BRUGKLAS 4 TIJDVAKKEN – KENMERKENDE ASPECTEN TOETSSTOF PERIODE 4
Tijdvak 1: Tijd van Jagers & Boeren Kenmerkende aspecten: - Hoe de jagers en verzamelaars leefden - Het ontstaan van landbouw en landbouwsamenlevingen - Het ontstaan van de eerste stedelijke gemeenschappen Samenvattend a De wereld Ongeveer 1,5 miljoen jaar geleden leefden er voor het eerst mensen die rechtop liepen. De oudste sporen van deze mensensoort zijn gevonden in Afrika. Vanuit Afrika kwamen er ook mensen in Azië en Europa. Deze jagers-verzamelaars leefden in kleine groepen als nomaden. Ze gebruikten gereedschap van steen. Omstreeks 10.000 v.Chr. vonden mensen in het Midden-Oosten de landbouw uit. De manier van leven veranderde totaal. Jagers werden boeren die van akkerbouw en veeteelt leefden. Ze woonden voortaan op een vaste plek. Vanuit het Midden-Oosten verspreidde de landbouw zich, vooral naar Europa. Ook op andere plaatsen in de wereld, zoals in China en in Mexico, vonden mensen de landbouw uit. Wanneer de voedselproductie toeneemt ontstaan vanaf ongeveer 8000 v.Chr. de eerste steden. Eerst leefden de boeren in kleine dorpen, in huizen van hout en klei. Sommige boerendorpjes groeiden uit tot steden, zoals Jericho (Israël), Oer (Irak) en Catal Hüyük (Turkije). De eerste hoogontwikkelde culturen ontstonden langs grote rivieren, zoals de Eufraat en de Tigris (Irak), de Nijl (Egypte) en de Indus (Pakistan). De vruchtbare rivierklei zorgde voor goede oogsten. Mensen konden zich nu ook bezighouden met ambachten, handel, bestuur en kunst. De steden groeiden. Er kwamen grote bouwwerken zoals tempels, paleizen en grafmonumenten. Godsdiensten met meerdere goden waren erg belangrijk. Welvarende gebieden breidden hun macht uit, waardoor rijken ontstonden. Zoals het grote koninkrijk Egypte, ontstaan omstreeks 3000 v.Chr., met een farao aan het hoofd. Deze samenlevingen werden ingewikkelder. De mensen deden allerlei uitvindingen om zaken te regelen. Omstreeks 3000 v.Chr. ontwikkelden Soemeriërs in Irak het spijkerschrift. Egyptenaren bedachten het hiërogliefenschrift. Ook ontdekten mensen hoe ze konden rekenen en metaalbewerken.
b Europa In Europa leefde tussen ongeveer 125.000 en 35.000 jaar geleden de Neanderthaler in grotten en holen. Het is de periode van de laatste ijstijd. De eerste grotschilderingen van jagers-verzamelaars in Europa zijn uit omstreeks 15.000 v.Chr. Bekend zijn de schilderingen in de grotten bij Lascaux (zuidwest-Frankrijk). Noord- en Midden-Europa waren tot 12.000 v.Chr. grotendeels bedekt door ijs en sneeuw. Omstreeks 7000 v.Chr. komt de landbouw vanuit het Midden-Oosten, via Griekenland, naar Europa. Zo’n 3000 jaar later richtten de mensen op verschillende plaatsen in Europa bouwwerken van enorme stenen op, zoals in Frankrijk, Spanje, Denemarken en Engeland (Stonehenge).
c Nederland In Nederland kwamen de eerste boeren omstreeks 5000 v.Chr. Ze woonden op de vruchtbare lössgrond in Zuid-Limburg. In de rest van Nederland was veel water, bos en moeras. Die werden vooral nog gebruikt voor jagen, vissen en voedsel verzamelen. Langzaam werden steeds meer mensen in Nederland boer. Omstreeks 3000 v.Chr. was er ook in Drenthe een landbouwsamenleving. Deze boeren bouwden grote stenen grafmonumenten, de hunebedden. Ze leefden in de Prehistorie (voorgeschiedenis). Schrijven konden ze nog niet. Bewoners van Nederland maakten vanaf omstreeks 2000 v.Chr. gereedschap en wapens van brons. Na 750 v.Chr. konden ze ook voorwerpen van ijzer maken.
Belangrijke begrippen Agrarische = landbouw Cultuur = het verbouwen van gewassen, met dit begrip bedoelen we ook wel 'beschaving' of alles wat mensen maken, denken en bedenken of betrekking heeft op kunst, ontspanning en vermaak jagers-verzamelaars = prehistorsiche mens die leeft van de jacht en het verzamelen van voedsel Nomaden = mensen die leven in kleine groepen en rondtrekken Boeren = mensen die leven in grotere groepen op (hoofdzakelijk) één plek en landbouw bedrijven Landbouwsamenleving = agrarische samenleving Landbouwrevolutie = ingrijpende verandering waarbij mensen het bestaan als jagerverzamelaar opgeven en verder leven als boer Stad = plaats die afgescheiden zijn van het platteland en grote groepen mensen wonen Jericho = eén van de oudste steden ter wereld Hunebed = grafmonument uit Drenthe, gemaakt door landbouwers Prehistorie = voorgeschiedenis Ötzi = prehistorische jager die in Oostenrijk werd gevonden Homo Sapiens = de moderne, 'denkende' mens Neanderthaler = uitgestorven mensensoort in Europa Cro-Magnonmens = mensen maakten grotschilderingen, zoals in Lascaux Stonehenge = prehistorisch bouwwerk in Engeland waarvan de functie onduidelijk is Venus van Willensdorf = vruchtbaarheidsgodin Steentijd = periode uit de prehistorie waarin vuursteen werd bewerkt Bronstijd/ijzertijd = periode uit de prehistorie waarin metaal werd gesmolten, brons metaal ontstaat door een mix van tin en koper Spijkerschrift = schrift dat werd geschreven op kleitabletten Vruchtbare halve maan = in deze streek werd de landbouw uitgevonden
Tijdvak 2: Grieken en Romeinen Kenmerkende aspecten: - De opkomst van de wetenschap en het nadenken over de invloed van de burgers op de politiek in de Griekse stadstaat - Het ontstaan van de Grieks-Romeinse, de klassieke, cultuur - De groei van het Romeinse Rijk waardoor de Grieks-Romeinse cultuur zich in Europa verspreidde - De botsing tussen de Grieks-Romeinse cultuur en de Germaanse cultuur van NoordwestEuropa - De ontwikkeling van het jodendom en het christendom als de eerste monotheïstische godsdiensten Samenvattend a De wereld In het Andes-gebergte in Zuid-Amerika leefden de mensen vanaf omstreeks 3500 v.Chr. van de landbouw. Ze verbouwden katoen en mais, en maakten sieraden en stenen huizen. Omstreeks 2000 v.Chr. waren er veel belangrijke plaatsen in het gebied. Omstreeks 1500 v.Chr. bloeide in China, rond het dal van de Gele Rivier, de Sjangbeschaving. De mensen verwerkten brons tot wapens en maakten strijdwagens. Ook hadden ze een schrift, zijden stoffen en een soort porselein. Vanuit Iran veroverden Perzen omstreeks 525 v.Chr. een groot rijk, van de Indus tot in Egypte. Koningen bestuurden het met strenge wetten. Ze werden als goden vereerd. Omstreeks 331 v.Chr. veroverde koning Alexander de Grote met een Macedonisch-Grieks leger het Perzische rijk. In Alexanders rijk (van Griekenland en Egypte tot de Indus) ontstond de Hellenistische mengcultuur. b Europa Vanaf 2000 v.Chr. ontstond op het eiland Kreta, rond het luxe paleis van koning Minos, de hoogontwikkelde Minoïsche cultuur. Naast de landbouw was handel erg belangrijk. Op het Griekse vasteland was er de Myceense cultuur: een welvarende landbouwsamenleving, geleid door koningen vanuit paleizen met stevige, dikke muren. Vanaf 750 v.Chr. leefden veel Grieken in stadstaten: steden met omliggend gebied, elk met eigen regels en een eigen bestuur. Er kwam een landbouw-stedelijke samenleving. Vanuit hun stadstaten stichtten de Grieken kolonies langs de kusten van de Middellandse Zee en de Zwarte Zee. In de stadstaat Athene kregen de burgers steeds meer rechten. Daar ontstond de democratie. De oude Grieken waren vooral goed in kunst, filosofie, wetenschap en sport. Ze hadden een hoogontwikkelde cultuur, die bloeide in de vijfde eeuw v. Chr.
Vanaf 300 v.Chr. veroverden de inwoners van de stad Rome eerst heel Italië, en daarna veel andere landen. Dit Romeinse rijk omvatte een groot deel van Europa, met delen van Azië en Noord-Afrika. Vanaf 27 v.Chr. regeerden er keizers over het Romeinse rijk. De Romeinen veroverden ook Griekenland. Zo ontstond de Grieks-Romeinse cultuur in het rijk. In die tijd ontstond in Palestina (Israël) het christendom onder aanhangers van Jezus Christus. Omstreeks 30 v.Chr. werd Jezus door de Romeinen gekruisigd. Toch werden steeds meer mensen in het rijk christen. In Noord- en Midden-Europa leefden de Germanen. Zij werden opgejaagd door stammen uit het oosten, zoals de Hunnen. Allerlei stammen gingen zich nu verplaatsen: het begin van de volksverhuizingen. Zij vielen ook het Romeinse rijk binnen. Het Romeinse rijk was te groot om goed te verdedigen. Het werd opgesplitst in een westelijke en een oostelijke helft. In 476 kwam er een einde aan het West-Romeinse rijk. Het Oost-Romeinse of Byzantijnse rijk kwam tot grote bloei door de handel. De hoofdstad werd Constantinopel (later Byzantium, nu Istanbul). c Nederland 12 v.Chr. Romeinen in Nederland Vlak voor het begin van de christelijke jaartelling veroverden de Romeinen Zuid-Nederland. Ze bouwden wegen en steden in ons land, en ze introduceerden het schrift en geld. Vanaf 406 vestigden Franken zich in het zuiden van Nederland. De Grieks-Romeinse cultuur botste met de Germaanse cultuur van Noordwest-Europa. Germaanse stammen ten noorden van het Romeinse rijk (in Nederland tot de Rijn) zorgden ervoor dat het Romeinse imperium niet verder groeide. Later drongen ze zelfs het Romeinse rijk binnen. Ook was er sprake van dat de Germanen delen van de Grieks-Romeinse cultuur overnamen. In deze tijd ontstaan de monotheïstische godsdiensten, het jodendom en christendom. Joden geloofden in maar God. Mozes had de joodse wetten vastgelegd. Het christendom ontstond als stroming binnen het jodendom en groeide uit tot de grootste religie in het Romeinse rijk. Werden ze eerst vervolgd, later werd het een staatsgodsdienst. (4e eeuw).
Belangrijke begrippen Burgerschap = inwoner van stad of staat met daarbij behorende burgerrechten christendom = monotheïstische godsdienst, in deze godsdienst staat naastenliefde en Jezus Christus centraal Imperium = Latijn voor bevel, heerschappij of aanduiding voor een groot rijk Jodendom = monotheïstische godsdienst van de joden Tenach = heilige joodse boeken Klassiek = wat tot de Griekse of Romeinse oudheid behoort of de Grieks-Romeinse cultuur Classicisme = navolging van de klassieke kunst en cultuur Politiek = alles wat te maken heeft met het bestuur van een land, afgeleid woord van 'polis', wat stadstaat betekent Stadstaat = stad met omliggende gebieden Wetenschap = wat mensen weten en waat door geleerden wordt onderzocht Aristocratie = regering van de besten of waarin de adel de macht heeft Barbaar = bij de Grieken en Romeinen een buitenlander of ruw, onbeschaafd en wreed Bijbel = heilig boek van de christenen Anno domini = Latijns voor 'jaar van onze Heer' Agrarisch-stedelijke samenleving = landbouwstedelijke samenleving, in deze samenleving woont en werkt de meerderheid op het platteland Monarchie = alleenheerschappij met koning of keizer Romanisering = volken die de Grieks-Romeinse cultuur overnemen Tirannie = regering door een tiran Tiran = iemand die zich op onwettige wijze van de regering meester maakt
Tijdvak 3: Monniken en ridders Kenmerkende aspecten: - De verspreiding van het christendom in geheel Europa - Het ontstaan en de verspreiding van de islam - De vrijwel volledige vervanging in West-Europa van de agrarisch-stedelijke cultuur door een zelfvoorzienende agrarische cultuur, ontstaan door de opkomst van het hofstelsel en de horigheid - Het ontstaan van het feodalisme en de gevolgen voor het bestuur Samenvattend a De wereld In 500 was er het Byzantijnse rijk in het oostelijk Middellandse Zeegebied. De GrieksRomeinse cultuur werd er verder ontwikkeld. Constantinopel werd een belangrijke stad. In 528 liet keizer Justinianus belangrijke wetten opschrijven. In het Chinese rijk van de Tang-dynastie werd in 612 de boekdrukkunst uitgevonden. In 622 werd in Arabië de islam gesticht door Mohammed. Vanaf 632 ontstond vanuit Arabië het Arabische rijk in Midden-Oosten, Noord-Afrika en Spanje. Veel mensen werden er moslim. b Europa Omstreeks 500 was het Romeinse rijk uiteengevallen, maar het christendom bleef. Monniken trokken door Europa om mensen te bekeren tot het christelijk geloof. Onder leiding van de paus bleef Rome het centrum van de christelijke (rooms-katholieke) godsdienst. In deze tijd waren er in Europa landbouwsamenlevingen. In het hofstelsel werkten boeren als horigen voor een heer. Vanaf 714 was er een groot Frankisch rijk. Vanuit Spanje vielen moslimlegers dit rijk binnen, maar de moslims werden in 732 bij Poitiers verslagen door de Frankische koning Karel Martel. In 768 werd zijn kleinzoon, Karel de Grote, koning van het Frankische rijk. In 800 kroonde de paus in Rome Karel de Grote tot keizer. Veel ridders leenden stukken grond van Karel. In ruil beloofden ze hem trouw. Na zijn dood in 814 viel het rijk van Karel de Grote uiteen. Het verdeelde West-Europa was een gemakkelijke prooi voor aanvallers. Vanuit Scandinavië trokken Vikingen plunderend door Europa, op zoek naar geschikte woongebieden. c Nederland Na het vertrek van de Romeinen brachten de Franken het christendom weer naar ons land. Vanaf 690 predikten de monniken Willibrord en Bonifatius het christelijke geloof in ons land, in opdracht van de paus in Rome. Nederland viel na de Romeinse overheersing uiteen in kleine machtsgebiedjes. In 785 erkende heel Nederland de Frankische koning Karel de Grote als heerser.
Belangrijke begrippen Autarkisch = zelfvoorzienend, in deze gemeenschap wordt voor de eigen markt geproduceerd Feodalisme = het leenstelsel, bestuurssysteem in West-Europa vanaf de 8e eeuw waarbij trouw een belangrijke rol speelt Hofstelsel = een heer regeert landgoederen op een domein waar hij ook boeren aan het werk heeft Domein = landgoed Horigheid = boeren zijn gedeeltelijk vrij, maar mogen hun land niet verlaten Islam = monotheïstische godsdienst gesticht door Mohammed Mohammed = profeet van Allah Adel = hoogste maatschappelijke laag in de middeleeuwen, deze bestuurslaag kwam voort uit de Romeinse aristocratie en Germaanse krijgselite Bisschop = hoogste christelijke geestelijke in een kerkprovincie Aartsbisdom = een aantal bisdommen binnen een bestuurseenheid Heidendom = vereren van afgoden Kerstening = bekering tot het christendom Koran = heilige boek van de moslims Monnik = geestelijke die afgesloten van de wereld leeft Paus = hoofd van de katholieke kerk, deze leider werd gezien als afstammeling van Petrus Ridder = adelijke ruiter
Tijdvak 4: Steden en staten Kenmerkende aspecten: - De opkomst van handel en ambacht voor weer voor de opkomst van de agrarisch-stedelijke samenleving - De opkomst van de stedelijke burgerij en de steeds groter wordende zelfstandigheid van steden - Het conflict in de christelijke wereld over de vraag of de wereldlijke of de geestelijke macht het voor het zeggen heeft - De uitbreiding van de christelijke wereld buiten Europa, onder andere in de vorm van de kruistochten - Het begin van staatsvorming en centralisatie Samenvattend a De wereld In 1096 organiseren West-Europeanen de eerste kruistocht naar Palestina. Ze wilden het land waar Jezus Christus had geleefd bevrijden van de moslims. Er was veel strijd om Jeruzalem. Later volgden meer kruistochten. Soms waren er fanatieke oorlogen tussen moslims en christenen. Soms ook leefden ze lange tijd in vrede. Vanaf 1430 veroveren de Azteken een groot rijk rond hun hoofdstad Mexico. Intussen zochten Portugezen een zeeweg om Afrika heen, om handel te drijven met Azië. In 1492 zocht Columbus in opdracht van Spanje een zeeweg in westelijke richting. Hij ontdekte Amerika. b Europa In Europa nam in de Late Middeleeuwen (1000-1500) de handel toe. Veel marktplaatsen groeiden rond 1200 tot steden. Er ontstond een landbouw-stedelijke samenleving. Een ruzie tussen de Franse en Engelse koning liep uit op een lange oorlog (1337-1453), de Honderdjarige Oorlog. Na afloop was de Engelse koning bijna al zijn Franse grond kwijt. Oorlogen, misoogsten en slechte hygiënishce omstandigheden veroorzaakten het uitbreken van de pest. Rond 1350 stierven veel mensen door de pest (de Zwarte Dood). Daardoor ging het lange tijd slecht met de economie en de handel. Koningen wilden hun gebieden meer vanuit één punt regeren. In Engeland en Frankrijk ontstonden de eerste staten. c Nederland Nederland was in deze tijd deel van het Duitse keizerrijk. Maar de Duitse keizers hadden weinig macht in Nederland. Graven, ridders en bisschoppen bepaalden de regels in hun gebieden. In 1220 was Dordrecht de eerste Nederlandse stad waarvan bewoners het recht kregen zichzelf te besturen (stadsrechten).
In 1464 werd Filips de Goede van Bourgondië werd heerser over de gebieden Vlaanderen, Brabant en Holland. Zijn opvolger was Karel de Stoute. Na de dood van Karel kregen de graven en ridders weer meer macht. Een korte periode van centralisatie was voorbij.
Belangrijke begrippen Gilde = vereniging van mensen met eenzelfde beroep Giro = een betalingssysteem Urbanisatie = verhuizen van het platteland naar de stad Verstedelijking = door urbanisatie groeit de omvang van het stedelijke gebied Burgemeester = de hoogste stadsbestuurder Keuren = wetten van een stad Vroedschap = stadsbestuur Raadhuis = stadhuis Privilege = voorrecht Stadsrecht = het recht van een stad om zichzelf een stad te mogen noemen Waag = plaats waar de overheid goederen laat wegen Antisemitisme = Jodenhaat Bedevaart = reis naar een heilige plaats Foltering = marteling Gewelf = gebogen plafond Gotisch = bouwstijl met spitse torens en ramen Romaans = bouwstijl met kleine ronde ramen en dikke muren Inquisitie = rondreizende kerkelijke rechtbank Ketter = iemand die anders denkt dan de officiële kerk Reliek/Relikwie = overblijfsel van een heilige Bede = de vorst vraagt plechtig om geld Centralisatie = een sterk gezag bestuurt alles vanuit één plek Eenheidsstaat = een staat met één hoog gezag Nationalisme = overdreven vaderlandsliefde Staten Generaal = vergadering van alle standen Volksvertegenwoordiging = ander woord voor parlement