de vraag «hoe we verschillende bevolkingsgroepen in harmonie kunnen laten samenleven» centraal had gestaan. Maar nu ging het erom het draagvlak voor de legale buitenlanders overeind te houden en «dat vraagstuk mag niet nog eens extra worden belast door de illegalen». Het was een echo van de uitspraken van ambtenaren, vlak vóór het verschijnen van het WRRrapport in 1989. pvdA-leider en minister van Financiën Wim Kok deed er nog een schepje bovenop. Hij had het over een «moedig uitzettingsbeleid» en Kosto kondigde «harde middelen» aan. De aanleiding voor dat opnieuw oplaaiende illegalendebat was onfris. Op 4 oktober was in de Amsterdamse Bijlmermeer een vliegtuig neergestort. Bij het tellen van de slachtoffers was aan het licht gekomen dat er nogal wat mensen in de flats woonden die niet geregistreerd stonden. Illegalen dus. Burgemeester Van Thijn van Amsterdam bood slachtoffers van de ramp onder veel voorwaarden de mogelijkheid zich te laten legaliseren. Tweeduizend illegalen lieten zich registreren. Iets meer dan vijftig werden er gelegaliseerd, tegen de zin van de staatssecretaris van Justitie. Kosto stuurde Van Thijn een brief, waarin hij het Amsterdamse vreemdelingenbeleid afkeurde en hoofdcommissaris Nordholt kritiseerde. Amsterdam reed het nationale ontmoedigingsbeleid in de wielen, vond Kosto, door van de daken te schreeuwen dat er niet op illegalen gejaagd werd. Maar Van Thijn pikte de reprimande van zijn partijgenoot niet. Hij zei nog eens geen «totale oorlog)) tegen illegalen te willen. Hij vond het bovendien «tamelijk onsmakelijk)) dat iedereen zich plotseling met illegalen bezighield. Kosto bond in. Maar het kwaad was geschied. Buitenlanders, illegalen, criminelen, alles was weer eens op één hoop gegooid.
Prits van Bouillon «Een grotere invloed van de islam moet je als zorgelijk zien», zei de Nijmeegse arabist dr. E. Zürcher in Allah in Europa, een bijlage van het weekblad Elsevier van 16 februari 1991. «Als je tenminste een aanhanger bent van de verworvenheden van de Franse Revolutie en de Verlichting die ons een scheiding tussen Kerk en Staat hebben gebracht, humanistische idealen, vrijheid van meningsuiting, democratie en liberale verworvenheden op het gebied van wetenschapsbeoefening en vrouwenemancipatie.)) Nederland was veel te tolerant, vond Zürcher. «Het is toch merkwaardig dat er aan deze mensen geen eisen tot aanpassing werden gesteld. Eisen die
EEN GOUDEN ARMBAND
361
bron: www.vijfeeuwenmigratie.nl
362
je aan ieder ander, ookje eigen burgers, zou stellen.» Op welke eisen doelde de arabist? En werden er dan inderdaad geen eisen gesteld aan moslims? De verslaggever vergat haar belangrijkste taak te vervullen: vragen stellen. Zürcher kreeg open microfoon. Nederland leed aan een gebrek aan zelfvertrouwen en was bang om zijn eigen waarden te verdedigen, ging de arabist verder. «Waarom moet je respect voor een andere cultuur zo groot zijn dat de eigen fundamentele waarden in het gedrang komen?» Het was exact de toon die Frits Bolkestein enkele maanden later aansloeg. In zijn rede voor de Liberale Internationale, op zondag 8 september 1991 in het Zwitserse Luzern, zei de voorzitter van de VVD-fractie in de Tweede kamer dat westerse, liberale beginselen als richtsnoer genomen moesten worden bij het integratieproces van moslims in de Nederlandse cultuur. Als die beginselen botsten met bepaalde tradities uit de islamitische cultuur, mocht er over hun onderlinge rangorde geen twijfel bestaan. Bolkestein lichtte zijn uitspraken op 12 september toe in een artikel op de opiniepagina van de Volkskrant. Rationalisme, humanisme en christendom hebben de scheiding van Kerk en Staat, de vrijheid van meningsuiting, de verdraagzaamheid en de non-discriminatie voortgebracht. Dat zijn de pijlers van de westerse beschaving. «Het liberalisme claimt universele geldigheid en waarde voor deze beginselen. Dat is zijn politieke visie. Dit betekent dat volgens het liberalisme een beschaving die deze beginselen in ere houdt, hoger staat dan een beschaving die dat niet doet.» Bolkestein noemde een hele reeks voorvallen om duidelijk te maken dat die beginselen «in de wereld van de islam» niet gelden. «Misschien ontwikkelt die wereld zich in de komende zeshonderd jaar zoals West-Europa dat heeft gedaan. Maar zolang kunnen wij niet wachten want ondertussen is een forse immigratie van inwoners van islamitische landen naar West-Europa op gang gekomen.» De vraag was volgens Bolkestein: «Hoe moeten de islamitische minderheid en de niet-islamitische meerderheid zich tot elkaar verhouden.» En daarbij moest één ding duidelijk zijn: met die beginselen viel niet te marchanderen, «ook niet een klein beetje». Het viel nog te bezien wat het beste was: emancipatie door verzuiling of emancipatie door gezamenlijke ontwikkeling. In 1981 meende de VVD in haar verkiezingsprogramma nog dat het overheidsbeleid ruimte moest bieden aan «behoud en ontwikkeling van een eigen cultuur en de beleving van de eigen identiteit van de verschillende groeperingen». De partij had van 1977 tot 1989 - afgezien van de periode eind 1981 tot eind 1982 - een cruciale rol gespeeld in de totstandkoming van het minderhedenbeleid. Het was VVD-minister Wiegel, onder wiens verantwoordelijkheid het beleid in 1979 startte. VVD-minister Rietkerk, en na zijn overlijden De Korte, hadden het beleid van 1982 tot 1986 op Binnenlandse Zaken gecoördineerd. De VVD-ministers zaten bij de kabinetsvergaderingen waar de belangrijke beslissingen genomen werden. De VVD was nog maar koud van het regeringspluche gestoten, of de liberale voorman Bolkestein deed alsofhij wist hoe het allemaal moest.
EEN G OUDEN ARMBAND
bron: www.vijfeeuwenmigratie.nl
«Het probleem is dat we het ons niet kunnen veroorloven ons te vergissen», want dat zou nog jarenlang gevolgen hebben. «De integratie van minderheden is zo'n moeilijk probleem dat het alleen met durf en creativiteit kan worden opgelost. Voor vrijblijvendheid noch taboes is daarbij ruimte.» Er moest «een groot debat» komen, vond de liberale leider. Maar Bolkestein analyseerde niet. Hij liet niet zien wat er was misgegaan sinds 1979. Hij fulmineerde op platte en generaliserende wijze tegen de islam en de onverenigbaarheid van culturen. Ze slaan hun vrouwen en kinderen, ze houden hun dochters van school, ze roepen op tot moord op romanschrijvers, ze leren geen Nederlands, ze huwen hun dochters uit en ze vinden ook nog dat alle moslims overal ter wereld één natie moeten vormen, zodat er nooit iets terechtkomt van dat Nederlanderschap. Fijnzinnig waren de voorbeelden niet die Bolkestein opdiste. Er waren in Nederland wel eens fundamentalistische imams gesignaleerd, maar Nederland had voorwaar van de overgrote meerderheid van gematigde en terughoudende moslims toch minder te duchten dan van bisschop Gijsen van Roermond. Het door Bolkestein gevraagde debat begon al op de dag dat zijn discussiestuk in de krant stond. Het NCB beschuldigde de VVD-fractievoorzitter van «stemmingmakerij» en vond dat hij de CentrumDemocraten in de kaart speelde. Bolkestein wekte ten onrechte de indruk dat islamieten zich niet aan de Nederlandse rechtsorde hielden, vonden de Tweede-Kamerleden Apostolou (pvdA) en Krajenbrink (CDA). «Als je de integratie wilt bevorderen», zei Apostolou, «moet je appelleren aan het gevoel voor onze westerse waarden, dat ook onder islamieten bestaat. Dan ga je naast de mensen staan en niet tegenover ze, zoals Bolkestein doet.» D66 vond dat het integratiebeleid ter discussie moest kunnen staan, maar vreesde «dat Bolkestein met zijn benadering de spanning eerder opvoert dan wegneemt». NRC Handelsblad ging op 14 september in een lang redactioneel commentaar in op de «tirade» van Bolkestein. De krant vond het grote bezwaar «dat hij patente voorbeelden van onverdraagzaamheid uit moslimstaten overzet op de situatie in Nederland. Anders gezegd: hij voorziet een aantal reële problemen van minderhedenbeleid van een te zware lading.» De krant vond het curieus dat Bolkestein zo sterk de nadruk legde op integratie, terwijl zijn fractie in diezelfde week dwars lag bij het voornemen van het kabinet om de eisen voor naturalisatie te versoepelen. Het commentaar besloot met de opmerking: «Realiteitszin en inzicht zijn gevraagd, niet een kruistocht.» Het regende ingezonden brieven en discussiebijdragen in de Volkskrant en in andere dagbladen. Bolkestein was te ongenuanceerd geweest, was het algemene verwijt. Hij suggereerde dat alle Turken en Marokkanen in Nederland fundamentalisten waren, deed het ten onrechte voorkomen alsof moslims een monopolie hadden op vrouwenonderdrukking, zag over het hoofd dat het christendom ook fundamentalisme kent en bepleitte tussen de regels door dat de staat zou ingrijpen in de levenswijze en cultuur van Turken en Marokkanen.
EEN GO UDEN ARMBAND
363
bron: www.vijfeeuwenmigratie.nl
Maar Frits Bolkestein had raak geschoten met zijn pleidooi voor een strenger optreden tegen immigranten, stelde Elsevier op 30 november 1991 vast. Uit een enquête onder 630 Nederlanders bleek dat meer dan de helft van de VVD'ers vond dat er te veel buitenlanders waren in Nederland. Dat was een hoger percentage dan bij enige andere partij. Een even groot deel van de VVD'ers zag de aanwezigheid van zoveel buitenlanders als een van de oorzaken van misdaad en onveiligheid. Van de VVD-stemmers dacht ook 62 procent dat immigranten misbruik maken van de sociale voorzieningen. De PvdA scoorde trouwens ook hoog: 56 procent. Bijna honderd procent van de VVD'ers vond dat buitenlanders verplicht Nederlands moesten leren. De PvdA scoorde op dat punt 95 en het CDA bijna negentig procent.
De weg kwijt
364
De VVD kwam in maart 1992, samen met GroenLinks en D66, met een voorstel voor een Wet Bevordering Evenredige Arbeidsdeelname Allochtonen, die immigranten meer kans op werk moest bieden. Bedrijven met meer dan 35 werknemers moesten wettelijk verplicht worden tot een openbare rapportage over het aantal allochtonen dat ze in dienst hadden en hun pogingen om dat aantal te vergroten. Weigering moest beboet worden met 25 duizend gulden. Voor de VVD leek dat voorstel de functie te hebben van een luchtverfrisser. De partij ging op alle overige terreinen nameljk verder op de route die Bolkestein had uitgezet. Het Tweede-Kamerlid Franssen zei begin 1992 dat hij geschokt was over de «schrikbarende groei» van de islamitische scholen. Dat was met het oog op de integratie een slechte ontwikkeling, vond hij . Het was beter om te voorkómen dat aparte scholen wegens het tekortschieten van het reguliere onderwijs nodig waren. De oprichting van scholen op levensbeschouwelijke grondslag was volstrekt geaccepteerd in Nederland en hecht verankerd in de wet, maar het werd een nationaal debat toen Franssen zich er zorgen over maakte dat in het schooljaar 1991-1992 nog geen drieduizend kinderen naar twintig islamitische scholen gingen. In mei 1992 wees Bolkestein tijdens een lezing in Groningen polygamie af. Een vreemde zet, want polygamie is in Nederland bij wet verboden en komt bovendien nauwelijks voor. In Ede had hij enkele maanden eerder gepleit voor uitzetting van criminele vreemdelingen, ook als ze een verblijfsvergunning hadden. Maar er werden jaarlijks al ruim honderd criminele buitenlanders met een verblijfsvergunning over de grens gezet. «Bolkestein zwengelt achter elkaar dingen aan die helemaal niet spelen en probeert de mensen daarmee te voeden», zei Thanassis Apostolou. Talip Demirhan, CNV-beleidsmedewerker en partij bestuurslid van het CDA, zei in juni 1992 op de radio: «Hij moet begrijpen dat hij mij beledigt, op een onbeschofte manier, door mij te identificeren met ayatollah's en
EEN GOUDEN ARMBAND
bron: www.vijfeeuwenmigratie.nl schurken. Dan denk ik: beste man, je bent gewetenloos.» En NeB-directeur Rabbae meende dat de VVD nu toch wel erg dicht tegen extreem rechts begon aan te kruipen. «Of het de VVD lukt om extreem rechts electoraal van tafel te vegen, moet nog blijken, maar ik ga ervan uit dat dat één van de doelstellingen van de huidige VVD-politiek is. Daarnaast willen ze met dit thema vermoedelijk ook kiezers weghalen bij de PvdA en D66. Ik ben zo eerlijk om toe te geven dat ze het thema van de migranten niet alleen electoraal uitbuiten, maar dat de VVD principieel afkerig is van alles wat confessioneel is, dus óók van de islam . Ze proberen via de moslims af te rekenen met christelijk Nederland.» Vooral Kamerlid Franssen had volgens Rabbae een ethische grens overschreden met zijn aanval op islamitische scholen. «Als de geest eenmaal uit de fles is, kunnen anderen ermee vandoor gaan, dat is het indirecte gevaar van de uitspraken van Bolkestein en Franssen.» «Wij hebben in Nederland op tal van terreinen last van overgevoeligheid», verdedigde Bolkestein zich in Elsevier van 15 augustus 1992. «Dat is een teken van zelfgenoegzaamheid, een decadentieverschijnsel. Wanneer je daar te veel rekening mee houdt wordt elk debat in de kiem gesmoord. Dan krijg je een wollig taalgebruik waar niemand iets van begrijpt. Ik bedoel: zijn wij in Nederland nu zo ver de weg kwijt, dat een politicus niet meer mag zeggen dat hij tegen polygamie is? In wat voor land wonen wij eigenlijk?» Die gespeelde verontwaardiging kon niet verhelen dat moslims zich gekrenkt voelden. «Als je over de islam praat, moet je wel weten waar je het over hebt», zegt Hassan Bel Ghazi. «Die hele geschiedenis van de islamitische beschavingen, dat is nogal wat. En daar zegt-ie dan even wat over. Ik vind Bolkestein geen intellectueel, zoals veel mensen dat kennelijk wel vinden. Een intellectueel gaat de confrontatie niet uit de weg. Bolkestein is een sluipschutter die op onschuldigen schiet. Hij is een boer in de polder.» Het werd in de jaren na Bolkesteins rede in Luzern duidelijk, dat de liberale voorman moslims in Nederland en immigratie als één van de speerpunten beschouwde waarop hij zijn aandacht wilde blijven richten. Hij liet sindsdien geen gelegenheid onbenut om erop te wijzen dat de toelatingsregels voor en het toezicht op vreemdelingen verscherpt moeten worden, dat illegalen in Nederland nog te veel kansen krijgen, dat «rijp en rot» Nederland binnenkomt, dat er te veel schijnhuwelijken gesloten worden. Aanvankelijk kreeg Bolkestein nog redelijk wat lof, omdat hij een onbespreekbaar thema bespreekbaar gemaakt had. Minister Dales gaf zelfs gehoor aan zijn oproep om «een groot debat» te voeren. Maar de liberale voorman bleef ook na het Nationale Minderhedendebat wat al te lang en wat al te vaak op het aambeeld van de vreemdelingen slaan. De ene na de andere politicus probeerde Bolkestein ervan te overtuigen dat hij beter zijn toon kon matigen, maar die berispingen waren aan dovemansoren gericht. Het Algemeen Dagblad, toch bepaald geen VVD-vijandige krant, schreef op 23 oktober 1993 in een analyse: «Wie de verschillen wil blijven zien tussen
EEN G O UDEN ARMBAND
365
bron: www.vijfeeuwenmigratie.nl
Boven: De eerste Arabische hamam opende in 1988 zijn deuren in Amsterdam Onder: Vooral (oudere) mannen brengen hun vrije tijd door in het koffiehuis
bron: www.vijfeeuwenmigratie.nl
de WO en de CD van Janmaat als het gaat om het vreemdelingenbeleid, heeft steeds vaker een vergrootglas nodig. Zeker de manier waarop de WO het vreemdelingenvraagstuk 'bespreekbaar' probeert te maken, wijkt nauwelijks nog af van de wijze waarop Janmaat dat al jaren probeert.» Bij de WO stond de oprechte zorg over een humaan toelatingsbeleid, een menswaardige opvang en een snelle integratie van vreemdelingen die in Nederland mogen blijven niet langer centraal, vreesde het AD, «maar het met schimmige teksten, hele en halve waarheden en propagandistische trucs winnen van de stem van groepen die evenals de WO vinden dat Nederland 'vol' is». Wat in Duitsland, Frankrijk en Engeland al veel eerder gebeurd was, kreeg nu ook zijn beslag in Nederland: het ideologische profiel van het politiek georganiseerde racisme drukte gevestigde democratische partijen naar rechts. De WO leunde onmiskenbaar dichter dan ooit tegen extreem rechts aan.
Oude wijn in nieuwe z akken Terwijl politici, wetenschappers en journalisten vurige debatten voerden over illegalen, criminele buitenlandse jongeren, 'echte' en 'economische' asielzoekers en het gevaar van het islamitische fundamentalisme, stond het minderhedenbeleid op een zeer laag pi~e . Dat de beleidsdoelstellingen uit de jaren tachtig niet gehaald waren, daar waren vriend en vijand het inmiddels wel over eens. Henk Molleman verliet in de zomer van 1990 de Directie Hoofdlijnen Minderhedenbeleid. Rond de presentatie van het nieuwe kabinetsbeleid stelde hij zich teweer tegen de suggestie dat hij en zijn directie te weinig gepresteerd hadden. Op 9 maart 1990 zei hij in De Tijd, dat plannen voor effectiefbeleid al snel verzandden «in een gigantische bureaucratie)). Erg tevreden was hij achteraf niet over wat er terechtgekomen was van het beleid van zijn directie. «Aan plannen geen gebrek bij de overheid, maar aan de uitvoering schort het nogal eens)), vertrouwde Molleman een verslaggever van de Volkskrant toe op 5 juni 1990. «Je moet hier over een olifantshuid beschikken en niet de illusie hebben dat je kunt scoren.)) Over de WRR-nota uit 1989 was hij ook niet te spreken. «De Minderhedennota uit 1983 spreekt over wederzijdse aanpassing van minderheden en Nederlanders. Ze moeten kansen en ruimte krijgen. Welnu, dat heeft de WRR nu allemaal weggestreept in zijn rapport. Overgebleven is de integratie, al het andere is nu tot stift geklets verklaard. In de jaren zestig werd ik links ingehaald, nu word ik rechts ingehaald. Ik word steeds linkser. Echu Voor het minderhedenbeleid had de verlinksing van Molleman geen gevolgen meer. Hij werd bij de EG in Brussel permanent ambtelijk vertegenwoordiger van Nederland. De redding moest komen van de sociale vernieuwing, het boegbeeld van het derde kabinet-Lubbers. Maar wat was sociale vernieuwing eigenlijk?
EEN GO UDEN ARMBAND
367
bron: www.vijfeeuwenmigratie.nl
368
Vooral de PvdA werd vanaf haar aantreden als regeringspartij geplaagd met vragen over de inhoud en reikwijdte van dat magische begrip. De toenmalige PvdA-voorzitter, Marjanne Sint, gaf in februari 1990 toe dat ze door de bomen het bos niet meer zag. «Misschien is sociale vernieuwing niet veel anders dan het doorbreken van ongelijke machtsverhoudingen in inkomen, kennis, macht en arbeid», zei Sint. Daarmee riep ze het uit de vorige eeuw daterende erfgoed van de sociaal-democraten in herinnering, maar het was nu niet bepaald een kapstok om de sociale problemen hic et nunc tot een oplossing te brengen. Vice-premier en minister van Financiën Wim Kok wist er ook niet echt raad mee. Hij laakte «dat cynisme, dat afstandelijke, dat laatdunkende waarmee soms met het begrip sociale vernieuwing de spot wordt gedreven». Laten we geen tijd stoppen in discussies over definities van sociale vernieuwing maar in de dagelijkse strijd voor sociale rechtvaardigheid, was zijn bijdrage aan de invulling van het raadselachtige begrip. «Sinds Plato is toch wel bekend dat er weliswaar geen sluitende definitie van een stoel is te geven, maar dat je toch prima op een stoel kunt zitten.)) Op een stoel kon je zitten, dat stond vast. Maar zou sociale vernieuwing daadwerkelijk de sociale rechtvaardigheid dichterbij brengen? Dat moest nog afgewacht worden. In een toegezegde kabinetsnota over sociale vernieuwing zouden de bewindslieden aan alle onduidelijkheid een einde maken, beloofden ze. Op 7 maart 1990 presenteerde een zware kabinetsdelegatie twee kabinetsnota's, die van groot belang waren voor het minderhedenbeleid in de jaren negentig. De eerste was een voorlopige regeringsreactie op het WRR-rapport Allochtonenbeleid. In Sodale vernieuwing. Opdracht en handreiking schetste het kabinet de contouren van het nieuwe beleid. Het kabinet zou aan geloofwaardigheid gewonnen hebben als het in zijn nota een omschrijving van het begrip gegeven had. Maar nergens werd 'sociale vernieuwing' deugdelijk gedefinieerd, het begrip waarde als een axioma door de nota's. Onderwijs en arbeidsmarkt moesten beter op elkaar aansluiten. Werklozen moesten worden geholpen «zich weg te scholen uit de werkloosheid, te leren door werb. De uitval in het onderwijs en de jeugdwerkloosheid zouden worden aangepakt. Vrouwen, minderheden en gehandicapten kregen betere kansen op de arbeidsmarkt. De stadsvernieuwing moest doorgaan, de criminaliteit bestreden worden. De kwaliteit en doelmatigheid van de maatschappelijke voorzieningen moesten aanmerkelijk verbeteren. Erg helder was het niet, wat het kabinet in de nota naar buiten bracht. De meeste voorstellen waren oude wijn in nieuwe zakken. Een betere aansluiting van onderwijs en arbeidsmarkt was tien jaar eerder immers al een doelstelling van de kabinetten onder leiding van Dries van Agt. Hinderlijke regelgeving opruimen was niet nieuw, het was zelfs de leidraad van de twee eerdere kabinetten-Lubbers, waarin het CDA met de VVD geregeerd had. Bestrijding van de criminaliteit was vanaf 1982 een van de prioriteiten geweest
EEN GOUDEN ARMBAND
bron: www.vijfeeuwenmigratie.nl
van de CDA/VVD-coalities. Voor deregulering en decentralisatie gold hetzelfde. Het kabinet presenteerde «het samen met gemeenten en het ministerie van wvc stimuleren van een integraal randgroepjongerenbeleid» zelfs als nieuw. In de eerste helft van de jaren tachtig was een uitgebreid netwerk van randgroepjongerenwerk, inclusief een landelijk steunpunt, in het leven geroepen, dat na 1985 grotendeels werd afgebroken. Wat wilde het kabinet? Mensen moesten minder afhankelijk worden van de staat, zelf verantwoordelijkheid gaan dragen voor hun eigen leven en hun leefomgeving. Dat gold vooral voor langdurig werklozen in stadswijken waar de sociale problemen zich ophoopten. En binnen die categorie doelde het kabinet weer met name op vrouwen, jeugdigen, gehandicapten en allochtonen. De oplossing voor de werkloosheid werd gezocht in: goed onderwijs, bij-, her- en omscholing. De decentralisatie van de arbeidsvoorziening zou dat makkelijker maken. Werkgevers, werknemers en gemeenten zouden vraag en aanbod beter in evenwicht brengen in de 28 Regionale Besturen voor de Arbeidsvoorziening (RBA'S) - een ontwikkeling die overigens ook al onder het vorige kabinet in gang gezet was. Langdurig werklozen met weinig opleiding en dito kansen op de arbeidsmarkt werden als onbemiddelbaar beschouwd. Zij werden niet overgelaten aan de tucht van de markt, maar onder de hoede van de lokale overheid gebracht. Ze konden werk krijgen in 'banenpools': tegen betaling van het minimumloon werken aan het verbeteren van de kwaliteit van de woonomgeving, bijvoorbeeld als huismeester in flats, als plantsoenwerkers of conciërges. Jongeren tot 21 jaar moesten na maximaal zes maanden werkloosheid bij- of omgeschoold worden Of ze kregen via de gemeente een baan in het Jeugdwerkgarantieplan. Uitkeringen voor jeugdwerklozen zouden over de hele linie verlaagd worden. Wie niet meedeed aan de scholingsen werkgelegenheidsplannen kreeg geen of een nog lagere uitkering. Drang en dwang. Het rijk droeg de verantwoordelijkheid voor het sociale beleid grotendeels over aan de sociale partners en de gemeenten. Het geld voor de sociale vernieuwing moest uit 25 verschillende subsidie- en bijdrageregelingen van verschillende departementen komen. In 1990 zou het budget al 1,55 miljard bedragen.
Kreupel paradepaard De sociale vernieuwing was het sluitstuk van de terugtredende overheid. Het concept hield het midden tussen de maakbaarheid van de samenleving de tijdgeest van de jaren zeventig - en no nonsense - de tijdgeest van de jaren tachtig. Een specifiek arbeidsmarktbeleid voor minderheden zou er niet komen.
EEN G OUDEN ARMBAND
369
bron: www.vijfeeuwenmigratie.nl
370
Minister-president Ruud Lubbers zette op 25 maart 1990 op de IKoN-radio de grote lijnen van de kabinetsfilosofie neer. «Ik geloof ook dat we zelf zo ver moeten gaan dat we ons hele systeem van de verzorgingsstaat - die hier geënt was op een traditie van: je verdient als je kan je eigen boterham, maar kom je door omstandigheden in de moeilijkheden, dan is er een samenleving met een sociaal verzekeringssysteem - dat dat door mensen uit andere culturen ook vaak verkeerd geïnterpreteerd werd. Dat was niet hun fout, dat was de onze. Die begrepen het niet. Die zeiden: je werkt om een boterham te verdienen en als je die boterham van een ander krijgt, dan hoef je natuurlijk niet te werken. Dat is toch kennelijk de bedoeling van de Nederlandse samenleving. Dat geloof ik echt, dat daar missignalen zijn gegeven en dat het van: wij vangen jullie goed op, want we hadden toch onze Bijstandswet en onze uitkeringen en dat is het verhaal ... Dat heeft de problemen bepaald niet verkleind. Dat is ook niet echt sociaal. Echt sociaal is om te zeggen: dit is een tussenstation, het kan helaas nu niet anders, er zijn te weinig banen, misschien nu nog te weinig banen voor jou, gezien jouw capaciteit, daar moeten we iets met scholing en vorming doen.» En daar werd inderdaad l?et accent gelegd. Een strakkere controle op uitkeringen en arbeidsongeschiktheid - die vanzelfSprekend niet alleen voor allochtonen gold - en tegelijkertijd: scholing en vorming. Daarnaast moesten de RBA's er naar streven dat allochtonen eind 1994 dezelfde kansen op werk hadden als autochtone werkzoekenden. Maar zelfS als etnische minderheden gelijke kansen op plaatsing krijgen, blijft een noemenswaardige daling van de werkloosheid onder hen nog lang uit. Ze starten namelijk vanuit een sterke achterstand op autochtone werklozen. Of er een Wet Bevordering Evenredige Arbeidsdeelname Allochtonen zou komen, zoals de WRR in 1989 had geadviseerd, bleef voorlopig onduidelijk. Het kabinet wees contract compliance zonder meer van de hand. Het voorstel van de WRR voor een basiseducatieplicht werd ook niet overgenomen. Vooral nieuwkomers moesten snel Nederlands leren en daar zouden ook faciliteiten voor ingericht worden. De overheid ging de voorschoolse opvang van allochtone kinderen uitbreiden en zij-instromers konden in aparte opvangklassen binnen één jaar Nederlands leren. Voor het onderwijs en de volwasseneneducatie trok het kabinet voor het jaar 1991 bijna 75 miljoen gulden extra uit en dat bedrag moest oplopen tot honderd miljoen in 1994. Rinus Penninx, geestelijk vader van de WRR-nota uit 1979 en als wvcambtenaar en onderzoeker een belangrijke architect van het minderhedenbeleid uit de jaren tachtig, vreesde dat het minderhedenbeleid zou verdrinken in de sociale vernieuwing. De plannen om langdurige werkloosheid te bestrijden en enkele maatregelen in het onderwijs gunde hij het voordeel van de twijfel. Maar de nadruk lag - net als in het WRR-rapport uit 1989 veel te eenzijdig op de aanbodzijde van de arbeidsmarkt. De belemmeringen aan de vraagzijde - directe en indirecte discriminatie, een absoluut tekort aan
E EN GO UDEN ARMBAND
bron: www.vijfeeuwenmigratie.nl banen voor laag geschoolden - bleven buiten schot. «ln essentie wordt, nog veel sterker dan in het WRR-rapport al gebeurde, het minderhedenbeleid gedefinieerd als een probleem van slecht toegeruste individuen die Nederlands moeten leren en geschoold moeten worden, ervan uitgaande dat ze dan vanzelf een arbeidsplaats vinden», schreefPenninx in een beschouwing in het Buitenlanders Bulletin. De sociale vernieuwing beloofde een nieuw voorbeeld van opgeklopte verwachtingen en grote teleurstellingen te worden. De Interbestuurlijke Projectgroep Sociale Vernieuwing stelde eind 1991 in het evaluatierapport Sociale Vernieuwing: nachtkaars I?/jakkel? vast dat het beleid op rijksniveau gedegradeerd was tot een decentralisatieproject van Binnenlandse Zaken. Er waren weliswaar honderden convenanten afgesloten tussen gemeenten en rijk. Daarin stond wie waarvoor verantwoordelijk was en welke doelstellingen de gemeenten op zich zouden nemen. Maar zonder overdracht van bevoegdheden en bijbehorend geld en personeel van de rijksoverheid naar de gemeenten, zou het niets worden met de sociale vernieuwing. Het kabinet had voor 1990 een budget van 1,55 miljard begroot, maar er was anderhalf jaar later nog niet de helft beschikbaar. De commissie was uitermate kritisch. Omdat er «al genoeg slijmverhalen worden geschreven», lichtte voorzitter Jan Schaefer de toon van zijn rapport toe . «De sociale vernieuwing flikkert en flakkert nog wel», schreef de commissie, «Maar ze is nog niet meer dan een nachtkaars die ongemerkt uit kan gaan.» Er was alle reden voor een strenge benadering. Het kabinet-Lubbers had bij zijn aantreden immers gouden bergen beloofd. Op 3 maart 1990, enkele dagen voor de presentatie van de kabinetsnota over sociale vernieuwing, zei minister Dales van Binnenlandse Zaken op een pvdA-bijeenkomst in Utrecht, dat de meeste gemeenten die daarvoor in aanmerking kwamen binnen een halfjaar een beroep moesten kunnen doen op regelingen in het kader van de sociale vernieuwing. Nu weigerden de bewindslieden naar aanleiding van het evaluatierapport echter te erkennen dat de sociale vernieuwing was vastgelopen. Premier Lubbers beschouwde het rapport zelfs als een aansporing om op de ingeslagen weg verder te gaan. Minister Dales zei na de publikatie van het evaluatierapport dat sociale vernieuwing nooit de allerhoogste kabinetsprioriteit had gehad, maar het was wel nog altijd «de ruggegraat van het rijksbeleid». Ze moest wel. Enkele dagen voor de presentatie van het evaluatierapport had ze op een bijeenkomst van PvdA-wethouders gezegd: «Niemand weet wat er precies gebeurt met de sociale vernieuwing, want het is niet perfect te controleren. Maar uit wat er links en rechts op gang komt, krijg ik het beeld dat het fantastisch gaat.» De Tweede-Kamerfractie van de regeringspartijen toonden zich evenmin teleurgesteld in het beleid, ze meenden zelfs dat er al sprake was van succes. Maar het had er veel van weg dat het paradepaardje kreupel was en de finish nooit zou halen.
EEN GOUDEN ARMBAND
371
bron: www.vijfeeuwenmigratie.nl Een tandeloze mond
372
De werkloosheid onder Turken en Marokkanen bleef onverminderd hoog, terwijl de algemene werkloosheid tot in 1992 daalde. Italianen, Spanjaarden, Portugezen, Grieken en Joegoslaven profiteerden trouwens wel mee van de sterke daling van de geregistreerde werkloosheid. 'Minderheden' vielen meer nog dan in de jaren tachtig al het geval w"as - samen met Turken en Marokkanen. Eind 1992 zat zo'n dertig procent van de Turkse en Marokkaanse beroepsbevolking zonder werk, tegen nog geen zes procent van de autochtone beroepsbevolking. Onder sommige subgroepen - Marokkaanse vrouwen, jongeren - liep de werkloosheid op tot boven de vijftig procent. Meer dan de helft van de Turken en Marokkanen was langer dan twee jaar werkloos. Het aantal werkende Turken en Marokkanen is sinds 1989 wel iets toegenomen. Dat is echter nauwelijks zichtbaar in de werkloosheidscijfers, omdat de allochtone beroepsbevolking ongeveer even sterk toenam als het aantal werkenden. De groei van de Turkse en Marokkaanse gemeenschappen in Nederland vertoont vanaf 1990 overigens weer een dalende tendens. In 1991 groeide de Turkse gemeenschap nog met ruim 12 600, een jaar later nog met ruim negenduizend personen. Voor de Marokkaanse gemeenschap waren die cijfers respectievelijk 9250 en 7500. Dat zijn àlle geïmmigreerde Turken en Marokkanen, inclusief degenen die (nog) niet actief zijn op de arbeidsmarkt. De allochtone beroepsbevolking groeit dus wel door voortgaande immigratie, maar de trage daling van de werkloosheid onder Turken en Marokkanen is vooral te verklaren door de jonge bevolkingsopbouw van immigranten, waardoor het aantal nieuwkomers op de arbeidsmarkt relatief hoog is. De Turkse en Marokkaanse beroepsbevolking groeide tussen 1987 en 1992 met meer dan de helft, terwijl de autochtone beroepsbevolking in diezelfde periode met elf procent groeide. Werkgelegenheidsplannen bleken ook juist weer voor Turken en Marokkanen weinig op te leveren. Volgens het EMo-plan moest eind 1990 drie procent van het personeel bij de rijksoverheid van allochtone herkomst zijn. Dat lukte. Maar Turken en Marokkanen - na Surinamers de grootste doelgroepen van het minderhedenbeleid - kregen samen niet meer dan tien procent van de 1450 banen. De overheid heeft het EMo-plan wel voortgezet met de bedoeling dat Turken en Marokkanen nu ook meer aan bod komen. In 1995 moet vijf procent van het rijkspersoneel van allochtone herkomst ZIJn. De sociale partners spraken eind 1990 in de Stichting van de Arbeid af, dat ze binnen vijf jaar zestigduizend allochtonen aan werk zouden helpen. Het plan hield doortastende maatregelen van het kabinet tegen. Wettelijke maatregelen waren volgens minister De Vries van Sociale Zaken niet meer nodig, en dat was precies de bedoeling geweest van de werkgevers. Maar in
EEN GOUDEN ARMBAND
bron: www.vijfeeuwenmigratie.nl mei 1993 bleek uit een meting van de Loontechnische Dienst (LTD) , dat meer dan zevenhonderd onderzochte bedrijven met in totaal 74 500 personeelsleden vierduizend allochtonen in dienst hadden. Dat was honderd meer dan een jaar ervoor. De arbeidsbureaus hadden in de tussentijd vijftig Bedrijfsadviseurs Minderheden (BAM'ers) aangesteld, maar ook dat mocht kennelijk niet baten. De werkgevers namen allochtonen vooral via uitzendbureaus aan. Er gingen er dan ook weer net zoveel uit als er aangenomen werden. De meeste bedrijven waren trouwens helemaal niet op de hoogte van het Stichtingsakkoord. Het bedrijfsleven bleek zich gewoon niets aan te trekken van de plannen die de werkgeverscentrales in de Stichting van de Arbeid hadden afgesproken met de werknemersorganisaties. Het akkoord was een farce. Minister De Vries van Sociale Zaken voelde wel aan dat het met alléén vrijwillige afSpraken niet veel zou worden. Hij ontwierp een wetsvoorstel, dat vrijwel hetzelfde was als het initiatiefvoorstel van VVD, Groenlinks en D66. Het belangrijkste verschil was, dat De Vries bedrijven niet wilde dwingen tot openbare rapportage. Het werd een eindeloos proces van verdunning. In 1986 hadden Frank Bovenkerk en de AC OM een veelzijdig pakket positieve-actiemaatregelen voorgesteld. In 1989 kwam de WRR met 'het Canadese model', een aftreksel van Een eerlijke kans dat wellicht politiek haalbaar zou zijn. In maart 1992 volgde het voorstel van de oppositie, waarin niet meer gerept werd over contract cornpliance en waarin de rapportageplicht nog verder was afgezwakt. En nu dan weer het wetsvoorstel van De Vries, een tandeloze mond. Tien jaar na het verschijnen van de Minderhedennota nam de Tweede Kamer het initiatiefvoorstel van de oppositie over. De kans is klein dat de werkloosheid onder Turken en Marokkanen door die wet in korte tijd drastisch daalt. Migrantenorganisaties krijgen er wel een sterk wapen mee in handen. Ze kunnen het beleid van grotere bedrijven voortaan toetsen aan de welwillende uitspraken en goede voornemens van de werkgeverscentrales.
Vers tarde werke lij khei d Mohamed Rabbae, die in de jaren zeventig economie studeerde, is uitermate somber over de werkgelegenheid voor immigranten. «Ik ben ervan overtuigd dat de werkloosheid in Nederland niet meer conjunctureel, maar structureel van aard is. De werkloosheid zal hier waarschijnlijk nooit meer onder de twee- à driehonderdduizend zakken. Automatisering, een hogere produktiviteit per werknemer en scherpe concurrentie uit het buitenland zijn de oorzaken. Vooral de automatisering - die mede een gevolg is van de concurrentie - leidt tot veel uitstoot van personeel. Een radicale herverdeling van arbeid is volgens mij de enige oplossing. Nederland betaalt tiental-
E E N GOUDEN ARMBAND
373
bron: www.vijfeeuwenmigratie.nl
len miljarden guldens per jaar om mensen passief te houden. Gebruik die uitkeringen om mensen in de kinderopvang, ziekenhuizen, de administratieve sector aan het werk te helpen. Voer deeltijdarbeid in. Alles is zo verstard. Marokkanen die enkele dagen per week een administratieve opleiding willen volgen, krijgen geen toestemming, omdat ze beschikbaar moeten blijven voor de arbeidsmarkt. Dat betekent dat ze gedwongen worden om thuis te gaan zitten creperen. Hele families wennen aan de werkloosheid en de leegte in het leven. Vader komt nooit eens thuis met verhalen over zijn werk. Zo'n leven dooft. En het komt terug bij de kinderen, want er is geen geld voor een huis waar een kind rustig zijn huiswerk kan doen, geen geld voor een opleiding. Fees~es op school, kleren, recreatie, het is allemaal onbetaalbaar. Daar krijg je geïsoleerde kinderen van. Ze worden boos, raken gefrustreerd en gaan nog over straat zwerven ook. Veel kleine criminaliteit wordt veroorzaakt door pure verveling. En die wordt dan weer opgelost door meer cellen te bouwen. Daarnaast - en dat is de fout van onszelf - investeren de ouders nog steeds in een stuk grond in Turkije of Marokko, ten koste van de kinderen hier, die nooit meer teruggaan. Ze zijn pas wat als ze in een Mercedes in Marokko arriveren en er in hun eigen huis kunnen logeren. Ze menen nog altijd te moeten voldoen aan de verwachtingen daar. Maar daar komen ze ook van terug, want in Marokko worden leegstaande emigrantenhuizen steeds vaker gekraakt.»
374
«Als mensen werk hebben, betekenen ze wat, zijn ze bezig en zijn ze meer betrokken op de Nederlandse samenleving», zegt Ahmed Larnnadi, inmiddels directeur van het Regionaal Centrum Buitenlanders Rijn en Lek in Alphen aan den Rijn. «Ze kunnen in hun gezin dan ook een voorbeeldrol spelen. Kinderen die opgroeien in een omgeving waar werk en een ritme ontbreken, dat is funest. Het is een kenmerk van de westerse samenleving, dat de sterken sterker worden en de zwakken zwakker. Dat telt bij een migrant dubbel. Ze zijn werkloos en worden beschouwd als criminelen. Dat biedt weinig perspectief op een glorieuze toekomst en dat heeft weer zijn weerslag op de schoolcarrière. Het begint bij werkloosheid en werkloosheid is ook weer de uitkomst. Ik ben er voorstander van dat Marokkaanse jongeren heel intensief opgevangen en begeleid worden, als ze naar Nederland komen. Je hoort het van iedereen die hier tussen zijn veertiende en zijn twintigste arriveert: ze komen allemaal uit gebrek aan alternatieven in aanraking met uitzichtloze milieus. Ik ben er voor mijn eigen kinderen ook bang voor, hoor. Je moet er constant alert op zijn. Dat is lang een taboe geweest en dat taboe is door de verkeerde mensen doorbroken. Als die discussie vijftien jaar geleden gevoerd was, zou dat lang niet zo'n ongunstig effect gehad hebben. Marokkanen leven nu nog in de veronderstelling dat ze hier tijdelijk zijn. Ze hebben één been hier, één been daar. Zo worden hun kinderen ook op-
EEN GOUDEN ARMBAND
bron: www.vijfeeuwenmigratie.nl
gevoed, zo wordt er met alles omgegaan. Ik denk dat hooguit tien procent van de Marokkanen denkt: ik leef hier, dit is het, hier moet ik het maken. Je krijgt dat niet uit de hoofden van mensen. Ik heb me er min of meer bij neergelegd dat er geen toekomst voor me is in Marokko, maar toch blijf ik óók in m'n achterhoofd zitten met de gedachte: als de kans zich voordoet om terug te gaan, zou ik het niet afslaan. Met die toenemende vreemdelingenhaat, racisme en zo, sta je er toch zo af en toe bij stil datje een vluchtweg moet hebben. En waar kunje dan naar toe? Naar Marokko! Vrijwel iedereen treft voorzorgsmaatregelen, ik ook. Als het zou moeten, kan ik erheen. Kijk, en dat vertaal je ook weer naar je kinderen. Moet ik ze er niet op voorbereiden dat ze straks moeten vluchten, als hun huis in brand gestoken wordt? Wie zegt me dat mij morgen niet overkomt wat er nu in Duitsland gebeurt? Dat zijn de bedreigingen, waardoor je niet rustigje toekomst kunt opbouwen. Die angst is er continu. 'Die vreemdelingenhaat is in heel Europa een groeiend fenomeen en wij, Marokkanen, zijn de eerste slachtoffers. Zorg er dus voor dat je die slag voor bent.' Die angst leeft echt in brede kring. En dan krijg je er nog zo'n Bolkestein doorheen. Autoriteiten zullen kleur moeten bekennen, laten horen dat minderheden kunnen rekenen op hun bescherming. Bolkestein en Kosto doen nu juist het tegenovergestelde. 'Bolkestein', dat is een begrip in de Marokkaanse gemeenschap. Die man mag rekenen op een grote bekendheid onder Marokkanen.» «Ik heb van 1973 tot 1984 voor de NOS radioprogramma's voor Turken gemaakt», herinnert Inanç Kutluer zich, tegenwoordig directeur van het Nederlands Migratie Instituut in Den Haag. «Ik kreeg altijd veel brieven en had door dat werk veel contacten met Turken in Nederland. Metéén als er iets gebeurde, kreeg ik de vraag: worden we eruit gegooid? De angst en onzekerheid waren enorm in die jaren. Nu zijn de meesten heel bewust hier, ze voelen zich burgers van dit land. Maar als je van die rellen zoals in Duitsland krijgt, vragen buitenlandse gezinshoofden zich meteen weer af: moeten we maatregelen treffen? Er begint in zo'n klimaat wat te borrelen. Angst kan groeien, maar angst luwt ook weer. Remigratie is de uiterste stap. En trouwens, ik denk dat het in Nederland nooit zal komen tot een strijd tussen migranten en autochtone Nederlanders. Veel Nederlanders zullen zich verzetten tegen zo'n samenleving. Je moet de vijandigheid tegen buitenlanders niet bagatelliseren, maar je moet het ook niet opkloppen.» «Nederlanders organiseren alles op eigen initiatief en vinden alles wat ze zelf doen beter dan wat wij doem>, zegt Hasip Turan, inmiddels afgekeurd als leerkracht. «Wil je helpen en suggereer je om het anders aan te pakken, dan zeggen ze: hier is het Nederland, hier moet je je aanpassen. Ik vind dat je wederzijds respect en geduld moet tonen, maar dat zit aan de Nederlandse kant niet. Een grote groep buitenlanders heeft huizenhoge problemen, maar
EEN GOUDE N ARMBAND
375
bron: www.vijfeeuwenmigratie.nl
die worden niet opgelost omdat de meeste Nederlanders niet bereid zijn om te luisteren. 'Integratie' is iets wat vanzelfSprekend gebeurt als je respect hebt voor elkaar en als je elkaar de tijd en de ruimte geeft. Kijk, ik spreek nu nog slecht Nederlands en ik ben al 28 jaar in Nederland. Er zijn gewoon geen serieuze taalcursussen op niveau om Nederlands te leren. Mensen vinden het raar als ik nog steeds slecht Nederlands spreek, maar waar had ik het moeten leren?» «Ik ben moe van de integratie», zegt Aïcha Brini, werkzaam bij de Limburgse Immigratie Stichting en sinds 1986 pvdA-gemeenteraadslid in Geleen. «Ik voel me méér dan geïntegreerd en mij is het nog niet gelukt om mensen duidelijk te maken wat er in onze cultuur goed is. Mensen staan niet open voor andere culturen en dan houdt het gewoon op. Integratie moet van twee kanten komen. Ik geef mensen die zeggen 'van mij hoeft het niet meer' gelijk. Ik geloof er niet meer in. Buitenlanders hebben hun normen en waarden en daar kunnen ze maar beter aan vasthouden. Ik heb lang gedacht dat het aan de mensen zelf lag dat ze in een hoekje zaten, maar ik ben er inmiddels achter dat het aan de heersende, dominante cultuur ligt. Hou toch op met al die onderzoeken. Onderzoek de Nederlandse samenleving maar eens! Al die geleerden die zo eenzijdig naar de problemen kijken, zijn analfabeten. Die snappen niet wat mensen bezielt. Ze wakkeren onbewust ook nog eens de vreemdelingenhaat aan door maar te blijven benadrukken dat mensen buitenlanders en minderheden zijn. Integratie moet nog een lange weg gaan. Onderweg komen we nog veel explosieven tegen. Als we die niet opruimen, vliegen we vroeg oflaat met integratie en al de lucht in.»
Een stevige boterham
376
«Nederland was altijd al een pluriforme, een verzuilde samenleving, waarin ook mensen waren opgenomen die herkenbaar van elders kwamem, zegt minister-president Ruud Lubbers. «Aan hun kleurrijke namen herkende je de Portugese joden. Ik herinner me heel goed dat de Hongaren in 1956 hierheen kwamen. Gabor, die nu als staatssecretaris van Landbouw in het kabinet zit, bijvoorbeeld.» Nee; nieuw was de pluriformiteit niet voor Lubbers. Het was wel anders, toen hij in 1963 als pas afgestudeerde, 24-jarige econoom als directiesecretaris in een van de familiebedrijven in de metaalsector ging werken. De metaal was één van de industrietakken die al in een vroeg stadium buitenlandse werknemers aantrokken. «Ik ben in het najaar van 1963 door het vroegtijdig overlijden van mijn vader, tegen alle bedoelingen in, in de constructiewerkplaats van een metaalbedrijf gaan werken. Ik was toen nog echt een boekenjongen. In de fabriek kwam ik natuurlijk allochtonen tegen, gastarbeiders heetten ze toen nog. Er waren nogal wat moslims bij . Ik herinner
EEN GOUDEN ARMBAND
bron: www.vijfeeuwenmigratie.nl
me een conflict bij ons in de smederij . Daar werd gewerkt met sterk verhitte materialen. Het was er nogal warm. De autochtone werknemers vonden het gevaarlijk dat hun buitenlandse collega's niet of onvoldoende dronken. Daardoor ontstond een spanning op die werkplaats. In mijn gyrnnasiumtijd had ik de Koran gelezen, ik kende de islam goed. Met die kennis legde ik de Nederlandse werknemers uit dat de jaarlijkse vastenperiode, de ramadan, een traditie is in de islam en dat ze zich er echt geen zorgen om hoefden te maken dat de moslims zo weinig dronken. Had ik toch nog plezier van mijn belangstelling voor godsdiensten. Het was de eerste culturele confrontatie met moslims die ik me herinner. Het aantrekken van buitenlandse werknemers gebeurde tegen een achtergrond van sterke economische groei. De spanningen die je later ging voelen in de samenleving: hoe moet dat, die waren er toen naar mijn idee niet. Toch had ik zelf een grote weerstand tegen het fenomeen gastarbeid. Ik stond wel aan de kant van die mensen in ons bedrijf, maar ik vond dat we in Nederland niet de goede weg ingeslagen waren door het vraagstuk van de schaarste aan arbeidskrachten zo op te lossen. Maar dat was napraten, het was al de praktijk, het was al volop gebeurd. Ik ben altijd tegen voorstellen geweest om mensen hier een aantal jaren te laten werken en ze dan weer terug te sturen. Zo'n rotatiesysteem, dat werkt volgens mij niet. Ga je de brug over, dan moet je ook aanvaarden dat ze hier blijven, met alle consequenties van dien. Toen die mensen eenmaal hier waren, diende zich de noodzaak tot integratie aan. Ze moesten hier kunnen blijven, ze hadden recht op gezinshereniging.)) In mei 1973 trad de KVP' er Lubbers aan als minister van Economische Zaken in het kabinet-Den Uyl. «In die tijd kwamen er geleidelijk aan allerlei vraagpunten. Rond 1970 begon er iets zichtbaar te worden van de blijvende problemen, van discussies rond de vraag: waar wonen minderheden, moeten ze bewust gespreid worden over het land, met name over verschillende wijken in de steden. Die herinnering zit in mijn hoofd, dat dat toen punten van discussie waren. Ik heb uit mijn tijd als minister van Economische Zaken niet eens zoveel herinneringen aan dat thema. Er veranderde geleidelijk aan wel veel in het beeld van de werkgelegenheid en de economische groei. De minister van Sociale Zaken, Jaap Boersma, werd terughoudender in het verlenen van toestemming aan bedrijven om buitenlandse werknemers aan te trekken. Ikzelf was in die jaren veel meer bezig met andere vraagstukken, zoals met de discussie over de sluiting van de mijnen. Daar kwamen trouwens ook weer buitenlanders in beeld. Vóór de oorlog waren er al mensen naar de Nederlandse mijnen gekomen. Het was voor mij verhelderend: dat gastarbeidersprobleem was dus niet nieuw. Die zaak werd al te vaak eenzijdig voorgesteld. Je had natuurlijk niet alleen mensen die geworven werden, maar er waren ook mensen die op eigen gelegenheid hierheen kwamen, omdat hier
EEN GOUDEN ARMBAND
377
bron: www.vijfeeuwenmigratie.nl
Zorg en hulpverlening krijgen te maken met migranten. Boven: Op het consultatiebureau. Onder: Formulieren invullen op een bureau voor rechtshulp
bron: www.vijfeeuwenmigratie.nl een stevige boterham te verdienen was. Dat waren in de mijnen nog geen moslims uit verre landen, maar mensen uit Centraal-Europa. Het kabinet-Den Uyl was een kabinet met een hoge mate van vriendschappelijkheid. We hadden stevige debatten over kernenergie, de Oosterscheldedam, de Wet op de Ondernemingsraden, defensie, de grondpolitiek, van alles en nog wat, maar in mijn herinnering waren buitenlandse werknemers geen controversieel onderwerp. Ik heb geen voorbeeld op mijn netvlies van een zaak waarbij we sterk tegenover elkaar stonden. Nee, ook niet over de 'oprotpremie' . Minister Harry van Doorn van CRM was de man, die de zaak meer van de normatieve kant benaderde. Hij heeft veel voor buitenlandse werknemers gedaan. Hij had er wat meer fundamentele opvattingen over, met sociaal-ethische afwegingen. Dat werd niet echt weersproken door anderen. Boersma zat - meer vanuit de ambtelijke dossiers - op de bestuurlijke kant. Hij had wel eens iets als: laten we even praktisch blijven. Voor zover er een verschil van mening was, lag dat op de as Boersma-Van Doorn. Maar politiek-ideologisch waren er geen grote verschillen. Mijn enige herinnering aan een fundamentele kwestie in het kabinetDen Uyl is, dat er in het jaarlijkse debat over de politieke beschouwingen altijd wel een partij was die zei: we moeten geen vijfhonderd politieke vluchtelingen per jaar uitnodigen, maar bijvoorbeeld achthonderd. In dat soort termen en aantallen dachten we toen over asielzoekers - daar kun je nu alleen maar om lachen. Als je die aantallen bekijkt, dat was een totaal andere wereld. Er kwamen in die jaren nog heel weinig vluchtelingen spontaan, je stuurde dat met het beleid van uitnodigingen.»
Het wortelpunt Na de val van het kabinet-Den Uyl, in 1977, werd Lubbers Tweede-Kamerlid. Eerst als vice-voorzitter van de CDA-fractie, eind 1978 als fractievoorzitter. «In die jaren ging een aantal processen echt kantelen. We hebben toen geaarzeld over hoe het verder zou gaan met de economische groei. Er was een gigantisch verschil met tien jaar eerder: we vroegen ons ineens af hoe we de werkgelegenheid konden behouden. Er was werkloosheid in plaats van schaarste aan werknemers. En tegelijk begon de discussie over gezinshereniging, die aantallen begonnen sterk te groeien. Het item werd: de 'gastarbeider' als totale mens. Niet meer alleen de arbeidskracht of de vergunningen. Ze settelden zich in de maatschappelijke structuren, ze organiseerden zich en kregen daardoor meer het karakter van een pressure-group. Er begon ook meer wetenschappelijke belangstelling te komen. En we gingen de verschillen zien. We praten nu nog steeds vaak te makkelijk over 'de' allochtonen, 'de' minderheden, maar er zijn echt heel grote verschillen: Hongaren kun je ab-
EEN GOUDEN ARMBAND
379
bron: www.vijfeeuwenmigratie.nl
380
soluut niet vergelijken met Chinezen of Molukkers. Gisteren, 2 februari 1994, was ik in Enschede op een cDA-bijeenkomst. Daar kwam ik een Turk tegen. Even later kwam ik er nog meer tegen, maar dat bleken Koerden te zijn. Nog even later sprak ik christenen uit Turkije. En dan hebben we het over één land. Je ziet in die jaren ook de eerste aanzetten van de discussie over integratie of assimilatie. Mij sprak dat thema wel aan. Het paste in de christen-democratische filosofie: samen voor een verantwoordelijke samenleving. Nog weer later kreeg je een ander debat: hoe bewerkstellig je emancipatie. Dat vond en vind ik een van de belangrijkste punten: de emancipatie van verschillende deelgroepen. Het speelt nog steeds sterk. Ik geloof in de emancipatiegedachte. Ik geloof dat het een positieve gedachte is dat burgers die iets extra's met elkaar hebben verenigingen oprichten, elkaar te hulp komen. Dat kan belangenverdediging zijn, maar het gaat wat mij betreft veel verder. Het gaat ten eerste om de mogelijkheid dat degenen die zich makkelijker settelen, die hier al iets langer zijn of die iets slimmer zijn en iets gepresteerd hebben, dat die mensen een voorbeeldfunctie kunnen hebben, anderen kunnen meetrekken. De KRO heeft een tijd het programma Brandpunt in de markt gehad. Dat was een formule waar ik achter stond: vanuit de economie het doemdenken doorbreken door bedrijven te laten zien die het goed doen. Zo kun je bedrijvigheid en ondernemerschap uit het verdomhoekje halen. Dat zou de televisie ook met minderheden kunnen doen. En dan gaat het me niet alleen om individuele succes-story's, maar ook om de verantwoordelijkheid in de groep, waardoor allochtone groepen hun trots kunnen ontwikkelen. Dat mensen kunnen zeggen: 'Kijk eens wat wij gepresteerd hebben.' Het gaat in de tweede plaats om het aankweken van verantwoordelijkheidsbesef voor elkaar, dat mensen hun ervaringen samen kunnen verwerken. Grootvader die moeite had met het Nederlands en de kleinzoon die moeite heeft met de moedertaal van grootvader. Dat zijn heel logische processen en heel fundamentele dingen: hoe verwerk je dat in godsnaam, de verschillen in riten en liturgie uit het gebied waar je vandaan komt en hoe dat hier gaat. In welke mate hou je oude riten rond trouwen, sterven en geboorte in stand en in welke mate pas je die aan. Ik herinner me de spanning rond wat wij vroeger thuis 'gemengd trouwen' noemden: katholieken die met protestanten huwden. Hoe ga je daar mee om. Er is zoveel wat je beter verwerkt door er in de groep, met elkaar over te spreken. En daar zit voor mij dat element van emancipatie: burger worden, opvattingen geven, je lekker voelen in een democratie waarin je dat doet, werk, scholing en opleiding, sportverenigingen, al die zaken. Frits Bolkestein heeft me indertijd verkeerd begrepen, toen hij dacht dat dat voor mij een argument was om te zeggen dat etnische minderheden zich niet hoefden aan te passen aan Nederland, dat ze hier niet hoefden te leven naar de wetten en regels die er zijn en dat ze geen rekening hoefden te houden met bepaalde gewoontes. Ik vind dat allemaal noodzakelijk, net zo goed
EEN GOUDEN ARMBAND
bron: www.vijfeeuwenmigratie.nl
als Bolkestein. Het punt waarop ik altijd van hem afgeweken ben, is: je moet de eigen culturele identiteit, je moet de veelkleurigheid beschouwen als een feest, als een vreugde, zolang het leven van anderen niet geschaad en benadeeld wordt. Ik krijg zelf altijd een warm gevoel bij verschillen. Een land wordt er niet beter van als iedereen zo'n bee~e hetzelfde is, hetzelfde weet en doet. Mensen mogen zich natuurlijk niet zo - laten we zeggen - fundamentalistisch opstellen in hun eigen gedrag, dat ze een last zijn voor anderen. Dat vind ik wel een reëel punt. Maar die veelkleurigheid in overtuigingen en gedragingen is op zichzelf zeer de moeite waard. Ik heb dat Bolkestein nooit horen verbieden, maar het is wel duidelijk een accentverschil tussen hem en mij. Dat is dan misschien nog een kwestie van smaak, maar het tweede verschil tussen Bolkestein en mij is belangrijker. In de politiek-maatschappelijke analyse ga ik - gaan christen-democraten - ervan uit dat integratie in de samenleving juist beter gaat als je begint met respect voor de wortels van waaruit mensen leven, begrip voor waar ze vandaan komen. Immigranten moeten een vertaalslag maken tussen de waarden uit hun eigen cultuur die ze belangrijk vinden, en hoe ze daarmee om moeten gaan in deze samenleving. En een mens wordt, nou gek is een bee~e overdreven, maar onzeker, angstig, moedeloos, soms crimineel als hij van zijn wortels afgesneden wordt. Iedereen heeft banden nodig, bevestiging, om van daaruit te kunnen zeggen: ik voel me lekker, ik voel me vertrouwd. Het wordt er echt niet beter op als je mensen bij wijze van spreken dwingt om Nederlandse namen aan te nemen. Niet dat Bolkestein dat voorstelt, maar ik geef bewust dit extreme voorbeeld omdat je van daaruit verder kunt denken: waarom zou je mensen op andere terreinen wel dwingen? Er zijn gewoonten, gebruiken, eigenschappen, die je beter positief kunt oppakken en dan wijst zich geleidelijk aan vanzelf wel hoe het verder gaat. Mijn stelling is: spreek mensen altijd in positieve zin aan op hun wortels. Ik vind principieel dat een sportvereniging andersdenkende mensen uit minderheden moet toelaten. Maar het gaat mij te ver om te zeggen: dus het hebben van een eigen voetbalvereniging is tegendraads, belemmert de integratie. Dan zeg ik: nee. Als mensen zo'n club oprichten, zijn er kennelijk nog aarzelingen. En dat komt altijd van twee kanten. Misschien is er te weinig toegang bij die algemene vereniging. En misschien is het ook zo, dat je gewoon lekkerder voetbalt als je met j e eigen vrinden, met je eigen groep kan voetballen. Ik zie ook geen discussie en geen probleem in islamitische of hindoestaanse scholen. Ik leg de bewijslast andersom: alles wat vertrouwenwekkend is, bevestigend, emancipatoir voor de eigen groep, is goed tot de grens dat het gedrag echt ten laste is voor anderen. En dan kom je natuurlijk wel eens aan grijze gevallen, maar ik zie daar niet echt een probleem. Kijk naar de ontwikkeling van de joodse gemeenschap. Dat is ook begonnen met een strenge opvoeding, maar de volgende generaties hebben zich vermengd met
EEN GOUDEN ARMBAND
381
bron: www.vijfeeuwenmigratie.nl
de Nederlandse samenleving. Magje dan een joodse school hebben? Ja, natuurlijk, dat is geen punt. Ik verzet me tegen mensen die tegen islamitische of hindoestaanse scholen zijn evenzeer als tegen pakweg een hindoestaanse leider die zich erover komt beklagen dat te veel mensen uit zijn eigen groep gemengd gaan trouwen of een andere levenswijze kiezen. Dan zeg ik: man, hou op. Voor mij is dat allebei van dezelfde orde. Dat punt van geworteld zijn, is voor mij van groot belang. Het is niet ofof, het is en-en. En dan moet je die zaken een beetje large nemen, niet te pietepeuterig. De kwestie van stemrecht op landelijk niveau, daar dachten NeB-directeur Rabbae en ik verschillend over. Maar we hebben elkaar gevonden. Als mensen niet de Nederlandse nationaliteit hebben, krijgen ze geen stemrecht voor de provinciale en de Kamerverkiezingen. Maar aan de andere kant vond ik het dan heel belangrijk om de mogelijkheid van de dubbele nationaliteit te bevorderen. Ik heb me er hier in Den Haag zeer voor ingezet om dat taboe - dat dat niet zou mogen - te doorbreken, ook in het kabinet. En dat is gelukt.»
De rechtzinnigen in het geloof
382
«We moeten echt in de praktijk komen tot kansen en mogelijkheden voor hen, maar het moet evenzeer in de praktijk komen tot een minder softe benadering», zei premier Lubbers op 25 maart 1990 in het IKON-radioprogramma 'De andere wereld van zondagmorgen' . Het interview stond in het teken van de verkiezingswinst van extreem rechts bij de verkiezingen in 1989 en in 1990. «Het is niet alleen het probleem, de wroeging en het tekort van de hier geborenen dat de werkloosheid te hoog is onder allochtonen. (... ) Minderhedenbeleid als zorgbeleid, minderhedenbeleid als alleen het voorkomen van discriminatie, als het alleen aanbieden van zaken, is ontoereikend. Minderhedenbeleid begint met elkaar volstrekt ernstig te nemen in rechten en degenen die hier wonen hebben recht op dezelfde rechten, maar ook de plicht tot dezelfde plichts-uitoefening. Die zeer elementaire benadering moeten we inhoud geven en dat is een onderdeel van de sociale vernieuwing. En dan voorspel ik u dat we erin zullen blijven slagen ontwikkelingen als die van de Centrumpartij terug te dringen, klein te houden. Doen we dat niet, dan gaan we hopeloos de fout in.» Mohamed Rabbae nam het Lubbers kwalijk ûat hij het minderhedenbeleid ter sprake bracht in een interview over extreem rechts . «Dat noem ik pure stemmingmakerij», zei Rabbae in NRC Handelsblad van 26 maart 1990. Tweede-Kamerlid Andrée van Es van GroenLinks vond de uitlatingen van Lubbers «bedreigend» en meende dat de premier te veel meeging in de redeneertrant van racistische partijen. Ze riep de minister-president in de Kamer ter verantwoording voor zijn uitlatingen.
EEN GOUDEN ARMBAND
bron: www.vijfeeuwenmigratie.nl «Ik herinner me dat nog goed», blikt Lubbers terug. «Van Es riep me naar de Kamer, omdat ik - avant Bolkestein - opmerkingen over rechten en plichten had gemaakt die beschouwd werden als 'gekruid'. Dat is eigenlijk wel typisch. Ik denk dat als je dat interview nu zou uitzenden, dat het helemaal niet als gekruid zou overkomen. Toen was dat omstreden, je kon dat eigenlijk nog niet zeggen. En daar zit ook een interessante relatie met NCB-directeur Rabbae. Er zijn inderdaad mensen die - volgens de lijn van fIarry van Doom - te slecht behandeld worden hier, maar toen werd de zaak als het ware omgedraaid. Even in mijn woorden: we moesten ons allemaal, dus ook de allochtonen, meer inspannen. Ik heb dat overigens nooit gezien als een fundamentele confrontatie met Rabbae, maar eerder als een rollenspelfunctie waar je dan in zit.» Begin 1992 maakte Lubbers duidelijk dat de eigen organisaties van minderheden in zijn ogen een belangrijkere rol moesten gaan spelen, desnoods ten koste van het NCB en verwante landelijke instellingen. «Organisaties zoals het NCB spelen nog steeds een belangrijke rol in bijvoorbeeld gesprekken over de dubbele nationaliteit waar ik een groot voorstander van ben», zei de premier op 8 februari 1992 in NRC Handelsblad. «Maar we kunnen daar niet mee volstaan. Het zijn toch vrij traditionele organisaties: oordelen gevend over overheidsmaatregelen, rapporten schrijvend. We zijn toe aan een waardering van andere organisaties die dichter bij de basis staan. Ook initiatieven zoals het uitzendbureau Coloured Holland zijn daarbij een goede zaak. Nu hebben we nog te veel aan de ene kant de in een volkswijk opgepakte minderheden en aan de andere kant het vaak te abstracte Haagse jargon waaraan ook het NCB nu eenmaal mee moet doen . Die afstand is te groot. De praktijk ertussen moet zichtbaar gemaakt worden.» Lubbers houdt dat verhaal twee jaar later nog altijd staande. «Rabbae en het NCB hangen nogal sterk het model aan van de overheid en de burger. Rabbae is iets te weinig opgeleid in de cultuur van groepen in de samenleving, in wat dan heet: de verantwoordelijke samenleving. Dat is later ook gebleken, toen ik iets zei over andere organisaties van buitenlanders. Het is niet alleen het NCB dat bepalend is, als een soort kerk voor de rechtzinnigen in het geloof. Ik zag de opkomst van en een belangrijkere plaats voor migrantenorganisaties als een vervolgfase op het verbreden - niet alleen kwalitatief, maar ook kwantitatief - van de aantallen minderheden hier. Zij hebben zelf ook behoefte aan hun eigen organisaties. Dat is natuurlijk niet altijd even makkelijk. We hebben ook wel eens gevallen gehad waarbij je je kon afvragen - en ik ga hier niet incriminerend spreken - of het wel goed zat. Soms waren er verbindingen met andere, vooral politieke doeleinden, vanuit het land waar die groep mensen vandaan komt. Later· hebben we de uitlopers gehad naar de maffiose praktijken, chantage van Tamils en dergelijke. Ik noem maar enkele voorbeelden, maar daar heb ik er heel wat van. Die ben ik in mijn politieke loopbaan steeds
EEN GOUDEN ARMBAND
383
bron: www.vijfeeuwenmigratie.nl blijven tegenkomen. Dat zijn de donkere bladzijden. Dat is ook een stukje van de realiteit, waar we vroeger helemaal niet aan dachten. Onzekerheden van minderheden hebben vaak te maken met het feit dat ze hier moeilijk hun weg en een arbeidsplaats weten te vinden, maar ook wel eens met angsten, onzekerheden en bedreigingen van andere aard. De transplantatie van politieke of raciale conflicten van een ander land naar hier, dat is nog een extra opgave om te overwinnen. We zullen duidelijk moeten maken: 'Jongens, hier steken we elkaar niet met messen.' Dat is makkelijk gezegd, omdat wij er zo aan gewend zijn dat je dat niet doet. Maar als je in Nederland terecht komt vanuit een situatie van letterlijk moord en doodslag, dan zie ik dat toch als een heel belangrijk punt.»
De kracht van positief denken
384
In het derde kabinet-Lubbers was de gezinshereniging «een stevig probleem)), waar vaak over gesproken is. «Het was een echte controverse. We zijn er met elkaar wel uit gekomen, maar het was niet gemakkelijk. De lijn van de vroegere minister van CRM, Harry van Doom, liep rechtstreeks door naar minister Ien Dales van Binnenlandse Zaken. Als ze dat zouden horen, zouden ze misschien beiden verbaasd zijn over wat ik nu zeg, maar voor mij was dat zo. Ik heb gezegd: inderdaad, die kwesties moet je principieel zien, die kunnen niet beheerst worden door louter praktische afWegingen. Maar het is een grondige denkfout om gezinshereniging daarom zo ruim mogelijk te interpreteren. Ik vind het heel redelijk om toelating van gezinsleden en partners te toetsen aan de beschikbaarheid van woonruimte en aan de vraag of je hem of haar kunt onderhouden. Er moet een antwoord zijn op de vraag hoe het verder moet, als dat gezinslid of die partner eenmaal hier is. De gedachte dat je het recht hebt om hierheen te komen en dat de gemeenschap er dan maar voor moet zorgen dat het goed komt, nee. Het begint bij de individuele verantwoordelijkheid van degene die iemand laat overkomen. Dat was dus een principieel andere stellingname dan die van minister Dales, die het recht benadrukte om iemand over te laten komen en de daaraan verbonden plicht pas als punt twee zag. We zagen over en weer de waarde van het andere argument. Zo zijn we uitgekomen op een systematiek, waarbij wel het beginsel gehandhaafd bleef, maar het is aan minder strenge regels gebonden dan uit de theorie van ondergetekende zou voortvloeien en tegelijk minder absoluut vrij dan Van Doom en Dales gewild zouden hebben. Het is geen controverse gebléven, we hebben het zo benaderd dat iedereen het ermee eens kon zijn. Wat het hele vraagstuk enorm doordrenkt - ook wel belast, geloof ik - is de toevloed van vluchtelingen. In het eerste deel van mijn politieke leven ging het over gastarbeiders en gezinshereniging, met een uitloop tot nu toe. Maar nu gaat het om vluchtelingen, asielzoekers. Die aantallen zijn zoveel
EEN GOUDEN ARMBAND
bron: www.vijfeeuwenmigratie.nl groter geworden, dat alles wat daarop vroeger van toepassing was, weggespoeld lijkt. Dat is een zeer grote uitdaging. Daar zijn we nog niet uit. Ik heb altijd de stelling verdedigd: het is uit het oogpunt van de rechtsstaat beter als mensen binnen uiterlijk een jaar weten of ze hier kunnen blijven of niet. Ik ben daarmee wel aardig op de koffie gekomen. De mensen van het recht - de advocaten, die ook hun best doen - zeggen: 'Nee, nee, wij moeten het recht hebben om zolang mogelijk door te blijven knokken in iedere afgewezen zaak en in verschillende fasen van beroep.' Ik vind dat argument niet overtuigend, als het voor de betrokkenen gaat om een langdurige situatie van existentiële onzekerheid. Van een heel andere kant moest ik debatteren met mensen die zeggen: 'Het kan toch best zijn dat er een tijdelijke oorlogssituatie is en als die na twee jaar tot rust komt, moet je die mensen toch terug kunnen sturen?' De reacties tegen mijn stelling - uiterlijk na één jaar zekerheid - kwamen dus vanuit twee totaal verschillende hoeken en emoties. De ene partij zegt: zoveel mogelijk toelaten en kansen bieden voor mensen om hier te komen, de andere partij wil zoveel mogelijk mensen terugsturen. Die spanning voel je tot op de dag van vandaag. Zie de behandeling van de Vreemdelingenwet aan de ene en het terug kunnen blijven sturen van gedoogden aan de andere kant. Wat ik bij de gedoogden-discussie ook echt moeilijk vind, is: 'Die mensen moeten gaan integreren, kansen krijgen.' 'Ho', zeggen weer anderen, 'dat kunje niet doen, want voor de mensen die we nog terug kunnen sturen is dat toch onmenselijk en ongewenst als je ze al gaat integreren in arbeid en dergelijke.' Je krijgt dus heel fijnzinnige schema's: het eerste jaar dit, het tweede jaar dat. Dat is voor mij soms van een aangrijpende kneuterigheid. Dat zijn objectieve problemen die je moet bespreken met mensen die het allemaal even goed bedoelen, maar haast iedere keer de kwadratuur van de cirkel zoeken. Terwijl er gewoon actie moet zijn, opvang, wisselwoningen, taalcursussen, geld. Dat je in ieder geval in één richting marcheert. Het is een moeilijk bestuurlijk en politiek vraagstuk, omdat er zo snel valse sentimenten ingebracht worden. Je bent snel te lief Of te streng en beide is niet erg volwassen. Het gegeven van tienduizenden vluchtelingen is over dat probleem van gezinshereniging heen geschoven. Door de intensiteit en cumulatie van die twee begint het hier en daar 'warm' te worden. 'Je bent zo vol als je je voelt', geloof ik dat Jan Pronk zei. Daar is iets van waar, natuurlijk. Je kunt het ook anders formuleren: je kunt doen wat je kan, je moet zoveel mensen toelaten als je kunt toelaten. En dat is natuurlijk ook waar. Je moet het wel waar kunnen maken, als je asielzoekers toelaat. Dat wordt inderdaad - en daar ben ik het met Pronk eens - niet door de geografie beheerst, maar wel door het hart en het verstand van mensen. Ik prijs me gelukkig dat in het kabinet en - voor zover ik kan overzien in vrijwel alle politieke partijen the power of positive thinking overheerst. Maar het vergt veel van onze discipline om het goed te doen in de richting van de
EEN GOUDEN ARMBAND
385
bron: www.vijfeeuwenmigratie.nl samenleving, dat je mensen kunt mobiliseren om mee te doen. En het is ook te makkelijk om tegen mensen te zeggen: wat zeur je, je wordt niet overbelast door de nieuwe Nederlanders. Dat heeft te maken met een heel fundamenteel sociaal vraagstuk. Als er sprake is van angst, onzekerheid bij autochtone Nederlanders, dan is die vraag ook gerelateerd aan andere sociale problemen: mensen die zonder werk zitten, mensen met gezondheidsproblemen, mensen die ongelukkig wonen en dan komt dat van die vreemdelingen er nog bij . We moeten dus vreselijk oppassen dat mensen die daar op afstand van staan - die in de praktijk minder met minderheden te doen hebben - er niet te gemakkelijk over praten.»
Een verdrietig gevoel
386
Een andere kwestie die telkens terugkeerde in de coalitie van CDA en PvdA is de werkloosheid onder minderheden. Als econoom analyseert Lubbers dat vraagstuk als volgt: «De snelheid waarmee technologische veranderingen zijn doorgevoerd, heeft veel arbeid bespaard en heeft de waarde van de kwalificatie van arbeidskrachten verlaagd. Door de globalisering van de wereldeconomie kunnen produkten en produktie veel makkelijker verplaatst worden, zodat laaggekwalificeerde arbeid niet per se meer hier gedaan hoeft te worden. Een belangrijk punt is ook een omslag in de bedrijfscultuur, met name bij grote ondernemingen. Vroeger waren werkgevers er trots op dat ze met inschakeling van machines meer produceerden met hetzelfde aantal werknemers. Nu zijn directies trotser naarmate ze met minder mensen werken. Ik denk wel dat we daar doorheen komen. Aan de ene kant door naast scholing een goed evenwicht te vinden aan de onderkant van de arbeidsmarkt, vooral qua beloningsniveau. Dat moeten we zoeken in een verschuiving in de belastingen: arbeid minder, consumptie zwaarder belasten. Aan de andere kant verwacht ik veel van het midden- en kleinbedrijf Ik zie dat die bedrijfscultuur daar anders is. Nieuwe, jonge ondernemers willen uitbreiden, zijn ermee bezig, nemen mensen aan. Als de economie alleen bestond uit krimpende grote bedrijven, hadden we nog veel meer werkloosheid. Wat sinds het WRR-rapport uit 1989 ook speelt, is het verwarrende van ons sociale-zekerheidsstelsel. Dat je geld kunt krijgen zonder te werken, heeft ook iets ontwrichtends voor mensen die helemaal zijn opgegroeid met de gedachte: je werkt om je boterham te verdienen. 'Hoe kan het toch dat je die boterham krijgt als je niet werkt?', vragen ze zich af Er is minder sociale controle en meer individualisering in Nederland èn steeds meer mensen in dit land komen uit andere culturen. Beide verschijnselen cumuleerden en zijn de goede werking van ons stelsel van sociale zekerheid en voorzieningen gaan aantasten. Dat is voor mij een stimulans geweest om te kijken naar nieuwe vormen van arbeidsvoorziening, om mensen individueler te benaderen.
EEN GOUDEN ARMBAND
bron: www.vijfeeuwenmigratie.nl
Kennis van de Nederlandse taal is natuurlijk een punt dat ook telkens terugkeert. Als je met niet-Nederlandstalige immigranten praat, hoor je vaak nog iets van gebroken Nederlands. Ik ken een paar andere talen, maar mijn Frans en mijn Spaans zijn ook niet denderend. Toch word ik in Frankrijk en Spanje welwillend behandeld, ook als ik taalfouten maak, omdat ik kan communiceren in die talen. We moeten vreselijk oppassen dat we een wat mindere taalbeheersing niet gaan interpreteren als een tekort aan intellect en capaciteiten. Die mensen die hierheen komen, brengen qua mogelijkheden, vaardigheden, intellect, karakter, beschaving en bijdragen aan de Nederlandse samenleving niet minder bagage mee. Daar geloof ik niets van. Maar je moet die capaciteiten van hen hun kans geven; je moet er als het ware op kapitaliseren; enje moet die mensen niet paternalistisch benaderen. Een belangrijk punt vind ik, dat we de indruk van positieve discriminatie moeten vermijden. Je hoort wel zeggen: 'Dat is het wegwerken van achterstanden, iedereen kansen en ruimte bieden.' Maar je kunt niet de verantwoordelijkheid van mensen afkopen via een overheidsloket, door mensen via een subsidiestroom te bevoordelen. Niet doen, dus, die positieve discriminatie. Tegelijkertijd moet je stelling nemen tegen iedere uitlating die discriminerend is. Daar moet je geen ruimte aan bieden. Dat zijn mijn twee kernpunten. Mensen moeten elkaar volwassen behandelen. Natuurlijk speelt discriminatie op de arbeidsmarkt ook een rol. Het kan zijn dat wetgeving soms te kort schiet. Ikzelf heb nog altijd een verdrietig gevoel over het te kort schieten van directies en ondernemingsraden samen. Ik denk dat die veel belangrijker zijn voor een betere positie van minderheden op de arbeidsmarkt dan de Wet Bevordering Evenredige Arbeidsdeelname Allochtonen die net is aangenomen, met alle respect voor die wet overigens. Het is toch ook een kwestie van cultuur, van houding, om voor elkaar te krijgen dat bedrijven meer allochtonen aannemen.»
387
EEN GOUDEN ARMBAND