Buikoperatie bij een verdenking op eierstokkanker (proeflaparotomie of stadiëringslaparotomie)
Uw behandelend gynaecoloog heeft met u besproken dat bij u de verdenking bestaat op een kwaardaardige tumor in de onderbuik, die waarschijnlijk uitgaat van de eierstok. Dit is een boodschap die ingrijpende gevolgen kan hebben voor u en uw naaste omgeving. Binnenkort ondergaat u een operatie die behalve lichamelijk, ook emotioneel veel impact kan hebben. In deze brochure vindt u algemene aanvullende informatie over deze operatie en de periode erna. Voor u persoonlijk kan de situatie anders zijn dan hier is beschreven. Als dit het geval is, legt uw behandelend gynaecoloog dit aan u uit.
Wat houdt de operatie in?
De buikoperatie heeft als doel het vaststellen van de diagnose en de uitgebreidheid van de tumor. Uw buik wordt geopend met een snee die loopt van net boven de navel tot aan het schaambeen. Tijdens de operatie wordt de verwijderde tumor op het pathologisch laboratorium meteen onderzocht op kwaadaardige cellen (een vriescoupe). Aan de hand van de uitslag van de vriescoupe besluit de gynaecoloog hoe uitgebreid de operatie moet zijn:
•
Goedaardige tumor: Als het om een goedaardige afwijking gaat, wordt ook de andere eierstok eventueel verwijderd. Dit is afhankelijk van uw leeftijd en uw wens.
•
Borderline tumor: Dit is een grensgeval tussen een goedaardige en een kwaadaardige tumor. Als uit het weefselonderzoek blijkt dat er sprake is van een borderline tumor, dan zal de gynaecoloog ook biopten (weefselmonsters) nemen van het buikvlies en het vetschort verwijderen. Afhankelijk van uw leeftijd en eventuele kinderwens worden ook de baarmoeder en de andere eierstok verwijderd. Op basis van de uitslagen van het weefselonderzoek kan het stadium van de ziekte worden bepaald. Dit wordt ‘stadiëring’ genoemd. In het algemeen is er bij dit soort eierstokkanker geen nabehandeling nodig.
1
•
Kwaadaardige tumor: Als uit het weefselonderzoek blijkt dat de tumor kwaadaardig is, dan zal de gynaecoloog in het algemeen ook de andere eierstok, de baarmoeder en het vetschort verwijderen. Daarnaast worden er biopten (weefselmonsters) afgenomen van het buikvlies. Ook worden er lymfeklieren verwijderd uit de buik, rondom de grote lichaamsslagader en rondom de holle ader, om na te gaan of de tumor zich hierin heeft uitgezaaid. Op basis van de uitslagen van het weefselonderzoek kan het stadium van de ziekte worden bepaald. Dit wordt ‘stadiëring’ genoemd. Afhankelijk van het stadium van de ziekte wordt eventueel chemotherapie als nabehandeling gegeven.
De kans dat de uitslag van het vriescoupe onderzoek niet juist is, is tien procent. In dat geval wijkt de definitieve uitslag af van de uitslag van het vriescoupe onderzoek. Als dat zo is, zal u mogelijk een tweede operatie moeten ondergaan.
Zorg voorafgaand aan de operatie Voorbereidingen
Probeer de week voor de opname thuis rustig aan te doen. U zult nog een aantal onderzoeken ondergaan, maar deze worden meestal poliklinisch verricht of in combinatie met bijvoorbeeld een bezoek aan de polikliniek Anesthesiologie. Het gaat bijvoorbeeld om een foto van de longen (thorax), een CT-scan of een MRI-scan. Behandelaars Soms wordt naast de gynaecologisch oncoloog een algemeen chirurg of een uroloog betrokken bij uw operatie. U krijgt dan meestal vooraf een afspraak met deze arts(en) op de polikliniek voor extra informatie en eventueel aanvullend onderzoek. Anesthesie Omdat de ingreep onder anesthesie (verdoving/narcose) gebeurt, brengt u vooraf een bezoek aan het preoperatieve spreekuur van de anesthesioloog. Tijdens dit gesprek wordt uw algehele gezondheidstoestand beoordeeld. Indien nodig wor-
2
den aanvullende onderzoeken afgesproken. Ook krijgt u uitleg over de mogelijke vormen van anesthesie en de gang van zaken rondom de operatie. Informatie over de anesthesie, het nuchter zijn, de verkoeverafdeling en de pijnbehandeling vindt u ook in de folder ‘Behandeling of onderzoek onder anesthesie’. Bijvoeding Wanneer u een laag lichaamsgewicht heeft of in de periode voor de operatie meer dan tien procent bent afgevallen, wordt u doorverwezen naar een diëtist. Uit onderzoek is gebleken dat het zinvol is om een patiënt die in een slechte voedingstoestand is, tien dagen voor de operatie optimaal te laten eten. De diëtist overlegt met u op welke manier u de voeding zo optimaal mogelijk kunt gebruiken. Vaak is speciale bijvoeding nodig. Scheren Het is van groot belang dat u vijf dagen voor de geplande ingreep het gedeelte van het lichaam waar u wordt geopereerd niet scheert met een scheermes. Zo vermindert u het risico op een infectie. Als de chirurg scheren noodzakelijk acht, gebeurt dit op de operatiekamer. Medicijnen De anesthesioloog bepreekt met u welke medicijnen u mag blijven gebruiken en welke u moet stoppen. Indien u bloedverdunners gebruikt, overlegt uw behandelend arts met u of u deze kunt door gebruiken of moet stoppen. Heeft u hierover vragen, stel ze dan aan uw behandelend arts. Neem bij opname de medicijnen die u gebruikt in originele verpakking mee. Het kan namelijk zijn dat u medicijnen slikt die de apotheek van dit ziekenhuis niet verstrekt. Bij uw eigen apotheek kunt u een schematische uitdraai opvragen van uw meest recente medicatie. Wij vragen u deze lijst mee te brengen naar de polikliniek en/of de ziekenhuisopname.
De opname
U wordt een dag voor de operatie of op de operatiedag zelf opgenomen. De verzorging en begeleiding tijdens uw verblijf in het ziekenhuis gebeurt zoveel mogelijk door dezelfde verpleegkundige. De verpleegkundige neemt met u het
3
anamnesegesprek door - dat meestal op de polikliniek door de oncologieverpleegkundige is afgenomen - en leidt u rond op de afdeling. Als u vragen heeft, stel ze dan gerust. Als u behoefte heeft aan ondersteuning van een maatschappelijk werker of geestelijk verzorger, dan kunt u dat kenbaar maken aan de verpleegkundige op de polikliniek of tijdens het opnamegesprek op de afdeling. Wanneer tijdens de opname blijkt dat u hieraan behoefte heeft, dan kan dit altijd geregeld worden. Als u een dag voor de operatie wordt opgenomen, bespreken de gynaecoloog en/ of de arts-assistent (afdelingsarts) de operatie nogmaals met u. De arts-assistent is degene die u na de operatie dagelijks zult zien. De arts in opleiding (co-assistent) stelt u een aantal medische vragen en verricht een algemeen lichamelijk onderzoek: de co-assistent meet uw bloeddruk en luistert naar uw hart en longen.
Voor de operatie
U wordt ‘s avonds voor de operatie gelaxeerd met een microlax om het laatste deel van de darm zo leeg mogelijk te maken. Als u op de operatiedag zelf wordt opgenomen, heeft u de microlax en uitleg van de verpleegkundige op de polikliniek gekregen. Ter voorkoming van trombose (bloedstolsels) krijgt u tijdens de gehele opname dagelijks een anti-trombose injectie. De eerste injectie krijgt u de avond of ochtend vóór de operatie. Tegelijkertijd krijgt u eventueel een slaapmiddel. Tot middernacht (00.00 uur) kunt u normaal eten en drinken. Daarna moet u nuchter blijven. Meer informatie over nuchter blijven vindt u in de folder ‘Behandeling of onderzoek onder anesthesie’. Even voordat u naar de operatiekamer wordt gebracht, krijgt u een slaapmiddel en een pijnstiller. Deze kunt u met een slokje water innemen. Veiligheid Rondom uw operatie zijn diverse veiligheidsmomenten ingebouwd. Vlak voordat de operatie van start gaat, neemt het gehele operatieteam bijvoorbeeld een zogenaamde ‘Time out’. Tijdens dit controlemoment controleert het team uw naam, geboortedatum, het te opereren lichaamsdeel en de operatiebenodigdheden.
4
De dag van de operatie
•
• •
•
Op de operatiedag kunt u zich gewoon douchen. U krijgt van de verpleegkundige operatiekleding. Sieraden (ook piercings), make-up en nagellak moeten verwijderd zijn. Indien u een bril, contactlenzen of een gebitsprothese heeft, moeten deze af of uitgedaan worden voordat u naar de operatiekamer gaat. Wilt u op de dag van de operatie geen gebruik maken van vette crèmes? Vette crème zorgt ervoor dat het te opereren gebied niet goed gedesinfecteerd kan worden. Ongeveer een uur voor de operatie krijgt u medicatie ter voorbereiding op de narcose. Dit is voorgeschreven door de anesthesioloog. Het betreft pijnstillers en een tablet om te ontspannen. Deze medicatie kunt u met een slokje water innemen. Hierna brengt de verpleegkundige u in uw bed naar de wachtruimte van de operatiekamer (de verkoever). In de wachtruimte neemt een andere verpleegkundige de zorg tijdelijk over. De anesthesioloog en diens assistent halen u dan op en brengen u naar de operatiekamer. Daar staat een team van artsen en operatieassistenten klaar om u te opereren. Op de operatiekamer krijgt u: een infuus voor het toedienen van vocht en medicatie. De narcosemiddelen worden ook via het infuus toegediend, zodat u in slaap valt. een epiduraal katheter (ruggenprik) of een morfinepompje (PCA-pomp). De anesthesioloog geeft u hier nadere uitleg over tijdens uw bezoek aan de polikliniek. Tijdens de operatie bent u onder algehele narcose. Dit wil zeggen dat u niet bij bewustzijn bent. Voordat de narcosemiddelen worden toegediend, wordt u aangesloten op een bewakingsmonitor.Er wordt een beademingsbuisje in uw keel ingebracht voor de beademing tijdens de narcose. Hierdoor kunt u na de operatie enkele dagen last van uw keel hebben.
• - - •
Infusen/slangen
Tijdens de operatie krijgt u een infuus in uw arm of hand. Hierdoor worden verschillende vloeistoffen en voedingsstoffen toegediend. Met bloedtransfusies is men terughoudend, maar soms is het nodig.
5
Tijdens de operatie wordt een blaaskatheter ingebracht. Dit is een zeer dun slangetje in de blaas dat zorgt voor een constante afvoer van urine naar een opvangzak aan uw bed. Een of twee andere slangetjes (drains) zorgen voor de afvoer van wondvocht. Deze slangetjes staan vaak in verbinding met een of twee flessen die aan uw bed hangen.
Direct na de operatie
Vanzelfsprekend is het verloop van de operatie spannend voor u en voor de mensen in uw naaste omgeving. Direct na de operatie wordt uw partner of contactpersoon gebeld om te horen hoe de ingreep is verlopen. Vergeet dus niet het juiste telefoonnummer door te geven waarop uw contactpersoon bereikbaar is. De anesthesioloog brengt u direct na de operatie naar de verkoeverafdeling (uitslaapkamer). U bent aangesloten op bewakingsapparatuur en indien nodig krijgt u extra zuurstof via een slangetje naar de neus. Hier blijft u enige tijd ter observatie tot u goed wakker bent. Daarna gaat u terug naar de verpleegafdeling. Als de gynaecoloog en de anesthesioloog vinden dat u extra aandacht nodig heeft, zult u de nacht doorbrengen op de Verkoever Plus afdeling of de afdeling Intensive Care. Zowel op de verpleegafdeling als op de afdeling Intensive Care en de Verkoever Plus kunt u dezelfde avond in beperkte mate bezoek ontvangen.
Pijnbestrijding
Na een grote operatie als deze, is pijnbestrijding nodig. Dit zorgt ervoor dat u zo pijnvrij mogelijk kunt bewegen, ophoesten en goed doorademen om eventuele longproblemen en trombose te voorkomen. Bovendien kost pijn energie die u hard nodig heeft voor uw herstel. Het is belangrijk de verpleegkundige te waarschuwen als u pijn heeft. Wacht niet tot het onhoudbaar wordt. Pijn voorkomen is gemakkelijker dan teveel pijn behandelen.
De dagen na de operatie
Na de operatie bent u aangewezen op de hulp van de verpleegkundigen.
6
Na een of twee dagen kunt u alweer een aantal dingen zelf doen, zoals uw bovenlichaam verzorgen. De dagen na de operatie is het afhankelijk van de omstandigheden in hoeverre u in staat bent om uzelf met hulp te verzorgen en weer uit bed te komen. De nog aangesloten flessen of zakjes van de drain(s) en eventuele katheterzak kunt dan u in een tas meenemen als u op de afdeling gaat lopen. Ter voorkoming van trombose is het belangrijk dat u uw benen en armen regelmatig goed beweegt. Meestal krijg u elastische kousen en zogenaamde ‘sleeves’ (mouwen) om uw benen. Dit zijn hulpmiddelen die druk uitoefenen op de benen. De sleeves mogen worden verwijderd na 24 uur. De elastische kousen draagt u ongeveer zes weken. Trek ook regelmatig de benen op en zucht goed door, ook al is dat pijnlijk. Een kussentje ter ondersteuning van uw buik verzacht de pijn, vooral bij het hoesten. Tot slot is het heel belangrijk dat u goed doorademt om longproblemen te voorkomen, ook al is dat pijnlijk.
Maagsonde
Soms is de maagsonde na de operatie nog aanwezig. Na de operatie komt de zaalarts dagelijks langs om te kijken hoe het met u gaat. Als uw darmen weer voldoende werken, komt er een stopje op de sonde. U mag dan ook een slokje water drinken. Gaat dit goed en u wordt niet misselijk, dan mag de sonde worden verwijderd. Wordt u wel misselijk dan wordt het stopje verwijderd en wordt het slangetje aangesloten op een opvangzak. Eventueel wordt de procedure na een tijdje nogmaals herhaald of, als u zich niet goed voelt, uitgesteld tot de volgende dag. Heeft u een maagsonde die is aangesloten op een opvangzak dan mag u, in overleg met de verpleegkundige, gerust een slokje water drinken. Dit verzacht het vervelende gevoel in de keel. Zodra de maagsonde verwijderd is, mag u weer kleine beetjes drinken. Breid dit langzaam uit naar meer drinken, vloeibare voeding, en van licht verteerbaar voedsel naar uw normale eetpatroon.
Zuurstofslangetje
Als u nog een zuurstofslangetje heeft, wordt dit meestal op de dag na de operatie ‘s morgens verwijderd.
7
Infusen
As u een infuus in uw halsader heeft, worden hierdoor voedingstoffen toegediend. Als u zelf weer voldoende eet en drinkt, kan dit infuus worden verwijderd. Het moment van verwijderen van het arminfuus is afhankelijk van de werking van de darmen en het ijzergehalte in uw bloed (Hb). Mogelijk krijgt u ook nog medicijnen via het infuus.
Blaaskatheter
De katheter, een dunne slang in de blaas, zorgt voor een constante afvoer van urine naar de opvangzak naast uw bed. Als deze katheter bij u is ingebracht, wordt deze in overleg met de gynaecoloog verwijderd.
Drains
Het is mogelijk dat u drains heeft die uw wondvocht afvoeren. Deze slangetjes in uw buik worden na overleg met de gynaecoloog verwijderd, als er niet zoveel wondvocht meer wordt geproduceerd.
Wondverzorging
De wond is soms gesloten door middel van nietjes, maar meestal door draadhechtingen die vlak onder de huid worden aangebracht en vanzelf oplossen. De wond wordt dagelijks gecontroleerd. Als de wond droog is, hoeft er geen pleister meer op. Als de wond is gehecht met nietjes worden deze meestal na acht dagen verwijderd.
Ontlasting
Als u de vierde dag na de operatie nog geen ontlasting heeft gehad, dan krijgt u in overleg met de verpleegkundige een laxerend middel.
Uitslag weefselonderzoek
Het verwijderde weefsel wordt opgestuurd naar de patholoog (PA), die het weefsel onderzoekt onder de microscoop. Na tien tot veertien dagen is de uitslag hiervan bekend. De uitslag wordt besproken in een werkgroep van verschillende zorgverleners die gespecialiseerd zijn in de diagnostiek, behandeling en nazorg van patiënten met gynaecologische kanker. De groep komt wekelijks bij elkaar voor deze
8
patiëntenbespreking. Hieruit volgt een advies voor controle of eventuele verdere behandeling. Uw behandelend arts bespreekt de PA-uitslag en het resultaat van deze bespreking met u. Als u al thuis bent, wordt voor u een poliklinische afspraak gemaakt voor het uitslaggesprek.
Ontslag en nazorg Ontslag
Als de genezing normaal verloopt, kunt u na ongeveer vijf dagen na de operatie het ziekenhuis verlaten.
Nabehandeling
Tijdens de PA-uitslag heeft u te horen gekregen of u aanvullende behandeling nodig heeft. Deze nabehandeling bestaat meestal uit chemotherapie. U krijgt hier dan informatie over. Verder wordt er dan een afspraak voor u gemaakt met de internist-oncoloog in het Radboudumc of in een ziekenhuis bij u in de buurt.
Controles
Na de operatie komt u regelmatig op controle. Heeft u ook nabehandeling gehad, dan komt u ook ter controle bij de internist-oncoloog. Daarna wordt u gedurende het eerste jaar elke drie maanden terugverwacht op de polikliniek. Na een aantal jaren wordt dit minder vaak. Tijdens de controlebezoeken vindt eerst een gesprek plaats over hoe het met u gaat. Vervolgens wordt een algemeen lichamelijk onderzoek en een inwendig onderzoek verricht. Alleen als er een aanleiding voor is, wordt er bloed geprikt of een afspraak gemaakt voor röntgenonderzoek. Stel tijdens de controles de vragen die u heeft, hoe simpel ze ook lijken. U kunt ze thuis alvast opschrijven om te voorkomen dat u iets vergeet. Uiteraard kunt u altijd tussendoor contact opnemen met uw behandelend arts via de casemanagers.
Hulp in huis
Tijdens, maar ook na uw ziekenhuisverblijf, moet het huishouden door kunnen draaien. Het is verstandig om tijdens deze periode hulp in huis te hebben, van uw partner, kinderen, andere familieleden, buren of vrienden.
9
Licht huishoudelijk werk kunt u na enkele weken weer hervatten. De zwaardere taken kunt u voorlopig beter niet doen (zoals zwaar tillen, rekken en strekken).
Herstel en verwerking
Veel patiënten voelen zich aan het eind van de opname al aardig opgeknapt. Eenmaal thuis valt dit vaak tegen omdat hier meer van u wordt verwacht. Meestal komen nu ook de emoties los. Dit is niet vreemd; u heeft immers een grote operatie ondergaan. Het herstel duurt enkele maanden of langer, vooral als u ook chemotherapie krijgt. Zorg voor voldoende rust, ga bijvoorbeeld ‘s middags een paar uur naar bed. Uw lichamelijke conditie zal geleidelijk verbeteren. Het is niet precies te zeggen wanneer u de normale werkzaamheden weer kunt hervatten. Extra rust, ontspanning en goede zorg zijn voorlopig erg belangrijk voor u. Een goede lichamelijke en psychische conditie bevordert het herstel na de operatie. Over het algemeen kunt u na ongeveer drie maanden weer goed functioneren. Het is belangrijk om naar uw lichaam te blijven luisteren. De manier van omgaan met gevoelens van verdriet en onzekerheid is voor iedereen verschillend. Hiervoor is geen standaard advies te geven. Belangrijk is om te blijven praten met uw mensen uit de omgeving of deskundigen. Het kan zijn dat u tegen dingen aanloopt als u lichamelijk weer bent opgeknapt. Schroom dan niet om hulp of advies te vragen. U kunt bij vragen of problemen altijd contact opnemen met de casemanagers.
Gevolgen Plassen
Soms is het functioneren van de blaas na de operatie wat veranderd; u verliest af en toe wat urine en moet vaker op een dag plassen. Er is ook een kleine kans dat u de eerste tijd (enkele weken tot maanden) niet goed kunt uitplassen. U moet dan de blaas regelmatig met een slangetje laten leeglopen om een urineweginfectie te voorkomen. De verpleegkundige leert u dan hoe u dat zelf kunt doen.
10
Lymfoedeem
Als tijdens de operatie ook de lymfeklieren in uw buik zijn verwijderd, kunt u last krijgen van dikke benen. Deze klachten treden pas enkele maanden na de operatie op. Uw behandelend arts stuurt u dan door naar de fysiotherapeut voor lymfedrainage en u krijgt steunkousen aangemeten.
Menstruatie
Na het verwijderen van de baarmoeder treedt er geen menstruatie meer op. Als in elk geval één van de eierstokken gespaard is gebleven, krijgt u echter wel de klachten die bij de cyclus horen: gevoelige, gespannen borsten, stemmingsveranderingen of hoofdpijn. Als ook de eierstokken tijdens de operatie zijn verwijderd en u bent nog niet in de overgang, dan komt u daar nu versneld in. Overgangsverschijnselen zijn overmatig transpireren, opvliegers of depressieve buien. Dit komt doordat er geen hormonen (oestrogeen en progesteron) meer worden geproduceerd. In overleg met uw behandelend arts kunnen dan eventueel hormonen voorgeschreven worden, afhankelijk van uw aandoening.
Onvruchtbaarheid
Als bij de operatie ook uw baarmoeder is verwijderd, kunt u geen kinderen meer krijgen. Voor jonge mensen met een kinderwens is dit een extra zware belasting. Maar ook een vrouw met kinderen kan het als een probleem ervaren dat het krijgen van een kind definitief onmogelijk is.
Seksualiteit
De verandering in beleving van seksualiteit na deze operatie is voor iedere vrouw verschillend. Vooral de zin in vrijen kan een lange periode afwezig of verminderd zijn. Intimiteit, genegenheid en knuffelen zijn in deze periode erg belangrijk. Bij de eerste controle op de polikliniek kunt u met uw behandelend arts bespreken of gemeenschap weer kan en mag plaatsvinden. Emotioneel kan het enkele maanden duren voordat u weer plezier beleeft aan het vrijen. Het is belangrijk hierover te praten met uw partner. Ook deze zal in het begin onzeker zijn. Mochten er problemen op seksueel gebied ontstaan, dan kunt u deze altijd met de
11
behandelend arts bespreken of met de oncologie-verpleegkundige/casemanager. Zo nodig kunt u verwezen worden naar een seksuoloog.
Ten slotte
Deze operatie vergt veel van u. Maar in de praktijk blijkt dat de meeste vrouwen met hulp uit de naaste omgeving deze moeilijke periode te boven komen. Wij wensen u veel sterkte en beterschap.
Meer informatie
Voor meer informatie kunt u terecht bij de volgende instanties:
Stichting OLIJF
Netwerk van vrouwen met gynaecologische kanker Postbus 1478 1000 BL Amsterdam Telefoonnummer: 020 - 615 74 30 www.olijf.nl
Nederlandse Kankerbestrijding (KWF) Sophialaan 8 1075 BR Amsterdam Telefoonnummers: Hulp- en informatielijn: 0800 - 022 66 22 www.kankerbestrijding.nl
12
02-2014-7400
Adres Verpleegafdeling Gynaecologie Hoofdingang Geert Grooteplein-Zuid 10 6525 GA Nijmegen Volg route 753, zone C5 Contact Voor vragen belt u van maandag tot en met vrijdag 8.30 - 16.00 uur naar de polikliniek Gynaecologie: 024 - 361 47 88 U kunt ook contact opnemen met de casemanagers: 024 - 818 63 34 of via e-mail:
[email protected] Bij dringende vragen of problemen ’s avonds en in het weekend belt u met verpleegafdeling Gynaecologie: 024 - 361 34 24
Radboud universitair medisch centrum