Nederlands standpunt Global Monitoring for Environment and Security (GMES)
Initiatief om informatie- en kennistechnologie in te zetten ten dienste van milieu en veiligheid (Baveno Manifesto, oktober 1998)
Nederlands standpunt
GMES
Inhoud
1 1.1 1.2 1.3 1.4
Inleiding 5 Doel van GMES 6 GMES en Europees ruimtevaartbeleid 6 GMES en nationaal ruimtevaartbeleid 7 Betrokken ministeries 7
2 2.1 2.2 2.3
Global Monitoring for Environment and Security (GMES) 8 Inleiding 8 Nederlandse inspanning in GMES 9 Relatie GMES met andere initiatieven, organisaties en programma’s 9
3 3.1 3.2 3.3
Het eindrapport Initiële Fase 2001-2003 van GMES 11 Behoefte aan beleidsinformatie 11 De benodigde capaciteit in 2008 11 Aanbevelingen 12
4 4.1 4.2 4.3
Nederlandse belangen in GMES 13 De Nederlandse overheid 13 Nederlandse kennisinstituten en -instellingen 16 Het Nederlandse bedrijfsleven 17
5 5.1 5.2 5.3
Wat kan Nederland vanuit de gekozen hoofdthema’s bijdragen aan GMES? 19 De hoofdthema’s 19 Nederlandse bijdrage aan GMES 19 Belangrijke spelers bij de hoofdthema’s 20
6
Wat zijn de voordelen voor Nederland 21
7
Financiering GMES 22
8
Nederlands standpunt ten aanzien van (de Mededeling over) GMES 24
Bijlagen Afkortingen en begrippen 29 Bijlage bij hoofdstuk 31
Bijlage bij hoofdstuk 4 34
Brief minister inzake aanbieding “Nederlands standpunt met betrekking tot GMES” 35
Nederlands standpunt
1
GMES
Inleiding
Deze nota verwoordt het Nederlands standpunt ten aanzien van het gezamenlijk initiatief van de Europese Commissie en het Europees ruimtevaartagentschap ESA met betrekking tot Global Monitoring for Environment and Security (GMES). Het geeft in het bijzonder het Nederlandse standpunt weer ten aanzien van de Mededeling1 van de Europese Commissie “Global Monitoring for Environment and Security (GMES): Establishing a GMES capacity by 2008 - (Action Plan ((2004-2008))”. Zie ook hoofdstuk 8. Het daarvoor op te zetten systeem zal zoveel mogelijk gebruikmaken van bestaande kennis, capaciteit en infrastructuur en zal bestaande lokale gegevensbestanden en modellen op geharmoniseerde wijze toegankelijk maken. Waar nodig zal dit aangevuld worden met nieuwe infrastructuur. Informatie via GMES verkregen zal onder meer gebruikt worden door bestuurders om de Europese burger te beschermen tegen natuurlijke en antropogene (door de mens veroorzaakte) rampen. Uit de binnen GMES initieel gekozen socio-economische hoofdthema’s is gekozen voor twee hoofdthema’s die in het bijzonder van belang zijn voor Nederland: Water en Atmosfeer. Binnen deze twee hoofdthema’s valt een breed scala van subthema’s, waaraan Nederland bij de opbouw en exploitatie van GMES met de bestaande expertise en operationele ervaring kan bijdragen. De via GMES beschikbaar komende producten en diensten, niet alleen binnen deze twee hoofdthema’s, kunnen dan door Nederlandse overheden en instanties optimaal ingezet worden bij het uitvoeren van hun taken. In het bijzonder het beschermen van de Nederlandse burger en zijn bezittingen tegen (de gevolgen van) calamiteiten en rampen die klimaat- en milieugerelateerd zijn. De nota laat eveneens zien hoe Nederland betrokken is en verder betrokken wil worden bij GMES. Er wordt kort ingegaan op de achtergrond van GMES, wat in de beginfase (2001-2003) bereikt is, wat de Nederlandse ambities en belangen zijn in GMES en wat Nederland daaraan kan bijdragen. Wat dit laatste betreft is mede gebruik gemaakt van bijdragen van een groot aantal betrokken Nederlandse kennisinstituten en bedrijven. De Nederlandse industrie heeft in het bijzonder inbreng in de ontwikkel- en operationele fase van het GMES-ruimtesegment. Voor ontwikkeling en onderhoud van het ruimtesegment (met speciale aandacht voor de benodigde instrumenten) en de bijbehorende grondinfrastructuur kan een aantal Nederlandse bedrijven expertise en technologie inbrengen. Daarnaast is het vooral het MKB, en dan in het bijzonder de value adding bedrijven, dat profijt heeft bij het ontwikkelen en aanbieden van ruimte-infrastructuur, producten en diensten en de daarvoor vereiste informatie-infrastructuur ten behoeve van de gebruiker.
1
COM(2004) 65 final, 03-02-2004
GMES
Nederlands standpunt
De Nederlandse betrokkenheid bij GMES is in lijn met het Actieplan Ruimtevaart, waar het opgenomen is onder het zwaartepunt institutioneel en commercieel gebruik. Het actieplan geeft door nadere prioriteitstelling aan welke van de in deze nota genoemde prioriteiten voor Nederland op het gebied van aardobservatie in aanmerking komen voor financiering vanuit het ruimtevaartbudget. De nadere prioriteit wordt gegeven aan monitoring klimaatverandering en lucht- en waterkwaliteit, waterbeheer en aan geo-infrastructuur. Dit actieplan wordt afzonderlijk door de Minister van Economische Zaken, mede namens de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat, aan de Tweede Kamer aangeboden.
1.1 Doel van GMES
De Europese Commissie en het Europees ruimtevaartagentschap ESA hebben in 2001 het gezamenlijke initiatief 2 gelanceerd voor wereldwijde monitoring ten behoeve van milieu en veiligheid (GMES). Het primaire doel van GMES in het belang van de Europese burgers behelst het in 2008 tot stand brengen van een duurzame operationele Europese autonome capaciteit voor het produceren en aanbieden van geo-informatie ten behoeve van de uitvoering van het Europese beleid op de terreinen van milieu en (civiele) veiligheid. Daarmee kan ook Nederland adequater dan nu zijn burgers beschermen tegen (de gevolgen van) milieurampen zowel natuurlijk als door de mens veroorzaakt (antropogeen). GMES moet voorzien in de geo-informatiebehoeften van de (institutionele) gebruikers. GMES moet de betrouwbaarheid en de kwaliteit van de huidige geo-informatie aantoonbaar verbeteren en meetbaar socio-economische baten opleveren. Naast het inwinnen van gegevens vanaf land, zee en vanuit de lucht (in-situ) levert gegevensinwinning vanuit de ruimte (aardobservatie) voor monitoring op mondiale schaal een belangrijke toegevoegde waarde.
1.2 GMES en Europees ruimtevaartbeleid
GMES is voor wat het ruimtevaartaspect betreft in lijn met de Europese ruimtevaartstrategie3 die in 2000 is uitgewerkt door de Europese Commissie en het Europees Ruimtevaartagentschap ESA. Het in november 2003 door de Europese Commissie uitgebracht Witboek4 over Europees ruimtevaartbeleid “Space: a new European frontier for an expanding Union (An action plan for implementing the European Space policy)” besteedt ruime aandacht aan GMES. Nederland heeft op hoofdlijnen ingestemd met de gekozen lijn van het witboek5 en daarmee impliciet met GMES. Activiteiten onder GMES zijn reeds door de EC en ESA opgestart
SEC(2001)993, 19-06-2001, Werkdocument van de Commissie: Een Europese benadering van wereldwijde monitoring voor milieu en veiligheid (GMES): Beantwoorden aan de behoeften van de gebruiker 3 Europa en de ruimtevaart – Begin van een nieuw hoofdstuk (COM(2000)597) 4 COM(2003)673 5 Tweede Kamer, vergaderjaar 2003-2004, 24 446 en 21 502-30, nr. 25
2
Nederlands standpunt
GMES
door middel van oproepen voor projectvoorstellen. Nederlandse instituten en MKB’s hebben daarop gereageerd. De Europese Commissie en het Europees ruimtevaart agentschap ESA hebben in februari 2004 een rapport6 gepubliceerd over de initiële periode 2001-2003 met betrekking tot GMES. De Mededeling van de Commissie over de vervolg- periode 2004-2008 van GMES is op de Raad voor Concurrentievermogen van 11 maart 2004 als onderdeel van Europees ruimtevaartbeleid aan de orde geweest. Er bestond brede consensus dat GMES, naast Galileo en Digital Divide, een prioritair actieterrein is.
1.3 GMES en nationaal ruimtevaartbeleid
GMES maakt onderdeel uit van het Nederlandse aardobservatiebeleid voor de jaren 2002-20107 en is daarmee onderdeel van het nationale ruimtevaartbeleid. De overkoepelende doelstelling van het nationale ruimtevaartbeleid8 is het bijdragen aan het zo goed mogelijk inzetten en benutten van de unieke toegevoegde waarde van een mondiale ruimtevaartinfrastructuur voor maatschappelijk, economische en wetenschappelijke vooruitgang. GMES sluit direct aan bij deze doelstelling voor Nederland en de daaruit afgeleide drie dimensies. de politieke dimensie: Nederland als loyale partner in Europees verband; de gebruikersdimensie: GMES kiest de informatiebehoeften van de gebruikers als uitgangspunt voor het bijdragen aan het oplossen van wetenschappelijke/ maatschappelijke vraagstukken op de terreinen van milieu en (civiele) veiligheid; de industrieel/technologische dimensie: het bedrijfsleven (maakindustrie en diensverlenende bedrijven), kennisinstituten en universiteiten kunnen ten behoeve van innovatie en vanuit de in Europa erkende hoogwaardige kennis bijdragen aan de ontwikkeling en exploitatie van de vier componenten van de GMES-kerncapaciteit: diensten, observatie vanuit de ruimte, in-situ-observatie (het inwinnen van gegevens vanaf land, zee en vanuit de lucht) en de capaciteit voor data-integratie en informatiebeheer.
.. .
1.4 Betrokken ministeries
Het eerst verantwoordelijke ministerie voor GMES is het ministerie van Verkeer en Waterstaat. Meest betrokken ministeries zijn verder de ministeries van Economische Zaken; Onderwijs, Cultuur en Wetenschap; Buitenlandse Zaken en Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.
Global Monitoring for Environment and Security, Final Report for the GMES Initial Period (2001- 2003), 10 februari 2004 (geen officieel referentienummer) 7 Tweede Kamer, 2001-2002, 24446, nr. 15 8 Is verwoord in Kamerstuk 24 446, nr. 11 van 12 juli 2001
6
GMES
2 2.1 Inleiding
Nederlands standpunt
Global Monitoring for Environment and Security (GMES) Het GMES-initiatief is in 1998 gelanceerd door de Europese Commissie en een groep Europese ruimtevaartagentschappen. In het Baveno Manifesto (oktober 1998) is het initiatief beschreven als een toepassingsgerichte inspanning om technieken voor kennisondersteuning (in het bijzonder technieken voor aardobservatie en de technologieën van de informatiemaatschappij) in te zetten ten behoeve van de uitvoering van het Europese beleid op de terreinen van milieu en (civiele) veiligheid. GMES is een antwoord op de oproep van de voorzitter van de Europese Commissie Romano Prodi , waarin deze Europa oproept “te streven een civiele wereldmacht te worden in dienst van duurzame ontwikkeling in de wereld. Alleen wanneer Europa dit weet te bereiken, kan het zijn eigen strategische veiligheid verzekeren ...”. Het risico bestaat dat Europa voor zijn informatiebehoeften in verband met belangrijke beleidskwesties zoals milieuverdragen, conflictpreventie en humanitaire acties, in toenemende mate afhankelijk wordt van derden indien de in Europa aanwezige wetenschappelijke en technische capaciteiten niet gebundeld worden. Er moet daarom voor gezorgd worden, dat Europa continu toegang heeft tot operationele diensten die over kritieke milieu- en veiligheidskwesties informatie van hoge kwaliteit leveren. Het initiatief voor wereldwijde monitoring ten behoeve van milieu en veiligheid (GMES) biedt een unieke mogelijkheid om hierop te reageren. De ministerraden van respectievelijk de EU en ESA hebben in november 2000 aan de EC het verzoek gedaan om samen met de lidstaten voor de periode 2001-2003 “de contouren te schetsen van het GMES-initiatief, waarbij om te beginnen de behoeften van gebruikers en burgermaatschappij in kaart zouden moeten worden gebracht, en om uitvoeringsvoorstellen op te stellen”. Deze contouren zijn neergelegd in het rapport over de initiële periode 2001-2003 van GMES. Op hoofdlijnen beoogt GMES het - blijvend - afstemmen van het aanbod op de vraag. Daarbij dient eerst te worden uitgegaan van reeds bestaande infrastructuur voordat nieuwe wordt ontwikkeld. Vanuit de vraag bezien (behoeften van gebruikers en burgermaatschappij) kent GMES vier samenhangende componenten: diensten, observaties vanuit de ruimte, in-situ-observaties en de gegevensinfrastructuur (data-integratie en informatiebeheer). De Europese Commissie heeft eind 2003 het Witboek betreffende de Europese ruimtevaartplannen uitgegeven; GMES neemt hier een belangrijke plaats in. De reactie van de Nederlandse regering op de plannen in het Witboek is positief, hoewel eerst nadere uitwerking van de daarin voorgestelde plannen noodzakelijk wordt geacht.
Nederlands standpunt
GMES
2.2 Nederlandse inspanning in GMES
GMES maakt onderdeel uit van het Nederlandse aardobservatiebeleid voor de jaren 2002-2010 9 en als zodanig participeert Nederland in het GMES Service Element (Earth Watch programma) van ESA. Tijdens de Initiële Periode 2001-2003 van GMES hebben een aantal Nederlandse instituten en MKB’s deel uit gemaakt van consortia voor het uitvoeren van projecten. Ambtelijke vertegenwoordigers van de ministeries van VenW, VROM en BuZa hebben deel uit gemaakt van het GMES Steering Committee (GSC). In het GSC waren alle Lidstaten van de EU vertegenwoordigd met het doel de Initiële Periode van GMES te begeleiden. Een groot en wisselend aantal vertegenwoordigers van de overheid, wetenschappelijke instituten en MKB’s hebben bijgedragen aan de discussies in het GMES-Forum en daarmee inhoudelijk bijgedragen aan het eindrapport van de Initiële Periode. Voorbereiding op bijeenkomsten van Steering Committee en Forum vonden plaats in de eind 2001 opgerichte Nationale GMES-bijeenkomst waarin zitting hebben overheid, instellingen/instituten en relevant bedrijfsleven.
2.3 Relatie GMES met andere initiatieven, organisaties en programma’s
Met betrekking tot de relatie GMES met andere initiatieven, organisaties en programma’s in het kader van aardobservatie worden hieronder alleen de meest relevante genoemd, de opsomming is zeker niet uitputtend.
2.3.1 Relatie GMES met andere initiatieven Earth Observation Summit (EOS) Op 31 juli 2003 vond in Washington de Earth Observation Summit (EOS) plaats op initiatief van de regering Bush. Tijdens deze bijeenkomst op ministersniveau is een declaratie aanvaard, waarin de deelnemende landen overeenkwamen een wereldomvattend milieumonitoringnetwerk te realiseren. Europa heeft daartoe GMES naar voren geschoven als Europese bijdrage aan dat netwerk. Een uit de Summit voortgekomen Ad hoc Group on Earth Observations (GEO) zal voorstellen ontwikkelen voor de realisatie. Jaarlijks zal een EO Summit gehouden worden om de voortgang te stimuleren en nieuwe ontwikkelingen te bespreken. De tweede Earth Observation Summit (EOS-II) vond plaats in Tokio (25 april 2004) waar op politiek niveau de in de GEO ontwikkelde plannen voor de realisatie van het monitoringnetwerk, het Global Earth Observation System of Systems (GEOSS), zijn goedgekeurd. Tevens is tijdens deze Summit een declaratie aangenomen waarin de deelnemende landen hun inspanning voor de realisatie van GEOSS bevestigen en nieuwe landen uitnodigen alsnog hierin te participeren.
9
Tweede Kamer, 2001-2002, 24446, nr. 15
GMES
Nederlands standpunt
De derde Earth Oservation Summit (EOS-III) zal plaatsvinden begin 2005 te Brussel. Besproken zal worden een door een reeds ingesteld Implementation Plan Task Team op te stellen realisatievoorstel voor GEOSS dat in de komende 10 jaren zal worden uitgevoerd. Ad hoc Group on Earth Observations De relatie met de Ad hoc Group on Earth Observations (GEO) wordt gewaarborgd via de Nederlandse vertegenwoordiging door VenW in de plenaire GEO-vergaderingen en via deelname door diverse Nederlandse organisaties in de thematische subgroepen van GEO. 2.3.2 Relatie GMES met bestaande organisaties Het Europese Milieuagentschap (EMA) voorziet onder andere via Eionet in zijn huidige informatiebehoefte. Het EMA is actief betrokken bij de definitie en ontwikkeling van GMES. Aldus wordt gewaarborgd dat GMES nauw aansluit op Eionet, inclusief de Nederlandse bijdrage daaraan. De Europese Organisatie voor het beheer van Operationele Weersatellieten (EUMETSAT) heeft in zijn mandaat onder andere het inwinnen van satellietwaarnemingen ten behoeve van klimaatmonitoring. In de voorziene implementatiefase van GMES is een belangrijke rol weggelegd voor EUMETSAT. 2.3.3 Relatie GMES met bestaande programma’s Het programma van de Europese Commissie Infrastructure for Spatial Information in Europe (INSPIRE) zal vanuit het 5de en 6de Kaderprogramma bijdragen aan de opbouw van de geospatiële gegevensinfrastructuur (een van de vier componenten) van GMES. INSPIRE moet er vanaf 2007 toe bijdragen dat gebruikers en dienstverleners op gemakkelijke wijze toegang krijgen tot ruimtelijke geo-informatie uit verschillende bronnen. INSPIRE is gericht op zowel de technische als de organisatorische aspecten (waaronder standaarden en protocollen) van het beheer van geografische gegevens en daaruit afgeleide geo-informatieproducten. Voor verdere informatie wordt verwezen naar de bijlage bij dit hoofdstuk.
10
Nederlands standpunt
3
GMES
Het eindrapport Initiële Fase 2001-2003 van GMES
Het eindrapport Initiële fase 2001-2003 van GMES beschrijft de informatiebehoefte van de gebruikersgroepen, de benodigde capaciteit in 2008, en doet aanbevelingen voor acties gedurende de implementatieperiode 2004-2007.
3.1 Behoefte aan beleidsinformatie
De informatiebehoefte vanuit beleidsperspectief betreft de toegang tot tijdige en kwalitatief goede informatie over de gesteldheid en de ontwikkeling van het milieu op aarde. GMES zal onder andere kritische informatie kunnen leveren voor de volgende drie belangrijke beleidsterreinen die worden onderscheiden: voldoen aan de internationale verplichtingen op milieugebied in Europa; ondersteunen van duurzame ontwikkeling; bijdrage aan de veiligheid van burgers.
.. .
3.2 De benodigde capaciteit in 2008
Het GMES-informatiesysteem zal geleidelijk groeien van een verzameling losstaande netwerken en diensten naar een volledig geïntegreerde dienstverlening waarbij de oorspronkelijke netwerken en diensten blijven bestaan (als decentrale systemen). De benodigde capaciteit moet in 2008 gereed zijn. In-situ-monitoring (waarneming vanaf land, zee en vanuit de lucht) zal gebaseerd zijn op de observatienetwerken die reeds bestaan. De aandacht zal in de periode tot 2008 uitgaan naar verbetering, harmonisatie en het opvullen van “gaten” in het benodigde netwerk. Wat betreft satellietwaarnemingen is gebleken dat er behoefte is aan diverse ‘soorten’ lange termijn, continue waarnemingen, waaronder: metingen met zeer hoge ruimtelijke resolutie (1-5 m) voor bijvoorbeeld karte ring, conflictpreventie, crisismanagement, noodhulp; radarobservaties (ongehinderd door bewolking en ook bij nacht) voor bijvoor beeld detectie van bodembeweging, rampenbestrijding, veiligheid, kust bewaking, detectie olieverontreiniging op zee; metingen met hoge tot middelmatige resolutie (10-200 m) voor bijvoorbeeld waterkwaliteitmonitoring, monitoring tropische bossen en de mondiale biosfeer, atmosferische metingen voor monitoring van sporengassen voor klimaatveran deringsstudies en voor monitoring van luchtkwaliteit in de troposfeer in relatie tot volksgezondheid; waarnemingen voor de operationele oceanografie ten behoeve van maritieme toepassingen en voor onderzoek naar oceaanstromingen in relatie tot klimaat verandering.
. . . . .
Publieke en private Europese satellietoperators zullen een kritische rol spelen in de voorziening van gegarandeerde toegang tot satellietgegevens nodig voor het uiteindelijk leveren van de diensten binnen GMES. Bestaande meteorologische satellieten zullen ook belangrijke bijdragen aan GMES leveren vanwege de gegarandeerde langjarige continuïteit. 11
GMES
Nederlands standpunt
3.3 Aanbevelingen
In het GMES-rapport worden 10 aanbevelingen gedaan: 1. Breng een GMES-organisatie tot stand (gereed uiterlijk 2007) 2. Zorg voor een mechanisme voor een permanente dialoog met de gebruikers 3. Begin met het implementeren van de prioritaire diensten 4. Ontwikkel een GMES data- en informatiestrategie (midden 2005) 5. Ontwikkel capaciteit en interfaces om de toegang en de uitwisseling van data en informatie m.b.t. GMES te verbeteren (2008) 6. Ontwikkel de benodigde ruimtecomponenten voor GMES (2008) 7. Inventariseer de bestaande in-situ-waarnemingscapaciteit en beoordeel deze op relevantie voor GMES, maak een actieplan voor eventuele aanpassingen. 8. Organiseer en financier onderzoek, technologie en demonstratie-activiteiten die noodzakelijk zijn voor de kwaliteit en de voortgang van GMES 9. Stel een beleid vast voor GMES en internationale partnerships (eind 2004) 10. Verzeker continuïteit van GMES door passende financieringsmechanismen (eind 2006)
Zie hoofdstuk 7 ‘Financiering GMES’ voor de in het eindrapport gedane suggesties voor een financieringsstrategie voor GMES.
12
Nederlands standpunt
4
GMES
Nederlandse belangen in GMES
De Nederlandse overheid is gebaat bij een onafhankelijk en (kosten)efficiënt Europees informatiesysteem voor het vroegtijdig signaleren van milieu- en mensbedreigende omstandigheden. Dit raakt direct aan de veiligheid van de Nederlandse burgers en hun bezittingen. Met GMES is Nederland in staat een van zijn primaire taken adequater uit te voeren: het beschermen van zijn burgers tegen (gevolgen van) milieugerelateerde gevaren (in 4.1 wordt hier nader op ingegaan). Nederland beschikt over een hoogwaardige kennisinfrastructuur en internationaal erkende expertise. Nederlandse kennisinstituten en -instellingen zullen hun expertise moeten benutten bij de ontwikkeling en het beheer van die elementen van GMES die voor Nederland van belang zijn. Dit betekent dat kennis in Nederland blijft en dat specifieke expertise in Nederland zich verder zal ontwikkelen. In de toenemende kenniseconomie kan Nederland zich een goede concurrentiepositie verwerven. De Nederlandse industrie is gebaat bij de ontwikkel- en operationele fase van GMES. Voor de verdere ontwikkeling van het ruimtesegment en bijbehorend grondsegment liggen er duidelijke belangen bij de Nederlandse maakpartijen. Vooral het MKB (en dan in het bijzonder de value adding bedrijven) kan door het aanbieden van diensten en producten veel profijt hebben van GMES en hun op deelterreinen internationaal sterke positie verstevigen. De Nederlandse overheid als vragende partij profiteert ook als gebruiker van de producten en diensten die in het kader van GMES ontwikkeld worden.
4.1 De Nederlandse overheid
Het belang van de Nederlandse overheid bij GMES is dat het door gebruikmaking van operationele gegevens via GMES beter in staat is zijn burgers te beschermen tegen de gevolgen van klimaatverandering en tegen mogelijke rampen, zowel natuurlijk als door de mens veroorzaakt. Zonder GMES beschikt de overheid thans niet over zowel vroegtijdige als vooral ook betrouwbare mondiale gegevens met betrekking tot mogelijke (en niet voorziene) naderende rampen. Operationeel gebruik van GMES stelt de overheid in de gelegenheid om adequaat maatregelen te treffen om naderend onheil en zeker de nadelige gevolgen ervan zoveel mogelijk te beperken. Zo ook kunnen de effecten van het uitgevoerde nationale (alsook internationale) beleid gericht tegen mogelijke rampen en overbelasting van het milieu door gebruikmaking van GMES beter gevolgd worden en beleid kan zonodig worden bijgesteld. Informatie uit GMES stelt Nederland in staat om het beleid inzake het naleven en het handhaven van (inter)nationale verplichtingen in het bijzonder met betrekking tot het milieu, efficiënter te voeren. GMES biedt eveneens de mogelijkheid om beveiliging van vitale delen van de infrastructuur adequater uit te voeren.
13
GMES
Nederlands standpunt
4.1.1 Het gevecht tegen het water (watermanagement) Nederland is een land dat gedeeltelijk onder de zeespiegel ligt. Het kent daardoor voortdurend de dreiging van overstromingen. Daar Nederland relatief klein is en zeer dicht bevolkt treft een eventuele overstroming ook vele burgers. Door gebruikmaking van operationele toepassingen van GMES kan (trend)monitoring van waterstanden, bodembeweging en wijzigingen van het wind-(stormen) en golfklimaat in relatie tot kustverdediging de overheid in staat stellen om gepaste maatregelen te nemen. Bovendien kunnen (rivier)gebieden aangemerkt worden waar niet meer op traditionele manier gebouwd mag worden daar deze gebieden moeilijk te beschermen zijn tegen overstromingen. De oorzaak van overstromingen als gevolg van het buiten zijn oevers treden van rivieren moet vaak gezocht worden in het buitenland. Dat maakt Europese samenwerking om het probleem aan te pakken noodzakelijk. Het advies van de Commissie Waterbeheer 21ste eeuw wijst in het rapport “Waterbeleid voor de 21ste eeuw” op de gebreken binnen het huidige beheer van het watersysteem in relatie tot de gevolgen van de verwachte klimaatveranderingen, zeespiegelrijzing en bodemdaling en op veranderingen in ruimte- en grondgebruik. GMES zal een bijdrage kunnen leveren aan de uitvoering van het onderzoeksprogramma integraal waterbeleid (monitoring). 4.1.2 De kwaliteit van het oppervlaktewater en grondwater Vervuild water is een van de grootste bedreigingen voor het milieu. Natuur, mens en dier hebben schoon water nodig. Oppervlaktewater raakt vervuild door rechtstreekse lozingen van vervuilende stoffen terwijl grondwater vooral vervuild wordt door (diffuse) verontreinigingen met meststoffen en bestrijdingsmiddelen in veeteelt- en landbouwgebieden, of door lokale verontreinigingen op fabrieksterreinen. Zowel oppervlaktewater als grondwater worden ook vervuild via de lucht (neerslag van luchtverontreiniging). Aangezien grondwater en oppervlakte water integraal met elkaar zijn verbonden in lokale en regionale watersystemen is het dan ook van het grootste belang om tijdig over de juiste informatie te beschikken met betrekking tot verandering van de kwaliteit van het water. Operationeel gebruik van GMES kan daarin bijdragen. Ook hier geldt weer dat de oorzaak vaak buiten de landsgrenzen gezocht moet worden zodat Europese aanpak nodig is. GMES zal de implementatie van de Europese Kaderrichtlijn Water direct ondersteunen (zie artikel 8 van de kaderrichtlijn dat handelt over monitoring van oppervlaktewateren en grondwater door de lidstaten). 4.1.3 De kwaliteit van de lucht Nederland is een relatief klein land met veel verkeer en industrie en een zeer intensieve landbouw. Uitstoot van gassen door deze lokale bronnen heeft direct gevolg voor de Nederlandse burgers en hun gezondheid en de kwaliteit van de natuur. Naast deze lokale ‘vervuilers’ is een groot deel van de luchtverontreiniging in Nederland afkomstig van over de landsgrens. Meer nog dan bij water is de kwaliteit van de Nederlandse lucht een Europese en internationale aangelegenheid. Luchtkwaliteitsbeleid is daardoor in belangrijke mate Europees beleid. Voor de 14
Nederlands standpunt
GMES
diagnose, handhaving en controle op effectiviteit van beleidsmaatregelen is monitoring nodig op Europese en mondiale schaal. Binnen het Europese milieuagentschap is daarom reeds een aanvang gemaakt met de integratie van de meetnetten voor luchtverontreiniging. Voor Nederland is goed onderbouwd beleid en met behulp van GMES systematische monitoring op Europese schaal een voorwaarde voor een goede luchtkwaliteit. 4.1.4 Klimaatverandering Door langdurige aanwezigheid van broeikasgassen in de atmosfeer is klimaatverandering bij uitstek een mondiaal probleem. Klimaatverandering heeft zeer ingrijpende gevolgen op het leefmilieu en uit zich door bijvoorbeeld het verschuiven van klimaatzones, het afsmelten van de poolkappen en gletsjers en het minder bescherming bieden door de atmosfeer tegen de invloed van de zon op mens, dier en natuur. Lokaal kunnen de effecten van klimaatverandering vele malen sterker zijn dan het mondiale gemiddelde. Een concreet voorbeeld betreft de invloed op de voedselveiligheid als gevolg van toenemend watertekort. Het adequaat kunnen volgen van klimaatverandering is een internationaal belang. Het gaat hierbij zowel om het monitoren van de oorzaken van klimaatverandering als om de gevolgen ervan. Dit internationaal belang is vanzelfsprekend ook een Nederlands belang. Klimaatverandering is een verschijnsel waarbij alle GMES elementen betrokken zijn: land, zee, water, lucht en veiligheid. Tijdens de negende Conferentie van Partijen10 (COP-9) bij het klimaatverdrag die in december 2003 in Milaan heeft plaatsgevonden is met instemming van Nederland onder meer besloten tot het maken van een implementatieplan voor het verbeteren van het Global Climate Observing System (GCOS). Bij het verbeteren van het mondiale netwerk van monitoringsystemen moet gezorgd worden voor een balans tussen klimaatmonitoring ter plaatse en via satellieten. De ontwikkeling van GMES zal een belangrijke bijdrage vormen aan het implementatieplan. 4.1.5 Beveiliging infrastructuur Een ander aspect van civiele veiligheid dat momenteel onderwerp is van toegenomen politieke aandacht, is het handhaven en waar nodig versterken van de beveiliging van vitale onderdelen van de (fysieke) infrastructuur, een van de primaire taken van de overheid. Voor Nederland betreft dit in het bijzonder de beveiliging van de mainports, voornamelijk havens en vliegvelden. Beveiliging van mainports is tevens van economisch belang. Gebruik van GMES, in combinatie met het gebruik van systemen voor navigatie en telecommunicatie, wordt voor beveiliging van infrastructuur in toenemende mate van belang geacht.
Verslag van de Staatssecretaris van VROM aan de Tweede Kamer over de 9de conferentie van partijen bij het klimaatverdrag, kenmerk KV 12004001574 uit januari 2004
10
15
GMES
Nederlands standpunt
4.2 Nederlandse kennisinstituten en -instellingen
Voor de Nederlandse kennisinstituten en -instellingen is het van belang internationaal de positie verder te verstevigen. Nederland beschikt over een hoogwaardige kennisinfrastructuur en internationaal erkende expertise en is in staat om een belangrijke bijdrage te leveren aan het initiatief tot het opbouwen van een Europese infrastructuur voor operationele dienstverlening op het gebied van milieu en (civiele) veiligheid. Dit zal vorm gegeven moeten worden door in de ontwikkelfase van GMES bestaande en erkende Nederlandse expertise in te zetten. Dit kan op velerlei terreinen, variërend van grondmeetnetten tot satellietinstrumenten, van instrumentontwikkeling en modellering tot beleidsondersteuning. Nederland verwerft zich hiermee in de toenemende kenniseconomie een vooraanstaande plaats. De verworven kennis staat uiteraard ook ten dienste van de Nederlandse overheid in haar taak de burger bescherming te bieden tegen natuurgeweld en milieurampen. Als voorbeeld kan hier de unieke Nederlandse kennis op het gebied van de beveiliging van achterland en bevolking tegen de gevaren van overstromingen worden genoemd. Naast de hoogwaardige kennisinfrastructuur beschikt Nederland over een goede meet- en data-infrastructuur ten behoeve van routinematige waarnemingen van water en atmosfeer. Ook is in Nederland gedurende de laatste decennia een voor GMES relevante infrastructuur ontwikkeld voor onderwijs en capacity building.
4.2.1 Wetenschappelijk onderzoek Het deel van het Nederlands wetenschappelijk onderzoek dat in hoge mate kan bijdragen aan het realiseren van GMES is gericht op aardobservatie. In het bijzonder is hiervoor in Nederland op de volgende terreinen expertise aanwezig: Samenstelling van de atmosfeer, ten behoeve van mondiale monitoring van de gevolgen van klimaatverandering; Onderzoek naar oceaanstromingen, mede in het belang van klimaatmonitoring; Hydrologie, landgebruik en ecosysteemmodellering.
. ..
4.2.2 Toegepast onderzoek De kennisinstituten dragen door toegepast onderzoek bij tot de ontwikkeling van geo-informatieproducten die ook voor GMES van belang zijn. Voor de toepassingen binnen de hoofdthema’s Water en Atmosfeer (zie hoofdstuk 5) is in Nederland in het kader van het Nationaal Remote Sensing Programma en het Nationaal Programma Gebruikersondersteuning (is onderdeel van het Nederlandse aardobservatiebeleid) expertise ontwikkeld op onder meer de volgende terreinen: Kwaliteit zeewater, monitoring en duurzame benutting natuurlijke zeehulp bronnen (zoals vis); Analyse van gegevens van het water- ( en land-)oppervlak en van de atmosfeer verkregen via waarnemingen met behulp van sensoren in het zichtbaar licht, het infrarood en het microgolfbereik (radar); Verwerking van gegevens, ingewonnen met behulp van aardobservatiesatellieten in combinatie met in-situ-waarnemingen en modellen, tot geo-informatie-
. . .
16
Nederlands standpunt
GMES
. producten; Onderzoek naar het toepassen van geo-informatieproducten in samenwerking
met gebruikers. 4.2.3 Nederlandse meet- en data-infrastructuur Veel diensten, die in GMES op Europese schaal opgezet zullen worden, zijn reeds op nationale schaal voorhanden. De benadering in GMES is om zoveel mogelijk gebruik te maken van deze nationale infrastructuren. Nederland heeft veel geïnvesteerd in het opzetten en onderhouden van een gedegen infrastructuur voor het doen van routinematige waarnemingen van in het bijzonder water en atmosfeer. Het belang van Nederland is om dit operationele waarneemnetwerk onderdeel te maken van GMES. De Nederlandse instituten die bijdragen aan het operationele waarneemnetwerk (inclusief de archief-functie) zijn Rijkswaterstaat, KNMI, RIVM en TNO-NITG.
4.2.4 Onderwijs en capacity building In het Nederlands hoger onderwijs, en in het bijzonder bij Universiteiten en Instellingen voor Internationaal Onderwijs (IO), is de laatste decennia een voor GMES relevante infrastructuur ontwikkeld voor onderwijs en capacity building. Hierbij zijn de volgende activiteiten te onderscheiden: Onderwijsmodules op het gebied van aardobservatie en geo-informatieverwer king vormen een integraal onderdeel van universitaire en IO-opleidingen in de voor GMES relevante disciplines. In Nederland worden door universiteiten en IO-instellingen op voor GMES relevante terreinen graadverlenende opleidingen verzorgd die toegankelijk zijn voor studenten uit het buitenland en/of speciaal worden verzorgd voor studen ten, van buiten Europa en vooral uit ontwikkelingslanden. Door universiteiten en, in het bijzonder, IO-instellingen worden met partner instellingen in ontwikkelingslanden onderwijsnetwerken ingericht ter ondersteuning van de ontwikkeling van stafcapaciteit van organisaties die zich met GMES gerelateerde problematiek bezighouden.
. . .
4.3 Het Nederlandse bedrijfsleven
Het Nederlandse bedrijfsleven heeft in het bijzonder inbreng in de ontwikkel- en operationele fase van GMES. Voor ontwikkeling en onderhoud van het ruimtesegment (met speciale aandacht voor de benodigde instrumenten) en de bijbehorende grondinfrastructuur kunnen een aantal Nederlandse bedrijven expertise en technologie inbrengen. Daarnaast is het vooral het MKB, en dan in het bijzonder de value adding bedrijven, dat profijt heeft bij het ontwikkelen en aanbieden van ruimte-infrastructuur, producten en diensten en de daarvoor vereiste informatie-infrastructuur ten behoeve van de gebruiker. Vooral met betrekking tot de volgende terreinen en diensten/producten is het Nederlandse bedrijfsleven kansrijk om te kunnen bijdragen aan GMES: Operationele meteorologie en oceanografie;
.
17
GMES
Nederlands standpunt
.. Waterbeheer; van luchtkwaliteit in verband met de gevolgen voor het milieu; .. Monitoring Monitoring van de waterkwaliteit; Monitoring van het landgebruik, waaronder landbouw, bosbouw en ontbossing van het tropisch regenwoud; . Infrastructuur voor het ruimte- en het grondsegment voor operationele aard- observatiesystemen; .. Informatie-infrastructuur voor monitoring; Informatie-infrastructuur voor beveiliging. Bijdragen aan GMES zullen naast het verder verstevigen van de internationaal sterke positie van het Nederlandse bedrijfsleven op bovenstaande terreinen en diensten/producten ook een stimulans zijn voor de Nederlandse economie. Op verzoek van de Europese Commissie hebben de lidstaten medio 2002 prioriteit aangebracht in een achttal “GMES Priority Themes”. Zie de bijlage bij dit hoofdstuk voor de prioriteiten van Nederland.
18
Nederlands standpunt
5
GMES
Wat kan Nederland vanuit de gekozen hoofdthema’s bijdragen aan GMES?
5.1 De hoofdthema’s
Het eindrapport over de initiële periode 2001-2003 met betrekking tot GMES dat in februari 2004 door de EC en ESA is uitgebracht, is in Nederland met de bij GMES belanghebbende gebruikers binnen de overheid, kennisinstituten en bedrijven besproken (Nationale GMES-bijeenkomst, zie ook hoofdstuk 2.2). Het Nationaal Gebruikersplatform Aardobservatie (NGPA) heeft in 2003 eveneens actief bijgedragen aan de reacties vanuit Nederland op de concept-versies van dit eindrapport. De vraag kwam naar voren wat vanuit Nederland op basis van erkende expertise en belangen aan de verdere ontwikkeling en realisatie kan worden bijgedragen. Uitgaande van de vastgestelde prioriteiten voor Nederland voor de GMES-thema’s (zie bijlage bij hoofdstuk 4) is de nadere keuze thans gevallen op twee hoofdthema’s: Water Atmosfeer
mariene informatie in relatie tot klimaat ten behoeve van kustverdediging, beheer Noordzee, waterkwaliteit, watervoorziening voor duuzaam beheer van landbouw- en veeteeltgebieden en natuurlijke ecosystemen; informatie over de samenstelling van de atmosfeer in relatie tot het mondiale klimaat en luchtkwaliteit op regionale en lokale schaal.
Opmerkingen 1. De derde van de vastgestelde prioriteiten voor Nederland, ‘Land Cover Change’ (zie bijlage bij hoofdstuk 4), kan niet los gezien kan worden van de twee hoofdthema’s. Immers, veel van de oorzaken zowel van de aan water gerela teerde problemen als van klimaatverandering hebben te maken met verande rend landgebruik op lokale, regionale en continentale schaal. Daarnaast hebben de aan water gerelateerde problemen en klimaatverandering meestal direct effect op het landgebruik op deze schalen. Dat betekent dat de dynamiek van landgebruik in dit kader mee beschouwd dient te worden. 2. Het GMES thema (civiele) veiligheid is voor Nederland van groeiend belang. Naast toepassingen ten behoeve van waarschuwen tegen zwaar weer en dreigen de overstromingen, beveiligen tegen de dreiging van het water en de langer termijn gevolgen van klimaatverandering, staat het beveiligen van de fysieke infrastructuur in Nederland sterk in de politieke aandacht. Naast GMES wordt in dit verband verwezen naar een nieuw initiatief van de EC voor het uitvoeren van een programma op het gebied van Europese veiligheid.
5.2 Nederlandse bijdrage aan GMES
Europa staat voor het voeren van beleid dat is gericht op het vinden van mogelijke oplossingen voor belangrijke maatschappelijke en politieke vraagstukken die het directe gevolg zijn van het gebrek aan toereikende kennis en informatie over klimaatverandering. GMES is het Europese initiatief voor het zeker stellen van een eigen Europese capaciteit voor operationele en duurzame (geo-)informatievoorziening. 19
GMES
Nederlands standpunt
Nederland wil als EU lidstaat aan GMES bijdragen en inzetten op de twee gekozen hoofdthema’s Water en Atmosfeer waarvoor Nederland vanuit de brede kennis op deelaspecten veel te bieden heeft en waarbij ook nationale institutionele en commerciële belangen een rol spelen. Het gaat hierbij niet alleen om het aanleveren van kennis, expertise en diensten, maar ook om een bijdrage in de vorm van de Nederlandse operationele waarneeminfrastructuur voor water en atmosfeer. Ondersteuning Nederlandse overheid, instituten en bedrijven Het NIVR wil in Nederland voor GMES fungeren als centraal aanspreekpunt voor het ondersteunen van de overheid, de instituten en de bedrijven. Het NIVR zal daarvoor de vereiste relaties onderhouden met de EC en met ESA en EUMETSAT. In de Nationale GMES-bijeenkomst zal onder meer voorbereiding (blijven) plaatsvinden op Nederlandse inbreng in internationale GMES-bijeenkomsten, zoals de GMES Advisory Council (opvolger Steering Committee). Het Nationaal Gebruikersplatform Aardobservatie (NGPA) zal indirect, via NIVR en SRON, de overheid ondersteunen bij de uitvoering van het beleid dat erop gericht zal zijn dat de voorziene ontwikkeling van GMES zo goed mogelijk aansluit bij de gebruikersbehoeften. Het NGPA wordt gefaciliteerd door het NIVR in samenwerking met SRON. De Netherlands Industrial Space Organisation (NISO) zal als platform uiteindelijk bijdragen aan het verwerven van een hoogwaardig aandeel van de bij GMES belanghebbende bedrijven en instituten in de ontwikkeling en exploitatie van de ruimte , grond- en geomatica-infrastructuur van GMES.
5.3 Belangrijke spelers bij de hoofdthema’s
Belangrijke Nederlandse spelers die binnen de twee gekozen hoofdthema’s Water en Atmosfeer taken uitvoeren, hebben aangegeven wat zij vanuit hun internationaal erkende expertise en eigen belangen aan GMES willen bijdragen. Dit zijn zowel gebruikers van geo-informatieproducten als aanbieders van infrastructuur, producten en diensten vanuit instituten en het bedrijfsleven. Voor de respectievelijke thema’s zijn deze spelers: Water Rijkswaterstaat, Alterra, Instituut voor Milieuvraagstukken, Inter national Centre for Integrated Studies (ICIS), WL | Delft Hydraulics Atmosfeer SRON, RIVM, CESAR partners Voor beide thema’s zijn deze spelers: KNMI, ITC, NLR, TNO Space: TNO Technisch Physische Dienst, TNO Fysisch en Elektronisch Laboratorium, Nederlands Instituut voor Toegepaste Geo wetenschappen TNO, TNO Milieu, Energie en Procesinnovatie, NEDECO, Geomatics Business Park, Dutch Space, Dutch Ocean Group
20
Nederlands standpunt
6
GMES
Wat zijn de voordelen voor Nederland
De voordelen voor Nederland zijn voor een groot deel al aan de orde geweest in hoofdstuk 4 ‘Nederlandse belangen in GMES’. In het kort worden de voordelen hieronder nog eens bij elkaar gezet. GMES levert producten en diensten die ingezet kunnen worden bij dreigingen en mogelijk optredende calamiteiten die klimaat- en milieugerelateerd zijn. In het licht van de door klimaatverandering optredende milieueffecten kan Nederland in de komende decennia grote bedreigingen verwachten. Extreme weersituaties, zeespiegelrijzing, bodembeweging, verzilting van kostbare landbouwgronden, dijkbeschadigingen door hoge waterstanden of door uitzonderlijke droogte en toenemende luchtvervuiling tijdens extreme warmteperiodes zijn enkele voorbeelden die een bedreiging kunnen vormen voor de Nederlandse bevolking. Het (sociale) veiligheidsaspect van GMES wordt dan een belangrijk “product” voor de Nederlandse overheden om de burgers optimale bescherming te bieden. De toenemende politieke aandacht voor het (civiele/economische) veiligheidsaspect van GMES zal voor Nederland in het bijzonder zijn uitwerking hebben op de beveiliging van de mainports (bijv. Schiphol en havengebied Rotterdam) waardoor naast betere bescherming van burgers mogelijke schade als gevolg van calamiteiten tot het minimum beperkt kan worden. Nederlandse instituten en bedrijven kunnen met de erkende expertise en in eigen belang bijdragen aan de opbouw en exploitatie van GMES. Voor die organisaties betekent dat niet alleen het innemen van een marktpositie, maar vooral ook vermeerdering van (eigen) kennis van de processen en vergroting van (internationale) bekendheid, met de mogelijkheid om vanuit die positie snel en efficiënt hulp te kunnen bieden wanneer die kennis bij optredende calamiteiten nodig is. Cost-benefit studies, waarbij gekeken is wat het effect is van een verbeterde toegankelijkheid tot en het gebruik van GMES-gegevens, resulteren in kostenbesparingen op socio-economisch gebied in de orde van 1,2 - 1,8 miljard euro per jaar voor Europa. Wat dit voor Nederland betekent is thans moeilijk in te schatten. Alvorens in 2005 tot definitieve standpuntbepaling over te gaan zal de toegevoegde waarde voor Nederland concreet in beeld worden gebracht, afgezet tegen de huidige situatie zonder GMES
21
GMES
7
Nederlands standpunt
Financiering GMES
Sinds de publicatie in 1998 van het GMES-concept in het Baveno Manifesto zijn in de daarop volgende periode van vijf jaar vele onderzoeken en experimenten uitgevoerd, waarvan de resultaten hebben geleid tot de in de Mededeling beschreven aanpak voor een operationele dienstverlening vanaf 2008. Die activiteiten hebben rond 50 miljoen euro aan investering gekost, voornamelijk gefinancierd uit publieke middelen (EC en ESA) , maar ook voor een deel uit private middelen (EC projecten worden voor maximaal 50% gesubsidieerd). Voorgesteld wordt om de activiteiten die gedurende de periode 2004-2006 nodig zijn om GMES op te bouwen eveneens te financieren uit de reeds beschikbare EU middelen (6de Kaderprogramma) en via ESA (GMES Service Element). Voor deze activiteiten is aan EU-zijde geen extra budget nodig. De ESA Council op ministerniveau medio 2005 zal besluiten nemen over nieuwe programma’s met betrekking tot GMES. Voor de operationele periode vanaf 2007 hangt de financiering af van de toekomstige financiële perspectieven van de EU. De EC heeft in de Mededeling een voorlopige indicatieve financieringsstrategie opgenomen en zal mogelijk in 2005 met een definitieve strategie komen, gebaseerd op een “business model” voor GMES. Indicatief geeft de EC de volgende investeringen voor de vier GMES componenten vanaf 2007:
.. .
GMES dienstverlening en management 80 milj. euro in 2007 voor de dienstverlening en gegevensintegratie; 150 milj. euro per jaar vanaf 2008 voor dienstverlening, gegevensintegratie en uitbreiding van GMES met nieuwe en noodzakelijke thema’s. GMES ruimtecomponent: 100 milj. euro per jaar vanaf 2007 uit nog niet toegekende ESA-programma middelen voor het instandhouden van de noodzakelijke waarneemsystemen in de ruimte (aardobservatiesatellieten), oplopend door additionele publieke middelen tot 340 milj. euro in 2013 (bron: Witboek ruimtevaart). GMES in-situ-component: Gedurende de periode 2004-2007 zal geïnventariseerd worden hoe de beno digde architectuur van het in-situ-netwerk eruit moet zien. Eén van de uitkom sten zal een indicatie zijn van de mogelijkheden voor financiering door de Lidstaten van de benodigde aanpassingen en verbeteringen. Data-integratie en informatiebeheer: De realisatie van de benodigde grondinfrastructuur hiervoor zal naar ver wachting deels gefinancierd kunnen worden uit het 6de Kaderprogramma. Voor ontbrekende financiële middelen zal gekeken worden naar ombuiging van nationale investeringen die in het kader van onderhoud en vernieuwing van de exploitatie van geo-informatie reeds voorzien zijn. De EC schat de beno digde middelen hiervoor in de orde van 200 milj. euro per jaar.
. .
De Europese Commissie voorziet dat de GMES-dienstverlening grotendeels economisch rendabel zullen zijn. De overheden zullen echter in bepaalde gevallen invloed 22
Nederlands standpunt
GMES
hebben op de dienstverlening (zoals promotie van specifieke delen van de infrastructuur die een algemeen Europees belang hebben, aandacht voor dienstverlening voor een specifiek onderdeel van het algemeen beleid). Voor uitbreiding van de voor GMES benodigde EU-middelen zal onderzocht worden of de definitie van Trans-Europese Netwerken (TEN) hiertoe uitgebreid kan worden. De mogelijkheid voor private investering na 2006 (o.a. via de Europese Investeringsbank) zal in 2004 door de EC onderzocht worden. De opname van GMES in de “Quick Start” lijst van projecten die door de EC zullen worden gefinancierd is in december 2003 door de Raad aangenomen. Hierdoor wordt bewerkstelligd dat de volgende stappen in het implementatietraject in 2004 met urgentie kunnen aanvangen (mede omdat hiervoor tot 2007 geen extra financiële middelen door de EC gevraagd worden). Begin 2005 zal de Commissie rapporteren over de voortgang in GMES en met voorstellen komen voor het management van GMES en de financiering van de operationele fase vanaf 2008. De nadere positiebepaling van Nederland met betrekking tot GMES zal mede afhankelijk zijn van deze voorstellen. Eventuele financiering door de Lidstaten speelt daarbij een doorslaggevende rol.
23
GMES
8
Nederlands standpunt
Nederlands standpunt ten aanzien van (de Mededeling over) GMES De Mededeling van de Europese Commissie beschrijft het implementatieplan en de vereiste acties voor het realiseren van een Europese capaciteit voor operationele informatievoorziening en dienstverlening ten behoeve van de uitvoering van Europees beleid op de gebieden Milieu en Veiligheid gedurende de periode 2004-2008.
.
Drie hoofdredenen waarom GMES voor Nederland belangrijk is: Beleidsvoorbereiding en beleidsuitvoering vereisen continue beschikbaarheid van betrouwbare (geo-)informatie op nationale, regionale en mondiale schaal over de toestand van het milieu, de bedreigingen voor de (civiele) veiligheid, de bescherming van vitale onderdelen van de nationale infrastructuur en de gevol gen van klimaatverandering. GMES als Europees initiatief biedt voor de gebruikers en de betrokken bedrijven in Nederland een unieke mogelijkheid om nu duurzaam (geo-)infor matie operationeel te gebruiken. Nederland wil zijn erkende en sterke positie, in het bijzonder op de terreinen van monitoring van Water en Atmosfeer die door investeren in kennis is verworven, in GMES inzetten en consolideren en waar mogelijk verbeteren.
. .
Het Nederlands standpunt ten aanzien van (de Mededeling over) GMES: Nederland stelt zich op het standpunt dat Monitoring op mondiale, regionale en nationale schaal als instrument voor het operationeel en duurzaam voor gebruikers toegankelijk en beschikbaar maken van (geo-)informatie een gecombineerde inzet vereist zowel van observatiesystemen vanuit de ruimte als van in-situ-observatiesystemen (waarneming vanaf land, zee en vanuit de lucht) en modellen. Nederland stemt daarbij in met de door de Europese Commissie voorgestelde prioriteiten binnen het EU beleid. Nederland onderschrijft de vaststelling in de Mededeling dat een eigen operationele Europese capaciteit voor duurzame operationele informatievoorziening op de genoemde schaalniveaus thans ontbreekt. GMES moet er voor zorgen dat Europa zal beschikken over een eigen strategisch belangrijke faciliteit ten behoeve van de voorbereiding van het Europese beleid op de gebieden Milieu en Veiligheid en ten behoeve van het toezicht op de uitvoering en handhaving ervan. Voor het Europese beleid moet de informatievoorziening niet beperkt blijven tot het Europese werelddeel. Europa heeft strategische belangen bij informatie-inwinning op mondiale schaal. Alleen door samenwerking in Europees verband worden de nationale belangen bij GMES gediend. Nederland is van mening dat bij de implementatie van GMES in de eerste plaats maximaal gebruik gemaakt moet worden van de bestaande Europese infrastructuur en netwerken, en de Europese inbreng in mondiale meetnetten. Via integratie, kennisoverdracht en harmonisatie valt hierbij met relatief beperkte middelen veel te bereiken. Het succes van GMES zal afhangen van de bereidwilligheid van de betrokken landen om de reeds bestaande nationale operationele waarneeminfra24
Nederlands standpunt
GMES
structuren beschikbaar te stellen binnen GMES. Voor Nederland is dit een van de belangrijkste voorwaarden om te komen tot een succesvol operationeel GMES in 2008. Nederland zal daarin niet achterblijven. Nederland steunt de Europese Commissie bij het nemen van het voortouw bij de voorziene ontwikkeling en implementatie van GMES. Nederland is gebaat bij een versterking van de sturende rol vanuit de Commissie in het vervolgtraject na de initiële periode (2001-2003). Nederland is voorts van mening dat binnen het opzetten van GMES de informatie behoefte sturend moet zijn. Nederland onderkent hierbij dat een substantieel deel van de informatiebehoefte in de afzienbare toekomst niet door satellieten zal kunnen worden geleverd. Dit betekent dat binnen GMES een belangrijke rol moet zijn weggelegd voor de in-situ-netwerken op de grond, en voor de integratie van metingen en modellen. Voor Nederland is het verzekeren van continuïteit van de geo-informatievoorziening voor het bewaken van de toestand van het milieu en voor het uitvoeren van het beleid op het gebied van (civiele) veiligheid een vereiste voorwaarde. De huidige situatie in de operationele meteorologie is hierbij een goed richtmodel, waarbij grondmetingen, ruimtemetingen en modellering geïntegreerd zijn en de continuïteit van de (ruimte)metingen tot 2018 verzekerd is. Veiligheid, de ‘S’ uit GMES, is in eerste instantie alleen beperkt gehouden tot civiele veiligheid. Toch spreken enkele door de Europese Commissie uitgebrachte documenten 11 over GMES al van het dual-use-karakter: taken in het kader van de verklaring van Petersberg (conflictpreventie en crisisbeheersing), ‘vredesmissies’, ‘grensbewaking’ en relatie met het Gemeenschappelijk Buitenlands- en Veiligheidsbeleid (GBVB) en met het Europees Veiligheids- en Defensiebeleid (EVDB). Op Europees niveau wordt in toenemende mate discussie gevoerd om GMES, maar eigenlijk ruimtevaart in het algemeen, in te zetten bij het GBVB en het EVDB en om hiervoor nieuwe projecten of programma’s te ontwikkelen. De Nederlandse positie is dat er vooralsnog geen behoefte bestaat aan dergelijke nieuwe militaire ruimtevaartprojecten. De in de civiele toepassingen gebruikte ruimtevaarttechnologie heeft zich de laatste jaren dusdanig ontwikkeld dat bredere inzet dan tot nu toe van deze technologie 11 - COM(2000)597, 27-09-2000, Mededeling van de Commissie: Europa en de ruimtevaart: Begin van een nieuw hoofdstuk - SEC(2001)993, 19-06-2001, Werkdocument van de Commissie: Een Europese benadering van wereldwijde monitoring voor milieu en veiligheid (GMES): Beantwoorden aan de behoeften van de gebruiker - COM(2003)673, 11-11-2003, Witboek: De ruimtevaart, een nieuwe Europese grens voor een uitbreidende Unie. Een actieplan voor de uitvoering van het Europese ruimtevaartbeleid
25
GMES
Nederlands standpunt
(en toepassingen) in veiligheids- en defensiebeleid tot de mogelijkheden behoort. Daarbij dient extra aandacht besteed te worden aan exclusief gebruik en exclusief vercijferen van informatie. Nederland is bereid actief bij te dragen aan de discussie over het bevorderen van de synergie tussen civiele en militaire programma’s, dus over het aspect van ‘dual-use’ van ruimtevaartapplicaties en dan in het bijzonder het toenemende gebruik door militairen van in principe civiele toepassingen, maar uiteraard ook andersom. De Mededeling geeft nog onvoldoende duidelijkheid over de gevraagde financiering na 2007 en over de concrete toegevoegde waarde voor Nederland. De nadere positie-bepaling van Nederland zal mede afhankelijk zijn van het door de EC voor 2005 aangekondigde voorstel voor uitvoering en financiering van het vervolgtraject, de rol van de begrotingen van de Lidstaten hierbij, de prioriteitstelling binnen de nieuwe Financiële Perspectieven en de te verwachten toegevoegde waarde van GMES voor Nederland ten opzichte van de huidige situatie. De Nederlandse inzet ten aanzien van de onderhandelingen over de nieuwe Financiële Perspectieven is het reëel constant doortrekken van de huidige budgetkaders, waarbij 2006 als referentiejaar wordt gebruikt. Wanneer onder de toekomstige Financiële Perspectieven nieuwe prioriteiten worden gekozen, kan dit volgens Nederland alleen gebeuren door te bezuinigen op andere beleidsterreinen (“Nieuw voor Oud”). De Mededeling geeft evenmin uitsluitsel over de managementstructuur voor GMES in de operationele fase. De EC zal in 2005 komen met een voorstel voor deze structuur waarin beheer en gebruik van GMES worden geregeld alsook autorisatie en toegankelijkheid van de gegevens. Nadere positiebepaling van Nederland over de toekomstige managementstructuur is mede afhankelijk van dit voorstel.
26
Bijlagen Nederlands standpunt Global Monitoring for Environment and Security (GMES)
Bijlagen Nederlands standpunt
GMES
Bijlagen
Afkortingen en begrippen AATSR AVHRR Bsik BuZa (of BZ) CESAR COP CTM DARE DUE DUP EC EEA EMA EO Summit ESA ESDI EUMETSAT EVDB FP GBP GBVB GCOS GDSC GEO GEOSS GIS GMES GOME GOOS GSC GSE ICIS IGRAC In-situ INSPIRE IPCC IO IRC ITC IVM KNMI
Advanced Along Track Scanning Radiometer Advanced Very High Resolution Radiometer Besluit subsidies in kennisinfrastructuur Ministerie van Buitenlandse Zaken Cabauw Experimental Site for Atmospheric Research Conference of Parties Chemie Transport Model Dedicated Aerosol Retrieval Using Earth Observation Data User Element Data User Programme Europese Commissie European Environment Agency (=EMA) Europese Milieuagentschap (=EEA) Earth Observation Summit European SpaceAgency European Spatial Data Infrastructure European Organisation for the Exploitation of Meteorological Satelites Europees Veiligheids- en Defensiebeleid Framework Programme (EC) Geomatics Business Park Gemeenschappelijk Buitenlands- en Veiligheidsbeleid Global Climate Observing System Geospatial Data Service Centre Group on Earth Observations Global Earth Observation System of Systems Geografisch Informatie Systeem Global Monitoring for Environment and Security Global Ozone Monitoring Experiment Global Ocean Observing System GMES Steering Committee GMES Service Element International Centre for Integrated Studies International Groundwater Resources Assessment Centre inwinnen van gegevens vanaf land, zee en vanuit de lucht Infrastructure for Spatial Information in Europe International Panel on Climate Change Internationaal Onderwijs Internationale Rijn Commissie Instituut voor Geo-informatie en Aardobservatie Instituut voor Milieuvraagstukken (VU Amsterdam) Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut 29
GMES
Bijlagen Nederlands standpunt
MERIS MKB MODIS MSG NAVO NEDECO NGPA NISO NIVR NLR NOAA NOOS OMI PI RIVM RWS SCIAMACHY SRON TEN TNO TNO-FEL TNO TPD TNO-NITG TNO MEP UNCED UN VenW VROM WFD WL
30
Medium Resolution Imaging Spectrometer Midden en Kleinbedrijf Moderate Resolution Imaging Spectrometer METEOSAT Second Generation Noord-Atlantische VerdragsOrganisatie Netherlands Engineering Consultants Nationaal Gebruikersplatform Aardobservatie Netherlands Industrial Space Organisation Nederlands Instituut voor Vliegtuigontwikkeling en Ruimtevaart Nationaal Lucht- en Ruimtevaartlaboratorium National Oceanic and Atmospheric Agency (VS) North-West European Ocean Observing System Ozon Monitoring Instrument Principal Investigator Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu Rijkswaterstaat Scanning Imaging Absorption Spectrometer For Atmospheric Cartography Netherlands Institute for Space Research Trans-Europees Netwerk (EC) Nederlandse Organisatie voor Toegepast Natuurwetenschappelijk Onderzoek TNO Fysisch en Electronisch Laboratorium TNO Technisch Physische Dienst Nederlands Instituut voor Toegepaste Geowetenschappen TNO Milieu, Energie en Procesinnovatie Conference on Environment and Development Ministerie van Verkeer en Waterstaat Ministerie van Ruimtelijke Ordening en Milieu Water Framework Directive (Europese Kaderrichtlijn Water) Waterloopkundig Laboratorium
Bijlagen Nederlands standpunt
GMES
Bijlage bij hoofdstuk 2
1. Het GMES-concept
. . ..
GMES moet voorzien in: Het creëren van een Europese capaciteit voor het aanpakken van mondiale en Europese milieuproblemen; Op elkaar afstemmen van vraag en aanbod - zorgen voor samenhang en continuïteit; Zorgen voor onafhankelijkheid in een internationale context; Ontwikkelen van de industriële basis - het plukken van de vruchten van onderzoek.
GMES is een ambitieus Europees initiatief met als doel het ondersteunen van de doelen die Europa zich met betrekking tot duurzame ontwikkeling (Verdrag van Amsterdam, 1997, en Göteborg, 2001) en ‘global governance’ heeft gesteld. Een van die doelen is te voldoen aan het verzoek van de Europese Commissie om “de totstandbrenging, uiterlijk in 2008, van een Europese capaciteit voor wereldwijde milieu- en veiligheidsbewaking”. Dit kan bereikt worden door in het komende decennium de kwaliteit en betrouwbaarheid van de gegevens, informatie en kennis te verbeteren. Een sterker benutten van informatietechnologieën en het stimuleren van partnerschappen en samenwerking over het gehele spectrum van belanghebbenden en actoren is daarvoor onontbeerlijk. Het initiatief heeft zowel institutionele elementen (bundelen van behoeften, verzekeren van langetermijninspanningen) als technische elementen (oprichting van monitoringinfrastructuur en informatienetwerken). Hierdoor wordt vanaf de inzameling van gegevens tot aan de productie en het gebruik van informatie de samenhang en efficiëntie vergroot. Hiermee wordt het doel van GMES bereikt: Een grote stap voorwaarts maken in kwaliteit van de te verstrekken informatie en diensten; Op doorzichtige en gebruikersvriendelijke wijze informatie verstrekken, zodat diensten van hoge kwaliteit toegankelijk worden (open informatiearchitectuur).
. . .. .
De fundamenten voor GMES zijn daarmee gedefinieerd: GMES is gebruikersgericht; GMES steunt op partnerschap; Aardobservatie (observeren van de aarde vanuit de ruimte) is voor informatie- inwinning op mondiale schaal gezien, de cruciale; het betreft één van de benodigde informatiebronnen en moet gezien worden in samenhang met de andere middelen voor gegevensverzameling en kennisverwerving (in-situ); GMES is alleen succesvol als operationele informatievoorziening; GMES gaat uit van bestaande capaciteit en lopende initiatieven in Europa, en wordt aangevuld waar nodig om aan de behoeften te voldoen; Er is een doordringende en blijvende rol in GMES van de onderzoeks- en informatietechnologie.
.. .
De drijvende krachten van GMES zijn de milieudimensie (onder invloed van 31
GMES
Bijlagen Nederlands standpunt
internationale samenwerking) en de veiligheidsdimensie (o.a. risicobeheer, ‘early warning’, steun voor regionale ontwikkelingshulp, humanitaire hulp crisisbeheer, conflictpreventie). Vanuit het oogpunt van de EC omvat de veiligheidscomponent van het GMES-initiatief in eerste instantie geen militaire aangelegenheden. De “S” in GMES staat voor veiligheid (“Security”) en bescherming van de burgers tegen milieugevaren: civiele veiligheid. GMES steunt op partnerschap voor maximale synergie en optimale productie en verstrekking van de benodigde informatie. Het initiatief zal slechts succesvol zijn wanneer alle partners/belanghebbenden hun bijdragen correct verwoorden, zodat de beschikbare expertise, technologieën en middelen optimaal kunnen worden benut. Voorziene partners zijn de Europese Commissie, het Europees Ruimtevaartagentschap, het Europese Milieuagentschap, de Europese organisatie voor de exploitatie van meteorologische satellieten EUMETSAT, nationale institutionele gebruikers, nationale ruimtevaartagentschappen, onderzoeksorganisaties op Europees en nationaal niveau, de wetenschapswereld, de industrie en de burgermaatschappij.
2. De uitvoering van GMES
Voor de uitvoering van GMES is een Actieplan opgesteld. In dit plan worden de drie uitvoeringsfasen gedefinieerd: Initiële periode 2001-2003, Uitvoeringsperiode 2004-2007, Operationele fase 2008+ en de activiteiten en middelen die nodig zijn om de initiële fase tot een goed einde te brengen.
.. .
De initiële periode 2001-2003 De doelstellingen van de initiële periode waren: De levering van informatie en producten voor een aantal vooraf gedefinieerde prioritaire thema’s (Actieplan) met behulp van bestaande Europese capaciteiten om te bezien of met de huidige technische, organisatorische en institutionele mogelijkheden de gebruikerseisen gehaald kunnen worden; Een rapportage met daarin een beschrijving van de resultaten (op basis van ‘wat is er al aanwezig aan capaciteit’) en een inventarisatie wat er nog ontwikkeld moet worden om optimaal aan de gebruikerseisen te kunnen voldoen (de realisatie van GMES).
. .
De informatie en producten zijn in de initiële periode beschikbaar gekomen uit projecten die gefinancierd zijn uit een deelbudget van het 5de en 6de Kaderprogramma van de EC en uit het GMES Service Element van het Earth Watch programma van ESA. Op basis van ‘Oproep tot Voorstellen’ hebben Europese consortia van industrie, instituten en MKB’s voorstellen voor projecten kunnen indienen die hebben bijgedragen tot deze “inventarisatie” van Europese bestaande capaciteit. 32
Bijlagen Nederlands standpunt
GMES
De initiële periode is begeleid door een GMES Steering Committee (GSC), bestaande uit ambtelijke vertegenwoordigers van de Lidstaten van de Europese Unie. Inhoudelijk is het proces bijgestaan door een GMES Forum, waarin wetenschappers, industrie en overheden vertegenwoordigd zijn. In het Forum is op hoog niveau gediscussieerd over de technische, wetenschappelijke en organisatorische aspecten van de voor GMES van belang zijnde informatie en producten. De EC en ESA hebben een GMES Support Team samengesteld voor de administratieve ondersteuning van de GMES-activiteiten (voorbereiding Europese consultatiebijeenkomsten, rapportages, documenten, etc). Eind 2003 heeft het GMES Steering Committee de eindrapportage van de Initiële Periode besproken en van commentaar voorzien. Het rapport, begeleid van een Mededeling van de EC met daarin voorstellen voor de volgende te nemen stappen voor uitvoering, is begin 2004 door de EC uitgebracht en wordt besproken op EUniveau (betrokken Raden en EP).
33
GMES
Bijlagen Nederlands standpunt
Bijlage bij hoofdstuk 4
Prioriteiten voor Nederland
De Europese Commissie heeft medio 2002 aan de lidstaten gevraagd prioriteit aan te brengen in een achttal door de Commissie gedefinieerde ‘GMES Priority Themes’. Op grond van het belang in GMES heeft Nederland de hierna aangegeven thema’s in volgorde van prioriteit geselecteerd. Brede afstemming onder meest betrokken ministeries, (kennis)instituten en -instellingen en bedrijfsleven heeft oktober 2002 plaatsgevonden. Voor Nederland zijn de volgende thema’s, genoemd in volgorde van prioriteit, van belang: 1. Global Atmosphere Monitoring (Theme E) Prioriteit A.1: Monitoring mondiale atmosfeer: klimaat en ozonlaag Prioriteit A.2: Monitoring regionale (continentale) atmosfeer: luchtkwaliteit* 2. Environmental Stress in Europe (Theme B) Prioriteit B.1: Monitoring natte infrastructuur (kustbeheer en -bescherming tegen overstromingen)* Prioriteit B.2: Monitoring waterkwaliteit open water* 3. Land Cover Change in Europe (Theme A) Prioriteit C.1: Monitoring landgebruik op lokale en regionale schaal 4. Global Ocean Monitoring (Theme D) Prioriteit D.1: Monitoring zeestromingen en onderzoek naar zeespiegelrijzing Prioriteit D.2: Operationele oceanografie
Voor Nederland is verder van belang thema I, Information Management Tools and Contribution to the Development of a European Spatial Data Infrastructure, dat dwars (horizontaal) op de thema’s staat en waarbij Nederland er van uitgaat dat hierin geo-informatie en de generieke verbinding met Remote Sensing is opgenomen in het bijzonder ten behoeve van de value-addingsector. De voornoemde thema’s zijn bovendien voor de veiligheid van de Nederlandse burgers van groot belang, zodat het aspect Civil Security eveneens dwars op elk van deze thema’s staat. De thema’s gemerkt met een * hebben een bijzonder Nederlands belang vanwege de gelimiteerde beschikbare ruimte. Zij moeten gezien worden in het kader van de ruimtelijk ordening.
34
Bijlagen Nederlands standpunt
GMES
Brief minister inzake aanbieding “Nederlands standpunt met betrekking tot GMES” Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2004–2005
24 446
Ruimtevaartbeleid
Nr. 28
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VERKEER EN WATERSTAAT Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 22 november 2004 Hierbij bied ik u aan de nota «Nederlands standpunt met betrekking tot Global Monitoring for Environment and Security (GMES)»1. Global Monitoring for Environment and Security, GMES, is een gezamenlijk initiatief van de Europese Commissie en het Europees Ruimtevaart Agentschap ESA om te komen tot een Europese capaciteit voor wereldwijde monitoring van klimaat en milieu. Het primaire doel van GMES in het belang van de Europese burgers behelst het in 2008 tot stand brengen van een duurzame operationele Europese autonome capaciteit voor het produceren en aanbieden van geo-informatie ten behoeve van de verdere ontwikkeling en uitvoering van het Europese beleid op de terreinen van milieu en (civiele) veiligheid. GMES gaat uit van wat de gebruiker aan informatie nodig heeft. Het daarvoor op te zetten systeem zal zoveel mogelijk gebruik maken van bestaande kennis, capaciteit en infrastructuur en zal bestaande lokale gegevensbestanden en modellen op geharmoniseerde wijze toegankelijk maken. Waar nodig zal dit aangevuld worden met nieuwe infrastructuur. Informatie via GMES verkregen zal onder meer gebruikt worden door bestuurders om de Europese burger te beschermen tegen natuurlijke en antropogene (door de mens veroorzaakte) rampen.
1
Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer. COM(2003)673, 11-11-2003, «Space: a new European frontier for an expanding Union – An action plan form implementing the European Space Policy» 3 Kamerstuk 2003–2004, 24 446 en 21 501-30, nr. 25. 4 COM(2004)65 final, 03-02-2004, «Global Monitoring for Environment and Security (GMES)»: Establishing A GMES capacity by 2008 – (Action Plan ((2004–2008)). 2
KST81995 0405tkkst24446-28 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2004
Het medio november 2003 verschenen Witboek over Europees ruimtevaartbeleid2 besteedt ruime aandacht aan GMES. Een eerste Nederlandse reactie op het witboek is eerder verwoord in een brief van de Minister van EZ aan de Tweede Kamer3. Begin februari 2004, na de initiële periode 2001–2003 van GMES, heeft de Commissie in een mededeling4 het actieplan 2004–2008 voor GMES gepubliceerd. GMES bevindt zich momenteel aan het begin van de invoeringsfase die, afhankelijk van toekomstig beschikbare middelen, in 2008 moet leiden tot de operationele en continue beschikbaarheid van klimaaten milieugerelateerde informatie ten behoeve van de uitvoering van het Europese beleid op de terreinen van milieu en (civiele) veiligheid.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 24 446, nr. 28
1
35
GMES
Bijlagen Nederlands standpunt
Het Kabinet heeft een standpunt ingenomen ten aanzien van de mededeling van de Commissie over GMES, alsook ten aanzien van de belangen van GMES voor Nederland en de bijdragen die de Nederlandse wetenschap en het bedrijfsleven aan GMES kunnen leveren. Dit standpunt is verwoord in de bijgevoegde nota «Nederlands standpunt met betrekking tot Global Monitoring for Environment and Security (GMES)». De nota is tot stand gekomen in nauwe samenwerking tussen de ministeries van Verkeer en Waterstaat, Economische Zaken en Buitenlandse Zaken, bijgestaan door het Nederlands Instituut voor Vliegtuigontwikkeling en Ruimtevaart in zijn rol van adviseur. De Nederlandse inspanning in GMES is onderdeel van het Nederlandse Aardobservatiebeleid voor de jaren 2002– 20101. Het standpunt van de Nederlandse regering houdt in dat Nederland het belang van een autonome Europese capaciteit voor het verkrijgen van klimaat- en milieugerelateerde informatie onderkent en daarmee eveneens het belang van GMES onderkent. De internationaal erkende expertise in Nederland met betrekking tot water en atmosfeer zijn thema’s waarop Nederland bij uitstek haar bijdrage aan GMES kan realiseren. Het thema water omvat zowel waterkwantiteit als waterkwaliteit. Het thema atmosfeer betreft niet alleen – de oorzaken van de – klimaatverandering (zoals broeikasgassen) maar ook de kwaliteit van de lucht (mate van luchtvervuiling). Deze twee thema’s zijn van groot belang voor de Nederlandse maatschappij, daar water en atmosfeer in toenemende mate een risico vormen voor de Nederlandse burger. De expertise die is opgebouwd bij de kennisinstituten en het MKB ten aanzien van water en atmosfeer zal ingezet worden ten behoeve van GMES om zo succesvolle invoering ervan te bevorderen en te komen tot een optimale toepassingsmogelijkheid voor Nederland. Het Nederlandse standpunt zal in Europees verband dan ook worden uitgedragen, in het bijzonder om de kans van het Nederlandse bedrijfsleven op deelname aan Europese projecten in het kader van bouw en gebruik van GMES te vergroten. De Nederlandse betrokkenheid bij GMES is in lijn met het Actieplan Ruimtevaart, dat u afzonderlijk door de Minister van Economische Zaken, mede namens de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Minister van Verkeer en Waterstaat, zal worden aangeboden. De Minister van Verkeer en Waterstaat, K. M. H. Peijs
1
Kamerstuk 2001–2002, 24 446, nr. 15.
36
Bijdragen kennisinstituten en bedrijven
Bijlage bij Nederlands standpunt
GMES
Inhoud Inleiding 41 1 Bijdragen uit Nederland voor het gekozen hoofdthema Water 43 1.1 Rijkswaterstaat 43 1.2 Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut 46 1.3 Alterra 46 1.4 Instituut voor Milieuvraagstukken 47 1.5 International Centre for Integrated Studies 48 1.6 Waterloopkundig Laboratorium 48 2 2.1 2.2 2.3 2.4
Bijdragen uit Nederland voor het gekozen hoofdthema Atmosfeer 51 Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut 51 Netherlands Institute for Space Researc 52 Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu 53 Klimaatstation CESAR 54
3 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6 3.7
Bijdragen vanuit instituten en het bedrijfsleven 55 International Institute for Geo-Information Science and Earth Observation 55 Nationaal Lucht- en Ruimtevaartlaboratorium 56 Nederlandse Organisatie voor Toegepast Natuurwetenschappelijk Onderzoek 59 Netherlands Engineering Consultants 61 Geomatics Business Park 62 Dutch Space 62 Dutch Ocean Group 64
39
Bijlage bij Nederlands standpunt
GMES
Inleiding De nota ‘Nederlands standpunt met betrekking tot Global Monitoring for Environment and Security (GMES)’ laat onder andere zien hoe Nederland betrokken is en verder wil worden bij GMES. Aangegeven wordt wat de Nederlandse ambities en belangen zijn in GMES en wat Nederland daaraan kan bijdragen. De Nederlandse bijdrage is in het bijzonder weergegeven in hoofdstuk 5 uit de nota ‘Wat kan Nederland vanuit de gekozen hoofdthema’s bijdragen aan GMES’. Voor de samenstelling van hoofdstuk 5 is mede gebruik gemaakt van bijdragen van een groot aantal Nederlandse kennisinstituten en bedrijven. Deze hebben in de onderliggende bijlage weergegeven hoe zij in het kader van GMES kunnen bijdragen aan de gekozen hoofdthema’s Water en Atmosfeer.
41
Bijlage bij Nederlands standpunt
1
GMES
Bijdragen uit Nederland voor het gekozen hoofdthema Water
1.1 Rijkswaterstaat
Rijkswaterstaat (RWS) heeft veel ervaring en bewezen (inter)nationale expertise op het brede terrein van datamanagement en gegevensverwerking. RWS bezit nu langjarige meetreeksen tot 150 jaar! Ook op het gebied van het ontwikkelen en toepassen van modellen ( met name op het terrein van Veiligheid/Stormvloedvoorspellingen en Operationeel Beheer van stroom- en getijmodellen) heeft RWS in samenwerking met veel andere partijen al een goede stap gezet naar een integrale benadering van modellen en in-situ-gegevens. De Nederlandse overheid heeft een milieu gerelateerde verplichting in het kader van de UNCED (Rio 1992) en het Kyoto Protocol. RWS heeft op Europese schaal verplichtingen. Met betrekking tot de Internationale Rijn Commissie (IRC) en de Schelde- en Maascommissies, alsmede voor de Waddenzee heeft RWS een aantal taken t.a.v. milieumonitoring (b.v. waterkwaliteit, scheepvaart) en veiligheid (b.v. calamiteitenmanagement Noordzee en hoogwater). Deze taken voert RWS o.a. uit door vliegtuig surveillance, luchtkartering en in-situ-metingen; interpretatie en rapportage aan de Europese Commissie. RWS is al betrokken bij de uitvoering van projecten die onderdeel zijn van de initiële periode van GMES.
Met betrekking tot de bijdrage aan het monitoren van klimaatveranderingen binnen het Systeem Aarde is RWS momenteel volop bezig met diverse aspecten die te maken hebben met de Kust en de Zee. Trendmonitoring van waterstanden met het oog op zeespiegelstijging, kust verdediging e.d.; Consequenties klimaatverandering voor het wind- en golfklimaat voor de veilig heid van onze kust, o.a. belangrijk voor stormvloedvoorspellingen en vast stelling dijkhoogtes e.d.
. .
Binnen de Bsik programma’s (Klimaat voor Ruimte/ Ruimte voor Klimaat en Ruimte voor Geo-informatie) is RWS actief bezig om aan deze aspecten aandacht te besteden. Inzicht en kennis over de kringloop en de interactie tussen meteorologische klimaatveranderingen, veranderingen in grootschalige koude en warme oceaanstromingen en de effecten die dit heeft op wind- en golfklimaat, neerslag regimes zijn voor het Nederlandse Veiligheidsbeleid van groot belang. RWS wil stimuleren dat de Nederlandse fysische oceanografie aan het KNMI en universitaire onderzoeksinstituten een bijdrage leveren aan de monitoring van de oceaancomponent van het klimaatsysteem in het belang van de consequenties van globale klimaatverandering voor zeespiegelrijzing en het klimaat aan de Nederlandse kust. De realisatie van een goed “GMES-systeem” voor de Europese Zeeën in samenwerking met de ons omringende landen is daarom voor RWS van groot belang. In het kader van EuroGOOS (GOOS: Global Ocean Observing System) en 43
GMES
Bijlage bij Nederlands standpunt
NOOS (de regionale samenwerking rondom North West European Shelf om te komen tot geïntegreerde operationele monitorings- en voorspelsystemen) is hier de afgelopen jaren al veel in geïnvesteerd. De volgende fase van GMES (2004-2008) zal zich moeten richten op het werkelijk operationeel krijgen (via internationale samenwerking) van de vele componenten en onderdelen die al versnipperd aanwezig zijn. Ook op het milieugebied is RWS volop bezig met geïntegreerde ruimtelijke studies en assessments naar water- en waterbodemkwaliteit, biodiversiteit, zowel met betrekking tot de estuaria, de kusten, de kustzone als de open zee. Monitoring en trend-analyses zijn voor het beleid van groot belang. Hierbij wordt meer en meer gebruik gemaakt van complexe en geïntegreerde modellen in combinatie met veldmetingen. Remote sensing informatie wordt wel sporadisch toegepast, maar zeker (nog) niet operationeel en op grote schaal. Er is wel een steeds groter wordende vraag naar ruimtelijke (geo-) informatie van diverse fysische en milieuparameters ( nutriënten, fosfaten, algen, toxische stoffen, zwevend stof, oppervlakte temperatuur, zoutgehalte, troebelheid e.d. ). In de praktijk werkt de Kaderrichtlijn Water van de EC als een externe stimulans voor het bevorderen van internationale samenwerking en operationalisering op het gebied van milieumonitoring. De eerste stappen op weg naar een geïntegreerd GMES systeem voor de diverse watersystemen worden voorzichtig gezet. De ontwikkeling van een goed fysischecologisch model voor de Noordzee is op termijn zeker gewenst. Hierbij zou zeer goed gebruik gemaakt kunnen worden van de veelheid aan operationele remote sensing gegevens, die er momenteel al bestaan. De grote stap naar (internationale) samenwerking/ kennisuitwisseling en het echt operationeel krijgen van de diverse onderdelen is ook hier weer het grootste probleem. De techniek is er veelal wel. De problematiek is meer organisatorisch van aard. Een sterke politieke druk om werkelijk GMES systemen voor de diverse watersystemen te ontwikkelen in een Europese context, waarbij de landen deze verplichting ook aan elkaar uitspreken, zal meer impact hebben dan welk schitterend Implementatieplan op vrijwillige en vrijblijvende basis. RWS is belast en heeft al eeuwen ervaring met zaken als: Veiligheid van onze kusten en calamiteiten-risico’s t.g.v. hoge rivierafvoeren. Verder heeft RWS ruime ervaring met de volgende operationele services, die ook voor GMES relevant zijn: Stormvloed- en Hoogwaterwaarschuwingsdiensten Scheepvaartbegeleiding Zee- en Rivierkeringen ( beslissingsondersteunende systemen) Kustwachtoperaties Search en Rescue operaties Calamiteiten ( oliedetectie en -ontruiming, scheepsrampen, ongelukken met olieplatforms)
.. .. ..
44
Bijlage bij Nederlands standpunt
GMES
.. Preventie en alarmerings- en waarschuwingssystemen Bewaking en handhavingsoperaties. RWS wil op de volgende wijze concreet bijdragen aan het beginnen met de implementatie van GMES door: zich allereerst te richten op de primaire processen waar de dienst zelf verant woordelijk voor is en die te maken hebben met milieu- en veiligheidstaken; actief intern RWS het draagvlak te versterken voor het belang van GMES voor de Europese en Nederlandse samenleving; een actieve bijdrage te leveren aan de totstandkoming en het verder uitbouwen van reeds bestaande nationale en internationale samenwerkingsverbanden en gremia om de hoofddoelen van GMES te realiseren; het stimuleren van Europese initiatieven, standaardisatie, certificering en afstemming naast de nationale belangen, die er altijd zijn. actief deel te nemen aan de activiteiten en plannen om de implementatie snel van de grond te krijgen; het beschikbaar stellen van regionale en nationale monitorings- communicatie- en opslagsystemen en het voeren van een open data policy; het actief integreren van bestaande (nationale) monitorings- communicatie- en opslagsystemen in internationale kaders en het stimuleren van initiatieven daartoe; beschikbare middelen en capaciteit bewust vrij te maken om GMES systemen te realiseren en in te bedden in de dagelijkse praktijk, mits de prioriteiten dit toelaten; het inschakelen van het Nederlandse bedrijfsleven en de GTI’s voor transparan te gecertificeerde operationele dienstverlening en de universiteiten d.m.v. doel gerichte onderzoeksopdrachten.
. . . . . . . . .
Deze bijdragen kunnen geleverd worden onder de voorwaarde dat de politieke wil aanwezig om de ontwikkeling van GMES ook werkelijk te steunen. De GMES gedachte moet integraal vorm gegeven worden. Er moet een goede balans (zowel in geld als in inspanning) gevonden worden tussen Remote Sensing (vliegtuigen en satellieten) systemen, communicatiesystemen, modellen en in-situ-waarnemingssystemen enerzijds, en het gebruikerssegment en technieksegment anderzijds. RWS is als onderdeel van de overheid bereid om een open data policy te hanteren op voorwaarde dat anderen dat ook doen. We zouden toe moeten naar een gezamenlijk monitorings-programma (binnen de gemeenschappelijke mariene wateren, waarbij de taken onderling optimaal verdeeld worden en de gezamenlijke “resources” efficiënt worden ingezet. Coproductie zou hierbij het sleutelwoord moeten zijn.
45
GMES
Bijlage bij Nederlands standpunt
1.2 Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut
Het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut (KNMI) heeft evenals Rijkswaterstaat veel ervaring en bewezen (inter)nationale expertise op het brede terrein van datamanagement en gegevensverwerking, zowel van water als atmosfeer. Ook het KNMI bezit langjarige meetreeksen tot 150 jaar! Ook op het gebied van het ontwikkelen, draaien en toepassen van modellen (zowel atmosferische als oceanografische) heeft het KNMI een langjarige ervaring. Het onderhouden en draaien van de “natte” modellen (golfhoogte en waterstand) gebeurd in nauwe samenwerking met en vooral ten dienste van RWS. Deze modellen zijn bij het KNMI ondergebracht omdat het KNMI de noodzakelijke meteorologische data en expertise in huis heeft en daarnaast een operationeel 24-uurs bedrijf is. Veel van bovengenoemde RWS activiteiten, gericht op de fysische aspecten van het waterbeheer, zijn ook van toepassing op het KNMI en dit geldt ook voor de concrete bijdrage van het KNMI aan GMES op “water” gebied. Met name geldt dit de inbreng van de operationele “water” infrastructuur van het KNMI (maritieme waarnemingen, natte modellen, satellietwaarnemingen, data archieven) in GMES. Een voorbeeld is een 14-jaar satelliet (NOAA/AVHRR) gemeten zeewatertemperatuurbeeld archief van de Noordzee. Naast deze “operationele” inbreng heeft het KNMI ook mogelijkheden voor het inbrengen van “oceanografische” expertise met name gericht op toepassing voor de monitoring van het klimaat (zoals in GMES is voorzien).
1.3 Alterra
46
Alterra is in Nederland het leidende instituut op het gebied van het beheer van natuurlijke hulpbronnen, agro-ecologie, natuurbeheer en landgebruik en is op dit brede terrein het grootste instituut in Europa. Momenteel is Alterra actief betrokken bij projecten die tijdens de GMES-initiële periode zijn aangevangen. Een van deze projecten (Aqua and Soil SAGE) heeft tot doel om nieuwe diensten te ontwikkelen voor het aanbieden van geo-informatie over de toestand en de druk op de kwaliteit van het milieu op Europese schaal. Het SAGE project ondersteunt de implementatie van de Kaderrichtlijn Water en de Europese strategie voor bodembeheer. Alterra coördineert het Europese onderzoeksteam dat de kwaliteit van informatieproducten onafhankelijk beoordeelt. Een tweede project waarin Alterra deelneemt is gericht op het gebruik van aardobservatie bij het ontwikkelen van geo-informatieproducten en diensten voor het ondersteunen van het nakomen van internationale conventies en Europese richtlijnen op het gebied van landgebruik en vegetatie. In het GMES Integrated Project Geoland nemen 65 partners deel. Alterra leidt het Geoland subproject voor het ontwikkelen van het observatorium voor voedselzekerheid en gewasmonitoring. Bovendien neemt Alterra deel in het Geoland subproject voor de ontwikkeling van het observatorium voor mondiale koolstofmonitoring. In beide subprojecten wordt voortgebouwd op de kennis die in Wageningen en elders in Nederland is opgebouwd op het gebied van monitoring van biomassa, droogteschade en oogstvoorspelling via simulatiemodellen en remote sensing, waaraan ook vanuit het Nationaal Remote Sensing Programma is bijgedragen.
Bijlage bij Nederlands standpunt
GMES
Alterra kan in GMES zowel als aanbieder van diensten en als gebruiker een rol spelen. Hiervoor wordt bijvoorbeeld verwezen de huisvesting bij Alterra en het RIVM van het Natuur- en Milieuplanbureau. Alterra wil aan de voorziene verdere ontwikkeling van GMES bijdragen op onder meer de volgende terreinen: Monitoring van de gevolgen van mondiale klimaatverandering voor het gebruik van natuurlijke hulpbronnen (invloed hydrologische kringloop op vegetatie en bossen, voedselvoorziening, landgebruik, biodiversiteit). Monitoring van de toestand en de druk op de kwaliteit van het milieu in Europa in relatie tot waterbeheer voor het EU Kaderrichtlijn Water (WFD) en andere EU kaderrichtlijnen. Bodembeheer in Europa in relatie tot landgebruik, bodemcondities en monito ring ter ondersteuning van het beheer voor NATURA 2000. Europese burgerbescherming in verband met in het bijzonder de gevaren van overstromingen, bosbranden en droogten (vroegtijdige waarschuwing door monitoring van kwetsbare gebieden). Ondersteuning uitvoering Europees landbouwbeleid door monitoring van gewassen, irrigatie en veranderingen in de landbouwpraktijk.
. . . . .
1.4 Instituut voor Milieuvraagstukken
Het Instituut voor Milieuvraagstukken (IVM, VU Amsterdam)IVM houdt zich al ruim 30 jaar bezig met complexe milieuvraagstukken. De hoofdonderwerpen van het IVM zijn (internationale) milieu-overeenkomsten; ruimtelijke milieu-aspecten, met name in kustgebieden, stroomgebieden en stedelijke gebieden; de kwaliteit van milieu-informatie, voornamelijk het uitvoeren van metingen, normering en dataanalyse. De afdeling ruimtelijke analyse en beslissingsondersteuning (SPACE) die richt zich vooral op de ruimtelijke dimensie van milieubeleid en -beheer en houdt zich met name bezig met de samenhang tussen ruimte en water, vooral binnen het kust- en stroomgebiedsmanagement. Het IVM is een belangrijke speler in het ontwikkelen en uitvoeren van, en de kwaliteitscontrole op waterkwaliteitsmetingen van binnen- en kustwateren vanuit de lucht en de ruimte. In de laatste tien jaar heeft het IVM een (internationale) reputatie op dit onderwerp opgebouwd. Sinds 1997 heeft het IVM geïnvesteerd in de operationalisering van waterkwaliteitsmonitoring vanuit de ruimte in zowel internationale projecten als in verscheidene nationale projecten. Het IVM wil binnen GMES een bijdrage leveren aan het definiëren, opzetten en exploiteren van dienstverlening op het gebied van waterkwaliteit in meren, estuaria en kustwateren. Concreet kan de volgende bijdrage gegeven worden: Transformatie van de resultaten van een door de EC medegefinancierd en door het IVM gecoördineerd onderzoeksproject naar een GMES service. De bereikte resultaten leveren een solide basis (gegevensverwerking, protocollen voor kwali teitscontrole, validatie) voor een service van fytoplankton gegevens in de Noordzee. Het algemene milieubeleid van zowel de Europese Unie als de Oslo-Parijs Conventie (OSPAR) worden ondersteund door de monitoring van
.
47
GMES
Bijlage bij Nederlands standpunt
fytoplankton biomassa en zijn invloed op duurzame ontwikkeling. De toestand van de eutrofiëring in de Noordzee is direct gekoppeld aan de acties die Kaderrichtlijn Water (WFD) propageert om tot reductie in de afvoer van nutriënten te komen Operationeel monitoren van de zwevende stof concentraties in kustwateren door middel van atlassen en web-mapping applicaties. Deze dienst is gebaseerd op de ervaring bij de productie van dergelijke producten en diensten in de afgelopen jaren. Zwevend stof geeft informatie over het onderwater licht klimaat en over de toevoer, het transport en het uitzaken van sediment, wat weer van belang is voor het leven in de zee en het openhouden van havens.
.
1.5 International Centre for Integrated Studies
Het International Centre for Integrated Studies, ICIS, richt zich als onderdeel van de Universiteit Maastricht op geïntegreerde analyses van complexe maatschappelijke problemen als duurzame ontwikkeling, gezondheid en global change, toerisme, water en biodiversiteit en op omgevingsvraagstukken: steden en regio’s. Het onderzoek betreft analyses van oorzaken en gevolgen en de onderlinge relaties tussen economische, ecologische, sociaal-culturele en institutionele aspecten en processen van complexe maatschappelijke problemen. Het onderzoek is gestructureerd langs drie onderwerpen: transities, duurzaamheid en globalisering. Daarnaast vindt er methodologisch onderzoek plaats op terreinen als scenario’s, schaalproblemen, participatieve methoden, modellering en het SCENE-model. De uitkomsten van dit onderzoek worden toegepast op drie gebieden en wel: Dynamiek van het Blauwe Systeem: rivierbekkens, kustgebieden, Exclusieve Economische Zone en de oceanische ruimte. Dynamiek van het Groene Systeem: land gebruik Dynamiek van het Rode Systeem: stedelijke en regionale ontwikkeling. ICIS wil aan GMES bijdragen door het faciliteren van het gebruik van mariene informatie ten behoeve van innovatieve beheersbenaderingen en het beleid.
. ..
1.6 Waterloopkundig Laboratorium
Het Waterloopkundig Laboratorium (WL | Delft Hydraulics) is een onafhankelijk instituut voor toegepast onderzoek en gespecialiseerd advies op het gebied van alle aan water gerelateerde vraagstukken. Al 75 jaar adviseert WL Nederlandse en buitenlandse opdrachtgevers: van beleidsondersteuning tot ontwerp en technische assistentie. WL heeft een staf van ruim 310 gekwalificeerde medewerkers en combineert daarbij specialistische kennis met een multidisciplinaire aanpak.
Ter ondersteuning van de specialistische advisering beschikt WL over grote, unieke onderzoeksfaciliteiten en over software programma’s, die voor het grootste deel ontwikkeld en gevalideerd zijn door onze eigen deskundigen. Op basis van een 48
Bijlage bij Nederlands standpunt
GMES
gedegen inzicht in de processen kunnen alle aan water gerelateerde vraagstukken numeriek, experimenteel of in combinatie gesimuleerd worden. WL heeft in het afgelopen decennium veel inspanning gestoken in data-modelintegratie (DMI). Onder DMI wordt verstaan de aanpak en methoden om op gestructureerde wijze de modeltoepassing en het gebruik van veldwaarnemingen en aardobservatie data zo op elkaar af te stemmen dat een optimaal informatieproduct ontstaat. Aardobservatie data vormen daarmee voor WL|Delft Hydraulics dan ook steeds vaker een wezenlijke component in zowel de verbetering van de generieke modelmatige procesbeschrijving, als in de specifieke applicatie. De essentie van DMI is feitelijk het combineren van alle beschikbare databronnen, en met dat combineren het wederzijds aanvullen van ontbrekende informatie, en/of reduceren van de onzekerheden in de diverse componenten. In deze zin, worden modelinformatie en meetinformatie gebruikt om elkaar wederzijds te complementeren. Met de waarnemingen kunnen zo modeldeficiënties (of onzekerheden) gereduceerd worden, terwijl het model kan worden gebruikt om meetinformatie aan te vullen tot ruimtelijke en/of temporeel samenhangende beelden. Op deze manier kunnen bijvoorbeeld betere toestandsschattingen van (water)systeemtoestanden worden verkregen, en/of modellen verbeterd worden voor het doen van voorspellingen, en/of modellen gevalideerd worden t.a.v. hun performance en functionaliteit, of kunnen gericht selecties gemaakt worden uit reeksen simulaties, bijvoorbeeld bij ensemble forecasting. Door het toenemende gebruik van 3D modellen, integratie van verschillende procesmodules in een enkel model en steeds vaker het gebruik in operationele omstandigheden, wordt de modellering complexer en ondoorzichtiger. Steeds vaker moet WL kwantitatief inzicht geven in nauwkeurigheid en betrouwbaarheid. Monitoring data is hierbij onmisbaar. In de periode 1996-2001 hebben validatie en DMI op diverse terreinen binnen WL aandacht gekregen, deels in R&D projecten gefinancierd door BCRS en EU, maar ook in opdrachtkader. Sinds 2002 is een centraal budget beschikbaar gesteld voor een impuls in DMI ontwikkeling. WL is recent toegetreden tot het Geomatica Business Park. Door middel van samenwerking met de bedrijven in het Geomatica Business Park wordt een bijdrage geleverd aan de ‘value adding’ van aardobservatie data om te komen tot innovatieve geo-informatieproducten en diensten zoals bijvoorbeeld het bepalen van randvoorwaarden voor operational windows voor de offshore industrie, monitoring van het verspreiden van baggerpluimen, verbeterde informatie over het gedrag op zee van olievlekken, kustlijn ontwikkeling en schadelijke algenbloeien, etc. Overige partners waar WL thans mee samenwerkt, o.a. in het kader van BSIK Ruimte voor Geo-Informatie en het Nationaal Programma Gebruikersondersteuning-2 zijn ITC, Dutchspace, KNMI, IVM-VU, en eindgebruikers zoals Van Oord NV en RWS-RIKZ. 49
GMES
Bijlage bij Nederlands standpunt
Vanuit de (inter)nationaal erkende expertise en sterke positie op het gebied van water kan WL een nuttige bijdrage leveren aan GMES, met name binnen het Thema Water. Binnen dit thema kan WL kennis, expertise en diensten aanbieden op velerlei aspecten en WL kan zowel als gebruiker en als aanbieder van diensten en producten van aan aardobservatie gerelateerde data een rol spelen. WL kan bovendien een belangrijke en unieke rol spelen op het gebied van de integratie van metingen en modellen, in het geval dat satelliet- en/of veldwaarnemingen in de tijd of ruimte ontbreken. Specifieke activiteiten en onderwerpen gerelateerd aan GMES waar WL aan kan bijdragen zijn onder andere: operationele early-warning diensten ten behoeve van klimaat- en milieugerela teerde bedreigingen zoals zeespiegelrijzing, extreme events zoals hoge waterstan den, extreme regenval, of stormvloed, calamiteiten zoals olielozingen (detectie en opruiming) in relatie tot ecologische impacts, scheepsaanvaringen; verder ontwikkeling, operationalisering en toepassing van DMI technieken om te komen tot een optimale integratie van (in-situ-)meetgegevens, aardobserva tiedata en modelresultaten; diensten ten behoeve van impacts op ecologisch-gevoelige gebieden zoals het Waddengebied in Nederland, Duitsland en Denemarken en andere ondiepe kuststroken in Europe (in het kader van de EU Vogel- en Habitatrichtlijn); diensten ten behoeve van (near) real-time monitoring van de natte infrastruc tuur en waterkwaliteit van binnenwateren, kust en zee (bijvoorbeeld fyto plankton en zwevende stof concentraties); beleids- en beheersinstrumentaria voor preventieve maatregelen en harmonisatie van rampenbestrijding op de Europese zeeën. ; integreren van aardobservatietechnieken met hydrologische modellen voor het bepalen van de begintoestand van stroomgebieden in Flood Early Warning Systems (FEWS); ontwikkelen van instrumentaria die gebruik maken van aardobservatie- en monitoringsdata om de effectiviteit van beheersmaatregelen ihkv de EU Kader richtlijn Water te controleren en te toetsen; monitoring van de gevolgen van grote infrastructurele werken in de kustzone (b.v. windmolen parken). Een belangrijke toepassing voor Nederland is het monitoren van de effecten van Maasvlakte II op de “kustrivier”.
. . . . . . . .
50
Bijlage bij Nederlands standpunt
2
GMES
Bijdragen uit Nederland voor het gekozen hoofdthema Atmosfeer
2.1 Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut
Het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut (KNMI) is een mixture van een operationeel weerinstituut en een wetenschappelijk klimaatinstituut. Beide elementen zijn van belang voor GMES. Het instandhouden van een operationeel waarneemsysteem van meteorologische parameters is een belangrijke taak van het KNMI. Het KNMI beschikt over langjarige meetreeksen van een groot aantal atmosferische parameters (verspreid over heel Nederland). Naast deze waarneemtaak heeft het KNMI de taak om 24 uur per dag te waarschuwen voor aankomend gevaarlijk weer maar ook om ondersteuning te leveren bij het monitoren c.q. voorspellen van gevolgen van milieurampen (bv. verspreiding van giftige gassen). De KNMI “calamiteiten” meteoroloog heeft daarbij ondersteuning van een scala aan atmosferische modellen, die het KNMI zelf draait, hetzij aangeleverd krijgt vanuit het buitenland. Ook heeft het KNMI de beschikking over een uitgebreid archief van satellietbeelden van de Europese en Amerikaanse weersatellieten. De “operationele” atmosferische activiteiten van het KNMI kunnen veel bijdragen aan GMES. Een voorbeeld is de deelname van het KNMI in het GMES STREP projectvoorstel METEOMAP dat voorziet in de opzet van een wolkengegevens database t.b.v. gebruik in numerieke weer- en klimaatmodellen. Het KNMI is in Nederland het leidende kennisinstituut op het gebied van het onderzoek naar de invloed van de samenstelling van de atmosfeer op het mondiale klimaatsysteem. Het onderzoek dat het KNMI uitvoert heeft een wereldnaam en is internationaal sterk ingebed. In Nederland werkt het KNMI nauw samen met het RIVM, Universiteit Utrecht, VU Amsterdam, TU Delft, TU Eindhoven, TNO Fysisch en Elektronisch Laboratorium en de SRON. De Nederlandse bijdrage aan de ontwikkeling en bouw van het zeer geavanceerde SCIAMACHY instrument en de voorbereidingen op het gebruik van de gegevens voor wetenschappelijk onderzoek en toepassingen met betrekking tot de samenstelling van de troposfeer en de stratosfeer heeft de groei van het onderzoek krachtig gestimuleerd. Het SCIAMACHY instrument is onderdeel van de door ESA ontwikkelde Europese milieusatelliet ENVISAT die in maart 2002 met groot succes is gelanceerd. Het KNMI heeft ook veel mankracht gestopt in het opzetten van een SCIAMACHY datacentrum, dat thans naast veel nationale ook al een aantal buitenlandse gebruikers kent. Een belangrijk vervolgproject is de ontwikkeling en bouw van het Ozon Monitoring Instrument (OMI) dat door Nederland op uitnodiging van NASA is toegeleverd voor het Earth Observing System voor het atmosfeeronderzoek dat door NASA is ontwikkeld en dit jaar zal worden gelanceerd. Voor OMI leidt het KNMI het Amerikaans-Nederlandse onderzoeksteam. In de voorziene implementatiefase van GMES is een belangrijke rol weggelegd voor de Europese Organisatie voor het beheer van Operationele Weersatellieten (EUMETSAT). Het inwinnen van satellietwaarnemingen ten behoeve van klimaatmonitoring valt ook onder het mandaat van EUMETSAT. In het belang van 51
GMES
Bijlage bij Nederlands standpunt
de lange termijn continuïteit van ozonwaarnemingen met behulp van satellieten zet EUMETSAT met een tweede versie van het door ESA ontwikkelde GOME ozoninstrument (Global Ozon Monitoring Experiment) deze waarnemingen voort tot zeker 2018. Het KNMI speelt in Europa een belangrijke en erkende rol bij het ontwikkelen en beschikbaar maken van GOME producten ten behoeve van monitoring van ozon en andere sporengassen in de atmosfeer. Voor de aanvang van de implementatie van GMES in 2004 zijn door de EC prioriteiten voorgesteld voor het leveren van diensten. Onder deze diensten valt de monitoring van mondiale klimaatverandering (Kyoto Protocol) in het belang van duurzame ontwikkeling. De afdeling atmosfeersamenstelling van het KNMI kan aan de implementatie van deze dienstverlening bijdragen door het beschikbaar maken van gegevens over de verdeling van ozon, de ultraviolette straling, stikstofoxiden, methaan en aerosolen afgeleid uit satellietwaarnemingen. Door deze gegevens met een in de tijd herhaalde mondiale bedekking in combinatie met het gebruik van atmosfeermodellen, grond- en sondewaarnemingen te analyseren is het KNMI in staat om de mondiale driedimensionale verdeling van sporengassen in de tijd te volgen. Dit is bijvoorbeeld van groot belang voor het bewaken van de toestand van de ozonlaag (ozongaten) en de UV-belasting. Luchtkwaliteit. De waarnemingen vanuit de ruimte met behulp van satellieten kunnen belangrijk bijdragen aan de monitoring van de luchtkwaliteit. Gecombineerd met grondwaarnemingen, in-situ-observaties, modellen en data assimilatie kan dit leiden tot een optimale beschrijving van de verdeling van de voor luchtkwaliteit belangrijke sporengassen. Tevens kan deze combinatie van waarnemingen en modellen leiden tot een goede kwaliteit meerdaagse verwachtingen van de luchtkwaliteit. In Europa en in Nederland zijn er snelle ontwikkelingen gaande op dit gebied. Binnen GMES kader wordt luchtkwaliteit expliciet genoemd. Het KNMI wil vanuit zijn satellietretrieval, model en data assimilatie expertise en in nauwe samenwerking met de experts van TNO-FEL, TNO-MEP en het RIVM belangrijk bijdragen aan het GMES thema luchtkwaliteit. Het KNMI participeert in het EU GMES-GATO en DAEDALUS project. Verder leidt het KNMI de ESA GMES Service Element ATMOSPHERE, een Europees consortium voor de verstrekking van satellietgegevens belangrijk voor de GMES EU activiteiten.
2.2 Netherlands Institute for Space Research
SRON, Netherlands Institute for Space Research is het Nederlands expertise-instituut voor de ontwikkeling en gebruik van instrumenten voor astrofysisch en aardgericht onderzoek vanuit de ruimte. Op het gebied van Aardobservatie is SRON eind jaren tachtig gestart via haar betrokkenheid in het SCIAMACHY project. Hier betrof het aanvankelijk een bijdrage aan het ontwikkelen van de detectoren en ondersteuning van de instrumentcalibratie vanuit het SCIAMACHY science
52
Bijlage bij Nederlands standpunt
GMES
team. Door de lancering van de voorloper van SCIAMACHY in 1995, het GOME instrument, is reeds veel expertise opgebouwd op het gebied van stralingstransportmodelleren, retrieval en gebruik van satellietdata. De focus ligt hierbij op verticale ozonprofielen, koolstofmonoxide, broeikasgassen zoals methaan, waterdamp en koolstofdioxide, en aërosolen. De wetenschappelijke vragen die o.a. geadresseerd worden met deze data zijn het kwantificeren en lokaliseren van bronnen en putten van methaan en koolstofdioxide, en het verbeteren van de chemie en transportbeschrijving in atmosfeermodellen. Dit gebeurt meestal in nauwe samenwerking met andere instituten en onderzoeksgroepen zoals het KNMI en IMAU. Voor SRON is de wisselwerking tussen wetenschappelijk gebruik van satellietdata en het definiëren van nieuwe missies en instrumentatie van essentieel belang. Daarnaast wil SRON de toegankelijkheid van satellietdata zo transparant en laagdrempelig mogelijk maken. Dit heeft o.a. geleid tot het oprichten van het SCIAMACHY datacentrum, samen met het KNMI, wat ondertussen een groot aantal (inter)nationale gebruikers kent. Op instrumentgebied richt SRON zich op de ontwikkeling van het detector frontend inclusief de uitleeselektronica, de ontwikkeling of begeleiding van de ontwikkeling van de detectoren zelf, instrumentcalibratie en wetenschappelijke data kwaliteitscontrole. Dit gebeurt in nauwe samenwerking met KNMI, Dutch Space en TNO-TPD voor een toekomstige troposfeermissie met focus op luchtkwaliteit en klimaat. Specifiek voor het onderzoek van de bovenste troposfeer en stratosfeer ontwikkelt SRON in samenwerking met DLR en RAL het proof-of-concept ballon instrument TELIS (Terahertz and submm limb sounder) dat gebruik maakt van de nieuwste generatie cryogene sensoren. TELIS is de voorloper van een toekomstige opvolger van het MLS (Microwave limb sounder) instrument aan boord van de NASA EOS-AURA satelliet. SRON wil op basis van haar expertises bijdragen aan de ruimtecomponent “atmosferische samenstelling/monitoring” van GMES. Dit betreft zowel bijdragen via ESA/EU aan satelliet-instrumentatie, instrument prestatiemonitoren en valideren van lange termijn satellietwaarnemingen, en het gebruikersvriendelijk beschikbaar maken van NL geofysische dataproducten (bijv. methaan, ozon, koolstofmonoxide, koolstofdioxide, aërosolen).
2.3 Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu
Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) is in Nederland verantwoordelijk voor het vaststellen van de toestand van het milieu, het toetsen van doelgerichtheid en effectiviteit van beleidsmaatregelen (monitoring, milieubalans), en het anticiperen op toekomstige ontwikkelingen (milieuverkenningen). De milieutaken zijn ondergebracht bij twee sectoren: de sector Milieu- en Natuurplanbureau en de sector Milieurisico’s en Externe Veiligheid. In Europees verband vervult het RIVM een speciale rol als kerninstituut van het ‘Topic Centre on Air and Climate Change’ van het Europese milieuagentschap (EEA). In VN-verband 53
GMES
Bijlage bij Nederlands standpunt
huisvest het RIVM het ‘Coordinating Centre for Effects’, gericht op effecten van luchtkwaliteit. Het RIVM is intensief betrokken bij het internationale klimaatonderzoeksprogramma International Panel on Climate Change (IPCC). Op atmosfeergebied voert het RIVM een uitgebreid monitoring programma uit. Dit betreft onder meer de luchtkwaliteitsmetingen in het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit, de klimaatmetingen in Cabauw en Kollumerwaard, en metingen van de dikte van de ozonlaag en UV-straling. Deze metingen zijn reeds ingebed in internationale netwerken. Tevens wordt een belangrijke bijdrage geleverd aan de validatie van satellietmetingen. RIVM kan deze monitoring activiteiten bijdragen aan GMES. Voorwaarde daarbij is dat de bestaande (inter)nationale coördinatie en netwerkstructuur optimaal gebruikt wordt bij het vormgeven van GMES. Een belangrijk voordeel van GMES zou kunnen zijn dat langs deze weg de bijdrage van Nederland aan mondiale monitoring op een structurele manier kan worden georganiseerd en gefinancierd. Anderzijds is RIVM een belangrijke potentiële klant van GMES informatie. RIVM wil daarom graag mede vorm geven aan het vastleggen van de informatiebehoefte, die zich uitstrekt over een breed scala aan thema’s: atmosfeer, effecten van klimaatverandering, ruimtelijke (geo-spatiële) informatie, landgebruik, water, etc. Deze informatiebehoefte moet leidend zijn bij het opzetten en prioriteren van GMES. Onze verwachting hierbij is, dat deze informatiebehoefte voor wat betreft de atmosfeer gedurende de komende tijd in belangrijke mate zal moeten worden ingevuld door metingen vanaf de grond. Satellietmetingen kunnen hierop op een aantal gebieden een belangrijke aanvulling vormen.
2.4 Klimaatstation CESAR
In CESAR (Cabauw Experimental Site for Atmospheric Research) werken acht Nederlandse wetenschappelijke instituten en universiteiten samen. Op het meetstation Cabauw hebben zij een groot aantal instrumenten samengebracht ten behoeve van klimaatmetingen. Hier vinden zowel systematische metingen plaats als gerichte meetcampagnes. Dit station wordt in de komende jaren verder ontwikkeld en uitgebouwd in het kader van het BSIK kennisinfrastructuur-programma. In Europees verband is reeds een netwerk in oprichting van soortgelijke geavanceerde meetstations. Dit Europese netwerk, EurAt genaamd, gaat weer deel uitmaken van een mondiaal netwerk met ondermeer stations in de VS en Australië. CESAR kan een belangrijk element zijn van de Nederlandse bijdrage in GMES op het gebied van klimaatmonitoring.
54
Bijlage bij Nederlands standpunt
3
GMES
Bijdragen vanuit instituten en het bedrijfsleven
3.1 International Institute for Geo-Information Science and Earth Observation
Het International Institute for Geo-Information Science and Earth Observation (ITC) is het grootste internationaal hoger onderwijs instituut in Nederland en gespecialiseerd in het verzamelen, beheren en visualiseren van geo-informatie en in het geïntegreerd interpreteren van deze informatie. Op wereldschaal is het ITC het leidende instituut op het gebied van capaciteitsopbouw ín en vóór ontwikkelingslanden op het terrein van aardobservatie en geo-informatie wetenschap en draagt daarbij aan besluitvormingsprocessen die leiden tot een duurzame ontwikkeling en armoedebestrijding in de ontwikkelingslanden.
Sinds de oprichting van het ITC in 1950 hebben meer dan 15 000 zogenaamde mid-career professionals vanuit de hele wereld op het ITC een opleiding gevolgd. Veel van hen hebben sinds hun opleiding aan het ITC in eigen land een belangrijke positie verworven en vormen daar belangrijke adepts voor het toepassen van aardobservatie en geo-informatie in eigen land. Deze alumni en de organisaties waar zij werkzaam zijn vormen een internationaal netwerk waar het ITC relaties mee onderhoudt, kennis mee ontwikkelt door middel van gemeenschappelijke onderzoeksprogramma’s en kennis overdraagt via gezamenlijke onderwijsprogramma’s. Het ITC benadrukt bij capaciteitsopbouw probleemgerichte toepassingen van geoinformatietechnologie door middel van onderwijs, onderzoek en project services. In het onderwijsprogramma van het ITC vormen Master of Science programma’s de ruggengraat voor specialisaties, korte -, maatwerk - en opfriscursussen op het gebied van geo-informatica en geo-informatie management en in een viertal toepassingsgebieden, i.e. urban en regional planning, land administratie, natuurlijke hulpbronnen incl. water en aardwetenschappelijke toepassingen. Het ITC voert multidisciplinair en probleemgericht onderzoek uit ter onder steuning van de onderwijsprogramma’s en project services. Onderzoeks projecten dragen bij aan een up-to-date vakkundigheid en zijn essentieel voor het verhogen van de onderwijskwaliteit van het ITC. Het Instituut (h)erkent de toenemende noodzaak van toegepast onderzoek dat zich toelegt op specifieke ontwikkelingsproblemen gerelateerd aan de tegenstrijdige belangen tussen de ontwikkeling van hulpbronnen en een duurzaam milieu. Capaciteitsopbouw door het ITC vindt tevens plaats door middel van maatwerk projectservices, wederom vooral gericht op ontwikkelingslanden. Projectservices zijn doorgaans een follow-up service voor alumni en hun organisaties of insti tuten waarbij het Instituut uit wederzijds belang nauw samenwerkt met een groot aantal instituten over de hele wereld. In het licht van de doelstellingen van GMES én het ITC kan gesteld worden dat het ITC zowel het mandaat als de kennis en middelen om bij te dragen aan het GMES initiatief door middel van: het richten en uitbreiden van lopende capaciteitsopbouw activiteiten op, resp. naar die activiteiten welke gericht zijn op GMES met name voor en in ontwik kelingslanden;
. . . . .
55
GMES
Bijlage bij Nederlands standpunt
. naast het door Nederland gekozen thema Water zal het ITC zich tevens richten
op andere thema’s waarin het ITC specifieke ervaring heeft zoals “disaster management” met name op het gebied van overstromingen en problematiek die het gevolg is van seismische verschijnselen; actief inzetten van het wereldwijde netwerk van alumni en partnerorganisaties t.b.v. het GMES initiatief; oriënteren en uitbreiden van het lopende research programma op respectievelijk naar het GMES initiatief.
. .
Alhoewel het ITC een sterke en unieke oriëntatie heeft op ontwikkelingslanden, bezit het tevens de capaciteit en mogelijkheden ook buiten ontwikkelingslanden capaciteit op het gebied van aardobservatie toepassingen op te bouwen.
3.2 Nationaal Lucht- en Ruimtevaartlaboratorium
Het Nationaal Lucht- en Ruimtevaartlaboratorium (NLR) is het Nederlands centrum voor het identificeren, ontwikkelen en toepasbaar maken van hoogwaardige technologische kennis op het gebied van lucht- en ruimtevaart. De activiteiten van het NLR zijn maatschappelijk relevant, marktgericht en worden zonder winstoogmerk uitgevoerd. Hiermee versterkt het NLR het innovatief en slagvaardig karakter van de overheid en bevordert het NLR het innoverend en concurrerend vermogen van het bedrijfsleven. Bij het NLR bestaat al ca. 30 jaar ervaring in het omgaan met aardobservatiegegevens. De NLR ervaring beslaat het gehele gebied van (vliegtuig)opname, primaire dataverwerking (preprocessing), grondstations, datadistributie, beeldverwerking, analyse, tot de vervaardiging van eindproducten in een GIS-omgeving. Het bieden van ondersteuning aan bedrijven en instituten bij het interpreteren en gebruiken van aardobservatiegegevens en bij het ontwikkelen van nieuwe applicaties op basis van aardobservatie is één van de kerntaken binnen de geomaticaactiviteiten van het NLR. Veel belang is daarbij ook altijd gehecht aan de toegankelijkheid van de gegevens afkomstig van satelliet- en airborne systemen. Reeds een tiental jaar geleden heeft het NLR het initiatief tot de ontwikkeling van een nationale data-infrastructuur genomen. Mede hierdoor heeft Nederland zich als één van de Europese voortrekkers getoond op het gebied van data-infrastructuur. Internationaal (ESA en EC) heeft het NLR veel waardering gekregen voor de conceptuele aanpak en het gebruik van state-of-the-art webtechnologieën bij het realiseren van een internet infrastructuur waarbij aansluiting bij de Europese ontwikkelingen een uitgangspunt was. Het belang dat NLR hecht aan nauwe samenwerking met bedrijven in de geoinformatie sector blijkt uit de sterke betrokkenheid bij het Geomatics Business Park (GBP). Het NLR vervult ondermeer een vooraanstaande rol bij de realisatie van een Geospatial Data Service Centre (GDSC) binnen het GBP dat de bedrijven ondersteunt bij het bieden van diensten en producten die mede op aardobservatie
56
Bijlage bij Nederlands standpunt
GMES
zijn gebaseerd. Het NLR richt zicht daarbij vooral op het bieden van een technologisch platform dat toegang geeft tot gedistribueerde gegevensbestanden, modellen en rekencapaciteit. Dit platform biedt de ‘value-adding’ bedrijven en de kennisinstituten de mogelijkheid diensten en producten met elkaar uit te wisselen en te koppelen en geheel nieuwe diensten en producten te ontwikkelen. De realisatie van dit platform zal een technologische uitdaging zijn waarbij nieuwe webservices-technieken en GRID architectuur een belangrijke rol spelen. De op deze wijze ontwikkelde infrastructuur, met een focus op beheer van natte en droge infrastructuur, zal mede gezien de gerelateerde activiteiten in Bsik kader een belangrijk onderdeel van de nationale geospatiële infrastructuur (GDI) worden. Goede uitlijning met de Europese activiteiten, zoals Inspire en de European Spatial Data Infrastructure (ESDI), moet ervoor zorgen dat deze en andere nationale infrastructuur componenten een belangrijke plaats binnen GMES gaan innemen. Daarmee wordt de Nederlandse commerciële dienstensector duurzaam ingebed in de Europese infrastructuur en krijgt de Nederlandse overheid als gebruiker van strategische geo-informatie een goede toegang tot deze informatie. Voor wat betreft de GMES thema’s is het NLR betrokken bij verschillende activiteiten. Met het RIVM wordt een project uitgevoerd op het gebied van het onderzoek naar klimaatveranderingen met behulp van tijdseries van NDVI beelden van de aarde, die de ontwikkeling van de globale vegetatie weergeven (20 jaar aan 10-daagse beelden!). Via deze methode wordt geprobeerd concreet bewijsmateriaal te vinden voor veranderingen in de jaarlijkse patronen van de vegetatiegroei. Het NLR heeft observatiemodellen ontwikkeld voor het simuleren van optische waarnemingen aan de hand van objecteigenschappen (vegetatie- en bodemeigenschappen) en atmosfeerparameters. Deze modellen zijn en worden in diverse ESAprojecten ingezet om toekomstige satellietmissies reeds lang voor de uiteindelijke lancering te kunnen beoordelen op de te verwachten prestaties. Met behulp van dergelijke modellen is het daarnaast mogelijk actuele satellietopnames te vergelijken met gesimuleerde beelden, waardoor een zeer krachtige vorm van data-assimilatie ontstaat. In een gebruikers-specifieke GIS-omgeving kunnen de geconstateerde verschillen tussen actuele en gesimuleerde opname direct worden teruggekoppeld naar de GIS database, waardoor deze vrijwel continu up-to-date kan worden gehouden. Via deze methode kunnen de verschillen tussen opnames van hetzelfde gebied die louter zijn terug te voeren op sensoreigenschappen en opname-omstandigheden (spectrale banden, ruimtelijke resolutie, kijkrichting, zonnestand) worden overbrugd, waardoor monitoring en change-detection veel beter mogelijk worden dan voorheen. In het aan GeoLand gerelateerde STREP project EAGLE, dat samen met Alterra en de Universiteiten van Valencia en Straatsburg wordt uitgevoerd, zal deze methode voor het eerst worden toegepast om voor Europa een dynamische vegetatiekaart te gaan vervaardigen, via de assimilatie van data afkomstig van diverse satellietsensoren, zoals NOAA-AVHRR, SPOT-VGT, MSG, MODIS, MERIS en AATSR. In dit project worden de bidirectionele effecten in satellietbeel57
GMES
Bijlage bij Nederlands standpunt
den, verkregen via dergelijke opnamesystemen met een “wijde blik”, geëxploiteerd om er informatie aan te onttrekken, in plaats van ze alleen maar als storing te zien.
3.3 Nederlandse Organisatie voor Toegepast Natuurwetenschappelijk Onderzoek
3.3.1 TNO Space TNO Space bundelt als business-centrum binnen TNO alle ruimtevaartactiviteiten van de verschillende instituten, om daarmee voor de ruimtevaartsector bij te dragen aan het ontwikkelen, toepasbaar maken en vercommercialiseren van hoogwaardige technologische kennis, teneinde de innovatiekracht van overheid en bedrijfsleven te versterken. Op het terrein van aardobservatie bestaat al enkele decennia ervaring met het space-qualified bouwen en ontwerpen van instrumenten, alsmede met het opzetten van dataverwerking en -interpretatie voor verschillende gebruikersgroepen. 3.3.2 TNO Fysisch en Elektronisch Laboratorium (TNO-FEL) TNO-FEL verricht veel onderzoek en ontwikkeling op het gebied waarnemingssystemen en informatieverwerking voor monitoring en surveillance. De komende jaren zal hierbij het zwaartepunt meer en meer komen te liggen op de ontwikkeling, operationalisering, en inzet van geïntegreerde systemen (sensorfusie) en netwerken van sensoren. Van de voor GMES relevante terreinen ligt op dit moment de nadruk op atmosfeeronderzoek (aerosolen), operationalisering van geïntegreerde waarnemingssystemen voor kust- en zeemonitoring (integratie van ruimte- en grondgebaseerde waarneming en netwerken van sensoren), en waarnemingsssystemen voor civiele veiligheid (security). Zo participeert TNO-FEL in het kader van GMES in het EU Network of Excellence “Global Monitoring for Safety and Security” dat onder andere maritieme grensbewaking en de veiligheid van grootschalige infrastructuur als thema heeft. TNO-FEL participeert in het Geomatics Business Park en draagt daar onder andere bij aan de initiatieven die zich richten op de totstandkoming van een nationaal knooppunt binnen de Europese gegevens- en diensteninfrastructuur. TNO-FEL heeft internationaal een vooraanstaande positie op het gebied van satelliet remote sensing van aerosolen: deeltjes en druppeltjes in de atmosfeer die een grote invloed hebben op het klimaat, zowel direct als indirect via invloed op de vorming en eigenschappen van wolken. Daarnaast zijn aerosolen van groot belang voor volksgezondheid (fijn stof ) en beïnvloeden zij ecosystemen. Concentraties en eigenschappen van aerosolen zijn belangrijke parameters in Europese regelgeving en internationale verdragen, en als zodanig zijn zij een belangrijke component van de voorgestelde GMES waarneemsystemen. Satellieten en in-situ(grond)waarnemingen alsmede modellering en data assimilatie zijn belangrijke componenten in het GMES atmosferisch waarneemsysteem. 58
Bijlage bij Nederlands standpunt
GMES
Bij de ontwikkeling van een dergelijk waarneemsysteem werkt TNO-FEL nauw samen met nationale instituten als KNMI, RIVM, TNO-MEP, TNO-TPD alsmede de andere instituten verenigd in het CESAR consortium (Cabauw Experimental Site for Atmospheric Research). In Cabauw draagt TNO-FEL bij met in-situ-metingen van aerosolen en heeft geïnvesteerd in moderne instrumenten. Deze metingen worden ingebracht bij EU FP6 projecten op het gebied van atmosfeer samenstelling zoals het Network of Excellence ACCENT en het Integrated Project BACC-TO-BACC waarin TNO als lid van de Scientific Steering Group een prominente rol speelt. Verder coördineert TNO-FEL in het kader van de EU FP6 call voor GMES Atmosfeer een IP om te komen tot een operationeel ‘Atmospheric Integrated Global and regional Observation System (AIROS)’. Hierbij worden gegevens van bestaande waarneemsystemen voor atmosferische gassen en aerosolen geïntegreerd tot een product dat direct door gebruikers (beleid, wetenschap, publiek) kan worden opgepakt. Daarnaast neemt TNO-FEL deel in GMES projecten van EU FP5 en ESA (DUP, DUE. GSE) waarin satelliet gegevens worden gebruikt om producten te ontwikkelen in samenwerking met gebruikers. Samen met TNO-TPD, TNO-MEP en TNO-Space wordt een studie uitgevoerd die moet leiden tot een instrument dat vanuit de ruimte aerosol eigenschappen kan meten met grote nauwkeurigheid (via een Nederlandse PI missie). 3.3.3 TNO Technisch Physische Dienst (TNO-TPD) TNO-TPD speelt een belangrijke rol op het gebied van het ontwerp en de bouw van aardobservatie-instrumenten. Te noemen valt hierbij SCIAMACHY, GOME en OMI in het verleden (waarbij GOME 2 op METOP nog gelanceerd moeten worden) en sensoren als MSI voor EarthCARE en DARE voor “dedicated” aerosol detectie voor de toekomst. Centraal hierbij is de internationaal erkende expertise op het gebied van optisch systeemontwerp van spectrometers voor aardobservatie. Bij de ontwikkeling van deze sensoren speelt ook nauwkeurige calibratie van de waarnemingseigenschappen een grote rol, daar deze in hoge mate bepalend is voor de betrouwbaarheid van de metingen en derhalve voor de kwaliteit van het eindproduct. Door zowel in de ontwerpfase de on-board-calibratie vorm te geven als bij de realisatie met in huis ontwikkelde faciliteiten de daadwerkelijke calibratie te verrichten wordt hierbij een optimale kwaliteit gewaarborgd. In het kader van GMES wil TNO-TPD van betekenis zijn zowel voor atmosfeeronderzoek wat betreft de ontwikkeling van geavanceerde sensoren (bv. voor aerosoldetectie) en nauwkeurige calibratie als voor watermanagement wat betreft ontwikkeling/calibratie van sensoren voor waarneming vanuit de ruimte en ontwikkeling 59
GMES
Bijlage bij Nederlands standpunt
van bijv. in-situ-sensoren voor monitoring van de kwaliteit van dijken (vroege indicatie van verzakkingen). 3.3.4 Nederlands Instituut voor Toegepaste Geowetenschappen (TNO-NITG) TNO-NITG is het centrale geowetenschappelijke informatie- en onderzoeksinstituut van Nederland, ten behoeve van het duurzaam beheer en gebruik van de ondergrond en de ondergrondse natuurlijke bestaansbronnen. Het Instituut behoort tot de publieke kennisinfrastructuur van Nederland en vormt de Nederlandse component van de ‘EuroGeoSurveys’ van de Europese Unie, die een nationale taak hebben in de remote sensing en monitoring van aardwetenschappelijke gegevens en informatie relevant voor GMES. TNO-NITG vervult een nationale functie in de informatievoorziening. Het instituut is verantwoordelijk voor de inzameling, verwerving, kwaliteitsborging, archivering, analyse, interpretatie en verstrekking van geowetenschappelijke data en informatie betreffende de Nederlandse ondergrond, waaronder alle kwantiteit- en kwaliteitsgegevens van de nationale en regionale grondwater monitoring netwerken. Het instituut opereert DINO (Data en Informatie Nederlandse Ondergrond), de online-toegankelijke databank waar deze water gegevens, maar ook alle andere gegevens die de Nederlandse grondwatersystemen karakteriseren, beschikbaar zijn. Daarnaast is binnen TNO-NITG het ‘International Groundwater Resources Assessment Centre’ (IGRAC) gehuisvest, dat functioneert onder de auspiciën van UNESCO en WMO. Deskundigen van TNO-NITG werken onder IGRAC aan de ontwikkeling van een wereldomvattend grondwater informatiesysteem en adviseren over regelgeving en protocollen voor de evaluatie van grondwater als onderdeel van de zoetwatervoorraden in de wereld. Voor het oplossen van tal van knelpunten in watermanagement verricht TNONITG veel onderzoek naar grondwatersystemen en de oorzaken van complexe ruimtelijke patronen in waterkwaliteit. Hierbij wordt ook een relatie gelegd met de oppervlaktewaterkwaliteit en de grondwaterafhankelijke ecologie. Zo heeft binnen het 6de kaderprogramma van de EU TNO een leidende rol in het AquaTerra project, waarin samen met een aantal universiteiten en onderzoeksinstituten in Europa kennis wordt vergaard voor de implementatie van de Europese kaderrichtlijn water. Het EU-project is gericht op de integratie van bodem-, grondwater- en oppervlaktewaterbeheer met focus op waterkwaliteit. Er liggen belangrijke kennisvragen met betrekking tot de lozing van stoffen in de rivier en de stoffen die via het grondwater in de rivieren terecht komen. Doel van het project is een fundamenteel beter begrip te krijgen en hierdoor binnen de kaderrichtlijn de waterkwaliteit goed te kunnen verbeteren. wil graag aan GMES bijdragen en kan dit: .TNO-NITG als aanbieder van diensten vanuit haar nationale rol in informatie verstrekking
60
en monitoring op het gebied van grondwater;
Bijlage bij Nederlands standpunt
GMES
.. als college-instituut in het network EuroGeoSurveys; als bijdrager aan een beter begrip van integrale watersystemen, door oplossin-
gen te bieden voor complexe vraagstukken betreffende wateroverlast en extreme droogte, waterkwaliteits- en waterkwantiteitsmanagement, het meervoudig ruimtegebruik met water, het duurzaam winnen en gebruiken van water en de internationalisering van watermanagement.
3.3.5 TNO-Milieu, Energie en Procesinnovatie (TNO-MEP) TNO-MEP richt zich als milieu-instituut onder meer op de vaststelling en analyse van de luchtkwaliteit en de algemene chemische samenstelling van de troposfeer t.a.v. klimaatverandering en luchtkwaliteit. Daartoe worden in-situ-metingen verricht, worden emissies van verontreinigende stoffen vastgesteld, en wordt met behulp van zogenaamde Chemische Transport Modellen - CTM’s - de relatie tussen emissies en concentraties vastgesteld. Satellietwaarnemingen van de troposfeer van O3, NO2, SO2 ( t..b.v. de luchtkwaliteit) en CH4 en N2O ( t.b.v. klimaat) en met name aerosolen ( t.b.v. luchtkwaliteit en klimaat)- dit laatste in nauwe samenwerking met TNO-FEL worden ingezet in samenhang met CTM’s. Enerzijds worden satellietwaarnemingen gebruikt ter validatie van de modellen. Anderzijds wordt, met behulp van dataassimilatie gekoppeld aan de modellen, additionele informatie (added value) t.a.v. de satellietdata geleverd (een polaire satelliet ‘ziet’ Europa één maal per 3 dagen, het model met data-assimilatie levert de tussengelegen waarden). Ook worden satellietdata via model + data-assimilatie (inverse modellering) gebruikt om de nauwkeurigheid van emissiedata vast te stellen. TNO-MEP treedt in nationale projecten, en bij EU-projecten in het 5de en 6de KP en GMES veelal tezamen met TNO-FEL op.
3.4 Netherlands Engineering Consultants
De Netherlands Engineering Consultants (NEDECO) heeft een aantal bedrijven in zijn netwerk die niet alleen in Nederland maar over de hele wereld geo-informatie producten gebruiken voor hun dienstverlening. Van belang voor de levensvatbaarheid van initiatieven als GMES is het feit dat dit informatie oplevert, waarmee nieuwe diensten en producten gemaakt kunnen worden die zorgen voor een zodanig positieve economische output dat onderzoek en ontwikkeling gecontinueerd kan worden en de Europese positie verder versterkt wordt. Aangezien kleine bedrijven effectief bijdragen aan innovatie en de internationale oriëntatie van NEDECO zorgt voor een ‘cutting edge’ positie kan het netwerk in verschillende situaties positief bijdragen aan de ontwikkelingen van GMES. Niet alleen monitoring van water maar ook van lucht behoren tot de gebieden waarin NEDECO leden actief zijn met het vinden van relevante informatie uit de geboden geo-data, die leiden tot nieuwe producten en diensten die in de markt afgezet kunnen worden. Bij het versterken van de Europese positie op het gebied van remote sensing via GMES is de internationale praktijk ervaring van NEDECO van essentieel belang. 61
GMES
Bijlage bij Nederlands standpunt
3.5 Geomatics Business Park
Commerciële dienstverlening op het gebied van het ontwikkelen, vervaardigen en aanbieden van ruimtelijke (geo-)informatieproducten is een belangrijke recente ontwikkeling in een technologische vernieuwing die de traditionele werkgebieden surveying en kaartvervaardiging aanvult. Met initiële steun vanuit de overheid (Ministerie van Economische Zaken en Provincie Flevoland) en het Nationaal Lucht- en Ruimtevaartlaboratorium (NLR) hebben samenwerkende Nederlandse bedrijven binnen de commerciële geo-informatie dienstensector en kennisinstellingen zich verenigd in het Geomatics Business Park (GBP) in de Noord-Oostpolder. Het GBP richt haar dienstverlening op het beheer van de natte en droge infrastructuur, waarbij wordt aangesloten bij voor Nederland belangrijke maatschappelijke beleidsthema’s, bereikte marktposities en eerdere en huidige investeringen (bijvoorbeeld het Nationaal Remote Sensing Programma en ICES-KIS: Bsik: Ruimte voor Geo-informatie). Voor het bevorderen van de afzet van innovatieve producten en diensten in de institutionele en commerciële geo-informatiemarkt werkt het GBP - voor wat betreft training en opleiding - samen met het Internationaal Instituut voor Geo-informatie en Aardobservatie (ITC). Voor het GBP is GMES een belangrijk initiatief voor het bereiken en versterken van aansluiting bij de te vormen Europese consortia en voor het verwerven van de positie van nationaal knooppunt binnen de Europese gegevens- en diensteninfrastructuur. Momenteel zijn GBP bedrijven betrokken bij de lopende GMES Service Element projecten “Coastwatch” en “Global Monitoring for Food Security”. Het GBP kiest daarbij voor dienstverlening voor deze nationale prioriteiten: 1. Monitoring natte infrastructuur (kustbeheer en bescherming tegen overstromingen): beleids- en beheersinstrumentarium voor beheerders voor preventieve maat regelen voor overstromingen in rivier- en kustsystemen (dijkbeheer, rampen bestrijding); reguleren van de effecten van waterkwaliteit/-kwantiteit op de voedselketen. 2. Monitoring waterkwaliteit open water: ondersteuning beheer verontreiniging zee-oppervlak; ondersteuning beheer eutrofiëring binnenwateren.
. . ..
3.6 Dutch Space
62
Dutch Space is Nederlands grootste ruimtevaartindustrie en heeft als leidende industriële partij en systeem integrator zware bijdrages geleverd aan de ontwikkeling en bouw van de optische atmosfeer-instrumenten MIPAS en SCIAMACHY voor ENVISAT en OMI voor EOS-Aura. Daarnaast zijn door Dutch Space diverse voorbereidende studies uitgevoerd voor toekomstige SAR-instrumenten voor water- en landtoepassingen. Naast de (sub)systemen voor het space segment is de aandacht steeds meer komen te liggen bij het grondsegment, met name gericht op
Bijlage bij Nederlands standpunt
GMES
de veeleisende gegevensverwerking van de ruimte-instrumenten. Hierbij werd een ketenbenadering gevolgd waarbij het space segment en het Payload Data Segment optimaal werden afgestemd op het gebruik van het waarnemingssysteem. Voor GMES wil Dutch Space, voortbouwend op bovengenoemde heritage en nationale samenwerking, enerzijds bijdragen aan de duurzame ruimte-infrastructuur die voor GMES zal worden geïmplementeerd en onderhouden, anderzijds aan de infrastructuur voor het gebruik en de gegevensverwerking op de grond. Voor dit laatste richten we ons met name op die schakels van de “waardeketen” die relatief dicht bij het meetinstrument liggen en gebruik faciliteren van de meetgegevens voor hogere orde dataproducten en “value adding”. Hierbij wordt gefocusseerd op specifieke toepassingsgebieden waarbinnen Nederland een toonaangevende rol op internationaal niveau kan spelen en heldere belangen heeft, zoals “water”, “atmosfeer” en “security”. Ook zijn de genoemde technologieën goed inzetbaar voor landtoepassingen als vegetatie-monitoring en waterhuishouding. Hiertoe wordt samengewerkt met diverse nationale instellingen waaronder IVM, Delft Hydraulics, KNMI, TNO, NLR en Alterra, o.a. in het kader van het Bsik programma “Klimaat voor Ruimte, Ruimte voor Klimaat”. Met het oog op (operationeel) gebruik heeft Dutch Space zich over de afgelopen jaren innovatieve technologieën eigen gemaakt (men name voor zgn. Grid computing) en zelf specifieke gereedschappen ontwikkeld om de grote volumina van aardobservatiedata te verwerken tot informatie, resources en gereedschappen te delen en applicaties, die op verschillende geografisch verspreide platforms draaien en worden onderhouden, over en weer beschikbaar te maken. Hiermee wordt een brug geslagen tussen enerzijds applicaties en gebruikers en anderzijds de computerinfrastructuur die voor de gegevensverwerking op verschillende locaties kan worden ingezet. In het kader van “Grid processing” worden wereldwijd miljarden besteed (o.a. via het zesde kaderprogramma van de EC met een directe relatie tot GMES). De inzet van Dutch Space is om de resulterende oplossingen en infrastructuur op eenvoudige, gebruikersvriendelijke wijze voor applicaties en gebruikers beschikbaar te maken. Hiertoe is een generieke benadering ontwikkeld die voor een breed scala van toepassingen inzetbaar is. Hoewel de volwaardige, gestandaardiseerde en operationele Grid implementatie wereldwijd als een “next generation internet” nog een aantal jaren op zich zal laten wachten, zijn de door Dutch Space ontwikkelde gereedschappen nu al goed inzetbaar voor operationalisatie en integratie van GMES systemen en diensten binnen samenwerkingsverbanden van gebruikers die daarmee hun resources, applicaties, dataproducten en gereedschappen kunnen delen. Hiermee ikan een “virtuele” gebruikersgemeenschap worden gerealiseerd waarbij gebruikers hun mogelijkheden van gegevensverwerking en samenwerking in sterke mate zien toenemen. Deze technologie is voor een deel in ESA-kader ontwikkeld en de rol voor Dutch Space bij verdere ontwikkelingen worden door ESA en CEOS krachtig onder63
GMES
Bijlage bij Nederlands standpunt
steund. Gekoppeld aan de domeinkennis die Dutch Space over de jaren heeft ontwikkeld op het gebied van instrumentatie voor aardobservatie vormt deze technologie een stevige basis voor samenwerking met gebruikers op nationaal niveau. Dutch Space kan een effectieve en faciliterende bijdrage leveren op het gebied van de hierboven geschetste “collaborative” en “computing” infrastructuur die ingezet kan worden voor de ontwikkeling, integratie, operationele implementatie en onderhoud van applicaties, modellen en data-/informatieproducten. Dit is al enige jaren een prioriteit van Dutch Space waarin aanzienlijk is geïnvesteerd. Door deze inzet zal continuïteit kunnen worden geboden aan de partijen die met ons bedrijf samenwerken. Hierbij ligt een “ketenbenadering” het meest voor de hand, waarbij partijen die de verschillende stappen in de gegevensverwerking en de verbindende infrastructuur verzorgen, nauw met elkaar samenwerken binnen een integrale aanpak. Voor een sterke positie voor zowel Nederlandse gebruikers als industrie heeft het vele voordelen (denk aan financiering, afstemming van technologie-ontwikkeling en research, onderhoud/support van dataproducten en infrastructuur, etc) om specifieke diensten in samenwerking aan te bieden, wellicht binnen een grotere entiteit. Naar de inschatting van Dutch Space zijn binnen de initiële periode van GMES de consortia vaak ad hoc gevormd met meer oog voor de politieke overwegingen van het moment dan voor de continuïteit op langere termijn. Ook vinden activiteiten voor verschillende schakels van de keten vaak versnipperd plaats en met weinig kennis van wat men elkaar te bieden heeft. Op dit punt is, naast de bereidheid tot samenwerking, coördinatie van groot belang om niet in een later stadium van implementatie tussen de grote partijen in het gedrang te komen en veelbelovende kansen en niches uit handen te moeten geven.
3.7 Dutch Ocean Group
De Dutch Ocean Group bundelt specifieke unieke Nederlandse kennis en expertise op het terrein van waarnemen en voorspellen van de zee. De groep is een gezamenlijk initiatief van zestien bedrijven, instituten en instellingen. De deelnemers aan de groep leveren een scala van aan complementaire oceanografische kennis en technologie. De diversiteit en het innovatieve karakter van de producten en diensten binnen de groep biedt uitstekende mogelijkheden om te reageren op de groeiende internationale behoefte aan het monitoren en voorspellen de zeeën en oceanen. Initiatieven komen uit de groep zelf. De Dutch Ocean Group stimuleert en faciliteert de gezamenlijke activiteiten van de leden. Dit leidt tot publiek private samenwerkingsprojecten waarbij het resultaat meer is dan de som der delen. De groep wordt gecoördineerd door één van de deelnemers: Oceanographic Company of the Netherlands B.V. De Dutch Ocean Group speelt een actieve bij rol binnen de Europese bijdrage aan het Global Ocean Observing System (EuroGOOS) op het gebied van de gegevensinfrastructuur en het aanbieden van diensten voor de operationele oceanografie. Deze bijdrage is van direct belang voor GMES.
64