CAR
Centrum voor Archeologie car-rapport nr. 5, december 2010
Archeologisch onderzoek
Uitbreiding Rusthof Leusden
Archeologisch onderzoek
Uitbreiding Rusthof Leusden
Onderzoeksgegevens Onderzoek:
Uitbreiding Rusthof (2010)
Type:
IVO-P
CIS-code / OM nr.:
38644
SIC:
RUS’10
Opdrachtgever:
Gemeente Amersfoort
Uitvoerder:
Centrum voor Archeologie, Gemeente Amersfoort
Datum onderzoek:
4 januari - 12 februari 2010
Locatie / adres:
Rusthof - Kerkweg
Perceel:
LDN02.B.1037
Gemeente:
Leusden
Provincie:
Utrecht
Kaartblad:
32B (Amersfoort)
Coördinaten (RDstelsel):
centrum: 154.005 / 460.476 nw-hoek: 154.080 / 469.890, no-hoek: 154.140 / 460.910 zw-hoek: 154.220 / 469.380, zo-hoek: 154.330 / 459.560
Omvang:
circa 50.000 m²
De onderzoeksadministratie en de vondsten bevinden zich bij het Centrum voor Archeologie van de Gemeente Amersfoort.
colofon: CAR rapport 5 - Archeologisch onderzoek Uitbreiding Rusthof, Leusden ISSN: 1879-4289 © december 2010 uitgave:
Centrum voor Archeologie, Gemeente Amersfoort
tekst:
Gerben van Veen
afbeeldingen:
Centrum voor Archeologie, Gemeente Amersfoort (tenzij anders vermeld)
vormgeving:
drs. T. d’Hollosy
druk:
Mailfors BV
De CAR-rapportenreeks is een reeks waarin het Centrum voor Archeologie van de Gemeente Amersfoort standaard eindrapportages (zoals bedoeld in de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie) van de door hun uitgevoerde archeologische onderzoeken publiceert. De reeks staat onder redactie en autorisatie van de stadsarcheologen van de Gemeente Amersfoort: mevr. drs. F.M.E. Snieder en dhr. drs. T. d’Hollosy.
Inhoud 3
Inleiding
4
Locatie
5
Landschappelijke Situatie
6
Historische omgeving
7
Archeologische context
8
Onderzoek
10
Resultaat
12
Conclusie en aanbeveling
16
Samenvatting
18
Literatuur
19
Bijlagen
20
3 INHOUD
Inhoud
Inleiding INLEIDING
4
De Gemeente Amersfoort wenst begraafplaats Rusthof te vergroten. De uitbreiding zou op een bosperceel ten westen van de huidige begraafplaats gerealiseerd moeten worden. De totale oppervlakte beslaat ca. 52.000 m2 dat vrijwel geheel gebruikt zal gaan worden als begraafplaats met ruimte voor 2500 graven. Het toekomstig gebruik zal diep ingrijpen in de bodem: wettelijke voorschriften eisen dat een graf (dat maximaal drie kisten mag bevatten) bijna 3 meter diep is. Verwachting
Op het terrein worden archeologische resten verwacht; binnen een straal van 1 kilometer van het onderzoeksgebied zijn op meerdere plaatsen waardevolle archeologische resten in de bodem aangetroffen. Ten noorden van het plangebied zijn diverse onderzoeken uitgevoerd waarbij bewoningssporen uit Steen-, Brons-, IJzer- en Romeinse tijd zijn aangetroffen. Ook uit de Vroege tot Late Middeleeuwen zijn resten aanwezig, waaronder een kerktoren (mogelijk de oudste van Nederland) die deel uitmaakte van het verdwenen dorp Oud Leusden. Gezien de nabijheid van deze vindplaatsen wordt verwacht dat vergelijkbare of zelfs direct daarmee samenhangende resten zich in het plangebied bevinden. De resten worden al dicht onder het maaiveld verwacht; het risico van verstoring van archeologische resten in het gehele plangebied door het toekomstig gebruik, is zeer hoog. Archeologisch onderzoek
Besloten is om voorafgaand aan de uitbreiding allereerst de inhoudelijke en fysieke kwaliteit (aard, ouderdom, omvang, gaafheid en conservering) van het bodemarchief op deze locatie vast te stellen om de gevolgen hiervoor van de uitbreidingsplannen te kunnen bepalen. Hiertoe is een inventariserend veldonderzoek middels proefsleuven (IVO-P) uitgevoerd om tot waardestelling te kunnen komen.1 Uitvoering
Het veldwerk heeft plaatsgevonden in de eerste zes weken van januari 2010. Gedurende de gehele periode was het winters weer met frequente sneeuwbuien, matige tot strenge vorst en slechts korte perioden van lichte dooi. Op de vier dagen dat veldwerk onmogelijk was, is een begin gemaakt met de uitwerking van het onderzoek. Onder verantwoording van drs. M.H.A van Dijk, senior archeoloog bij het Centrum voor Archeologie van de Gemeente Amersfoort werd het
afbeelding 1, topografische kaart met de locatie van het plangebied in blauw.
veldwerk uitgevoerd door G.R. van Veen (veldleiding) en R.A.A. Kalkers, beiden uitgezonden door Vriens Archeoflex. Supervisie voor de uitwerking en rapportage lag bij drs. T. d’Hollosy van de Gemeente Amersfoort. Waardevolle aanvulling op het veldteam bestond uit leden van de vaste groep vrijwilligers van het Centrum voor Archeologie. Het grondverzet is uitgevoerd door Th. Ruitenbeek (J. Ruitenbeek v.o.f.) uit Amersfoort Resultaat
Dit rapport bevat de resultaten van het archeologisch onderzoek, geplaatst binnen de historische context. Het eindigt met een conclusie en een advies ten aanzien van de archeologische vervolgactiviteiten.
1 alle gestelde eisen en randvoorwaarden voor dit onderzoek zijn vastgelegd om het Programma van Eisen (PvE) “Inventariserend Veldonderzoek Rusthof, uitbreiding begraafplaats” (22-12-2009).
Locatie LOCATIE
5
afbeelding 2, luchtfoto uit 2007 met de grens van het plangebied in blauw.
afbeelding 3, uitsnede uit de topografische kaart met de grens van het plangebied in blauw.
Plan- en onderzoeksgebied
Het plangebied ligt in de Gemeente Leusden, net ten zuiden van de gemeentegrens met de stad Amersfoort. Het onderzoeksgebied is gelijk aan het plangebied. Het nagenoeg driehoekige perceel wordt aan de oostzijde begrensd door de huidige algemene begraafplaats Rusthof, aan de westzijde door de (onverharde) Kerkweg en zuidelijk door een bospad. Ten noorden ligt een woonhuis, een manege en op 500 meter afstand de A28. Het geheel maakt deel uit van een bosrijke omgeving. Enkele honderden meters ten zuidoosten liggen enkele vennetjes. Het terrein is tot voor kort voor bosbouw gebruikt. Over ouder grondgebruik zijn geen gegevens bekend. Mondelinge mededelingen van een boswachter en boswandelaars leerden dat in de Tweede Wereldoorlog veel bomen hier (illegaal) gekapt zijn en dat het bos na de oorlog opnieuw is aangeplant. Sindsdien zijn minstens eenmaal de bomen gekapt en de boomstronken verwijderd. Daarna zijn opnieuw bomen geplant.
Met uitzondering van een circa 200 m2 groot stuk aan de Kerkweg en een enkele rij bomen langs de Kerkweg en het bospad is voor aanvang van het onderzoek het bos ter plaatse gekapt. De boomstronken zijn in de grond achtergelaten zodat geen onnodige verstoringen in het bodemarchief gemaakt zouden worden. Binnen het terrein zijn aanzienlijke hoogteverschillen aanwezig. Kleine heuveltjes liggen verspreid over het terrein en in de zuidoosthoek ligt een grotere verhoging in het landschap die ruim 3 meter boven het laaggelegen midden uitsteekt.
Landschappelijke situatie Legenda
6
cHn21
SITUATIE
TOP10 ((c)TDN)
GEOMORFOLOGIE ((c)Alterra)
4L8
Wanden Hoge heuvels en ruggen Terpen Hoge duinen Plateaus
LANDSCHAPPELIJKE
Terrassen Plateau-achtige vormen
Hn21
Waaiervormige glooiingen Niet-waaiervormige glooii
zEZ30 Zd21
Lage ruggen en heuvels Welvingen Vlakten Laagten
zEZ21
Hn21
Ondiepe dalen Matig diepe dalen Diepe dalen
4L8 Water
12C2
12C2
3N4
Zn21
Bebouwing
Zd30
Overig (Dijken etc)
4L8 Hn2
3L6 Hn21
3N5
Hn21
3N5 B Zd21
afbeelding 4, uitsnede uit de geomorfologische kaart (bron: ARCHIS).
afbeelding 5, uitsnede uit de bodemkundige kaart (bron: ARCHIS).
De onderzoekslocatie ligt in een uitgestrekt dekzandgebied in het noordoosten van de provincie Utrecht. De afwisseling van zandruggen, stuwwallen, laagten en kronkelige beekjes bepaalt het beeld van het landschap rondom Amersfoort. Het heeft een kenmerkende bodem: de onderkant bestaat uit zand dat door de wind tijdens de laatste ijstijd (116.000 tot 11.500 jaar geleden) als een meters dikke deken (‘dek’) is afgezet. De wind heeft in dit dekzand reliëf in de vorm van zandruggen en laagten aangebracht. Daarnaast hebben diverse beken, zoals de Barneveldschebeek, beekdalen van hooguit enkele meters diep in het dekzand gevormd en daarin wat beekleem afgezet. In het westen wordt het dekzandgebied begrensd door de hoogte van een stuwwal (Utrechtse Heuvelrug), die ontstaan is tijdens de voorlaatste ijstijd (236.000 – 126.000 jaar geleden). Het plangebied ligt op de oostflank van deze stuwwal.
Bodem
Ondergrond
Volgens de geomorfologische kaart van Nederland ligt het plangebied in een gebied met gordeldekzand-welvingen, al dan niet met oud bouwlanddek (vormeenheid 3L6).
Volgens de bodemkaart van Nederland ligt het plangebied grotendeels binnen een zone duinvaaggronden; leemarm en zwak lemig fijn zand (Zd21). Deze gronden liggen voornamelijk langs de randen van stuwwallen. Het profiel bestaat uit humusarm, leemarm, matig fijn zand. Het is overwegend grijsgeel tot bleek bruingeel van kleur en vaak duidelijk gelaagd met donkere bandjes die iets meer humus bevatten. Het plangebied ligt aan de westzijde op de grens met een zone met duinvaaggronden; grof zand (Zd30). Deze gronden liggen op de stuwwal, meestal in de ondiepere dalen ten oosten van de stuwwal. Hoogte, reliëf en grondwaterstand
Binnen het onderzoeksterrein is een aanzienlijk reliëf aanwezig waarbij het maaiveld tussen de 6 en 9 meter boven NAP ligt. De grondwaterstand wordt beschreven volgens grondwatertrap VII. Bij deze grondwatertrap ligt de gemiddelde hoogste grondwaterstand beneden 80 centimeter onder maaiveld, terwijl de laagste stand beneden 120 centimeter onder het maaiveld ligt.
Historische omgeving
HISTORISCHE
OMGEVING
7
afbeelding 6, uitsnede uit de kaart van de gemeente Leusden uit 1867, met
afbeelding 7, uitsnede uit de topografische kaart uit 1962 met daarop de grens
daarop de grens van het onderzoeksgebied in blauw aangegeven.
van het onderzoeksgebied in blauw aangegeven.
Lisiduna
is opgebracht ten behoeve van akkerbouw, een activiteit die meestal rond de 12de-14de eeuw gedateerd kan worden. De aanwezigheid van dergelijke esdekken is op zich al een archeologische indicator. Lisiduna groeide uit tot een belangrijke nederzetting in de wijde omgeving, een knooppunt van wegen en een kerkelijk centrum. Zij had haar bloei eveneens te danken aan de ijzerindustrie en ijzerhandel. Bevolkingstoename leidde tot intensivering en uitbreiding van het bestaande akkerareaal op de stuwwal.
Het onderzoeksgebied ligt in de gemeente Leusden. De geschiedenis ervan gaat terug tot in de Vroege Middeleeuwen. De schenkingsoorkonde van Karel de Grote uit 777 na Chr. is het oudste document waarin Leusden wordt genoemd. De oorkonde betreft de schenking van de villa Lisiduna mét de daarbij behorende akkergronden, hoeven, huizen en gebouwen, onvrijen, bossen, velden, weides, hooilanden en waterlopen aan de Bisschop van Utrecht. De villa - een soort landgoed stond onder bestuur van een curtis (meier) en werd gevormd door een vroonhoeve met een centrale functie en enkele bijbehorende, dicht op elkaar gelegen boerderijen van horige boeren. Deze vroeg-middeleeuwse nederzetting lag, naar men aanneemt, nabij de huidige toren van Oud-Leusden, dat nog geen 500 meter buiten het onderzoeksgebied ligt. De bijbehorende akkergronden worden in de omgeving op de hogere gronden geplaatst. De aanwezigheid van enkeerdgronden (essen) in het gebied tussen de rondweg-zuid en de A28 geeft aan dat hier gedurende langere tijd verrijkte grond
De groei van Oud-Leusden lijkt in de 13de eeuw gestagneerd te zijn, hoogstwaarschijnlijk door de uitputting en verstuiving van de landbouwgronden in de omgeving (Leusderheide). De bewoning verplaatste zich naar nieuwe kernen in de omgeving, waaronder Amersfoort. Historisch kaartmateriaal
De historische kaarten van het gebied tonen geen bebouwing binnen het plangebied, enkel bos.
Archeologische context
ARCHEOLOGISCHE
CONTEXT
8
Het gebied tussen de Leusderheide en Amersfoort is gedurende meerdere periodes bewoond geweest. De hoogtes van de stuwwallen en dekzandruggen hebben vanaf de Vroege Prehistorie al dienst gedaan als vestigingsplaats voor jagers / verzamelaars, alsook voor de meer permanente vestiging van boeren in de Late Prehistorie en Middeleeuwen. Archeologische onderzoeken hebben aangetoond dat men in dit gebied zowel woonde, alsook de doden begroef.
26319 38201 16165
407511 407390 29096 407443 407085 407393
23710
28263 34796 407407 792 58638 3974 30268 1245 48410 26929 753 749 26605 787 412036 59580
Archeologisch onderzoek in de nabije omgeving
Ten noorden van het onderzoeksterrein zijn de afgelopen decennia een aantal archeologische onderzoeken uitgevoerd.
38644
0
793
• In 2000 en 2001 zijn naar aanleiding van de bouw van het crematorium op begraafplaats Rusthof drie archeologische opgravingen uitgevoerd. Hoewel er ook aardewerkvondsten uit de Brons-, IJzertijd en Romeinse Tijd zijn gedaan, zijn de aangetroffen sporen (paalsporen en greppels) voornamelijk Laat-Middeleeuws (OM26605, Van Dijk 2002). • Praktisch naast elkaar zijn vier onderzoeken uitgevoerd. In 1983 en 1984 zijn bij de aanleg van de Rijksweg A28 vele sporen uit de Brons- en IJzertijd, de Romeinse Tijd en de Vroege en Late Middeleeuwen te voorschijn gekomen. Het betrof hier zowel bewonings- als begravingsporen, waaronder de restanten van een Romeinse wachttoren en van een vroegmiddeleeuws grafveld (Van Tent 1988). Deze opgravingen liggen 500 meter ten noorden van het plangebied (OM1245). • Direct ten noorden daarvan zijn in 2003 Bij een IVO-P in het kader van de uitbreiding van Begraafplaats Oud-Leusden restanten van bewoning en begraving vanaf de Prehistorie tot en met de Middeleeuwen aangetroffen. Vanwege de archeologische waarde van het terrein is de uitbreiding niet doorgegaan (OM 3974, Hulst 2003).
1 788 afbeelding 8, locaties van de genoemde archeologische onderzoeken en vondsten in de omgeving van het onderzoeksgebied.
en de aanleg van een fietstunnel kringgreppels aangetroffen uit de Late Bronstijd-Vroege IJzertijd. Tevens zijn bewoningssporen aangetroffen uit de periode Midden IJzertijd - Late IJzertijd (OM 34796). • Op twee kilometer afstand van het plangebied is in 2000 onderzoek uitgevoerd op het voormalig Sportpark Nimmerdor waarbij de restanten van een verdwenen dorp uit de 13de en 14de eeuw n. Chr. zijn blootgelegd (OM 29096, Snieder 2002). Archeologische Monumentenkaart (AMK)
• De twee andere onderzoeken bevinden zich 200 meter noordoostelijk daarvan aan weerszijden van het kruispunt Doornseweg - Laan 1914. In de zuidwesthoek zijn bij een archeologische begeleiding (paal)sporen en aardewerkfragmenten aangetroffen, die vermoedelijk uit de IJzertijd dateren (OM 28263). In de zuidoosthoek zijn bij archeologisch onderzoek in het kader van de verplaatsing van een fietspad
Het onderzoeksgebied zelf maakt geen deel uit van een AMK-terrein. Direct ten noorden ervan bevindt zich echter een AMK-terrein (monumentnr: 2856). Het betreft een terrein met nederzettings- en begravingsresten uit met name de Romeinse Tijd en Vroege Middeleeuwen. Even verder ten noorden ligt een tweede AMK-terrein (monumentnr: 857). Dit betreft het terrein met de Romaanse kerk van Oud-Leusden.
Verwachting
Op basis van het bovenstaande is het aannemelijk dat vergelijkbare archeologische resten uit de gehele periode Bronstijd tot Nieuwe Tijd ook binnen het plangebied aanwezig kunnen zijn. Op de Archeologische Waarde en Beleidskaart van de gemeente Leusden (RAAP 2010) ligt het plangebied dan ook in een gebied met middelhoge verwachting (AWV2) waarvoor geldt dat voorafgaand aan alle bodemverstorende werkzaamheden dieper dan 30 cm binnen een plangebied van meer dan 500 m2 door archeologisch onderzoek dient te worden uitgevoerd. afbeelding 9, uitsnede uit de archeologische waarde- en beleidskaart van de Gemeente Leusden.
Analyse
Het onderzoeksgebied ligt op de overgang van een stuwwal en een gebied met van oorsprong uitgestrekte moerassen, ondiepe beekdalen en lokaal beboste hoogtes (dekzandruggen). Op basis van voorafgaande gegevens is duidelijke dat archeologische resten uit de Prehistorie in de wijde omgeving van het plangebied voornamelijk op de flanken van de stuwwal en dekzandruggen gevonden worden. Het betreffen dan veelal bewoningssporen uit de Bronstijd en IJzertijd. De resten zijn veelal gerelateerd aan agrarische activiteiten en bestaan voornamelijk uit boeren erven, sloten, greppels en akkers. Daarnaast zijn er vele begravingsresten aanwezig. Ook de directe omgeving van het onderzoeksgebied is al sinds lange tijd in menselijk gebruik; vanaf de Bronstijd zijn hier bewoningsporen aanwezig. De bewoning en gebruik van het gebied zet zich - gezien de archeologische resten voort in de Romeinse Tijd en de Middeleeuwen. De stuwwal
De archeologische resten kunnen overal binnen het plangebied voorkomen en worden verwacht op de overgang van de humushoudende bovengrond en het dekzand, direct onder (onderin) de esdekken. Ze zullen waarschijnlijk bestaan uit paalgaten en kuilen van boerderijen en spiekers (voorraadschuren), sloten, greppels en akkers. Eventueel kunnen begravingsresten aanwezig zijn. De staat van het bodemarchief binnen het plangebied is sterk afhankelijk van bodemverstoring in het verleden. Indien het oorspronkelijke bodemprofiel nog (redelijk) intact is, zal de conservering redelijk tot matig zijn. De lage grondwaterstand geeft aanleiding om slechte conserverende omstandigheden voor alle organische materialen en paleo-ecologische resten en metaal te verwachten.
VERWACHTING
9
ARCHEOLOGISCHE
en hoogtes zijn in de Vroege Middeleeuwen als eerste in gebruik genomen vanuit de zeer nabij gelegen nederzetting Lisiduna. Op de stuwwal en de locale hoogtes bevonden zich de oudste erven en oudste landbouwgronden. De resten uit deze periode zijn veelal gerelateerd aan agrarische activiteiten en bestaan voornamelijk uit boeren erven, sloten, greppels en akkerlagen (de essen). Tevens zullen ontginnings-, gebruiks en bewoningssporen uit de periode Late Middeleeuwen tot Nieuwe Tijd aanwezig zijn.
Onderzoek ONDERZOEK
10
Onderzoeksdoel
Werkputten, vlakken en profielen
Het doel van het onderzoek is om vast te stellen of de geplande uitbreiding van de begraafplaats doorgang kan hebben zonder dat daarbij archeologisch waardevolle resten verloren zullen gaan. Het is daarom allereerst nodig om vast te stellen óf er archeologische resten in de grond aanwezig zijn. Zo ja, dan dient aanvullend vastgesteld te worden wat de aard, omvang, datering, gaafheid en conservering daarvan zijn om - na waardering - tot een gefundeerd besluit te komen hoe hier verder mee om te gaan: behoud door bescherming (planaanpassing), behoud door opgraving, of afzien van verder archeologisch onderzoek. Tevens worden de resultaten van het onderzoek gebruikt om de archeologische verwachting voor de omgeving te controleren en nader in te vullen.
Bij een IVO-P wordt het onderzoeksgebied onderzocht met behulp van proefsleuven (‘werkputten’). Deze krijgen een volgnummer. Iedere werkput wordt vlaksgewijs verdiept, waarbij in principe wordt gestopt op het niveau waar archeologische resten zichtbaar worden. Dit niveau heet het ‘vlak’. De sporen en vondsten in het vlak worden gedocumenteerd en onderzocht. Ook de wanden van de werkputten, de ‘profielen’, worden gedocumenteerd. Ze leveren informatie over de bodemopbouw en gelaagdheid van het terrein.
Onderzoeksvragen
Het onderzoek heeft zich derhalve gericht op de volgende onderzoeksvragen: • Zijn er binnen het onderzoeksgebied archeologische resten aanwezig? - Zo ja: wat is de aard, omvang en datering van de vindplaats(en), en de gaafheid en conservering ervan? Wat is de landschappelijke context ervan? - Zo nee: is er reden om aan te nemen dat er archeologische resten in de bodem aanwezig zijn geweest en zijn er uitspraken te doen over de aard, omvang en datering ervan en de reden van het verdwijnen? • Is er op basis van de resultaten uit dit onderzoek een aanpassing of nadere invulling van de archeologische verwachting voor de omgeving van het onderzoeksgebied te maken? Methode en werkwijze
Onderzoeken in de omgeving van het plangebied hebben duidelijk gemaakt dat inventariserend veldonderzoek middels boringen geen uitsluitsel kunnen geven over het aan- of afwezig zijn van (met name prehistorische) archeologische resten in de bodem. Gezien de aard van de verwachte sporen is een inventariserend veldonderzoek middels proefsleuven (IVO-P) te verkiezen boven onderzoek middels boringen. Het onderzoek is uitgevoerd volgens de Kwaliteitseisen der Nederlandse Archeologie (KNA, versie 3.1) en volgens de standaard opgravingsmethodiek en het registratiesysteem van het Centrum voor Archeologie van de Gemeente Amersfoort.
Sporen en vondsten
Elk aangetroffen spoor dat gedocumenteerd wordt, krijgt een individueel volgnummer (‘featurenummer’), waaraan alle verdere informatie wordt gekoppeld. Nadat een spoor in het vlak is gedocumenteerd, wordt het nader onderzocht door er een ‘coupe’ (dwarsdoorsnede) doorheen te zetten, om de diepte, eventuele gelaagdheid en vorm van het spoor vast te stellen. Alle vondsten worden verzameld en krijgen een ‘vondstnummer’, waaraan specifieke gegevens over de vindplaats (werkput, vlak/profiel en spoor) en andere relevante informatie wordt gehangen. Documentatie
Ter documentatie van de gegevens worden opnames, tekeningen en beschrijvingen gemaakt. Vlakken, profielen en coupes worden getekend én gefotografeerd. Alle relevante gegevens worden geadministreerd. Per dag wordt een logboek bijgehouden. Uitwerking & analyse
Direct na de opgraving worden de vondsten gereinigd en gedetermineerd, en de sporen geanalyseerd en in structuren gegroepeerd. Het vondstmateriaal geeft aanwijzingen voor de datering en functie ervan. Door de sporen en structuren onderling te interpoleren wordt ook duidelijk wat zich in de niet opgegraven delen van het onderzoeksgebied bevindt. Waardering en advies
Om een gefundeerd advies op te stellen over hoe om te gaan met de aanwezige archeologische resten, moeten ze eerst gewaardeerd worden. Dit gebeurt volgens een voorgeschreven methode waarbij wordt gekeken naar belevingswaarde, fysieke kwaliteit en inhoudelijke kwaliteit.
ONDERZOEK
11
afbeelding 10, ligging van de proefsleuven binnen het onderzoeksgebied.
afbeelding 11, vorst en sneeuw bemoeilijkte de opgraving aanzienlijk.
Uitvoering
methode is op basis van die resultaten voor de tweede helft van het onderzoek aangepast. De dekkingsgraad van de proefsleuven is met 50% verminderd. Het onderzoek concentreerde zich op die delen waar nog archeologische resten verondersteld konden worden. Delen met een lage verwachting werden steekproefsgewijs gecontroleerd door middel van 50 meter lange sleuven in een dambordpatroon. In totaal zijn 2000 strekkende meters proefsleuf aangelegd. Een extra sleuf betreft een uitbreiding van sleuf 2 en ligt schuin ten opzichte van de overige sleuven. Deze sleuf volgt de (rechte) loop van een greppel en is aangelegd om dit archeologisch spoor nader te onderzoeken.
In de onderzoeksopzet waren tien sleuven over de lengte van het terrein op een onderlinge afstand van 12,5 meter naast elkaar gepland. De eerste sleuf is aan de uiterste oostzijde aangelegd in het enkele meters brede bospad. In deze strook werd verstorende invloed van de boomwortels laag geschat wat het zoeken naar het juiste niveau zou vereenvoudigen. Eventuele sporen zouden hier ook beter bewaard kunnen zijn gebleven. Het vlak werd bovenin het dekzand aangelegd op een diepte die vanwege de enorme hoogteverschillen van het maaiveld varieerde van enkele decimeters tot meer dan twee meter. Na aanleg van de tweede sleuf is besloten om eerst de sleuf in het midden en die aan de westzijde van het terrein aan te leggen om direct een beter inzicht in de bodemopbouw over het gehele terrein te krijgen. De vier proefsleuven leverden geen vondstmateriaal en nagenoeg geen archeologisch waardevolle sporen op. Wel werd een waardevol beeld van de bodemopbouw verkregen: het bleek dat in grote delen van het plangebied de oude bodemvorming ontbrak waarmee ook archeologisch waardevolle resten waren verdwenen. De
In alle sleuven is één vlak aangelegd tot in het dekzand. Alle profielen zijn tijdens de aanleg van het vlak bestudeerd. Ten behoeve van een ideaal profiel zijn in 2 sleuven profielstaten gedocumenteerd met een tussenafstand van 5 meter. Daar waar de bodemopbouw nog intact was zijn langere delen van het profiel gedocumenteerd. Alle sporen zijn gefotografeerd, gecoupeerd en getekend.
Resultaat RESULTAAT
12
afbeelding 12, bodemopbouw met een overstoven podzolbodem.
afbeelding 13, bodemopbouw met een venige A-horizont.
Bodemopbouw
De mineralen zijn vervolgens weer neergeslagen in een donkerbruine zone (B-Horizont) die zich verder naar onderen vervaagd en via roestbruin langzaam de kleur van het oorspronkelijk dekzand laat zien (C-Horizont). In de roestbruine zone worden vaak concentraties ijzer aangetroffen (oer).
Direct onder de huidige bosgrond bevindt zich over het gehele terrein een geelgrijs zandpakket waarbinnen zich donkere (humeuze) bandjes bevinden. Het is de weerslag van een periode van zandverstuivingen waarbij zich weinig vegetatie heeft kunnen vestigen op de bodem. De dikte varieert van enkele decimeters tot meer dan drie meter. Voor het overgrote deel van het terrein ligt het stuifzand direct op het dekzand. Op drie plekken is een podzolbodem waargenomen. Een podzol is een bodemtype dat kenmerkend is voor schrale zandgronden zoals de dekzanden in en om Amersfoort. Het ontstaat wanneer zich een humusrijke laag heeft gevormd op en in het zand, waarna onder invloed van regenval langzaam maar zeker de mineralen dieper in de ondergrond infiltreren. Zodoende ontstaat een opeenvolging van lagen die (meestal) goed van elkaar te onderscheiden zijn. Het oude maaiveld tekent zich af als een zeer donkere en humusrijke laag (AHorizont) waaronder zich een asgrijze uitspoelingslaag bevindt die kenmerkend is voor dit bodemtype (E-horizont).
Van de noordelijke en centraal gelegen podzol is vrijwel de gehele A-horizont verdwenen. De E- en B-horizonten zijn wel nog grotendeels aanwezig. Voornamelijk in het zuidelijk deel van het terrein is de gehele podzolbodem intact aangetroffen. Het stuifzandpakket bereikt daar ook zijn grootste dikte en lijkt zich in eerste instantie in een waterig milieu te hebben afgezet. De gelaagdheid is er niet meer mooi horizontaal maar meer verspoeld. Opvallend is dat de jongste A-horizont aan de noordzijde zeer venig is en meer naar het zuiden, waar het ook wat dieper ligt, uit venige klei bestaat. Ook dit duidt erop dat zich hier een waterig milieu heeft bevonden. Ook tijdens het veldwerk bleek dat deze zone nog erg nat is. Op het grensvlak van stuifzand en A-horizont sijpelde het water weg.
RESULTAAT
13
afbeelding 14, de greppel uit periode 1.
afbeelding 15, één van de greppels uit periode 2.
Sporen
Periode 2
Er zijn slechts een zeer beperkt aantal grondsporen aangetroffen. Aan 27 grondsporen is een nummer toegekend, dertien daarvan zijn na couperen als natuurlijk geïnterpreteerd. De overige sporen betreffen vijf greppels, één rechthoekige kuil en zeven kleine kuilen. Tijdens het onderzoek zijn geen vondsten aangetroffen zodat over hun functie of ouderdom slechts gespeculeerd kan worden. Wel kunnen we ze op basis van hun (op)vulling en/of stratigrafie in drie perioden verdelen.
Uit een latere periode van gebruiksporen op het terrein zijn twee greppels en zes kuilen aangetroffen. Ze zijn alle met het vaalgrijze stuifzand opgevuld en voor de greppels is vastgesteld dat ze zich stratigrafisch direct onder het stuifzand bevinden. Hun ietwat afwijkende opvulling zal veroorzaakt zijn doordat zij watervoerend waren op het moment dat zij opgevuld raakten met het stuifzand. De verder schone opvulling van de kuilen en de greppels duidt erop dat ze niet lang open hebben gelegen en dus kort voor of tijdens de verstuivingen zijn gegraven.
Periode 1
Het oudste spoor betreft een greppel aan de noordoostzijde van het terrein. De roodbruine vulling wijkt sterk af van die in alle andere sporen die zijn aangetroffen. De greppel is afgedekt door een gele laag zand die sterke gelijkenis vertoont met het gele dekzand. Daarboven is het vaalgrijze stuifzand afgezet. Deze greppel is in zijn geheel vlakdekkend opgegraven in sleuf 11. Aan de randen is een karakteristiek bruin bandje aanwezig, die zich in sommige coupes ook binnen de vulling aftekent.
Landschapsinversie
Menselijk ingrijpen heeft in deze periode grote veranderingen veroorzaakt in het landschap. Op het grootste deel van het terrein is de podzolbodem verwijderd en de veronderstelling is dat dit - zoals in de wijde omgeving - door het steken van plaggen is gebeurd. Duidelijke sporen van schopsteken die de veronderstelling kunnen ondersteunen zijn echter niet aangetroffen. Het steken van plaggen op heideachtige grond
RESULTAAT
14
afbeelding 16, de natuurlijke bodemopbouw met podzol zoals dit vooraan in de
afbeelding 17, landschapsinversie: de oorspronkelijk lage delen in het
wand van de proefsleuf is te zien, ontbreekt verderop geheel.
landschap - met de natuurlijke podzol - zijn nu de overstoven hogere delen.
is een activiteit die al van oudsher wordt toegepast om de matig vruchtbare humuslaag elders te kunnen gebruiken op verarmde landbouwgronden zodat de opbrengst van gewassen daar op peil gehouden of vergroot kan worden. De plaggen worden daartoe eerst op de vloer in een (pot)stal gelegd om daar door het vee bemest te worden. Plaggen werden ook (nog tot in de 20ste eeuw) gebruikt als constructiemateriaal in hutten van veelal arme landarbeiders.
A-horizont te hebben afgezet (wat het onderzoek daar ernstig hinderde). Het is zeer wel denkbaar dat het hierop gelegen stuifzand mogelijk maar enkele tientallen meters is verplaatst en (dus) een lokale oorsprong kent. Het huidige reliëf is daarmee een direct gevolg van het afplaggen en het gehele proces heeft ertoe geleid dat in feite een omkering (inversie) van het oorspronkelijke landschap heeft plaatsgehad: de nu hooggelegen delen waren ten tijde van het plaggen steken juist de laaggelegen (natte) delen.
Het verwijderen van de bodembegroeiing door het afplaggen had tot gevolg dat de onderliggende dekzand vrij kwam te liggen en onderhevig werd aan erosie door weer en wind. Op drie plaatsen is de podzol nog wel aanwezig, op (laag gelegen) plaatsen waar het zich een waterig milieu bevond. In het zuiden is hier zelfs een vennetje ontstaan. Deze omstandigheden bemoeilijkte de ontginning (het afplaggen). De aanwezige podzols zijn geheel overstoven. In het zuiden van het terrein bleek zich zelfs drie meter los stuifzand op de
De hogergelegen delen, juist daar waar de bewoning verondersteld werd, waren het sterkst vergraven en vervolgens geërodeerd. Al na de aanleg van de eerste twee sleuven is deze conclusie getrokken. Het onderzoek is zich daarna derhalve meer gaan richten op de overgangszone tussen de delen met intacte podzolbodem en het geërodeerde dekzand eromheen, in de hoop dat sporen van menselijke bewoning daar nog nét behouden zouden zijn. Deze zijn echter nergens aangetroffen.
RESULTAAT
15
afbeelding 18, karrensporen zoals deze te zien waren in het vlak en het profiel.
afbeelding 19, karrensporen in het vlak.
Karrensporen
Periode 3
Over het gehele terrein zeer veel karrensporen waargenomen. Het overgrote deel van de karrensporen lopen nagenoeg noord-zuid maar ook enkele in andere richtingen zijn waargenomen. Op een aantal plekken oversneden ze elkaar.
De overige sporen zijn als (sub)recent geïnterpreteerd. Twee greppels maken deel uit van hetzelfde stelsel. Een depressie in het huidige maaiveld verbindt beide sporen die in een laag deel van het huidige terrein liggen, het vlak is hier dan ook slechts enkele decimeters diep al in het dekzand aangelegd. Een rechthoekige kuil (110 x 50 cm) is opgevuld met een sterk gevlekte vulling die alleen overeenkomt met opvullingen van de gaten van uitgetrokken boomstronken. Een kleine vierkante kuil (40 x 40 cm) was slechts zeer ondiep en had een zeer humeuze vulling met veel boomwortels en oversneed een spoor uit periode 2.
De dichtheid van de karrensporen neemt af naarmate het huidig maaiveld daalt. In de laagstgelegen delen zijn ze nauwelijks waargenomen; en in de delen waar de A-horizont nog aanwezig was, ontbraken ze geheel. In eerste instantie zijn de vlakken aangelegd op een niveau waar alleen nog de diepste karrensporen zichtbaar waren, wat meestal binnen tien centimeter was vanaf het moment dat de eerste karrensporen als losse sporen zichtbaar werden. Ook deze karrensporen zijn opgevuld met het stuifzand. Deze sporen lijken zich daarmee te relateren aan de fase van afplaggen. Ze kunnen afkomstig zijn van de karren die de plaggen naar hun plaats van bestemming vervoerden.
De vondsten:
Er zijn bij dit onderzoek vier vondsten aangetroffen. Bij de aanleg van de werkputten is een recente bijl aangetroffen en een grafmonumentje(een betonblok met een porseleinen duif), waarschijnlijk afkomstig van de naastgelegen begraafplaats. Met de metaaldetector is op het terrein een recente condoomverpakking en een indeterminabel stukje metaal gevonden.
Conclusie en aanbeveling
CONCLUSIE
EN
ADVIES
16
Het inventariserend veldonderzoek heeft de onderzoeksvragen kunnen beantwoorden. • Zijn er binnen het onderzoeksgebied archeologische resten aanwezig? - Zo ja: wat is de aard, omvang en datering van de vindplaats(en), en de gaafheid en conservering ervan? Wat is de landschappelijke context ervan? - Zo nee: is er reden om aan te nemen dat er archeologische resten in de bodem aanwezig zijn geweest en zijn er uitspraken te doen over de aard, omvang en datering ervan en de reden van het verdwijnen? Binnen het onderzoeksgebied zijn slechts zeer weinig archeologische resten aanwezig: enkele greppels, kuilen en karrensporen. Aan het merendeel van de kleine hoeveelheid aan sporen kan geen duidelijke functie worden toegeschreven. Zij bevinden zich verspreid over het hele terrein en een samenhang tussen de resten is zo goed als afwezig. Er is geen vondstmateriaal aangetroffen zodat geen uitspraken gedaan kunnen worden over de ouderdom van de sporen. De afwezigheid van andere archeologische resten kan verklaard worden door het intensief afplaggen van het terrein in een historische periode als gevolg waarvan grootschalige bodemerosie heeft plaatsgevonden. Daarbij zijn ook archeologische resten die zich mogelijk op het terrein hebben bevonden, verloren gegaan. De afwezigheid van enig vondstmateriaal duidt er mogelijk wel op, dat het terrein niet intensief gebruikt of bewoond is geweest. Het afplaggen van het terrein kan in verband gebracht worden met het verlaten dorp Oud-Leusden of andere nederzettingen in de directe omgeving. In de omgeving worden veel esdekken aangetroffen: landbouwgronden die door toevoeging van steeds nieuwe vruchtbare grond in productie konden blijven. De grondstof voor dit proces bestond uit bemeste plaggen. De nederzetting is rond de 13de of 14de eeuw verlaten, mogelijk als gevolg van uitputting van de landbouwgronden. Ook wordt een verband gelegd met het overstuiven van de akkers. Om het stuifzand tegen te houden, werden wallen opgeworpen, die met hun begroeiing wind en zand tegen hielden. Mogelijke resten van een dergelijke wal (land-
weer?) liggen nu nog ten oosten van het sportpark Nimmerdor. De vele aangetroffen karrensporen getuigen mogelijk van het transport van de vele plaggen. Het onderzoeksterrein ligt slechts 500 meter van de kerktoren van Oud-Leusden en op 2 km van de opgraving Nimmerdor: voor paard en wagen of ossenkar gemakkelijk te bereiken. • Is er op basis van de resultaten uit dit onderzoek een aanpassing of nadere invulling van de archeologische verwachting voor de omgeving van het onderzoeksgebied te maken? Het is goed mogelijk dat grote delen in de directe omgeving eenzelfde lot beschoren is geweest als dit terrein. De bodemerosie is hier grootschalig en zal zich zeker verder naar het westen uitstrekken. Indien in de toekomst terreinen in de buurt onderzocht moeten worden lijkt het zinvol om te kijken of de hypothese van inversie van het landschap ook daar standhoudt. Uit het onderzoek is wel gebleken dat niet alle hooggelegen delen intacte podzols herbergen; er zijn ook twee ‘gewone’ stuifduinen aangetroffen. Waardering
De aangetroffen resten worden laag gewaardeerd, wanneer deze volgens de voorgeschreven methode van het KNA op inhoud en kwaliteit worden beoordeeld. Hieruit volgt dat zich binnen het plangebied geen waardestellende of behoudenswaardige resten bevinden. Aanbeveling
Wegens het ontbreken van waardestellende of behoudenswaardige archeologische resten binnen het plangebied, mag de geplande uitbreiding van de begraafplaats Rusthof op deze locatie plaatsvinden zonder verder aanvullend archeologisch onderzoek. Besluit
Bovengenoemde conclusie en aanbeveling zijn middels een brief (dd. 19 februari 2010) aan de opdrachtgever en de gemeenten Amersfoort en Leusden gerapporteerd.
afbeelding 20, aanleg van de eerste werkput langs het hek van de begraafplaats.
Samenvatting SAMENVATTING
18
afbeelding 21, het plangebied tijdens het onderzoek.
Samenvatting:
De uitbreiding van de algemene begraafplaats Rusthof van de Gemeente Amersfoort, gelegen in de gemeente Leusden, is aanleiding voor het uitvoeren van een inventariserend archeologisch onderzoek. Wettelijke voorschriften eisen dat een graf, dat maximaal drie kisten mag bevatten, bijna 3 meter diep is. Met 2500 geplande graven is het risico van verstoring van archeologische resten in het plangebied groot. Binnen een straal van 1km zijn diverse onderzoeken uitgevoerd waarbij bewoningssporen uit Steen-, Brons-, IJzer- en Romeinse Tijd zijn aangetroffen. Ook uit de Vroege tot Late middeleeuwen zijn resten aanwezig. Op circa 500 m afstand staat de kerktoren die deel uitmaakte van het verdwenen dorp Oud Leusden. Gezien de nabijheid van deze vindplaatsen wordt verwacht dat zich in het plangebied vergelijkbare archeologische resten kunnen bevinden. Door middel van het graven van 10 proefsleuven met een totale lengte van circa 2 km is het terrein op de aanwezigheid
van archeologische resten onderzocht. Vastgesteld is dat bodemerosie in het grootste deel van het terrein eventueel aanwezige archeologische resten heeft vernietigd. De oorzaak van de erosie ligt waarschijnlijk in menselijk handelen van vóór de 14de eeuw. Het terrein lijkt afgeplagd waarna weer en wind vrij spel kregen op de nu vrijliggende en letterlijk als los zand aan elkaar hangende ondergrond waarna grootschalige verstuivingen het landschap ingrijpend veranderd hebben. Vele karrensporen getuigen mogelijk van de grootschalige afplaggingsactiviteiten. Op de delen van het terrein die niet zijn afgeplagd (wegens tè laag en dus tè nat), zijn intacte maar overstoven podzolprofielen waargenomen; de laatste resten van de natuurlijke bodemopbouw. Bij deze onverstoorde bodemvorming zijn evenmin archeologisch waardevolle resten aangetroffen. De totale afwezigheid van vondstmateriaal maakt het onwaarschijnlijk dat het terrein intensief bewoond is geweest.
Literatuur
Boer, G.H. de Boer, D. Bekius en J.A. Schenk, 2009: Gemeenten Amersfoort en Leusden, Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart (m.u.v. de historische stadskern), RAAP-Rapport 1875, Weesp. Carmiggelt, A., en P.J.W.M. Schulten, 2002: Veldhandleiding Archeologie, Archeologie Leidraad 1, College voor de Archeologische Kwaliteit, Zoetermeer. College voor Archeologische Kwaliteit, 2006: Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA), versie 3.1, Amsterdam. Dijk, M.H.A. van, 2002: Rusthof, in: Kok, D.R. en F. Vogelzang (red.) Archeologische Kroniek Provincie Utrecht, 2000-2001. Utrecht, p 39-41. Diepeveen-Jansen, M., en J. Kaarsemaker, 2004: Publicatiewijzer voor de archeologie, Amsterdam. Hulst, R.A., 2003: Inventariserend en waarderend onderzoek Uitbreiding begraafplaats Oud Leusden, Amersfoort. ROB, 1998: Handboek ROB-specificaties, Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek, Amersfoort. ROB, 2001: Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) 2e generatie. Globale Archeologische Kaart van het continentale Plat. Archeologische Monumentenkaart,(cd-rom) Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek, Amersfoort. Snieder, F.M.E., 2002: Nimmerdor, in: Kok, D.R. en F. Vogelzang (red.) Archeologische Kroniek Provincie Utrecht, 2000-2001. Utrecht, p 37-39. Stiboka, 1966: Bodemkaart van Nederland, schaal 1:50 000. Blad 26 West Harderwijk, blad 32 West Amersfoort, Stichting voor Bodemkartering, Wageningen. Stiboka/RGD, 1977: Geomorfologische kaart van Nederland schaal 1:50 000, Stichting voor Bodemkartering / Rijks Geologische Dienst, Wageningen/Haarlem.
Tent, W.J. van, 1985: De opgravingen bij Oud-Leusden, in: Flehite, Tijdschift voor verleden en heden van Oost Utrecht, nr 1/2, p. 10-17. Tent, W.J. van, 1988: Archeologische kroniek van de provincie Utrecht over de jaren 1980-1984, Utrecht, p.19-33. Visscher, H. 1991: Eemland. Een archeologische kartering, inventarisatie en waardering, R.A.A.P. rapport 40. Amsterdam. Willems, J.H., en S.G. van Dockum, 1998: Nijkerkerweg (N68), in: Archeologische Kroniek Provincie Utrecht 19941995, 52-56.
19 LITERATUUR
Blijdenstijn, R., 2005: Tastbare Tijd. Cultuurhistorische atlas voor de Provincie Utrecht, Utrecht.
Bijlagen BIJLAGEN
20
Tabel 1: archeologische tijdschaal Periode Paleolithicum (Oude Steentijd) Mesolithicum (Midden Steentijd) Neolithicum (Nieuwe Steentijd) Bronstijd IJzertijd Romeinse Tijd Vroege Middeleeuwen Late Middeleeuwen Nieuwe Tijd
Datering 300.000 8800 5300 2000 800 12 450 1050 1500
voor voor voor voor voor voor voor voor voor
Chr. Chr. Chr. Chr. Chr. Chr. Chr. Chr. Chr.
-
8800 4900 2000 800 12 450 1050 1500 heden
voor Chr. voor Chr. voor Chr. voor Chr. voor Chr. na Chr. na Chr. na Chr.
Tabel 2 - featurelijst Feature
Werkput
Vlak
Profiel
Omschrijving
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36
1 1 1 1 1 2 2 2 3 3 3 3 3 3 3 3 2 3 4 4 5 5 5 5 5 5 4 4 6 6 6 6 7 7 8 9
1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
O+W O+W
B/C B/C KUIL KUIL B/C KUIL GREP PAALGAT VERSTOR GREP KUIL KUIL GREP VERSTOR VERSTOR VERSTOR VERSTOR B/C PAALGAT VLEK KUIL KUIL KUIL VERSTOR KUIL KUIL B/C GREP KUIL KUIL B/C B/C B/C B/C B/C B/C
O+W
O+W
O+W
O+W O+W O+W O+W O+W O+W
Bodemvorming B/C: Bodemvorming B/C: Kuil Kuil Bodemvorming B/C: Kuil Greppel Paalgat/paalkuil Verstoring Greppel Kuil Kuil Greppel Verstoring Verstoring Verstoring Verstoring Bodemvorming B/C: Paalgat/paalkuil Vlek, verkleuring Kuil Kuil Kuil Verstoring Kuil Kuil Bodemvorming B/C: Greppel Kuil Kuil Bodemvorming B/C: Bodemvorming B/C: Bodemvorming B/C: Bodemvorming B/C: Bodemvorming B/C: Bodemvorming B/C:
overgang B-C horizont, feature betreft de GEHELE podzol, 1e podzol v.a. het noorden. overgang B-C horizont, feature betreft GEHELE podzol, 2e podzol v.a. het noorden. Waarschijnlijk natuurlijk. Waarschijnlijk natuurlijk. overgang B-C horizont, feature betreft GEHELE podzol, 3e podzol v.a. het noorden. Waarschijnlijk dierlijk (voswehol?). Greppel varieert nogal qua opbouw, zie tek. nr. 2. PG? Boomval, subrecent. Waarschijnlijk natuurlijk. PG? Greppel? Boomval. Boomval. Boomval. Rechthoekige verstoring; recent? (doorsnijdt 'karrespoor') overgang B-C horizont, feature betreft GEHELE podzol, meest zuidelijke podzol = F3. PG? Waarschijnlijk dagzoom door bovenliggend stuifzand. Waarschijnlijk dagzoom door bovenliggend stuifzand. Kuil, PG? Boomval. Waarschijnlijk dagzoom door bovenliggend stuifzand. Waarschijnlijk dagzoom door bovenliggend stuifzand. overgang B-C horizont, feature betreft de GEHELE podzol. = F3 Kuil? Kuil? overgang overgang overgang overgang overgang overgang
B-C B-C B-C B-C B-C B-C
horizont, horizont, horizont, horizont, horizont, horizont,
feature feature feature feature feature feature
betreft betreft betreft betreft betreft betreft
GEHELE podzolbodem. F31 = F1. GEHELE podzolbodem. F32 = F5. GEHELE podzolbodem. F33 = F1. GEHELE podzolbodem. F34 = F5. de GEHELE podzol. F35 = F5. de GEHELE podzol. F36 = F5.
Tabel 3: vondstenlijst Vondst 1 2 3 4
Feature
Verzamelwijze
Omschrijving
Datering
Bij aanleggen werkput/vlak/profiel Detectorvondst Detectorvondst Bij aanleggen werkput/vlak/profiel
IJzeren bijl, uit bouwvoor. Indeterminabel, op grensvlak stuifzand en A-horizont. Amerikaanse condoomverpakking, uit bouwvoor. Grafmonumentje (duif op sokkel), uit bouwvoor.
recent recent recent recent
Bouwvoor / bosgrond Stuifzandafzetting Oude podzolbodem - humeuze bovengrond (A-horizont) Oude podzolbodem - uitspoelingslaag (E-horizont) Oude podzolbodem - inspoelingslaag (B-horizont) Oude podzolbodem - inspoelingslaag overgang (BC-horizont) Dekzandafzetting (C-horizont)
afbeelding 22, ideaalprofiel.
Centrum voor Archeologie Gemeente Amersfoort Langegracht 11, 3811 BT Amersfoort Telefoon (033) 463 77 97 Fax (033) 463 03 32 E−mail:
[email protected] Internet: www.amersfoort.nl/archeologie ISSN: 1879−4289