C12668 RWS
AI D Environment
Nederlandse activiteiten op internationaal watergebied
Inventarisatie en analyse
Juli, 1998
in opdracht van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat
Advice and Research for Oevelopment and Environment
Making policies work... for nature, the environment and development AIDEnvironment's main objective is to contribute to nature conservation, wise use of natural resources and the protection of the environment from a sustainable development perspective. AIDEnvironment is active in many fields. As well as project indentification, implementation and technical assistance, we provide policy and legislative studies, legal and institutional advice, training, personnel recruitment and administrative support. AIDEnvironment has access to a network of consultants in the north and south, who are experienced in ecology, the environment and development. We also collaborate with several national and international consultancies as well as governmental and non-governmental organisations. For AIDEnvironment, cooperation comes before competition. AIDEnvironment has established a solid dient base: The European Commission and the European Parliament; Government ministries and affiliated institutions; Bilateral development agencies; UN organisations such as: FAO, IIV1O and UNDP; Multi-lateral development banks; National and international non-governmental organisations (NGOs) such as: GLOBE, WWF and IUCN; Universities and private
Our broad experience in the field covers forestry, watershed management, nature conservation, community development and sea and coastal zone management projects. Our inhouse multidisciplinary expertise includes: environment and development, biological diversity, marine and wetland ecology, forestry and watershed management, environmental assessment, socioeconomics and local resource management.
Nederlandse activiteiten op internationaal watergebied
Inventarisatie en analyse
Juli, 1998
AIDEnvironment
Clingendael
drs M. Boland, drs. J. van Wetten, ir B. Romijn, dr G. Bennett, ir J. Joordens, drs M. van Dorp en ir M. Kriesch
dr J. Rood en mr R. Schreu
Donker Curtiusstraat 7-523
Postbus 93080 2509 AB DEN HAAG tel. 070 324 53 84 fax 070 328 20 02
1051 JL AMSTERDAM tel. 020 68 68 111 fax 020 68 66 251 email
[email protected]
Di^jr.lor.iat-Gtt.L'r.'ia1 rijkswaterstaat ii,)•'••'.^:'•'•(- '_•-. O o c u r n e n t U i e
•; r.::<
Voorwoord Kader van de opdracht
Het Ministerie van Verkeer en Waterstaat is een project gestart onder de naam "Herijking Buitenlandse Waterinzet V&W". Dit project heeft tot doel een actieprogramma op te stellen met prioriteiten voor de Nederlandse inzet in het buitenland op het gebied van het waterbeheer. Dit actieprogramma zal aan de Tweede Kamer worden aangeboden door de Minister van V&W, zo staat aangekondigd in de Vierde Nota Waterhuishouding. Het project is opgedeeld in vier fasen: Fase 1: De Startnotitie Fase 2: Inventarisatie en analyse Fase 3: De conceptfase Fase 4: De definitieve nota
Opdracht
Het Ministerie van Verkeer en Waterstaat heeft AIDEnvironment en Clingendael opdracht gegeven een inventarisatie en analyse uit te voeren van de Nederlandse activiteiten op internationaal watergebied. Hierin staan centraal de inspanningen die Nederland in het buitenland levert op watergebied en hoe deze zich verhouden tot het concept van integraal waterbeheer.
Product
Onderhavig rapport brengt zowel activiteiten van de overheid als van andere instellingen en samenwerkingsverbanden in beeld. Bij de inventarisatie van de buitenlandse waterinzet vanuit Nederland was, gegeven het bestek van de opdracht, volledigheid niet mogelijk. De nadruk is op de (rijks)overheid omdat het rapport op de eerste plaats dient ter onderbouwing en versterking van het overheidsbeleid terzake. Ook het accent in de conclusies en aanbevelingen is daarom overheidsgericht. In het achtergrondrapport komen ook andere actoren aan bod, zij het minder uitvoerig. Onderhavig rapport is een weergave van de inventarisatie en analyse van de buitenlandse waterinzet en dient als bouwsteen voor de totstandkoming van bovengenoemde definitieve nota. Bij de totstandkoming van deze nota zal aandacht worden besteed aan interdepartementale afstemming en andere belanghebbenden. Het ligt buiten het bestek van de opdracht om in onderhavig rapport uitspraken te doen in de richting van verantwoordelijkheden van vakdepartementen en de rol van
de verschillende actoren in Nederland aangaande hun buitenlandse waterinzet. De inhoud van dit rapport kon mede tot stand komen door de medewerking van vele geïnterviewde personen. Door tal van personen binnen en buiten de overheid is veel informatie aangedragen. Op tal van onderdelen is opbouwend commentaar geleverd door de begeleidingsgroep van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat, bestaande uit de volgende personen: drs R. Uijterlinde, jhr mr C. de Villeneuve, drs J. van Gent, drs F. van der Meulen en drs F. van Valk. Ook in breder verband hebben medewerkers van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat en daarnaast participanten aan de workshop "Gewenste buitenlandse waterinzet" commentaar geleverd. We zijn allen uitermate erkentelijk voor deze bijdragen. De inhoud van dit rapport valt onder de verantwoordelijkheid van de auteurs. De auteurs
11
Leeswijzer Het rapport is als volgt opgebouwd: Samenvatting, Conclusies en aanbevelingen, Hoofddocument, met daarin een synthese van de bevindingen uit de inventarisatie en analyse, en Achtergrondrapport, met de inventarisatie en analyse van de inzet van: (i) de overheid, (ii) het bedrijfsleven, (iii) de kennisinstituten en (iv) maatschappelijke organisaties Bijlagen I. het gehanteerde raamwerk voor de analyse, II. een overzicht van relevante componenten in verdragen, III. relevante beleidskaders, IV. een overzicht van de Nederlandse beleidsinzet, V. een overzicht van Nederlandse actoren en VI. geraadpleegde bronnen en VII. een afkortingenlijst.
I
I
i
i i i i i i
1 I
I I 1
1 IV
I 1 I I
Samenvatting De inventarisatie en analyse betreffen de Nederlandse inzet op internationaal watergebied, met nadruk op de rol van de overheid. Het doel van het rapport is ondersteuning te bieden aan de door het Ministerie van Verkeer en Waterstaat voorgenomen versterking van het internationale beleid inzake waterbeheer. Deze versterking zal mede een beslag krijgen in een Actieprogramma inzake prioriteiten van de Nederlandse inzet in het buitenland op het gebied van waterbeheer. Bij de totstandkoming van dit Actieprogramma zal aandacht worden besteed aan interdepartementale afstemming en andere belanghebbenden. Het hoofddocument, de synthese, geeft de bevindingen weer van de analyse naar de huidige Nederlandse waterinzet in het buitenland. De bevindingen zijn gerelateerd aan twee voor de waterinzet richtinggevend kaders uit het Nederlandse beleid: integraal waterbeheer en de herijking van het algehele buitenlandse beleid. Een aangetoonde niet-eenduidigheid in uitgangspunten van het overheidsbeleid voor de buitenlandse waterinzet, en versnippering van de inzet in deze, duiden op het belang en de richting van het te versterken internationale waterbeleid. Daarnaast bieden het brede scala aan Nederlandse actoren op internationaal watergebied en de in Nederland aanwezige kennis en expertise tal van aanknopingspunten om zowel internationaal het begrip van integraal waterbeheer sterker uit te dragen als ook het Nederlandse economische belang, met inbegrip van exportbevordering, te dienen. Naast versterking en verdere ontwikkeling van reeds sterke producten vanuit Nederland, liggen vooral veel mogelijkheden en kansen in het aangaan van gestructureerde samenwerkingsverbanden tussen overheid, bedrijfsleven, financiële en nutsinstellingen en maatschappelijke organisaties. Grotere transparantie, beter gestructureerd overleg en een meer strategische afstemming zijn hierbij belangrijke voorwaarden om de Nederlandse inzet te versterken. Een belangrijke aanbeveling betreft het nastreven van regionale differentiatie, waarbij per regio prioritaire thema's worden geïdentificeerd, op basis waarvan de strategische inzet vanuit Nederland wordt vormgegeven. Dit omvat ook afstemming van in te zetten beleidsinstrumentarium, van te betrekken actoren en van de te leveren productmix.
I I
i
i VI
l! I
Conclusies Buitenlandse waterinzet Het ministerie van Verkeer en Waterstaat heeft een traject ingezet ter versterking van het internationale waterbeleid. De uitwerking zal beslag krijgen in het in de Vierde Nota Waterhuishouding aangekondigde Actieprogramma inzake prioriteiten van de Nederlandse inzet in het buitenland op het gebied van waterbeheer. Dit traject is ook ingegeven door de herijking van het algehele buitenlandse beleid, waarvan twee belangrijke voorwaarden zijn: 1. pragmatische samenhang tussen verschillende type activiteiten als waterbouw, wetlandbeheer, drinkwaterbeheer etc. binnen de internationale waterinzet; d.w.z. het voorkomen van versnippering, het bevorderen van synergie en maatwerk wat betreft de inzet van het beschikbare en te ontwikkelen instrumentarium met nadruk op bilaterale samenwerking en 2. het veiligstellen van het Nederlandse belang, zowel wat betreft duurzame ontwikkeling in binnen- en buitenland als exportbevordering. Principes
In het algemeen kan gesteld worden dat de belangrijkste, internationaal overeengekomen principes inzake waterbeheer zijn terug te vinden in het Nederlandse waterbeleid. Het betreft onder meer duurzame ontwikkeling, een integrale benadering, voorzorgsprincipe en het zuise use principe. De Nederlandse overheid zet zich ook zeer actiefin internationaal kader in voor uitwerking en toepassing van deze principes, zoals in het kader van de VN, o.a. CSD, en andere internationale instellingen en verdragen.
Integraal waterbeheer
Integraal waterbeheer is als centraal concept verankerd in de Derde, respectievelijk Vierde Nota Waterhuishouding en in de nota LNV-waterbeleid. In de meeste beleidsnota's van andere ministeries ligt het begrip integraal waterbeheer als zodanig slechts ten dele en niet eenduidig verankerd. Ook elementen als de watersysteembenadering, die deel uitmaken van het centrale concept van integraal waterbeheer, zijn onvoldoende herkenbaar in beleid.
Afstemming
Structurele interdepartementale afstemming vindt plaats voor een beperkt aantal internationale wateraangelegenheden, zoals in het kader van EU-beleid, internationale verdragen als de Ramsar Conventie en wat betreft wetlands, rivieren, zeeën en kusten, het Programma Internationaal Natuurbeheer. Voor het overige, en in vii
omvang het merendeel van de activiteiten inzake internationale wateraangelegenheden, is de afstemming sterk ad hoc bepaald en persoonsgebonden. Bijgevolg is de Nederlandse overheidsinzet in het buitenland op watergebied versnipperd, deels niet consistent en soms conflicterend. Inconsistentie
De niet consistente benadering manifesteert zich het sterkst bij de internationale promotie van integraal waterbeheer enerzijds en exportbevordering anderzijds. De Nederlandse overheid stelt zich bij beide doelen actief op. Logischerwijze leggen de verschillende departementen hierbij verschillende accenten, maar opvallend is dat er weinig voorbeelden zijn van integratie of streven naar een positieve wisselwerking. De aspecten van integraal waterbeheer zijn weinig richtinggevend bij de exportpromotie. Noch in voorwaardenstellende zin, noch in de zin van het creëren van nieuwe kansen en het inspelen op nieuwe ontwikkelingen wordt gebruikt gemaakt van het concept van integraal waterbeheer.
Financiële instellingen
Nederland laat kansen liggen daar waar het bilaterale financiering kan inzetten in het kader van co-financiering van bijvoorbeeld de Wereldbank en de European Bank for Reconstruction and Development (EBRD). Departementen en de permanente vertegenwoordigingen vervullen hun rol als bemiddelaar in deze meer op projectniveau voor een beperkt contactennetwerk, dan op een strategische inzet van actoren en/of producten vanuit Nederland.
Wisselwerking actoren
Nederland kent op het gebied van water een zeer rijke schakering aan bedrijven, kennis- en maatschappelijke instellingen en heeft een enorm kapitaal aan ervaring en kennis opgebouwd in het binnen- en buitenland. De wisselwerking tussen deze groepen en de overheid en tussen de groepen onderling kent vele lacunes. Het gericht bevorderen van samenwerkingsverbanden tussen deze groepen binnen nader aan te geven prioriteiten biedt grote mogelijkheden ter versterking van de Nederlandse inzet op internationaal watergebied. Het brede scala aan kenniscentra en -instituten, rijksinstituten en universiteiten inbegrepen, heeft ook een schaduwzijde. De inventarisatie toont aan dat het in Nederland uitgevoerde internationaal relevante wateronderzoek in zijn totaliteit sterk versnipperd en deels vm
overlappend is en dat het onvoldoende is afgestemd op vigerende beleidskaders, met uitzondering van de aan RWS gelieerde rijksinstituten RIKZ en RIZA en het aan LNV gelieerde I8N. Daarnaast wordt nog relatief weinig toegepast beleidsgericht onderzoek gedaan naar nieuwe ontwikkelingen inzake integrale benaderingen, dus met meer aandacht voor bijvoorbeeld maatschappelijke en participatieve aspecten. De onderzoeksresultaten op dit gebied vinden nog weinig weerklank in de beleidsinzet. Wil Nederland zich meer kunnen aansluiten bij de steeds sterker wordende rol van de Europese Unie op het gebied van waterbeheer, dan zal zij haar beleidsgericht onderzoek meer op de Europese dimensie moeten richten. Actieprogramma
•
• •
• • • •
•
De inventarisatie identificeert diverse componenten die een gunstige uitgangspositie bepalen voor het opstellen van een gericht actieprogramma, zoals: een rijksoverheid die zich op tal van terreinen sterk gecommitteerd heeft aan een internationale inzet voor waterbeheer en een reeks van bilaterale samenwerkingsverbanden heeft gesloten met doellanden, het in Nederland aanwezige internationale watergerelateerde kennis- en onderzoekspotentieel, het op internationaal watergebied sterk vertegenwoordigde en kwalitatief overwegend goed bekend staande bedrijfsleven, de naamsbekendheid van Nederland op watergebied, sterk op het buitenland georiënteerde maatschappelijke organisaties, kansen voor een strategische inzet van instrumenten zoals financiële middelen en exportpromotie, kansen voor een regionale differentiatie van de inzet, daar waar Nederlandse actoren een sterke positie (kunnen) innemen en tal van sterke producten van de totale Nederlandse watersector.
IX
Aanbevelingen De conclusies naar aanleiding van onderhavige inventarisatie en analyse onderstrepen ondubbelzinnig het grote belang van een herijkt internationaal waterbeleid en een Actieprogramma waarin prioriteiten worden aangegeven. Integraal waterbeheer
Het verdient aanbeveling om het concept van integraal waterbeheer een sterkere verankering te geven en verder uit te werken binnen de onderscheiden beleidsvelden van de rijksoverheid. Dit concept zou dan zodanig uitgewerkt moeten worden dat het kaderstellend en richtinggevend is voor overheidsbeleid en -activiteiten die direct aan de waterinzet gerelateerd zijn en randvoorwaardensteliend voor afgeleide activiteiten zoals exportpromotie.
Regionale differentiatie
Het op te stellen internationaal waterbeleid zou nader uitgewerkt kunnen worden volgens een regionale differentiatie. Per regio kunnen dan de prioriteiten van Nederlandse inzet bepaald worden, met inbegrip van een afgestemde mix van in te zetten instrumentarium, diensten en producten, en waar mogelijk gebaseerd op een integrale benadering. Daarbinnen lenen bilaterale betrekkingen zich goed voor nadere toespitsing. Hierbij kan de bestendiging bevorderd worden door samenwerkingsovereenkomsten zoals Memoranda of Understanding (MoU). In deze bilaterale samenwerking (met inbegrip van nieuwe en te herziene MoUs) zou integraal waterbeheer expliciet als richtinggevend concept opgenomen moeten worden. Dit impliceert tevens dat bij de nadere invulling van MoUs een pragmatische wisselwerking gezocht dient te worden met bedrijfsleven, kennisinstituten en maatschappelijke organisaties ter plekke en in Nederland. Ook wat betreft de partnerlanden zelf zal aan bepaalde voorwaarden voldaan moeten worden, wil effectieve samenwerking van de grond kunnen komen. Het gaat daarbij, naast een actieve en ter zake kundige Nederlandse vertegenwoordiging ter plekke, vooral om de politieke stabiliteit, de institutionele capaciteit en het economische klimaat.
Exportpromotie
Het is niet bekend in hoeverre het concept van integraal waterbeheer in zijn totaliteit een exportproduct is of kan worden. Wel wordt aanbevolen om vooral de vernieuwende elementen in het concept, zoals ecosysteembenadering en
ecologisch herstel, participatie c.q. open planproces, sociale en institutionele versterking, capaciteitsontwikkeling en dergelijke, als exportproduct verder te ontwikkelen en te promoten. Een dergelijke inzet zal ten goede komen aan zowel het internationaal promoten van integraal waterbeheer als aan de naam en de externe afzetmarkt van Nederland. Actieve afstemming
Bij de verdere ontwikkeling van het internationale waterbeleid en bij het terzake op te stellen Actieprogramma is een sterkere interdepartementale inbreng en afstemming noodzakelijk. Het instellen van een interdepartementaal overleg inzake internationaal waterbeheer is zeer aan te bevelen. Een prioriteit in het te ontwikkelen internationale waterbeleid dient te zijn het streven naar een meer strategische afstemming, inzet en waar nuttig bundeling van het grote potentieel van de talrijke Nederlandse actoren, van bedrijfsleven, financiële en nutsinstellingen tot kennisinstituten en maatschappelijke organisaties. Daarbij kan deels worden voortgebouwd op bestaande fora, zoals het Export Platform V&W of het onlangs opgericht Netherlands Water Partnership. Deels zullen nieuwe samenwerkingsverbanden nodig zijn.
internationaal initiatief
Nederland kan overwegen om te gelegener tijd het internationale initiatief inzake mondiale promotie van integraal waterbeheer naar zich toe te trekken. Ook hierbij kan de afweging worden gemaakt of men kiest voor bestaande gremia, zoals de Commission on Sustainable Development of de World Water Council, voor het op nationaal niveau bundelen van toonaangevende instituten, of voor een meer specifieke bundeling van kennis en expertise zoals op het gebied van water en natuur.
XI
xu
1 1 I I 1 I I
\
Hoofddocument Nederlandse aetiviteiten op Internationaal watergebied Inventarisatie en analyse
Juli, 1998
AIDEnvironment en Clingendael
Inhoudsopgave hoofddocument 1 Inleiding
3
2 Herijking van beleid voor internationaal waterbeheer
4
2.1 Herijking en integraal waterbeheer
4
2.2 Integraal waterbeheer
4
2.3 Voorwaarden herijkt buitenlands beleid
7
3 Aanknopingspunten voor beleid
10
3.1 Integraal waterbeleid: kanttekeningen en aanzetten
10
3.2 Aanknopingspunten voor integraal waterbeleid
12
3.3 De bilaterale inzet van departementen
14
3.4 Regionale prioritering
18
4 Kernpunten van internationaal duurzaam waterbeleid 21
I I 1 I I
I
1
Inleiding
Nederland wil zich op grond van het Regeringsvoornemen Vierde Nota Waterhuishouding meer gestructureerd inzetten voor duurzame ontwikkeling van watersystemen. Hiertoe zal in 1998 de Minister van Verkeer en Waterstaat een Actieprogramma presenteren met de prioriteiten voor de Nederlandse inzet in het buitenland. Bijgaande inventarisatie en analyse van de Nederlandse inzet op het gebied van internationaal waterbeheer dient ter onderbouwing van dit voornemen. Onderhavig hoofdrapport bevat een synthese van de bevindingen onder de titel "Herijking van beleid voor internationaal duurzaam waterbeheer". Het achtergrondrapport bevat de feitelijke bevindingen en een analyse daarvan, gegroepeerd volgens de indeling rijksoverheidbeleid, bedrijfsleven, kennisinstellingen en maatschappelijke organisaties.
2
Herijking van beleid voor internationaal waterbeheer
2.1
Herijking en integraal waterbeheer
De belangrijkste doelstelling van de inventarisatie en analyse is te bezien welke de mogelijkheden zijn om tot een meer gerichte en afgestemde inzet van beleidsinstrumenten te komen, ter vergroting van de effectiviteit en het rendement van het internationaal waterbeleid van Nederland. Hierbij wordt zeer uitdrukkelijk aansluiting gezocht bij de zogeheten nota Herijking Buitenlands Beleid (Ministerie van Buitenlandse Zaken, 1995). Het streven naar verwezenlijking van een duurzaam beleid inzake het internationale waterbeheer (waarbinnen het begrip integraal waterbeheer richtinggevend is) is in lijn met de herijking. Dit vereist dat de diverse facetten van het internationaal waterbeleid, zoals die onder verantwoordelijkheid van verschillende departementen worden uitgevoerd, zowel procedureel als inhoudelijk voorzover noodzakelijk en mogelijk op elkaar worden afgestemd. Richtinggevend kader
Voor de analyse zijn derhalve twee lijnen richtinggevend: 1. integraal waterbeheer als centraal concept en als verankering van duurzame ontwikkeling, en 2. de voorzieningen van de herijking van het buitenlandse beleid. De volgende twee paragrafen gaan op deze twee lijnen in. 2.2
Integraal waterbeheer
De in de Vierde Nota Waterhuishouding neergelegde grondslagen voor een meer gestructureerde internationale inzet voor waterbeheer betreffen a) het bijdragen aan duurzame ontwikkeling, b) het belang van de Nederlandse waterhuishouding en c) de Nederlandse economie in het algemeen en de exportbevordering in het bijzonder. Integraal waterbeheer, met inbegrip van integraal zee- en kustbeheer, vormt het centrale toetsingskader voor de Nederlandse nationale en internationale inzet inzake water.
De belangrijkste pijlers onder dit kader zijn (i) beleidsmatige en maatschappelijke afstemming en wisselwerking en (ii) de watersysteembenadering en daarnaast een aantal internationaal geaccepteerde uitgangspunten zoals het voorzorgsbeginsel en subsidiariteit. Box 1 Integraal waterbeheer
1. 2. 3. 4. 5.
6.
Integraal waterbeheer kan volgens de volgende elementen worden beschreven (Derde Nota Waterhuishouding, Ministerie van Verkeer en Waterstaat, 1989): Integraal waterbeheer houdt rekening met zowel de interne als de externe functionele samenhangen. Interne functionele samenhangen betreffen de relaties tussen kwaliteits- en kwantiteitsaspecten van oppervlakte- en grondwater. Externe functionele samenhangen zijn de relaties tussen waterbeheer en andere beleidsvelden. Om deze samenhangen goed in beeld te brengen wordt een bepaalde werkwijze voorgestaan: de watersysteembenadering. Bij de watersysteembenadering bepaalt de gegeven probleemstelling (a) het relevante watersysteem en (b) de factoren die op dit systeem van invloed kunnen zijn. Een watersysteem is een samenhangend geheel van grondwater en oppervlaktewater met inbegrip van waterbodems, oevers, technische infrastructuur en de biologische aspecten.
Er kunnen bij de Nederlandse waterinzet in het buitenland in het kader van integraal waterbeheer twee componenten worden onderscheiden, namelijk: • de procesmatige component; afstemming van de verschillende relevante beleidsnota's, wisselwerking en afstemming binnen en tussen departementen en tussen overheid, maatschappelijke en economische groeperingen en sectoren. • de inhoudelijke component; gericht op beheer van de waterkwaliteit en kwantiteit binnen een bepaald watersysteem dat het stroomgebied als geografische afbakening kent. Uitgangspunten hierbij zijn: de watersysteembenadering (zie boven), het voorzorgsprincipe, het stand-still beginsel (het in stand houden van functies en gebruiksopties), het regeneratie-principe (het herstellen van waardevolle verloren functies/gebruiksopties) en de vervuiler betaalt. Beide componenten tezamen vormen een voorwaarde voor duurzame ontwikkeling van watersystemen.
De inventarisatie heeft aangetoond dat integraal waterbeheer niet eenduidig is verankerd in de geraadpleegde relevante beleidsnota's, met uitzondering van de Vierde Nota Waterhuishouding, de nota LNVWaterbeleid en een binnen Buitenlandse Zaken in voorbereiding zijnde beleidsnotitie voor ontwikkelingssamenwerking: Water for the Future; Integrated Water Resources Management. Evenmin is er sprake van gemeenschappelijke uitgangspunten, een integrale benadering of een consequente begripshantering. De internationale inzet vanuit Nederland is bijgevolg zelden eenduidig. Het meest in het oog springend is dat tussen de overheidsinzet voor enerzijds integraal waterbeheer en anderzijds de exportbevordering een grote divergentie zit. Integraal waterbeheer geldt bijvoorbeeld zelden als richtinggevend kader voor exportpromotie. In een aantal MoUs die mede betrekking hebben op waterwerken is het concept van integraal waterbeheer of componenten daarvan moeilijk terug te vinden. Box 2 Integrated Coastal Zone Management
Integrated Coastal Zone Management (ICZM) is een continu en dynamisch proces waarbij besluiten worden genomen met het oog op duurzaam gebruik, ontwikkeling en bescherming van kust- en mariene gebieden en hun natuurlijke hulpbronnen. Een centraal onderdeel van ICZM is een institutioneel proces voor harmonisatie van beheer en regelgeving van verschillende overheidsniveaus. Nederland geeft langs deze weg uitwerking aan integraal kustzonebeheer in het buitenland, conform de internationale afspraken onder conventies zoals inzake Klimaatverandering en Biologische Diversiteit.
De inventarisatie toont een indrukwekkende veelheid aan actoren in Nederland op het gebied van water. De rijkdom aan onderzoek, kennis, advies en uitvoering is groot, evenals het aantal internationale netwerken waarin Nederlanders participeren. Er is ook een grote veelheid van platforms en overlegverbanden op watergebied. Dit potentieel wordt echter onderbenut. De mate en vorm van afstemming en wisselwerking binnen de overheid en tussen de overheid en andere Nederlandse actoren kunnen aanzienlijk worden verbeterd. Als voorbeeld hiervoor zou kunnen dienen de doelbewust nagestreefde synergie tussen overheid, bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties, op het gebied van internationaal natuurbeheer en 6
ontwikkelingssamenwerking (o.a. inzake wetlands, behoud biodiversiteit, rurale en institutionele ontwikkeling), dat haar beslag heeft gekregen in het Programma Internationaal Natuurbeheer (Ministerie van LNV e.a., 1995). Ook binnen Nederland kunnen diverse goede voorbeelden genoemd worden van vruchtbare en vernieuwende allianties, zoals Levende Rivieren (een initiatief van het Wereld Natuur Fonds uit 1993) of het Programma Beheer (Ministerie van LNV, 1997). De toegevoegde waarde van nauwere en bredere samenwerking ligt onder meer in vergroting van nationaal en internationaal draagvlak, uitbreiding van netwerken van contacten en lokale expertise, het uitsteken van "antennes" waarmee nieuwe trends opgepakt kunnen worden, beïnvloeding van internationale agenda's, enzovoorts. 2.3 Voorwaarden herijkt buitenlands beleid Een wezenlijke vraag bij de herijking van het buitenlandse beleid is aan welke voorwaarden een beleid inzake internationaal waterbeheer zou moeten voldoen, wil er sprake zijn van een daadwerkelijk integraal ('herijkt') beleid. Hieronder zal aan de hand van de trefwoorden die in het kader van de herijking zijn gebruikt een dergelijk beleid nader worden omschreven. Samenhang
Het uitgangspunt bij de herijking van het buitenlands beleid is dat er tussen verschillende thema's die bij dit beleid aan de orde komen een steeds grotere samenhang bestaat. Het onder deze omstandigheden voeren van een effectief buitenlands beleid vereist dat deze samenhang zowel inhoudelijk als procedureel in dit beleid wordt verdisconteerd. Een dergelijk beleid vereist derhalve dat binnen en tussen departementen het beleid zodanig wordt afgestemd dat a) versnippering en eventuele conflicterende beleidsinzet tegengegaan worden en b) waar mogelijk een optimale synergie van inzet tot stand wordt gebracht. Bij de totstandkoming van een integraal beleid inzake internationaal waterbeheer is deze kwestie aan de orde, daar waar uit de inventarisatie blijkt dat diverse departementen en instituten zijn betrokken bij de ontwikkeling en uitvoering van het beleid zoals dat nu wordt gevoerd.
Economisch belang
Een tweede aspect van het herijkte buitenlandse beleid is dat bij de doelstellingen van het buitenlands beleid nadrukkelijker het economisch belang voor Nederland zal worden meegewogen. Voor de totstandkoming van een
internationaal waterbeleid betekent dit dat naast de doelstelling van bevordering van duurzame ontwikkeling (in buiten- en binnenland) ook de vraag naar het profijt voor het Nederlandse bedrijfsleven uitdrukkelijk een rol speelt. In het verlengde van deze doelstelling ligt het accent meer op het instrumentarium voor exportbevordering, zoals dat o.a. tot uitdrukking komt in het financiële instrumentarium dat vanuit de Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS) wordt bekostigd (exportondersteuning, etc.). Met het economisch belang hangt tevens samen de bijzondere aandacht die in de herijking uitgaat naar de 'emerging markets' in diverse delen van de wereld. Zonder dat er nu een prioritering naar regio's wordt aangebracht, wordt hiermee wel aangegeven dat de Nederlandse aanwezigheid in deze regio's extra aandacht behoeft, juist vanuit het grotere gewicht dat wordt toegekend aan de bevordering van het Nederlandse exportbelang. Instrumentarium
Daarnaast wordt in de herijking bepleit om tot een zodanig beleidsinstrumentarium en inzet ervan te komen, dat het beleid zich als het ware aanpast aan het niveau van economische en industriële ontwikkeling, de mate van politieke stabiliteit en de ecologische situatie. De situatie in het land of de regio in kwestie bepaalt, kortom, idealiter welke mix aan doelstellingen en daarmee overeenstemmende instrumenten van toepassing is, waarbij het beleid zich zou dienen aan te passen aan een verandering van de situatie. Het resultaat is derhalve een geschakeerd en dynamisch beleid, waarbij de beleidsaccenten en de mate van betrokkenheid van departementen in de tijd kunnen verschillen.
Bilateraal beleid
Tot slot wordt in de herijking een lans gebroken voor een actiever bilateraal beleid. Zonder het voor een land als Nederland cruciale belang van effectieve multilaterale fora te ontkennen, wordt gesteld dat de realiteit van het internationale overleg en de grotere nadruk op economische belangen gebiedt dat Nederland actiever gebruik maakt van de bilaterale relaties. Enerzijds is dat noodzakelijk om de Nederlandse belangen in multilaterale kaders, zoals de EU en de VN, te behartigen ('het bilaterale voorveld'). Anderzijds vormen bilaterale kanalen bij uitstek het middel om relaties te onderhouden met die landen waarrree nog 8
geen hechte multilateraal ingebedde betrekkingen bestaan. In dit verband moet gewezen worden op de inzet door vakdepartementen van het middel van het Memorandum of Understanding (MoUs) om hun doelstellingen te verwezenlijken. Tegelijkertijd wordt in de herijking gesteld dat dit bilaterale beleid wel geïntegreerd dient te zijn in een regionale context, dit om versnippering en ineffectiviteit te voorkomen. Het bovenstaande dient als uitgangspunt bij de beantwoording van de vragen die als leidraad gelden voor de formulering van de synthese.
3
Aanknopingspunten voor beleid
3.1
Integraal waterbeleid: kanttekeningen en aanzetten Een eerste vraag bij de vorming van een integraal waterbeleid is of er altijd en voor ieder departement evenveel noodzaak bestaat tot beleidsintegratie en afstemming. Voorop gesteld dient te worden dat de mate waarin dat noodzakelijk is, de zwaarte van de toe te passen procedure, de grootte van de kring van betrokkenen en de verdeling van de (formele) verantwoordelijkheden verschilt per forum en onderwerp. Veelheid aan actoren
De inventarisatie leidt als eerste tot de kanttekening dat er sprake is van een veelheid van actoren van diverse aard (internationale instellingen, nationale overheden, maatschappelijke instellingen, kennisinstituten, bedrijfsleven, etc), die op zeer diverse wijze en in zeer verschillende intensiteit betrokken zijn bij de buitenlandse activiteiten op watergebied. Vormt dit enerzijds een reden te streven naar een grotere onderlinge afstemming van het beleid, tegelijkertijd accentueert het ook de grenzen van een integraal beleid. Een tweede kanttekening betreft de verschillen in aard en mate van institutionalisering van het beleid. Het beleid dat gevoerd wordt in het kader van de Europese Unie of binnen multilaterale fora als de VN-instellingen is van een wezenlijk andere aard dan het beleid dat gericht is op intensivering van sectorale of functionele samenwerking met landen in andere regio's of kaders, of het beleid dat binnen de ontwikkelingssamenwerking wordt ontplooid in de richting van 'derde wereld landen'. Deze verschillen reflecteren zich ook in de mate waarin er reeds sprake is van een (formele) afstemming van het beleid.
Verschil in beleidsdoelen In het verlengde van verschillen in aard en mate van institutionalisering van beleid, ligt de opmerking dat er ook grote verschillen bestaan in de doelstellingen van het beleid. Dit vertaalt zich in een grootte bandbreedte van type activiteiten die kunnen worden onderscheiden, variërend van beleidsmatige activiteiten gericht op de beïnvloeding van het beleid van internationale fora en op de totstandkoming van internationale (EU) regelgeving tot aan activiteiten gericht op de verwezenlijking en uitvoering van 10
concrete projecten. Aan deze verschillen kan worden toegevoegd een grote diversiteit aan beleidsterreinen die raken aan het waterbeleid, zoals armoedebestrijding, natuurbeheer, exportbevordering, wetenschappelijk onderzoek en thematiek -variërend van drinkwaterprojecten tot EU-milieuregelgeving- met ieder een eigen geografische oriëntatie. Deze verschillen worden weerspiegeld in een per onderwerp wisselende betrokkenheid van departementen. Afstemming van inzet
Uit de inventarisatie blijkt dat van min of meer structurele interdepartementale afstemming sprake is bij de Nederlandse inzet in het kader van de EU, andere internationale fora en in het kader van internationale verdragen. Deze afstemming vindt plaats onder formele verantwoordelijkheid van het ministerie van buitenlandse zaken in zijn hoedanigheid van coördinator van het Nederlandse externe optreden (o.a. de CIM). Hierbij gaat het echter primair om de Nederlandse standpuntbepaling in het multilaterale (voor-)overleg, met het oog op de formulering van algemene beleidslijnen en -uitgangspunten en de totstandkoming van regelgeving. Met betrekking tot andere vormen van samenwerking (ad-hoc, projectmatig, bilateraal, etc.) is geen sprake van een vergelijkbare, in meer of mindere mate geïnstitutionaliseerde coördinatie. Dit geldt ook voor de MoUs, die ministeries onder eigen verantwoordelijkheid sluiten met ministeries in andere landen. Hier gelden wel uitzonderingen. Zo zijn bijvoorbeeld MoUs inzake natuurbeheer behandeld in de CIM. Aangetekend moet worden, dat ook formele coördinatie niet synoniem is aan een inhoudelijke afstemming, of aan een integraal beleid waarbij alle relevante aspecten en dimensies worden verdisconteerd en een daarop afgestemde strategie wordt geformuleerd.
Uitwisseling informatie
Waar er sprake is van het onvoldoende benutten van de mogelijkheden om tot een integraal beleid te komen, lijkt de oorzaak hiervan deels gelegen te zijn in het niet op de hoogte zijn van eikaars activiteiten, deels in het zich onvoldoende bewust zijn van de potentiële voordelen van een meer integraal beleid. Dit werkt versnippering van activiteiten en conflicterende inzet in de hand, leidt tot verwarring bij partners en resulteert uiteindelijk in 'gemiste kansen'. Het bewerkstelligen van een groteic transparantie van inzet en activiteiten door middel van onderlinge 11
informatievoorziening en een open planproces lijkt dan ook een vereiste voor een betere afstemming en heldere prioriteitenstelling. 3.2
Aanknopingspunten voor integraal waterbeleid
Uit de inventarisatie en analyse komt naar voren dat er in Nederland binnen overheid, bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties een breed draagvlak bestaat voor verdere versterking van de internationale inzet voor waterbeheer, en daarmee ook voor versterking van het internationale waterbeleid. Een aantal elementen wordt hier genoemd als de belangrijkste bouwstenen voor de ontwikkeling van een integraal beleid inzake internationaal waterbeheer. Verankering principes
Belangrijke principes inzake integraal waterbeheer, zoals de watersysteembenadering en de relevante voorzieningen uit internationale verdragen, zoals het voorzorgsprincipe en verstandig gebruik, zijn in het waterbeleid van Nederland verankerd. Hoewel onvolledig, niet eenduidig en deels onsamenhangend, zijn deze principes ook in andere (internationale) beleidsvelden terug te vinden. Het meest uitgesproken liggen ze verankerd in het beleid voor ontwikkelingssamenwerking en internationaal natuur- en milieubeheer.
Benutting kennisstructuur Er is een brede en geavanceerde kennisstructuur op het gebied van waterbeheer, zowel wat betreft conventionele aspecten van waterbeheer, waterbouw en institutionele aspecten als wat betreft vernieuwende benaderingen inzake integraal waterbeheer, proces- en ecosysteembenadering. Deze kennisstructuur kan meer integraal worden benut. Inzet bedrijfsleven
Nederland kent een internationaal opererend bedrijfsleven op het terrein van de waterbouw en het waterbeheer, zowel voor wat betreft kennisoverdracht en advisering als in uitvoerende zin.
Nederland 'waterland'
Nederland heeft een internationale naamsbekendheid als 'waterland'; een naamsbekendheid die doelbewust verder gekapitaliseerd kan worden.
12
Financiële middelen
Er is een relatief omvangrijk budget op het terrein van de ontwikkelingssamenwerking en met betrekking tot de buitenland-uitgaven in het algemeen, dat o.a. onder de noemers van armoedebestrijding, bevordering van duurzame ontwikkeling en exportpromotie mede ten dienste kan worden gesteld van de Nederlandse inzet bij het internationale waterbeheer. Ook kan de bilaterale financiering, meer dan nu het geval is gerichter worden ingezet voor cofinanciering van multilaterale financieringsprogramma's van onder meer de Wereldbank en de European Bank for Reconstruction and Development.
Contactennetwerk
Nederland beschikt over een uiterst omvangrijk, divers en complementair contactennetwerk op watergebied, door toedoen van overheid, bedrijfsleven, financiële instellingen, nutsbedrijven, kennisinstituten en maatschappelijke organisaties, met inbegrip van internationale organisaties die in Nederland zijn gevestigd.
Internationale agenda's De Nederlandse overheid en vooral ook Nederlandse nietgouvernementele natuur-, milieu- en ontwikkelingsorganisaties zijn actief in het beïnvloeden van de agenda's van internationale, kaderstellende gremia en programma's. Nederland kent zowel binnen overheid als binnen het bedrijfsleven, financiële instellingen en maatschappelijke organisaties tal van actoren die voorop lopen dan wel nauw betrokken zijn bij de uitwerking en implementatie van duurzame ontwikkeling. Inzet postennetwerk
Nederland heeft een relatief omvangrijk postennetwerk dat aanwezigheid van de Nederlandse overheid garandeert in de belangrijkste regio's en landen. Dit netwerk biedt mogelijkheden voor een adequate inbreng in multilaterale gremia.
Potentieel aan actoren
De rijke schakering van actoren in Nederland en de talrijke vernieuwende inzichten en activiteiten bevatten in hun totaliteit een enorm potentieel om wereldwijd in te spelen op nieuwe trends of het meebepalen van trends, hetgeen kansen biedt voor zowel bevordering van integraal waterbeheer en duurzame ontwikkeling in het algemeen, als voor de Nederlandse export.
13
Potentieel aan expertise Vanuit Nederlandse expertise bezien zouden beleidsinspanningen zich bij voorkeur kunnen richten op gebieden (regio's en landen) waar zich delta's bevinden, waar een risico van overstroming bestaat, waar sprake is van een mede met economische en industriële ontwikkeling samenhangende behoefte aan (verbetering van) maritieme infrastructuur en milieu, waar ecologische relaties met Nederland bestaan (stroomgebied Rijn, Maas, Schelde, de internationale Waddenzee, West-Palearctische vogeltrekroute) en waar met het oog op landbouwontwikkeling en drinkwatervoorziening verbetering van irrigatie, drainage en sanitatie noodzakelijk is. 3.3
De bilaterale inzet van departementen
Uit de inventarisatie blijkt dat departementen (en ook instituten) reeds een intensief'eigen' bilateraal beleid voeren. Exemplarisch daarvoor is het gebruik van MoUs door in het bijzonder VROM, V&W en LNV. Maar ook kan gewezen worden op het deels op bilaterale grondslag gevoerde beleid inzake ontwikkelingssamenwerking (o.a. in het kader van de Duurzame Ontwikkelingsverdragen). Het gebruik van bilaterale instrumenten past in het bijzonder in de betrekkingen met landen die buiten de kring vallen van directe partners en bondgenoten (zie Herijkingsnota, p.29). Juist in deze landen zullen veelal mogelijkheden bestaan tot het opzetten van concrete samenwerkingsprojecten (met de inschakeling van het Nederlandse bedrijfsleven, kennisinstituten en maatschappelijke organisaties). Mede met het oog op de behartiging van de economische belangen lijkt een intensiever gebruik van het bilaterale beleidsinstrumentarium derhalve te passen binnen het nagestreefde concept van een integraal beleid inzake internationaal waterbeheer, mits er sprake is van een regionale, beleidsinhoudelijke en procesmatige afstemming. MoUs
Het aangaan van bilaterale betrekkingen is een goede methode voor de bevordering van onderling profijtelijke samenwerking, onder de voorwaarde dat de relatie door een zekere duurzaamheid wordt gekenmerkt. Deze duurzaamheid wordt bevorderd door het sluiten van overeenkomsten. In het bijzonder het instrument van de MoU kan daarbij nuttig zijn. Door een MoU met een partnerland overeen te komen wordt in beginsel de continuïteit van de samenwerking gewaarborgd. Door de 14
schriftelijk vastgelegde intentieverklaring tot samenwerking en het daaraan gerelateerde werkprogramma wordt de onderlinge samenwerking gestructureerd en geïnstitutionaliseerd. Tegelijkertijd garandeert dit instrument een zekere flexibliteit. Ten eerste is een MoU geen volkenrechtelijk afdwingbare overeenkomst, en legt daardoor geen als te zwaar ervaren verplichtingen op. De vorm waarin MoUs veelal worden gegoten, stelt bovendien in staat tot periodieke aanpassing van de overeenkomst bij verandering van omstandigheden in de vorm van nieuwe doelstellingen, thema's en werkprogramma's. Tegelijkertijd kunnen op grond van de inventarisatie enkele vraagtekens worden geplaatst bij de effectiviteit van de huidige bilaterale beleidspraktijk, in het bijzonder de inzet van MoUs. a. MoUs zijn in de praktijk het beleidsinstrument van één departement. Van afstemming met andere departementen is niet of nauwelijks sprake. Er bestaat zelfs geen centraal overzicht van de van kracht zijnde MoUs. Er zijn uitzonderingen, zoals de MoUs van V&W, LNV en VROM met de Oekraïne. b. Aan het bilaterale beleid, o.a. de inzet van MoUs, ligt geen expliciete strategie ten grondslag, in termen van prioriteiten, partnerkeuze, betrokkenheid Nederlandse actoren, afstemming op de multilaterale beleidsinzet, en de verzekering van een 'follow-up' door middel van periodieke evaluatie, bijstelling en flankerende activiteiten. c. Ook is veelal geen sprake van afstemming van het bilaterale beleid op andere partnerlanden (bv. andere EU-lidstaten) dan wel afstemming met lopende multilaterale programma's (PHARE, TACIS, kaderprogramma's, Wereldbank, EBRD, etc), hetgeen vooral aan kritiek onderhevig is vanuit het bedrijfsleven. d. Er bestaat onvoldoende aandacht voor de voorwaarden waaraan in partnerlanden moet zijn voldaan wil een bilaterale relatie effect sorteren. Te denken valt daarbij in het bijzonder aan de administratieve capaciteit van het land in kwestie, de kwaliteit van wetgeving en juridische procedures, de aanwezige kennis en expertise inzake waterbeheer, het voor handen zijn van een inaatschappelijk draagvlak voor het voeren van een actief beleid inzake 15
waterbeheer, in het bijzonder relevant bij de milieuaspecten (zie box 3). e. In het kader van een effectieve bilaterale samenwerking moet ook gewezen worden op de betekenis van het postennetwerk ter plekke. Bilaterale samenwerking gedijt beter indien gebruik gemaakt wordt van de plaatselijk aanwezige (diplomatieke) expertise. De ervaring leert dat in het bijzonder vakdepartementen geneigd zijn minder dan mogelijk gebruik te maken van de posten in de landen in kwestie. Dit geldt zelfs indien vakattachés gestationeerd zijn. Er zijn uitzonderingen zoals de Landbouwattachés. Zij worden actief ingeschakeld en begeleid door het vakdepartement, ook bij zaken als verstandig gebruik van wetlands. f. Waterbeheer is zelden een expliciete verantwoordelijkheid van de Nederlandse vertegenwoordigers in het buitenland. Daarom kan in de vorm van onder meer voorlichting, communicatie, training en sturing getracht worden om de Nederlandse vertegenwoordigingen (van V&W, BuZa, LNV en VROM) veel attenter en alerter te maken op gebied van integraal waterbeheer en de mogelijkheden en vergelijkende voordelen van inzet vanuit de Nederlandse watersector.
16
Box 3 Voorwaarden aan partnerlanden bij bilaterale samenwerking
Politieke stabiliteit Politieke stabiliteit binnen partnerlanden is vooral van betekenis als de samenwerking inzake internationaal waterbeheer zich afspeelt in regio's en landen waar sprake is van soms ernstige binnenlandse instabiliteit. Dit is o.a. het geval in delen van West-Afrika. Maar ook in landen/regio's waar de staat redelijk functioneert en geen geweld heerst, speelt de vraag naar de politieke stabiliteit. De relatie met het vanuit Nederland gevoerde beleid is dan gelegen in de verzekering van de continuïteit van een project of samenwerkingsrelatie en het beschikbaar zijn van voldoende maatschappelijk draagvlak voor de samenwerking, in het nakomen en de implementatie van gemaakte afspraken, de beschikbaarheid van betrouwbare gesprekspartners, de politieke oriëntatie van een regime enerzijds tot en met vraagstukken van corruptie en politiek gevoelige zaken die de samenwerking ernstig kunnen belasten, zoals de nakoming van de mensenrechten, anderzijds. Als deze aspecten worden meegewogen - en in een integraal beleid zou dit moeten - dan moge duidelijk zijn dat de vraag naar de politieke stabiliteit ook in regio's als Midden- en Oost-Europa en grote delen van Zuidoost Azië speelt. Institutionele capaciteit Institutionele capaciteit in het land in kwestie - zowel de administratie van de overheidsorganisatie als de kwaliteit van het juridische systeem - hangt deels samen met de politieke stabiliteit in het betreffende land. De relatie met integraal waterbeheer is dat het in vele gevallen gaat om qua kennis en technologie ingewikkelde projecten, die zich over een langere periode afspelen, en waarmee soms grote hoeveelheden geld gemoeid zijn. Een adequate formulering, aanbesteding en uitwerking van dergelijke samenwerkingsvormen kan alleen als de "counterpart" zelf over de nodige kennis op het terrein van waterbeheer beschikt, dan wel in staat moet worden geacht van buitenaf aangedragen kennis te integreren. Dit betekent o.a. dat, afhankelijk van de aard en reikwijdte van de nagestreefde samenwerking, vragen naar de functionele opzet van de overheidsorganisatie in het land in kwestie (is er een aanspreekpunt in de vorm van een vergelijkbare instelling, hoe is het kennisniveau, welke ervaring met internationale samenwerking is voor handen, etc?) gesteld en beantwoord moeten worden voordat de samenwerking van start gaat. Dit geldt, zeker indien het bedrijfsleven betrokken is bij de samenwerking, a priori voor de kwaliteit van het rechtsstelsel. Dan gaat het om de kwaliteit van wetgeving inzake bijv. joint ventures, de kwaliteit van de milieuwetgeving, de kwaliteit en betrouwbaarheid van de (administratieve) rechtsspraak, etc. Investeringsklimaat Men kan niet om de vraag naar het investeringsklimaat heen, zeker indien het beleid er mede op gericht is het bedrijfsleven meer in te schakelen dan wel de samenwerking scherper toe te snijden op het vergroten van export- en investeringskansen. In veel landen gaat het dan om de samenhang tussen economische mogelijkheden enerzijds en duurzaamheid van ontwikkelingen (bijv. marktopening) en betrouwbaarheid (bijv. van banken) anderzijds. Die samenhang blijkt in veel gevallen te berusten op het optreden van de overheid in het partnerland als betrouwbare partner, d.w.z.op de kwaliteit van het beleid en van de instituties. Diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging
Een integraal waterbeleid zal beter gedijen als er reeds sprake is van een Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging. Niet alleen bestaat er dan reeds een relatie en is daarmee de toegang 'verzekerd', zo'n aanwezigheid kan bovendien nuttige ondersteunende activiteiten verrichten bij het openen van loketten, het oplossen van mogelijke geschillen, etc.
17
3.4
Regionale prioritering
Uit de inventarisatie blijkt niet dat er sprake is van een weloverwogen keuze wat betreft de beleidsinzet op landen en regio's. Er bestaat een veelheid van activiteiten met een groot aantal landen. Gelet op de genoemde aanknopingspunten voor een integraal beleid valt wel een aantal potentiële regionale zwaartepunten aan te wijzen. Genoemd kunnen worden Zuidoost Azië (o.a. China en Vietnam), Noord-Afrika (Egypte en Tunesië), Zuid Afrika, het Midden-Oosten, Latijns-Amerika (Argentinië, Brazilië en Uruguay) en de voormalige Sovjetunie (Kaspische Zeegebied, Baltische staten, de grote Russische rivieren en de Aral Zee). De inventarisatie toont aan dat er relatief veel belangstelling bestaat voor en activiteiten worden ontplooid in Zuidoost Azië en Midden- en Oost-Europa. Daarmee lijkt aan de in de herijking uitgesproken wens tot een sterkere oriëntatie op 'emerging markets' te zijn voldaan. Tegelijkertijd passen, mede op grond van dezelfde herijking, enkele kanttekeningen bij een eventuele selectie van landen en regio's. Keuzemogelijkheden
Er lijkt in het geval van enkele regio's geen keuzemogelijkheid te bestaan. Nederland zal zich onder alle omstandigheden op de EU moeten richten als belangrijk forum voor beleidsontwikkeling en regelgeving. Dit gegeven impliceert een grote aandacht voor Midden- en Oost-Europa als toekomstige mede-lidstaten, in het bijzonder waar het om milieuvraagstukken en het beheer van kustgebieden, binnenwateren en rivieren gaat. Hierbij past ook het buurlandenbeleid en het beleid ten aanzien van aansluitende stroomgebied-landen (o.a. Frankrijk), in het bijzonder het beleid inzake het beheer van gemeenschappelijke waterlopen en de Noordzee en Waddenzee.
18
Brede spreiding
Naar analogie met het beleid inzake ontwikkelingssamenwerking en het steunbeleid met betrekking tot Midden- en Oost-Europa kan de redenering worden gevolgd, dat het Nederlands belang bij uitstek gediend is bij een zo breed mogelijke aanwezigheid op het wereldtoneel, ook als het gaat om het internationale waterbeheer. Door zich tot enkele regio's of een selectieve club van landen te beperken, zou het risico kunnen ontstaan dat kansen (zowel economisch als diplomatiek) gemist worden. Om deze reden heeft Nederland tot nu toe gekozen voor een zo breed mogelijke spreiding van de ontwikkelingshulp en er ook van afgezien landen in Midden- en Oost-Europa van hulp uit te zonderen. Deze overweging moet worden afgewogen tegen het gevaar van versnippering en daarmee ineffectiviteit van het beleid inzake waterbeheer.
"Emerging markets"
In de Herijkingsnota wordt weliswaar een bijzonder accent geplaatst op de 'emerging markets' in Zuidoost Azië, Midden-Europa en Latijns-Amerika, maar dit dan alleen om het grotere gewicht van economische belangenbehartiging te benadrukken. Voor het overige wordt in het algemeen de noodzaak van een geïntegreerd regionaal beleid bepleit, waarbij geen regio wordt uitgezonderd. Een oriëntatie die tot uitdrukking dient te komen in de totstandkoming van regio-beleidsdocumenten.
Regiodifferentiatie
De noodzaak tot het voeren van een integraal beleid, d.w.z. een beleid waarbij de diverse aspecten van het buitenlands beleid in hun onderlinge samenhang worden geïmplementeerd, pleit ook tegen een concentratie op bepaalde regio's of groepen van landen. Naast economische belangenbehartiging ('emerging markets') gaat het in het buitenlands beleid ook om doelstellingen als het bestrijden van armoede, bevorderen van duurzame ontwikkeling, voorkomen van conflicten om schaarse hulpbronnen, postconflict wederopbouw, etc; doelstellingen die ieder een inspanning vergen op het terrein van de Nederlandse inzet bij het internationale waterbeheer. Indien dit geheel aan doelstellingen in ogenschouw wordt genomen kan op voorhand geen enkele regio worden uitgesloten. Ook de met de herijking geïntroduceerde schakering van het beschikbare beleidsinstrumentarium pleit tegen selectiviteit van partnerkeuze. Deze schakering houdt in dat het in te zetten beleidsinstrumentarium, de nagestreefde doelstellingen en de aard van het samenwerkingsverband 19
variëren met het niveau van ontwikkeling, de mate van politieke stabiliteit en de ecologische omstandigheden. Vanuit het beleid inzake internationaal waterbeheer bezien betekent dit dat in beginsel alle regio's maar om verschillende redenen van betekenis zijn. Prioritering
Conclusie uit deze paragraaf is dat het niet zozeer gaat om een prioritering van bepaalde regio's, maar om het vaststellen van de prioriteit van bepaalde thema's binnen regio's en een daarop afgestemde samenstelling van de optimale beleidsmix voor de buitenlandse waterinzet. Daarvan is op dit moment geen sprake. Per regio zal afhankelijk van de aard van daar bestaande problemen c.q. behoeften de beleidsmix en daarmee de samenstelling van betrokken departementen verschillend zijn. Waar de nadruk ligt op armoedebestrijding en adequate drinkwatervoorziening zal het accent op het OSinstrumentarium en VROM-beleid liggen. Waar daarentegen de problemen of waarden ecologisch van aard zijn zal nadrukkelijker een beleidsbepalende rol van LNV en/of V&W gewenst zijn. Terwijl bij vraagstukken van watermanagement en maritieme infrastructuur het initiatief veelal bij V&W/RWS zal liggen. Dit alles natuurlijk, waar opportuun, met inschakeling van en ondersteuning door Economische Zaken, Buitenlandse Zaken, Financiën, Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en andere departementen en met betrokkenheid van kennisinstituten, bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties. Concentratie op bepaalde thema's door departementen sluit overigens niet uit dat integraal waterbeheer daarbij wel als randvoorwaardenstellend behandeld moet worden en waar mogelijk als mede richtinggevend. Of het nu gaat om OShulp voor armoedebestrijding of om kredietverlening voor exportbevordering, altijd zou rekening gehouden dienen te worden met principes van integraal waterbeheer.
20
4
Kernpunten van internationaal duurzaam waterbeleid
De bovenstaande analyse leidt tot de conclusie dat er in de huidige praktijk voldoende aanknopingspunten en draagvlak aanwezig zijn voor de ontwikkeling van een internationaal duurzaam waterbeleid, waarin integraal waterbeheer kaderstellend en richtinggevend is. Een koppeling van dit beleid aan een per regio gedifferentieerde strategie en operationalisatie is daarbij sterk aan te bevelen. De overheid, in nauwe samenspraak met het bedrijfsleven, kennisinstituten en maatschappelijke organisaties, zou de aanzet kunnen geven door duidelijkere prioriteiten vast te stellen, waar omheen strategische samenwerkingsverbanden gesmeed kunnen worden. Het gaat hierbij niet alleen om het bijeenbrengen van actoren in hun complementaire hoedanigheden, maar vooral ook om de strategisch afgestemde inzet van instrumenten, zoals financiële middelen, exportpromotie, communicatie, etc. Structureel overleg
Het is belangrijk stil te staan bij de vraag hoe dit proces het beste vormgegeven kan worden. Het instellen van een (te formaliseren) interdepartementaal overleg inzake internationaal waterbeleid ligt voor de hand, mede voor inbreng in het op te stellen Actieprogramma en voor de verdere implementatie daarvan. Daarnaast zouden ook actiever dan tot op heden gebeurt andere overlegverbanden, zowel van overheid als niet overheid, ingeschakeld kunnen worden. Het recent opgerichte, met name op exportbevordering gerichte Netherlands Water Partnership (NWP) kan mogelijk hierbij een belangrijke aanvullende rol spelen. Deze rol zou in belang kunnen toenemen als het NWP zich nadrukkelijk verbindt aan inhoudelijke en procesmatige principes van integraal waterbeheer en het bijgevolg ook een actief draagvlak kan genereren bij maatschappelijke organisaties.
Waterstrategie per regio Voor het ontwikkelen van een integraal beleid zou, zoals reeds gesteld, bij voorkeur een regionale invalshoek als uitgangspunt gekozen kunnen worden. Daarbij kan aansluiting gevonden worden bij de regionale indeling die het Ministerie van Buitenlandse Zaken met de herijking heeft geïntroduceerd. Ten behoeve van de invulling van regio-beleidsdocumenten zou kunnen worden besloten tot het opstellen van een waterstrategie per regiu. In deze strategie zou, afgezien van een inventarisatie van 21
activiteiten en kaders, vooral de belangrijkste doelstellingen, prioriteiten en middelen moeten worden geformuleerd. Dit document zou het kader kunnen vormen waarbinnen departementen in samenwerking met andere actoren hun activiteiten op het gebied van internationaal waterbeheer ontplooien, o.a. door het scheppen van clusters van activiteiten met betrekking tot waterbeheer volgens een op de regio afgestemde productmix.
22
v
Achtergronddocument Nederlandse activiteiten op Internationaal watergebied Inventarisatie en analyse
Juli, 1998
AIDEnvironment
Inhoudsopgave 1 Kader en analyse 1.1 Beleidsmatig kader
3
1.2 Doel van inventarisatie en analyse
4
2 Werkwijze
5
2.1 Inventarisatie en analyse
5
2.2 Beoordeling huidige inzet
6
3 Nederlandse beleidsinzet
7
3.1 Inleiding
7
3.2 Inhoudelijke aspecten van de beleidsinzet 3.2.1 Hoofdlijnen van beleid 3.2.2 Uitgangspunten
7 7 10
3.2.3 Richtinggevende principes 3.2.4 De watersysteembenadering
11
3.2.5 Prioriteiten betreffende regio's en gremia
18
3.3 Procesmatige aspecten
20
3.3.1 Inzet beleidsactoren 3.3.2 Wisselwerking tussen de beleidssectoren 3.3.3 Aansturingspunten
20 22 25
4 Inzet Nederlands bedrijfsleven
26
4.1 Inleiding
26
4.2 Resultaten van de analyse 4.2.1 Strategisch afstemmen 4.2.2 Strategisch financieren
26 26 29
4.3 Strategische kansen voor toekomstige inzet 4.3.1 Nederlandse proeftuin en kweekvijver 4.3.2 De rol van de overheid 4.3.3 Verantwoordelijkheid commerciële sector
30 30 32
4.3.4 NGOs en nieuwe Nederlandse producten 4.3.5 Open communicatie
14
33 34 35
5 Inzet van kennisinstituten
37
5.1 Inleiding
37
5.2 Kennis op internationaal watergebied
39
5.2.1 Export van kennis 5.2.2 Toegepast onderzoek 5.2.3 Fundamenteel watergerelateerd onderzoek
39 40 43
6 Inzet maatschappelijk organisaties
45
6.1 Inleiding
45
6.2 Reikwijdte
46
6.3 Activiteiten
47 47
6.3.1 Internationale Agenda's 6.3.2 Ontwikkelingssamenwerking 6.4 Kansen en aanknopingspunten 6.4.1 Pioniers en wegbereiders 6.4.2 De B.V. Nederland 6.5 Potentie voor samenwerking
47 48
48 48
6.5.1 Wisselwerking met bedrijfsleven 6.5.2 Wisselwerking met kennisinstituten 6.5.3 Wisselwerking met RWS / V&W
49 49 49 49
6.6 Aanbevelingen
50
1
Kader en analyse
1.1
Beleidsmatig kader
Integraal waterbeheer
Nederland wil zich meer gestructureerd inzetten op het gebied van het waterbeheer in het buitenland, met bijzondere aandacht voor duurzame ontwikkeling van watersystemen (Regeringsvoornemen Vierde Nota Waterhuishouding, hier verder NW4 genoemd). Dit uit oogpunt van mondiale duurzame ontwikkeling, maar ook vanwege het belang voor de Nederlandse waterhuishouding en de Nederlandse economie (met inbegrip van export).
Actieprogramma
In de Vierde Nota Waterhuishouding kondigt de Minister van Verkeer en Waterstaat (V&W) aan in 1998 een Actieprogramma te presenteren met de prioriteiten voor de Nederlandse inzet in het buitenland op het gebied van het waterbeheer. Het streven hierbij is: consistentie (eenduidige benadering) en afstemming van beleid, inzet en uitvoeringsprogramma's, zowel binnen het Ministerie van V&W als tussen V&W en andere departementen en uitwerking van beleid in concrete acties, uitvoering en kennismanagement, met inbegrip van exportbevordering.
Herijking beleid
Het Actieprogramma wordt zeer nadrukkelijk geplaatst binnen het kader van het herziene buitenlandse beleid, zoals dat sinds 1995 vorm heeft gekregen in de Nota Herijking Buitenlands Beleid en sindsdien ook in de regiodocumenten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. De doelstelling daarvan is te komen tot een integraal buitenlands beleid, d.w.z. met afstemming van het beleid van alle betrokken departementen. Teneinde het rendement van het Nederlands buitenlands beleid te vergroten wordt bovendien ingezet op een versterkte bilaterale component, mede ter ondersteuning van de Nederlandse multilaterale activiteiten. Bij de totstandkoming van het Actieprogramma zal aandacht worden besteed aan interdepartementale afstemming en consultatie van stakeholders. Alvorens dit traject is ingezet, is opdracht verleend tot het uitvoeren van een inventarisatie en analyse van de Nederlandse activiteiten op internationaal watergebied.
1.2
Doel van inventarisatie en analyse
Het doel van de opdracht is een inventarisatie en analyse te maken van de Nederlandse inzet op het gebied van internationaal waterbeheer. Uitwerking opdracht
Het betreft de inzet van zowel de rijksoverheid als van economische sectoren en maatschappelijke instellingen. De inventarisatie en analyse omvatten tevens de nationale en internationale beleidsmatige en financiële kaders en gremia die richtinggevend, dan wel voorwaarden- of kansenscheppend zijn.
Resultaat
De inventarisatie en analyse bieden hanteerbare bouwstenen voor de formulering van het genoemde Actieprogramma met prioriteiten voor Nederlandse inzet op internationaal watergebied. Tevens bieden de inventarisatie en analyse een basis voor een synergetisch optreden van V&W en andere betrokken departementen die actief zijn op dit gebied.
Werkwijze 2.1
Inventarisatie en analyse
Aandachtsgroepen
De inventarisatie en analyse richten zich in principe op drie aandachtsgroepen: de rijksoverheid (departementen en buitenlandse vertegenwoordigingen) economische sectoren en maatschappelijke instellingen internationale kaders, fora en instellingen voor regelgeving, overleg en financiering.
Rijksoverheid
Ten aanzien van de inventarisatie en analyse van overheidshandelen is aandacht geschonken aan de volgende aspecten: hoofdlijnen van beleid, motieven en activiteiten, interdepartementale wisselwerking, wisselwerking tussen departementen en de buitenlandse vertegenwoordigingen en wisselwerking tussen overheid en Nederlandse economische en andere maatschappelijke sectoren, met inbegrip van (semi-) overheidsinstituten, onderzoeksinstellingen en de bilaterale en multilaterale inzet.
Sectoren en instellingen Ten aanzien van de inventarisatie en analyse van het Nederlands bedrijfsleven, kennisinstituten en maatschappelijke organisaties is aandacht besteed aan de volgende aspecten: • activiteiten en sterke punten, • huidige en toekomstige kansen, • belemmeringen (en mogelijkheden om de belemmeringen op te heffen) en • behoeften van sectoren en instellingen. Internationale fora
Wat betreft internationale kaders, fora en instellingen richt de analyse zich op de relevantie voor de Nederlandse inzet in het buitenland voor waterbeheer van de: voornaamste regelgevende kaders en voorzieningen daarin, overlegkaders en de belangrijkste onderwerpen daarbinnen en internationale financieringsinstellingen en prioriteitsgebieden daarbinnen.
2.2 Criteria
Beoordeling huidige inzet
De belangrijkste criteria voor beoordeling van de huidige inzet van beleid en beschikbare middelen vormen: consistentie, coherentie en actieve synergie. Bijlage I geeft het raamwerk voor toetsing waaraan de Nederlandse inzet idealiter zou moeten voldoen. De opzet van de analyse is in vergelijking met het raamwerk enigszins vereenvoudigd.
Resultaten analyse
De resultaten van de analyse zijn verwerkt in de volgende hoofdstukken: Nederlandse beleidsinzet voor internationaal waterbeheer Inzet van het Nederlandse bedrijfsleven op internationaal watergebied Inzet van kennis en expertise op internationaal watergebied Inzet van maatschappelijk organisaties op internationaal watergebied Bijlage II geeft een overzicht van de meest relevante componenten in internationale verdragen. Tabel 3 en 4 van bijlage III geven een overzicht van internationale en multilaterale verdragen en kaders, respectievelijk richtlijnen en programma's van de Europese Unie. Bijlage V geeft een overzicht van de Nederlandse actoren die het meest relevant zijn voor deze inventarisatie. Met een select aantal van deze actoren is een interview afgenomen (zie bijlage VI). Voorts is gebruik gemaakt van beschikbare documentatie over de betreffende actoren en een in opdracht van het Ministerie van LNV uitgevoerde inventarisatie naar onderzoek op het gebied van internationaal natuurbeheer (AIDEnvironment, 1998; in press).
Nederlandse beleidsinzet 3.1
Inleiding
Voor de hoofdlijnen van beleid inzake internationaal waterbeheer zijn de meest relevante beleidsnota's van diverse ministeries nageslagen, te weten (zie bijlage VI): 1. de Vierde Nota Waterhuishouding (NW4) en het COIBJaarwerkplan Internationale Betrekkingen 2. de Nota Internationaal Natuur- en Milieubeleid (NINM) 3. de Sectorbeleidsdocumenten Drinkwater en Sanitatie, Sustainable Irrigated Agriculture en Biologische Diversiteit 4. de concept-notitie Water for the future - Integrated Water Resources Management 5. het Nationaal Milieubeleidsplan 3 (NMP3) 6. de Nota Milieu en Economie 7. de beleidsnotitie LNV Waterbeleid 8. Programma Internationaal Natuurbeheer 9. notities inzake het Nederlands ondersteuningsbeleid In tabel 1 (bijlage III) is een uitgebreid overzicht gegeven van beleidsnota's relevant voor internationaal waterbeheer. Middels interviews met verschillende departementen is inzicht verkregen in hoofdlijnen van activiteiten, in welke kaders deze plaatsvinden en de daarbij behorende wisselwerking met andere actoren (zie bijlage VI voor een lijst met geïnterviewden).
3.2
Inhoudelijke aspecten van de beleidsinzet
3.2.1
Hoofdlijnen van beleid
De Nederlandse beleidsinzet op het gebied van internationaal waterbeheer wordt langs verschillende kaders vormgegeven, via rijksnota's en programma's, bilaterale samenwerking als ook in internationale en multilaterale kaders (zie bijlage III). Het beleid in hoofdlijnen wordt hieronder weergegeven en is tevens uitvoeriger beschreven in bijlage IV.
Verkeer en Waterstaat
NW4 is het richtinggevende beleidskader voor internationaal waterbeleid. Het COIB-Jaarwerkplan Internationale Betrekkingen vormt de leidraad voor de bepaling van een geïntegreerde inzet van Verkeer en Waterstaat op het internationale beleidsterrein voor het komende jaar, voor wat betreft de relaties buiten de EU. Aanverwante instituten zoals het RIZA en RIKZ leveren een belangrijke bijdrage aan de nadere uitwerking en uitvoering van internationaal waterbeleid, evenals de Dienst Weg- en Waterbouwkunde en de Bouwdienst. Specifiek ten aanzien van de Wereldbank en Midden- en Oost-Europa heeft COIB (Coördinatie Internationaal Beleid) van V&W een nota uitgebracht om V&Wactiviteiten verder te optimaliseren.
Buitenlandse Zaken
In navolging op de Nota Herijking Buitenland, is in 1998 de Nota Internationaal Natuur- en Milieubeleid verschenen, waarin een hoofdstuk is opgenomen over de Nederlandse inzet inzake de bescherming van zowel zoet- als zoutwatersystemen en waterbeheer als zodanig. Ontwikkelingssamenwerking heeft als primair uitgangspunt armoedebestrijding. Voor activiteiten op het gebied van duurzaam beheer van waterbronnen zijn de sectorbeleidsdocumenten "Drinkwater en Sanitatie" en "Sustainable Irrigate Agriculture" richtinggevend. In het sectorbeleidsdocument Biologische Diversiteit is aandacht voor wetlands, mariene ecosystemen en kustzones. Ook is er een sectornotitie in voorbereiding inzake activiteiten op het gebied van "Integrated Water Resources Management".
Milieubeheer
Het Nationaal Milieubeleidsplan 3 geeft de strategie voor het milieubeleid (als facet) weer, gericht op het scheppen van voorwaarden voor een duurzame ontwikkeling. Prioriteiten voor de Nederlandse inzet sluiten aan bij de onderwerpen in de verschillende sectorale nota's. Voor de inzet op het gebied van water is dit de Vierde Nota Waterhuishouding; de mondiale zoetwaterproblematiek is prioritair onderwerp in NMP3. Aanknopingspunten voor de Nederlandse beleidsinzet voor internationaal waterbeheer binnen de beleidsvoornemens in de Nota Milieu en Economie zijn onder meer (i) het streven naar vermindering van de ecologische 'footprint' van Nederland en andere ontwikkelde landen, (ii) het integreren 8
van milieu-aspecten en -principes in de regels van de WTO, (iii) het vergroenen van het financieel-economisch instrumentarium (o.m. via het werkprogramma van de OESO) en (iv) de export van milieutechnologie, o.m. in internationale gremia zoals de World Water Council en het Global Water Partnership. Landbouw, Natuurbeheer en Visserij
Het ministerie van LNV geeft in haar nota LNVwaterbeleid als één van de richtinggevende uitgangspunten voor haar waterbeleid de implementatie van integraal waterbeheer, c.q. de watersysteembenadering en verstandig gebruik. Het Programma Internationaal Natuurbeheer (PIN) richt zich op bescherming en wise use van wetlands, ecologisch beheer en herstel van rivieren, bescherming van natuurwaarden in kustzones en zeeën, als ook dynamisch kustbeheer. Het PIN gaat ook nadrukkelijk in op beleid voor deze thema's in Europees verband en koppeling en samenwerking met andere sectoren en actoren.
Onderwijs en Wetenschappen
Het Ministerie van OCenW richt haar beleid inzake internationaal waterbeheer op het specifieke aspect van zeeen kustgebonden onderzoek, zoals in uitvoering bij onder meer het Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zee (NIOZ) en het Nederlands Instituut voor Oecologisch Onderzoek (NIOO). Het beleid van OCenW richt zich op het bundelen van de expertise binnen de Nederlandse kennisinfrastructuur en inbreng daarvan in internationale programma's, waaronder het mondiale waarnemingssysteem voor oceanen.
Nederlands ondersteuningsbeleid
De Nederlandse regering heeft een Oost-Europa Faciliteit ingesteld om de samenhang tussen verschillende ondersteuningsactiviteiten te bevorderen. Dit gebeurt langs diverse programma's, in beheer bij verschillende ministeries en andere instanties (zie bijlage IV). Deze faciliteit is primair gericht op ondersteuning aan de landen in deze regio bij hun overgang naar een veelvormige rechtsstaat en een marktgerichte economie. Ook op het gebied van waterbeheer en de natte waterbouw worden net als voor andere sectoren activiteiten ondersteund. Vanuit het PIN/MATRA fonds is financiering beschikbaar voor projecten in Oost-Europa op het gebied van wetlands, rivieren en venen.
3.2.2
Uitgangspunten
In de uitgangspunten van het door de Nederlandse overheid geformuleerde beleid dat ten grondslag ligt aan de internationale inzet inzake waterbeheer zijn verscheidene elementen van integraal waterbeheer duidelijk herkenbaar, bijvoorbeeld in de toepassing en uitwerking van begrippen zoals duurzame ontwikkeling en de stroomgebiedbenadering. Deze elementen zijn echter niet eenduidig verankerd in de verschillende beleidsnota's, noch is er sprake van gemeenschappelijke uitgangspunten, een integrale benadering of een consequente begripshantering. V&W Waterbeleid
NW4 kiest duidelijk voor een gestructureerde inzet van Nederlandse expertise in het buitenland met bijzondere aandacht voor duurzame ontwikkeling van de watersystemen, het toepassen van de stroomgebiedbenadering en grotere betrokkenheid van lagere overheden en internationale NGOs bij internationale stroomgebiedscommissies.
LNV beleid
Bij het geformuleerde LNV-waterbeleid vormt integraal waterbeheer een expliciet uitgangspunt, overigens wel nauw gerelateerd aan de eisen van duurzame landbouw, natuurbeheer en visserij en ten aanzien van wetlandbeleid gerelateerd aan verstandig gebruik.
Buitenlandse Zaken
Ook de in voorbereiding zijnde notitie van Buitenlandse Zaken richt zich op integraal beheer van waterbronnen.
Andere nota's
Andere nota's die relevant zijn voor de Nederlandse inzet met betrekking tot internationaal waterbeheer zijn gekenmerkt door uitgangspunten die in meer of mindere mate afwijken van de integraal waterbeheer-benadering. Dit is de oorzaak van het feit dat de Nederlandse buitenlandse inzet met betrekking tot integraal waterbeheer geen eenduidige lijn vertoont; zij vormen eerder afzonderlijke componenten van integraal waterbeheer. De Nota Internationaal Natuur- en Milieubeleid legt bijvoorbeeld de nadruk op het beheer van water als een (economisch) schaars goed; Ontwikkelingssamenwerking richt zich op de versterking van lokale capaciteit met betrekking tot duurzame drinkwater- en sanitatieprojecten en wel door toepassing van de kernbegrippen "de procesmatige benadering" en "participatie"; het NMP3 benadrukt het scheppen van de voorwaarden voor duurzame 10
ontwikkeling met betrekking tot de mondiale zoetwaterproblematiek; de Nota Milieu en Economie van VROM, EZ, LNV en V&W focust op de Nederlandse inzet voor economische ontwikkeling en het verbeteren van de milieukwaliteit maar tegelijkertijd ook op het belang van internationale randvoorwaarden. Het wetenschapsbeleid versterkt de inzet van de kennisinfrastructuur in het integraal zoutwaterbeheer. De exportkredietgaranties dienen in zijn algemeenheid als steun voor het exporterende Nederlandse bedrijfsleven.
3.2.3
Richtinggevende principes
Verdragen en richtlijnen Een aantal richtinggevende principes van integraal waterbeheer zijn opgenomen in internationale instrumenten die door Nederland zijn onderschreven (zie bijlage II). Het voorzorgsprincipe en het vervuiler-betaaltprincipe zijn bijvoorbeeld vastgelegd in het Helsinki-verdrag, OSPAR, de Verklaring van Rio de Janeiro inzake milieu en ontwikkeling en het EU-verdrag. Verder is het standstillprincipe in de ontwerp-EU-kaderrichtlijn Water opgenomen. Derhalve is Nederland c.q. de EU verplicht deze principes bij de relevante beleidsacties toe te passen. Toch zijn de principes tot nu toe niet op een expliciete en consequente wijze doorgevoerd in het Nederlandse beleidsinzet met betrekking tot internationaal waterbeheer, noch zijn zij van toepassing op donoren of bij de verstrekking van kredieten en kredietgaranties. Dublin principes
In internationaal verband vormen de zogenaamde Dublin principes een algemene consensus inzake integraal waterbeheer, waarin duurzame ontwikkeling ligt verankerd en die zowel voor zoet- als zoutwater gelden. Integraal waterbeheer heeft behalve een inhoudelijke ook een maatschappelijke dimensie. Deze dimensie wordt in de Dublin-principes herkenbaar door het belang van de betrokkenheid van gebruikers, planners en beleidsmakers op alle niveaus te benadrukken, en wel door toepassing van de participatie- en subsidiariteitsprincipes. Deze principes zijn echter nauwelijks expliciet toegepast in het Nederlandse beleid, met uitzondering van de nadruk op participatie en subsidiariteit door Ontwikkelingssamenwerking in de Integrated Water Resources Management-benadering met betrekking tot onder andere ecosysteembeheer en drinkwater en sanitatie 11
voor lage inkomensgroepen en in het kader van het PINprojecten in Afrika en Oost-Europa.
Box 1
Commission on Sustainable Development
Agenda 21 (UNCED, Rio de Janeiro} 1992) besteedt ruim aandacht aan inhoudelijke en procesmatige aspecten van (integraal) waterbeheer, onder ander in het kader van het tegengaan van woestijnvorming en verdroging, bescherming van oceanen, zeeën en kustgebieden en het leven daarin, en geïntegreerd beheer van zoetwatervoorraden. Er wordt internationaal actief geconfereerd op het gebied van waterbeheer. Wellicht het belangrijkste forum is de uit UNCED voortgekomen internationale Commissie inzake Duurzame Ontwikkeling (CSD) waarbinnen, als een van de vele onderwerpen, gewerkt wordt aan strategische, geïntegreerde benaderingen voor zoetwaterbeheer. Mede op basis van voorafgaande internationale conferenties in 1998 in Harare en Parijs, zijn op de zesde CSD (New York, 1998) hoofdlijnen vastgesteld die de komende jaren nader worden uitgewerkt. In de betreffende rapportage zijn uitgangspunten van integraal waterbeheer expliciet herkenbaar. De hoofdaandachtpunten vormen: A. informatie en data voor beleidsvorming B. instituties, capaciteitsversterking en participatie C. technologie-overdracht en samenwerking bij onderzoek en D. financiële middelen en mechanismen. Deze hoofdaandachtspunten zijn in het Nederlandse beleid, en met name het ontwikkelingsbeleid, terug te vinden. Bij de voorziene opstelling van een Nederlands Actieprogramma voor de Nederlandse inzet in het buitenland op watergebied is een gedetailleerde vergelijkende analyse van de CSD-voorzieningen en het bestaande Nederlandse beleid aan te bevelen.
12
Box 2
Global Water Partnership en Worid Water Council
In 1995 hebben diverse internationale financieringsinstellingen en nationale en internationale samenwerkingsverbanden actief op het gebied van water, zoals multilaterale ontwikkelingsbanken (Wereldbank en regionale banken), diverse VN-instellingen zoals de VN-programma's voor Ontwikkeling (UNDP), Milieu (UNEP) en de Voedsel en Landbouw Organisatie (FAO), zich verenigd in het Global Water Partnership (GWP). Het GWP fungeert als een samenwerkingsverband en clearing house ter ondersteuning van lokale, nationale en regionale autoriteiten om vorm te geven aan internationaal overeengekomen principes inzake waterbeheer.
1. 2. 3. 4.
1. 2. 3. 4.
De structuur van het GWP bestaat uit vier componenten: de raadgevende vergadering, onder voorzitterschap van de vice-president van de Wereldbank het comité voor technisch advies (Deens voorzitterschap) de stuurgroep (Zweeds voorzitterschap) en het secretariaat (gevestigd te Stockholm). De doelstellingen van het Global Water Partnership zijn onder meer: ondersteuning van programma's voor geïntegreerd waterbeheer, stimuleren van overheden, ontwikkelings- en andere instellingen om een consistent beleid en complementaire programma's op te stellen, opzetten van mechanismen voor uitwisseling van informatie en expertise en het ontwikkelen van vernieuwende en effectieve oplossingen voor geïntegreerd waterbeheer. Tot de activiteiten van het GWP behoren het opzetten van een internationaal netwerk van instellingen inzake geïntegreerd waterbeheer en versterking van samenwerkingsverbanden binnen specifieke watersectoren. Het GWP is open voor deelname voor iedere organisatie die de UNCED principes inzake geïntegreerd waterbeheer onderschrijft. De verwachting is dat binnen afzienbare tijd overeenkomstige Regional en National Water Partnerships en geassocieerde programma's worden opgezet. In Nederland is in juni 1998 ook een initiatief genomen ter oprichting van een zogenaamd Netherlands Water Partnership (NWP). De missie van het NWP zal zijn (i) het promoten van de Nederlandse watersector, (ii) het stimuleren van de Nederlandse inbreng en het behartigen van de belangen binnen de internationale watergemeenschap door coördinatie tussen de deelnemers en vertegenwoordiging in internationale fora en (iii) het optimaal benutten van de bestaande Nederlandse capaciteit.
13
In 1996 is de World Water Council (WWC) ingesteld als een internationale nietgouvernementele organisatie. Is het Global Water Partnership een netwerk gericht op de levering van diensten, de WWC is vooreerst bedoeld als een internationale beleidsgerichte denktank. De voornaamste activiteit vormt momenteel de voorbereiding van een "Visie voor Water, Leven en het Milieu". De visievorming is uitgezet via zes inhoudelijke deeltrajecten (of: "bouwstenen"), te weten watervoorziening en sanitatie, voedselveiligheid, economische functies, milieu, kennis van de hulpbron en behoeften en geïntegreerd waterbeheer Vanuit Nederland is relatief veel betrokkenheid bij de visievorming, zowel als belangrijke financierder als trekker voor deelaspecten; bijvoorbeeld IHE voor het thema geïntegreerd waterbeheer. Tijdens de in Den Haag gehouden Tweede Wereld Water Forum is een WWC-visie op de 21Ite eeuw gepresenteerd (Buitenlandse Zaken, 1998).
3.2.4
De watersysteembenadering
Integraal waterbeheer richt zich in de eerste plaats op een bepaald watersysteem als samenhangend geheel. Deze kenmerkende benadering is weliswaar herkenbaar in een belangrijk deel van het Nederlandse beleid dat gericht is op internationaal waterbeheer - zowel voor zoet- als zoutwater (zie tabel 1) -, toch kan nog niet gesproken worden van de watersysteembenadering als een gemeenschappelijk uitgangspunt van alle relevant beleid. In NW4, de Nota internationaal natuur- en milieubeleid en het LNVwaterbeleid vormt het beheer van watersystemen een essentieel element in het beleid. In het Programma Internationaal Natuurbeheer (LNV) en Water for the Future (DGIS) is de ecosysteembenadering richtinggevend. In andere relevante beleidsnota's ontbreekt een expliciete invalshoek voor waterbeheer. Overigens is in de ontwerpEU-kaderrichtlijn Water het stroomgebied als beheerseenheid gekozen.
14
Box 3
Integraal kustbeheer
Integraal kustbeheer ofwel Integrated Coastal Zone Management (ICZM) is een continu en dynamisch proces waarbij besluiten worden genomen met het oog op duurzaam gebruik, ontwikkeling en bescherming van kust- en mariene gebieden en hun natuurlijke hulpbronnen. Het gaat hierbij met name om het voorkomen dan wel verminderen van fragmentatie als gevolg van sectoraal beheer en versnipperde regelgeving op allerlei overheidsniveaus. Beslissingen van alle sectoren en overheidsniveaus dienen op elkaar afgestemd te worden. Een centraal onderdeel van ICZM is daarom het institutionele proces gericht op harmonisatie op een voor de politiek acceptabele manier. Bij dit proces dienen de specifieke eigenschappen van de kust, zowel de fysisch-ecologische als ook de sociaal-economische in aanmerking te worden genomen. ICZM is als begrip met name uitgewerkt in het hoofdstuk over kusten en oceanen van Agenda 21, één van de belangrijkste uitkomsten van UNCED 1992. De uitvoering ervan is verankerd in conventies: Convention on Climate Change, Convention on Biodiversity en het Global Programme of Action on Protection of the Marine Environment from land-based activities
15
Rijksoverheid Zie toelichting RWS Onderwerpen
Al
KB
Kennisinstituten RWS RIZA RIKZ
Diensten RWS VROM DWW
Bouw
IMZ
LNV DWL
(miv CZMC)
I. Integraal waterbeheer II. Drinkwaterbeheer en sanitatie III. Zeeën en kustzones
l,7i
l;2;7i l,7ii
MKG CIM IZ 7* 1;6 7*
ocw DGIS OWB
< lt> (O
1;4 n>
1
IV. Wetlands en trekvogels
V. Rivieren
1;2
VI. Calamiteiten/uitstoot VII. Waterbouw
1
Type activiteiten 1. Overlegverbanden 2. Uitvoering projecten 3. Export van kennis
1;3;4;6 2;3;4; 1;2;3;5; 5;6 6;7
BuZa
1;3;4;6
1;2;3;4;5; 6;7i 1;2;3; 1;5;7 5;6;7i
1;3;4;6 i;2;3; i;5 4;5;6 i;5 1;3;4;6
1;4;5 ;6 1;4;5 ;6
1;3;4; 7* 5;7i 1;2;3; 7* 4;5;6; 7i 1;2;4; 7* 5;7i
4;6 o < n> al o
5;6 o
2;3;7i
01
o>
4. Financiering van projecten 5. Onderzoek 6. Samenwerkingsovereenkomst
7. Anders, nl.: (i) Kennisoverdracht, onderwijs, training (ii) Haalbaarheidstudies * Het CIM coördineert interdepartementale afstemming van de inzet in internationale fora; ook die welke watergerelateerd zijn
(O
Toelichting Tabel 1 Aan geïnterviewden bij de rijksoverheid (zie bijlage VI) is een lijst met onderwerpen (I t/m VIII) voorgelegd met de vraag welke type activiteiten het departement onderneemt in het kader van internationaal waterbeleid en in welke regio's deze activiteiten worden uitgevoerd (zie tabel 2). Niet specifiek water-gerelateerd zijn: • Het Ministerie van EZ-Buitenlandse Economische Betrekkingen; zij coördineert verschillende programma's, gericht op ondersteuning van het Nederlandse bedrijfsleven in het buitenland. De programma's zijn gericht op Midden- en OostEuropa (PSO), Zuidoost-Azië (PSOM) en niet-regiogebonden (PSI en PESP); zie ook Bijlage IV. • Het Ministerie van Financiën-EKI; zij sluit exportkredietverzekeringen af met diverse Nederlandse exporteurs voor diverse type activiteiten, waaronder op watergebied: baggerwerkzaamheden, aanleg waterputten e.d.; de activiteiten zijn niet-regiogebonden. • Het Ministerie van BuZa coördineert het Matra Programma, gericht op ondersteuning van activiteiten die bijdragen aan het proces van maatschappelijke transformatie en zijn (vooralsnog) niet specifiek watergerelateerd; voor thema's als natuur, milieu en onderwijs is wel expliciete aandacht: Programma Internationaal Natuurbeheer (LNV), Institutionele versterking milieuoverheden (VROM) en Onderwijsmanagement (in overleg met OCW wordt bezien hoe het Matra Programma kan worden benut). Het programma is van toepassing op Midden- en Oost-Europa. Afkortingenlijst
Bouw CIM CZMC DGIS DWL DWW EKI IMZ IZ MKG OCW OWB RIKZ RIZA
Bouwdienst Coördinatiecommissie Internationale Milieuzaken Coastal Zone Management Centre Directoraat Generaal Internationale Samenwerking Directie Drinkwater, Water en Landbouw Dienst Weg- en Waterbouwkunde Exportkredietverzekering en InvesteringsgarantiesDirectie Internationale Milieuzaken Afdeling Internationale Zaken Natuurbeheer Afdeling Milieu, Kwaliteit en Groen Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen Onderwijs en Wetenschapsbeleid Rijksinstituut voor Kust en Zee Rijksinstituut voor Integraal Zoetwaterbeheer en Afvalwaterbehandeling RWS/AI Rijkswaterstaat/Afdeling Internationaal Waterbeleid RWS/KB Rijkswaterstaat/Directie Kennis-Afdeling Bv;tenland
17
3.2.5
Prioriteiten betreffende regio's en gremia
De Nederlandse beleidsinzet voor internationaal waterbeheer richt zich voornamelijk op de EU, Midden- en Oost-Europa, de VN/ECE-regio en Zuidoost Azië. Op basis van de geografische spreiding van de daadwerkelijke activiteiten op watergebied van de betrokken departementen, is een zekere nadruk op Midden- en OostEuropa, de buurlanden, de EU en Zuidoost Azië te constateren. Er blijkt geen consistentie te zitten in de prioritering van activiteiten naar regio's (zie tabel 2). Iedere overheidsinstantie kent eigen prioriteiten toe. Er is dan ook geen sprake van onderling afstemming.
18
Rijksoverheid (zie toelichting tabel 1) RWS
Regio's
Al
KB
I. Buurlanden II. Europese Unie
^^^H ^^H
III. Midden- en Oost-Europa IV. Zuidoost Azië V. Midden-Oosten > VI. Latijns-Amerika VIL Afrika VIII. Noord-Amerika IX. Nederlandse Antillen en ^ ^ ^ ^ H Aruba ^^^^B X. Anders, nl. |
a. Europa b. Mondiaal c. Niet-regiogebonden
^^^^^^^^^^^H ^ |
VROM
LNV
IMZ DWL
MKG C1M IZ
^H| HH
BuZa
ocw OWB
DGIS
QJ
^^^^^H ^^^^H
w^^mmm
1 „ .
^^^^J ^H^H |
Diensten RWS DWW Bouw
Kennisinstituten RWS RIZA RIKZ
^^H 1
i
s >
1
5 o.
Ql
01
S 35" £
"^ n>
• 1 I
I
I
I
^^^H
I
•n
1
mm
|
O O
=3
Toelichting
Geïnterviewden bij de rijksoverheid is gevraagd in welke regio's (I t/m X) zij activiteiten ontwikkelen op het gebied van internationaal waterbeheer (zie bijlage VI).
JK7 in O rei
Arcering
De hoogste prioriteit is het meest donker gearceerd.
o
•o
5
Toelichting Regio's Herijkingsnota: a) West-Europa b) Midden- en Oost-Europa c) Centraal- en Zuid-Anzië d) Oost-Azië
.-f
n>
e) Noord-Afrika f) Midden- en Zuidelijk Afrika g) Noord-Amerika h) Zuid- en Midden-Amerika
Toelichting Buurlanden Met inbegrip van Noordzee-landen en landen rivierstroomgebied Rijn, Maas, Schelde, Eems-Dollard
IU
o" O)
Verkeer en Waterstaat
3.3
Procesmatige aspecten
3.3.1
Inzet beleidsactoren
Het ministerie van Verkeer en Waterstaat is het eerstverantwoordelijke ministerie voor internationaal waterbeleid. Kerntaken van Rijkswaterstaat (RWS) op het vlak van water zijn het beschermen tegen overstroming, zorgvuldig waterbeheer en de zorg voor de infrastructuur. Zij is primair verantwoordelijk voor het watervervuilingsbeleidj met medeverantwoordelijkheid van het ministerie van VROM op het punt van nationale normstelling. RWS is het eerstverantwoordelijke departement voor de inhoudelijke inzet van Nederland in internationale wateraangelegenheden. Zij trekt nationaal de Nederlandse inbreng in de EU-Kaderrichtlijn Water. Inbreng in de CSD (zie Box 1) is een gezamenlijke actie onder het Ministerie van Buitenlandse Zaken. De vakdepartementen leveren hierbij - ieder vanuit hun eigen specifieke verantwoordelijkheid - hun bijdrage. Daarnaast draagt zij bij aan de uitvoering en implementatie van kerntaken van andere departementen (o.a. Ontwikkelingssamenwerking, Economische Zaken en Milieubeheer). Inzet van kennis op het gebied van wateraangelegenheden speelt hierbij een belangrijke rol.
Buitenlandse Zaken
Het ministerie van Buitenlandse Zaken heeft tot taak de Nederlandse inbreng in internationale verdragen en fora te coördineren en zowel interdepartementaal als tussen de verschillende verdragen waarbij Nederland partij is af te stemmen voor wat betreft de buitenlandse aspecten als ook internationaal rechtelijk. Voor wat betreft VNaangelegenheden ligt de coördinerende taak bij de Directie Verenigde Naties-Afdeling Juridische en Sociale Zaken; voor Ontwikkelingssamenwerking bij de Directie Milieu en Ontwikkeling. Voor overige aangelegenheden - Europese Unie/Milieuzaken; Duitsland en België, Midden- en OostEuropa - is het CIM verantwoordelijk voor de coördinatie en afstemming. De inhoudelijke verantwoordelijkheid ligt bij het betreffende ministerie dat het primaat voor het onderwerp heeft. Voor water is dit V&W; voor drinkwater en watervervuiling is dit VROM.
20
I I I I 1 l I I 1 1 1 I I 1 I I I 1 I I
De bilaterale samenwerking, bijvoorbeeld in het kader van Memorandum of Understanding (MoUs), is een aangelegenheid van de betreffende departementen in Nederland en het partnerland. Er is geen geformaliseerde afstemming tussen Nederlandse departementen voorafgaand aan de totstandkoming van dergelijke samenwerkingsovereenkomsten. De Nederlandse regering is hieraan ook niet gebonden. Wel is het ministerie van Buitenlandse Zaken betrokken bij de totstandkoming van een overeenkomst inzake de afstemming met het algehele buitenlands beleid van Nederland en bewaking van de internationale rechtspositie van de overeenkomst (staten kunnen geen rechten aan de overeenkomst ontlenen). Ontwikkelingssamenwerking
Vanuit haar verantwoordelijkheid voor ontwikkelingssamenwerking is het Directoraat Generaal Internationale Samenwerking via haar sector- en landenbeleid nauw betrokken bij water-gerelateerde projecten: onder meer op het gebied van de drinkwatervoorziening, sanitatie en irrigatie.
Landbouw, Natuurbeheer
en Visserij
Het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij is vanuit haar specifieke verantwoordelijkheid gebaat bij een kwalitatief en kwantitatief afdoende waterbeheer voor natuur-, landbouw- en visserij-aangelegenheden. Vanuit deze hoedanigheid is LNV betrokken bij internationaal waterbeheer. Het zwaartepunt - vooralsnog - ligt bij de grensoverschrijdende rivieren, de Noordzee en wetlands. LNV is intern in beraad over haar inzet in Pan-Europees verband (VN-ECE) en haar inzet in mondiale fora actief op het gebied van water, zoals de Commission on Sustainable Development (CSD) en de World Water Council.
Milieubeheer
Het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer richt zich op internationaal vlak op een randvoorwaardenscheppend beleid inzake de milieukwaliteit, met inbegrip van de milieukwaliteit in zoete en zoute wateren. Zij doet dit in internationaal verband voornamelijk binnen de Europese Unie (Kaderrichtlijn Water) en de CSD (zie Box 1).
21
Onderwijs en Wetenschappen
Het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen is betrokken bij internationaal wateraangelegenheden vanuit haar zee- en kustonderzoek en een versterkte inzet van de Nederlandse kennisinfrastructuur in internationaal verband.
3.3.2
Wisselwerking tussen de beleidssectoren
De afstemming binnen en tussen de departementen op het gebied van de Nederlandse inzet met betrekking tot internationaal waterbeheer vindt plaats via een veelvoud van gremia, overlegkaders en niet-gestructureerde contacten. Afstemming in nota's
Van de relevante beleidsnota's zijn er vier— NW4, Programma Internationaal Natuurbeheer, NMP3 en de Nota Milieu en Economie — die door meerdere of mede namens andere ministers zijn ondertekend. Ze zijn in interdepartementaal projectverband tot stand gekomen. Toch is er in deze nota's, zoals ook in de overige nota's en beleidsstukken, geen gemeenschappelijke benadering met betrekking tot de internationale waterinzet terug te vinden. Een vanzelfsprekende uitzondering hierop is de NW4. Opvallend is dat de nota's verschillende vormen van internationale inzet benadrukken, zoals het gebruik van geïnstitutionaliseerde internationale kaders (NW4, PIN en de Nota Internationaal Natuur- en Milieubeleid), het belang van internationale randvoorwaarden (Nota Milieu en Economie, PIN) en MoUs (NMP3, PIN).
Internationale verdragen De inzet is overigens wel eenduidig daar waar het via een prominent internationaal gremium verloopt, zoals bij EUaangelegenheden, de Noordzee en het beheer van grensoverschrijdende rivieren onder het Helsinki-Verdrag of het beheer van wetlands onder de Ramsar Conventie. Inbreng vanuit Nederland in dergelijke gremia geschiedt onder coördinatie van het CIM (Buitenlandse Zaken). De vakdepartementen leveren een inhoudelijk bijdrage, afhankelijk van het onderwerp en ieder vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid.
22
I I 1 I I 1 I i I I I f I I I I I I I I
Bilaterale samenwerking De gebrekkige onderlinge afstemming valt met name op bij de vele gevallen van bilaterale samenwerking via MoUs. Deze worden afgesloten tussen een departement in Nederland en een partnerland, mede op basis van de wensen vanuit partnerland. Diverse MoUs zijn gericht op waterbeheer (zie bijlage III, tabel 2). Waar relevant zijn hierbij Nederlandse vakdepartementen ingeschakeld voor inhoudelijke inbreng. Beleidsoverleg
Wat de interdepartementale wisselwerking betreft, zijn er geen duidelijke afspraken tussen de directies om de wijze van afstemming te structureren. Afhankelijk van het doel vindt interdepartementaal overleg plaats. Tussen V&W en VROM respectievelijk LNV wordt bijvoorbeeld regelmatig algemeen overleg gevoerd over de Nederlandse internationale inzet met betrekking tot waterbeheer. V&W raadpleegt hierbij in de meeste gevallen haar kennisinstituten RIZA en het RIKZ. Verder wordt er structureel interdepartementaal overleg gevoerd betreffende specifieke beleidsthema's, zoals oceanen (tussen V&W en OCW) en het versterken van de onderzoekscapaciteit van ontwikkelingslanden (tussen OCW en BuZa). In het kader van de Nederlandse ondersteuningsprogramma's vindt interdepartementaal overleg plaats, onder meer via de Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS). Verder richt interdepartementale afstemming zich op internationale kaders als het World Water Council en de International Commission on Irrigation and Drainage (ICID) en thema's als nationaal onderzoek in internationaal kader en het beheer van de kustzone. Een aansprekend voorbeeld van een gezamenlijke inzet in internationaal verband is in het kader van het UNEP Global Programme of Action for the Protection of the Marine Environment from Land-based Activities (GPA). Op initiatief van Nederland en door samenwerking van tussen V&W, VROM en DGIS is het coördinerend bureau van het programma in Den Haag gehuisvest. Nederland kreeg deze rol voor haar ervaring op het gebied van integraal waterbeheer. Binnen de afzonderlijke ministeries vindt overleg plaats tussen de directies, diensten en rijksinstituten. Binnen V&W bijv. in het kader van de Commissie Internationale Wateraangelegenheden RWS (CIWAR).
23
Buitenlandse vertegenwoordiging
In het algemeen wordt bij de Nederlandse inzet op internationaal watergebied beperkt gebruik gemaakt van de Nederlandse vertegenwoordiging in het buitenland. Wel voeren Rijkswaterstaat, VROM en BuZa regelmatig overleg met de vertegenwoordiging in Brussel betreffende EUbeleidsontwikkelingen, en heeft LNV frequent overleg met de Landbouwraden in de verschillende landen over de inzet voor bijvoorbeeld de bescherming van wetlands. Verder wordt overleg voornamelijk gevoerd in het kader van MoUs en exportbevordering en met de vertegenwoordigingen in met name Midden- en Oost-Europa en Zuidoost Azië en met Washington inzake de bemiddeling richting de Wereldbank. Het afgeven van exportkredietgaranties wordt in het algemeen niet met de vertegenwoordiging in de betrokken landen afgestemd.
Box 4
Nederlandse vertegenwoordiging in het buitenland
Verkeersattachés
Washington Bonn (ook
Milieuattachés
Landbouwvertegenwoordiging
<• <» • Praag <» « • Brussel (PV) «• « » tVlilieusectorspecialisten «•
*• Washington <» Moskou
Oostenrijk en Zwitserland) Parijs Warschau Jakarta (Zuidoost-Azië) «» Brussel <• (Permanente «* Vertegen«» woordiging, PV) *•
Kenia Zimbabwe
Peru India Ecuador i» Vietnam
• Mozambique • Bolivia i • Pakistan « i
» Senegal
<
• Benin
*» «»
<• «»
*» *• •» «» «» > •• <» <• <•
24
Ankara
Teheran Athene Bangkok Singapore Bonn (Berlijn) Boedapest Brussel (PVen Ambassade) Jakarta Manilla Cairo Damascus Kiev Lissabon Londen Madrid Mexico Moskou Nairobi New Dehli
•
Parijs • Peking • Hong-Kong (consulaat) • Shanghai (consulaat) • Pretoria • Riahd • Rome (incl. FAO) • Sao Paolo • Buenos Aires • Seoul • Taipeh • Stockholm • Kopenhagen • Tokio • Warschau • Washington • Wenen
I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I
3.3.3
Inzet instrumenten
Aansturingspunten
Bij het verwezenlijken van de Nederlandse doelen betreffende internationaal waterbeheer wordt gebruik gemaakt van een scala van instrumenten, namelijk internationale overeenkomsten, bilaterale afspraken, financiële en materiële steun en kennis. Deze instrumenten blijken echter in slechts een relatief beperkt aantal gevallen op een systematische en gerichte wijze ingezet te zijn. In het NMP3 wordt vastgesteld dat uitvoering en handhaving een hogere prioriteit op het internationale milieu-agenda verdient. Verder wordt in de nota de noodzaak erkend om de bestuurs- en beleidscapaciteit te vergroten in de ontwikkelingslanden alsmede de landen in economische overgang en ook dat meer differentiatie in het EU-milieubeleid wellicht de effectiviteit van het communautair beleid zou vergroten. Maar in veel gevallen wordt de aansturing in de eerste plaats aan het betreffende internationale gremium of het land zelf overgelaten, zoals bij het afgeven van exportkredietgaranties.
25
4
Inzet Nederlands bedrijfsleven
4.1
Inleiding
J
Voor de meest relevante Nederlandse koepels voor het bedrijfsleven en de waterschappen is een analyse gemaakt van de inzet op internationaal watergebied. Interviews met sleutelpersonen binnen deze koepels hebben gediend als basis voor de analyse (zie bijlage VI). Tabel 2 van bijlage V geeft een overzicht van de prioritaire aandachtsvelden van een aantal koepels voor het bedrijfsleven en de waterschappen. Het hierna volgende hoofdstuk behandelt de resultaten van de analyse voor wat betreft:
I ™ — • • |
• afstemming (4.2.1) • financiering van de inzet (4.2.2) Paragraaf 4.3 gaat in op de kansen voor een versterkte inzet, met aandacht voor: strategie-ontwikkeling (4.3.1) de rol van de overheid (4.3.2) de verantwoordelijkheid van de commerciële sector (4.3.3) de rol van NGOs (4.3.4; zie ook Hoofdstuk 6) de open communicatie (4.3.5)
Overlegverbanden
4.2
Resultaten van de analyse
4.2.1
Strategisch afstemmen
Er bestaat binnen en tussen de Nederlandse actoren op watergebied een veelheid van platforms, overleggen ed. Voor bijvoorbeeld de exportbevordering van het bedrijfsleven wordt overleg gevoerd binnen platforms als het Exportplatform V&W, het Nationaal China Platform, het VROM Water & Milieu Platform, het Export Platform Milieu, Task Force Samenwerking Milieusector/Werkgroep Water, MENA, etc. Toch wordt vastgesteld dat deze veelheid de coördinatie en gezamenlijke afstemming c.q. coördinatie van acties niet duidelijk in positieve zin beïnvloedt.
Kleinschalige activiteiten Er is een groot aantal initiatieven van op zich belangwekkende actoren die zich afzijdig houden van afstemming en eventuele coördinatie. Voorbeelden hiervan zijn kleinschalige bilaterale activiteiten van de drinkwaterbedrijven, de havenbedrijven en de
I
| I B •
I •
I I • I m |
I I _
26
I
waterschappen, maar ook vele NGO 's werkzaam op het gebied van water, ontwikkelingssamenwerking, wetlands en natuurbescherming. Positie rijksinstituten
Ook kan vastgesteld worden dat de kenniscentra van de overheid niet altijd even strategisch gericht tewerk gaan bij het aangaan van contacten, relaties, samenwerkingsverbanden en intentieverklaringen met buitenlandse actoren. Er is sprake van een zekere wildgroei. Tevens is de rol van de kennisinstituten van de overheid niet altijd even helder. Ofwel wordt er een te zware rol ingenomen in de uitvoering ofwel wordt teveel een rol aangemeten van kwaliteitsbewaker in dienst van een lokale overheid (of counterpartorganisatie) daar waar het de beoordeling betreft van Nederlandse commerciële uitvoeringsprojecten en -contracten.
Strategische inzet
Het bilaterale beleid binnen ontwikkelingssamenwerking en de tekortkomingen op het gebied van de co-financiering dragen niet bij tot het bevorderen van een strategische inzet van Nederlandse actoren op watergebied (zie volgende paragraaf). Tot slot kan opgemerkt worden dat vanuit de vertegenwoordigingen in het buitenland niet altijd even sterk, adequaat en alert geopereerd wordt daar waar het kansen betreft voor de Nederlandse actoren op watergebied.
27
Aanbeveling en kansen
Het verdient aanbeveling om het brede veld aan Nederlandse actoren op het watergebied veel strategischer en in samenspraak in te zetten. Hierin moet minder reactief en meer pro-actief worden gehandeld op basis van behoeften, sterke kanten, mogelijkheden en nieuw te creëren kansen. De overheid onder aanvoering van V&W, samen met de commerciële en maatschappelijke actoren, zal prioriteiten moeten vaststellen waaromheen strategische samenwerkingsverbanden gesmeed worden.
Samenwerking
Bij de samenwerkingsverbanden gaat het niet alleen om bijeenbrengen van actoren, maar ook om de strategisch afgestemde inzet van instrumenten, zoals financiële middelen, exportpromotie, communicatie, etc. Hierbij gaat het dus niet voor iedereen en elke actor, altijd en alle instrumenten in te willen zetten. Veeleer gaat het om speerpunten, d.w.z. voor een beperkt aantal regio's en landen en een beperkt aantal thema's (in het kader van integraal waterbeheer), waarop de Nederlandse actoren een sterke positie innemen of in kunnen nemen.
Clustering
Ter versterking van een strategische inzet van de verschillende Nederlandse actoren op het gebied van internationaal waterbeheer wordt op basis van complementariteit aangestuurd op een clustering van activiteiten voor groepen actoren, bijvoorbeeld als volgt:
Zwaartepunt van activiteiten
Groepen actoren
Verkenningen, initiëren contacten en relaties
Universiteiten, kenniscentra en departementale diensten, NGOs, ambassades en permanente vertegenwoordigingen
Uitwisseling, institutionele ondersteuning en kennisoverdracht
Kenniscentra, waterschappen, drinkwaterbedrijven, havenbedrijven, NGOs
Intiëren financiering
Overheid: bilateraal via ontwikkelingssamenwerking, cofinanciering, trustfunds, MILIEV, ORET, PSO
Uitvoering
Commerciële sector: ONRI, NEDECO, NETHCONSULT, KIWA, NABU, DEMAS, VLM, etc.
28
4.2.2
Ontsluiten capaciteit
Strategisch financieren
Er bestaat bij het bedrijfsleven grote ontevredenheid over de wijze waarop Nederland gebruik maakt van zowel haar bilaterale hulpprogramma als van de wijze waarop bij multilaterale ontwikkelingsfondsen kansen geschapen worden om sterke Nederlandse elementen op het watergebied prominenter op de internationale agenda te krijgen c.q. als exportproduct te stimuleren. Deels blijkt de Nederlandse capaciteit aanwezig bij de watersector slecht ontsloten te zijn in het beleid inzake ontwikkelingssamenwerking. Dit geldt b.v. voor de drinkwatersector, de institutionele capaciteiten en knowhow bij de waterschappen en heemraden. Maar ook binnen de advieswereld, de uitvoerders van natte bouw en baggeren. Daarnaast richt het bilaterale beleid en OS zich in algemeen op thema's die niet bij uitstek Nederlandse zwaartepunt zijn van kennisaggregatie, ervaring en uitvoeringscapaciteit.
Bilaterale samenwerking Bilaterale samenwerking zou volgens het geïnterviewde bedrijfsleven veel meer gebruik kunnen maken en ingezet kunnen worden voor het initiëren van contacten, samenwerking en financieringmogelijkheden voor Nederlandse actoren (kennisinstituten, adviseurs, uitvoerders en beleidsmatige belangen w.o. natuurbescherming, export in het kader van integraal waterbeheer). Bilaterale financiering
Tevens zou bilaterale financiering gerichter kunnen worden ingezet in het kader van co-financiering van bijvoorbeeld de Wereldbank en de European Bank for Reconstruction and Development (EBRD) waardoor middels trustfunds en multilaterale projecten de inzet van de Nederlandse actoren op watergebied veel intensiever kan worden. Hierbij spelen departementen en de permanente vertegenwoordigers op de ambassades, met name in Washington respectievelijk Warschau, een belangrijke rol. De rol als bemiddelaar op projectniveau voor een beperkt contactennetwerk kan meer strategisch worden uitgebouwd voor specifieke producten waarvoor Nederland over toonaangevende expertise beschikt: delta's, overstromingsproblematiek, integraal waterbeheer.
29
Aanbeveling en kansen
Het verdient aanbeveling om in dit kader het aantal cofinancieringsthema's veel duidelijker te profileren rond integraal waterbeheer in brede zin, daar waar deze duidelijk samenvallen met de sterke punten van de Nederlandse watersector en het beleid op het gebied van integraal waterbeheer. De voorstellen zoals die momenteel o.a. door VNO-NCW worden ontwikkeld op het gebied van de zogenaamde cluster-financieringen lijken, in het licht van strategiebepaling voor het versterken van de exportproductmix voor integraal waterbeleid/beheer, een eerste goede aanzet. Het verdient aanbeveling om in het kader van de clusterfinancieringsactiviteiten extra nadruk te leggen op die activiteiten die qua watergerelateerde activiteiten sterk samenvallen met de thema's van integraal waterbeleid/beheer en qua regio's overeenkomen met de speerpuntgebieden.
4.3
4.3.1
Expertise en capaciteit
Strategische kansen voor toekomstige inzet Nederlandse proeftuin en kweekvijver
Zonder twijfel hebben diverse grote waterstaatkundige werken in het verleden bijgedragen aan het ontwikkelen van de kennis- en expertisecapaciteit van de Nederlandse actoren. Zonder de deltawerken en andere belangwekkende kunstwerken zou Nederland veel minder te bieden hebben op het gebied van de export en het aanzien op watergebied. In het kader van een strategische versterking t.b.v. integraal waterbeheer in relatie tot export en de Nederlandse productmix, verdient het aanbeveling om binnen de Nederlandse thuismarkt een aantal R&D projecten te starten die nauw aansluiten op de exportkansen en vraag uit het buitenland naar dergelijke R&D outputs. Gelijk aan de huidige Land Water Impuls initiatieven zou vastgesteld moeten worden waar en hoe die vraag ligt en in welke mate deze interessant kan zijn voor de Nederlandse actoren op het watergebied. Daarna zou in samenwerking tussen de kennisinstituten van de overheid en de commerciële sector in het kader van projecten binnen Nederland dit product ontwikkeld moeten worden. Promotie van dergelijke nieuwe producten en ervaringen zouden ook in het voortraject door de departementale organisaties en kennisinstituten plaats 30
kunnen vinden, daarbij gesteund en opgevolgd door de commerciële actoren. Kansen voor de export
Inzet van actoren
Op het gebied van de lokale organisatie en het lokale waterbeheer heeft Nederland een unieke ervaring en kennis. De eeuwenlange traditie en evolutie van de waterschappen en heemraadschappen zou een zeer passend antwoord zijn om integraal waterbeheer ook internationaal een lokale inbedding te geven, passend bij de cultuur van het ontvangende land. Met name de institutionele componenten van integraal waterbeheer zijn hierin belangrijk. Tot op heden is deze kennis nog weinig blootgelegd en betrokken in de Nederlandse internationale activiteiten. Ook binnen de wetenschappelijke wereld zijn de waterschap concepten nog weinig bestudeerd en beschreven en als zodanig als exportproduct omschreven. Naar gelang de wensen van de waterschappen en de Unie van Waterschappen moet bekeken worden of de taak en rol die ingenomen kan worden er een is die lijkt op die van een kennisinstituut of op die van een adviesbureau. Zaak is echter de potentiële capaciteiten en kennisaggregaties van de waterschappen in te zetten binnen de strategische clusters (financieel en qua afstemming). In zekere mate geldt bovenstaande ook voor de drinkwaterbedrijven. Ook hun ervaring met betrekking tot drinkwaterbereiding en voorziening in delta gebieden is redelijk uniek. De ad hoc en gefragmenteerde buitenlandse activiteiten die door de drinkwaterbedrijven zijn ontwikkeld worden gewaardeerd. Probleem is dat de drinkwaterbedrijven ten opzichte van de vrije markt te beschermd hebben geopereerd en nog steeds opereren. Vooralsnog lijkt de rol van drinkwaterbedrijven als commerciële sector nog te zwak om stand te houden in de vrije markt, hoewel Aquanet hiertoe een aanzet doet. De drinkwatersector zou vooralsnog ook meer in het voortraject van exportmogelijkheden, en in het traject van ontwikkeling van innovatieve producten, een rol kunnen gaan spelen. Ook hier geldt dat binnen de strategische clusters de rol van drinkwaterbedrijven veel prominenter kan worden gemaakt.
31
4.3.2 Betrouwbare overheid
De rol van de overheid
Alhoewel de commerciële actoren erkennen dat de overheid ook als taak heeft om controlerend en normerend op te treden, is de mening toch vrij sterk dat de overheidsactiviteiten in het buitenland tevens ten dienste zouden moeten staan van de rol als 'public servant'. In die zin is men dan ook gekant tegen de ontwikkelingen waarbij allerlei departementale organisaties (V&W, LNV, VROM of BuZA) in het buitenland op de stoel gaan zitten van (of hand-en-span-diensten verlenen aan) lokale overheden en organisaties, met betrekking tot kwaliteitsbeoordeling van Nederlandse uitvoerders. Veel meer, zo stellen de commerciële actoren, zouden de Nederlandse overheidsactiviteiten zich in het buitenland moeten beperken of juist moeten richten op ondersteuning en facilitering van de Nederlandse belanghebbenden, binnen de kaders van het gestelde beleid. Daarnaast bestaat er enige huiver ten aanzien van de slechts gedeeltelijke privatisering van een aantal Nederlandse kenniscentra van de overheid. Men is van mening dat deze privatisering of helemaal niet moet plaatsvinden, of volledig. Bij halfslachtige privatisering bestaat het grote gevaar van conflict of interests. Terwijl enerzijds het kennisinstituut de taak heeft ondersteuning te verrichten aan de introductie en implementatie van Nederlands beleid en aan de andere Nederlandse actoren, zal het anderzijds vanuit eigenbelang (omzet en continuïteit) juist zoveel mogelijk zal gaan proberen andere Nederlandse actoren weg te houden.
Buitenlandse vertegenwoordiging
In het algemeen is men te spreken over de inzet van de V&W vertegenwoordigers bij de ambassades en verkeersraden. Toch wordt vastgesteld dat dit meer komt door persoonlijke betrokkenheid van de personen in kwestie in relatie tot water, waterbouw etc. dan dat dit door beleid en sturing vanuit de departementen plaats vindt. Ook de milieusector deskundigen worden vooralsnog niet aangestuurd door beleidsthema's die betrekking hebben op integraal waterbeheer/beleid of die een weerslag zijn van strategisch denken over de productmix op watergebied.
32
In de zin van voorlichting, communicatie, training en sturing zou getracht moeten worden om de Nederlandse vertegenwoordigingen (van V&W, Buza, LNV en VROM) veel attenter en alerter te maken op het gebied van integraal waterbeheer en de mogelijkheden en vergelijkende voordelen van inzet vanuit Nederland. Binnen de buitenlandse vertegenwoordigingen bestaat een zogenaamde eerstelijnshulp met betrekking tot exportpromotie. Dit is op te vatten als een beginsel waarbij in principe aan elke exporterende Nederlandse partij evenveel kans en aandacht geboden wordt (het elders genoemde "levelplayingfield").Er is te weinig aandacht en beleid om in dit kader een aantal speerpunten met betrekking tot de watersector en integraal waterbeheer/beleid vast te stellen en te ondersteunen. Het verdient aanbeveling om binnen de strategische clusteringen op het gebied van internationaal watergebied ook hier te trachten de ambassadeinspanningen meer te stroomlijnen en hierbij zwaartepunten te gaan aangeven. Deze zwaartepunten zouden dan veel meer geleid moeten zijn door de expliciete kracht van de Nederlandse productmix op het gebied van water en integraal waterbeheer/beleid.
4.3.3
Verantwoordelijkheid commerciële sector
Het standpunt van de uitvoerders dat niet alles in samenspraak dient te geschieden en dat grote delen van de wereldmarkt ook heel goed door hun zelf alleen en zonder steun kunnen worden bediend dient ook gerespecteerd te worden. Hierbij een tweetal kanttekeningen. Integraal waterbeheer
Op de eerste plaats maakt men veelal gebruik van publieke middelen en mag men daarom ook een zekere eigen inzet t.a.v. integraal waterbeheer, dan wel duurzame ontwikkeling verwachten. Binnen de advieswereld lijkt het concept van integraal waterbeheer redelijk tot goed ingeburgerd te zijn. Nederland heeft wel veel ervaring opgedaan met de integrale aanpak van dijkversterking, waar naast het aspect van veiligheid ook andere functies (landschap, natuur en cultuur) zijn meegewogen. Deze en andere ervaringen, zoals inzake inrichting van natuurvriendelijke oevers, kunnen bijdragen tot verdere invulling van integraal waterbeheer. Anders is het met betrekking tot de uitvoerders in de natte 33
bouw en baggeren. Al wordt bijvoorbeeld de milieueffectrapportage wel geaccepteerd vanuit kwaliteitsoverwegingen, er is hier weinig tendens te bespeuren richting integraal waterbeheer of duurzame ontwikkeling. Overigens lijkt er ook een kennislacune te bestaan over de nieuwe exportmogelijkheden die een gezamenlijke strategische aanpak in het kader van integraal waterbeheer/beleid biedt. Internationale kaders
Op de tweede plaats zijn internationale overeenkomsten en nationaal beleid er niet alleen voor ondersteuning, maar ook om de kaders en sturing te geven. Het belang van een aantal Nederlandse financieringsinstrumenten, zoals exportkredietverzekeringen, subsidies e.d., voor de commerciële actoren, sluit niet uit dat ook gekeken zou moeten worden naar de effecten die de inzet hiervan heeft op (aspecten van) integraal waterbeheer, milieu, natuur, etc.
4.3.4
NGOs en nieuwe Nederlandse producten
Er bestaat vanuit het buitenland een zeker respect voor de Nederlandse situatie waarin een steeds hechtere samenwerking en vertrouwen ontstaat tussen de NGOs en de Nederlandse overheid. Feit is dat een aantal typisch Nederlandse exportwaardige producten door deze samenwerking is ontstaan, o.a. op het gebied van het rivierenbeheer (bijvoorbeeld Levende Rivieren). Ook de grote aandacht voor institutionele capaciteitsopbouw en overdracht van inpasbare kennis bij waterprojecten in het bi- en multilaterale beleid is mede door inbreng van maatschappelijke instellingen (zoals ontwikkelingsorganisaties) tot stand gekomen. Voor meer specifieke activiteiten en de reikwijdte ervan wordt verwezen naar hoofdstuk 6. Samenwerking
Nog meer kan getracht worden om in samenspraak en in samenwerking met de grotere Nederlandse NGOs een aantal internationale overheidsinitiatieven op het watergebied te orkestreren. Hierbij kan de vaak sterke en alternatieve 'networking' van de NGOs in het internationale veld een extra kans zijn.
34
4.3.5
Open communicatie
Men is in algemene zin goed te spreken over de inspanningen die V&W (RWS) zich getroost om bij internationale fora en gremia belangen van de Nederlandse actoren te vertegenwoordigen. Zo is bijvoorbeeld ter voorbereiding van de EU Kaderrichtlijn Water een klankbordgroep ingesteld waarin departementen en lagere overheden waren vertegenwoordigd. Vanuit de zijde van het bedrijfsleven worden de communicatiekanalen met V&W en RWS echter als te beperkt ervaren. Hoewel de cultuur van betrokken departementen hierbij ook een rol zou spelen, wordt dit voornamelijk geweten aan het feit dat in een aantal trajecten de rolverdeling en de verwachte inzet van de partijen betrokken in de processen vooraf niet duidelijk zijn geïdentificeerd en gecommuniceerd. Er zijn wel diverse overlegmomenten en platforms, maar geen duidelijke inzet. Vanuit de actoren wordt bijvoorbeeld gewezen op een aantal Memoranda of Understanding. Communicatieplan
Dit kan ook worden gezien in het licht van de al eerder bepleite strategievorming en gerelateerde speerpunten. Vanuit de algehele strategie, die geënt moet zijn op versterking van de internationale inzet voor integraal waterbeheer en duurzame ontwikkeling, zou een communicatieplan kunnen worden opgesteld. Dit plan kan nader worden uitgewerkt in specifieke interne en externe communicatieplannen in het kader van de afzonderlijke speerpunten en de daarbij op te zetten strategische samenwerkingsverbanden. Een potentieel zeer belangrijk communicatieplatform is het onlangs opgerichte Netherlands Water Partnership (zie ook box 2, hoofdstuk 3). Dit samenwerkingsverband zal moeten opereren als Nederlands informatieuitwisselings-, coördinatie- en promotieplatform voor internationale wateraan-gelegenheden.
35
Nederlandse producten
• •
•
•
•
Hoewel een uitvoerige of vergelijkende marktanalyse buiten het bestek valt van onderhavige inventarisatie en analyse kan toch een aantal sterke punten in het Nederlandse exportpakket aangeduid worden: landbouw: hoogwaardige technologie, hoge kwaliteit en innovatief op kleigronden, valleibodems en kustvlakten; waterbouw: delta's, laaglandrivieren, en zachte, ondiepe kusten, baggeren, tunnelboring en bouw in slappe bodems, dijken en waterkeringen; ontwikkelingssamenwerking: irrigatie, drainage, drinkwatervoorziening en sanitatie, wise use van wetlands en mangroven; natuurbescherming: biodiversiteit van wetlands en hun watervogelpopulaties, ecologisch functioneren en ecologisch herstel van rivieren, wetlands, delta's en kusten; institutionele ontwikkeling: administratieve, legislatieve en beheerscapaciteiten van nutsinstellingen, training en onderwijs, kennisoverdracht en monitoren.
36
Inzet van kennisinstituten 5.1
Inleiding
Voor de meest relevante kennisinstituten in Nederland is een inventarisatie uitgevoerd van de type activiteiten inzake internationaal waterbeheer en de regio's waar deze activiteiten worden uitgevoerd. De inventarisatie en analyse is gebaseerd op een inventarisatie van in Nederland aanwezige kennis en onderzoek op het gebied van internationaal natuurbeheer (AIDEnvironment, in press), aangevuld met gegevens uit jaarverslagen (zie bijlage VI). Categorieën
De Nederlandse kennisinstituten zijn grofweg in drie hoofdcategorieën in te delen (zie Box 5): • Exclusief gericht op kennisexport en advisering, zoals IHE, ITC en IAC. • Gericht op toegepast (beleids)onderzoek, voornamelijk de rijksinstituten, en • Gericht op fundamenteel onderzoek, geconcentreerd bij academische instituten en universiteiten. In de eerste categorie betreft het instituten die minder sterk aan het overheidsbeleid gekoppeld zijn en die wat betreft omzet en activiteiten onafhankelijker staan ten opzichte van de overheid en haar beleid. Desalniettemin is een aantal van deze instituten wel deels opgericht en gefinancierd door de overheid met als doel een aantal aspecten van beleid juist internationaal veel sterker uit te dragen. De tweede categorie daarentegen heeft juist de verantwoordelijkheid thema's en regionale aandachtsvelden ten dienste te laten zijn voor het overheidsbeleid. Deze instituten leveren kennis ter voorbereiding, innovatie en advisering van het overheidsbeleid, met name daar waar prioriteiten voor beleid moeten worden gegenereerd of geïnitieerd, en zijn ze betrokken bij monitoring van het overheidsbeleid. Bij de derde categorie zou men kunnen stellen dat gezien de noodzaak tot wetenschappelijke vrijheid, een te sterke sturing van onderzoek en aandachtsvelden niet erg wenselijk is en dergelijke instituten ook een geringere verantwoordelijkheid hebben om zich a prion te richten op de relevante beleidsthema's voor internationaal waterbeheer. 37
In bovenstaande categorieën kan nog verder onderscheid worden gemaakt in kennisinstituten die primair zijn gericht op watergerelateerde kennis en onderzoek, zoals het RIKZ, NIOZ, NIOO en kennisinstituten die vanuit andere invalshoeken zijn ingesteld zoals het IBN (natuurbeheer) en het ILRI (landbouw en water in ontwikkelingslanden). Van instituten als het RIKZ en RIZA mag verwacht worden dat zij een groot potentieel hebben om beleid dat samenhangt met integraal waterbeheer uit te dragen en vorm te geven. Van de tweede groep kennisinstituten kan hoogstens worden verwacht dat zij flankerend en op deelgebieden ondersteunend zijn voor typische integraal waterbeheer thema's.
Box 5 Categorieën met voorbeelden van Nederlandse kennisinstituten
Water gerelateerd
Niet-water gerelateerd
IHE, ITC, WATC, ILRI
IAC
Toegepast onderzoek
RIZA, RIKZ, RIVO, NIOZ, WL, TNO, ITC, ILRI
IBN, IKC, RIVM
Fundamenteel onderzoek
TUD, LUW, Universiteit Groningen, UvA, KUN, Universiteit Utrecht, NIOO
Erasmus Universiteit KUB Tilburg, VU
Exclusief gericht op kennisexport
Afkortingenlijst
IAC Internationaal Agrarisch Centrum IBN Instituut voor Bos- en Natuuronderzoek IHE International Institute for Infrastructural, Hydraulic and Environmental Engineering IKC Informatie en KennisCentrum Natuurbeheer ILRI International Institute for Land Reclamation and Improvement ITC International Institute for Aerospace Survey and Earth Science NIOO Nederlands Instituut voor Oecologisch Onderzoek NIOZ Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zee KUB Katholieke Universiteit Brabant KUN Koninklijke Universiteit Nijmegen LUW Landbouw Universiteit Wageningen RIKZ Rijksinstituut voor Kust en Zee RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVO Rijksinstituut voor Visserij Onderzoek RIZA Rijksinstituut voor Zoetwaterbeheer en Afvalwaterbehandeling TNO Toegepast Natuurwetenschappelijk Onderzoek TUD Technische Universiteit Delft UvA Universiteit van Amsterdam VU Vrije Universiteit WATC Water Advisory and Training Center WL Waterloopkundig Laboratorium 38
5.2
Kennis op internationaal watergebied
Voor elk van de drie in box 5 genoemde categorieën volgt hieronder een beschrijving van de belangrijkste regio 's en type activiteiten die door de respectievelijke instituten worden uitgevoerd.
5.2.1
Export van kennis
De regionale spreiding van instituten exclusief gericht op kennisexport is uiteenlopend (zie Box 6) en is breder dan de prioriteitsgebieden van RWS. Het IHE, ITC en ILRI zijn nagenoeg wereldwijd actief, maar hebben hun zwaartepunten liggen bij de prioritaire aandachtsgebieden van RWS. Het WATC sluit wat betreft haar activiteiten aan bij de prioritaire aandachtsvelden van RWS, maar heeft ook redelijk wat activiteiten met Afrika en in mindere mate met Latijns-America.
Regio's
Box 6 Regio's waar kennisinstituten expliciet gericht op kennisexport activiteiten uitvoeren inzake internationaal waterbeheer
Activiteiten I buurlanden II Europa III Midden en Oost-Europa IV Azië V Laüjns-Amerika VI Afrika VII Noord -Amerika VIII Nederlandse Antillen en Aruba IX Arctica/Antarctica
IAC
IHE
ITC
WL _
ILRI
• •1 •
BH
BH
X Australië XI Niet regiogebonden/ mondiaal
39
Instituten als het ILRI, ITC en IAC hebben wat betreft hun historische achtergrond een sterke basis liggen in de tropische ontwikkelingslanden. Met uitzondering van het IAC, dat ook activiteiten ontwikkelt in Midden- en OostEuropa, is dit momenteel ook nog weerspiegeld in hun geografische spreiding. Ze zijn niet actief in de buurlanden, Europa en de Nederlandse Antillen (zie Box 6). Type activiteiten
De thematische spreiding van het IHE dekt goed de aandachtsvelden van het internationaal waterbeheer van RWS: waterbeheer en waterbouw. Wat betreft hun type activiteiten liggen ook de overige instituten in veel gevallen dicht tegen thema's aan die samenhangen met integraal waterbeheer (zie bijlage V, tabel 3). Met name op het gebied van land-use planning, irrigatie, drainage en landreclamatie zou een veel sterkere band gesmeed kunnen worden met integraal waterbeheer. Samenwerking tussen de overheid en de watergeoriënteerde kennisinstituten als het IHE en ITC vindt plaats, maar wordt niet aangestuurd vanuit het thema integraal waterbeheer. Hier lijkt een mogelijkheid te liggen om een meer gekoppeld exportproduct te maken tussen de landbouw/land use-georiënteerde en water-georiënteerde instituten. Daarnaast zou onderzocht kunnen worden in hoeverre overlap vermeden kan worden (of juist synergie gecreëerd) tussen de ontwikkeling van waterbeheerystemen en -modellen en institutionele ontwikkelingsmodellen, beide aandachtsvelden voor de watergerelateerde als de meer landbouw-georiënteerde kennisinstituten.
5.2.2
Regio's
Toegepast onderzoek
De regionale spreiding van activiteiten op het gebied van toegepast wateronderzoek sluit - met uitzondering van de rijksinstituten RIKZ en RIZA - niet eenduidig aan bij de prioriteitsgebieden van RWS (zie Box 7). Bij met name het IBN ligt voor wat betreft de internationale activiteiten een sterke focus op wetlands en op de vogeltrekroutes van in Nederland broedende of doortrekkende watervogels (zie Box 7). Vandaar dat veel aandacht uitgaat naar Afrika, m.n. West-Afrika. Als een afgeleide van het feit dat het gehele trekvogel gebied ook Noord-Europa en het Midden-Oosten omvat, is er veel aandacht voor Midden-en Oost-Europa, met name Rusland. 40
Box 7
Regio's waar kennisinstituten activiteiten uitvoeren inzake internationaal waterbeheer
Rijksinstituten en kenniscentra
Regio's I buurlanden II Europa III Midden en OostEuropa IV Azië V Latijns-Amerika VI Afrika VII Noord -Amerika VIII Nederlandse Antillen en Aruba
RIZA
RIKZ
IKC
IBN
RIVM
RIVO
11E
1
IX (Ant)arctica X Australië XI Niet regiogebonden/ mondiaal
•• • Rijksinstituten
Regio's
NIOO
I buurlanden II Europa III Midden en OostEuropa
I^^^^^^^^^H E^^^^^^^^^^H
NIOZ
TNO
IV Azië ^ ^ ^ ^ ^ ^ ^ | V Latijns-Amerika 1 VI Afrika H H H H VII Noord -Amerika VIII Nederlandse Antillen en Aruba IX (Ant)arctica X Australië XI Niet regiogebonden
mmmÊmmmm
l^^^^^^^^H "
41
Opvallend is de aandacht die het IBN en IKC hebben voor de Nederlandse Antillen. Feitelijk zijn het IBN samen met het IKC in Nederland de enige kenniscentra die zich bekommeren om natte gebieden, wetlands, kust en zee in dit Rijksdeel. Het IBN heeft voorts nog een focus liggen op tropische bossen, met name in Zuidoost Azië. Het toegepast onderzoek naar de veiligheidsaspecten van en beschermingsmaatregelen tegen overstromingen vanuit rivieren en/of zee wordt gecoördineerd vanuit de Dienst Weg- en Waterbouwkunde van Rijkswaterstaat. Type activiteiten
Er is sprake van een sterk sectorale insteek voor type activiteiten bij de kennisinstitutenat betreft het type activiteiten is er met uitzondering van RIKZ en RIZA sprake van sterke sectorale insteken en aandachtsgebieden (zie bijlage V, tabel 4). Deels is dit een gevolg van de historisch gegroeide geografische spreiding en thematische taakstellingen; deels is dit een gevolg van een geringe onderlinge samenhang, wisselwerking en afstemming tussen deze kenniscentra. Bijvoorbeeld het Rijksinstituut voor visserij-onderzoek zou sterker betrokken kunnen worden bij een aantal internationale activiteiten die samenvallen in de geografische prioriteitsgebieden. Daarnaast verdient het aanbeveling te onderzoeken of strategische afstemming mogelijk is tussen RIKZ/RIZA en IBN-DLO (toegepast onderzoek) en NIOO-CL/CEMO (fundamenteel onderzoek) op het gebied van de ontwikkeling van aquatische en mariene ecologische modellen en onderzoek. Thematisch bieden het IKC en het IBN (zie bijlage V, tabel 4), maar bijv. ook het SC-DLO, zeer interessante aanknopingspunten voor RWS. Vanuit de trekvogelproblematiek is zeer veel expertise beschikbaar inzake wetlandecologie, kust- en estuariene systemen en over zeevogels en hun voedselgedrag. Daarnaast is het IBN o.a. gespecialiseerd in een aantal zeezoogdieren. De ontwikkelingen in de Nederlandse aanpak van integraal waterbeheer sluit nauw aan bij de natuur-doeltypologie en de studie naar de referentiebeelden. Met name daar waar het rivierherstel, levende rivieren en meegroeien-met-de-zee betreft. In zekere mate lijkt er sprake van competentie en of overlap tussen een aantal aquatische-, mariene- en vogelecologische onderzoeksthema's en aandachtsvelden van het IKC en het IBN enerzijds en het RIZA en RIKZ anderzijds.
42
Het verdient aanbeveling om de afstemming op dit gebied te versterken en synergie te bevorderen.
5.2.3
Fundamenteel watergerelateerd onderzoek
Er is een zeer brede spreiding van activiteiten van universitair fundamenteel onderzoek gericht op water (zie Box 8 voor een beperkt overzicht). Op zich niet opmerkelijk gezien de zeer sterke autonomie en historische gegroeide aandachtsgebieden van deze instellingen. Meer uitwisseling met de toegepaste instituten voor wat betreft kennis van specifieke regio's is eV&Wel goed mogelijk. Het verkrijgen van een overzicht waar welke specifieke kennis van welke regio aanwezig is dan sterk aan te bevelen.
Regio's
Voorbeelden van samenwerking of uitwisseling van kennis in prioriteitsgebieden liggen er op het raakvlak van integraal waterbeheer en b.v. trekvogelonderzoek in wetlands in Noord, Midden en west-Europa (Universiteit Groningen), in geïntegreerd stroomgebiedbeheer Rijnstaten (Universiteit Nijmegen) en op het vlak van hydrologisch onderzoek in laagland-riviersystemen in o.a. Polen (Universiteit Utrecht).
Box 8
Regio's waar universiteiten activiteiten uitvoeren inzake internationaal waterbeheer Universiteiten
Activiteiten
TUD
UvA
KUN
UvG
UU
LUW
I buurlanden II Europa
III Midden en Oost-Europa
IV Azië
V Latijns-Amerika
1
XI Niet regiogebonden/ mondiaal
IjSH
I^^^^^^^^H
1
l^^^^^^^^^^^^l
VI Afrika VII Noord -Amerika VIII Nederlandse Antillen en Aruba IX Arctica/Antarctica X Australië
^ ^ H
^
•
Zit 1 __• 43
••1
ll^^^^^^^fl
Type activiteiten
Bij implementatie van integraal waterbeheer zal steeds meer aandacht nodig zijn voor kennis en expertise op het gebied van sociale, institutionele en economische onderzoeksthema's. De kennis binnen deze thema's is binnen de Nederlandse universiteiten goed ontwikkeld. Op het snijvlak van deze wetenschappen en integraal waterbeheer verdient bijv. de Landbouwuniversiteit Wageningen extra aandacht, met haar kennis opgebouwd via de vele onderzoeksprojecten (en uitvoeringsprojecten) in de tropische cultuurtechniek (zie bijlage V, tabel 4). Aandachtspunt voor universiteiten is om de kennis en expertise opgebouwd binnen waterschappen op het gebied van integraal waterbeheer fundamenteel-wetenschappelijk verder uit te diepen.
Opleiding
Het NUFFIC, dat een zeer belangrijke rol speelt voor de Nederlandse kennisinstituten daar waar het opleiding en training van buitenlandse studenten betreft, zou in haar beleid, een meer sturende werking kunnen hebben naar de geografische zwaartepunten (regio's) en verdeling van zwaartepunten over thema's. Juist opleiding van internationale studenten biedt de mogelijkheid om op langere termijn de aandachtpunten van het integraal waterbeheer vanuit Nederland in het buitenland te bestendigen.
44
6
Inzet maatschappelijk organisaties
6.1
Inleiding
Nederlandse non-gouvernementele organisaties (NGOs) zijn in vergelijking met buitenlandse NGOs sterk ontwikkeld en hebben bovendien een zeer sterke uitstraling en activiteit gericht op het op buitenland en internationale netwerken. D e N G O s zijn onder te verdelen in categorieën organisaties die: • een zeer sterke focus hebben op water, watersystemen en kusten • water, watersystemen en kusten als aandachtpunten hebben en • en indirecte betrokkenheid hebben. NGO1
Focus
Greenpeace Werkgroep Noordzee Waddenvereniging Wetland International
wiwo
Aandachtspunt
Indirect betrokken
] •HyjBmfflS^
| o^ÜMÉI
EUCC Duinbehoud Vogelbescherming WNF Milieu Contact O-Europa IUCN Natuurmonumenten Milieu Defensie Natuur en Milieu Stichting Doen SNV-Nederlandse Ontwikkelingsorganisatie Mede Financierings Organisaties (MFO) zoals Bilans, NOVIB, ICCO, HIVOS Ecooperation Both Ends
•Li
1
tevens bestaan er nog veel zeer kleine NGOs en werkgioepen, die zich wat betref doelstelling richten op zeer beperkte geografisch gebieden, een specifiek land, ethnische groepen etc. 45
6.2
Reikwijdte
Achterban
De NGOs hebben in de meeste gevallen naast een zeer grote achterban in leden of donateurs (WNF, Natuurmonumenten, Greenpeace totaal circa 2 miljoen) ook de beschikking over ruime financiële middelen.
Nieuwe initiatieven
In termen van effectiviteit van inzet van deze financiële kracht kan vastgesteld worden dat een aantal NGOs zeer succesvol is in het initiëren van nieuwe initiatieven, het uitvoeren van model- en voorbeeldprojecten of programma's. Op het gebied van het signaleren van nieuwe problemen maar ook nieuwe kansen, het identificeren en initiëren van innovatieve concepten en technieken spelen de NGOs een uiterst cruciale rol. Met name het WNF (en WWF-International) richt zich internationaal meer en meer op wetlands, rivieren en waterbeheer. Natuurmonumenten blijft met name gericht op Nederland maar ontwikkelt met een aantal buitenlandse zusterorganisaties enkele relevante activiteiten en geeft steun aan lokale natuurterreinbeherende organisaties (Polen).
Verbanden en netwerken De meeste grotere Nederlandse NGOs opereren internationaal vaak in een verband van zusterorganisaties, hebben zichzelf in een internationale koepel verenigd (BirdLife International), of zijn het Nederlands onderdeel van een internationale organisatie (Greenpeace, WNF).
•
• •
•
• •
Daarnaast is een aantal NGOs met name gericht op het opbouwen, ondersteunen en onderhouden van netwerken met organisaties in andere landen die thematisch of wat betreft expertise aansluiten. Voorbeelden hiervan zijn: Mede Financierings Organisaties (MFO 's), zoals Bilance, NOVIB, ICCO en Hl VOS, met duizenden contacten en honderden actieve samenwerkingsverbanden met lokale, nationale en internationale NGO 's BothEnds: enige duizenden lokale groeperingen Wetlands Internationaal: alle relevante overheidsinstellingen en NGOs op het gebied van wetlands en watervogels, wereldwijd Vogelbescherming/BirdLife International: alle vogelbeschermingorganisaties in Europa, met name Rusland en Oekraïne Milieucontact Oost-Europa: een kleine honderdtal lokale milieubeschermingsorganisaties en netwerken EUCC: enkele tientallen instituten, lokale organisaties en beherende instanties. 46
Alhoewel cijfermateriaal ontbreekt bestaat de indruk dat de gezamenlijke Nederlandse NGOs een buitenlands netwerk vertegenwoordigen dat zich minstens kan vergelijken met dat van het Nederlandse bedrijfsleven en de overheid. In ieder geval betreft het zeer complementaire netwerken en expertise, waarvan de overheid en het bedrijfsleven zeer veel meer dan tot nu toe gebruik van zouden kunnen maken (zie ook bijlage V, tabel 5).
6.3
Activiteiten
6.3.1
Internationale Agenda's
De ruime financiële middelen, de zeer sterke internationale netwerken (zowel binnen de eigen koepels alsook met andere organisaties) en de sterke aandacht van deze organisaties op het gebied van de beleidsbeïnvloeding, maken dat de NGOs steeds meer de agenda bepalen van internationale fora, verdragen en programma's, ook die met betrekking tot water en integraal waterbeheer (WNF, Greenpeace, EUCC, BirdLife International, Wetlands International). De indruk bestaat dat te weinig gebruik gemaakt wordt van de mogelijkheden om via of met de grotere Nederlandse NGOs het integraal waterbeheer op internationaal terrein verder vorm te geven. Enkele voorbeelden van een dergelijke samenwerking zijn wel te vinden in het kader van de Ramsar Conventie en de Conventie inzake Biodiversiteit.
6.3.2
Ontwikkelingssamenwerking
Een aantal van de grotere NGOs neemt een invloedrijke positie in daar waar het internationale of multilaterale acties, projecten en programma's betreft in termen van uitvoering, advisering en ondersteuning en beleid. Voorbeelden zijn IUCN, WWF en Wetlands International. Het feit dat deze groeiende NGOs een zeer sterke relatie hebben met de lokale netwerken in het buitenland en of deze vertegenwoordigen, maakt dat de multilaterale programma's en fondsen een groot vertrouwen in deze organisaties hebben. In toenemende mate is dit ook waar te nemen binnen de Nederlandse ontwikkelingssamenwerking.
47
De Mede Financierings Organisaties (MFO's), de Nederlandse Ontwikkelingsorganisatie (SNV) en Ecooperation hebben in toenemende mate aandacht voor thema's die samenhangen met integraal waterbeheer. De SNV is in een aantal gevallen betrokken bij wetlandbeheer/wise use en wetland-restoratie projecten. In het kader van de Duurzame Ontwikkelings-verdragen werkt Ecooperation met Benin aan wetlandprojecten. In dergelijke MFO-activiteiten spelen de internationale op natuur- en milieubescherming gerichte NGOs ook een steeds belangrijker rol in termen van advisering, identifïcering en gedeeltelijke uitvoering of coördinatie.
6.4
Kansen en aanknopingspunten
6.4.1
Pioniers en wegbereiders
Naast de zeer duidelijke aanwezigheid van de grotere NGOs in watergerelateerde thema's en ontwikkelingen, spelen de kleinere NGOs ook een opmerkelijke rol in het openleggen van nieuwe netwerken en gebieden. Een goed voorbeeld hiervan is de WIWO die middels haar zeer pragmatische wetlands- en vogelinventarisatiemissies snel en flexibel wetlandgebieden en wetlandcontacten openlegt voor de Nederlandse natuurbeschermingsorganisaties. Hetzelfde geldt ook voor de EUCC die effectief en met beperkte middelen in Midden- en Oost-Europa degelijke netwerken en organisaties voor bescherming van kustgebieden opbouwt.
6.4.2
De B.V. Nederland
Wanneer in het kader van water en integraal waterbeheer sprake is van de B.V. Nederland lijkt het erop dat, binnen Nederland, de rol en invloed die de Nederlandse NGOs op het imago en de prestatie van de B.V. hebben sterk ondergewaardeerd wordt. Dit staat in schril contrast tot de signalen uit het buitenland waar juist de bijdrage en steun van de Nederlandse NGOs voor water thema's en groeperingen die zich inzetten voor adequaat waterbeheer, wetland bescherming etc, zeer sterk geprezen wordt. In het buitenland wordt in veel gevallen de verschillende rollen van de Nederlandse overheid, het bedrijfsleven en NGOs ook niet zo duidelijk onderscheiden als wij in Nederland gewoon zijn. 48
6.5
Potentie voor samenwerking
6.5.1
Wisselwerking met bedrijfsleven
Er lijkt nog een wederzijdse huiver te bestaan bij de meeste Nederlandse NGOs en het Nederlandse bedrijfsleven om verregaand gebruik te gaan van eikaars netwerken en capaciteiten. Binnen het bedrijfsleven is weinig inzicht in NGOs en hun activiteiten. Ook bestaat er deels binnen de NGOs een historisch wantrouwen over de intenties en effectiviteit van samenwerking met het bedrijfsleven. Enkele voorbeelden van het nut en de effectiviteit van constructieve samenwerking tussen de overheid, het bedrijfsleven en NGOs worden getoond in voorbeeldprojecten als Levende rivieren en Plan Ooievaar. De sterkste wisselwerking die er tussen het bedrijfsleven bestaat met de NGOs vindt plaats tussen de gespecialiseerde kleine adviesbureaus op het gebied van natuur, milieu en water in met name Midden- en Oost-Europa, en in de buitenlandse wetlandgebieden.
6.5.2
Wisselwerking met kennisinstituten
Op het gebied van kust- en zeebeheer is er een vrij sterke wisselwerking en zijn redelijk intensieve contacten tussen bijv. het RIKZ, NIOZ en het EUCC en Werkgroep Noordzee. Het RIZA/WATC samen met het IBN, IKC , Universiteit Groningen en Universiteit van Amsterdam beschikken onderling over redelijk veel informele contacten en netwerken met de typische op wetlands en vogelbescherming gerichte NGOs, Wetland International en het WNF. Recentelijk is een samenwerking van het RIZA met het WNF inzake een wetland project in de Oekraïne geformaliseerd.
6.5.3
Wisselwerking met RWS / V&W
RWS-Directie Noordzee is actiefin het ondersteunen van de Werkgroep Noordzee en het EUCC, zowel op het gebied van financiële ondersteuning, participatie in activiteiten en ondersteuning van initiatieven. Het WNF is actiefin overleg en beschikt over goede contacten met RWS in het kader van Plan Levende Rivieren en Meegroeien met de 49
Zee. Momenteel is de wisselwerking met het WNF voor internationale activiteiten nog niet sterk ontwikkeld.
6.6
Aanbevelingen
Gezien de netwerken, capaciteiten en diensten die de maatschappelijke organisaties hebben en kunnen leveren verdient het aanbeveling na te gaan op welke wijze deze organisaties ook vanuit strategisch oogpunt een rol kunnen spelen binnen het Nederlandse internationale integrale waterbeleid. Hiertoe dient met name gekeken te worden in welke mate de grote kracht van de maatschappelijke groeperingen in de internationale gemeenschap ook gebruikt kan worden om een aantal aandachtpunten van Nederlands beleid te ondersteunen. Ten behoeve van de export dient gekeken te worden op welke wijze de overheid instrumenten en middelen in kan zetten ter ondersteuning van NGOs activiteiten in het buitenland die een duidelijke meerwaarde kunnen opleveren voor het imago van de B.V. Nederland en de kans vergroten op betrokkenheid van Nederlandse bedrijven.
50
Bijlagen Bijlage I
Raamwerk voor to<
51
Bijlage II
Voorzieningen en prini verdragen
59
Bijlage III Raamwerk voor toetsing f Bijlage IV Nederlands beleid inzake internationaal waterbeheer Bijlage V
Relevante Nederlandse atfor
Bijlage VI Geraadpleegde bronnen Afkortingen
n
I «
Bijlage I
Raamwerk voor toetsing
Onderhavig raamwerk geeft een aanzet voor een toetsingskader waaraan de Nederlandse inzet op het gebied van duurzaam waterbeheer in het buitenland idealiter zou moeten voldoen. Dit raamwerk dient ter ondersteuning van onderhavige analyse, als ook van het in voorbereiding zijnde Actieprogramma met bijbehorende prioriteitstelling.
51
Inhoudsopgave 1 Raamwerk voor toetsing
53
1.1 Werkdefinitie
53
1.2 Toetsingskader
53
2 Toetsing
54
2.1 Twee componenten voor toetsing 2.1.1 Inhoudelijke componenten
55 55
2.1.2 Procesmatige component
55
2.2 Beoordeling
56
3 Analyse en synthese
52
58
1 Integraal waterbeheer
Raamwerk voor toetsing
1.1 Werkdefinitie In overleg met de begeleidingsgroep TK-nota Buitenlandse Waterinzet is een eenduidige werkdefinitie van integraal waterbeheer (inhoudelijk en procedureel) geformuleerd als toetsingskader voor de Nederlandse inzet op gebied van internationaal duurzaam waterbeheer. Deze inzet komt voort uit behoeften vanuit de landen zelf als wel mondiale kaders en de Nederlandse verbondenheid hiermee. 1.2
Toetsingskader
Raamwerk
Onderhavig kader en raamwerk voor toetsing zijn toegepast op een analyse van de huidige Nederlandse inzet. Deze analyse onderscheidt zich van een evaluatie in dit opzicht dat geen beoordeling aan de hand van toetsingscriteria worden gegeven. Wel geeft de analyse kansen en knelpunten ten aanzien van de doelstellingen aan, binnen de overheid en in de wisselwerking tussen de overheid en maatschappelijke en economische groeperingen en sectoren.
Kader
De twee beleidsmatige kaders voor de analyse zijn: 1. de Vierde Nota Waterhuishouding (NW4) en het daarin aangekondigde Actieprogramma voor de Nederlandse inzet op het gebied van internationaal waterbeheer en 2. de Nota Herijking Buitenlands Beleid (Herijkingsnota).
Doelstellingen
De doelstellingen die uit het raamwerk en kader volgen zijn: het instandhouden van gezonde en veerkrachtige watersystemen, inclusief hun oevers en bodems, waarmee veiligheid, bewoonbaarheid en duurzaam gebruik blijft gegarandeerd een eenduidige benadering en afstemming van beleid, inzet en uitvoeringsprogramma's van de betrokken departementen verdere rendementsverhoging (a) door uitwerking van beleid in concrete acties, uitvoering en kennismanagement, met inbegrip van kennisbevordering en (b) door een versterkte bilaterale component, mede ter ondersteuning van de Nederlandse multilaterale activiteiten.
53
2
Toetsing
Bovenstaand raamwerk en kader liggen aan de basis voor toetsing van de Nederlandse inzet op watergebied in het buitenland. De leidraad voor toetsing (inhoudelijk als ook procedureel) wordt gevormd door integraal waterbeheer en duurzame ontwikkeling. Integraal waterbeheer
Omdat een duidelijke en hanteerbare definitie voor integraal waterbeheer ontbreekt in NW4, wordt hiervoor teruggegrepen op de Derde Nota Waterhuishouding (NW3). Wel is met NW4 een impuls gegeven aan de stroomgebiedbenadering en is met het open-plan-proces de procesmatige component binnen integraal waterbeheer kracht bijgezet.
Nota Waterhuishouding 3 NW3 beschrijft integraal waterbeheer volgens de volgende elementen: 1. Integraal waterbeheer houdt rekening met zowel de interne als de externe functionele samenhangen. 2. Interne functionele samenhangen betreffen de relaties tussen kwaliteits- en kwantiteitsaspecten van oppervlakte- en grondwater. 3. Externe functionele samenhangen zijn de relaties tussen waterbeheer en andere beleidsvelden. 4. Om deze samenhangen goed in beeld te brengen wordt een bepaalde werkwijze voorgestaan: de watersysteembenadering. 5. Bij de watersysteembenadering bepaalt de gegeven probleemstelling (a) het relevante watersysteem en (b) de factoren die op dit systeem van invloed kunnen zijn1. 6. Een watersysteem is een samenhangend geheel van grondwatervoorkomens en oppervlaktewateren met inbegrip van het water, de waterbodems, oevers, technische infrastructuur en de biologische component. Dublin principes
In internationaal verband vormen de zogenaamde Dublin principes een algemene consensus inzake intergraal waterbeheer, waarin duurzame ontwikkeling ligt verankerd. De Dublin principes gelden zowel voor zoet- als zoutwater.
1
In NW4 geldt als invalshoek de internationaal unaniem aanvaarde stroomgebiedbenadering 54
2.1
Twee componenten voor toetsing
Er kunnen bij de integrale inzet twee componenten worden onderscheiden, namelijk: • de procesmatige component afstemming van de verschillende relevante beleidsnota's als ook wisselwerking en afstemming binnen en tussen departementen en tussen overheid en maatschappelijke en economische groeperingen en sectoren, middels een open-plan proces. • de inhoudelijke component gericht op beheer van de waterkwaliteit en -kwantiteit binnen een bepaald watersysteem, dat het stroomgebied als geografische afbakening kent. Uitgangspunten hierbij zijn: de watersysteembenadering (zie boven), het voorzorgsprincipe (voorkomen van risico's, wetenschappelijke onzekerheid is geen reden tot uitstel van maatregelen), het stand-still beginsel (goed houden wat goed is; hieraan zou toegevoegd kunnen worden: het in stand houden van functies en gebruiksopties), het regeneratieprincipe (het weer herstellen van waardevolle verloren functies en gebruiksopties) en de vervuiler betaalt. Beide componenten tezamen vormen een verankering voor duurzame ontwikkeling. 2.1.1
Inhoudelijke componenten
• Zoet water is een kwetsbare hulpbron, essentieel als basis voor leven, ontwikkeling en het milieu. • Water heeft een economische waarde in alle elkaar deels uitsluitende gebruiksvormen en dient als economisch goed beschouwd te worden. 2.1.2
Procesmatige component
• Waterontwikkeling en -beheer dient een participatieve benadering te volgen, met betrokkenheid van gebruikers, planners en beleidsmakers op alle niveaus, waarbij besluiten op het laagste geëigende niveau dienen plaats te vinden (participatie- en subsidiariteitsprincipes).
55
2.2
Procedureel
Beoordeling
Wat betreft de procedurele component kunnen ter beoordeling onder meer de volgende vragen worden gesteld (tussen haakjes wordt de toets vraag verwoord): * Zijn in de relevante beleidsnota's de hoofdlijnen voor internationaal waterbeleid verankerd (worden het vigerend waterbeleid en de Herijkingsnota genoemd als uitgangspunt voor het beleid)? * Wordt de buitenlandse multilaterale en bilaterale inzet afgestemd op de hoofdlijnen voor internationaal waterbeleid (is de inzet mede vormgegeven door vigerend waterbeleid en de Herijkingsnota)? * Vindt er binnen de departementen en interdepartementaal overleg plaats bij de betreffende mulitlaterale en bilaterale inzet, hoe vindt dit plaats: binnen de eventueel daartoe geëigende platforms of ad hoc? * Is er een wisselwerking tussen de departementen en de buitenlandse vertegenwoordigingen (zowel ambassades als bij internationale instellingen) in verband met, en overeenkomstig de voorzieningen van NW4 en de Herijkingsnota? * Wordt de multilaterale en bilaterale inzet in dit kader afgestemd met relevante maatschappelijke groeperingen en economische sectoren? * Worden bij de buitenlandse inzet participatie en subsidiariteit als uitgangspunten beschouwd? Een aanvullende, beleidsmatige beoordeling betreft de vragen: * zijn duidelijke doelen en prioriteiten aangegeven? * zijn aansturingspunten aangegeven die voor de gekozen doelen en prioriteiten het belangrijkst zijn? * worden de prioriteiten van andere landen en internationale organisaties in beeld gebracht? * is er een duidelijk tijdschema en evaluatie-moment?
56
Inhoudelijk
Wat betreft de inhoudelijke component2 van integraal waterbeheer vormen de gestelde uitgangspunten de toetsingscriteria: de watersysteembenadering, het voorzorgsprincipe, het stand-still beginsel en instandhouding functies en gebruiksopties het regeneratieprincipe en de vervuiler betaalt.
Vragen
De volgende vragen kunnen worden gesteld: Zijn deze uitgangspunten herkenbaar in de beleidsnota's en programma's? Strookt de Nederlandse multilaterale en bilaterale inzet met deze uitgangspunten? Worden deze uitgangspunten als toetsingscriteria gehanteerd bij donoren en kredietverstrekkers?
Internationale kaders
Als laatste aandachtspunt voor de analyse wordt hier genoemd de vraag in welke internationale kaderverdragen en overlegorganen de procesmatige en inhoudelijke uitgangspunten het beste zijn te herkennen. In de analyse gaat het specifiek om het VN Verdrag inzake de niet-scheepvaartsgebonden gebruiksvormen van de internationale wateren, het Helsinki Verdrag aangaande de bescherming en het gebruik van grensoverschrijdende waterlopen en internationale meren (ECE Rivieren Verdrag), de op handen zijnde EU Kaderrichtlijn Water, UNCLOS, het VN Verdrag inzake het recht van de Zee en het OSPAR Verdrag inzake bescherming van het mariene milieu in het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan en de Ramsar Conventie ter bescherming en wise use van wetlands..
2
In deze inhoudelijke component zitten ook procesmatige aspecten en principes, zoals de watersysteembenadering en de vervuiler betaalt. Participatie kan hier ook genoemd worden. De onderverdeling procesmatig en inhoudelijk is daarmee enigszins arbitrair. 57
Analyse en synthese De antwoorden op bovenstaande vragen dienen tot het beantwoorden van de vragen zoals we deze in de offerte hebben opgenomen: 1. In hoeverre biedt het patroon van activiteiten dat uit de inventarisatie blijkt mogelijkheden om te voldoen aan de voorwaarden voor een herijkt beleid op het terrein van het internationaal waterbeheer? In hoeverre zijn er reeds aanzetten om tot grotere afstemming tussen de betrokken departementen te komen (ook als het gaat om hun optreden in internationale fora), en op welke aspecten zijn er redenen en mogelijkheden tot grotere beleidsintegratie? 2. Waar liggen de meeste aanknopingspunten en kansen voor de Nederlandse inzet in het buitenland, mede bezien vanuit Nederlands sterke kanten op het gebied van integraal waterbeheer? 3. In hoeverre voeren de betrokken departementen een eigen 'bilateraal' beleid (zoals Memoranda of Understanding en andere overeenkomsten)? Wordt in dit beleid de multilaterale component van het waterbeheer verdisconteerd, en zo ja op welke wijze? 4. Is er sprake van een duidelijke keuze wat betreft beleidsinzet voor landen en regio? Valt hieruit een patroon te deduceren dat overeenstemt met de grotere inzet op 'emerging markets' en Midden- en Oost-Europa, zoals bepleit werd in de Herijkingsnota? 5. Aan welke politieke en institutionele criteria moet worden voldaan in de 'doellanden', wil het ingezette beleid succesvol kunnen zijn? Het gaat hierbij om een politieke weging, waarbij o.a. de volgende aspecten van belang zijn: * de politieke stabiliteit * de institutionele capaciteit * de rechtszekerheid * het investeringsklimaat * het niveau van Nederlandse diplomatieke presentie.
58
Bijlage II Voorzieningen en principes in verdragen Bijlage II geeft voor enkele relevante verdragen de meest relevante voorzieningen en principes, in de context van de inhoudelijke en procesmatige componenten uit het Raamwerk voor toetsing (bijlage I).
59
Inhoudsopgave 1 Voorzieningen en principes in verdragen
61
1.1 OESO-verklaring
61
1.2 Ontwerp-EU-kaderrichtliin
61
1.3 VN-waterverdrag
61
1.4 UNCLOS
61
1.5 Helsinki-verdrag
63
1.6 OSPAR
63
1.7 Ramsar
64
1.8 Conventie Biologische Diversiteit
64
1.9 Espoo-verdrag
64
1.10 5C Kaderprogramma EU
64
1.11 PEBLDS
65
60
1
Voorzieningen en principes in verdragen
1.1
OESO-verklaring
• Beoogde toepassing verklaring m.b.t. milieu-overwegingen bij exportkredietgaranties 1.2
Ontwerp-EU-kaderrichtlijn Water
• Beheersplannen voor stroomgebieden opstellen • Achteruitgang in ecologische kwaliteit voorkomen • Kwaliteit verontreinigd water herstellen 1.3
VN-waterverdrag
• States shall utilise and participate in the use, development and protection of international watercourses in an equitable and reasonable manner • This requires taking all relevant factors into account • States shall not cause significant harm to other watercourse states • States shall protect and preserve ecosystems of international watercourses • States shall prevent, reduce and control pollution that may cause significant harm • Management refers to planning the sustainable development of an international watercourse and promoting rational and optimal utilisation, protection and control • States have the duty to co-operate 1.4
UNCLOS
De VN Conventie inzake het Zeerecht (UN Convention on the Law of the Sea, UNCLOS, Montego Bay, 1982) vestigt een juridisch regime voor zeeën en oceanen o.a. ten behoeve van internationale communicatie, bevordering van vreedzaam gebruik, rechtvaardig en efficiënt gebruik van hulpbronnen, bescherming van de levende hulpbronnen en bescherming van het mariene milieu. Onder UNCLOS is tevens de zeebodem aangemerkt als gemeenschappelijk erfgoed van de mensheid.
61
Lidstaten die een exclusief economische zone (EEZ) kennen zijn verplicht maatregelen te nemen voor bescherming van levende hulpbronnen die in het gebied van hun EEZ voorkomen. Centraal concept hierbij is het handhaven en of herstellen van populaties op een produktieniveau van "maximum sustainableyield", waarbij ook rekening gehouden wordt met de bescherming van zogenaamde non-target-sooncn. Ook is er aandacht voor samenwerking ten aanzien van grensoverschrijdende populaties en migrerende soorten.
Belangrijk is het extra-territoriale aspect van het Verdrag. Het verdrag verplicht de Partijen om ten aanzien van hun ingezetenen maatregelen te nemen die nodig zijn voor bescherming en beheer van de levende hulpbronnen van de volle zee (=buiten de binnenwateren, de EEZ of de territoriale wateren vallend). States have the obligation to protect and preserve the marine environment States have the sovereign right to exploit their natural resources The coastal State shall determine the allowable catch of living resources in its exclusive economie zone States shall take al measures consistent with this Convention that are necessary to prevent, reduce and control pollution to the marine environment "pollution of the marine environment" means the introduction by man, directly or indirectly, of substances or energy into the marine environment, including estuaries, which results or is likely to result in such deleterious effects as harm to living resources and marine life, hazards to human health, hindrance to marine activities, including fishing and other legitime uses of the sea, impairment of quality for use of sea water and reduction of amenities.
In navolging op UNCLOS zijn verdragen tot stand gekomen waarin verder uitwerking is gegeven aan bepalingen onder UNCLOS, zoals het Helsinki-verdrag en OSPAR.
62
1.5
Helsinki-verdrag
Prevent, control and reduce pollution of waters causing or likely to cause transboundary impact Use waters with the aim of ecologically sound and rational water management, conservation of water resources and environmental protection Use waters in a reasonable and equitable way Conserve and restore ecosystems Guided by precautionary and polluter-pays principles, and by the condition that needs of present generation are met without compromising the ability of future generations to meet their needs No further deterioration of environmental conditions Promote sustainable water-resources management, incl. application of the ecosystems approach Co-operation within joint bodies 1.6
OSPAR
The marine environment and the fauna and flora which it supports are of vital importance to all nations The inherent worth of the marine environment of the North-East Atlantic necessitates the providing of coherent protection Concerted action at national, regional and global levels is essential to prevent and eliminate marine pollution, and to achieve sustainable management of the area in such a way that the marine ecosystem will continue to sustain the legitimate uses of the sea and will continue to meet the needs of present and future generations The Contracting Parties shall apply the precautionary principle The Contracting Parties shall apply the polluter pays principle The Commission has the duty to co-operate with competent regional organisations and other competent international organisations in carrying out quality status assessments. The Contracting Parties shall take all possible steps to prevent and eliminate pollution and shall take the necessary measures to protect the maritime area against the adverse effects of human activities so as to safeguard human health and to conserve marine ecosystems and, where practicable, restore marine areas which have been adversely affected To this end Contracting Parties shall, individually and jointly, adopt programmes and measures and shall harmonise their policies and strategies. 63
1.7
Ramsar
wereldwijde bescherming aan waterrijke gebieden behoud van alle watergebieden en watervogels een algemene verplichting is het verstandig gebruik ("wise use") van wetlands; hiertoe zijn gedetailleerde richtlijnen opgesteld voor uitwerking van het verstandig gebruik van natuurlijke hulpbronnen 1.8
Conventie Biologische Diversiteit
behoud en duurzaam gebruik van biologische diversiteit geïntegreerde en cross-sectorale planning ten behoeve van behoud en duurzaam gebruik van biologische diversiteit voorzorgsprincipe: landen hebben de verantwoordelijkheid te verzekeren dat activiteiten die binnen hun rechtsmacht of onder hun toezicht vallen, geen schade aanrichten aan het milieu van andere Staten of van gebieden die onder geen enkele rechtsmacht vallen. milieu-effectrapportage voor projecten en, waar nodig, informatieuitwisseling met andere landen in geval van onder haar rechtsmacht of toezicht sprake is van ernstige schade aangericht aan de biologische diversiteit in betreffende landen. 1.9
Espoo-verdrag
maatregelen nemen om grensoverschrijdende milieugevolgen van voorgenomen activiteiten te reduceren en te beheersen de Partij onder wiens bevoegdheid een activiteit wordt voorgenomen zal zorgdragen voor een milieu-effectrapportage en dient de mogelijk benadeelde Partij op de hoogte te stellen 1.10
5" Kaderprogramma EU
Kennis & technologie opbouwen voor: preventie verontreiniging & rationeel (her)gebruik geïntegreerd beheer waterreserves & -gebieden controle & voorkoming van verontreiniging bescherming & beheer van grond- & oppervlaktewater m.i.v. ecologische kwaliteit bewakings-, alarmerings- & meldingssystemen regulering & beheer voorraden toepassing in gebieden die een watertekort hebben 64
• bevorderen van duurzaam geïntegreerd beheer van mariene hulpbronnen 1.11
PEBLDS
In het kader van het Pan-Europees Biologische en Landschapsdiversiteitsstrategie zijn drie thema's van specifiek belang voor het waterbeheer: • kust- en mariene ecosystemen (coördinerende organisaties: UNEP, Raad van Europa) • rivieren en hun geassocieerde wetlands • overige wetland-ecosystemen (coördinerende organisatie voor beide thema's: Ramsar-bureau). Voorbeelden van prioritaire acties zijn het ontwikkelen van de integraal kustbeheer-benadering en het ontwikkelen van een internationaal programma voor het integraal beheer van stroomgebieden.
65
66
I 1 I i 1 1 1 I I 1 I I I I I I I I I I
I I I I I I I I
M
Bijlage III Overzicht relevante beleidskaders op internationaal watergebied Bijlage III geeft een overzicht van de relevante kaders op het gebied van internationaal waterbeheer.
I
Inhoudsopgave
•
Tabel 1 Rijksnota's en programma's voor internationaal waterbeheer
68
Tabel 2 Bilaterale samenwerking inzake waterbeheer
69
Tabel 3 Internationale en multilaterale kaders voor waterbeheer
72
Tabel 4 Europees beleid en regelgeving op watergebied
75
•
I I I I I I I
67
Tabel 1
Rijksnota's en programma's voor internationaal waterbeheer
Ministerie(s)
Nota
Jaar
Vierde Nota Waterhuishouding -Regeringsvoornemen Ministerie van V&W
1997
COIB-Jaarwerkplan 1998
Ministerie van V&W
1998
Rivier Actie Programma - Jaarverslag 1996
Ministerie van V&W
1996
Nota V&W en de Wereldbank
Ministerie van V&W
1995
Nota V&W en Midden- en Oost-Europa
Ministerie van V&W
Nota Milieu en Economie
Ministeries van VROM, EZ, LNV, V&W
1997
Herijkingsnota Buitenlands beleid
Ministerie van BuZa
1995
Water for the Future
Ministerie van BuZa/DGIS
in prep.
Nota Internationaal Natuur- en Milieubeleid
Ministerie van BuZa
1998
Sectornotitie Drinkwater & Sanitatie en ontwikkelingssamenwerking
Ministerie van BuZa/DGIS
1998
MATRA Programma
Ministerie van BuZa
Nationaal Milieubeleidsplan 3
Ministerie van VROM
Milieuprogramma's
Ministerie van VROM
Vervolgnota Klimaatverandering
Ministerie van VROM
1996
Environmental Framework Directives of the EU
Ministerie van VROM
1997
Beleidsnota Drink- en Industriewatervoorziening
Ministerie van VROM
1995
Hoofdlijnennotitie Herziening Waterleidingwet
Ministerie van VROM
1998
Programma Internationaal Natuurbeheer
Ministerie van LNV
1996
Actieplan Natuurbeheer Midden- en Oost-Europa
Ministerie van LNV
1995
Evaluatie Kustvisserijbeleid
Ministerie van LNV
1998
Programma Economische Samenwerking Projecten
Ministerie van EZ
Beleidsonderbouwende en Economische Samenwerkingsactiviteiten (BSA)
Ministerie van EZ
Programma Samenwerking Oost-Europa (PSO)
Ministerie van EZ
Vijfde Kaderprogramma voor Onderzoek en Technologische Ontwikkelingen
Ministeries van EZ en OCW
Klantenplan Internationaal RIKZ Meerjarenprogramma RIZA Internationaal
68
1998
in prep.
Tabel 2
Bilaterale samenwerking inzake waterbeheer
Partnerland
Nederland
Naam
Jaar
Argentinië Benin, Bhutan en Costa Rica Canada Canada, Quebec China
Ministerie V&W DGIS e.a. Ministerie VROM Ministerie VROM Ministerie van V&W
1993 1994 1988 1988 1996
China Filipijnen;
Ministerie VROM Ministerie van V&W
Griekenland Hongarije Hongarije Hongarije, Ministerie van Milieu en Waterbeheer
Ministerie VROM Ministerie V&W Ministerie VROM Ministerie VROM
Hongarije, Ministry for Environment and Regional Policy India
Ministerie LNV
MoU DOV MoU MoU MoU Dongting lake MoU Joint Research Yangtze MoU Letter of Intent Coastal Watermanagement MoU overeenstemming MoU MoU MoU inzake samenwerking op het gebied van milieu MoU on nature conservation
Ministerie V&W/HKB MoU havenontwikkeling, transport MoU on water Ministerie V&W, VROM management Ministerie V&W/HKB Joint Declaration of Intent Coastal Zone management, Port and Inald Transport Policy Ministerie VROM Twinning Ministerie van V&W MoU
1996
Indonesië, Department of Public Works Israël
Letland Nederlandse Antillen; Ministry of Public Works and Water management Nederlandse Antillen; Ministerie V&W Ministerie van Economische Aangelegenheden Ministerie LNV Nederlandse Antillen, Departement van Volksgezondheid en Milieuhygiëne Ministerie VROM Nederlandse Antillen
69
Intentieverklaring tot samenwerking op het gebied van de kust Samenwerkingsovereenkomst Nederland Nederlandse Antillen MoU
1988 1996 1995 1984 1989 1988
1996
1993 1996
1994
1995
1992
Partnerland
Nederland
Naam
Jaar
Oekraïne
Ministerie V&W, VROM en LNV Ministerie V&W: RIZA en DWW
MoU on environment, nature and water MoU on water management
1994
Ministerie V&W: RIZA en DWW
MoU on coastal management and protection MoU on Environmental Cooperation MoU on cooperation in the field of protection of the environment MoU in the field of nature conservation and forest management
Polen, Ministry of Environment Protection and Natural Resources Polen Polen
Ministerie VROM
Polen; Ministry of Environment Protection and Natural Resources Polen; Ministry of Environmental Protection, Natural Resources and Forestry Roemenië
Ministerie VROM
Roemenië Rusland; Russian University
Rusland Slowakije, Slovak Ministries of Soil Management and Environment Slowakije; Ministry of Environment Suriname, Ministerie van Transport, communicatie en Toerisme Tsjechië Verenigde Staten Vietnam Vietnam, Ministry of Agriculture and Rural Development
Ministerie van LNV
Ministerie V&W, RIZA Ministerie VROM Ministerie V&W, RIZA Ministerie V&W, VROM en LNV Ministerie V&W, RIZA Ministerie VROM Ministerie van V&W Ministerie VROM Ministerie VROM Ministerie V&W, RIZA RIKZ en DWW
1987
MoU Donaudelta MoU MoU concerning protection and sustainable development Volga delta MoU on environment, nature and water Memorandum of Understanding (MoU) on water management MoU on Environmental Cooperation Convenant inzake technische bijstand en samenwerking Arrangement of cooperation MoU MoU on flood control and water management Letter of Intent of flood control, watermanagement and coastal portection; MoU in prep.
70
1994
1996
1993 1996
1994
1975 1995 1995
I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I
Tabel 3
Internationale en multilaterale kaders voor waterbeheer
Naam
Totstandkoming
Secretariaat
Mondiaal VN Convention on the Law of the Nonnavigational uses of international watercourses CSD - Working Group on freshwater management
UNEP
CSD - Ad Hoc Intersessial Working Group on Consumer Protection and Sustainable Consumption
UN Dep. of Econ. and Social Affairs
World Water Council Global Water Partnership International Water and Sanitation Centre UNEP Global Programme of Action International Council for the Exploration oftheSea(ICES) Europees Milieu Agentschap International Commission on Large Dams (ICOLD) International Association on Water Quality (IAWQ) Permanent Internationational Association for Navigation Comgresses (PIANC) International Commission on Irrigation and Drainage (ICID)
ICID
International Program for Techonology Research in Irrigation and Drainage (IPTRID)
IPTRID Program Office
Intergovernemental Panel on Climate Change (IPPC) Parijs, 1994 Verdrag van de Verenigde Naties ter bestrijding van woestijnvorming (Woestijn Verdrag) Rio de Janeiro, 1992
Agenda 21
71
Interim Secretariaat
Naam
Totstandkoming
Secretariaat
Verdrag inzake Biologische Diversiteit (Biodiversiteitsverdrag, CBD)
Rio de Janeiro, 1992
Secretariat CBD
Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake Klimaatverandering (Klimaat Verdrag)
New York, 1992
Verdrag van de Verenigde Naties inzake het Recht van de Zee (UNCLOS)
Montego Bay, 1989
IMOSecretariaat
MARPOL Marine Pollution Verdrag inzake de beheersing van de grensoverschrijdende overbrenging van gevaarlijke afvalstoffen en de verwijdering ervan (Bazel Verdrag)
Bazel, 1989
Verdrag ter voorkoming van verontreiniging van de zee ten gevolge van het storten van afval en andere stoffen (Londen Conventie)
Londen, 1972
IMO
Overeenkomst inzake de bescherming van het cultureel en natuurlijk erfgoed van de wereld (World Heritage)
Parijs, 1972
UNESCO
in prep.
Internationale Commissie ter bescherming van de Rijn
Rivieren en zeeën Rijn Verdrag
Overeenkomsten nopend de Internationale Bern, 1963 Commissie ter bescherming van de Rijn Bonn; 1976 tegen verontreiniging, incl. overeenkomsten inzake chemische verontreiniging en inzake chloriden (Rijn Verdragen) Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Vlaams Gewest inzake de afvoer van het water van de Maas
1995
Verdrag inzake de bescherming van de Maas (Maas Verdrag)
CharlevilleMézières, 1994
Internationale Commissie ter bescherming van de Maas;
Verdrag inzake de bescherming van de Schelde (Schelde Verdrag)
CharlevilleMézières, 1994
Internationale Commissie ter bescherming van de Schelde
72
I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I
I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I
Naam
Totstandkoming Secretariaat
Verdrag betreffende de bescherming en het Helsinki, 1992 gebruik van de grensoverschrijdende waterlopen en internationale meren (ECE Rivieren Verdrag)
ECE
Overeenkomst inzake instandhouding kleine walvisachtigen in de Oostzee en Noordzee (ASCO-BANS)
New York, 1992
UNEP/CMS
Verdrag inzake de bescherming van het mariene milieu in het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan (OSPAR Verdrag) Ter vervanging van: Verdrag ter voorkoming van de verontreiniging van de zee vanaf het land (PARCOM Verdrag) Verdrag ter voorkoming van verontreiniging van de zee ten gevolge van schepen en luchtvaartuigen (Oslo Conventie)
Parijs, 1992
OSPAR Commissie
Parijs, 1974 Oslo, 1972
Noordzeeministersconferenties
1984
Rouleert;
Verdrag betreffende de instandhouding van levende rijkdommen in de Antarctische wateren (Krill Verdrag/CCAMLR)
Canberra, 1980
CCAMLR Secretariaat
Waddenzeeconferentie
1978
Common Wadden Sea Secretariat
Verdrag inzake de bescherming van de Middellandse Zee tegen verontreiniging (Barcelona Verdrag)
Barcelona, 1976
Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland tot Regeling van de samenwerking in de Eems-monding (Eems-Dollard Verdrag)
1960
Aanvullend protocol tot Regeling van de samenwerking met betrekking tot het waterbeheer en het natuurbeheer in de Eemsmonding (Eems-Dollard Protocol)
73
Eemscommissie
Permanente DuitsNederlandse Grenswaterencommissie
Naam
Totstandkoming
Secretariaat
Overig (wetlands, habitat en soortsbescherming) Afrikaans-Euraziatische Overeenkomst inzake Watervogels (AEWA), onder de Bonn Conventie
Den Haag, 1995
LNV (interim), Den Haag
Overeenkomst inzake watergebieden van internationale betekenis (Ramsar Conventie)
Ramsar, 1971
Ramsar Convention Bureau
Verdrag inzake het behoud van wilde dieren en planten en hun natuurlijke leefmilieu in Europa (Bern Conventie)
Bern, 1979
Secretariaat Bern Conventie, Council of Europe
Verdrag inzake de bescherming van trekkende wilde diersoorten (Bonn Conventie)
Bonn,1979
UNEP/CMS
Verdrag inzake Antarctica (Antarctica Verdrag)
Washington, 1959
ATCM-
Verdrag tot regeling van de walvisvangst (IWC)
Washington, 1946
secretariaat
74
IWC Secretariat
•
•
Tabel 4
Europees beleid en regelgeving op watergebied
Onderwerp
Naam
EU Beleid
Vijfde Milieu-actieprogramma Vijfde Kaderprogramma Research and Development (MAST, FAIR)
Richtlijnen, besluiten, mededelingen, verklaringen Algemeen
Uitwisseling informatie (77/795,86/574,90/2) Kaderrichtlijn Water (voorstel) Harmonisatie van rapportages (91/692)
Waterkwaliteit
Oppervlaktewater bestemd voor drinkwater (75/440,79/869) Zwemwater (76/160) Zoetwater tb.v. vissen (78/659) Schelpdierwateren (79/923) Drinkwater (80/778, wijzigingsvoorstel) Landbouw - nitraat (91/676) Stedelijk afvalwater (91/271) Stedelijk afvalwater (rioolwaterzuivering)
Lozingen
Gevaarlijke stoffen oppervlakte water (kaderrichtlijn: 76/464; Hg: 82/176, 84/156; Cd: 83/513; HCH: 84/491; DDT, CC14, PCP: 86/280; 'drins', HCB, HCBD, CHC13: 88/347; EDC, TRI, PER, TCB: 90/415) Gevaarlijke stoffen grondwater (80/68) Olie in zeewater (80/686,85/208, 87/144, 86/85, 88/346) Titaandioxyde (78/176, 83/29, 82/883, 89/428,92/112) IPPC Richtlijn (91/61)
Producten Gebieden
Detergenten (73/404,73/405,82/242, 82/243, 86/94) Rijn, Maas (Verklaring van Arles, 4.2.95) Wetlands (mededeling 30.5.95) Kustzones (mededeling 29.11.95)
Soorten en habitats
Habitat Richtlijn Vogel Richtlijn
Ruimtelijke ordening Programma's en fondsen
European Spatial Development Perspectives - first Draft
Phare; TACIS; Structuurfondsen; INTERREG
75
76
Bijlage IV Nederlands beleid inzake internationaal waterbeheer Bijlage IV geeft voor de verschillende ministeries het beleid inzake internationaal waterbeheer. Ook is expliciet aandacht geschonken aan enkele binnen de Nederlandse overheid bestaande financieringsprogramma's. Deze laatste zijn niet expliciet gericht op waterbeheer, maar worden wel benut ter financiering van de Nederlandse activiteiten op watergebied in het buitenland.
77
Inhoudsopgave 1 Vierde Nota Waterhuishouding
79
2 COIB-jaarwerkplan
83
3 Nota Internationaal Natuur- en Milieubeleid
88
4 Sectorbeleidsdocument "Drinkwater en sanitatie"
92
5 Water for the future - Integrated Water Resources Management
93
6 Nationaal Milieubeleidsplan 3
96
I
7 Nota Milieu en Economie
98
I
8 LNV Waterbeleid
99
£
9 Nederlands ondersteuningsbeleid in Midden en OostEuropa 101
78
•
m
I I 1 I I I I I I I
1
Vierde Nota Waterhuishouding
Ministerie van Verkeer en Waterstaat, 1997 Beleidsvoornemen
In de Vierde Nota Waterhuishouding (NW4) streeft V&W naar rationalisering van het internationale overleg en een betere afstemming tussen de overlegkaders. Inzet daarbij is om te streven naar een overlegkader per watersysteemschaalniveau, met een integrale invalshoek. De basisvoorwaarden worden gesteld in algemene overlegkaders als de EU en de VN. Problemen op regionaal niveau worden in regionaal verband opgelost en zo nodig teruggekoppeld met de EU en VN, via bestaande terugkoppelingsmechanismen. De Nederlandse expertise op het gebied van waterbeheer in het buitenland wordt gestructureerd ingezet, met bijzondere aandacht voor duurzame ontwikkeling van watersystemen.
Hoofdlijnen
In NW4 wordt op het gebied van rationalisering en afstemming van overlegkaders op internationaal waterbeheer het volgende voorgesteld om te doen: 1. De regering bevordert de samenvoeging van internationale overlegkaders per watersysteem, in het bijzonder waar het de Rijn, de Maas en de Schelde betreft, met als doel dat zij een integraler karakter krijgen. 2. De regering streeft naar een spoedige totstandkoming van een EG-Kaderrichtlijn Water, waarin samenhang, subsidiariteit, inzichtelijkheid en beperking van bureaucratie voorop staan. 3. De regering zet zich in voor het meer structureel betrekken van lagere overheden en internationale nietgouvernementele organisaties bij het werk van internationale stroomgebiedcommissies. 4. De minister van Verkeer en Waterstaat zal in 1998 een actieprogramma aan de Tweede Kamer aanbieden met prioriteiten voor de Nederlandse inzet in het buitenland op het gebied van het waterbeheer.
79
Overlegkaders
NW4 onderscheidt drie algemene overlegkaders, van belang voor de Nederlandse waterhuishouding. 1. Op de eerste plaats de EU, met haar richtlijnen, regels en beleid (emissies, waterkwaliteit, landbouw, transport e.d.). 2. Daar waar de EU-schaal te klein is (wereldhandel, zeescheepvaart, klimaat, biodiversiteit) speelt voor de lange termijn-ontwikkeling de OESO een belangrijke rol als denktank, ook voor strategische vragen op het raakvlak van het waterbeleid met aangrenzende beleidsterreinen. 3. Als derde en op continentale schaal opererend orgaan wordt de VN-Economische Commissie voor Europa genoemd als kader waarbinnen onder het Helsinki-verdrag overleg wordt gevoerd over de bescherming en het gebruik van grensoverschrijdende waterlopen en internationale meren.
Gebiedsgericht overleg
Binnen de gebiedsgerichte overlegkaders is onderkend dat het stroomgebied als het aangewezen schaalniveau geldt om afspraken te maken over functietoekenning, om beleidsdoelen te formuleren, maatregelen aan te geven en instrumentarium af te stemmen. Wisselwerking tussen de algemene en gebiedsgerichte kaders is van belang daar waar knelpunten niet binnen gebiedsgericht overlegkader kunnen worden opgelost en vice versa: de EG kan zijn geheel instrumentarium inzetten om de knelpunten op te lossen en omgekeerd kan zij knelpunten uit aangrenzende beleidsterreinen zoals de luchtverontreiniging of natuurbeleid, doorspelen naar de stroomgebiedorganisaties.
Bestuurlijke consequentie Afstemming en samenwerking tussen bevoegde autoriteiten in binnen- en buitenland; de verantwoordelijkheid voor totstandkoming en uitvoering van internationale afspraken blijft primair bij de nationale of regionale overheden berusten; de huidige stroomgebiedcommissies zullen niet uitgroeien tot openbare lichamen met beheersbevoegdheden. Extra aandacht voor ontwikkeling van een breed nationaal draagvlak voor de nationale stellingname, bijvoorbeeld via het Overlegorgaan Waterbeheer en Noordzeeaangelegenheden en de CIW/CUWVO; lagere overheden, uitvoerende en handhavingsdiensten en op het punt van technisch-wetenschappelijk onderzoek wordt in toenemende mate beïnvloedt door EG-regels en
M | ft • I
,
_ g
m I * • •
9 • I _
I I * _
80
I
financieringsprogramma's. Zij nemen dan ook steeds vaker eigen initiatieven richting EU. Instrumentarium
Het internationaal instrumentarium ontwikkelt zich van juridische normstelling naar kaderregelgeving en (bijv. EGKaderrichtlijn Water1) en bestuurlijk bindende instrumenten (Rijn- en Noordzee-actieprogramma's). In het verband van de EG-Kaderrichtlijn Water streeft de Nederlandse regering naar: een kwalitatief omschreven Europese minimumkwaliteit voor de meest gevaarlijke stoffen, eventueel in de vorm van aanbevelingen; een goede ecologische toestand in termen van kwalitatieve criteria, gebiedsgewijs in te vullen; doelstellingen ten behoeve van gebruiksfuncties zoals zwem- en drinkwater; een benadering voor emissies uit puntbronnen, waarin harmonisatie van omschrijvingen van de beste bestaande technieken gecombineerd wordt met de traditionele EGwaterregelgeving, het EU-onderzoeksbeleid voor water en het INTERREG-ondersteuningsprogramma voor hoogwaterpreventie.
Communicatie
Een open opstelling is van belang voor het verkrijgen van draagvlak, zowel politiek als naar de betrokken burger. In aansluiting op internationaal overleg wordt groot belang gehecht aan structurele contacten met buurlanden en partners in stroomgebiedorganisaties ter versterking van wederzijds begrip en inzicht in eikaars problematiek. Naast informatie-uitwisseling dienen deze contacten ook als stimulans voor en facilitering van het overleg tussen lagere overheden.
Internationaal inzetbaar Vanuit het buitenland wordt een beroep gedaan op de Nederlandse kennis en expertise op het gebied van waterbouw, waterhuishouding, kustzone- en wetlandbeheer. Dit schept mogelijkheden voor Nederlandse instituten, bedrijfsleven en consultancy, maar ook voor strategische alliantievorming. Ten behoeve van de effectiviteit zal
1
Vernieuwende aspecten aan de EG-Kaderrichtlijn Water:
stroomgebiedbenadering, integraal waterbeheer en verbetering van bestaande regelgevingsstructuur. 81
prioriteit moeten worden gegeven aan grotere projecten, waarbij naast civieltechnische ook bestuurlijke, ecologische en sociaal-economische aspecten aandacht krijgen. De Nota Herijking Buitenlands Beleid en de regiodocumenten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken zijn hiervoor richtinggevend.
82
2
COIB-jaarwerkplan
Internationale Betrekkingen 1998 (EU-aangelegenheden uitgezonderd) 2.1
Beleidsprioriteiten
Herijking BuitenlandbeleidDe Task Force Herijking, waarin alle diensten zijn vertegenwoordigd, heeft tot taak adequaat op de uitdagingen van de Herijking te reageren: • Actieve rol spelen bij de totstandkoming van het beleid op de regio's en het bijbehorende instrumentarium; de V&Winzet bij de Regiobeleidsdocumenten2, Jaarplannen van de ambassades3 en de (eventuele) themadocumenten, is gericht op versterking van de economische invalshoek, waarbij de belangen van de V&W-sectoren en het gelieerde bedrijfsleven voorop staan. • Voortzetten interdepartementale samenwerking bij de Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS), gezamenlijke programmering PSO(M)4 en HRD Aziëfaciliteit5; in het afgelopen jaar is gestreefd naar een grotere afstemming tussen de hulpprogramma's (ORET, MILIEV) en de exportkredietverzekeringen. M.b.t. PSO heeft V&W in 1998 voor 14 landen een inhoudelijke bijdrage geleverd.
2
In 1998 staat de afronding van de volgende RBD's gepland: VS, Midden-Oosten, Sub-Sahara-Afrika, Golfregio, Noord-Afrikaj China, Midden-Oosten, Russische Federatie, Korea, Japan, Andes en Mexico. Reeds afgesloten: o.m. Midden-Europa (integreren van hulp- en samenwerkingsprojecten). 3
In 1997 werd COIB confronteerd met 143 conceptJaarplannen van de ambassades en heeft hierop met de hulp van een extern bureau inhoudelijke bijdragen geleverd. 4
PSO = Programma Samenwerking Oost-Europa; PSOM = Programma Samenwerking Opkomende Markten, met als ontvangende landen: Brazilië, China, Zuid-Afrika, Ivoorkust, Zimbabwe, India, Egypte, Ghana. Hiermee zullen MoU's worden afgesloten waarin sectoren worden aangewezen die voor samenwerking in aanmerking komen. Omvang PSOM: 40 min per jaar. 5
Human Resources Development Azië-faciliteit; water is een aandachtsterrein 83
M.n. van belang is de mogelijkheid om projecten te ontwikkelen in Rusland, Roemenië, Oekraïne en Georgië, actieve rol van V&W in de gezamenlijke programmering van het instrumentarium hangend aan de Nota Internationaal Natuur- en Milieubeleid (0,1% BNP). Wereldbank
Uitwerking aanbevelingen uit het rapport "V&W en Wereldbank: Investeer in kansen" ter versterking van de samenwerking met deze financiële instelling. De beleidsbepaling en het uitvoeren van werkzaamheden zal in samenspraak geschieden met DGIS, Financiën en EZ en in Washington met de Ambassade (Verkeersraad). Voor V&W staan centraal de mogelijkheden om het beleid van de Wereldbank te beïnvloeden en de kansen voor Nederlandse bedrijven in de V&W-sectoren om betrokken te worden bij de uitvoering van Wereldbankbeleid. In Nederland zijn de resultaten van bovengenoemd rapport besproken met vertegenwoordigers van andere departementen, werkgeversorganisaties en bedrijfsleven. V&W heeft tevens deelgenomen aan het vooroverleg ter voorbereiding van het co-financieringsoverleg tussen Nederland en de WB. Op basis van de opgedane ervaringen met de WB wordt bezien of (prille) contacten met andere financiële instellingen, zoals de Asian Development Bank en de Inter American Bank zullen worden uitgewerkt.
OESO
V & W inzet in de onderhandelingen over de liberalisering van de investeringen in OESO-verband is het uitzonderen van de sectoren lucht-, scheepvaart, telecommunicatie en binnenvaart in het Multilateral Agreement on Investments (MAI) V&W participeert in interdepartementaal overleg over de herstructurering van de OESO. V&W ziet de OESO als (economische) denktank, met belangrijke taken voor sectorbeleid. V&W zal bijzondere aandacht besteden aan de toekomst van voor V&W-activiteiten nuttige OESOonderdelen, zoals Maritime Transport Committee, Road Transport Research Programme en milieu.
Midden- en Oost-Europa Alle typen internationale doelstellingen van V&W worden in deze regio nagestreefd, met nadruk op markttoegang, exportondersteuning, facilitering instrastructuur en ondersteuning kabinetsbeleid. Er is een apart overlegorgaan voor deze regio, COIB-OE, die voorziet in verdere 84
intensivering van de activiteiten, nodig om te kunnen inspelen op veranderingen in de politieke en economische omstandigheden in de regio enerzijds en anderzijds veranderingen in het Nederlands financieel instrumentarium. Voor 1998 zijn de COIBprioriteitslanden: • Russische Federatie: ondersteunende projecten met o.a. PSO-middelen op het terrein van haven- en corridorontwikkeling en projectidentificatie op gebied van waterbeheer. Aansluiting wordt gezocht bij de in deze regio opererende internationale financiële instellingen. • Polen: uitbouwen noodhulp watersnood en het assisteren van de Poolse overheid bij het moderniseren van wet- en regelgeving; overige voor water relevante thema's zijn waterbeheer (follow up MoU), shortsea shipping, havenontwikkeling en corridorverbinding • Baltische Staten: markttoegang, infrastructuur, exportondersteuning, milieu en veiligheid • Hongarije: o.m. markttoegang, luchtvaart, waterbeheer (samenwerking Donau) • Roemenië: markttoegang, positionering Nederlands bedrijfsleven (via PSO) w.b. havenontwikkeling • Bulgarije: havenactiviteiten (PSO en EZ/Senter), markttoegang (wegvervoer), telecommunicatie • Overige: V&W onderhoudt bilaterale samenwerking met Tsjechië, Oekraïne, Slowakije, zij het met minder prioriteit; in 1998 wordt bezien in hoevere prioriteit moet worden gegeven aan de opkomende belangen in de Kaukasus en Centraal Aziatische landen. Op basis daarvan zal V&W inbreng leveren in de programmering van het financiële instrumentarium van Nederland. Regio Azië
Prioriteitslanden zijn China, India, Indonesië en Korea. Counterparts en het aan V&W gelieerde bedrijfsleven tonen interesse voor een V&W inzet in de Filippijnen, Japan en Bangladesh. Drijfveer voor inzet is de belangenbehartiging van het bedrijfsleven, via het verkrijgen van markttoegang en via exportondersteuning. Vooralsnog moet worden bezien of, gezien de financiële crisis in de regio, en op welke wijze de V&W-rol zou (moeten) wijzigen. • China: markttoegang (o.m. scheepvaart) en exportondersteuning (o.m. watermanagement en baggeren: Gele Rivier Delta en het Yangtze-project); andere
85
•
• •
•
•
aandachtsthema's voor 1998 zijn o.m. voortzetting waterprojecten Dong Ting Lake en Haihe-rivier. Korea: ondersteuning van export en investeringen; twee MoU's, w.o. met het ministerie van Maritime Affairs} die kaderscheppend zijn voor havenaanleg en achterlandverbindingen. Indonesië: thema's in 1997 o.m. milieu (water, sustainable transport) India: ontwikkelingssamenwerking (i.s.m. DGIS) en belangen bedrijfsleven voor de thema's havenontwikkeling, achterlandverbindingen en watermanagement Bangladesh: onderwerpen in de belangstelling van V&W op het gebied van water zijn rivierontwikkeling (w.o. de Ganges), kwalitatief en kwantitatief waterbeheer. Filipijnen: mogelijke inzet Nederlandse expertise bij projecten rond de Laguna en Manilla Bay, waarbij aansluiting wordt gezocht bij projecten van internationale financieringsinstellingen zoals de Wereldbank.
Midden-Oosten/Golfregio Prioriteitslanden zijn Egypte, Israël en Jordanië. Onderwerp voor activiteiten is het leveren van een bijdrage aan het kabinetsbeleid ter ondersteuning van het vredesproces en de behartiging van de bedrijfsbelangen in de V&W-sector. 1. Egypte • Relaties o.g.v. water binnen het Advisory Panel Project on Water Management and Drainage; ter financiering van samenwerkingsprojecten worden de mogelijkheden binnen PSOM en internationale financieringsinstellingen onderzocht. • Commerciële follow up van waterprojecten via het MenaTask Force traject van VNO-NCW (Transport en Water Platform). 2. Israël • Activiteiten in het kader van de Joint Declaration " Coastal Zone Management" • Afronding haalbaarheidsstudie naar de bouw van eilanden voor de kust bij Tel Aviv (PSOM-gelden) • Samenwerking o.g.v. transport: haven van Gaza 3. Jordanië • activiteiten i.k.v. Joint Declaration Transport ('96), met belangen voor het Nederlandse bedrijfsleven op het gebied van o.m. water.
86
Westelijk Halfrond
Prioriteitslanden op het westelijk halfrond zijn: de VS: marktwerking en kennisuitwisseling, Suriname: ondanks politieke problemen, voortzetting samenwerking de Nederlandse Antillen en Aruba: ondersteuning Kabinetsbeleid, naast marktwerking en milieu Latijns Amerika/Brazilië: geen prioriteitslanden; continent van groeiend economisch belang voor Nederlands bedrijfsleven (signaleert mogelijkheden voor actievere rol V&W in deze regio). V&W wordt tevens benaderd via inkomende bezoeken uit Latijns-Amerika, contacten ambassades met verzoeken tot samenwerking. Specifieke aandacht gaat uit naar privatisering havens, aanleg droge infrastructuur en advisering van wetgevings- en administratieve expertise op gebied van waterstaat. V&W inzet wordt nader bezien.
Afrika-Sub-Sahara
Prioriteitsland Zuid-Afrika is geïnteresseerd in de Nederlandse kennis met betrekking tot het " Gateway-toEurope-concept", achterlandverbindingen, taakverdeling rijk/markt e.d. Bovendien zijn er grote belangen van het bedrijfsleven in dit land.
87
3
Nota Internationaal Natuur- en Milieubeleid
Ministerie van Buitenlandse Zaken, 1998 De Nota Internationaal Natuur- en Milieubeleid gaat mede in op het Nederlandse internationale beleid ten aanzien van water, zoals vastgelegd in beleidsnota's als de Vierde Nota Waterhuishouding en het Milieubeleidsplan. Uitgangspunt van de Nederlandse inzet terzake is het beschermen van watersystemen en kustzones, het herstellen van het evenwicht en het behoud en duurzaam beheer van natuurwaarden. 3.1
Hoofdlijnen van beleid
De Nota Internationaal Natuur- en Milieubeleid gaat in op voor water relevante hoofdlijnen van beleid, te weten: 1. kent oceanen, zeeën, kustzones, rivieren, meren, aquatische systemen 2. waterbeheer
3.1.1
Oceanen, zeeën, kustzones, rivieren, meren, aquatische systemen
De Nota Internationaal Natuur- en Milieubeleid noemt als belangrijke hoofdlijnen van het beleid, rekening houdend met de belangen van de verschillende gebruiksfuncties: • het terugdringen van de uitstoot van gevaarlijke stoffen, • het verminderen van het risico op calamiteiten, • het herstellen van het evenwicht tussen toe- en afvoer van meststoffen, en • herstellen van het morfologisch evenwicht en het hydrologische regime. Kader voor activiteiten
Activiteiten vinden plaats in het kader van internationale verdragen en kaders als de Verenigde Naties, ontwikkelingssamenwerking, bilaterale samenwerkingsverdragen, het EU-waterbeleid, de Centrale Commissie voor de Rijnvaart en de regionale samenwerking ten aanzien van zeeën en (deel)stroomgebieden. Voorts vinden activiteiten plaats binnen multilaterale programma's (GEF, Wereldbank, Phare, Tacis, VN/ECE,
88
Wetlands International, BirdLife International, EUROSITE, EUCC, VN/IMO. In het kader van de Actieprogramma's voor de Noordzee en de Rijn vinden activiteiten plaats op het gebied van de uitfasering van risicovolle stoffen, calamiteiten, kwaliteitseisen en emissiereductiedoelstellingen. In landen in o.m. Midden- en Oost-Europa wordt aandacht besteed aan monitoring, handhaving, educatie, voorlichting en capaciteitsopbouw. Inzake activiteiten op het gebied van uitwisseling van ervaring en inzet van Nederlandse expertise maakt de Nota geen melding van een specifiek kader, maar doet wel suggesties om de aandacht te richten op o.m. regio's uit UNEPs Regional Seas Program of de rivier(delta)-verdragen als ook om activiteiten te richten op Oost- en ZuidoostAzië. Verder wordt melding gemaakt van de diverse bilaterale samenwerkingsverbanden waarlangs Nederland technische assistentie verleent in landen in o.m. Midden- en Oost-Europa, ontwikkelingslanden en de Nederlandse Antillen; ook wereldwijd in VN/IMO-verband. Afstemming en prioritering
In aanmerking voor programma's en activiteiten komen: • landen die in hetzelfde stroomgebied liggen, resp. grenzen aan de Noordzee; specifiek t.a.v. wetlands ligt de focus op de Waddenzeelanden en landen in het werkingsgebied van de African Eurasian Waterfowl Agreement (AEWA) • overige Europese landen • ontwikkelingslanden (hier geldt de lijst van DGISprogrammalanden)
Onderlinge coördinatie van de actieplannen op regionaal en mondiaal niveau is punt van aandacht. Zo ook wat betreft de integratie, zowel in andere beleidssectoren (natuur- en milieubeleid, biodiversiteit, afvalstoffen, chemische stoffen) en de ecologische inpasbaarheid van activiteiten op het gebied van de natte waterbouw, in overleg met het Nederlandse bedrijfsleven.
89
De Nota maakt melding dat de minister van Verkeer en Waterstaat in 1998 de Tweede Kamer een actieprogramma zal aanbieden met prioriteiten voor de Nederlandse inzet in het buitenland op het gebied van waterbeheer. Accenten
Rivieren: herstel van het natuurlijk functioneren van grensoverschrijdende rivieren in Midden- en Oost-Europa. Zee en kust: beleidsintensiveringen dienen zich te richten op de strategie en het actieplan voor de Europese kust, ondersteuning van NGO's; t.a.v. mariene biodiversiteit wordt gestreefd naar een mondiale beleidsontwikkeling voor ecologische zonering van zeeën. Waddenzee: internationale samenwerking o.a. in het kader van de African Eurasian Waterfowl Agreement (AEWA) op het gebied van trekvogels die op doortocht Nederlandse wetlands aandoen en afkomstig zijn uit of op weg zijn naar Afrika. De Nota Internationaal Natuur- en Milieubeleid gaat tevens in op het Nederlandse internationale beleid ten aanzien van waterbeheer, zoals vastgelegd in diverse beleidsnota's en internationale kaders, waaronder de Noordwijk-Verklaring (1994). Door integraal beleid en optimale waarborging van kwaliteit en continuïteit moet de drinkwatervoorziening worden gegarandeerd, binnen de randvoorwaarden van duurzame ontwikkeling en tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten en moeten lage inkomensgroepen in ontwikkelingslanden toegang krijgen tot drinkwater en sanitatievoorzieningen.
90
3.1.2
Waterbeheer
Hoofdlijnen van beleid ten aanzien van watervoorraden, verontreinging, en sanitatie zijn: • het voorkomen van verdroging • water beschouwen als schaars economisch goed • het afstemmen van winningsmogelijkheden en verdelen van beschikbare bronnen • het zuiveren van industrieel en huishoudelijk afvalwater • water ten behoeve van natuurfuncties • het bevorderen van de inzet van in Nederland aanwezige, internationaal erkende, expertise binnen onderzoeks- en trainingsinstituten
Kader voor activiteiten
Beleidsontwikkeling vindt plaats in internationale kaders. Ten aanzien van normstelling is Nederland actief via de opstelling van Best Available Techniques (BAT) en Best Environmental Practices (BEP), in het kader van de EURichtlijn voor geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging (IPPC). Verder wordt gewerkt aan verbetering van rioleringssystemen, rendementsverbetering en uitbreiding van bestaande rioolzuiveringsinrichtingen. In ontwikkelingslanden zijn activiteiten gericht op gedragsbeïnvloeding van consumenten, kennisoverdracht t.a.v. drinkwater- en sanitaire voorzieningen, capaciteitsopbouw en het stimuleren van geschikte technieken.
91
4
Sectorbeleidsdocument "Drinkwater en sanitatie"
Directoraat Generaal Internatinale Samenwerking, 1998 4.1
Hoofdpunten van beleid
• Drinkwater- en sanitatieprojecten moeten duurzaam zijn: de gebruikers moeten ze graag willen en zelf kunnen beheren. De voorzieningen moeten aan redelijke milieuhygiënische eisen voldoen en niet duur zijn in onderhoud. • Voorrang krijgen de verbetering van de bedrijfsvoering van bestaande voorzieningen en het opknappen van installaties die slecht functioneren; daarna komt aanleg van volledig nieuwe voorzieningen in aanmerking. • naast aandacht voor het platteland, zal meer geïnvesteerd moeten worden in explosief groeiende steden. • Nederland laat de financiering van dure infrastructuur over aan de ontwikkelingsbanken. • Als het partnerland dat qua beleid en uitvoering aan kan, financiert Nederland bij voorkeur programma's voor de hele watersector in plaats van aparte projecten; gaandeweg moet het partnerland een steeds grotere eigen financiële bijdrage leveren. • Nederland stuurt erop aan dat de lokale capaciteit versterkt wordt om duurzame verbeteringen tot stand te brengen. Kernbegrip is de procesmatige benadering: bij iedere volgende stap kan de inbreng van de lokale gebruikers en planners tot aanpassingen leiden. Een tweede kernbegrip is participatie: alle belanghebbenden moeten betrokken zijn bij vaststelling, planning, uitvoering en beheer van de voorzieningen.
92
5
Water for the future - ïntegrated Water Resources Management
Policy priorities for Netherlands Development Assistance concept-document, Directoraat Generaal Internationale Samenwerking, 1998 5.1
Hoofdlijnen van beleid
Het DGIS-conceptrapport" Water for the future" vormt een kader voor integraal waterbeheer binnen de Nederlandse ontwikkelingshulp en bouwt voort op het DGIS-beleid zoals geformuleerd in de nota's "Een wereld van verschil" en "Een wereld in geschil" ten aanzien van armoedebestrijding, gelijkheid (incl. gender) en duurzaam ecosysteembeheer. De in het rapport genoemde prioriteiten (zie onder) houden verband met andere parallelle beleidsnota's van DGIS op het gebied van duurzame landbouw, irrigatie, drinkwater en sanitatie, institutionele ontwikkeling en biodiversiteit. De prioriteiten weerspiegelen tevens een toenemende internationale consensus over de uitdagingen en de richtingen om integraal waterbeheer te realiseren. Uitgangspunten
Uitgangspunt voor activiteiten in "Water for the Future" is een "ïntegrated Water Resources Management"-aanpak (IWRM)6, waarbij als meest passend management systeem een besluitvormingsorgaan op het laagst denkbare besluitvormingsniveau wordt voorgesteld. De nota maakt melding van de ontwikkelingen richting een internationale consensus voor integrated water resources management en noemt daarbij als richtinggevende internationale kaders UNCED (Rio de Janeiro, 1992) en de formatie van de fora Global Water Partnership en de World Water Council.
6
De nota maakt melding dat het nationale Nederlandse beleid inzake water tevens is gebaseerd op integraal waterbeheer (verwezen wordt naar de Vierde Nota Waterhuishouding) 93
Belangrijke onderwerpen voor beleidsontwikkeling op het gebied van integraal waterbeheer zijn: 1. balans brengen in de behoeften vanuit de verschillende gebruikersfuncties in gebieden waar waterbronnen schaars zijn; 2. behoud en duurzaam beheer van waterbronnen, teneinde gebruiksfuncties en behoeften maximaal te bevredigen zonder de kwaliteit en duurzaamheid van de bron of het ecosysteem aan te tasten; 3. stroomopwaarts en stroomafwaarts waterbeheer samen bezien; 4. omgaan met variabele en onzekere waterbronnen; 5. geschikte beheersystemen voor integraal waterbeheer
Beleidsprioriteiten
De nota stelt de volgende criteria voor prioritering van activiteiten op het gebied van IWRM: • • • • • • • •
Deelgebieden
Accountability Sustainability Equitability Subsidiarity Efficiency Demand/needs-led Conflict mitigation Legitimacy
De (concept-)notitie geeft mede vanuit deze criteria prioriteit aan twee deelgebieden: 1. Opbouwen institutionele capaciteit • Institutioneel assessment van de sector; • Ontwikkelen raamwerk voor beleid op het gebied van integraal waterbeheer, met inbegrip van de juridische basis voor rechten, institutionele hervormingen, integratie in andere beleidssectoren en prijsbepaling van water. • Gedacht wordt aan directe ondersteuning bij de versterking van de institutionele capaciteit, opleiding en training, bewustwording en onderzoek, informatie en technologie-ontwikkeling. De rol van de Nederlandse ontwikkelingshulp ligt in het ondersteunen van onderhandelingen, onderzoek, internationale initiatieven
94
en assessment van potentiële grensoverschrijdende effecten van projecten op het gebied van ontwikkeling. 2. Specifieke thema's gerelateerd aan gebruikersvormen en functies van water • Drinkwater en sanitatie voor lage inkomensgroepen in steden en op het platteland, met focus op steun op lokaal institutioneel niveau, educatie en voorlichting als ook versterking aan de zijde van de waterwinning en sanitatie via directe steun aan kleine ondernemingen en de ontwikkeling van nieuwe technieken. • Voedselzekerheid en levensstandaard: ondersteuning van on-farm waterbeheer, verbeteren irrigatie-systemen, verbeteren visserijbeheer en beheer van andere watergerelateerde voedselbronnen. • Ecosysteembeheer: environmental impact assessment op alle ontwikkelingen met een potentieel effect op water en watergerelateerde bronnen, bescherming van bedreigde ecosystemen zoals kustzones, wetlands en zoet- en zoutwater milieus; steun in de vorm van institutionele capaciteit, ontwikkeling van duurzaam beheer, marketing. • Water als bedreiging: assistentieverlening bij rampen, vervuiling (mitigerende maatregelen) en bij reacties op klimaatverandering.
95
6
Nationaal Milieubeleidsplan 3
Ministeries van VROM, EZ, LNV, V&W, Financiën en Ontwikkelingssamenwerking Het Nationaal Milieubeleidsplan 3 bevat de strategie voor het milieubeleid gericht op het scheppen van de voorwaarden voor een duurzame ontwikkeling. Conform de Nota herijking buitenlands beleid (1995) is de internationale rol van Nederland gericht op zowel het nationale als op het internationale belang: motivering voor de Nederlandse inzet is de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het mondiale milieu als ook het eigen belang bij een goed internationaal milieubeleid. 6.1 Internationale prioriteit Nederland geeft prioriteit aan verschillende onderwerpen, in aansluiting op beleid dat voor deze onderwerpen in andere nota's is geformuleerd, voor water is dit de Vierde Nota Waterhuishouding. Prioriteit heeft de mondiale zoetwaterproblematiek. Doel: invulling geven aan de wens van de EU dat iedereen op aarde binnen tien jaar kan beschikken over veilig drinkwater. Middel: zoetwatervoorraden (oppervlaktewater en • grondwater) zorgvuldig beheren op basis van afspraken binnen de Commission on Sustainable Development (CSD). Nederland wil verder hulp bieden, bijv. kennis en materiële of financiële ondersteuning, bij het ontwikkelen en uitvoeren van nationale programma's op het gebied van waterbeheer en waterzuivering (gebaseerd op de EUinbreng in CSD-verband in 1997). Bilaterale samenwerking
De samenwerkingsverbanden tussen het ministerie van VROM en de ministeries in andere landen, meestal in de vorm van MoU's, worden voortgezet. Accent krijgen landen uit: • Midden- en Oost-Europa: ondersteuning bij toetreding EU • Zuidoost-Azië: met Nederlandse ervaring bijstaan van snel groeiende economieën in het bestrijden van de negatieve effecten van die groei op het leefmilieu.
96
Bij de keuze Van nieuwe partnerlanden en in bestaande samenwerkingskaders zullen bovengenoemde prioriteiten richtinggevend zijn. Nagegaan wordt of het nuttig is samenwerking aan te gaan met een land in Zuidelijk Afrika en Zuid-Amerika. Een besluit valt mede op basis van desbetreffende regiobeleidsdocumenten en een gebleken behoefte aan de kant van potentiële partners. Samenwerking met de VS concentreert zich op internationaal handhavingsbeleid, luchtkwaliteit en milieubeleidsplanning.
97
7
Nota Milieu en Economie
Ministeries van VROM, EZ, LNV en V&W De voornemens in de Nota Milieu en Economie op het internationale vlak spelen in op twee belangrijke onderwerpen in de wereldpolitiek: duurzame ontwikkeling en globalisering van de wereldeconomie. Uitgegaan wordt van de Nederlandse medeverantwoordelijkheid voor de economische ontwikkeling en verbetering van de milieukwaliteit in andere landen, en daarnaast van het belang van internationale randvoorwaarden voor nationaal beleid, gericht op een sterke economie in een gezond milieu. Beleidsvoornemens • •
•
•
• •
• •
•
Beleidsvoornemens relevant voor de Nederlandse waterinzet in het buitenland liggen op het vlak van: het streven naar vermindering van de 'ecologal footprint' van Nederland en andere ontwikkelde landen; in de EU producten analyseren die op basis van sociale of milieu-overwegingen in aanmerking kunnen komen voor additionele preferenties (bevordering van import van ecologisch en/of sociaal verantwoord geproduceerde producten); bevorderen van methodiek-ontwikkeling voor het operationaliseren van begrippen als ontkoppeling en ecoefficiëntie, o.m. in OESO kader; milieu-aspecten opnemen in het Multilateraal Accoord inzake Investeringen (MAI) en vervolgens niet-bindende OESO-richtlijnen actualiseren en aan het MAI verbinden voor transnationale ondernemingen; milieu-aspecten en -principes in de regels van de WTO integreren; in internationaal kader de mogelijkheden verkennen van het vergroenen van risico-analyses voor exportkrediet- en investeringsverzekeringen; het financieel-economisch instrumentarium vergroenen, o.m. via het werkprogramma van de OESO; de totstandkoming bevorderen van een geïntegreerd productenbeleid in de EU, met inbreng van de Nederlandse ervaringen op basis van de Nota produkt en milieu; export van milieutechnologie: internationaal ligt voor Nederland een grote rol in internationale gremia zoals de World Water Council en het Global Water Partnership. BuZa, DGIS, VROM en EZ zullen inventariseren hoe bedrijven contacten en internationale geldstromen (o.a. Wereldbank) kunnen benutten om te exporteren naar ontwikkelingslanden. 98
8
LNV Waterbeleid
Ministerie van LNV, beleidsnotitie, 1995 In deze notitie heeft LNV haar zienswijze inzake het waterbeleid neergelegd7. Conform de notitie uit 1995 liggen voor LNV de uitdagingen inzake internationaal waterbeheer bij de volgende onderwerpen: • Algemeen: voorstellen voor nieuwe richtlijnen en de herziening van de verschillende richtlijnen met betrekking tot water in de EU • Landbouw: de tendens om internationaal generieke normen te willen stellen voor nutriënten; het draagvlak voor het Nederlands mest- en bestrijdingsmiddelenbeleid; de invulling van de nitraatrichtlijn in de EU; de vervuiling met zware metalen in de Maas en Schelde • Natuur: adequaat op ecologische principes gebaseerd waterbeheer; kustzonebescherming in verband met rampen op zee; bescherming van species en habitats op zee; de vereiste waterkwaliteit en het integraal waterbeheer van wetlands mondiaal maar ook van de Waddenzee en EemsDollard • (sport)Visserij: het gemeenschappelijk visserijbeleid; bescherming van ecosystemen (Noordzee), als ook herstel (rivieren) • Kennisbeleid: het inspelen op internationale onderzoeksprogramma's; inspelen op internationale uitwisseling (Erasmus) en cursussen/symposia; het gevaar van erosie van de nationale ondersteuning van internationale kennisnetwerken. Integrale aanpak
LNV pleit voor een integrale aanpak voor de waterproblematiek, voor water als een economisch goed, voor decentraal beheer en voor participatie en medezeggenschap van belanghebbenden. Dit houdt o.m. in speciale aandacht voor: economische prijzen, versterking en eventueel privatisering van zwakke irrigatie- en drainageorganisaties, financiële verantwoording, natuurfuncties en milieuproblemen. Nederland heeft ruime kennis en ervaring met beleidsontwikkeling en uitvoering van
7
Momenteel vindt er binnen LNV een nadere positiebepaling plaats
ten aanzien van hun inzet in internationale watergerelateerde kaders, verbanden en instellingen. 99
wateraanwending en waterbeheer voor landbouw en natuur en zou deze kennis en ervarign ter beschikking kunnen stellen aan andere landen en internationale organisaties. LNV heeft hierin een medeverantwoordelijkheid om realisatie van beleid te bevorderen in de betreffende gremia. Voor hetgeen LNV doet t.a.v. van water zijn drie hoofddoelstellingen richtinggevend:
Doelstellingen
1. Het bevorderen van een duurzaam, vitaal en gevarieerd landelijk gebied, ten dienste van de samenleving als totaal, waarin de verschillende functies optimaal tot hun recht komen. 2. Het bevorderen van een duurzame en concurrerende landbouw en visserij, inclusief de verwerkende industrie. 3. Het bevorderen van een duurzame instandhouding, herstel en ontwikkeling van de Nederlandse (en waar relevant, internationale) natuurwaarden en landschap. 4. Uitgangspunt
LNV richt de aandacht op de uitvoering van het beleid en het realiseren van de gestelde doelen én op implementatie van integraal waterbeheer, c.q. de watersysteembenadering. LNV zal met inzet van het eigen instrumentarium en beleid actief deelnemen aan de opstelling en uitvoering van het waterbeleid en zorg dragen voor afstemming in de Vierde Nota Waterhuishouding. In overleg met andere ministeries wordt ingespeeld op hetgeen internationaal wordt voorbereid. Bij prioritering is van belang keuzes te bepalen op basis van kennis van bilateraal en internationaal beleid en de prioriteiten van andere landen.
100
9
Nederlands ondersteuningsbeleid in Midden en Oost-Europa
Gebaseerd op de notities en interviews met Economische Zaken en Buitenlandse Zaken 9.1
Hoofdlijnen van beleid
In 1991 heeft de Nederlandse regering de Oost-Europa Faciliteit ingesteld om de samenhang tussen de verschillende ondersteuningsactiviteiten te bevorderen. Het ondersteuningsbeleid voor Midden- en Oost-Europa (MOE) van de Nederlandse regering heeft tot doel de landen in deze regio te ondersteunen bij hun overgang naar een pluriforme rechtsstaat en een marktgerichte economie. De Staatssecretaris van EZ is daarbij verantwoordelijk voor de ondersteuning van economische hervormingen; de verantwoordelijkheid voor ondersteuning van maatschappelijke hervormingen in de landen in transitie ligt bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken (BuZa) De middelen die beschikbaar zijn voor het Nederlandse ondersteuningsbeleid aan Midden- en Oost-Europa maken als cluster deel uit van de Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS), waarin alle uitgaven in het kader van de Nederlandse aanwezigheid in het buitenland zijn opgenomen. Voor de inzet van programma's in de betrokken landen is het van belang dat Nederlandse diplomatieke en consulaire vertegenwoordigingen in deze landen aanwezig zijn; zij zijn als adviseur betrokken bij de totstandkoming van activiteiten, met inbegrip van die op het gebied van waterbeheer. Ten behoeve van versterking van de bestaande posten in MOE werd door BuZa in 1996 nog een bedrag van Dfl 800.000 gereserveerd. Overige departementen hebben een adviserende rol bij de uitvoering van de hulpprogramma's van de Oost-Europa Faciliteit (zie voor bestedingen in de periode 1994-1996 en de begrotingsbedragen voor 1997 bijgaande kopie). Zij hebben bovendien ieder afzonderlijk, buiten de Oost-
101
Europa Faciliteit, middelen gereserveerd die worden ingezet voor de hulp aan Midden- en Oost-Europa8. Het ondersteuningsbeleid kent verschillende programma's op het gebied van (i) export, (ii) investeren, (iii) kennisoverdracht, (iv) maatschappelijke transformatie; en verder loopt het Nederlandse ondersteuningsbeleid via (v) EU-fondsen en (vi) multilaterale kaders. Hieronder staan per gebied de programma's kort beschreven wat betreft hun inhoud, toepassingsgebied9 (indien niet vermeld geldt: alle Midden- en Oost-Europese landen) en voorwaarden (voor zover in het kader van de inventarisatie relevant). Voor verdere informatie wordt verwezen naar de uitvoerende instanties.
8
In 1996 heeft V&W de samenwerking geïntensiveerd met een aantal MOE-landen o.m. op het gebied van waterbeheer en heeft zij met Polen en Slowakije MoU's inzake waterbeheer gesloten. In het kader van de reguliere activiteiten financiert V&W kleine beleidsondersteunende projecten die niet in aanmerking komen voor financiering uit andere bronnen (1996: 1,5 min voor 22 projecten, w.b. waterbeheer in Polen, Hongarije, Slowakije, Oekraïne en Kazachstan, de Baltische Staten, Russische Federatie). 9
Sommige Balkan-landen (Bosnië-Herzegovina, Macedonië en Albanië) en de landen van de Kaukasus en Centraal Azië staan op de lijst van ontwikkelingslanden van het Development Assistance Committee (DAC) van de OESO. Op grond hiervan valt de steun aan deze landen onder de verantwoordelijkheid van de minister van Ontwikkelingssamenwerking. Het gaat hier zowel om projecthulp als om macro-economische ondersteuning, dit laatste bij voorkeur als onderdeel van multilaterale programma's. 102
9.2
Programma's en faciliteiten
9.2.1
Export
De geboden faciliteiten zijn gericht op de export van Nederlandse goederen en diensten naar Midden- en OostEuropese landen. Voortraject
Het Programma Economische Samenwerking Projecten (PESP) voorziet in de financiële ondersteuning van een Nederlands bedrijvenconsortium in het beginstadium (identificatie- of voorbereidingsfase); het project moet passen in het bilaterale beleid van de Nederlandse overheid t.a.v. het betrokken land; informatie verkrijgbaar bij Ministerie van EZ/BEB/DSE/EBF.
Exportkredietverzekering
Exportkredietverzekering (EXPORT) biedt de ondernemer garantie op dekking bij risico's t.g.v. export van goederen en diensten; het Nederlandse systeem van kredietverzekering kent voor elk land in de wereld een afzonderlijk acceptatiebeleid, afgestemd op de kredietwaardigheid van het desbetreffende land (gerelateerd aan politieke en economische situatie); informatie verkrijgbaar bij NCM-afd. Acceptatie Middellange Credieten (AMC).
Leasefaciliteit
Leasefaciliteit(LEASE) is gericht op verzekering van kapitaalgoederentransacties op m.n. de landen van de voormalige Sovjet-Unie en de Balkan; informatie verkrijgbaar bij NCM voor Midden- en Oost-Europa N.V. Het ministerie van Financiën sluit exportkredietverzekeringen af met diverse exporteurs. Voorwaarden bij vaststelling van een exportkredietverzekering zijn de kredietwaardigheid van de onderneming en de beschikking over de benodigde vergunningen. Integraal waterbeheer als zodanig is geen uitgangspunt voor kredietverlening. Ook gaat Financiën niet over het type activiteiten die voor exportkredietverzekering in aanmerking komen en heeft zij geen bemoeienis met de vergunningverlening, aanverwante procedures en contracten. Dit is het soevereine recht van een staat (vaak de opdrachtgever) waarop de export betrekking heeft. In de toekomst zal meer aandacht komen voor harmonisatie in de kredietverlening, in navolging op de OESO-verklaring inzake milieuaspecten in relatie tot exportkredietgaranties.
103
Exportfinanciering
Het Besluit Subsidies Exportfinanciering (BSE) stelt exporteurs in staat de marktrente voor exportkredieten te verlagen naar het niveau van de concurrentie. Informatie is verkrijgbaar bij Senter.
ORET
De Ontwikkelingsrelevante Exporttransacties (ORET) zijn gericht op het bevorderen van de Nederlandse export naar ontwikkelingsmarkten; het toepassingsgebied is Albanië en Kirgizstan (en diverse landen in Afrika, Latijns-Amerika en Azië); informatie verkrijgbaar bij het Ministerie van BuZaDGIS/DPO/BL of Ministerie van EZ-BEB/DSE/EBF.
MILIEV
Milieu en Economische Verzelfstandiging (MILIEV); bedrijven kunnen een (gedeeltelijke) schenking krijgen voor transacties en investeringen in ontwikkelingslanden, gericht op de verbetering van het milieu; het toepassingsgebied is Albanië en Kirgizstan (als ook diverse landen in Afrika, Latijns-Amerika en Azië); de transactie moet (i) een grote milieucomponent hebben, (ii) bijdragen aan de ontwikkeling van het ontvangende land op milieugebied en (iii) moet passen in het Nederlandse bilaterale handelsbeleid. Informatie is verkrijgbaar bij het Ministerie van BuZa-DGIS/DPO/BL. 9.2.2
Investeren
De diverse instrumenten staan de ondernemer ter beschikking om investeringen zo succesvol mogelijk te laten uitwerken voor de ondernemer als ook voor het land waarin geïnvesteerd wordt. Voortraject
Investeringsbevordering en Technische Assistentie Midden- en Oost-Europa (IBTA); beoogt economische samenwerking tussen bedrijven in Nederland en OostEuropa te bevorderen en bedrijven aan te moedigen in hun gang naar Oost-Europa; de aanvraag moet afkomstig zijn van (of namens) een Oosteuropese onderneming en per activiteit geldt een afzonderlijke lijst met specifieke voorwaarden; informatie verkrijgbaar bij FMO, afdeling IBTA.
1B0
Investeringsbeschermingsovereenkomsten(IBO); Nederland sluit investeringsbeschermingsovereenkomsten af met de overheden van Oosteuropese landen teneinde risico's bij investeringen in deze landen tot een minimum te beperken; Nederlandse ondernemingen kunnen rechten ontlenen aan deze IBO's; er zijn IBO's gesloten met 104
Bulgarije, Estland, Hongarije, Letland, Litouwen, Polen, Roemenië, Russische Federatie, Slowakije en Tsjechië; informatie verkrijgbaar bij het Ministerie van EZBEB/DHZ/IINV. RHl
Regeling Herverzekering Investeringen Europa (RHI); investeringen in MOE-landen kunnen op basis van de RHI bij de N C M worden verzekerd tegen schade ten gevolge van niet-commerciële risico's; informatie verkrijgbaar bij NCM.
OE-KREDIET
De Investeringsfaciliteit ( O E - K R E D I E T ) verleent in aanvulling op een Nederlandse investering in een Oosteuropese onderneming, een lening aan dit Oosteuropese bedrijf ter versterking van het risicodragend vermogen. Het toepassingsgebied is Bulgarije, Estland, Hongarije, Letland, Litouwen, Oekraïne, Polen, Roemenië, Rusland, Slovenië, Slowakije, Tsjechië, Witrusland; informatie verkrijgbaar bij de Nationale Investeringsbank N.V. (NIB), onder de naam Oost-Europa Krediet 9.2.3
Kennisoverdracht"
De hulpprogramma's zijn gericht op management en technische assistentie, teneinde de voorwaarden te scheppen voor versterking van de handelsbetrekkingen. PSO
Programma Samenwerking Oost-Europa (PSO) is gericht op het bevorderen van economische kennisoverdracht vanuit het Nederlandse bedrijfsleven naar M O E , ter ondersteuning van de transformatie naar een marktgerichte en duurzame economie. De expertise en kennisoverdracht verloopt via opdrachtverlening van projecten. Senter geeft hiertoe opdracht; het Ministerie van EZ is financier; het toepassingsgebied is Estland, Letland, Litouwen, Russische Federatie, Oekraïne, Polen, Tsjechië, Slowakije, Hongarije, Slovenië; de komende jaren zal een verdere verschuiving
10
De Nederlandse regering ondersteunt een databank, HINTS (Holland Information Network for Trade & Services), een initiatief van VNO/NCW en Nethconsult, dat tot doel heeft: -informatieverschaffing aan het brede bedrijfsleven over potentiële projecten; -vergroting van de spin-off van ingezette overheidsgelden in PSO, PUM en Multilaterale projecten, inclusief de uit de trustfunds gefinancierde projecten. 105
plaatsvinden van CEFTA-landen naar minder ontwikkelde markten in landen als Rusland, Oekraïne en de Balkan. Informatie is verkrijgbaar bij Senter. Management assistentie
Het Programma Uitzending Managers, De Baak Management Centrum en Passage (Subsidieregeling managementcursussen); deze drie instrumenten zijn gericht op kennisoverdracht d.m.v. managementassistentie; overwogen wordt om Passage op termijn om te vormen tot een integraal onderwijsinstrument. 9.2.4
Programma Maatschappelijke transformatie
Het Programma Maatschappelijke Transformatie (MATRA) richt zich op ondersteuning van de overgang van een totalitaire staat naar een pluriforme, democratische rechtsstaat in veertien landen in Midden- en Oost-Europa: Polen, Hongarije, Tsjechië, Slowakije, Estland, Letland, Litouwen, Slovenië, Kroatië, Roemenië, Bulgarije, de Russische Federatie, Oekraïne en Wit-Rusland. Een verschuiving treedt op in de richting van de eerste tien landen die naar verwachting binnen afzienbare tijd zullen toetreden tot de Europese Unie. Het programma ondersteunt activiteiten die bijdragen aan het proces van maatschappelijke transformatie en de betrokkenheid van burgers vergroten bij de inrichting van hun maatschappij. Het speelt in op de behoeften in de begunstigde landen. In overleg met de diverse vakdepartementen zijn de doelstellingen van het MATRA Programma uitgewerkt in een aantal thema's, waaronder waterbeheer. Bij de totstandkoming van projectsteun spelen de buitenlandse vertegenwoordigers een rol als adviseur.
I V * I m
I • • « |
1 Vanaf 1997 is een aantal meer specifieke onderdelen aan het programma toegevoegd: versterkte aandacht zal worden gegeven aan de thema's natuur, milieu en onderwijs: • Programma Internationaal Natuurbeheer; richt zich op twee programmalijnen (i) beleidsontwikkeling biodiversiteit en (ii) concrete gebiedsbescherming en -beheer, die aansluiten bij internationale kaders (Agenda 21, Biodiversiteitsconventie en de Pan-Europese Biologische en Landschapsdiversiteitsstrategie, PEBLDS); PIN, gemiddeld Dfl 8 min. op jaarbasis, maakt onderdeel uit van HGIS
106
• K _ I m | •
I I
met VROM zijn afspraken gemaakt om een deel van het MATRA Programma, jaarlijks ongeveer 4 min, te benutten voor de institutionele versterking van milieuoverheden; in overleg met OCW wordt bezien op welke wijze het MATRA Instrumentarium kan worden benut t.b.v. onderwijsprojecten in de regio (nadruk: onderwijsmanagement).
De maatschappelijke transformatie wordt gestimuleerd langs vijf instrumenten: Matra Projecten Programma: i.k.v. internationaal milieubeleid aandacht voor versterking van milieuoverheden, aan internationaal natuurbeheer en netwerken van milieu-NGO's; Matra KAP Programma: ondersteuning van kleine lokale initiatieven door een Nederlandse ambassade (maximaal Dfl 15.000 per project) Matra Multilaterale Programma: levert financiële bijdrage aan programma's en projecten van multilaterale organisaties (Raad van Europa; EU: PHARE en TACIS; UNDP, WHO, ILO) en internationale NGO's Matra Opleidingen Programma stelt beurzen ter beschikking aan Midden- en Oosteuropeanen Matra Politieke Partijen Programma: subsidieregeling t.b.v. vorming en scholing van het politiek kader van politieke partijen in MOE. In 1996 stond voor deze instrumenten samen Dfl 37.5 min. ter beschikking. Verdere informatie bij het ministerie van BuZa-DEU/UM 9.2.5
Europese Unie
Het Ministerie van EZ is actief betrokken bij de totstandkoming van internationale afspraken met Oosteuropese landen. De spelregels worden o.a. vastgelegd in afspraken tussen de EU en Oosteuropese landen. De Unie heeft met de Visegradlanden (Hongarije, Polen, Slowakije en Tsjechië), Bulgarije, Roemenië en de Baltische Staten Associatie-akkoorden gesloten. Deze overeenkomsten regelen het goederenverkeer van en naar de Unie. Met Rusland, Oekraïne, Wit-Rusland, Moldavië, Kazachstan zijn Partnership-agreements gesloten.
107
Nederland ondersteunt de beleidsprogramma's van de Unie (PHARE en TACIS) die gericht zijn op ondersteuning van het hervormingsproces in Midden- en Oost-Europa. PHARE
Het programma Polen en Hongarije: hulp bij de herstructurering van de economieën, PHARE, kent als prioriteitsgebieden o.m. co-financiering infrastructuur, herstructurering overheidsinstellingen en technische assistentie bij wetgeving; de Nederlandse overheid probeert zoveel mogelijk het Nederlandse bedrijfsleven een rol te laten spelen in de door de EU gefinancierde projecten; het toepassingsgebied is Albanië, Bulgarije, Estland, Hongarije, Letland, Litouwen, Macedonië, Polen, Roemenië, Slovenië, Slowakije en Tsjechië; informatie verkrijgbaar bij de EVD.
TACIS
Prioriteiten binnen het programma Technical Assistance Commonwealth of Independent States, TACIS, liggen o.m. op het gebied van ontwikkeling "human resources" (management training) en herstructurering van bedrijven (privatisering); projectidentificatie vindt plaats op basis van meerjarige actieprogramma's; onder het toepassingsgebied vallen de republieken van de voormalige Sovjet-Unie: Armenië, Azerbaidzjan, Georgië, Kazachstan, Kirgizstan, Moldavië, Oekraïne, Oezbekistan, Rusland, Tadzjikistan, Turkmenistan en Wit-Rusland; informatie verkrijgbaar bij de EVD en het Ministerie van EZ/BEB/MOE.
Co-financiering
9.2.6 Multilaterale instellingen Co-financiering biedt mogelijkheden voor het Nederlandse bedrijfsleven te participeren in multilaterale projecten. Nederland kent een fonds, Multilaterale projecthulp (MULTI), van waaruit financieel kan worden bijgedragen aan individuele projecten van internationale organisaties als de Wereldbank, de OESO en UNDP. Alleen initiatieven van multilaterale instellingen komen in aanmerking. Deze projecten zijn gericht op technische assistentie en kennisoverdracht. MULTI is van toepassing op de landen Estland, Hongarije, Letland, Litouwen, Oekraïne, Polen, Rusland, Slovenië, Slowakije en Tsjechië. Nadere informatie is verkrijgbaar bij Ministerie van EZBEB/MOE.
108
Trustfunds
Nederland heeft Trustfunds bij multilaterale instellingen, waarmee haalbaarheidsstudies en andere projectvoorbereidingsactiviteiten voor Nederlandse bedrijven kunnen en Nederlandse betrokkenheid bij projecten kan worden bevorderd. Nederland heeft een Trustfund bij de European Bank for Reconstruction and Development (EBRD) in de vorm van een Netherlands Technical Assistance Cooperation Fund Arrangement for Central and Eastern European Countries. De natte bouw is één van de sectoren waarop het trustfund van toepassing is. Informatie is verkrijgbaar bij het Ministerie van EZ-BEB/MOE, EVD, EBRD en de Nederlandse Ambassade te Londen. Het Nederlandse Trustfund bij de Wereldbank, het zogeheten Consultancy Trust Fund Arrangement, is gericht op projecten in de publieke sector en financiert de kosten van door de Wereldbank aangestelde deskundigen die voorbereidingen treffen voor Wereldbankprogramma's in MOE. De natte bouw is één van de sectoren waarop het trustfund van toepassing is. Onder het toepassingsgebied vallen Estland, Hongarije, Letland, Litouwen, Oekraïne, Polen, Rusland, Slovenië, Slowakije, Tsjechië en WitRusland. Informatie is verkrijgbaar bij de Nederlandse ambassade te Washington, de Wereldbank en lokale wereldbankkantoren, het Ministerie van EZ-BEB/MOE en de EVD. Het Trustfund International Finance Corporation (IFC) is uitsluitend gericht op de particuliere sector en financiert activiteiten gericht op het bevorderen van investeringen in deze sector. Informatie is verkrijgbaar bij de Nederlandse Ambassade te Washington, het Ministerie van EZBEB/MOE, de EVD en IFC. Daarnaast financieren de multilaterale instellingen projecten in Midden- en Oost-Europa, gericht op ondersteuning van het transformatieproces. Nederlandse bedrijven kunnen meedingen naar deze opdrachten. Het Ministerie van Economische Zaken helpt hen daarbij.
109
110
Bijlage V
Relevante Nederlandse actoren
Bijlage V geeft voor een aantal aandachtsgroepen een overzicht van de prioritaire aandachtsvelden.
Inhoudsopgave Tabel 1
Rijksoverheid
Tabel 2
Koepels in het bedrijfsleven en de waterschappen
Tabel 3
113
Expliciet op export gerichte kennisinstituten
Tabel 4
112
114
Kennisinstituten gericht op onderzoek en opleiding
115
Tabel 5
Maatschappelijke organisaties en NGOs
118
Tabel 6
Overige organisaties en verbanden
120
111
Tabel 1
Rijksoverheid
ACTOR
PRIORITAIRE AANDACHTSVELDEN
Ministerie van V&W (inclusief RWS en -diensten)
Water- en kustzonebeheer (kwalitatief en kwantitatief; veiligheid bij overstroming; integraal beheer m.i.v. kustzonebeheer), kennisversterking, exportbevordering
Ministerie van BuZa
Herijking, coördinatie Nederlandse inzet in internationale aangelegenheden
Ministerie van BuZa/NEDA (DGIS)
drinkwater, sanitatie, duurzaamheid, irrigatie, wise-use wetland, stroomgebied beheer
Ministerie van BiZa
Nederlandse Antillen
Ministerie van EZ - Buitenlandse Economische Betrekkingen (Inclusief Senter)
Nederlands ondersteuningsbeleid bij exportbevordering
Ministerie van Financiën/E KI
Exportkredietgaranties
Ministerie van LNV
Internationaal natuurbeheer: wetlands, zeeën en kust, rivieren, biodiversiteit; visserijbeheer
Ministerie van VROM
Internationaal en Europees milieubeleid, waterkwaliteit drinkwater en sanitatie, klimaat
Ministerie van OCW
Wetenschapbeleid, zee- en kustonderzoek, versterking Nederlandse infrastructuur in internationale context
Ministerie van Defensie
Exportpromotie, sanering oude bases OostEuropa, Vredeshulp
112
I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I
Tabel 2
Koepels in het bedrijfsleven en de waterschappen
ACTOR
PRIORITAIRE AANDACHTSVELDEN
Unie van Waterschappen
Grensoverschrijdend waterbeheer; beken en watersystemen
NVA.Nederlandse Vereniging voor Waterbeheer
Bevordering van kennis op het gebied watertransport, afvalwaterzuivering en integral waterbeheer.
VEWIN
Drinkwater en export van drinkwaterkennis
VLM Vereniging van Leveranciers van Milieuapparatuur en -technieken
Belangenbehartiging producenten van apperatuur en leveranciers van technieken op milieu (water, bodem, lucht).
NEDECO/NETHCONSULT
Advisering op watergebied en waterbouw, landaanwinning, drainage, irrigatie, rivier- en kustbeheer, wetlands
NABU
Weg- en waterbouw, baggeren buitenland
WIW. Werkgroep Internationale Wetland- deskundigen
Bevorderen kennisoverdracht en uit wisseling van informatie over activiteiten en ontwikkelingen tussen belangrijke actoren op het gebied van wetlands uit advieswereld, kennisinstituten, NGCTs en bedrijfsleven
Havenbedrijf Rotterdam, Amsterdam
twinning: ondersteuning havengebieden in de Wereld commerciële samenwerking met buitenlandse havenbedrijven
113
Tabel 3
Expliciet op export gerichte kennisinstituten
ACTOR
PRIORITAIRE AANDACHTSVELDEN
IHE
Waterbeheer, waterbouw
Wetenschappelijk onderzoek en het aanbieden van opleidingen (post-graduate) en training op het gebied van water, milieu en physical infrastructure. (institutional capacity building en human resource development). Bijvoorbeeld: duurzaam gebruik van aquatische ecosystemen (zout/zout) op basis van ecologische systeembegrip; zuivering en hergebruik van afvalwater. IAC
Tropische cultuurtechniek, irrigatie, waterbeheer, visserijbeheer
Internationaal onderwijs, Advisering en Kennismakelaardij. ILRI
Duurzaam gebruik van land en water in met name ontwikkelingslanden
Het verzamelen, ontwikkelen en verspreiden van kennis door het doen van toegepast onderzoek en de uitvoering van projecten veelal in samenwerking met andere (kennis)instituten in binnenen buitenland. Kennisoverdracht via het opstellen en uitgeven van publicaties, het verzorgen van trainingen en cursussen, en het adviseren en begeleiden van doelgroepen in ontwikkelingslanden. ILRI
Waterbeheer
Wetenschappelijk onderzoek en het aanbieden van internationale opleidingen (post-graduate) en training op het gebied van remote sensing en GIS toepassingen voor 'watershed management and conservation', grondwateronderzoek en exploratie, en kustzonestudies.
114
I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I
Tabel 4
Kennisorganisaties gericht onderzoek en opleiding
ACTOR
PRIORITAIRE AANDACHTSVELDEN
Rijkinstituten 1 RIZA
Zoetwater en rivieren
RIKZ (m.i.v. het CZMC)
Kust en zee
IKC
Wetlands en natuurbeheer
o.m. waterbeheer, grensoverschrijdende stroomgebieden, etc. Integraal waterbeheer (zout, brak), mariene/estuariene ecosystemen, ecotoxicologie, dynamisch kustbeheer. Adviezen en gegevens gericht op: • bescherming tegen overstromingen door zee • duurzaam gebruik van estuaria, kusten en zeeën • geïntegreerd kustbeheer • mariene biodiversiteit • kennis export en export promotie Toepasbaar maken van kennis en informatie in het kader van beleidsprocessen. IKC formuleert en begeleidt onderzoek en maakt vertaalslag naar het beleid. IBN-DLO
Wetlands en natuurbeheer
Aquatische ecologie, zoute wateren, zee- en kustvogels, zoete wateren, 'integrated coastal zone management', mangrovebossen, etc. RIVM
Waterkwaliteit, drinkwater
Beleidsontwikkeling en het toezicht op het gebied van volksgezondheid, milieu en natuur. RIVO
Visserij onderzoek, Noordzee, ecologisch herstel rivieren
Vinden van oplossingen voor problemen in de visserijsector in relatie tot sociale ontwikkelingen in de breedste zin van het woord.
1
Zie voor een overzicht van aandachtsvelden van Diensten van RWS (de Bouwdienst en de Dienst Weg- en Waterbouw) Box 5, hoofdstuk 3 van het Achtergronddocument. 115
ACTOR
PRIORITAIRE AANDACHTSVELDEN
Onderzoeksinstituten TNO
Effecten van ecologische verstoring op aquatische systemen
Onderzoek grondwaterkwaliteit en -kwantiteit, ecologisch en ecotoxicologisch onderzoek van zoute en zoete oppervlaktewatersystemen, onderzoek inzake reiniging van afvalwater en waterbodem, ontwikkeling instrumentarium voor metingen in het oppervlaktewater, etc. NIOO - CL
Zoetwater ecologie van meren
Fundamenteel en strategisch, oecologisch onderzoek in zoetwater ecosystemen. NIOO - CEMO
Mariene en estuariene ecologie.
Fundamenteel ecologisch onderzoek, veldonderzoek en modelbouw. NIOZ
Zee en Waddenzee
Wetenschappelijk onderzoek naar kust, zeeën en oceanen, waarbij integratie van de voor het mariene onderzoek relevante natuurwetenschappelijke disciplines een bepalende rol speelt.
Universiteiten TU-Delft
Water
• • • • • • • • • •
Integraal waterbeheer en integraal stroomgebiedbeheer Beleidsanalyse, modellering en beslissingsondersteunende systemen Bestuurskundige aspecten van het waterbeheer Waterrecht Irrigatie en polders Oppervlaktewater en grondwaterhydrologie Waterzuivering en riolering Drinkwatervoorziening Waterbouw Economie en infrastructuur
Universiteit van Aquatische ecologie Amsterdam • Onderzoek naar processen in aquatische systemen, met name in benthische (algen)levensgemeenschappen, aquatische insecten en functionele relaties met waterkwaliteit.. • Onderwijs in de milieubiologie en specialisatie in aquatische eco(toxico)logie. • Antropologie/sociologie (onderwijs en onderzoek); kustzonebeheer met accent op visserij. Universiteit van Geïntegreerd stroomgebied beheer Afdeling Aquatische Oecologie en Milieubiologie: toegepast en Nijmegen fundamenteel onderzoek in aquatische en semi-aquatische systemen met speciale aandacht voor 'Restoration Ecology' (verdroging, versnippering, vermesting en verzuring) en natuurontwikkeling in natuurstroomgebieden. Vakgroep Milieukunde: natuurbeheer, rivieren en kustgebieden.
116
ACTOR
PRIORITAIRE AANDACHTSVELDEN
Universiteit van Marine biologie en internationaal watervogel onderzoek FVEM-RUG: onderzoek gericht op het bewerken van een overgang naar Groningen een duurzame samenleving met een aanvaardbare milieukwaliteit. Universiteit van Hydrologie. • grondwaterstromen Utrecht • herstel laagveenecosystemen • 'small river catchment' management • relaties hydrologie, vegetaties en verdroging Landbouw Universiteit Wageningen
Irrigatie en waterbouwkunde, cultuurtechniek, waterhuishouding, waterkwaliteitsbeheer en aquatische ecologie, visteelt en visserij
Vakgroep visteelt en visserij: onderzoek en onderwijs visstandbeheer: • Integraal beheer tropische kustzones • Integraal beheer Europese binnenwateren.
117
Tabel 5
Maatschappelijke organisaties en NGO's
ACTOR
PRIORITAIRE AANDACHTSVELDEN
WNF
levende rivieren, rivier- en wetlandprojecten Donau, Zambia, Malysië, Brazilië, Indonesië, Buthan. Bierbza, Polen (via WWF-International zeer vele wetlandgebieden)
Stichting Duinbehoud
Nederlandse kustgebieden
EUCC
Alle Europese kusten Green Islands, kustgebieden in Polen, OostDuitsland, Rusland, Litauwen, Oekraïne European Coastal and Marine Ecological Network
ECONET Action Fund
Donau/Drava National park Hongarije Koorgalsky schiereiland, Rusland Dnjester Oekraïne
Greenpeace
Zee, Noordzee, Schelde, Kustfronten
Werkgroep Noordzee
Noordzee
Stichting Natuur en Milieu
thematisch waterkwaliteit, waterbeheer focus op Nederland, buurlanden en EU
Vereniging Natuurmonumenten
Twinning en uitwisseling, duingebieden Noord-Frankrijk, kust gebied Oost-Engeland, Laaglandmoerassen NO-Polen
Milieucontact Oost-Europa
Allerlei initiatieven met lokale NGOs
Waddenvereniging
samenwerking met Duitsland, Denemarken in Waddengebied
Stichting Doen
capaciteits opbouw NGOs natuur- en milieubescherming Oost-Europa o.a. wetlands, rivieren, kustbeheer.
Nederlands Comité voor IUCN
Wetlandprojecten Benin mangrove en natte tropische bossen
118
I
ACTOR
PRIORITAIRE AANDACHTSVELDEN
Wetlands International
Wetland- en watervogelbescherming Middenen Oost- Europa, CIS-landen, Afrika, Azië
Nationaal Ramsar Overleg
Overleg tussen de belangrijkste Nederlandse natuurbeschermings NGO's op het gebeid van wetlands en vogels, Min LNV als waarnemer, ter toetsing en ondersteuning van Nederlands wetlandbeleid (nationaal en internationaal)
Vogelbescherming
Wetlandbescherming Oost- en Zuid-Europa, Afrika; internationaal netwerk via BirdLife International
WIWO, Werkgroep Internationaal Watervogel Onderzoek.
Afrika, Midden-Oosten, CIS-landen, arctische vogel- en wetlandinventarisaties
Ecooperation
wetlands Bhutan, Benin
BothEnds
Wereldwijde ondersteuning NGOs
SNV, Nederlandse Ontwikkelingsorganisatie
Ontwikkelingssamenwerking, wetland wiseuse, herstel wetlands, drinkwater en visserij
MFO 's, NOVIB, ICCO, Bilance, HIVOS
Ontwikkelingssamenwerking, wetland wiseuse, herstel wetlands, drinkwater en visserij
119
Tabel 6
Overige organisaties en verbanden
ACTOR
PRIORITAIRE AANDACHTSVELDEN
Rijnmond
twinning, contacten ondersteuning andere havengebieden in de Wereld Provincie Noord-Holland wetlandbeheer (Litouwen) Provincie Overijssel (Letland) Provincie Noord-Brabant (voormalig OostDuitsland) Provincie Zuid-Holland, natte graslanden (Hongarije) Noordelijke Provincies en Zuid-Limburg grensoverschrijdende activiteiten, natte infrastructuur en natuur twinning uiterwaarden, met Elbtaluiterwaarden, voormalig Oost-Duitsland, twinning Regio Peel en Maas met wetlands Polen, twinning hoogvenen, Ierse Venen, Ierland twinning Regio Groningen, Lauwersmeer, wetlands Bulgarije. Nationaal Park de Biesbosch, twinning Donau Delta Roemenië beoordeling ORET-fïnancieringsaanvragen beoordeling, advisering water, wetland en kust projecten WB, DGIS etc
Provinciale initiatieven OostEuropese natuur
INTERREG-projectgroepen
SBB
Erasmus Universiteit MER-commissie
120
Bijlage VI
Geraadpleegde bronnen
121
I Rijksnota's
*
Directoraat Generaal Internationale Samenwerking, Den Haag 1994. Sectorbeleidsdocument Biologische Diversiteit.
I
Directoraat Generaal Internationale Samenwerking, Samenwerk Den Haag 1998. Sectorbeleidsdocument Sustainable Irrigated Agriculture.
I
Directoraat Generaal Internationale Samenwerking, Den Haag inprep. Water for the Future
I •
Ministerie van Buitenlandse Zaken, Den Haag 1998. Nota Internationaal Natuur- en Milieubeleid Ministerie van Buitenlandse Zaken, Den Haag 1997. Nederlandse hulp aan Midden- en Oost-Europa (het Matra Programma); Buitenlands Beleid Belicht.
I •
Ministerie van Buitenlandse Zaken en Economische Zaken, Den Haag 1997. Voortgangsnotitie Nederlands Ondersteuningsbeleid Midden- en OostEuropa 1996.
I
Ministerie van Economische Zaken, Den Haag 1997. Programma Samenwerking Oost-Europa (PSO); MoU's 1997. Buitenlandse Economische Betrekkingen.
I I
Ministerie van Economische Zaken, Den Haag 1995. Ondernemen in Middenen Oost-Europa: Instrumenten, Regelingen en Programma's; Buitenlandse Economische Betrekkingen.
I "
Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, Den Haag 1995. LNV Waterbeleid.
I •
Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, Den Haag 1995. Programma Internationaal Natuurbeheer 1996-2000.
I •
Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Den Haag 1997. Vierde Nota Waterhuishouding Regeringsvoornemen.
• •
Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Den Haag 1998. COIB-jaarwerkplan Internationale Betrekkingen
•
Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, Den Haag 1997. Nota Milieu en Economie, T.K. 25 405, nr 1, Sdu Uitgeverij. Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, Den Haag 1998. Nationaal Milieubeleidsplan 3, VROM 97591/b/2-98,13090/168
122
I I I I
Jaarverslagen en overige bronnen CEES Centre for Ecological and Evolutionary Studies, Faculty of Mathematics and Natural Sciences University of Groningen, Annual Report 1996 Coastal Zone Management Centre, Jaarverslag 1997; Jaarprogramma 1998, Den Haag 1998. Instituut voor Bos- en Natuuronderzoek, Jaarverslag 1997 IBN-DLO. Instituut voor Bos- en Natuuronderzoek, Jaarverslag 1996 IBN-DLO. Instituut voor Bos- en Natuuronderzoek, Jaarverslag 1995 IBN-DLO. International Institute for Infrastructure, Hydraulic and Environmental Engineering Delft, IHE Profile, 1998. International Agricultural Centre, IAC Annual Report 1996. Ministerie van Verkeer en Waterstaat; Directoraat-Generaal Rijkswaterstaat, Jaarbericht Rijkswaterstaat 1996. Nederlands Instituut voor Oecologisch Onderzoek (NIOO), Progress Report 1996. Nederlandse Organisatie voor toegepast Natuurwetenschappelijk Onderzoek TNO, Jaarverslag 1997. Nederlandse Organisatie voor toegepast Natuurwetenschappelijk Onderzoek TNO, TNO Strategie 2000; Achtergronddocument, 1994. Nederlandse Organisatie voor toegepast Natuurwetenschappelijk Onderzoek TNO, Strategienota; Verkorte versie. Netherlands Institute for Sea Research (NIOZ), Annual Report 1996. Netherlands Institute for Sea Research (NIOZ), Annual Report 1995. RIVM Rijkinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Jaarverslag 1997, Bilthoven 1998. RIVO-DLO, Jaarboek 1995/96. RIVO-DLO, Visserijonderzoek van vangst tot consumptie. RuG Groningen, Jaarverslag 1996. Wageningen Agricultural University, Scientific Report 1996. Wageningen Agricultural University, Scientific Report 1995. WereldNatuurFonds, Levende Rivieren, 1993. 123
Interviews rijksoverheid2 Ministerie van BuZa, de heer drs J. Douma Ministerie van BuZa/DES/MN, de heer mr F.W.T. de Hoop Scheffer Ministerie van BuZa/DGIS, de heer drs A.J. Diphoorn Ministerie van EZ/BEB, de heer H. van der Veer Ministerie van EZ/BEB, de heer H. Hemmes Ministerie van Financiën/EKI, de heer mr F.B.M, van Deurzen Ministerie van LNV, de heer M. Vernooy, de heer G. Boere en de heer V. van de Berk Ministerie van OCW/OWB, de heer drs F.A. Eijbergen Ministerie van V&W - Bouwdienst, de heer B. Sjoelts Ministerie van V&W - Dienst Weg- en Waterbouwkunde, de heer K. Pilarczyk Ministerie van V&W - Directie Kennis / Afdeling Buitenland, de heer drs J.C.M, van Gent Ministerie van V&W - Afdeling Internationaal Waterbeleid, de heer jhr mr C.H.V. de Villeneuve Ministerie van VROM/DWL, de heer drs V.WJ. van den Bergen Ministerie van VROM/IMZ, de heer dr H. Kroes RIKZ, de heer drs F. van der Valk RIZA, de heer drs R.W. Uyterlinde
I
2
Binnen de gestelde opdracht en de beschikbare tijd voor uitvoering zijn voor de relevante
departementen en in overleg met de opdrachtgever een enkele contactpersoon benaderd; de onderzoekers hebben niet de pretentie hiermee de gehele Nederlandse beleidsinzet inzake internationaal waterbeheer te omvatten, te meer ook omdat binnen departementen en instellingen meerdere personen betrokken zijn en de informatie terzake niet door één persoon wordt gecoördineerd.
124
Interviews met koepels uit het bedrijfsleven en de waterschappen Havenbedrijf Rotterdam - Hoofd Beheer natte infrastructuur. Dhr. T. Vellinga, en Afdeling Public Affairs, Dhr. Smits. NABU, de heer ir H. Hangelbroek NEDECO, de heer drs A. Leusink Unie van Waterschappen, de heer mr W.G.M. Heidens VEWIN Vereniging van Exploitanten van Waterleidingsbedrijven in Nederland, de heer ir T.G. Martijn VLM, Vereniging van Leveranciers van Milieuapperatuur en -technieken. Voorzitter, de heer Van Lith.
Interview kennisinstituut IHE, International Institute for Infrastructural, Hydraulic and Environmental Engineering, de heer Prof. Ir W. Segeren
125
Interview vragen rijksoverheid 1. Hoofdlijnen Rijksbeleid op gebied van internationaal waterbeheer Heeft u aanvullingen op de in de bijlage gegeven overzichten? •
Rijksnota's/programma's relevant voor internationaal waterbeheer
•
Bilaterale samenwerkingsovereenkomsten op het gebied van waterbeheer
•
Internationale fora/programma's voor internationaal waterbeheer
•
Internationale kaders voor internationaal waterbeheer
•
Europees beleid en regelgeving op het gebied van waterbeheer
2. Activiteiten Rijksoverheid inzake internationaal waterbeleid a. Welk type activiteiten onderneemt uw departement op het gebied van internationaal waterbeleid en vinden deze in een specifieke regio plaats? b. Zijn deze activiteiten ingegeven door bestaande kaders en fora op het gebied van internationaal waterbeheer? Zo ja, welke (zie bijlage). c. Verwacht u toekomstige verschuivingen in regio's en aandachtsgebieden? Zo ja, welke en kunt u dit motiveren?
Onderwerpen
Regio's
Type activiteiten
a) integraal waterbeheer
1. Overlegverbanden
1. Buurlanden
b) drinkwaterbeheer
2. Uitvoering projecten
2. Europese Unie
c) zeeën en kustzones
3. Export van kennis
3. Midden- en Oost-Europa
d) wetlands en trekvogels
4. Financiering van projecten
4. Zuidoost Azië
e) rivieren
5. Onderzoek
5. Regio's Herijkingsnota3
f) verminderen calamiteiten / uitstoot gevaarlijke stoffen
6. Samenwerkingsovereen-komst
6. Niet-regiogebonden
g) waterbouw
7. Anders, nt..
7. Anders, nl..
h) Anders, nl
3. Nederlandse actoren, actief op gebied van internationaal waterbeleid Kent u contactpersonen betrokken bij a. Nederlands beleid op het gebied van internationaal waterbeleid binnen uw departement en/of aan uw departement verbonden instituten? b. Idem bij andere departementen en/of daaraan verbonden instituten? c. Idem bij de buitenlandse vertegenwoordigingen? d. Internationale fora en kaders relevant voor internationaal integraal waterbeleid?
4. Wisselwerking met economische en maatschappelijke sectoren a. Is er enige vorm van samenwerking tussen uw departement en het bedrijfsleven en/of maatschappelijke organisaties op het gebied van internationaal waterbeleid? Zo ja, met wie en waaruit bestaat deze samenwerking (s.v.p. benoemen)? b. Speelt de Nederlandse vertegenwoordiging in het buitenland een rol bij de samenwerking? Zo ja, welke?
Regio's herijkingsnota: a) West-Europa; b) Midden- en Oost-Europa; c) Centraal- en Zuid-Azië; d) Oost-Azië; e) Noord-Afrika en Midden-Oosten; 0 Midden- en Zuidelijk Afrika; g) Noord-Amerika; h) Zuid- en Midden-Amerika
126
Interview vragen bedrijfsleven 1. Geldstromen ten behoeve van internationaal waterbeheer Wat zijn belangrijke geldstromen voor internationaal waterbeheer ter uitvoering van activiteiten/projecten? 2. Activiteiten vanuit economische sectoren wat betreft internationaal waterbeleid a. Welk type activiteiten onderneemt uw bedrijf of sector op het gebied van internationaal waterbeleid en vinden deze in een specifieke regio plaats? b. Zijn deze activiteiten ingegeven door bestaande kaders en fora op het gebied van internationaal waterbeheer? Zo ja, welke (zie bijlage). c. Verwacht u toekomstige verschuivingen in regio's en aandachtsgebieden? Zo ja, welke en kunt u dit motiveren? Onderwerpen
Regio's
Type activiteiten
a) integraal waterbeheer
1. Overlegverbanden
1. Buurlanden
b) drinkwaterbeheer
2. Uitvoering projecten
2. Europese Unie
c) zeeën en kustzones
3. Export van kennis
3. Midden- en Oost-Europa
d) wetlands en trekvogels
4. Financiering van projecten
4. Zuidoost Azië
e) rivieren
5. Onderzoek
5. Regio's Herijkingsnota4
0 verminderen calamiteiten /
6. Samenwerkingsovereenkomst
6. Niet-regiogebonden
7. Anders, nl
7. Anders, nl
uitstoot gevaarlijke stoffen g) waterbouw h) Anders, nl
3. Innovatieve marktsegmenten voor de export a. Waar liggen voor het Nederlands bedrijfsleven kansen voor export van producten op het gebied van internationaal waterbeheer? Wat is hiertoe uw motivatie en waar liggen de behoeften vanuit de sector of het bedrijf? b. Beïnvloedt de Nederlandse overheid deze kansen? Zo ja, in positieve of negatieve zin? c. Zijn er knelpunten op internationaal vlak? Zo ja, waar en wat zou de Nederlandse overheid hieraan kunnen doen? 4. Wisselwerking met de Rijksoverheid en koepelorganisaties a. Is er enige vorm van samenwerking tussen de sector of het bedrijf en de rijksoverheid (departementen/overheidsinstellingen) op het gebied van internationaal waterbeheer? Zo ja, wat is de aard van de samenwerking en wie is daarbij uw contactpersoon? b. Is de sector of het bedrijf actief binnen een specifieke koepelorganisatie? Zo ja, welke en wie zijn daar nog meer lid van? c. Ontvangt u steun van de Nederlandse vertegenwoordigers in het buitenland? Zo ja, in welke vorm en voor welke doeleinden? Zo nee, wat is hiervan de achterliggende reden? 5. Wisselwerking internationale fora en kaders a. Is er enige vorm van wisselwerking tussen de sector of het bedrijf en internationale instellingen? Zo ja, s.v.p. benoemen aard van de wisselwerking en contactpersonen. b. Participeert de sector of het bedrijf formeel dan wel informeel in internationale kaders en/of instellingen? Regio's herijkingsnota: a) West-Europa; b) Midden- en Oost-Europa; c) Centraal- en Zuid-Aziè'; d) Oost-Azië; e) Noord-Afrika en Midden-Oosten; f) Midden- en Zuidelijk Afrika; g) Noord-Amerika; h) Zuid- en Midden-Amerika
127
128
Afkortingen BNP CEMO CIM CIS CIWAR CL COIB CSD CZMC DLO DWW EBRD EVD EU EUCC GEF GOOS GWP HGIS HRD IAWQ IBN-DLO ICES ICOLD IFC IHE IKC N ILO ILRI INM IRC ITC KAP KI WA KP5 LOICZ MAST MFO MOE MoU NABU NEDECO NGO NINM NIOO NIOZ NMP3 NVIWO NW4
Bruto Nationaal Product Centrum voor Estuariene en Mariene Oecologie Coördinatie Internationale Milieuzaken Countries of the new Independent States of the former Sovjet Union Commissie Internationale Wateraangelegenheden RWS Centrum voor Limnologie Commissie Internationale Betrekkingen Commission for Sustainable Development Coastal Zone Management Centre Dienst Landbouwkundig Onderzoek Dienst Weg- en Waterbouwkunde European Bank for Reconstruction and Development Economische Voorlichtings Dienst Europese Unie European Union for Coastal Conservation Global Environmental Facility Global Ocean Observing System Global Water Partnership Homogene Groep Internationale Samenwerking Human Resources Development International Association of Water Quality Instituut voor Bos- en Natuuronderzoek van de Dienst Landbouwkundig Onderzoek Interdepartementale Commissie Economische Structuurverserking International Commission on Large Dams International Finance Organisation International Institute for Infrastructural, Hydraulic and Environmental Engineering Informatie- en KennisCentrum Natuurbeheer International Labour Organisation International Institute for Land Reclamation and Irrigation Nota Internationaal Natuur- en Milieubeleid International Research Center International Institute for Aerospace Survey and Earth Science Kleine Ambassade Projecten Dienst Centrum voor Kwaliteitsbeheersing en Onderzoek in de sector Drinkwater, Bouw en Milieu Vijfde Kaderprogramma voor Research and Deveolopment Land-Ocean Interactions in the Coastal Zone Marine Science & Technology Programme Medefinancieringsorganisaties Midden- en Oost-Europa Memorandum of Understanding Nederlandse Organisatie voor Buitenlandse Uitvoerders Netherlands Engineering Consultants Non governementele organisatie Nota Internationaal Natuur- en Milieubeleid Nederlands Instituut voor Oecologisch Onderzoek Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zee Derde Nationaal Milieubeleidsplan Nederlands Vlaams Integraal Wateroverleg Vierde Nota Waterhuishouding
129
OESO ONRI ORET MILIEV PHARE
Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling Organisatie van Nederlandse Raadgevende Ingenieurs Ontwikkelingsrelevante Exporttransacties Milieu en Economische Verzelfstandiging Pologne/Hongrie; aide Èl la restructuration des économies (Polen en Hongarije; hulp bij de herstructurering van de economieën) PIN Programma Internationaal Natuurbeheer PSO Programma Samenwerking Oost-Europa PSOM Programma Samenwerking Opkomende Markten PV Permanente Vertegenwoordiging RIKZ Rijksinstituut voor Kust en Zee RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVO Rijksinstituut voor Visserij Onderzoek RIZA Rijksinstituut voor Integraal Zoetwaterbeheer en Afvalwaterbehandeling RMNO Raad voor het Milieu- en Natuuronderzoek SBB Staatsbosbeheer SPA Strategisch Plan van Aanpak TACIS Technical Assistance Commonwealth of Independent States TNO Nederlandse Organisatie voor toegepast natuurwetenschappelijk onderzoek UNEP United Nations Environmental Programme VLM Vereniging van Leveranciers van Milieu-apparatuur en -techniek VN-ECE Verenigde Naties - Economische Commissie voor Europa VN-IMO Verenigde Naties - International Maritime Organisation VNO-NCW Verbond van Nederlandse Ondernemingen - Nederlandse Christelijke Werkgeversbond WATC Wetland Advice and Training Centre WB Wereldbank WIWO Werkgroep Internationaal Wad- en Watervogel Onderzoek WTO World Trade Organisation WWC World Water Council
130
I I I I I I I I 1 I I I I I I I I I I I
Biological diversity AIDEnvironment's activities cover a wide range of nature conservation issues, from the protection of indiviclual species, such as rhinos, elephants, dugongs and whales, to the conservation of ecosystems such as forests, wetlands and marine areas. Major studies in this field include assessment and development of national and international policies on biological diversity and sustainable use of biological resources. AIDEnvironment pays special attention to the adaptation of environmental standards for nature conservation needs.
(Tropical) forests AIDEnvironment has conducted a variety of studies into forest-related policies on a global, European and national scale. An important issue is the link between the timber trade and sustainable forest management. We iriitiated and will pursue the preparation of a draft Global Forest Convention. Field projects conceming forestry and watershed management have been established in several countries in South-East Asia, Africa and in the Amazon region.
Marine environment and (coastal) wetlands Strengthening marine conservation within the concept of integrated sea use management and sustainable development is our main theme in this sector. Policy studies cover protected marine areas, wise use of wetlands, specific problems faced by small island states and pollution prevention.
Environmental assessment AIDEnviroment has extensive experience in environmental (impact) assessment. Working in developing countries, we see the need for an innovative approach to environmental assessment. Together with our partners in the south, we are adapting existing procedures and methods to make them more accessible and manageable for local communities, authorities, NGOs and projectteams. Participation and dialogue are important concepts in this
mm®
/ *•
PMÜffiM»
"_
I AIPÊnvironment Donker Curtiuastraat 7-523 1051 JL Ainsterdam The Netheriands Telephone +31 (20) 6868 111/6865011 Tilefax+31 (20) 6866251 E-mail:>[email protected]
I I
1""